-
1 Indien het verlaten van een dienstwoning, bedoeld in artikel 4 van het besluit verband houdt met een ontslag uit de dienst, bestaat aanspraak op een tegemoetkoming
in verhuiskosten als gold het een verhuizing binnen de woonplaats.
-
2 Indien het mogelijk blijkt, dat de dienstwoning eerder beschikbaar komt, als de betrokkene
een woning buiten de woonplaats betrekt, kan het bevoegde gezag in afwijking van het
eerste lid bepalen, dat aanspraak bestaat op gehele of gedeeltelijke vergoeding van
de daarmee samenhangende transportkosten.
-
3 Het bevoegde gezag kan na daartoe een bedrijfsmaatschappelijk advies te hebben ingewonnen,
bepalen dat het tweede lid van overeenkomstige toepassing is, indien de betrokkene
bij het verlaten van de dienstwoning op sociale gronden een woning buiten de woonplaats
betrekt.
-
1 De betrokkene, die het transport van zijn inboedel door een transportondernemer laat
verzorgen, vraagt vooraf offerte bij drie transporteurs en laat het transport slechts
uitvoeren op de voor het rijk minst kostbare wijze.
De betrokkene die het transport van zijn inboedel niet door een transportondernemer
laat verzorgen, maar de verhuizing in eigen beheer uitvoert, heeft aanspraak op vergoeding
van de kosten van huur en brandstof van een (bestel- of vracht)auto dan wel – indien
het vervoer van de inboedel anderszins plaatsvindt – op de vergoeding per kilometer
als genoemd in artikel 2 eerste lid, van de Reisregeling binnenland, met dien verstande dat niet meer dan twee ritten naar de nieuwe woning worden vergoed.
De betrokkene zendt zijn declaratie – in geval er sprake is van huur van een auto
vergezeld van de rekening van het verhuurbedrijf – naar het bevoegde gezag.
Artikel 5
[Vervallen per 01-12-1991]
-
1 Bij een verhuizing uit Nederland naar een plaats buiten Europa of IJsland en omgekeerd,
alsmede bij een verhuizing overzee buiten Europa worden met betrekking tot de mee
te nemen inboedel voor rijksrekening ten hoogste genomen de kosten van het vervoer
per schip van een hoeveelheid die kan worden geladen in een 20 voets container.
De tegemoetkoming in dubbele woonkosten, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b van het besluit, is gelijk aan de noodzakelijk te maken kosten, met dien verstande, dat de tegemoetkoming
maximaal € 272,27 per maand bedraagt en over een termijn van maximaal vier maanden
wordt verleend.
Bij een verplaatsing uit, naar en buiten Nederland worden voor rijksrekening slechts
genomen de kosten van een dekkende verzekering van de bagage en de inboedel tegen
schade ten gevolge van of in verband met de verhuizing voor rijksrekening, mits bij
die verzekering de verzekerde waarde binnen – naar het oordeel van de minister – redelijke
grenzen blijft.
-
1 De tegemoetkoming in reiskosten als bedoeld in artikel 12, tweede lid van het besluit,
is gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer naar de laagste klasse tot een maximum
van € 100,91 per maand, welk bedrag wordt verminderd met een bedrag van € 49,93, met
dien verstande dat een tegemoetkoming van € 2,27 per maand of minder niet wordt uitbetaald.
-
2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de minister bepalen dat, ten aanzien
van door hem aan te wijzen plaatsen van tewerkstelling die niet per openbaar vervoer
zijn te bereiken, de reiskosten € 0,14 per afgelegde kilometer bedragen.
-
4 De minister kan ten aanzien van door hem aan te wijzen groepen van personen, voor
wie de plaats van tewerkstelling vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar
vervoer is te bereiken, bepalen dat het tweede en derde lid van overeenkomstige toepassing
zijn.
-
1 De tegemoetkoming in reiskosten als bedoeld in artikel 12, derde,zesde en zevende
lid, van het besluit, is gelijk aan de tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid van artikel 11, met dien verstande dat als maximum bedrag aan reiskosten € 247,82 per maand in aanmerking
wordt genomen.
-
2 Indien de minister de plaats van tewerkstelling van een betrokkene als bedoeld in
artikel 12, derde, zesde en zevende lid, van het besluit, heeft aangewezen als een
plaats van tewerkstelling die niet per openbaar vervoer is te bereiken, of indien
de betrokkene behoort tot een aangewezen groep voor wie de plaats van tewerkstelling
vanwege de opgedragen werktijden niet per openbaar vervoer is te bereiken, is het
bepaalde in artikel 11, tweede lid, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de uit te betalen bedragen
per maand de bedragen volgens onderstaande tabel niet mogen overschrijden:
-
van meer dan 20 km tot en met 30 km € 174,58
-
van meer dan 30 km tot en met 40 km € 224,17
-
van meer dan 40 km tot en met 50 km € 262,50
-
van meer dan 50 km tot en met 60 km € 292,50
-
van meer dan 60 km tot en met 70 km € 320,00
-
van meer dan 70 km tot en met 80 km € 332,08
-
van meer dan 80 km € 332,50
Het bedrag als bedoeld in artikel 11a, tweede lid, van het besluit is ten hoogste
gelijk aan het in artikel 11, eerste lid, bedoelde bedrag van de reiskosten dat voor rekening van de betrokkene blijft.
De in artikel 11, derde lid, en in artikel 12, tweede lid, genoemde bedragen worden, indien een betrokkene volgens werktijdregeling niet dagelijks
naar de plaats van tewerkstelling reist, naar evenredigheid verminderd.
-
1 De tegemoetkoming in pensionkosten als bedoeld in artikel 12, vierde lid van het besluit
bedraagt voor de betrokkene die gewoonlijk met gezinsleden samenwoont 90% en voor
de overige betrokkenen 60% van de betaalde pensionkosten, voor zover deze kosten niet
uitgaan boven de door het bevoegde gezag redelijk geoordeelde pensionkosten.
-
1 De tegemoetkoming in huurkosten, bedoeld in artikel VI, onderdeel B, van het koninklijk
besluit van 23 januari 1996 (Stb. 62) bedraagt gedurende de eerste vier jaren na de
verhuizing 20% en gedurende de volgende vier jaren 10% van de huurkosten.
-
2 De tegemoetkoming in rentekosten, bedoeld in artikel VI, onderdeel B, van het koninklijk
besluit van 23 januari 1996 (Stb. 62) bedraagt gedurende de eerste vier jaren na de
verhuizing 1,6% en de volgende vier jaren 0,8% van de berekeningsbasis van betrokkene
tot ten hoogste een berekeningsbasis van € 51 359,51.
-
3 Indien er sprake is van de situatie, bedoeld in artikel 12c, tweede lid van het besluit
zoals dit artikel luidde op 31 december 1995, wordt de tegemoetkoming in de rente
berekend naar de gezamenlijke berekeningsbasis tot ten hoogste de berekeningsbasis,
als bedoeld in het tweede lid.
Deze regeling, die zal worden gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant, treedt
in werking op 1 november 1989.