Artikel 1
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Artikel 2
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Artikel 3
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
2 Indien gekweekt wild niet kan worden vervoerd zonder risico's voor de begeleiders
of in verband met het welzijn van de dieren, kan de Voedsel en Waren Autoriteit, in
afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onder A, punten b. en c., toestaan dat wordt geslacht op de plaats van oorsprong. Deze afwijking kan worden
toegestaan onder de volgende voorwaarden:
-
- de eigenaar van de dieren dient daartoe een verzoek in bij de Voedsel en Waren Autoriteit
onder opgave van het aantal dieren, plaats en de datum waarop de dieren worden geslacht;
-
- het bedrijf beschikt over een verzamelcentrum van de niet-gedomesticeerde dieren waar
het mogelijk is een keuring vóór het slachten van de te slachten groep te verrichten;
-
- het bedrijf beschikt over een passende ruimte voor het bedwelmen, het steken en het
uitbloeden van de dieren;
-
- het doden door steken en uitbloeden wordt voorafgegaan door bedwelming, overeenkomstig
richtlijn 93/119/EG, de Voedsel en Waren Autoriteit mag in bijzondere gevallen doden door middel van
de kogel toestaan;
-
- de gedode en uitgebloede dieren worden onder bevredigende hygiënische omstandigheden,
in hangende positie vervoerd naar een overeenkomstig artikel 9 of 10 erkend slachthuis en zulks zo spoedig mogelijk na het doden. Wanneer het wild
dat is gedood op de plaats waar het werd gekweekt, niet binnen een uur naar een overeenkomstig
artikel 9 of 10 erkend slachthuis kan worden gebracht, wordt het vervoerd in een container
of vervoermiddel waarin een temperatuur heerst tussen 0°C en 4°C. Het verwijderen
van de ingewanden dient ten laatste drie uur na het bedwelmen plaats te vinden;
-
- bij het vervoer naar het slachthuis gaan de geslachte dieren vergezeld van een verklaring
van de keuringsdierenarts waaruit blijkt dat de keuring voor het slachten een gunstig
resultaat heeft opgeleverd, dat het leegbloeden op correcte wijze is geschied en waarin
het uur waarop het slachten heeft plaatsgevonden wordt vermeld; deze verklaring stemt
overeen met het model in bijlage IV.
Artikel 4
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Vlees is slechts geschikt voor menselijke consumptie indien het wordt goedgekeurd.
Onze Minister bepaalt in welke gevallen vlees wordt afgekeurd en onbruikbaar moet
worden gemaakt voor voedsel van mens en dier.
Artikel 5
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
1 Onverminderd artikel 4, ondergaat vers vlees van varkens of paarden als bedoeld in artikel 2, dat niet overeenkomstig bijlage I van richtlijn nr. 77/96/EEG op trichinen is onderzocht, een koudebehandeling overeenkomstig bijlage IV van die
richtlijn. Vlees van gekweekte everzwijnen of van andere voor besmetting met trichinen
vatbare soorten gekweekt wild wordt onderzocht met behulp van een digestiemethode
overeenkomstig richtlijn nr. 77/96/EEG.
-
2 Vlees
-
a. van mannelijke varkens bestemd voor de fok;
-
b. van cryptorchiede en hermafrodiete varkens;
-
c. van niet-gecastreerde mannelijke varkens met een geslacht gewicht hoger dan 80 kg,
tenzij de inrichting op basis van een door Onze Minister goedgekeurde methode kan
garanderen dat karkassen met een uitgesproken seksuele geur kunnen worden opgespoord;
wordt voorzien van het speciale merk als bedoeld in Beschikking 84/371/EEG en ondergaat
een behandeling als bedoeld in richtlijn nr. 77/99/EEG.
-
3 Voor het bereiden van separatorvlees mag niet worden gebruikt kopbeenderen, poten
onder het voorkniegewricht, respectievelijk het spronggewricht, alsmede varkensstaarten.
Separatorvlees moet een warmtebehandeling overeenkomstig richtlijn nr. 77/99/EEG ondergaan.
-
5 Vlees afkomstig uit een zone waarvoor veterinairrechtelijke beperkingen gelden, wordt
onderworpen aan door Onze Minister, in overeenstemming met de Minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij, vastgestelde voorschriften.
Artikel 6
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Artikel 7
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
1 Indien de keuringsdierenarts op grond van de bevindingen bij de keuring de aanwezigheid
van residuen vermoedt, worden de desbetreffende dieren of het vlees daarvan op residuen
onderzocht. Dit onderzoek heeft betrekking op opsporing van residuen van stoffen met
farmacologische werking en de omzettingsprodukten daarvan, alsmede van andere stoffen
die in het vlees terecht kunnen komen en die een gevaar voor de gezondheid van de
mens kunnen opleveren.
Artikel 8
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
4 Het aantal keurmeesters wordt beperkt tot een niveau dat de keuringsdierenarts de
mogelijkheid biedt daadwerkelijk controle uit te oefenen op de keuring na het slachten.
Onze Minister kan, in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en
Visserij, het maximum aantal vaststellen.
-
5 De keurmeesters verlenen de bijstand in het kader van een keuringsteam onder controle
en verantwoordelijkheid van de keuringsdierenarts. Zij zijn onafhankelijk van de betrokken
inrichting. De Voedsel en Waren Autoriteit bepaalt voor elke inrichting de samenstelling
van het team, ten einde de keuringsdierenarts in staat te stellen op het verloop van
bovengenoemde werkzaamheden toezicht te houden.
Artikel 9
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
3 Wanneer wordt geconstateerd dat de hygiënische voorschriften niet worden nageleefd
en wanneer de in bijlage I, hoofdstuk VIII, punt 41F, bedoelde maatregelen onvoldoende zijn gebleken om dit te verhelpen, wordt de erkenning
voor het in geding zijnde deel van de activiteit of voor de hele inrichting tijdelijk
door Onze Minister opgeschort.
-
4 Wanneer de exploitant van de inrichting, de eigenaar of diens vertegenwoordiger de
geconstateerde gebreken niet binnen de door Onze Minister vastgestelde termijn herstelt,
trekt Onze Minister de erkenning voor het in geding zijnde deel van de activiteit
of voor de hele inrichting in.
Artikel 10
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, onder i, kan Onze Minister slachthuizen erkennen waar in de loop van een werkweek met duidelijk
onderscheiden tussenpozen verschillende ondernemers voor eigen rekening slachten en
waar na cumulatie van de individuele slachthoeveelheden ten hoogste 30 GVE per week
en 1500 GVE per jaar worden geslacht, mits aan de onderstaande voorwaarden is voldaan:
-
a. de eigenaar van de inrichting op het gebied van de hygiënische produktie een door
de hoofdinspecteur erkende bijzondere opleiding heeft gevolgd;
-
b. de voor de slacht bestemde dieren behoren toe aan de eigenaar van de inrichting of
aan een zelfstandige slager of zijn door deze laatsten gekocht om aan de behoeften
bedoeld in onderdeel d, te voldoen;
-
c. de vleesproduktie geschiedt in lokalen die voldoen aan de voorschriften van bijlage II;
-
d. de vleesproduktie is bestemd voor de bevoorrading van de inrichtingen die toebehoren
aan de in onderdeel b bedoelde slagers en voor de verkoop ter plaatse aan de consument.
-
3 Tevens kan Onze Minister in afwijking van het eerste lid, onderdeel a, onder i, toestaan dat met inachtneming van het maximum van 1000 GVE per jaar, wordt afgeweken
van het wekelijkse maximum om rekening te houden met religieuze feesten mits de keuringsdierenarts
bij het slachten aanwezig is en het vlees van de geslachte dieren niet wordt ingevroren
alvorens het in de handel te brengen.
Artikel 10a
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Voor de toepassing van dit besluit worden voor de berekening van GVE de volgende omrekeningscoëfficiënten
gebruikt:
Diersoort
|
GVE
|
Runderen en gedomesticeerde wilde soortgenoten
|
volwassen runderen en eenhoevigen
|
1
|
andere runderen, alsmede gedomesticeerde edelherten
|
0,5
|
|
|
Varkens en gedomesticeerde wilde soortgenoten
|
varkens meer dan 100 kg levend gewicht
|
0,2
|
andere varkens
|
0,15
|
|
|
Andere diersoorten en gedomesticeerde wilde soortgenoten
|
|
schapen en geiten, alsmede gedomesticeerde damherten
|
0,1
|
|
|
lammeren, jonge geiten en biggen van minder dan 15 kg levend gewicht
|
0,05
|
Artikel 10b
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
1 In afwijking van artikel 9 kan Onze Minister uitsnijderijen, die niet in een erkende inrichting zijn gelegen
en niet meer dan 5 ton uitgebeend vlees of het equivalent daarvan in vlees met been
per week produceren en die niet voldoen aan hoofdstukken I en III van bijlage I van dit besluit, erkennen en afwijkingen toestaan overeenkomstig bijlage II van dit besluit.
-
2 Op de opslag en het uitsnijden in inrichtingen, die op grond van het eerste lid zijn
erkend, zijn van toepassing de bepalingen van bijlage I, hoofdstuk V, hoofdstuk VII, punt 38, hoofdstuk IX, met uitzondering van het in punt 46, onder c, bepaalde voorschrift, inzake temperatuur in het lokaal en hoofdstuk X, punt 48.
Artikel 10c
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Vlees dat afkomstig is van de ingevolge artikel 10 of 10b erkende inrichtingen en dat voldoet aan de hygiëne- en de keuringsvoorschriften van
dit besluit en geschikt wordt bevonden voor menselijke consumptie, wordt voorzien
van een stempel, waarvan het model door Onze Minister zal worden vastgesteld.
Artikel 10d
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Onze Minister kan aan inrichtingen, erkend overeenkomstig artikel 10 en die op basis van een goedgekeurd herstructureringsplan aanpassingen ondergaan
om overeenkomstig artikel 9 te worden erkend, aanvullende voorwaarden stellen met betrekking tot de slachtcapaciteit
en de te verhandelen hoeveelheden vlees.
Artikel 10e
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Onze Minister kan aan inrichtingen, waaraan tot en met 31 december 1995 een afwijking
is toegestaan als bedoeld in artikel 22, tweede lid, en die ten genoegen van onze Minister kunnen aantonen dat ze begonnen zijn te voldoen
aan de voorschriften van dit besluit, maar de aanvankelijk bepaalde termijn, om redenen
die hun niet zijn aan te rekenen, niet zullen kunnen eerbiedigen, een aanvullende
termijn toekennen die uiterlijk op 31 december 1998 eindigt, om de aangegane verbintenissen
na te kunnen komen.
Artikel 11
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Ingeval de keuringsdierenarts bij de keuring voor of na het slachten een voor de mens
besmettelijke ziekte constateert, stelt hij hiervan de hoofdinspecteur in kennis.
Artikel 12
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Onze Minister kan ter uitvoering van krachtens artikel 16 van de richtlijn vastgestelde
maatregelen:
-
a. met betrekking tot artikel 2, eerste lid, onder A, punt f, nadere regelen stellen, met name inzake de toekenning van de codenummers en de opstelling
van een of meer lijsten aan de hand waarvan de keuringsdierenartsen kunnen worden
geïdentificeerd;
-
b. met betrekking tot artikel 2, eerste lid, onder E, punten b en c, regels stellen inzake de bijzondere waarborgen betreffende de keuring en de verklaring
dat is voldaan aan de eisen met betrekking tot de opslag en het vervoer, alsmede de
voorwaarden vaststellen voor de afgifte van het certificaat;
-
c. met betrekking tot artikel 3, eerste lid, onder a en b, nadere regels stellen inzake de uitvoering van de in dat lid bedoelde controle.
-
d. met betrekking tot artikel 6 nadere regelen stellen;
-
e. met betrekking tot artikel 7, derde lid, referentiemethoden vaststellen aan de hand waarvan de uitkomsten van de onderzoeken
op residuen moeten kunnen worden geëvalueerd, alsmede de referentielaboratoria aanwijzen
voor het onderzoek op residuen;
-
f. met betrekking tot artikel 8 nadere regelen vaststellen inzake de in dat artikel bedoelde bijstand door keurmeesters;
-
g. met betrekking tot artikel 9, vijfde lid, onder b, de aard en de frequentie van de daar bedoelde controles, alsmede de methoden van
monsterneming en bacteriologisch onderzoek vaststellen;
-
h.
artikel 10 van toepassing verklaren op inrichtingen in gebieden met bijzondere geografische
beperkingen of voorzieningsmoeilijkheden waar ten hoogste 2000 GVE per jaar worden
verwerkt, indien is voldaan aan de onderstaande voorwaarden:
-
1e. de eigenaar van de inrichting moet op het gebied van de hygiënische produktie een
door de inspecteur erkende bijzondere opleiding hebben gevolgd;
-
2e. de voor de slacht bestemde dieren moeten toebehoren aan de eigenaar van de inrichting
of door hem zijn gekocht om aan de behoeften als bedoeld onder 4e te voldoen;
-
3e. de vleesproduktie moet geschieden in lokalen die zijn gelegen in de inrichting en
die voldoen aan de voorschriften van bijlage II;
-
4e. de vleesproduktie moet beperkt blijven tot de voorziening van de inrichting of tot
de directe verkoop ter plaatse aan de verbruiker;
-
i.
artikel 10 van toepassing verklaren op slachthuizen en uitsnijderijen in andere gevallen dan
bedoeld onder h.;
-
j. afwijkende regelen stellen met betrekking tot bijlage I, hoofdstuk II, punt 14, onder c, tweede, derde en vierde streepje, hoofdstuk VIII, punt 42A, onder 2, en hoofdstuk
IX, punt 46, onder d;
-
k. bijzondere erkenningsvoorwaarden stellen voor inrichtingen die in groothandelsmarkten
zijn gelegen;
-
l. regels vaststellen met betrekking tot bijstand aan veterinaire deskundigen van de
Commissie van de Europese Gemeenschap.
Artikel 12a
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Onze Minister kan met betrekking tot artikel 9, vijfde lid, onder b, regels stellen omtrent de aard en de frequentie van de daar bedoelde controles,
alsmede omtrent de methoden van monsterneming en het bacteriologische onderzoek, indien
het betreft het opvangen en behandelen van bloed bestemd voor menselijke consumptie.
Artikel 13
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Voor de toepassing van dit besluit wordt een ter uitvoering van artikel 10 van de
richtlijn door een andere lid-staat van de Europese Gemeenschappen of van de Europese
Ruimte erkende inrichting gelijkgesteld met een inrichting, erkend overeenkomstig
artikel 9 van dit besluit.
Artikel 13a
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Terzake van de controle alsmede keuring verricht door de keuringsdierenarts, als bedoeld
in punt 48 van bijlage I, hoofdstuk X, is de eigenaar, het hoofd of de bestuurder van een uitsnijderij, koel- of vrieshuis
een vergoeding verschuldigd overeenkomstig een door Onze Minister vastgesteld tarief.
Artikel 16
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Het Besluit bijzondere slachtplaatsen wordt ingetrokken.
Artikel 17
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 20
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 21
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 22
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
2 In afwijking van het eerste lid treedt dit besluit voor inrichtingen waaraan door
Onze Minister, op de voet van richtlijn nr. 91/498/EEG of op voet van richtlijn nr. 92/120/EEG, een afwijking is toegestaan van de in de punten 1 tot en met 14, onderscheidenlijk
16 en 17 van bijlage I bij de in artikel 1, eerste lid, onder e, bedoelde richtlijn, voor wat betreft die punten in werking met ingang van 1 januari
1996. Vlees, onderscheidenlijk vlees van gekweekt grof wild, afkomstig uit in dit
lid bedoelde inrichtingen wordt voorzien van een door Onze minister vast te stellen
stempel.
-
3 Wijziging van een of meer onderdelen van richtlijnen waarnaar in dit besluit wordt
verwezen, treedt voor de toepassing van de artikelen van dit besluit, waarin naar
die onderdelen van deze richtlijnen wordt verwezen, in werking met ingang van de dag
waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.
Artikel 23
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit produktie en handel vers vlees.
Bijlage I
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Hoofdstuk I. Algemene voorwaarden voor de erkenning van inrichtingen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Inrichtingen moeten ten minste voorzien zijn van:
1. voor lokalen waar vlees wordt verkregen, bewerkt of opgeslagen, alsmede in zones
en in gangen waarin vers vlees wordt vervoerd:
-
a. vloeren uit ondoordringbaar, gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten materiaal, die
niet kunnen rotten en zo zijn aangelegd dat het water gemakkelijk kan wegvloeien naar
met een rooster bedekte en van stankafsluiting voorziene zinkputten, om geuren te
voorkomen. Evenwel
-
- wordt voor de in hoofdstuk II, punt 14, d) en f), hoofdstuk III, punt 15, a), en hoofdstuk IV, punt 16, a), bedoelde lokalen niet geëist dat het water wegvloeit naar met een rooster bedekte
en van een stankafsluiting voorziene zinkputten, terwijl voor de in punt 16, a), bedoelde lokalen, kan worden volstaan met een inrichting waardoor het water gemakkelijk
kan worden afgevoerd;
-
- kan in de in hoofdstuk IV, punt 17, a), bedoelde lokalen, alsmede in zones en in gangen waarin vers vlees wordt vervoerd,
worden volstaan met vloeren uit ondoordringbaar materiaal die niet kunnen rotten;
-
b. gladde, duurzame en ondoordringbare wanden die van een heldere, afwasbare bekleding
zijn voorzien tot een hoogte van ten minste 2 meter, maar in slachtlokalen tot ten
minste 3 meter, en in koelruimten of opslagruimten ten minste tot de hoogte waarop
het vlees wordt opgeslagen. De overgang van vloer naar wanden en de overgang van de
wanden onderling moet rond of op een soortgelijke wijze zijn afgewerkt, behalve voor
de in hoofdstuk IV, punt 17, a) , bedoelde lokalen. Het gebruik van houten wanden in hoofdstuk IV, punt 17, bedoelde
lokalen die vóór 1 januari 1983 zijn ingebouw, is echter geen reden voor intrekking
van de erkenning of weigering van de erkenning;
-
c. deuren van bestendig materiaal; houten deuren moeten op alle vlakken voorzien zijn
van een gladde ondoordringbare bekleding;
-
d. reukloos isolatiemateriaal dat niet kan rotten;
-
e. voldoende luchtverversing en een goede afvoer van damp;
-
f. voldoende verlichting, door daglicht of door kunstlicht, waardoor de kleuren niet
worden veranderd;
-
g. een schoon en gemakkelijk schoon te houden plafond; bij ontstentenis daarvan moet
het binnenoppervlak van de dakbedekking aan deze voorwaarden voldoen;
2.
-
a. voldoende voorzieningen, zo dicht mogelijk bij de plaatsen waar de arbeid wordt verricht,
voor het wassen en ontsmetten van de handen en voor het reinigen van het materieel
met warm water. De kranen mogen niet met de hand kunnen worden bediend. De installaties
voor het wassen van de handen moeten voorzien zijn van koud en warm stromend water
of van vooraf op een passende temperatuur gemengd water, van was- en ontsmettingsmiddelen
alsmede van hygiënische voorzieningen voor het drogen van de handen;
-
b. voorzieningen voor het ontsmetten van het gereedschap met water dat een temperatuur
moet hebben van ten minste 82°C;
3. passende voorzieningen ter bescherming tegen schadelijke dieren zoals insekten
of knaagdieren;
4.
-
a. voorzieningen en werktuigen, zoals tafels voor het uitsnijden, verplaatsbare uitsnijbladen,
bakken, transportbanden en zagen van corrosiebestendig materiaal, die het vlees niet
kunnen aantasten en gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten zijn. Oppervlakken die
met vlees in aanraking komen of kunnen komen, inclusief lasnaden en voegen, moeten
glad worden gehouden. Het gebruik van hout is verboden behalve in lokalen waar zich
uitsluitend vers vlees bevindt dat op hygiënische wijze van een eindverpakking is
voorzien;
-
b. corrosiebestendige werktuigen en apparatuur die aan de eisen van de hygiëne voldoen
en bestemd zijn voor:
-
- het interne transport van het vlees,
-
- het neerzetten van de bakken die voor het vlees worden gebruikt, op zodanige wijze
dat noch het vlees, noch de bakken rechtstreeks met de vloer of de wanden in aanraking
kunnen komen;
-
c. apparatuur voor hygiënisch intern transport en bescherming van het vlees tijdens het
laden en lossen, inclusief adequaat ingedeelde en ingerichte aanvoer- en sorteerruimten;
-
d. speciale waterdichte bakken van bestendig materiaal, met een deksel en een sluiting
om te verhinderen dat onbevoegden er iets uit kunnen nemen, voor vlees dat niet bestemd
is voor menselijke consumptie, of een afsluitbaar lokaal voor dit vlees, indien daarvan
zo grote hoeveelheden bestaan dat een dergelijk hoeveelheden bestaan dat een dergelijk
lokaal noodzakelijk is of indien het niet aan het einde van iedere werkdag wordt opgehaald
of vernietigd; wanneer dit vlees door leidingen wordt afgevoerd, moeten deze zodanig
zijn gebouwd en geplaatst dat gevaar voor besmetting van vers vlees wordt voorkomen;
-
e. voorziening voor de hygiënische opslag van verpakkingsmateriaal, wanneer het vlees
in de inrichting wordt voorzien van een onmiddellijke of een eindverpakking;
5. een koelinstallatie om het vlees constant op de bij dit besluit voorgeschreven
inwendige temperatuur te houden. Deze installatie moet een afvoersysteem bevatten
waardoor condensatiewater zonder enig gevaar voor besmetting van het vlees kan worden
afgevoerd;
6. een installatie die onder druk een voldoende hoeveelheid van uitsluitend drinkwater
in de zin van richtlijn 80/778/EEG kan leveren. Bij wijze van uitzondering kan evenwel een installatie met niet-drinkbaar
water worden toegelaten voor de produktie van stoom, voor brandbestrijding of voor
het koelen van koelinstallaties, op voorwaarde dat de daartoe aangebrachte leidingen
het gebruik van dit water voor andere doeleinden onmogelijk maken en geen gevaar voor
besmetting van vers vlees opleveren. De leidingen voor niet-drinkbaar water moeten
goed kunnen worden onderscheiden van de drinkwaterleidingen;
7. een installatie die warm drinkwater in de zin van richtlijn 80/778/EEG in voldoende hoeveelheden levert;
8. een voorziening voor de afvoer van vloeibare en vaste afvalstoffen, die aan de
eisen van de hygiëne voldoet;
9. een adequaat ingericht afsluitbaar lokaal dat uitsluitend ter beschikking van de
keurinsdierenarts staat of aangepaste voorzieningen in de in hoofdstuk IV, punt 17,
bedoelde koel- en vrieshuizen;
10. voorzieningen die het mogelijk maken de in dit besluit voorgeschreven keuring
te allen tijde op doelmatige wijze uit te voeren;
11. een voldoende aantal kleedlokalen, met gladde, ondoordringbare en afwasbare wanden
en vloeren, was- en douchegelegenheden, alsmede toiletten met waterspoeling, die zo
zijn ingericht dat de reine gedeelten van het gebouw tegen eventuele verontreiniging
zijn beschermd. De toiletten mogen geen rechtstreekse toegang tot de werklokalen geven.
Douchegelegenheden zijn niet nodig voor koel- en vrieshuizen waarin slechts op hygiënische
wijze van een eindverpakking voorzien vers vlees wordt aangevoerd en opgeslagen. De
wasgelegenheid moet voorzien zijn van koud en warm stromend water of van vooraf op
een passende temperatuur gemengd water, was- en ontsmettingsmiddelen voor de handen,
en hygiënische voorzieningen voor het drogen van de handen. De kranen van de wasgelegenheden
mogen niet met de hand of met de arm kunnen worden bediend. Er moeten voldoende wasgelegenheden
zijn in de nabijheid van de toiletten;
12. een plaats en voldoende voorzieningen voor het reinigen van de middelen waarmee
vlees wordt vervoerd, behalve bij koel- en vrieshuizen die uitsluitend bestemd zijn
voor ontvangst en opslag van te verzenden en op een hygiënische wijze van een eindverpakking
voorzien vers vlees. Slachthuizen moeten beschikken over een afzonderlijke plaats
en voorzieningen voor vervoermiddelen voor slachtdieren. Deze plaatsen en deze voorzieningen
zijn niet verplicht indien er voorschriften bestaan die verplichtingen tot het reinigen
en ontsmetten van vervoermiddelen in officieel erkende lokalen.
13. een lokaal of een voorziening voor het opslaan van reinigings- en ontsmettingsmiddelen
en andere dergelijke stoffen.
Hoofdstuk II. Bijzondere voorwaarden voor de erkenning van slachthuizen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
14. Afgezien van de algemene voorwaarden, moeten slachthuizen ten minste beschikken
over:
-
a. passende hygiënische stallen voor het onderbrengen van de dieren. Wanden en vloeren
moeten duurzaam, ondoordringbaar en gemakkelijk te reinigen en te ontsmetten zijn;
deze stallen en terreinen moeten de nodige uitrusting omvatten voor het drenken en,
zo nodig, het voederen van de dieren, alsmede een voorziening voor de afvoer van vloeistoffen;
-
b. slachtlokalen die voldoende groot zijn om het slachten op bevredigende wijze te laten
verlopen. Ingeval men in een slachtlokaal niet alleen varkens maar ook andere dieren
slacht, moeten deze slachtlokalen voorzien zijn van een afzonderlijke afdeling voor
het slachten van varkens; deze afzonderlijke afdeling is evenwel niet absoluut noodzakelijk
indien de varkens en de andere dieren niet terzelfder tijd worden geslacht; in dat
geval moet het broeien, ontharen, afschrappen en afschroeien evenwel geschieden in
afzonderlijke afdelingen die duidelijk zijn gescheiden van de slachtlijn, hetzij door
een vrije ruimte van ten ministe 5 meter, hetzij door een afscheiding van ten minste
3 meter hoogte;
-
c. voldoende grote afzonderlijke lokalen die uitsluitend mogen worden gebruikt
-
- voor het ledigen, schoonmaken en bijsnijden van magen en darmen Een dergelijk afzonderlijk
lokaal is evenwel niet noodzakelijk wanneer de magen in gesloten circuit worden behandeld
met mechanische apparatuur die voorzien is van een passende ventilatie en die aan
de volgende eisen voldoet:
-
i). de apparatuur moet zodanig worden geplaatst en opgesteld dat het scheiden van de ingewanden
van de maag en het ledigen en schoonmaken van de maag op hygiënische wijze plaatsvinden.
Zij moet op een speciale plaats komen die duidelijk van het onbeschermde verse vlees
gescheiden is door een tussenwand die vanaf de grond ten minste 3 meter hoog is en
die de ruimte waar deze handelingen plaatsvinden, omgeeft indien deze handelingen
in het slachthuis plaatsvinden. Bovendien geldt voor varkens deze eis voor zover dat
nodig is om verontreiniging van vers vlees en slachtafvallen te voorkomen;
-
ii). door de vormgeving en de werking van de machine moet besmetting van het verse vlees
op doeltreffende wijze worden voorkomen;
-
iii). een inrichting voor het afzuigen van lucht moet zodanig zijn geplaatst en zodanig
werken dat de geuren en het risico voor besmetting door aërosolen worden uitgeschakeld;
-
iv). de machine moet voorzien zijn van een inrichting waarmee het afvalwater en de inhoud
van de magen in gesloten circuit naar het afvoersysteem kunnen worden afgevoerd;
-
v). het circuit dat door de magen wordt gevolgd naar en van het apparaat moet duidelijk
gescheiden en verwijderd zijn van het circuit van het overige verse vlees. De magen
moeten onmiddellijk na lediging en schoonmaken op hygiënische wijze worden weggevoerd;
-
vi). het personeel dat het overige verse vlees hanteert mag de magen niet hanteren. Het
personeel dat de magen hanteert, mag geen toegang hebben tot het overige verse vlees;
-
- voor het verder verwerken van darmen en pensen indien dit in het slachthuis plaatsvindt;
deze werkzaamheden mogen echter ook in het in het eerste streepje bedoelde lokaal
worden uitgevoerd, mits kruisbesmetting wordt voorkomen;
-
- voor de bereiding en het schoonmaken van andere slachtafvallen dan die genoemd onder
bovenstaande streepjes, inclusief een afzonderlijke ruimte om de koppen voldoende
gescheiden te houden van de andere slachtafvallen, voor zover deze bewerkingen worden
uitgevoerd in het slachthuis maar niet op de slachtlijn;
-
- voor het opslaan van huiden, horens, klauwen en hoeven en varkenshaar, indien deze
produkten niet onmiddellijk op de dag van het slachten zelf uit het slachthuis worden
verwijderd, in gesloten, hermetische containers in afwachting van hun ophaling;
-
d. een afzonderlijke ruimte voor het aanbrengen van de eindverpakking van de slachtafvallen,
indien die in het slachthuis van een eindverpakking worden voorzien;
-
e. afsluitbare stallen uitgerust met een apart afvoersysteem, voor het onderbrengen van
zieke of van ziekte verdachte dieren; afsluitbare lokalen voor de opslag van voor
een nader besluit aangehouden vlees en van ongeschikt voor menselijke consumptie verklaard
vlees;
-
f. voldoende grote koel- of vriesruimten met corrosiebestendige voorzieningen die zo
zijn ontworpen dat vers vlees niet in aanraking komt met de vloer of de wanden wanneer
het wordt vervoerd en opgeslagen;
-
g. een voorziening die het mogelijk maakt toezicht uit te oefenen op het binnenkomen
en het verlaten van het slachthuis;
-
h. een duidelijke scheiding tussen de onreine en de reine zone, ten einde deze laatste
te beschermen tegen iedere vorm van verontreiniging;
-
i. een voorziening voor het ophangen van de dieren na het bedwelmen, zodat het uitslachten
zoveel mogelijk aan het vrijhangende dier kan plaatsvinden; tijdens het uitslachten
mag het dier in geen geval in aanraking komen met de vloer;
-
j. een hangbaan voor het interne transport van het vlees;
-
k. voor zover op het terrein van het slachthuis mest wordt opgeslagen, een speciaal hiervoor
ingerichte plaats;
-
l. een lokaal met adequate voorzieningen om een onderzoek op trichinen te kunnen uitvoeren,
voor zover een dergelijk onderzoek in de inrichting wordt verricht.
Hoofdstuk III. Bijzondere voorwaarden voor de erkenning van uitsnijderijen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
15. Afgezien van de algemene voorwaarden, moeten uitsnijderijen ten minste beschikken
over:
-
a. voldoende grote koel- of vriesruimten voor de bewaring van het vlees en, wanneer in
de inrichting vlees in eindverpakking wordt opgeslagen, een koel- of vriesruimte voor
dat vlees; vlees dat niet van een eindverpakking is voorzien mag pas in een dergelijke
koel- of vriesruimte worden opgeslagen nadat deze gereinigd en ontsmet is;
-
b. een lokaal voor het uitsnijden, uitbenen en onmiddellijk verpakken, voorzien van een
zelfregistrerende thermometer of telethermometer;
-
c. een lokaal voor het aanbrengen van de eindverpakking indien dit in de uitsnijderij
geschiedt, tenzij voldaan is aan de voorwaarden van hoofdstuk XII, punt 63;
-
d. een lokaal voor het opslaan van materiaal voor onmiddellijke en eindverpakking, indien
dit in de uitsnijderij geschiedt.
Hoofdstuk IV. Bijzondere voorwaarden voor de erkenning van koel- en vrieshuizen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
16. Afgezien van de algemene voorwaarden moeten koel- en vrieshuizen waar vers vlees
wordt opgeslagen zoals omschreven in hoofdstuk XIII, punt 65, eerste alinea, ten minste
beschikken over:
-
a. voldoende grote koel- en vriesruimten, die gemakkelijk kunnen worden gereinigd en
waarin vers vlees kan worden opgeslagen bij de in punt 65, eerste alinea, voorgeschreven
temperaturen;
-
b. een zelfregistrerende thermometer of telethermometer in of voor elke opslagruimte.
17. Afgezien van de algemene voorwaarden moeten koel- en vrieshuizen waar vers vlees
wordt opgeslagen zoals omschreven in hoofdstuk XIII, punt 65, vierde alinea, ten minste
beschikken over:
-
a. voldoende grote koel- en vriesruimten, die gemakkelijk kunnen worden gereinigd en
waarin vers vlees kan worden opgeslagen bij de in punt 65, negende volzin, voorgeschreven
temperaturen;
-
b. een zelfregistrerende thermometer of telethermometer in of voor elke opslagruimte.
Hoofdstuk V. Hygiëne van het personeel, de lokalen en het materieel in de inrichtingen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
18. Een zo volmaakt mogelijke reinheid wordt verplicht gesteld voor personeel, lokalen
en materieel:
-
a. Het personeel dat onverpakt of van een onmiddellijke verpakking voorzien vers vlees
hanteert of dat werkzaam is in lokalen of zones waar dergelijk vlees wordt gehanteerd,
van een eindverpakking wordt voorzien of wordt vervoerd, dient in het bijzonder schone
en gemakkelijk te reinigen hoofddeksels en schoeisel, lichtkleurige werkkleding en,
zo nodig, een nekbeschermer of andere beschermende kleding te dragen. Het bij het
slachten der dieren en bij het bewerken of hanteren van vers vlees betrokken personeel
moet bij het begin van elke werkdag schone werkkleding dragen en deze kleding zo nodig
in de loop van de dag verschonen. Voorts moet het personeel verscheidene malen en
telkens vóór de hervatting der werkzaamheden zijn handen wassen en ontsmetten. Personen
die met zieke dieren of besmet vlees in aanraking zijn gekomen, dienen onverwijld
handen en armen grondig met warm water te wassen en te ontsmetten. In de werklokalen
en opslagruimten, de laad-, aanvoer-, sorteer- en loszones, alsmede in andere zones
en in gangen waar vers vlees wordt vervoerd, mag niet worden gerookt;
-
b. geen enkel dier mag een inrichting binnenkomen; dit geldt niet voor slachthuizen ten
aanzien van voor de slacht bestemde dieren, alsmede, voor het terrein van genoemde
slachthuizen, ten aanzien van dieren die voor het functioneren van het slachthuis
noodzakelijk zijn. Knaagdieren, insekten en ander ongedierte moeten stelselmatig worden
verdelgd;
-
c. materieel en instrumenten die bij de bewerking van vers vlees worden gebruikt, dienen
in een goede staat van onderhoud en reinheid te worden gehouden. Zij moeten verscheidene
malen per werkdag, bij het einde van de dagelijkse werkzaamheden en alvorens opnieuw
te worden gebruikt nadat zij zijn verontreinigd, zorgvuldig worden gereinigd en ontsmet.
19. Lokalen, werktuigen en gereedschap mogen niet worden aangewend voor andere doeleinden
dan voor de bewerking van vers vlees of vlees van gekweekt wild. Deze beperking is
niet van toepassing op
-
- materieel voor het vervoer, dat gebruikt wordt in de in punt 17, a., bedoelde ruimten, wanneer het vlees van een eindverpakking voorzien is,
-
- het uitsnijden van vlees en pluimvee of van ander vlees van wild of konijnen of het
bereiden van vleesbereidingen, voor zover zulks geschiedt op een ander ogenblik dan
het uitsnijden van vers vlees of van het in de eerste alinea bedoelde vlees van gekweekt
wild en voor zover de uitsnijruimte volledig gereinigd en ontsmet wordt alvorens zij
opnieuw wordt gebruikt voor het uitsnijden van vers vlees of vlees van gekweekt wild.
Werktuigen voor het uitsnijden van vlees mogen enkel en alleen daartoe worden gebruikt.
20. Het vlees en de bakken waarin het zich bevindt, mogen niet rechtstreeks met de
vloer in aanraking komen.
21. Er mag geen ander water dan drinkwater worden gebruikt; bij wijze van uitzondering
kan evenwel worden toegestaan dat niet drinkbaar water wordt gebruikt voor het produceren
van stoom, mits de daartoe aangebrachte leidingen het gebruik van dit water voor andere
doeleinden onmogelijk maken en geen gevaar voor besmetting van vers vlees opleveren.
Bij wijze van uitzondering kan voorts het gebruik van niet drinkbaar water voor het
koelen van koelapparatuur worden toegestaan. De leidingen voor niet drinkbaar water
moeten goed kunnen worden onderscheiden van de drinkwaterleidingen.
22. Het is verboden zaagsel of enig ander soortgelijk middel te strooien over de vloer
van de werklokalen en de opslagruimten voor vers vlees.
23. Reinigingsmiddelen, ontsmettingsmiddelen en soortgelijke middelen moeten zodanig
worden gebruik dat deze generlei invloed hebben op apparatuur, werkinstrumenten en
vers vlees. Na gebruik van die middelen moeten deze apparatuur en werkstrumenten grondig
met drinkwater worden afgespoeld.
24. Het vlees mag niet worden bewerkt en gehanteerd door personen die het kunnen besmetten.
Bij aanwerving dienen personen die betrokken zijn bij de be- en verwerking en het
hanteren van vers vlees door middel van een medisch attest te bewijzen dat niets hun
tewerkstelling in de weg staat. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking
tot de medische begeleiding van voornoemde personen.
Hoofdstuk VI. Keuring voor het slachten
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
25. De dieren dienen aan de keuring voor het slachten te worden onderworpen uiterlijk
24 uur na aankomst in het slachthuis en 24 uur voor het slachten. Voorts kan de officiële
dierenarts te allen tijde een keuring eisen. De exploitant van het slachthuis, de
eigenaar of diens vertegenwoordiger moet de keuringshandelingen vóór het slachten
en met name de nuttig geachte ingrepen vergemakkelijken. Elk te slachten dier moet
zijn voorzien van een identificatiemerk dat de hoofdinspecteur in staat stelt de herkomst
van het dier te bepalen.
26.
-
a. De keuringsdierenarts dient de keuring vóór het slachten naar goed diergeneeskundig
gebruik en bij voldoende belichting uit te voeren.
-
b. De keuringsdierenarts dient voor bij het slachthuis afgeleverde dieren te controleren
of de communautaire voorschriften inzake het welzijn van dieren zijn nageleefd.
27. De keuring moet het mogelijk maken vast te stellen:
-
a. of de dieren lijden aan een ziekte die besmettelijk is voor mens of dier dan wel of
de aanwezige verschijnselen of de algemene gezondheidstoestand van het dier het uitbreken
van een dergelijke ziekte doen vrezen;
-
b. of de dieren verschijnselen van een ziekte of een storing van de algemene gezondheidstoestand
vertonen, waardoor het vlees ongeschikt kan worden voor menselijke consumptie; bij
de keuring moet ook worden gelet op eventuele tekenen die erop wijzen dat aan de dieren
stoffen met een farmacologische werking zijn toegediend, dan wel dat de dieren andere
stoffen hebben verbruikt die het vlees schadelijk voor de gezondheid van de mens kunnen
maken;
-
c. of de dieren vermoeid, zeer onrustig of gewond zijn.
28.
-
a. Vermoeide of zeer onrustige dieren moeten ten minste 24 uur rust krijgen, behalve
wanneer de keuringsdierenarts anders besluit.
-
b. Dieren waarbij één van de in punt 27, a of b, bedoelde ziekten is gediagnostiseerd, mogen niet worden geslacht voor menselijke
consumptie.
-
c. Het slachten van dieren waarvan wordt vermoed dat zij aan één van de in punt 27, a en b, bedoelde ziekten lijden, moet worden uitgesteld. Deze dieren moeten, met het oog
op een diagnose, grondig worden onderzocht. Wanneer, met het oog op een diagnose,
keuring na het slachten nodig is, eist de keuringsdierenarts dat deze dieren in een
op grond van artikel 9, tweede lid, erkende inrichtingen worden geslacht. Deze dieren moeten een grondige keuring na
het slachten ondergaan, en deze keuring wordt indien de keuringsdierenarts zulks ter
bevestiging noodzakelijk acht, aangevuld met een passend bacteriologisch onderzoek
en het opsporen van residuen van stoffen met farmacologische werking waarvan kan worden
verondersteld dat zij zijn toegediend gelet op de waargenomen ziektetoestand van het
dier.
Hoofdstuk VII. Hygiëne bij het slachten van de dieren, het uitsnijden en het hanteren
van vers vlees
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
29. Slachtdieren die in de slachtlokalen worden binnengeleid, moeten onmiddellijk
worden gedood en er moet onmiddellijk worden overgegaan tot het laten leegbloeden,
het verwijderen van huid of haar, het uitslachten en het verwijderen van de ingewanden,
op zodanige wijze dat elke besmetting van het vlees wordt voorkomen.
30.
-
a. De dieren worden goed uitgebloed.
-
b. Bloed wordt op voldoende hygiënische wijze opgevangen.
-
c. Bij het opvangen van voor menselijke consumptie bestemd bloed wordt besmetting van
dit bloed met micro-organismen zo veel mogelijk voorkomen.
-
d. Met inachtneming van b en c wordt voor menselijke consumptie bestemd bloed opgevangen:
-
– hetzij van elk slachtdier afzonderlijk in een hiervoor geschikt, volmaakt rein vat
van niet-corroderend materiaal, dat bij het slachtdier blijft totdat de keuring is
beëindigd,
-
– hetzij van een aantal slachtdieren van eenzelfde soort, tot een door Onze Minister
vast te stellen maximum in een hiervoor geschikt, volmaakt rein vat van niet-corroderend
materiaal, waarin het bloed van deze slachtdieren tot aan de keuringsbeslissing identificeerbaar
blijft, als zijnde afkomstig van die dieren.
-
e. Bloed bestemd voor menselijke consumptie wordt niet met de hand geklopt, maar uitsluitend
met instrumenten die voldoen aan hygiënische eisen.
-
f. Met inachtneming van b wordt bloed dat niet is bestemd voor menselijke consumptie
opgevangen in een waterdichte verzameltank of -vat.
-
g. De afvoer en het bewaren van bloed dat niet is bestemd voor menselijke consumptie
geschiedt duidelijk herkenbaar en gescheiden van bloed dat wel is bestemd voor menselijke
consumptie.
31. Behalve bij varkens en onverminderd de afwijking bedoeld in hoofdstuk VIII, punt
41 D, a., tweede zin, moet de huid onmiddellijk en volledig worden verwijderd. Varkens waarvan
de huid niet wordt verwijderd, moeten terstond worden onthaard. Bij deze behandeling
mogen hulpstoffen worden gebruikt, mits de varkens daarna grondig met drinkwater worden
afgespoten. De koppen van kalveren en schapen hoeven niet van de huid te worden ontdaan,
als deze koppen op zodanige wijze worden gehanteerd dat besmetting van vers vlees
wordt voorkomen.
32. Het verwijderen van de ingewanden moet onverwijld geschieden en moet uiterlijk
45 minuten na de verdoving of, in geval van een door een godsdienstige ritus voorgeschreven
slacht, een half uur na het verbloeden beëindigd zijn. De longen, het hart, de lever,
de nieren, de milt en het mediastinum kunnen worden uitgenomen of met de natuurlijke
hechtmiddelen aan het karkas verbonden blijven. Indien deze organen worden uitgenomen,
dienen zij met een nummer of op andere wijze zodanig te worden gemerkt, dat blijkt
dat zij bij het karkas behoren; hetzelfde geldt voor de kop, de tong, het spijsverteringskanaal,
alsmede voor elk ander deel van het dier dat nodig is voor de keuring of, eventueel,
voor het verrichten van de controles voorzien bij richtlijn 86/469/EEG. De genoemde delen dienen totdat de keuring is beëindigd in de onmiddellijke nabijheid
van het karkas te blijven. De penis kan voor zover hij geen pathologische verschijnselen
of laesies vertoont evenwel onmiddellijk worden afgevoerd. De nieren dienen bij alle
diersoorten te worden losgemaakt van het aanhangende vet en bij runderen, varkens
en eenhoevigen dient ook het nierkapsel te worden verwijderd.
33. Het steken van messen in vlees, het reinigen van het vlees met behulp van doeken
of andere materialen, alsmede het opblazen zijn verboden. Wanneer zulks door een godsdienstige
ritus wordt voorgeschreven, kan evenwel het opblazen van een orgaan worden toegestaan;
in dat geval moet het opgeblazen orgaan worden afgekeurd. Mechanisch opblazen voor
het villen van lammeren en jonge geiten kan door de keuringsdierenarts worden toegestaan
mits de hygiënenormen worden nageleefd.
34. De karkassen van eenhoevigen, van varkens van meer dan vier weken en van runderen
van meer dan zes maanden dienen ter keuring door klieven van de wervelkolom in de
lengte in tweeën te worden verdeeld. Zo nodig kan de keuringsdierenarts voor elk dier
klieving in de lengte van het karkas en van de kop verlangen. Om rekening te houden
met technologische eisen of met plaatselijke consumptiegewoonten kan onze minister
evenwel toestaan dat varkenskarkassen niet in tweeën verdeeld ter keuring worden aangeboden.
35. Tot het einde van de keuring mogen niet-gekeurde karkassen en slachtafvallen en
wel gekeurde karkassen en slachtafvallen niet met elkaar in contact komen en is het
verboden het karkas te verwijderen, uit te snijden of verder te behandelen.
36. Voor een nader besluit aangehouden of afgekeurd vlees, alsmede magen, darmen en
niet-eetbare bijprodukten mogen niet in contact kunnen komen met voor menselijke consumptie
geschikt verklaard vlees en moeten zo spoedig mogelijk in speciale lokalen of bakken
worden ondergebracht, die zo gesitueerd en ontworpen zijn dat besmetting van ander
vers vlees wordt voorkomen.
37. Indien bloed of slachtafvallen van meer dan één dier vóór het einde van de keuring
na het slachten zijn samengebracht in één bak, moet de gehele inhoud van die bak worden
afgekeurd, indien het karkas van één van deze dieren is afgekeurd.
38. Uitslachten, hanteren, verder behandelen en vervoeren van vlees, met inbegrip
van slachtafvallen, geschiedt onder naleving van alle hygiënische voorschriften. Wanneer
dit vlees van een eindverpakking wordt voorzien, moet dit geschieden onder naleving
van hoofdstuk II, punt 14, d., en de voorwaarden van hoofdstuk XI. Vlees in eindverpakking moet worden opgeslagen
in een ander lokaal dan onverpakt vers vlees.
Hoofdstuk VIII. Keuring na het slachten
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
39. Alle delen van het dier, ook het bloed, moeten onmiddellijk na het slachten worden
gekeurd om te kunnen nagaan of het vlees geschikt is voor menselijke consumptie.
40. De keuring na het slachten omvat:
-
a. een visueel onderzoek van het geslachte dier en de daarbij behorende organen;
-
b. palpatie van de in punt 41 bedoelde organen en, indien de keuringsdierenarts zulks
nodig acht, van de baarmoeder;
-
c. het insnijden van organen en lymfklieren en, rekening houdend met de conclusies van
keuringsdierenarts, van de baarmoeder. Indien een dier bij het visueel onderzoek of
bij het palperen van bepaalde organen laesies blijkt te vertonen die aanleiding zouden
kunnen geven tot besmetting van karkassen, apparatuur, personeel of lokalen, mag op
deze organen geen insnijding worden verricht in het slachtlokaal of in enig ander
gedeelte van de inrichting waar vers vlees kan worden besmet;
-
d. een onderzoek naar afwijkingen in de consistentie, de kleur, de geur en, eventueel,
de smaak;
-
e. indien nodig een laboratoriumonderzoek, waarbij met name onderzoek wordt ingesteld
naar de in artikel 5, eerste lid, onder j) en k) bedoelde stoffen.
41. De keuringsdierenarts dient met name te verrichten:
-
A. bij runderen ouder dan zes weken:
-
a. visueel onderzoek van de kop en de keel. De lymfklieren voor en achter in de keelholte,
alsmede de oorspeeksellymfklieren (Lnn. retropharyngiales, mandibulares et parotidei)
moeten worden ingesneden en onderzocht. De uitwendige kauwspieren, waarin twee parallel
met de onderkaak lopende sneden moeten worden aangebracht, en de inwendige kauwspieren,
waarin een vlakke snede moet worden aangebracht, moeten worden onderzocht. Nadat de
tong zo ver is losgesneden dat een nauwkeurig visueel onderzoek van mond- en keelholte
mogelijk is, wordt zij visueel onderzocht en gepalpeerd. De tonsillen moeten worden
verwijderd;
-
b. onderzoek van de luchtpijp; visueel onderzoek en palpatie van de longen en de slokdarm.
De lymfklieren aan de bronchiën (Lnn. bifurcationes, eparteriales) en aan het borstvlees
(Lnn. mediastinales) moeten worden ingesneden en onderzocht. In de luchtpijp en de
voornaamste vertakkingen van de bronchiën moet een overlangse snede worden aangebracht
en in het onderste derde gedeelte van de longen dient een dwarssnede te worden aangebracht
door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn evenwel
niet vereist wanneer de longen van menselijke consumptie uitgesloten zijn;
-
c. visueel onderzoek van het hartzakje en het hart; in het hart dient een overlangse
snede te worden aangebracht, waardoor de beide kamers worden geopend en hun scheidingswand
wordt ingesneden;
-
d. visueel onderzoek van het middenrif;
-
e. visueel onderzoek en palpatie van de lever en de lymfklieren aan de lever en aan de
alvleesklier (Lnn. portales); een insnijding aan de maagzijde van de lever en een
insnijding aan de basis van de Spiegelse kwab voor onderzoek van de galwegen. Keuring
en palpatie van de lymfklieren aan de alvleesklier;
-
f. visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium, de lymfklieren behorende
bij de magen (Lnn. gastrici) en die behorende bij het darmkanaal (Lnn. mesenterici,
craniales et caudales); palpatie van de lymfklieren behorende bij de magen en het
darmkanaal en, indien nodig, insnijding van deze lymfklieren;
-
g. visueel onderzoek, en indien nodig, palpatie van de milt;
-
h. visueel onderzoek van de nieren en, indien nodig, insnijding van de nieren en hun
lymfklieren (Lnn. renales);
-
i. visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;
-
j. visueel onderzoek van de geslachtsorganen;
-
k. visueel onderzoek en, indien nodig, palpatie en insnijding van de uier en zijn lymfklieren
(Lnn. supramammarii); bij koeien dient elke helft van de uier door een lange en diepe
snede tot de melkboezem (sinus lactiferes) te worden geopend en moeten de lymfklieren
van de uier worden ingesneden, behalve indien hij van menselijke consumptie uitgesloten
is;
-
B. bij runderen van minder dan zes weken:
-
a. visueel onderzoek van de kop en de keel. De lymfklieren achter in de keelholte (Lnn.
retropharyngiales) moeten worden ingesneden en onderzocht. De mond- en keelholte moet
worden onderzocht en de tong moet worden gepalpeerd. De tonsillen moeten worden verwijderd;
-
b. visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp en de slokdarm; palpatie van de longen.
De lymfklieren aan de bronchiën (Lnn. bifurcationes, eparteriales) en aan het borstvlees
(Lnn. mediastinales) moeten worden ingesneden en onderzocht. In de luchtpijp en de
voornaamste vertakkingen van de bronchiën moet een overlangse snede worden aangebracht
en in het onderste derde gedeelte van de longen dient een dwarssnede te worden aangebracht
door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn evenwel
niet vereist wanneer de longen van menselijke consumptie uitgesloten zijn;
-
c. visueel onderzoek van het hartzakje en het hart; in het hart dient een overlangse
snede te worden aangebracht waardoor de beide kamers worden geopend en hun scheidingswand
wordt ingesneden;
-
d. visueel onderzoek van het middenrif;
-
e. visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren aan de lever en aan de alvleesklier
(Lnn. portales); palpatie en, indien nodig, insnijding van de lever en de lymfklieren
aan de lever;
-
f. visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium, de lymfklieren behorende
bij de magen (Lnn. gastrici) en die behorende bij het darmkanaal (Lnn. mesenterici,
craniales et caudales); palpatie van de lymfklieren behorende bij de magen en het
darmkanaal en, indien nodig, insnijding van die lymfklieren;
-
g. visueel onderzoek en, indien nodig, palpatie van de milt;
-
h. visueel onderzoek van de nieren en, indien nodig, insnijding van de nieren en hun
lymfklieren (Lnn. renales);
-
i. visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;
-
j. visueel onderzoek en palpatie van de navelstreek en de gewrichten. Bij twijfel moet
een insnijding in de navelstreek worden aangebracht en moeten de gewrichten worden
opengesneden. Het gewrichtsvocht moet worden onderzocht.
-
C. bij varkens:
-
a. visueel onderzoek van de kop en de keel. De lymfklieren van de onderkaak (Lnn. mandibulares)
moeten worden onderzocht en ingesneden. De mond, de keelholte en de tong moeten visueel
worden onderzocht. De tonsillen moeten worden verwijderd;
-
b. visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp en de slokdarm; palpatie van de longen
en van de lymfklieren aan de bronchiën (Lnn. bifurcationes, eparteriales) en aan het
borstvlees (Lnn. mediastinales). In de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van
de bronchiën moet een overlangse snede worden aangebracht en in het onderste derde
gedeelte van de longen dient een dwarssnede te worden aangebracht door de voornaamste
vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn evenwel niet vereist wanneer
de longen van menselijke consumptie uitgesloten zijn;
-
c. visueel onderzoek van het hartzakje en het hart; in het hart dient een overlangse
snede te worden aangebracht waardoor de beide kamers worden geopend en hun scheidingswand
wordt ingesneden;
-
d. visueel onderzoek van het middenrif;
-
e. visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren aan de lever en aan de alvleesklier
(Lnn. portales); palpatie van de lever en de lymfklieren aan de lever;
-
f. visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium, de lymfklieren behorende
bij de magen (Lnn. gastrici) en die behorende bij het darmkanaal (Lnn. mesenterici,
craniales et caudales); palpatie van die lymfklieren;
-
g. visueel onderzoek en, indien nodig, palpatie van de milt;
-
h. visueel onderzoek van de nieren; indien nodig, insnijding van de nieren en hun lymfklieren
(Lnn. renales);
-
i. visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;
-
j. visueel onderzoek van de geslachtsorganen;
-
k. visueel onderzoek van de uier en de lympklieren daarvan (Lnn. supramammarii); bij
zeugen moeten de lymfklieren van de uier worden ingesneden;
-
l. visueel onderzoek en palpatie van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren.
Bij twijfel moet de navelstreek worden ingesneden en moeten de gewrichten worden opengesneden;
-
D. bij schapen en geiten:
-
a. visueel onderzoek van de kop na verwijdering van de huid en, bij twijfel, onderzoek
van de keel, de mond, de tong, de lymfklieren achter in de keelholte en de oorspeeksellymfklieren.
Onverminderd veterinairrechtelijke voorwaarden, is dit onderzoek niet nodig indien
de kop, daarbij inbegrepen de tong en de hersenen, van menselijke consumptie is uitgesloten;
-
b. visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp en de slokdarm; palpatie van de longen
en van de lymfklieren aan de bronchiën (Lnn. bifurcationes, eparteriales) en aan het
borstvlees (Lnn. mediastinales). Bij twijfel moeten deze organen en lymfklieren worden
ingesneden en onderzocht.
-
c. visueel onderzoek van het hartzakje en het hart. Bij twijfel moet het hart worden
ingesneden en onderzocht;
-
d. visueel onderzoek van het middenrif;
-
e. visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren aan de lever en aan de alvleesklier
(Lnn. portales); palpatie van de lever en de lymfklieren aan de lever; insnijding
aan de maagzijde van de lever voor onderzoek van de galwegen;
-
f. visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium, de lymfklieren behorende
bij de magen (Lnn. gastrici) en die behorende bij het darmkanaal (Lnn. mesenterici,
craniales et caudales);
-
g. visueel onderzoek en, indien nodig, palpatie van de milt;
-
h. visueel onderzoek van de nieren; indien nodig insnijding van de nieren en hun lymfklieren
(Lnn. renales);
-
i. visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;
-
j. visueel onderzoek van de geslachtsorganen;
-
k. visueel onderzoek van de uier en zijn lymfklieren;
-
l. visueel onderzoek en palpatie van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren.
Bij twijfel moet de navelstreek worden ingesneden en moeten de gewrichten worden opengesneden;
-
E. bij eenhoevige landbouwhuisdieren:
-
a. visueel onderzoek van de kop en, na lossnijden van de tong, de keel. De lymfklieren
voor en achter in de keelholte, alsmede de oorspeeksellymfklieren (Lnn. retropharyngiales,
mandibulares et parotidei) moeten worden gepalpeerd en, indien nodig, worden ingesneden.
Nadat de tond zo ver is losgesneden dat een nauwkeurig onderzoek van mond- en keelholte
mogelijk is, wordt zij visueel onderzocht en gepalpeerd. De tonsillen moeten worden
verwijderd;
-
b. visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp en de slokdarm; palpatie van de longen.
De lymfklieren aan de bronchiën (Lnn. bifurcationes, eparteriales) en aan het borstvlees
(Lnn. mediastinales) moeten worden gepalpeerd en, indien nodig, worden ingesneden.
In de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën moet een overlangse
snede worden aangebracht en in het onderste derde gedeelte van de longen dient een
dwarssnede te worden aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp;
deze insnijdingen zijn evenwel niet vereist wanneer de longen van menselijke consumptie
uitgesloten zijn;
-
c. visueel onderzoek van het hartzakje en het hart; in het hart dient een overlangse
snede te worden aangebracht waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand
ervan wordt ingesneden;
-
d. visueel onderzoek van het middenrif;
-
e. visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren aan de lever en aan de alvleesklier
(Lnn. portales); palpatie van de lever en de lymfklieren aan de lever; indien nodig,
insnijding van de lever en van de lymfklieren aan de lever en aan de alvleesklier;
-
f. visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium, de lymfklieren behorende
bij de magen (Lnn. gastrici) en die behorende bij het darmkanaal (Lnn. mesenterici,
craniales et caudales); indien nodig, insnijding van die lymfklieren;
-
g. visueel onderzoek en, indien nodig, palpatie van de milt;
-
h. visueel onderzoek en palpatie van de nieren; indien nodig, insnijding van de nieren
en hun lymfklieren (Lnn. renales);
-
i. visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;
-
j. visueel onderzoek van de geslachtsorganen van hengsten en merries;
-
k. visueel onderzoek van de uier en zijn lymfklieren (Lnn. supramammarii); indien nodig,
insnijding van de lymfklieren van de uier;
-
l. visueel onderzoek en palpatie van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren.
Bij twijfel moet de navelstreek worden ingesneden en moeten de gewrichten worden opengesneden;
-
m. onderzoek bij alle grijze of witte paarden op melanose en melanomata; dat onderzoek
betreft de spieren en de lymfklieren van de schouders (Lnn. subrhomboidei) onder het
kraakbeen van het schouderblad, waarbij een schouder wordt losgemaakt. De nieren moeten
worden vrijgemaakt en volledig worden ingesneden voor onderzoek;
-
F. bij twijfel de betrokken delen van de dieren verder uitsnijden en onderzoeken ten
einde een definitieve diagnose te kunnen stellen.
Wanneer de keuringsdierenarts een duidelijke overtreding van de in dit hoofdstuk vastgestelde
voorschriften inzake hygiëne of een belemmering van een adequate keuring constateert,
is hij gemachtigd om in te grijpen in het gebruik van apparatuur of lokalen en om
alle nodige maatregelen te treffen, zelfs om het produktietempo te vertragen of het
produktieproces tijdelijk stil te leggen;
-
G. op bovengenoemde lymfklieren, die moeten worden ingesneden, moeten systematisch veelvuldige
insnijdingen worden aangebracht; zij moeten visueel worden onderzocht.
42.
-
A. De keuringsdierenarts dient bovendien systematisch te verrichten:
-
1. een onderzoek op cysticercose bij varkens. Dit onderzoek omvat het onderzoek van de
zichtbare spieroppervlakten, in het bijzonder de spieren aan het platte deel van de
schenkel, de pijlers van het middenrif, de tussenribspieren, het hart, de tong en
het strottehoofd en zo nodig de buikwand en de van vetweefsels ontdane grote lendespieren;
-
2. een onderzoek op malleus bij eenhoevigen, door zorgvuldig onderzoek van de slijmvliezen
van de luchtpijp, het strottehoofd, de neusholten, de sinussen en de vertakkingen
ervan, nadat de kop overlangs middendoor is gepleten en de scheidingswand in de neus
is verwijderd;
-
3. een onderzoek op trichinen bij vers vlees van varkens en paarden dat dwarsgestreepte
spieren bevat. Dit onderzoek vindt plaats volgens wetenschappelijk erkende en in de
praktijk beproefde methoden, met name de methoden welke in communautaire richtlijnen
of in andere internationale normen zijn neergelegd. De resultaten moeten worden beoordeeld
aan de hand van een door onze minister vastgestelde referentiemethode.
-
B. De resultaten van de keuringen vóór en na het slachten worden door de keuringsdierenarts
geregistreerd en indien een voor de mens besmettelijke ziekte wordt gediagnostiseerd,
doorgegeven aan de veterinaire hoofdinspecteur.
Hoofdstuk IX. Voorschriften betreffende het voor uitsnijding bestemde vlees
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
43. Het uitsnijden in kleinere delen dan bedoeld in artikel 2, eerste lid, punt A, het uitbenen en het snijden van slachtafvallen is slechts toegestaan in erkende
uitsnijderijen.
