Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag

Geraadpleegd op 11-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2010.
Geldend van 01-01-2010 t/m 30-09-2010

Besluit van 23 december 1994, tot vaststelling van het uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 3 december 1992, nr. WM92-19, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Afdeling Wetgeving Milieubelastingen, gedaan mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 6, derde lid, 10a, zesde lid, 13, zevende lid, 18a, derde lid, 28, achtste lid, 30, tweede lid, en 38, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag;

De Raad van State gehoord (advies van 18 december 1992, nr. W06.92.0614);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 21 december 1994, nr. WM94-71M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Afdeling Wetgeving Milieubelastingen, uitgebracht mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk II. Grondwaterbelasting

Artikel 2

  • 1 Ter vaststelling van de hoeveelheid onttrokken grondwater en van de hoeveelheid geïnfiltreerd water is de houder van een inrichting gehouden deze hoeveelheden te meten met behulp van watermeters.

  • 3 De watermeters, bedoeld in het eerste lid, zijn zodanig nauwkeurig dat het meetresultaat in enig kwartaal niet meer dan vijf procent afwijkt van de werkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater dan wel van de werkelijk geïnfiltreerde hoeveelheid water.

  • 4 In afwijking van het derde lid geldt voor onttrekkingen voor doeleinden als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen b en c, van de wet dat het meetresultaat in enig kwartaal niet meer dan tien procent mag afwijken van de werkelijk onttrokken hoeveelheid grondwater dan wel van de werkelijk geïnfiltreerde hoeveelheid water.

  • 5 Op verzoek van de houder van een inrichting kan de inspecteur onder nader te stellen voorwaarden toestaan dat plaatsing van watermeters achterwege blijft, indien om technische dan wel financiële redenen niet in redelijkheid plaatsing hiervan kan worden gevergd en op een andere wijze tot een aanvaardbare vaststelling van de hoeveelheid onttrokken grondwater dan wel van de hoeveelheid geïnfiltreerd water kan worden gekomen.

Hoofdstuk III. Belasting op leidingwater

Artikel 3

  • 1 Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en dient uiterlijk te worden gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode van twaalf maanden.

  • 2 Teruggaaf wordt alleen verleend indien de eindfacturen worden overgelegd.

Hoofdstuk IV. Afvalstoffenbelasting

Artikel 4

Voor de toepassing van artikel 22, tweede lid, van de wet, wordt de toepassing van stoffen, preparaten of andere producten binnen een inrichting waar afvalstoffen worden gestort, geacht hetzij verband te houden met de bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uit te maken van het bedrijfsproces dat leidt tot de nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen, indien de stoffen, preparaten of andere producten in de inrichting dienen voor dan wel bestaan uit:

  • a. materiaal voor het realiseren en onderhouden van een afrastering;

  • b. materiaal voor het realiseren van de onderafdichtingsconstructie, de geohydrologische maatregelen en het controlesysteem zoals verlangd in het Stortbesluit bodembescherming, de Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land, dan wel de Richtlijnen voor baggerspeciestortplaatsen in het beleidsstandpunt «Verwijdering baggerspecie» (kamerstukken II 1993/94, 23 450, nr. 1);

  • c. materiaal voor het realiseren van de bovenafdichtingsconstructie zoals verlangd in het Stortbesluit bodembescherming, de Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land, dan wel de Richtlijnen voor baggerspeciestortplaatsen in het beleidsstandpunt «Verwijdering baggerspecie» (kamerstukken II 1993/94, 23 450, nr. 1);

  • d. (riool)buizen voor de opvang en afvoer van percolaat en neerslag en materiaal voor installaties voor de behandeling van percolaat en neerslag;

  • e. verzamelleidingen voor de opvang en afvoer van stortgas in de egalisatie- of steunlaag en materiaal voor installaties voor de behandeling van stortgas;

  • f. het realiseren en in werking houden van nutsvoorzieningen;

  • g. het realiseren en in werking houden van installaties voor het be- of verwerken van afvalstoffen;

  • h. het operationeel houden van kantoren, van de controle- en registratieposten, van een laboratorium, van werkplaatsen, van het aanwezige rollende materieel en van de wasplaats;

  • i. materiaal voor het realiseren en in stand houden van bouwwerken;

  • j. materiaal voor het realiseren en in stand houden van een terreinverharding buiten het deel van de stortplaats, al dan niet in compartimenten onderverdeeld, waar tussen een onderafdichtings- en een bovenafdichtingsconstructie, als verlangd in het Stortbesluit bodembescherming, in de Regeling stortplaatsen voor baggerspecie op land, dan wel in de Richtlijnen voor baggerspeciestortplaatsen in het beleidsstandpunt «Verwijdering baggerspecie» (kamerstukken II 1993/94, 23 450, nr. 1), afvalstoffen worden gestort (stortlichaam);

  • k. ongediertebestrijding;

  • l. bouwstoffen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit, die voorzien zijn van een overeenkomstig bij of krachtens dat besluit gestelde regels afgegeven erkende kwaliteitsverklaring, partijkeuring of fabrikant-eigenverklaring waaruit blijkt dat zij voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 28, eerste lid, of artikel 30, eerste lid, van dat besluit en die worden toegepast in een voorziening, die op grond van de voor de inrichting verleende vergunning, bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, binnen de inrichting is aangebracht;

  • m. grond als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit, die voorzien is van een overeenkomstig bij of krachtens dat besluit gestelde regels afgegeven erkende kwaliteitsverklaring, partijkeuring of fabrikant-eigenverklaring waaruit blijkt dat de kwaliteit van de grond de maximale waarde voor de bodemfunctieklasse industrie, bedoeld in artikel 55, tweede lid, van dat besluit, niet overschrijdt en die wordt toegepast in een voorziening, die op grond van de voor de inrichting verleende vergunning, bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, binnen de inrichting is aangebracht.

Artikel 5

  • 2 De volumieke massa van de aangevoerde afvalstoffen wordt bepaald door het gewicht van de afvalstoffen te delen door de met het unieke registratienummer van de container, kipwagen of het vaartuig corresponderende inhoud onderscheidenlijk de in de zijwanden van de big bag aangebrachte of ingeweven inhoud.

Artikel 7

  • 1 De afvalstoffen, bedoeld in artikel 5, worden aangevoerd in een container, een kipwagen, een vaartuig of in een big bag waarvan de inhoud in kubieke meter bekend is.

  • 2 De eigenaar van een container, laadbak van een kipwagen of laadruim van een vaartuig stelt de inhoud daarvan vast tot op één decimaal nauwkeurig in kubieke meter door vaststelling van het volume van de inwendige geometrische vorm van de container, de laadbak onderscheidenlijk het laadruim door een conform ISO/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium.

  • 3 Bij toepassing van het tweede lid wordt de vermeerdering van het volume door de beweegbare en afneembare afdekvoorzieningen buiten beschouwing gelaten.

  • 4 De inhoud van een container, de laadbak van een kipwagen of het laadruim van een vaartuig, die is vastgesteld als bedoeld in het tweede lid, is op een nagelvast aangebrachte plaat aan de linker- en rechterbuitenzijde van de container, de laadbak of het laadruim vermeld.

  • 5 Op de in het vierde lid aangegeven plaat is tevens het voor de container, de kipwagen of het vaartuig unieke registratienummer aangebracht.

  • 6 De inhoud en het unieke registratienummer worden in zwarte cijfers en letters van ten minste 15 centimeter hoogte aangebracht op een gele achtergrond.

  • 7 De inhoud van een big bag is duidelijk leesbaar en op een eenvoudig waarneembare plaats in de zijwanden van de big bag in cijfers en letters van ten minste 20 cm hoogte en in een contrasterende kleur in het weefsel ingeweven of aangebracht.

  • 8 De afvalstoffen worden aangevoerd op zodanige wijze dat zij binnen de begrenzingen van de container, de laadbak, het laadruim of de big bag blijven.

  • 9 De administratie van de houder van de inrichting is zodanig ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze is opgenomen of en op welke wijze aan de in de voorgaande leden vermelde voorwaarden al dan niet wordt voldaan.

Artikel 8

  • 1 De aanbieder van de afvalstoffen, bedoeld in artikel 5, overhandigt aan de houder van de inrichting voorafgaand aan de aanvoer een lijst van de door hem gebruikte containers, kipwagens of vaartuigen met hun inhoud en unieke registratienummer en de bij de container, de kipwagen of het vaartuig behorende door het conform ISO/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium gewaarmerkte kopie van het meetrapport dat door het laboratorium is opgemaakt met betrekking tot de vaststelling van het volume van de inwendige geometrische vorm van de container, de laadbak onderscheidenlijk het laadruim. De gewaarmerkte kopie bevat tevens het unieke registratienummer, bedoeld in artikel 7, vijfde lid.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde lijst en daarbij behorende gewaarmerkte kopieën van de meetrapporten worden op overzichtelijke wijze opgenomen in de administratie van de inrichting.

  • 3 De aanbieder van afvalstoffen in big bags stelt voorafgaand aan de aanvoer van de afvalstoffen de houder van de inrichting in kennis van de aanvoer van afvalstoffen in big bags en geeft daarbij aan het aantal big bags en de inhoud per big bag.

Artikel 9

  • 1 Voor de bepaling van het verschuldigde tarief, bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt de inhoud toegepast die op de plaat, bedoeld in artikel 7, vierde lid, is vermeld, onderscheidenlijk in de zijwanden van de big bag, bedoeld in artikel 7, zevende lid, is ingeweven of aangebracht, ongeacht de mate waarin de container, de laadbak, het laadruim of de big bag met afvalstoffen is gevuld.

  • 2 Indien de inhoud die is vermeld op de plaat, bedoeld in artikel 7, vierde lid, niet overeenkomt met de inhoud die is vermeld in het meetrapport, bedoeld in artikel 8, eerste lid, wordt in afwijking van het eerste lid de inhoud toegepast die is vermeld in het meetrapport, bedoeld in artikel 8, eerste lid.

Artikel 9a

  • 2 Bij het verzoek wordt een herontwikkelingsplan als bedoeld in artikel 28, derde lid, van de wet overgelegd waarin ten minste is opgenomen:

    • a. de naam en het adres van de eigenaar van de oude stortplaats en degene door wie of voor wiens rekening de oude stortplaats wordt afgegraven;

    • b. de naam en het adres van de oude stortplaats;

    • c. de oppervlakte van de oude stortplaats;

    • d. een onderbouwde schatting in kilogrammen van het gewicht van de afvalstoffen die zich in de oude stortplaats bevinden;

    • e. een onderbouwde schatting in kilogrammen van het gewicht van de afgegraven afvalstoffen die de oude stortplaats zullen verlaten om elders te worden gestort en daartoe ter verwijdering zullen worden afgegeven aan een inrichting als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, van de wet;

    • f. het tijdpad van aanvang tot en met einde van de afgraving;

    • g. het tijdpad en een beschrijving van het herontwikkelingsproject;

    • h. dat de scheiding tussen de te storten en de op een andere wijze te beheren afvalstoffen plaatsvindt op de oude stortplaats;

    • i. dat de scheiding, bedoeld in onderdeel h, plaatsvindt in overeenstemming met het afvalbeheerplan, bedoeld in artikel 10.3 van de Wet milieubeheer;

    • j. dat het gewicht van de afvalstoffen onmiddellijk vóór het verlaten van de afvalstoffen van de oude stortplaats onder verantwoordelijkheid van de vergunninghouder wordt bepaald in kilogrammen door weging met een meetinstrument dat voldoet aan de eisen die bij of krachtens de Metrologiewet worden gesteld aan een meetinstrument;

    • k. dat indien een vergunning als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, is afgegeven, de vergunninghouder een administratie voert waaruit duidelijk alle gegevens blijken die voor de heffing van de belasting van belang kunnen zijn, en

    • l. dat indien een vergunning als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, is afgegeven, de vergunninghouder de inspecteur onverwijld schriftelijk in kennis stelt van wijzigingen van hetgeen is opgenomen in het herontwikkelingsplan op basis van de onderdelen a tot en met k.

  • 3 De inspecteur verleent slechts een van een uniek registratienummer voorziene vergunning voor de toepassing van het tarief, bedoeld in artikel 28, tweede lid, voor afvalstoffen die afkomstig zijn van de afgraving van de oude stortplaats waar de vergunning op ziet, indien de verzoeker:

    • a. de eigenaar is van de oude stortplaats dan wel degene is door wie of voor wiens rekening de oude stortplaats wordt afgegraven;

    • b. een herontwikkelingsplan heeft overgelegd dat voldoet aan de in het tweede lid opgenomen voorwaarden, en

    • c. aannemelijk maakt dat de afgraving binnen drie maanden na verlening van de vergunning mag en zal aanvangen.

Artikel 9b

Het tarief, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de wet, is op de afvalstoffen, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de wet, slechts van toepassing indien aan de artikelen 9c tot en met 9f wordt voldaan.

Artikel 9c

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde afschrift wordt opgenomen in de administratie van de inrichting.

  • 3 De houder van de inrichting stelt degene aan wie de vergunning, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de wet, is verleend onverwijld schriftelijk in kennis van de overhandiging van het afschrift, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9d

  • 1 De afvalstoffen die de oude stortplaats verlaten om elders te worden gestort, worden daartoe uiterlijk de volgende werkdag nadat ze de oude stortplaats hebben verlaten ter verwijdering afgegeven aan een inrichting als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

  • 2 De aanbieder die de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen ter verwijdering afgeeft aan een inrichting, overhandigt aan de houder van deze inrichting een door de vergunninghouder opgemaakt bescheid, waarin is vermeld:

    • a. de naam en het adres van de oude stortplaats waarvan de afvalstoffen afkomstig zijn;

    • b. het unieke registratienummer van de vergunning die is afgegeven met betrekking tot de in het vorige onderdeel bedoelde oude stortplaats;

    • c. de naam en het adres van de vervoerder van de afvalstoffen en het kenteken van het vervoermiddel waarin de afvalstoffen worden vervoerd;

    • d. de datum waarop het vervoer van de afvalstoffen is aangevangen, en

    • e. het gewicht van de in het eerste lid bedoelde afvalstoffen, zoals dat onmiddellijk vóór het verlaten van de afvalstoffen van de oude stortplaats onder verantwoordelijkheid van de vergunninghouder is bepaald in kilogrammen door weging met een meetinstrument dat voldoet aan de eisen die bij of krachtens de Metrologiewet worden gesteld aan een meetinstrument.

  • 3 Een afschrift van het bescheid wordt opgenomen in de administratie van de vergunninghouder.

Artikel 9e

Het verschil tussen het overeenkomstig artikel 9d, tweede lid, onderdeel e, vastgestelde gewicht van de afvalstoffen en het overeenkomstig artikel 7 van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag vastgestelde gewicht van de afvalstoffen is niet groter dan op basis van de nauwkeurigheid van de meetinstrumenten mag worden verwacht.

Artikel 9f

Indien de inspecteur de vergunning, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel b, van de wet, intrekt, stelt degene van wie de vergunning wordt ingetrokken elke houder van de inrichting aan wie een afschrift als bedoeld in artikel 9d, eerste lid, is overhandigd onverwijld schriftelijk in kennis van de intrekking.

Artikel 10

  • 1 Het tarief, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de wet, is op de afvalstoffen, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onderdeel d, van de wet, slechts van toepassing indien de aanbieder van de afvalstoffen aan de houder van een afvalverwerkingsinrichting een ondertekende verklaring afgeeft waarin wordt aangegeven de hoeveelheid aangeboden afvalstoffen en het productieproces waarvan de afvalstoffen afkomstig zijn.

  • 2 Indien de afvalstoffen niet worden aangeboden door de producent, wordt de verklaring, bedoeld in het eerste lid, zowel door de producent als door de vervoerder ondertekend.

Artikel 11

  • 1 Voor zover sprake is van een verwerking of bewerking van afvalstoffen die gepaard gaat met gewichtsverlies, wordt de vermindering, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de wet, zodanig toegepast dat ter zake van de stoffen, preparaten of andere producten bij het verlaten van de inrichting wordt uitgegaan van de belasting die verschuldigd werd bij de afgifte ter verwijdering van de afvalstoffen waaruit zij zijn ontstaan.

