Stb. 2002, 598, datum inwerkingtreding 18-12-2002, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.
1 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft recht op een
eindejaarsuitkering ter hoogte van:
-
a. 0,4% van het in dat jaar genoten salaris; en
-
b. een door Onze Minister vast te stellen nominaal bedrag.
2 Indien de betrokkene aanspraak heeft op een uitkering op grond van de WAO en een bovenwettelijke
arbeidsongeschiktheidsverzekering overeenkomstig dit besluit, wordt voor de toepassing
van het eerste lid het salaris in acht genomen dat de betrokkene zou hebben genoten,
indien hij wegens ziekte ongeschikt zou zijn geweest tot het verrichten van zijn arbeid
doch anders dan als gevolg van eigen handelingen geen aanspraak zou hebben gehad op
een WAO-uitkering.
3 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bedraagt voor de rechterlijk ambtenaar
of rechterlijk ambtenaar in opleiding die is aangesteld voor het vervullen van minder
dan een volledige taak, een met zijn werktijd overeenkomend deel van het bedrag dat
hij zou hebben ontvangen indien hij in hetzelfde ambt zou zijn aangesteld voor het
vervullen van een volledige taak.
4 De eindejaarsuitkering wordt uitbetaald in de maand december van het desbetreffende
kalenderjaar.
5 In geval van ontslag en overlijden wordt de eindejaarsuitkering zo veel mogelijk uitbetaald
in de maand na het ontslag of overlijden.
6 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die aan de functionele
autoriteit te kennen heeft gegeven af te zien van zijn recht op het nominale bedrag,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op een werkgeverspremie als bedoeld
in de premiespaarregeling voor de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren
in opleiding.
7 Onze Minister stelt regels vast ten aanzien van een premiespaarregeling als bedoeld
in artikel 11, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
Stb. 2003, 348, datum inwerkingtreding 01-10-2003, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.
1 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding heeft recht op een
eindejaarsuitkering ter hoogte van:
-
a. 0,4% van het in dat jaar genoten salaris; en
-
b. een door Onze Minister vast te stellen nominaal bedrag.
2 Indien de betrokkene aanspraak heeft op een uitkering op grond van de WAO en een bovenwettelijke
arbeidsongeschiktheidsuitkering overeenkomstig dit besluit, wordt voor de toepassing
van het eerste lid het salaris in acht genomen dat de betrokkene zou hebben genoten,
indien hij wegens ziekte ongeschikt zou zijn geweest tot het verrichten van zijn arbeid
doch anders dan als gevolg van eigen handelingen geen aanspraak zou hebben gehad op
een WAO-uitkering. Indien de betrokkene aanspraak heeft op een ZW-uitkering, wordt
voor de toepassing van het eerste lid het salaris in acht genomen dat de betrokkene
zou hebben genoten indien hij geen aanspraak op een ZW-uitkering zou hebben gehad.
3 Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, bedraagt voor de rechterlijk ambtenaar
of rechterlijk ambtenaar in opleiding die is aangesteld voor het vervullen van minder
dan een volledige taak, een met zijn werktijd overeenkomend deel van het bedrag dat
hij zou hebben ontvangen indien hij in hetzelfde ambt zou zijn aangesteld voor het
vervullen van een volledige taak.
4 De eindejaarsuitkering wordt uitbetaald in de maand december van het desbetreffende
kalenderjaar.
5 In geval van ontslag en overlijden wordt de eindejaarsuitkering zo veel mogelijk uitbetaald
in de maand na het ontslag of overlijden.
6 De rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding die aan de functionele
autoriteit te kennen heeft gegeven af te zien van zijn recht op het nominale bedrag,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op een werkgeverspremie als bedoeld
in de premiespaarregeling voor de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren
in opleiding.
7 Onze Minister stelt regels vast ten aanzien van een premiespaarregeling als bedoeld
in artikel 11, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.