44. De exploitant van de inrichting, de eigenaar of diens vertegenwoordiger is verplicht
de werkzaamheden in verband met de controle op de onderneming te vergemakkelijken,
met name alle nuttig geachte handelingen te verrichten en de nodige voorzieningen
ter beschikking van de controledienst te stellen. Hij moet, telkens wanneer dit gevraagd
wordt, de met de controle belaste keuringsdierenarts gegevens kunnen verschaffen over
de herkomst van het in zijn inrichting binnengekomen vlees en de herkomst van de geslachte
dieren.
45. Onverminderd hoofdstuk V, punt 19, tweede alinea, mag vlees dat niet aan de eisen
van artikel 2, eerste lid, punt B, onder b), van dit besluit, voldoet, zich alleen dan in erkende uitsnijderijen bevinden, wanneer
het in speciale ruimten is opgeslagen; het moet op andere plaatsen of op andere tijdstippen
worden uitgesneden dan vlees dat wel aan bovengenoemde eisen voldoet. De keuringsdierenarts
moet te allen tijde vrije toegang hebben tot alle opslagruimten en werklokalen, ten
einde na te gaan of bovenstaande bepalingen stipt worden nageleefd.
46.
-
a). het verse vlees moet volgens de behoeften in de in hoofdstuk III, punt 15, b), bedoelde lokalen worden binnengebracht. Zodra het uitsnijden en eventueel de eindverpakking
hebben plaatsgehad, moet het vlees worden vervoerd naar passende koel- of vriesruimte
als bedoeld in hoofdstuk III, punt 15, a).
-
b). Vlees dat in een uitsnijlokaal wordt binnengebracht moet worden gecontroleerd en zo
nodig worden bijgesneden. De werkplek voor deze taak moet zijn uitgerust met passende
voorzieningen en voldoende verlichting.
-
c). Tijdens het uitsnijden, het uitbenen, de directe en de eindverpakking moet het vlees
constant op een inwendige temperatuur worden gehouden van niet meer dan +7°C. Tijdens
het uitsnijden mag de temperatuur in het uitsnijlokaal niet hoger zijn dan +12°C.
Tijdens het uitsnijden, de onmiddellijke en de eindverpakking moeten de levers bij
voortduring op een inwendige temperatuur van niet meer dan +3°C worden gehouden.
Tijdens het uitsnijden, het uitbenen, het in plakjes en in blokjes snijden, de onmiddellijke
en de eindverpakking moeten levers, nieren en vlees van koppen permanent op een temperatuur
worden gehouden van niet meer dan +3°C.
-
d). In afwijking van de punten a) en c) mag het vlees warm worden uitgesneden. In dat geval moet het vlees rechtstreeks worden
vervoerd van het slachtlokaal naar het uitsnijlokaal. Het slachtlokaal en het uitsnijlokaal
moeten dan voldoende dicht bij elkaar liggen, in hetzelfde gebouwencomplex, want het
uit te snijden vlees moet zonder overlading van het ene lokaal naar het andere worden
gebracht en het uitsnijden moet onmiddelijk geschieden. Zodra het uitsnijden en eventueel
de eindverpakking hebben plaatsgehad, moet het vlees worden vervoerd naar een daarvoor
bestemde koel- of vriesruimte.
-
e). Het uitsnijden moet zodanig worden verricht dat iedere verontreiniging van het vlees
wordt voorkomen. Beensplinters en bloedklonters moeten worden verwijderd. Uitgesneden
vlees dat niet bestemd is voor menselijke consumptie, moet onmiddellijk worden bijeengebracht
in de in punt 4, d), bedoelde apparatuur, bakken of lokalen.
Hoofdstuk X. Keuring van uitgesneden en opgeslagen vlees
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
47. De erkende uitsnijderijen en de erkende koel- en vrieshuizen zijn onderworpen
aan een controle door een keuringsdierenarts.
48. De controle van de keuringsdierenarts omvat de volgende taken:
-
- het controleren van het binnenkomende en uitgaande verse vlees,
-
- de keuring van het vlees dat aanwezig is in de inrichtingen als bedoeld in punt 47,
-
- de keuring van vers vlees vóór het uitsnijden en bij de afvoer uit de in punt 47 bedoelde
inrichtingen,
-
- het controleren van de reinheid van de lokalen, installaties en werktuigen, bedoeld
in hoofdstuk V, alsmede van de hygiëne van het personeel, inclusief de kleding,
-
- elke andere controle die hij nuttig acht voor het toezicht op de naleving van de bepalingen
van dit besluit.
Hoofdstuk XI. Het aanbrengen van het keurmerk
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
49. Het keurmerk wordt aangebracht onder toezicht van de keuringsdierenarts. In dit
verband oefent hij toezicht uit op:
50. Het aanbrengen van het keurmerk dient te geschieden met:
-
a). een ovaal stempel van ten minste 6,5 cm breed en ten minste 4,5 cm hoog. Op het stempel
moeten duidelijk leesbaar de volgende aanduidingen voorkomen:
-
- in het bovenste gedeelte, het kenteken NL, gevolgd door het toelatingsnummer van de
inrichting,
-
- in het onderste gedeelte de afkorting EEG of EVA;
-
b). een ovaal stempel van ten minste 6,5 cm breed en ten minste 4,5 cm hoog. Op het stempel
moeten duidelijk leesbaar de volgende aanduidingen voorkomen:
-
- in het bovenste gedeelte, de naam HOLLAND in hoofdletters,
-
- in het midden het toelatingsnummer van de inrichting,
-
- in het onderste gedeelte de afkorting EEG of EVA. De letters dienen ten minste 0,8
cm en de cijfers ten minste 1 cm hoog te zijn. Het keurmerk bevat voorts een aanduiding
aan de hand waarvan het mogelijk is de keuringsdierenarts die de keuring van het vlees
heeft verricht, te identificeren.
Voor het keurmerk op lammeren, jonge geiten, en biggen mogen de afmetingen en de letters
van het stempel kleiner zijn.
51. Karkassen worden overeenkomstig punt 50 gemerkt met een inkt- of brandstempel:
-
- karkassen met een gewicht van meer dan 65 kilogram dienen op iedere helft ten minste
op de volgende plaatsen te worden gemerkt: de buitenzijde van de dij, de lenden, de
rug, de borst en de schouder;
-
– karkassen van lammeren, jonge geiten en biggen worden ten minste twee maal gemerkt
op elke zijde van het karkas, op de schouder of op de buitenzijde van de dijen;
-
- de overige karkassen moeten ten minste vier maal worden gemerkt, namelijk op de schouders
en op de buitenzijde van de dijen;
-
– karkassen van lammeren, jonge geiten en biggen mogen ook worden gemerkt met een etiket
of een plaatje mits deze maar één maal kunnen worden gebruikt.
52. De levers van runderen, varkens en eenhoevigen worden overeenkomstig punt 50 gemerkt
met een brandstempel.
53. De andere, voor menselijke consumptie geschikte bijprodukten van de slacht worden
onmiddellijk overeenkomstig punt 50 of zelf of op de onmiddellijke of op de eindverpakking
gemerkt. Het in punt 50 bedoelde stempel wordt op een aan de onmiddellijke of eindverpakking
bevestigd of op de eindverpakking gedrukt etiket aangebracht. Indien de onmiddellijke
verpakking of de eindverpakking in een slachthuis plaatsvindt, vermeldt dit stempel
bovendien het toelatingsnummer van het slachthuis.
54. De eindverpakking wordt gemerkt overeenkomstig punt 55.
55. De in punt 52 en punt 53 bedoelde uitgesneden delen en slachtafvallen in eindverpakking
worden overeenkomstig punt 50 voorzien van een stempel waarop in plaats van het toelatingsnummer
van het slachthuis, het toelatingsnummer van de uitsnijderij voorkomt, en wel op een
etiket dat zodanig op de eindverpakking is bevestigd of gedrukt dat het bij openen
van de eindverpakking wordt vernietigd. Niet-vernietiging van het stempel wordt alleen
gedoogd wanneer de eindverpakking wordt vernietigd zodra ze wordt geopend.
Bij uitgesneden delen en slachtafvallen in onmiddellijke verpakking overeenkomstig
hoofdstuk XII, punt 62, mag het bovengenoemde etiket op de onmiddellijke verpakking
worden bevestigd. Indien de slachtafvallen van een eindverpakking zijn voorzien in
een slachthuis, vermeldt het stempel bovendien het toelatingsnummer van het slachthuis.
Deze eis geldt ook wanneer Eurobakken worden gebruikt die voldoen aan het bepaalde
in punt 59, onder b.
56. Voor vers vlees in onmiddellijke verpakking in handelsporties die bestemd zijn
voor rechtstreekse verkoop aan de consument gelden de punten 53 en 55. De in punt
50 vermelde afmetingen gelden niet voor het in het onderhavige punt bedoelde merkteken.
Wanneer het vlees in een andere inrichting dan waar het van een onmiddellijke verpakking
voorzien is, van een nieuwe eindverpakking wordt voorzien, wordt op de onmiddellijke
verpakking het keurmerk vermeld van de erkende uitsnijderij waar het vlees van een
onmiddellijke verpakking is voorzien, en wordt op de eindverpakking het keurmerk van
het herverpakkingscentrum vermeld.
57. Vlees van eenhoevigen en de eindverpakking daarvan moeten zijn voorzien van een
door onze minister vastgesteld merk.
58. De voor het stempelen gebruikte kleurstoffen moeten door onze minister zijn toegelaten.
Hoofdstuk XII. Onmiddellijke verpakking en eindverpakking van vers vlees
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
59.
-
a). De eindverpakking (bij voorbeeld kisten, kartonnen dozen) moet aan alle regels van
de hygiëne voldoen, met name:
-
- mag zij geen verandering kunnen brengen in de organoleptische eigenschappen van het
vlees;
-
- mag zij geen voor de gezondheid van de mens schadelijke stoffen op het vlees kunnen
overbrengen;
-
- moet zij voldoende stevig zijn om het vlees tijdens het vervoer en bij het hanteren
een doeltreffende bescherming te bieden.
Het gebruik van hout is verboden, behalve voor karkassen van lammeren en jonge geiten
op voorwaarde dat alle mogelijke voorzorgsmaatregelen zijn genomen om te voorkomen
dat het vlees bij het scheuren van de onmiddellijke verpakking met de eindverpakking
in aanraking komt;
-
b). de eindverpakking mag niet opnieuw als eindverpakking van vlees worden gebruikt, behalve
wanneer zij bestaat uit gemakkelijk te reinigen corrosiebestendig materiaal, en vooraf
gereinigd en ontsmet is.
60. Als uitgesneden vers vlees of slachtafval van een onmiddellijke verpakking wordt
voorzien, moet de verpakking onmiddellijk na het uitsnijden en volgens de regels van
de hygiëne geschieden. Met uitzondering van stukken spek en buik van varkens moeten
uitgesneden vlees en slachtafval in alle gevallen voorzien zijn van een beschermende
onmiddellijke verpakking, behalve indien zij hangend worden vervoerd. Deze onmiddellijke
verpakkingen moeten doorzichtig en kleurloos zijn en voorts voldoen aan de in punt
59, a), eerste en tweede streepje, gestelde eisen en mogen geen tweede maal als onmiddellijke
verpakking van vlees worden gebruikt. Iedere onmiddellijke verpakking mag slechts
één volledig orgaan bevatten.
61. Vlees in onmiddellijke verpakking moet van een eindverpakking worden voorzien.
62. Wanneer de onmiddellijke verpakking evenwel voldoet aan alle aan de eindverpakking
gestelde eisen inzake bescherming van het vlees, behoeft zij niet doorzichtig en kleurloos
te zijn, en mag als tweede bergingsmiddel ook de Eurobak gebruikt worden, op voorwaarde
dat aan de andere voorwaarden van punt 59 voldaan is.
63. Uitsnijden, uitbenen, onmiddellijke en eindverpakking mogen in een zelfde lokaal
plaatsvinden voor zover aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
-
a). het lokaal moet voldoende groot zijn en zo zijn ingericht dat de bewerkingen hygiënisch
kunnen worden uitgevoerd;
-
b). het materiaal voor onmiddellijke en eindverpakking moet dadelijk na de fabricage verpakt
worden in een hermetisch beschermend omhulsel, dat gedurende het vervoer naar de inrichting
tegen schade beschermd wordt en moet in hygiënische omstandigheden in een afzonderlijk
lokaal van de inrichting opgeslagen worden;
-
c). de opslagruimte voor eindverpakkingsmateriaal moet vrij zijn van stof en ongedierte
en mag geen luchtverbinding hebben met andere lokalen waarin zich stoffen bevinden
die vers vlees kunnen besmetten. Eindverpakkingsmateriaal mag niet op de vloer worden
opgeslagen;
-
d). het materiaal voor de eindverpakking moet in hygiënisch verantwoorde omstandigheden
gereed gemaakt worden voordat het in het lokaal wordt binnengebracht;
-
e). de eindverpakkingen moeten op hygiënisch verantwoorde wijze in het lokaal worden binnengebracht
en onverwijld worden gebruikt. Zij mogen niet worden gehanteerd door het personeel
dat het verse vlees hanteert;
-
f). het vlees moet, meteen na het aanbrengen van de onmiddellijke verpakking, in de daarvoor
bestemde opslagruimten worden opgeslagen.
In afwijking van de eerste alinea mag vers vlees in een uitsnijderij van een onmiddellijke
verpakking worden voorzien, wanneer er Eurobakken worden gebruikt die voldoen aan
punt 59, onder b, en die gereinigd en ontsmet zijn voordat zij worden binnengebracht in de uitsnijderij.
64. De in dit hoofdstuk bedoelde eindverpakkingen mogen slechts uitgesneden vlees
bevatten dat tot dezelfde diersoort behoort behalve in het geval van handelsporties
die zijn bestemd voor rechtstreekse verkoop aan de consument.
Hoofdstuk XIII. Opslag
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
65. Vers vlees dient na de keuring na het slachten onmiddellijk te worden gekoeld
en voortdurend op een inwendige temperatuur te worden gehouden van niet meer dan +7°C
voor karkassen en delen daarvan en van niet meer dan +3°C voor slachtafval. Afwijkingen
van deze eis kunnen per geval door de hoofdinspecteur worden toegestaan voor het vervoer
van vlees naar uitsnijderijen of slagerijen in de onmiddellijke nabijheid van het
slachthuis, voor zover dit vervoer niet meer dan twee uur in beslag neemt, alsmede
om technische redenen in verband met de rijping van het vlees. Vers vlees dat bestemd
is om te worden ingevroren moet rechtstreeks afkomstig zijn uit een erkend slachthuis
of een erkende uitsnijderij. Invriezing van vers vlees mag alleen geschieden door
middel van daarvoor geschikte apparatuur in lokalen van de inrichting waar het vlees
is verkregen of uitgesneden, of in erkende koel- of vrieshuizen. Delen als bedoeld
in artikel 2, eerste lid, punt A, van dit besluit en in hoofdstuk XI, punt 53, van
deze bijlage, alsmede slachtafvallen, bestemd om te worden ingevroren, moeten onverwijld
worden ingevroren, tenzij uit gezondheidsoogpunt rijping is vereist. In dat geval
moeten zij onmiddellijk na rijping worden ingevroren. Hele karkassen, halve karkassen,
halve karkassen die in ten hoogste drie stukken zijn verdeeld of voeten die bestemd
zijn om te worden ingevroren, moeten zonder onnodige vertraging na een stabilisatieperiode
worden ingevroren. Uitgesneden vlees dat bestemd is om te worden ingevroren moet zonder
onnodige vertraging na het uitsnijden worden ingevroren. Ingevroren vlees moet een
inwendige temperatuur van niet meer dan -12°C hebben en tijdens de opslag mag de temperatuur
niet hoger worden. Op vers vlees dat is ingevroren moeten de maand en het jaar van
het invriezen worden vermeld.
66. In ruimten als bedoeld in hoofdstuk IV, punten 16 en 17, mogen, tenzij het vlees
zich in de eindverpakking bevindt en apart is opgeslagen, geen andere produkten worden
opgeslagen die de hygiënische kwaliteit van het vlees nadelig kunnen benvloeden of
het vlees kunnen besmetten.
67. De temperatuur van de in hoofdstuk IV, punten 16 en 17, bedoelde opslagruimten
moet worden geregistreerd.
Hoofdstuk XIV. Vervoer
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
68. Vers vlees moet worden vervoerd in vervoermiddelen met hermetische sluiting dan
wel, bij invoer overeenkomstig richtlijn 90/675/EEG of doorvoer via het grondgebied van een derde land, in met een loodje verzegelde
vervoermiddelen, die zo zijn gebouwd en ingericht dat de in hoofdstuk XIII voorgeschreven
temperatuur tijdens de volledige duur van het vervoer niet wordt overschreden. In
afwijking van de eerste alinea mogen hele karkassen, halve karkassen, halve karkassen
die in ten hoogste drie stukken zijn verdeeld of voeten, onder door onze minister
vast te stellen voorwaarden, worden vervoerd bij hogere temperaturen dan die bedoeld
in hoofdstuk XIII.
69. Deze vervoermiddelen moeten voldoen aan de volgende eisen:
-
a). de binnenwanden en andere delen die met het vlees in aanraking kunnen komen, moeten
vervaardigd zijn uit corrosiebestendig materiaal waardoor de oganoleptische eigenschappen
van het vlees niet kunnen worden aangetast en het vlees niet schadelijk voor de gezondheid
van de mens kan worden; deze wanden moeten glad zijn en gemakkelijk te reinigen en
te ontsmetten;
-
b). zij moeten zijn uitgerust met doelmatige voorzieningen ter bescherming van het vlees
tegen insekten en stof en zij moeten zodanig zijn afgedicht, dat er geen vloeistoffen
kunnen wegvloeien;
-
c). voor het vervoer van hele karkassen, halve karkassen, halve karkassen die in ten hoogste
drie stukken zijn verdeeld of voeten, alsmede van uitgesneden vlees zonder eindverpakking,
moeten zij voorzien zijn van een ophanginstallatie uit corrosiebestendig materiaal
en wel zodanig dat het vlees niet met de vloer in aanraking kan komen. Deze bepaling
is niet van toepassing op ingevroren vlees dat van een hygiënische eindverpakking
is voorzien. Bij vervoer door de lucht is een ophanginstallatie evenwel niet vereist,
op voorwaarde dat passende corrosiebestendige apparatuur aanwezig is voor het laden,
vervoeren en lossen van het vlees.
70. De vervoermiddelen voor het vervoer van vlees mogen in geen geval worden gebruikt
voor het vervoer van levende dieren of produkten die het vlees zouden kunnen aantasten
of besmetten.
71. Andere produkten die de hygiënische kwaliteit van het vlees nadelig kunnen beïnvloeden
of het vlees kunnen besmetten mogen niet te zamen met vlees in hetzelfde vervoermiddel
worden vervoerd, tenzij passende voorzorgsmaatregelen worden getroffen. Vlees in een
eindverpakking mag niet samen met vlees zonder eindverpakking worden vervoerd in hetzelfde
vervoermiddel, tenzij hierin een passende fysieke scheiding is aangebracht tussen
het vlees met en het vlees zonder eindverpakking. Bovendien mogen magen daarin slechts
worden vervoerd als zij gebroeid of gereinigd zijn, en koppen en poten slechts wanneer
zij van de huid ontdaan of gebroeid en onthaard zijn.
72. Vers vlees mag slechts in gereinigde en ontsmette vervoermiddelen worden vervoerd.
73. Hele karkassen, halve karkassen, halve karkassen die in ten hoogste drie stukken
zijn verdeeld of voeten, met uitzondering van ingevroren vlees in hygiënisch verantwoorde
eindverpakking, moeten steeds hangend worden vervoerd, behalve bij vervoer door de
lucht als bedoeld in punt 69c). Andere delen en slachtafvallen moeten worden opgehangen of geplaatst op dragers,
voor zover zij zich niet bevinden in een eindverpakking of in bakken uit corrosiebestendig
materiaal. Deze dragers, eindverpakkingen of bakken moeten voldoen aan de voorschriften
inzake hygiëne en, met name wat de eindverpakking betreft, aan de bepalingen van dit
besluit. Ingewanden moeten steeds worden vervoerd in een eindverpakking die stevig
is en vloeistoffen noch vet doorlaat. Alvorens deze eindverpakking opnieuw mag worden
gebruikt, dient zij te worden gereinigd en ontsmet.
74. De keuringsdierenarts dient zich er vóór de verzending van te vergewissen dat
de vervoermiddelen en het inladen voldoen aan de in dit hoofstuk neergelegde voorschriften
ten aanzien van de hygiëne.