  • 2 Het verhoudingsgetal, bedoeld in artikel 27, tweede lid, van de wet, wordt uitsluitend toegepast door degene die beschikt over een door de inspecteur afgegeven vergunning. In deze vergunning kan de inspecteur nadere voorwaarden stellen met betrekking tot de administratie.

Hoofdstuk V. Kolenbelasting

Artikel 12

  • 2 In het bescheid, bedoeld in het eerste lid, worden vermeld:

    • a. de naam en het adres van degene van wie de kolen afkomstig zijn;

    • b. de naam en het adres van degene naar wie de kolen worden vervoerd dan wel overgebracht;

    • c. de naam en het adres van degene die de kolen vervoert dan wel overbrengt;

    • d. de hoeveelheid kolen, en

    • e. de datum waarop het vervoer dan wel de overbrenging van de kolen is aangevangen.

Artikel 13

De in artikel 33, tweede lid, en artikel 34, eerste lid, van de wet bedoelde personen of publiekrechtelijke lichamen richten hun administratie zodanig in dat daarin op overzichtelijke wijze alle voor de heffing van kolen van belang zijnde gegevens zijn opgenomen.

Artikel 14

  • 2 Op de in het eerste lid bedoelde vervoersopdracht wordt een verklaring gesteld van de vergunninghouder van de inrichting waarnaar de kolen zullen worden overgebracht dat de kolen worden overgebracht naar zijn inrichting en in de administratie van zijn inrichting worden opgenomen.

Artikel 15

Het brengen, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel a, van de wet, van kolen vanuit een derde land naar een plaats voor tijdelijke opslag, het in Nederland plaatsen onder een communautaire douaneregeling van vanuit een derde land binnengebrachte kolen, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel b, van de wet, alsmede het onder ambtelijk toezicht vernietigen van kolen die onder een communautaire douaneregeling zijn geplaatst, bedoeld in artikel 35, tweede lid, onderdeel e, van de wet, geschiedt met inachtneming van de formaliteiten die op grond van de wettelijke bepalingen, bedoeld in artikel 1:1, eerste en tweede lid, van de Algemene douanewet, moeten worden vervuld.

Artikel 16

  • 1 In de vervoersopdracht, bedoeld in artikel 14, worden vermeld:

    • a. de naam en het adres van degene die de vervoersopdracht opmaakt dan wel van degene in wiens opdracht zij wordt opgemaakt;

    • b. de naam en het adres van degene die de kolen overbrengt;

    • c. de naam en het adres van de vergunninghouder van de inrichting waarnaar de kolen worden overgebracht en het adres van die inrichting;

    • d. de hoeveelheid kolen, en

    • e. de datum waarop de overbrenging van de kolen aanvangt.

  • 2 De vervoersopdracht is gedagtekend en ondertekend.

  • 3 Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid vergunninghouder is van een inrichting, wordt tevens het nummer van zijn vergunning vermeld.

  • 4 De vergunninghouder van de inrichting die de vervoersopdracht heeft opgemaakt of heeft doen opmaken, bewaart afschriften van de vervoersopdrachten op overzichtelijke wijze bij zijn administratie.

Artikel 17

  • 1 De vrijstellingen, bedoeld in artikel 44, eerste, tweede en derde lid, van de wet, worden verleend, indien:

    • a. degene die de kolen gebruikt, verklaart dat de aan hem te leveren kolen worden gebruikt op de in artikel 44, eerste, tweede of derde lid, van de wet bedoelde wijze;

    • b. de verklaring geschiedt met gebruikmaking van een door de vergunninghouder van de inrichting opgesteld bescheid in geval van uitslag of met gebruikmaking van een door degene die de levering verricht opgesteld bescheid in geval van invoer;

    • c. degene die de kolen gebruikt, de verklaring heeft ondertekend, en

    • d. de verklaring op overzichtelijke wijze wordt bewaard bij de administratie van de vergunninghouder van de inrichting in geval van uitslag en bij de administratie van degene die de aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling brengen in het vrije verkeer doet, in geval van invoer.

  • 2 De vrijstelling, bedoeld in artikel 44, tweede lid, van de wet, wordt niet verleend indien de kolen worden gebruikt in een installatie voor het opwekken van elektriciteit met een elektrisch vermogen van minder dan 60 kW.

  • 3 Degene die de kolen gebruikt, richt zijn administratie zodanig in dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de vrijstellingen, bedoeld in artikel 44, eerste, tweede en derde lid, van de wet, van belang zijnde bedrijfshandelingen.

Artikel 18

  • 3 Bij het verzoek om teruggaaf worden de aankoopfactuur en de van belang zijnde gegevens over de bestemming van de kolen waarop de teruggaaf betrekking heeft overgelegd.

  • 5 De administratie van degene die om teruggaaf verzoekt, voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk VI. Energiebelasting

Artikel 19

  • 1 Het verzoek om een vergunning voor een fiscaal vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 54, derde lid, van de wet, bevat de volgende gegevens:

    • a. naam en adres van de verzoeker;

    • b. het beoogde tijdstip van aanvang van het fiscaal-vertegenwoordigerschap;

    • c. naam en adres van de degene die de levering aan de verbruiker verricht en die niet in Nederland is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting heeft van waaruit de levering wordt verricht (in dit artikel: buitenlandse leverancier).

  • 2 Een vergunning voor een fiscaal vertegenwoordiger wordt slechts verleend indien de verzoeker:

    • a. in Nederland woont of is gevestigd;

    • b. in de afgelopen vijf jaren niet wegens overtreding van de wettelijke bepalingen inzake rijksbelastingen dan wel douane onherroepelijk is veroordeeld;

    • c. een administratie voert die voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden;

    • d. naar het oordeel van de inspecteur voldoende solvabel is.

  • 3 De verlening van een vergunning voor een fiscaal vertegenwoordiger is tevens gebonden aan de voorwaarde dat de verzoeker optreedt voor alle leveringen als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de wet. De inspecteur kan op verzoek hiervan afwijken.

  • 4 De inspecteur kan de vergunning intrekken of wijzigen:

    • a. op verzoek van de fiscaal vertegenwoordiger met schriftelijke instemming van de buitenlandse leverancier;

    • b. op verzoek van de buitenlandse leverancier;

    • c. indien de fiscaal vertegenwoordiger niet meer voldoet aan de aan de vergunning gebonden voorwaarden.

    De buitenlandse leverancier wordt van de intrekking van de vergunning in kennis gesteld, alsmede van de gronden waarop deze berust.

Artikel 20

  • 2 De verbruiker dient:

    • a. zijn administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de toepassing van het tarief voor zakelijk verbruik van belang zijnde bedrijfshandelingen;

    • b. ter vaststelling van de hoeveelheid aardgas of elektriciteit waarop de tarieven bedoeld in het eerste lid zien, deze hoeveelheid te meten met behulp van meters indien het aardgas of de elektriciteit mede betrokken wordt voor niet-zakelijk verbruik als bedoeld in artikel 47, eerste lid, onderdeel u, van de wet.

  • 3 Wijzigingen in de situatie die van invloed zijn op de toepassing van de tarieven, bedoeld in het eerste lid, worden onmiddellijk gemeld aan degene die het aardgas of de elektriciteit levert.

Artikel 21

  • 1 Het tarief als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel b, van de wet is van toepassing indien de verbruiker een verklaring heeft overgelegd aan degene die het aardgas aan hem levert, dat het aardgas uitsluitend wordt aangewend in een CNG-vulstation.

  • 2 De verbruiker dient overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde verklaring te handelen. Indien niet meer overeenkomstig de verklaring gehandeld wordt, meldt de verbruiker dat onmiddellijk aan degene die het aardgas levert.

Artikel 22

  • 1 De vrijstelling, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de wet, wordt verleend indien degene die aardgas of elektriciteit gebruikt, een verklaring heeft overgelegd aan degene die dat aardgas of die elektriciteit aan hem heeft geleverd, dat hij dat aardgas of die elektriciteit gebruikt op een in artikel 64, eerste lid, van de wet bedoelde wijze.

  • 5 Degene die aardgas of elektriciteit gebruikt op een wijze waarvoor een vrijstelling als bedoeld in artikel 64, eerste, derde of vierde lid, van de wet wordt verleend dient:

    • a. zijn administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de desbetreffende vrijstelling van belang zijnde bedrijfshandelingen;

    • b. ter vaststelling van de hoeveelheid product waarop de vrijstelling ziet, deze hoeveelheid te meten met behulp van meters indien het desbetreffende product mede betrokken wordt voor andere doeleinden.

Artikel 24

  • 2 Ter vaststelling van de hoeveelheid verbruikte warmte meet de gebruiker van de onroerende zaak deze hoeveelheid met behulp van een warmtehoeveelheidsmeter.

  • 3 Bij het verzoek om de in het eerste lid bedoelde teruggaaf wordt de afrekening overgelegd die door de exploitant van de installatie voor blokverwarming of in diens opdracht is opgemaakt.

Artikel 25

  • 1 Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de wet, kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en wordt uiterlijk gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfacturen worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt, voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

  • 3 Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in artikel 68, tweede lid, van de wet, kan worden gedaan na afloop van elke kalendermaand waarin recht op teruggaaf is ontstaan, en wordt uiterlijk gedaan binnen dertien weken na afloop van de verbruiksperiode.

Artikel 26

  • 2 De in het eerste lid bedoelde teruggaaf wordt alleen verleend indien de eindfactuur wordt overgelegd.

Artikel 27

  • 3 Teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfactuur en de van belang zijnde gegevens en verklaringen over de bestemming van het aardgas of de elektriciteit waarop de teruggaaf betrekking heeft, worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk VIa. Vliegbelasting

Artikel 27a

  • 1 Een verzoek om teruggaaf als bedoeld in artikel 78, eerste lid, van de wet wordt gedaan met betrekking tot één of meer bedragen die door de exploitant van de luchthaven in rekening zijn gebracht aan dezelfde luchtvaartmaatschappij, voor zover deze bedragen niet zijn ontvangen en oninbaar zijn gebleken.

  • 2 Het verzoek wordt door de exploitant van de luchthaven ingediend binnen 13 weken na afloop van het kalenderkwartaal waarin is komen vast te staan dat de in rekening gebrachte belasting niet is en niet zal worden ontvangen.

  • 3 Bij het verzoek worden kopieën overgelegd van de facturen waarmee de niet ontvangen belasting aan de luchtvaartmaatschappij in rekening is gebracht. In het verzoek worden de volgende gegevens vermeld:

    • a. naam en adres van de luchtvaartmaatschappij;

    • b. per factuur het bedrag van de belasting dat niet is en niet zal worden ontvangen;

    • c. het totale bedrag waarvoor ten aanzien van die luchtvaartmaatschappij teruggaaf wordt gevraagd.

  • 4 De administratie van de exploitant van de luchthaven is zodanig ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze alle voor de vaststelling van het bedrag van de teruggaaf van belang zijnde gegevens zijn opgenomen.

Hoofdstuk VII. Verpakkingenbelasting

Afdeling 1. Sierteelt

Artikel 28

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a. sierteeltproducten: snijbloemen beginnend met GN-code 0603 en planten met GN-code 06029091 en 06029099, telkens inclusief het daarbij behorende uitgangsmateriaal, en

  • b. verpakte sierteeltproducten: sierteeltproducten die verpakt zijn in voor eenmalig gebruik bestemde verpakkingen.

Artikel 28a

De regels, genoemd in deze afdeling, gelden voor de producent van sierteeltproducten die valt onder de werkingssfeer van het Instellingsbesluit Productschap Tuinbouw, niet zijnde een in Nederland gevestigde detailhandelaar, en voor de producent van sierteeltproducten die ter beschikking stelt in de hoedanigheid van veilingcoöperatie of bloemenveiling.

Artikel 28b

Voor zover de producent, genoemd in artikel 28a, verpakte sierteeltproducten voor het eerst aan een ander ter beschikking stelt in Nederland of bij de eerste terbeschikkingstelling exporteert vanuit Nederland, geeft hij alle hiermee verband houdende kilogrammen verpakking op bij zijn aangifte en past vervolgens een kortingspercentage toe in verband met kilogrammen verpakking van producten die direct of indirect worden geëxporteerd. Het kortingspercentage, genoemd in de eerste volzin, bedraagt 68%.

Artikel 28c

Voor zover de producent verpakte sierteeltproducten bij de eerste terbeschikkingstelling exporteert vanuit Nederland, is hoofdstuk VIII, met uitzondering van afdeling 5a, van de wet voor hem van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 2. Groenten en fruit

Artikel 28e

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a. verse groenten en vers fruit: de producten, genoemd in artikel 1, lid 1, onderdeel i, van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten («Integrale-GMO-verordening»), al dan niet bewerkt en bananen met GN-code 0803 00 19, al dan niet bewerkt;

  • b. bewerkte verse groenten en bewerkt vers fruit: de producten, bedoeld in onderdeel a, die zijn gesneden, gewassen, gemengd of verpakt;

  • c. verpakte verse groenten of verpakt vers fruit: verse groenten of vers fruit, verpakt in voor eenmalig gebruik bestemde verpakkingen; en

  • d. producentenorganisatie: de producentenorganisatie in de sector groenten en fruit die op grond van de artikelen 15, 19 en 23 van de Landbouwwet in verbinding met artikel 2, onderdeel e, sub 1, van de Regeling medebewind Gemeenschappelijk Landbouwbeleid door het Productschap Tuinbouw als zodanig is erkend in Nederland.

Artikel 28f

De regels, genoemd in deze afdeling, gelden voor de producent van verse groenten of vers fruit die valt onder de werkingssfeer van het Instellingsbesluit Productschap Tuinbouw, niet zijnde een in Nederland gevestigde detailhandelaar, en voor de producent van verse groenten of vers fruit die ter beschikking stelt in de hoedanigheid van producentenorganisatie.

Artikel 28g

  • 1 Voor zover de producent, bedoeld in artikel 28f, verpakte verse groenten of verpakt vers fruit voor het eerst aan een ander ter beschikking stelt in Nederland of bij de eerste terbeschikkingstelling exporteert vanuit Nederland, geeft hij alle hiermee verband houdende kilogrammen verpakking op bij zijn aangifte en past vervolgens een kortingspercentage toe in verband met kilogrammen verpakking van producten die direct of indirect worden geëxporteerd. Het kortingspercentage, genoemd in de eerste volzin, bedraagt 72%.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt het kortingspercentage voor de producent, bedoeld in het eerste lid, voor zover deze verpakte verse uien ter beschikking stelt, 72%.

Artikel 28h

Voor zover de producent verpakte verse groenten of verpakt vers fruit bij de eerste terbeschikkingstelling exporteert vanuit Nederland, is hoofdstuk VIII, met uitzondering van afdeling 5a, van de wet voor hem van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28i

  • 1 Ingeval een producent tevens de teler is van de verse groenten of het vers fruit, en hij deze producten in een verpakking aan een, bij ministeriële regeling aangewezen producentenorganisatie, ter beschikking stelt, wordt de verpakkingenbelasting met betrekking tot die terbeschikkingstelling geheven van deze producentenorganisatie.

  • 2 Ingeval het eerste lid toepassing vindt, kan de producentenorganisatie de belastingvermindering, bedoeld in artikel 87 van de wet, één maal toepassen.

Hoofdstuk VIII. Algemene bepaling

Artikel 29

  • 1 De inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, bij een voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 2 Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het derde lid bedoelde kennisgeving.

  • 3 Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het tweede lid genoemde termijn kan geven, stelt hij de belanghebbende daarvan onder opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de beschikking wel zal worden gegeven.

Hoofdstuk IX. Slotbepalingen

Artikel 30

Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum waarop de bepalingen van de Wet belastingen op milieugrondslag, waarin dit besluit zijn grondslag vindt, in werking treden.

Artikel 31

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage, 23 december 1994

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de negenentwintigste december 1994

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager