Kadasterbesluit

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2008.
Geldend van 01-01-2008 t/m 31-12-2014

Besluit van 6 november 1991, houdende vaststelling van het Kadasterbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 januari 1991, nr. MJZ24191041, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;

Gelet op de artikelen 2, 45, 56, 57, derde lid, 59, tweede lid, 64, eerste lid, 65, eerste lid, 67, eerste lid, 70, eerste lid, 73, eerste, tweede en vierde lid, 74, eerste lid, 75, eerste lid, 87, vierde lid, 89, tweede lid, 91, 94, vierde lid, 96, tweede lid, 98, 102, derde lid, en 105, eerste en tweede lid, van de Kadasterwet (Stb. 1991, 570);

De Raad van State gehoord, advies van 13 augustus 1991, no. W08.91.0049;

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 oktober 1991, nr. MJZ 29o91014, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. de wet: de Kadasterwet;

  • b. stukidentificatienummer: stukidentificatienummer als bedoeld in artikel 11c, eerste lid, van de wet;

  • c. netwerk: net, bestaande uit een of meer kabels of leidingen, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie, dat in, op of boven de grond is of wordt aangelegd.

Artikel 2

  • 1 Onroerende zaken worden kadastraal aangeduid door vermelding van achtereenvolgens de kadastrale gemeente en sectie, waarin de percelen en gedeelten van percelen zijn gelegen waarvan het grondgebied tot die zaak behoort, alsmede de nummers van die percelen. Voor een onroerende zaak die zich krachtens een opstalrecht op, in of boven de grond van een ander bevindt, geldt dezelfde kadastrale aanduiding als van de onroerende zaak die met dat opstalrecht is bezwaard. De tweede zin is van overeenkomstige toepassing op een onroerende zaak die zich op, in of boven de grond van een ander bevindt krachtens een recht als bedoeld in het vóór 1 januari 1992 geldende artikel 5, derde lid, onder b, laatste zinsnede, van de Belemmeringenwet Privaatrecht en daar aangeduid als een recht niet met name in het Burgerlijk Wetboek genoemd.

  • 2 Appartementsrechten worden kadastraal aangeduid door de vermelding van achtereenvolgens de kadastrale gemeente en sectie, waarin de in de splitsing betrokken percelen zijn gelegen, de complexaanduiding en de appartementsindex.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde complexaanduiding bestaat uit het voor de in de splitsing betrokken percelen vastgestelde complexnummer, gevolgd door de hoofdletter A. De in het tweede lid bedoelde appartementsindex is het nummer dat op de in artikel 109, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde tekening is aangebracht als kenmerk van de gedeelten die voor gebruik als afzonderlijk geheel bestemd zijn of worden en waarvan het uitsluitend gebruik in het appartementsrecht is begrepen. Onze Minister stelt regelen vast omtrent de vaststelling van het complexnummer.

  • 4 Ingeval de in de splitsing in appartementsrechten betrokken percelen in verschillende burgerlijke gemeenten zijn gelegen is het tweede lid van overeenkomstige toepassing met dien verstande, dat in dat geval de bewaarder bepaalt van welke van de betrokken kadastrale gemeenten de naam wordt vermeld in de vast te stellen kadastrale aanduiding van de appartementsrechten waarin die percelen worden gesplitst.

  • 5 In afwijking van het eerste lid worden netwerken aangeduid door vermelding van achtereenvolgens de naam van de gemeente waarin het kantoor van de Dienst, binnen welks kring het netwerk is gelegen, is gevestigd, alsmede een hoofdletter en het nummer van het betreffende netwerk. Onze Minister stelt regelen vast omtrent de vaststelling van het nummer van het betreffende netwerk.

  • 6 Indien een netwerk is gelegen binnen de kring van meer dan één kantoor van de Dienst, wordt het netwerk ten aanzien van elk van die kantoren kadastraal aangeduid.

Hoofdstuk 2. Openbare registers voor registergoederen

Artikel 2a

Stukken ter verkrijging van inschrijving van feiten die betrekking hebben op onroerende zaken of op rechten waaraan die zaken zijn onderworpen, worden, voor zover in papieren vorm, aangeboden op een plaats als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de wet en, voor zover in elektronische vorm, aan een elektronisch postadres als bedoeld in artikel 10 van de wet.

Artikel 3

  • 1 Ter inschrijving van een overgang van een registergoed die bij of krachtens een wet geschiedt, wordt in afwijking van het bepaalde in artikel 45, tweede lid, van de wet, en voor zover bij of krachtens de desbetreffende wet niet anders is bepaald, aangeboden een opgaaf die onverminderd het bepaalde in hoofdstuk 2, titel 2, van de wet, tevens inhoudt:

    • a. de aanduiding van de wettelijke bepaling waarop de overgang van het registergoed berust;

    • b. het tijdstip waarop het registergoed overgaat;

    • c. de vermelding van de rechthebbenden zowel vóór als na het tijdstip waarop het registergoed overgaat.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde opgaaf wordt gedaan door de meest gerede rechthebbende, tenzij bij of krachtens wet anders is bepaald.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de inschrijving van een overgang van een registergoed, die het gevolg is van een internationaal verdrag dat, of een internationale overeenkomst die, in verband met wijziging van de landsgrenzen, verandering in eigendomssituaties brengt.

Hoofdstuk 3. Bijwerking van de basisregistratie kadaster

Titel 1. Algemene bepalingen omtrent bijwerking

Artikel 4

  • 1 Terstond nadat een inschrijving in de openbare registers heeft plaatsgevonden, wordt bij de in de basisregistratie kadaster vermeld staande gegevens waarop de inschrijving betrekking heeft, overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe vast te stellen regelen een aantekening geplaatst dat er een stuk is ingeschreven.

  • 3 Nadat de bijwerking is voltooid, of een aantekening is geplaatst als bedoeld in het tweede lid, wordt de in het eerste lid bedoelde aantekening verwijderd.

Artikel 5

  • 1 Indien een bijwerking leidt tot het wijzigen of aanvullen van de in de basisregistratie kadaster vermeld staande gegevens betreffende de eigenaars of beperkt gerechtigden, de kadastrale aanduiding, de grootte, dan wel enig in artikel 48, tweede lid, onder c, van de wet bedoeld gegeven, wordt bij het gewijzigde of aangevulde gegeven overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe vast te stellen regelen verwezen naar het stuk op grond waarvan de bijwerking heeft plaatsgevonden.

  • 2 Bij regeling van het bestuur van de Dienst kan worden bepaald dat een verwijzing als bedoeld in het eerste lid, ook gesteld wordt bij het wijzigen of aanvullen van andere dan de in het eerste lid bedoelde gegevens.

Artikel 6

  • 1 Indien een inschrijving in de openbare registers betrekking heeft op een geheel perceel of een appartementsrecht dan wel op een gedeelte van een perceel, anders dan in het tweede lid is bedoeld, worden de in artikel 48, tweede lid, van de wet bedoelde gegevens met inachtneming van artikel 4 terstond bijgewerkt door wijziging of aanvulling van die gegevens, overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe te stellen regelen.

  • 2 Indien een inschrijving in de openbare registers de overgang betreft van een gedeelte van een perceel of betrekking heeft op een zodanige vestiging, overgang, wijziging of afstand van een beperkt recht, dat dit recht op een gedeelte van een perceel komt te rusten, wordt het feit waarop de inschrijving betrekking heeft, in de basisregistratie kadaster met inachtneming van artikel 4 terstond aangetekend overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe vast te stellen regelen, tenzij sprake is van één der in het derde lid bedoelde gevallen waarin de bijwerking plaatsvindt als bijhouding zonder dat een meting plaatsvindt.

  • 3 De gevallen, bedoeld in het tweede lid, waarin de bijhouding geschiedt zonder dat een meting plaatsvindt, zijn:

    • a. de gevallen waarin de inschrijving betreft

      • 1°. een recht van hypotheek,

      • 2°. een erfdienstbaarheid,

      • 3°. een vruchtgebruik dat betrekking heeft op een gedeelte van een gebouw,

      • 4°. een recht van opstal dat uitsluitend betreft het leggen en houden van leidingen in, op of boven de onroerende zaak van een ander, of

      • 5°. een recht als bedoeld in het vóór 1 januari 1992 geldende artikel 5, derde lid, onder b, laatste zinsnede, van de Belemmeringenwet Privaatrecht en daar aangeduid als een recht niet met name in het Burgerlijk Wetboek genoemd, alsmede

    • b. bijzondere gevallen waarin het desbetreffende perceelsgedeelte naar het oordeel van de bewaarder niet voor meting vatbaar is.

Artikel 7

De in artikel 6, tweede lid, bedoelde aantekening in de basisregistratie kadaster wordt vervangen door de tevens door de meting verkregen gegevens, zodra het relaas van bevindingen als bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de wet gereed is, overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe vast te stellen regelen.

Artikel 8

Het van de basisregistratie kadaster deel uitmakende namenbestand, dat de in artikel 48, tweede lid, onderdelen a, g en k, van de wet bedoelde gegevens en verwijzingen bevat, wordt gewijzigd en aangevuld overeenkomstig hetgeen bij of krachtens artikel 6 is bepaald.

Artikel 9

Het van de basisregistratie kadaster deel uitmakende percelenbestand, waarin alle percelen en appartementsrechten met hun kadastrale aanduiding zijn opgenomen en dat de verwijzingen bevat als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onderdeel h, van de wet, wordt gewijzigd en aangevuld overeenkomstig hetgeen bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7 is bepaald.

Titel 2. Bijzondere bepalingen betreffende bijhouding

Artikel 10

  • 1 Indien een inschrijving in de openbare registers betrekking heeft op een perceel of een gedeelte van een perceel, dan wel op een appartementsrecht, waarop blijkens de basisregistratie kadaster een publiekrechtelijke eigendoms- of gebruiksbeperking, dan wel een schuldplichtigheid met zakelijke werking rust, wordt de vermelding van die beperking of schuldplichtigheid in de basisregistratie kadaster gehandhaafd overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe vast te stellen regelen.

  • 2 Ingeval een onderzoek ter plaatse noodzakelijk is om te kunnen vaststellen op welk nieuw gevormd perceel de beperking of schuldplichtigheid rust, wordt het resultaat van het onderzoek vermeld op het relaas van bevindingen, bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de wet.

  • 3 Zolang de resultaten van het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, niet in de basisregistratie kadaster zijn verwerkt, wordt bij het overgegane perceelsgedeelte melding gemaakt van de beperking of schuldplichtigheid.

  • 4 Ter gelegenheid van de voltooiing van de bijhouding wordt de in het derde lid bedoelde vermelding in overeenstemming gebracht met de in dat lid bedoelde resultaten.

Artikel 11

  • 1 Indien een inschrijving in de openbare registers betrekking heeft op de overgang van een gedeelte van een perceel of op een zodanige vestiging, overgang, wijziging of afstand van een beperkt recht, dat dit op een gedeelte van een perceel komt te rusten, worden dat gedeelte en het overblijvende gedeelte elk tot een geheel perceel gevormd, behoudens in de gevallen, bedoeld in artikel 6, derde lid.

  • 2 Geen samenvoeging vindt plaats van percelen of gedeelten van percelen waarvan de rechtstoestand naar burgerlijk recht blijkens de in de basisregistratie kadaster opgenomen gegevens verschillend is, met dien verstande dat verschillen die betrekking hebben op omstandigheden als bedoeld in artikel 6, derde lid, niet aan samenvoeging in de weg staan.

  • 3 Het bestuur van de Dienst kan nadere regelen stellen omtrent de wijze waarop percelen worden gevormd en waarop de grootte daarvan wordt berekend.

Artikel 12

  • 1 Indien bij de Dienst het vermoeden bestaat dat de kadastrale aanduiding van een onroerende zaak in een in de openbare registers ingeschreven stuk niet overeenstemt met de feitelijke omschrijving daarvan, wordt de voltooiing van de bijhouding met betrekking tot die onroerende zaak opgeschort en wordt, zonodig ter plaatse, een onderzoek ingesteld. In dit geval wordt de inschrijving van het stuk aangetekend overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe vast te stellen regelen.

  • 3 Indien niet van onjuistheid of onvolledigheid blijkt, wordt de bijhouding met bekwame spoed voltooid.

Artikel 13

  • 1 Ingeval in de openbare registers een akte van levering is ingeschreven ter uitvoering van een vaststellingsovereenkomst die betrekking heeft op een rechtsgrens, wordt de voltooiing van de bijhouding van de basisregistratie kadaster opgeschort en wordt ter plaatse een onderzoek ingesteld. In dit geval wordt de inschrijving van het stuk aangetekend overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe vast te stellen regelen.

  • 3 Na het in het eerste lid bedoelde onderzoek wordt de bijhouding met bekwame spoed vervolgd.

Artikel 14

  • 1 Indien één of meer belanghebbenden niet de voor de bijhouding benodigde inlichtingen of onderling tegenstrijdige inlichtingen verschaffen als bedoeld in artikel 57, derde lid, van de wet, wordt de bijhouding niet vervolgd, behoudens het bepaalde in het derde lid.

  • 3 De bijhouding wordt niettemin vervolgd indien de omschrijving van de ligging van de nieuwe grenzen in het ingeschreven stuk naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar geen twijfel overlaat en tevens niet in tegenspraak is met de door hem waargenomen afpaling.

  • 4 In het relaas van bevindingen wordt melding gemaakt van de in het eerste en derde lid bedoelde omstandigheden.

Artikel 15

  • 1 Indien terstond blijkt dat de in een ingeschreven stuk vermelde kadastrale aanduiding van de onroerende zaak onjuist of onvolledig is, is het bepaalde bij of krachtens artikel 4 van toepassing ten aanzien van de in het stuk genoemde percelen, zo deze bestaan, alsmede ten aanzien van de percelen die naar het vermoeden van de bewaarder in het stuk vermeld zouden moeten zijn, zo dit althans bij de bewaarder bekend is.

  • 2 Indien de kadastrale aanduiding in het stuk onvolledig is vermeld of slechts gedeeltelijk onjuist is, vindt bijhouding volledig plaats ten aanzien van de percelen die in het stuk juist zijn vermeld.

  • 3 Voor zover de kadastrale aanduiding van de onroerende zaak in het stuk niet of niet juist is vermeld, wordt in de basisregistratie kadaster bij de desbetreffende rechthebbenden en de in het eerste lid bedoelde percelen melding gemaakt van het stukidentificatienummer. Tevens wordt verwezen naar het afschrift van de in artikel 59, derde lid, van de wet bedoelde bekendmaking van de beslissing.

  • 5 Na een inschrijving als bedoeld in het vierde lid wordt de melding, bedoeld in het derde lid, vervangen door het resultaat van de bijhouding.

  • 6 Het eerste tot en met vijfde lid is van overeenkomstige toepassing ingeval de kadastrale aanduiding van een appartementsrecht in een ingeschreven stuk onjuist of onvolledig blijkt te zijn.

Artikel 16

  • 2 Indien bij de aanwijzing ter plaatse blijkt dat de feitelijke omschrijving van de onroerende zaak onverenigbaar is met hetgeen de met de meting belaste ambtenaar door de belanghebbenden is aangewezen, is artikel 15, tweede lid en vierde lid, onder a en b, van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Na een inschrijving van een stuk tot verbetering of een proces-verbaal wordt de melding, bedoeld in artikel 15, derde lid, vervangen door het resultaat van de bijhouding. Tevens wordt in de basisregistratie kadaster bij de gegevens van de desbetreffende rechthebbenden en bij de percelen verwezen naar het afschrift van de bekendmaking van de beslissing, bedoeld in artikel 59, derde lid, van de wet.

  • 4 Indien het eerste tot en met derde lid van toepassing is, vindt bijhouding van de kadastrale kaart plaats overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe vast te stellen regelen.

  • 5 In het relaas van bevindingen wordt melding gemaakt van de in het eerste tot en met derde lid bedoelde omstandigheden.

Artikel 19

  • 2 De bijhouding vindt niettemin plaats indien de ligging van de nieuwe grenzen en de rechtstoestand naar burgerlijk recht naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar geen twijfel overlaten.

  • 3 In het relaas van bevindingen wordt melding gemaakt van de in het eerste en tweede lid bedoelde omstandigheden.

Titel 3. Splitsing en samenvoeging van percelen

Artikel 20

In de volgende gevallen kan de Dienst besluiten tot splitsing van percelen als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de wet:

  • a. indien met het oog op een doelmatige perceelsindeling de vorm of de omvang van een perceel daartoe aanleiding geeft;

  • b. indien gedeelten van een perceel een verschillende bestemming hebben, indien de gebruikstoestand van gedeelten van het perceel verschillend is, of, zo het een perceel betreft met een openbare bestemming, indien gedeelten daarvan een verschillende plaatselijke benaming hebben;

  • c. indien een gedeelte van een perceel is belast met een publiekrechtelijke eigendoms- of gebruiksbeperking, dan wel gedeelten van een perceel zijn belast met verschillende publiekrechtelijke eigendoms- of gebruiksbeperkingen;

  • d. indien ten aanzien van een gedeelte van een perceel sprake is van een ontbindende of opschortende voorwaarde, dan wel een bedongen wederinkooprecht;

  • e. indien ten aanzien van een gedeelte van een perceel sprake is van een voorgenomen onteigeningsprocedure.

Artikel 21

  • 1 De Dienst kan besluiten tot samenvoeging van percelen als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de wet indien deze percelen blijkens de in de basisregistratie kadaster opgenomen gegevens een zelfde rechtstoestand naar burgerlijk recht hebben.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid behoeft geen acht te worden geslagen op erfdienstbaarheden.

  • 3 Samenvoeging van percelen mag niet leiden tot ongedaanmaking van een op verzoek uitgevoerde splitsing van percelen, tenzij de beweegredenen tot die splitsing niet meer gelden.

Artikel 22

  • 1 Degene die als eigenaar of beperkt gerechtigde met betrekking tot een onroerende zaak in de basisregistratie kadaster staat vermeld, kan in de volgende gevallen een verzoek tot splitsing van percelen doen als bedoeld in artikel 73, tweede lid, van de wet:

    • a. indien door de vorming van afzonderlijke percelen in een ter inschrijving aan te bieden stuk de desbetreffende onroerende zaak als een geheel perceel zal kunnen worden aangeduid, mits dit stuk betreft de overgang van een onroerende zaak of de overgang, vestiging, wijziging of afstand van een beperkt recht betreffende een onroerende zaak;

    • b. indien sprake is van een geval als bedoeld in artikel 20, onderdeel b of e.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde rechthebbende kan een verzoek tot samenvoeging van percelen doen, indien deze percelen binnen één kadastrale sectie zijn gelegen, en zij een zelfde rechtstoestand naar burgerlijk recht hebben en tevens als één geheel worden beheerd en gebruikt. Bij de beoordeling of sprake is van een zelfde rechtstoestand behoeft geen acht te worden geslagen op erfdienstbaarheden.

  • 3 De verzochte splitsing of samenvoeging mag niet in strijd zijn met de bij of krachtens de artikelen 11 tot en met 13 gestelde regels omtrent de perceelsvorming en mag niet leiden tot ongedaanmaking van een krachtens artikel 20 of een op verzoek uitgevoerde splitsing, tenzij de beweegredenen daartoe niet meer gelden.

Titel 4. Vernieuwing

Artikel 23

  • 1 De Dienst is bevoegd een onderzoek van vernieuwing als bedoeld in artikel 74, eerste lid, van de wet, in te stellen:

    • a. indien met betrekking tot onroerende zaken, gelegen in een bepaald gebied, de in de basisregistratie kadaster, op de kadastrale kaart en de daaraan ten grondslag liggende bescheiden voorkomende gegevens betreffende de rechtstoestand, de grootte en feitelijke gesteldheid naar het oordeel van de Dienst niet voldoende juist en volledig zijn;

    • b. indien met betrekking tot één of meer onroerende zaken sprake is van de onder a bedoelde omstandigheid;

    • c. indien zulks aan de Dienst wordt verzocht op de door de verzoeker aannemelijk te maken grond dat met betrekking tot één of meer onroerende zaken de in de basisregistratie kadaster, op de kadastrale kaart en de daaraan ten grondslag liggende bescheiden voorkomende gegevens betreffende de rechtstoestand, de grootte en feitelijke gesteldheid niet voldoende juist en volledig zijn.

  • 2 Indien het onderzoek van vernieuwing de in het eerste lid, onder b of c, bedoelde gevallen betreft, blijft de in artikel 75, eerste lid, van de wet bedoelde openbaarmaking van het voornemen daartoe achterwege.

Artikel 24

  • 2 Bij het vernieuwde perceel wordt melding gemaakt van het stukidentificatienummer van de ingeschreven akte van vernieuwing.

Hoofdstuk 4. Wijze van bijhouding van de registratie voor schepen

Artikel 25

  • 1 Terstond nadat een inschrijving in de openbare registers heeft plaatsgevonden, wordt bij de in de registratie voor schepen vermeld staande gegevens waarop de inschrijving betrekking heeft, overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe vast te stellen regelen een aantekening geplaatst dat er een stuk is ingeschreven. Deze aantekening wordt achterwege gelaten indien de bijhouding terstond plaatsvindt.

  • 2 Nadat de bijhouding is voltooid, wordt de in het eerste lid bedoelde aantekening verwijderd.

  • 3 De in artikel 85, tweede lid, van de wet bedoelde gegevens worden met inachtneming van het eerste en tweede lid terstond bijgewerkt door wijziging of aanvulling van die gegevens, overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe te stellen regelen. Bij het gewijzigde of aangevulde gegeven wordt overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe vast te stellen regelen verwezen naar het stuk op grond waarvan de bijhouding heeft plaatsgevonden.

Artikel 26

Het van de registratie voor schepen deel uitmakende namenbestand, dat de in artikel 85, tweede lid, onderdelen a, b en l, van de wet bedoelde gegevens en verwijzingen bevat, wordt gewijzigd en aangevuld overeenkomstig hetgeen bij of krachtens artikel 25 is bepaald.

Artikel 27

Het van de registratie voor schepen deel uitmakende bestand, waarin alle te boek gestelde schepen met hun brandmerk, bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder c, van de wet, zijn opgenomen en dat de verwijzingen bevat, bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder h, van de wet, wordt gewijzigd en aangevuld overeenkomstig hetgeen bij of krachtens artikel 25 is bepaald.

Artikel 28

  • 1 Indien na inschrijving van een stuk blijkt dat één of meer der in dat stuk vermelde gegevens als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet, onverenigbaar zijn met de in de registratie voor schepen vermeld staande gegevens ten aanzien van het schip waarop het ingeschreven stuk betrekking heeft, is het bepaalde bij of krachtens artikel 25, eerste lid, van toepassing ten aanzien van de in het stuk genoemde schepen, zo deze te boek staan of te boek gesteld zijn geweest, alsmede ten aanzien van de schepen die naar het vermoeden van de bewaarder in het stuk vermeld zouden moeten zijn, zo dit althans bij de bewaarder bekend is.

  • 4 Na een inschrijving als bedoeld in het derde lid wordt de melding, bedoeld in het tweede lid, vervangen door het resultaat van de bijhouding.

Hoofdstuk 5. Wijze van bijhouding van de registratie voor luchtvaartuigen

Artikel 30

  • 1 Terstond nadat een inschrijving in de openbare registers heeft plaatsgevonden, wordt bij de in de registratie voor luchtvaartuigen vermeld staande gegevens waarop de inschrijving betrekking heeft, overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe vast te stellen regelen een aantekening geplaatst dat er een stuk is ingeschreven. Deze aantekening wordt achterwege gelaten indien de bijhouding terstond plaatsvindt.

  • 2 Nadat de bijhouding is voltooid, wordt de in het eerste lid bedoelde aantekening verwijderd.

  • 3 De in artikel 92, tweede lid, van de wet bedoelde gegevens worden met inachtneming van het eerste en tweede lid terstond bijgewerkt door wijziging of aanvulling van die gegevens, overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe te stellen regelen. Bij het gewijzigde of aangevulde gegeven wordt overeenkomstig door het bestuur van de Dienst daartoe vast te stellen regelen verwezen naar het stuk op grond waarvan de bijhouding heeft plaatsgevonden.

Artikel 31

Het van de registratie voor luchtvaartuigen deel uitmakende namenbestand, dat de in artikel 92, tweede lid, onderdelen a, b en l, van de wet bedoelde gegevens en verwijzingen bevat, wordt gewijzigd en aangevuld overeenkomstig hetgeen bij of krachtens artikel 30 is bepaald.

Artikel 32

Het van de registratie voor luchtvaartuigen deel uitmakende bestand, waarin alle te boek gestelde luchtvaartuigen met hun boekingsnummer, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onder d, van de wet, zijn opgenomen en dat de verwijzingen bevat, bedoeld in artikel 92, tweede lid, onder h, van de wet, wordt gewijzigd en aangevuld overeenkomstig hetgeen bij of krachtens artikel 30 is bepaald.

Artikel 33

  • 1 Indien na inschrijving van een stuk blijkt dat één of meer der in dat stuk vermelde gegevens als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de wet, onverenigbaar zijn met de in de registratie voor luchtvaartuigen vermeld staande gegevens ten aanzien van het luchtvaartuig waarop het ingeschreven stuk betrekking heeft, is het bepaalde bij of krachtens artikel 30, eerste lid, van toepassing ten aanzien van de in het stuk genoemde luchtvaartuigen, zo deze te boek staan of te boek gesteld zijn geweest, alsmede ten aanzien van de luchtvaartuigen die naar het vermoeden van de bewaarder in het stuk vermeld zouden moeten zijn, zo dit althans bij de bewaarder bekend is.

  • 2 Indien het in artikel 22, eerste lid, onder d, van de wet bedoelde nummer in het stuk niet juist is vermeld, wordt in de registratie voor luchtvaartuigen bij de desbetreffende rechthebbenden en de in het eerste lid bedoelde luchtvaartuigen melding gemaakt van het stukidentificatienummer van het desbetreffende ingeschreven stuk. Tevens wordt verwezen naar het afschrift van de in artikel 96, derde lid, juncto artikel 59, derde lid, van de wet bedoelde bekendmaking van de beslissing.

  • 4 Na een inschrijving als bedoeld in het derde lid wordt de melding, bedoeld in het tweede lid, vervangen door het resultaat van de bijhouding.

Hoofdstuk 6. Verstrekken van inlichtingen

Artikel 35

  • 1 Het na een verzoek daartoe in papieren vorm verstrekken van inlichtingen te velde uit de kadastrale kaart en de daaraan ten grondslag liggende bescheiden, bedoeld in artikel 100, tweede lid, van de wet, vindt plaats, indien de verzoeker daarbij een redelijk belang heeft.

  • 2 De verzoeker geeft in zijn verzoek een omschrijving van het belang dat hij bij de verzochte inlichtingen heeft.

Artikel 36

  • 1 Een permanente aansluiting op de basisregistratie kadaster, als bedoeld in artikel 105, eerste lid, van de wet, kan worden verkregen onder de volgende voorwaarden:

    • a. door de aansluiting worden uitsluitend de actuele gegevens uit de basisregistratie kadaster beschikbaar gesteld;

    • b. de aansluiting heeft betrekking op de gehele kring van één of meer kantoren van de Dienst;

    • c. desverlangd kan de aansluiting worden beperkt tot bij regeling van het bestuur van de Dienst te bepalen soorten van gegevens uit de basisregistratie kadaster;

    • d. de raadpleging kan slechts geschieden gedurende bij regeling van het bestuur van de Dienst te bepalen tijden en de apparatuur waardoor de aansluiting wordt tot stand gebracht, dient te voldoen aan bij regeling van het bestuur van de Dienst te bepalen vereisten;

    • e. de gegevens uit de basisregistratie kadaster worden uitsluitend beschikbaar gesteld voor raadpleging door middel van het desbetreffende beeldscherm, waarvan desverlangd een afschrift kan worden vervaardigd in een bij regeling van het bestuur van de Dienst te bepalen vorm;

    • f. de beschikbaar gestelde gegevens uit de basisregistratie kadaster, mogen niet aan derden worden verstrekt, behoudens het bepaalde in artikel 37.

  • 2 Indien een houder van een aansluiting als bedoeld in het eerste lid, handelt in strijd met de in het eerste lid, onder f, genoemde voorwaarde dan wel de in het eerste lid, onder d, bedoelde regels niet in acht neemt, kan het bestuur van de Dienst de aansluiting beëindigen.

  • 3 Omtrent de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde permanente aansluiting kan worden verkregen, worden door het bestuur van de Dienst regels gesteld.

Artikel 37

  • 1 De verlening aan een gemeente die beschikt over een permanente aansluiting op de basisregistratie kadaster, als bedoeld in artikel 105, eerste lid, van de wet, van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 105, tweede lid, van de wet, vindt plaats onder de volgende voorwaarden:

    • a. aan de aan derden te verschaffen gegevens uit de basisregistratie kadaster mogen geen andere gegevens worden toegevoegd;

    • b. de door derden te raadplegen gegevens uit de basisregistratie kadaster moeten overeenkomen met de door de Dienst beschikbaar gestelde gegevens;

    • c. de gegevens uit de basisregistratie kadaster worden uitsluitend aan derden verschaft voor raadpleging door middel van het desbetreffende beeldscherm, waarvan desverlangd een afschrift kan worden verstrekt;

    • d. de gemeente maakt bij het verschaffen van informatie aan derden, aan deze derden kenbaar op welke kringen van het kantoor van de Dienst de aansluiting betrekking heeft, alsmede welke soorten gegevens geraadpleegd kunnen worden indien niet alle soorten gegevens kunnen worden geraadpleegd.

  • 2 Het bestuur van de Dienst kan de verlening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid intrekken ingeval de gemeente in strijd handelt met een van de voorwaarden, genoemd in het eerste lid. De verlening van de bevoegdheid wordt ingetrokken, indien de permanente aansluiting ingevolge artikel 36, tweede lid, wordt beëindigd.

  • 3 Intrekking van de in het eerste lid bedoelde verlening van de bevoegdheid kan ook plaatsvinden op verzoek van de gemeente.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 38

Het bestuur van de Dienst stelt nadere regelen vast omtrent de wijze van bijwerking van de basisregistratie kadaster, alsmede omtrent de wijze van bijhouding van de registratie voor schepen en de registratie voor luchtvaartuigen.

Artikel 38a

In verband met de nakoming van voor Nederland verbindende internationale verplichtingen kunnen bij regeling van Onze Minister nadere voorschriften worden gegeven met betrekking tot de wijze van bijwerking van de basisregistratie kadaster, alsmede de wijze van bijhouding van de registratie voor schepen en van de registratie voor luchtvaartuigen. Zo nodig wijzigt het bestuur van de Dienst, met inachtneming van die voorschriften, de krachtens de hoofdstukken 3, 4 en 5 en artikel 38 vastgestelde regelen ter zake van de wijze van bijwerking en bijhouding, bedoeld in de eerste zin.

Artikel 41

  • 1 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1992.

  • 2 Dit besluit kan worden aangehaald als: Kadasterbesluit.

Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

's-Gravenhage, 6 november 1991

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. Heerma

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Uitgegeven de zesentwintigste november 1991

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin