-
a. de personen, anders dan die bedoeld in artikel 14, onder a, van de wet, die bij de politie, het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties of bij de Centrale
Justitiële Dienst Koninklijke marechaussee werkzaam zijn ten dienste van de uitvoering
van de politietaak, voor zover zij daartoe door de desbetreffende beheerder schriftelijk
zijn geautoriseerd;
-
b. de Commissie schadefonds geweldsmisdrijven als bedoeld in artikel 2 van de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven (Stb. 1975, 382);
-
c. de Directeur van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen voor zover dit
noodzakelijk is met het oog op het onderzoek, bedoeld in de artikelen 101 en 142 van het Reglement rijbewijzen, en het betreft overtreding van artikel 6 of artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994;
-
d. personen, werkzaam bij het bureau vertrouwensartsen als bedoeld in de Bijlage onder
I, onder 4, behorende bij de Wet op de jeugdhulpverlening (Stb. 1989, 360);
-
e. personen, belast met de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover het betreft gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de
identiteit van personen;
-
f. personen die de beheerder heeft benoemd in een commissie van toezicht, voor zover
zij de beheerder bijstaan bij het toezicht op het beheer en het gebruik van politieregisters;
-
g. de directeuren van de inrichtingen, bedoeld in artikel 6 van de Beginselenwet gevangeniswezen,
de directeuren van de inrichtingen, bedoeld in artikel 37d van het Wetboek van Strafrecht, en directeuren van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, voor zover zij deze behoeven voor het nemen van beslissingen inzake hetzij de aanstelling
of het ontslag van personeel, hetzij voor de toelating tot de inrichting van personen
die niet worden ingesloten in de inrichting voor zover dat noodzakelijk is voor de
orde of de veiligheid van de inrichting respectievelijk de voorziening;
-
h. Onze Minister van Justitie, voor zover dit in het kader van de benoeming, de herbenoeming
of het ontslag van de leden van de commissies van toezicht bij de inrichtingen, genoemd
onder g, noodzakelijk is teneinde na te gaan of er bezwaren bestaan tegen de benoeming
van betrokkene;
-
i. personen die optreden namens een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid op
ideële grondslag die krachtens zijn doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden
in het bijzonder de belangen van slachtoffers van strafbare feiten of van verkeersongevallen
behartigt, voor zover de gegevens betrekking hebben op deze slachtoffers en die rechtspersoon
tot het ontvangen van dergelijke gegevens is gemachtigd door de Minister van Justitie,
de Registratiekamer gehoord;
-
j. het bestuur van de Stichting Processen Verbaal, voor zover het betreft gegevens inzake
aanrijdingen of aanvaringen;
-
k. personen en instanties met een publieke taak belast, voor zover het betreft gegevens
die op hun verzoek met het oog op de signalering van personen zijn opgenomen;
-
l. Onze Minister van Justitie, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op:
-
m. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, voor zover hij deze behoeft in verband met
de hem bij de artikelen 131 tot en met 134 van de Wegenverkeerswet 1994 opgedragen taak;
-
n. de Directeur van de Dienst Wegverkeer, voor zover hij deze behoeft in verband met
de uitvoering van de taken van de Dienst Wegverkeer;
-
o. medewerkers van Halt-bureaus, voor zover deze bureaus zijn aangesloten bij de Stichting
Halt Nederland, en het gegevens betreft die voor de alternatieve afdoening van strafbare
feiten, gepleegd door minderjarigen, noodzakelijk zijn.
-
p. Onze Minister van Justitie, voor zover dit in het kader van de beoordeling van een
verzoek tot het verkrijgen van het Nederlanderschap op grond van artikel 9, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, noodzakelijk is teneinde na te gaan of tegen de betrokkene een uitleveringsverzoek
is gedaan;
-
q. de burgemeester, voor zover dit in het kader van de beoordeling van een verzoek tot
het verkrijgen van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap, noodzakelijk is;
-
r. de burgemeester en de commissaris van de Koning, voor zover dit in het kader van hun
adviserende taak, bedoeld in het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau noodzakelijk is;
-
s. ambtenaren aan wie bevoegdheden zijn toegekend met het oog op het toezicht op de naleving
van de regels die zijn gesteld bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet inzake de luchtverontreiniging, de Wet bodembescherming en de Meststoffenwet, voor zover het gegevens over overtredingen van deze wetten betreft en zij deze behoeven
voor de goede uitoefening hun toezichthoudende bevoegdheden;
-
t. de raad voor de kinderbescherming, voor zover het de strafrechtelijke uitoefening
van zijn taak betreft, alsmede zijn bevoegdheden ter uitvoering van de ondertoezichtstelling
van minderjarigen, bedoeld in de artikelen 254 en volgende van Boek I van het Burgerlijk Wetboek en de in het kader daarvan te treffen voorlopige voorzieningen en voor zover het
gegevens betreft die uitsluitend zijn vastgelegd met het oog op de hulpverleningstaak
van de politie;
-
u. het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 1, eerste lid, onder e, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie, voor zover zij deze behoeven voor het verrichten van een antecedentenonderzoek als
bedoeld in artikel 8a, eerste en tweede lid, en artikel 8b, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie en artikel 4a, eerste lid, en artikel 4b, eerste lid, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie, of voor het verrichten van een antecedentenonderzoek ten aanzien van personen die
op basis van een arbeidsovereenkomst of anderszins werkzaamheden verrichten voor een
politiekorps of het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie;
-
v. Onze Minister van Justitie ten behoeve van het verwerken van deze gegevens in het
Cliënt-Volgsysteem Jeugdcriminaliteit;
-
w. korpschefs van een regionaal politiekorps voor zover dit noodzakelijk is ter uitvoering
van artikel 3.3.2, zevende lid, van het Vuurwerkbesluit;
-
x. de Raad voor de Transportveiligheid, bedoeld in artikel 2 van de Wet Raad voor de Transportveiligheid;
-
y. de directeuren van de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Penitentiaire beginselenwet, voor zover dit noodzakelijk is ter uitvoering van artikel 26, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet.