Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen

[Regeling vervallen per 01-01-2014.]
Geraadpleegd op 24-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 19-09-2008.
Geldend van 01-08-2008 t/m 31-10-2008

Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 5, tweede lid, 8, tweede lid, 9, onder d, en 22 van de Wet arbeid vreemdelingen;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

De bevoegdheid inzake het afgeven, verlengen en intrekken van tewerkstellingsvergunningen wordt overgedragen aan de Centrale organisatie werk en inkomen.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Bij de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 1, neemt de Centrale organisatie werk en inkomen, naast de in de Wet arbeid vreemdelingen, het Besluit ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen en in dit besluit gestelde regels, de nadere regels in acht inzake de wijze van toepassing van de Wet arbeid vreemdelingen zoals die zijn neergelegd in de uitvoeringsregels behorende bij dit besluit.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Voor aanvragen die geschoold werk betreffen, dienen bij de personalia van de werknemer de gewaarmerkte diploma’s en getuigschriften dat aan de vereiste kwalificaties is voldaan, bij de vergunningaanvraag te worden gevoegd. De waarde van deze documenten dient te kunnen worden geverifieerd aan de hand van een door een deskundige instantie afgegeven verklaring met welk Nederlands diploma of welke graad van vakbekwaamheid deze documenten vergelijkbaar zijn.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

De houder van de tewerkstellingsvergunning is verplicht hiervan onverwijld mededeling te doen indien van de tewerkstellingsvergunning langer dan een maand geen gebruik wordt gemaakt.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Afwijking van artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen vindt slechts plaats in geval er sprake is van buitengewone omstandigheden die een spoedige vervulling van de arbeidsplaats noodzakelijk maken en die niet door de werkgever waren te voorzien of door hem te beïnvloeden waren.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Afwijking van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen vindt slechts plaats ten behoeve van de bevordering van internationale handelscontacten als omschreven in de bij dit besluit behorende uitvoeringsregels.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Afwijking van artikel 8, eerste lid, onder a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen vindt slechts plaats in het kader van scholing, opleiding, internationale uitwisseling en andere internationale culturele contacten alsmede ten behoeve van vreemdelingen die beschikken over een voor het verrichten van arbeid geldige vergunning tot verblijf, voor zover dit in de bij dit besluit behorende uitvoeringsregels is omschreven.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Een tewerkstellingsvergunning kan worden geweigerd ten aanzien van een niet eerder toegelaten vreemdeling die jonger is dan 18 jaar of ouder dan 45 jaar.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

De Centrale organisatie werk en inkomen brengt jaarlijks aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid verslag uit omtrent de wijze waarop de bevoegdheid, bedoeld in artikel 1, is uitgeoefend.

Dit verslag betreft in ieder geval:

  • a. een opgave van het aantal tewerkstellingsvergunningen dat is aangevraagd;

  • b. een opgave van het aantal tewerkstellingsvergunningen dat is verleend onderscheidenlijk geweigerd, onder vermelding van de weigeringsgrond;

  • c. een opgave van het aantal personen waarop de verleende tewerkstellingsvergunningen betrekking hebben;

  • d. een opgave van het aantal malen dat aan de verleende tewerkstellingsvergunningen beperkingen dan wel voorschriften zijn verbonden;

  • e. een opgave van het aantal tewerkstellingsvergunningen dat is ingetrokken, onder vermelding van de intrekkingsgrond;

  • f. een opgave van het aantal bezwaarschriften dat tegen de onderscheiden beslissingen is ingediend, van het aantal malen dat deze zijn ingewilligd onderscheidenlijk afgewezen, en van het aantal malen dat tegen de beslissing op het bezwaarschrift beroep bij de rechter is ingesteld;

  • g. een opgave van de termijnen waarbinnen de onder b en f bedoelde beslissingen zijn genomen.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

De Centrale organisatie werk en inkomen is verplicht aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de door deze aangewezen ambtenaren desgevraagd binnen een daartoe gestelde termijn en op de aangegeven wijze alle opgaven en inlichtingen te verstrekken betreffende de wijze waarop de bevoegdheden, bedoeld in artikel 1, zijn uitgeoefend.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop de Wet arbeid vreemdelingen in werking treedt en wordt aangehaald als Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen.

’s-Gravenhage, 17 augustus 1995

De

Minister

voornoemd,

A.P.W. Melkert

Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

1. Inleiding

In de Wet arbeid vreemdelingen is bepaald op welke wijze het toelatingsbeleid van vreemdelingen tot de Nederlandse arbeidsmarkt zal plaatsvinden. Met het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen wordt onder ander uitvoering gegeven aan artikel 5, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. Ingevolge genoemd artikel kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bevoegdheid inzake het afgeven, verlengen en intrekken van tewerkstellingsvergunningen onder door hem te stellen nadere regels geheel of gedeeltelijk overdragen aan de Centrale organisatie werk en inkomen. De Centrale organisatie werk en inkomen heeft tot taak om middels registratie en bemiddeling aansluiting te zoeken tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt en beschikt ook over instrumenten waarmee binnen de Europese Unie kan worden bemiddeld. Zij is derhalve bij uitstek in de positie om aan de hand van de arbeidsmarktsituatie te kunnen beoordelen of een aanvrager al dan niet voor vergunningsverlening in aanmerking komt. Alle bevoegdheden worden overgedragen aan de Centrale organisatie werk en inkomen. Hierdoor blijft de eenheid in het uitvoeringsbeleid behouden. Met dit besluit wordt tevens uitvoering gegeven aan artikel 22 van de Wet arbeid vreemdelingen, voor zover dit verplichtingen van anderen dan de uitvoerder van deze wet betreft. In artikel 4 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen staat de verplichting de vereiste kwalificaties in geval van geschoolde arbeid aan te tonen; artikel 5 van dit besluit verplicht de houder van een vergunning zelf aan te geven wanneer van een vergunning geen gebruik wordt gemaakt. Andere regels die een goede uitvoering moeten bevorderen, zijn in deze uitvoeringsregels opgenomen. Met dit besluit wordt eveneens invulling gegeven aan artikel 8, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. In de artikelen 6 tot en met 8 van dit besluit is bepaald dat in een aantal in de wet omschreven omstandigheden mag worden afgeweken van de desbetreffende dwingende weigeringsgronden. In deze uitvoeringsregels is ter zake een limitatieve opsomming en een uitwerking opgenomen van de gevallen waarin op grond van artikel 8, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen mag worden afgeweken van het in artikel 8 eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen bepaalde. In artikel 9 van dit besluit zijn ingevolge artikel 9, eerste lid, onder d, van de Wet arbeid vreemdelingen de leeftijdsgrenzen gesteld op grond waarvan niet eerder toegelaten vreemdelingen kunnen worden geweigerd. Hieraan wordt in het onderstaande eveneens een nadere uitwerking gegeven.

2. Consequente uitvoering

Uitgangspunt voor de uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen is een consequente toepassing van het restrictieve toelatingsbeleid. Dit houdt in dat in beginsel alle toepasselijke weigeringsgronden waarin de Wet arbeid vreemdelingen voorziet, zullen worden tegengeworpen. De Wet arbeid vreemdelingen richt zich op alle arbeid ongeacht de rechtsvorm waarin deze is gegoten.

In het navolgende is zoveel mogelijk de volgorde en systematiek van de wet gevolgd, zodat de eventuele toepasselijkheid van de nadere regels gemakkelijk is terug te vinden.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

3. Werknemers van andere werkgevers

In artikel 2, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is bepaald dat indien een werkgever arbeid laat verrichten door een vreemdeling voor wie een andere werkgever beschikt over een tewerkstellingsvergunning niet opnieuw een vergunning is vereist. De eerstgenoemde werkgever dient dan wel in het bezit te zijn van een kopie van de tewerkstellingsvergunning. In dit geval vermeldt de tewerkstellingsvergunning naast de omschrijving van de werkzaamheden de mogelijkheid van tewerkstelling bij andere werkgevers, de aard van de aldaar te verrichten werkzaamheden en een aanduiding van de plaats van de feitelijke tewerkstelling. De verplichting op grond van artikel 7 van de Wet arbeid vreemdelingen om de aard van de werkzaamheden en de plaats van feitelijke tewerkstelling te vermelden op de tewerkstellingsvergunning is niet van toepassing indien deze vergunning is verleend zonder toepassing van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen en zonder toets op de aard van de werkzaamheden.

Bij de toetsing ingevolge artikel 8 en 9 van de Wet arbeid vreemdelingen of de vacature voor vervulling door een vreemdeling in aanmerking komt, wordt uitgegaan van de werkzaamheden te verrichten bij de feitelijke werkgever. Alleen als het gaat om werkzaamheden die niet behoren tot de bedrijfseigen activiteiten van die werkgever vindt toetsing, of voldaan is aan de verplichte vacaturemelding en wervingsinspanningen, plaats bij de uitlenende werkgever. De te verlenen tewerkstellingsvergunning is dan niet beperkt tot één project/inlenende onderneming. Of werkzaamheden behoren tot de bedrijfseigen activiteiten van een werkgever is veelal af te leiden uit de aard van het werk in relatie tot de aard en doelstelling van de onderneming van de werkgever.

Toetsing of voldaan is aan het wettelijke minimumloon (artikel 8, eerste lid, onder d, van de Wet arbeid vreemdelingen) en een marktconforme beloning (artikel 9, eerste lid, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen) vindt plaats bij de werkgever die verantwoordelijk is voor de beloning van de vreemdeling.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

4. Overeenkomsten met andere mogendheden

Indien ingevolge een internationaal verdrag bij de tewerkstelling van een vreemdeling geen tewerkstellingsvergunning mag worden verlangd, zal de betreffende vreemdeling steeds beschikken over een door de minister van Justitie of de minister van Buitenlandse Zaken afgegeven legitimatiebewijs, waarop dit is aangetekend.

Van de in dit verband relevante internationale verdragen is ter voldoening aan artikel 3, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen in de bijlage een lijst opgenomen.

5. Zelfstandigen

Indien een vreemdeling arbeid verricht als zelfstandige en voor die werkzaamheden als zelfstandige ingevolge artikel 8, onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf in Nederland heeft, is het verbod van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen niet van toepassing. Bij de toelating tot Nederland is immers al getoetst of er met de toelating van de betreffende vreemdeling een voldoende Nederlands belang is gemoeid.

Als werkgevers (opdrachtgevers, aannemers en onderaannemers) vreemdelingen die in hun vrije termijn of op basis van een visum rechtmatig in Nederland verblijven, arbeid als zelfstandige willen laten verrichten, is een tewerkstellingsvergunning vereist. Daarbij is de normale toetsingsprocedure van toepassing, tenzij bij verdrag anders is bepaald.

Indien een werkgever een tot Nederland toegelaten zelfstandige arbeid wil laten verrichten buiten de beperkingen van de vergunning tot verblijf als zelfstandige, dient voor deze arbeid eveneens een tewerkstellingsvergunning te worden aangevraagd. Deze wordt niet getoetst aan artikel 8, eerste lid, onder d, van de Wet arbeid vreemdelingen.

6. Directeuren-aandeelhouders

(Groot)aandeelhouders van bedrijven die in het kader van hun bedrijfsuitoefening in Nederland arbeid willen verrichten zijn veelal te beschouwen als zelfstandigen, vanwege de positie die zij binnen de onderneming innemen.

Voor zover zij een belang van 25% of meer in het bedrijf hebben, ondernemersrisico lopen en de hoogte van hun salaris direct kunnen beïnvloeden, kunnen zij een vergunning tot verblijf als zelfstandige aanvragen.

7. Uitgezonderde werkzaamheden

Bij het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is bepaald dat het verbod van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen niet van toepassing is op een aantal nauw omschreven werkzaamheden van vreemdelingen. Indien de werkzaamheden de inperking van dit besluit te buiten gaan, zal steeds een vergunning vereist zijn, waarbij de normale procedure dient te worden gevolgd, inclusief de toetsen ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

8. Wijziging van omstandigheden

De afgifte van een nieuwe tewerkstellingsvergunning is noodzakelijk indien in de (rechts)persoon van de werkgever of in de aard van de door de vreemdeling te verrichten werkzaamheden enige verandering optreedt. Bij de aanvraag om de nieuwe tewerkstellingsvergunning is de normale toetsingsprocedure van toepassing.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

9. Personalia werknemer

Voor aanvragen die geschoold werk betreffen dienen de personalia van de werknemer alsmede gewaarmerkte diploma’s en getuigschriften dat aan de vereiste kwalificaties is voldaan, onmiddellijk bij de vergunningaanvraag te worden gevoegd. De waarde van deze documenten dient te kunnen worden geverifieerd aan de hand van een door een deskundige instantie afgegeven verklaring met welk Nederlands diploma of welke graad van vakbekwaamheid deze documenten vergelijkbaar zijn.

Voor aanvragen die ongeschoold werk betreffen dienen de personalia van de vreemdeling uiterlijk twee weken na het indienen van de vergunningaanvraag te worden overgelegd.

Artikel 8, eerste lid

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

10. Prioriteitgenietend aanbod

Een tewerkstellingsvergunning wordt ingevolge artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet arbeid vreemdelingen geweigerd als voor de desbetreffende arbeidsplaats prioriteitgenietend aanbod op de arbeidsmarkt beschikbaar is.

Bij de aanvraag wordt nagegaan of deze weigeringsgrond van toepassing is. Daarbij moet niet alleen naar de beschikbaarheid in de eigen vestigingsplaats of regio worden gekeken, maar ook naar de beschikbaarheid in andere regio’s binnen Nederland en in andere landen van de Europese Unie. Als arbeidsaanbod beschikbaar is, zal geen vergunning kunnen worden verleend, ook als het effectueren van dit aanbod extra inspanningen van de zijde van de werkgever vergt.

11. Werknemers in de sportsector

Ook ten aanzien van werknemers in de sportsector geldt het restrictieve toelatingsbeleid. Alleen voor het incidenteel in Nederland deelnemen aan een wedstrijd door personen die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben, is in artikel 1, eerste lid van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen een uitzondering gemaakt, evenals voor het incidenteel onbeloond deelnemen aan proeftrainingen voetbal in het kader van een sollicitatieprocedure.

Vacaturevervulling door het prioriteitgenietend aanbod uit Nederland en de bij de Europese Economische Ruimte aangesloten landen is alleen in uitzonderlijke gevallen niet mogelijk. Zo’n uitzonderlijk geval doet zich normaliter uitsluitend voor in de hoogste competitie-afdeling van de betreffende tak van sport. Bij het betaalde voetbal wordt in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen daarbij niet alleen gerekend de Eredivisie, maar ook de Eerste Divisie.

In lagere klassen zal vergunningverlening aan spelers van buiten Nederland en de bij de Europese Economische Ruimte aangesloten landen slechts bij hoge uitzondering mogelijk zijn, omdat in de regel vervulling binnen het prioriteitgenietend aanbod mogelijk is, hetzij via doorstroming uit de amateursport en jeugdopleidingen, hetzij door aanwerving van spelers uit de hoogste competitieklasse in Nederland of uit andere landen binnen de Europese Economische Ruimte.

De geboden beloning zal steeds in overeenstemming moeten zijn met wat topsporters in de betreffende sport verdienen.

Een tewerkstellingvergunning voor beroepssporters zal daarom in de regel worden geweigerd:

  • als het een arbeidsplaats in een lagere dan de hoogste afdeling van de betreffende sportbond betreft en/of:

  • als de beloning niet marktconform is. Hierbij moet de waarde van gebruikelijke transfersommen worden verdisconteerd. Van het ontbreken van een marktconforme beloning zal doorgaans sprake zijn als de beloning lager is dan de gebruikelijke beloning voor spelers die behoren tot de top 20% in de hoogste afdeling van de betreffende tak van sport.

    Voor een marktconforme beloning in het betaald voetbal moet de gegarandeerde beloning tenminste 150% bedragen van de gemiddelde beloning in de Eredivisie in het voorgaande seizoen inclusief de premies, die afhankelijk zijn van het in dat seizoen behaalde resultaat van de club die de tewerkstellingsvergunning aanvraagt. Voor spelers in de leeftijdsgroep van 18 tot 20 jaar is in de regel sprake van een marktconforme beloning als de gegarandeerde beloning tenminste 75% van de vorenbedoelde gemiddelde beloning in de Eredivisie bedraagt en/of:

  • als het een speler betreft die niet direct voorafgaande aan de tewerkstelling op geregelde basis heeft deelgenomen aan een competitie die ten minste even sterk is als de hoogste afdeling van de Nederlandse competitie of die niet op andere wijze, zoals door deelname aan wereldkampioenschappen, heeft bewezen over tenminste vergelijkbare kwaliteiten te beschikken.

12. Belemmeringen voor vacaturevervulling

Op grond van artikel 9, eerste lid, onder i, van de Wet arbeid vreemdelingen kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd als de werkgever belemmeringen opwerpt waardoor de arbeidsplaats niet met prioriteitgenietend aanbod kan worden vervuld. Gedacht kan worden aan irreële functie- of taaleisen.

Voor tewerkstelling in de horecasector is het restrictieve toelatingsbeleid onverkort van toepassing.

Het beheersen van een andere taal dan het Nederlands als voorwaarde voor vacaturevervulling voor keukenpersoneel dient steeds beschouwd te worden als een beletsel in de zin van artikel 9, eerste lid, onder i, van de Wet arbeid vreemdelingen.

Ten aanzien van tewerkstelling in Chinees-Indische restaurants alsmede grillrooms, pizzeria’s, shoarma-zaken, koffie- en eethuizen en dergelijke zal een vergunning in de regel geweigerd dienen te worden indien algemeen bedienend- of keukenpersoneel op de arbeidsmarkt beschikbaar is.

Ook voor andere restaurants met een specifieke keuken zal getoetst moeten worden of voor het bereiden van de specifieke gerechten met een korte opleiding kan worden volstaan, dan wel of eventuele specialiteiten ook door reeds beschikbaar personeel kunnen worden vervaardigd.

Gespecialiseerd personeel dient te beschikken over gewaarmerkte diploma’s en getuigschriften aangaande hun vakbekwaamheid. Ingevolge artikel 4 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen dienen deze gewaarmerkte diploma’s en getuigschriften bij de vergunningaanvraag te worden gevoegd.

13. Verblijfsvergunning

Alvorens een tewerkstellingsvergunning kan worden afgegeven dient een bewijsstuk te zijn overgelegd dat door de vreemdeling een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid is aangevraagd. Met een verblijfsvergunning kan worden gelijkgesteld een machtiging tot voorlopig verblijf als bedoeld in artikel 1, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000.

Bij arbeid met een duur van maximaal 12 weken kan in geval van visumplichtige vreemdelingen met het bewijsstuk van het aangevraagde visum worden volstaan en in geval van niet-visumplichtige vreemdelingen met een door het IND-loket aan de vreemdeling afgegeven verklaring van bekendheid met diens verblijf.

In het geval van grensarbeiders die woonachtig zijn in België of Duitsland en die in die landen een legaal verblijfsrecht hebben, kan eveneens worden volstaan met een verklaring van het IND-loket als hierboven bedoeld. In geval van studenten die arbeid van bijkomende aard willen verrichten, als beschreven in paragraaf 26, kan worden volstaan met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder de beperking verband houdende met het volgen van studie.

14. Minimumloon

In artikel 8, eerste lid, onder d, van de Wet arbeid vreemdelingen is bepaald dat een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd indien de vreemdeling met de betreffende arbeid minder verdient dan het wettelijk minimummaandloon. Aanvragen voor vergunningen voor kortere perioden dan een maand of voor deeltijdarbeid komen derhalve slechts voor inwilliging in aanmerking indien de totale beloning ten minste het wettelijk minimummaandloon bedraagt. Uitzonderingen op deze regel zijn uitsluitend mogelijk indien dit ingevolge artikel 8, derde lid, onder ten derde van de Wet arbeid vreemdelingen is toegestaan.

15. Geen vergunning

In artikel 3 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is bepaald dat voor werkzaamheden geheel of ten dele bestaande uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of voor derden een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd.

Onder deze dwingende weigeringsgrond dienen alle werkzaamheden te worden begrepen waarvan het niet ongebruikelijk is dat het verrichten van seksuele handelingen of het verlenen van seksuele diensten daarvan onderdeel uitmaakt.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

16. Buitengewone omstandigheden

Afwijking van artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen kan in individuele gevallen slechts plaatsvinden in geval er sprake is van buitengewone omstandigheden die een spoedige vervulling van de arbeidsplaats noodzakelijk maken en die niet door de werkgever waren te voorzien of door hem te beïnvloeden waren. De toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid dient zich te beperken tot duidelijke gevallen van overmacht. De Centrale organisatie werk en inkomen kan eveneens afwijken van artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen indien vanwege het specifieke karakter van de werkzaamheden het op voorhand duidelijk is dat prioriteitgenietend arbeidsaanbod voor de desbetreffende functie niet beschikbaar is.

De Centrale organisatie werk en inkomen kan met betrekking tot bepaalde categorieën functies besluiten dat de verplichte vacaturemelding bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen, gedurende een termijn van maximaal één jaar achterwege blijft, indien zij van oordeel is dat prioriteitgenietend aanbod niet bij de Centrale organisatie werk en inkomen als werkzoekende is geregistreerd of op korte termijn geregistreerd zal worden. Na ommekomst van deze termijn beslist de Centrale organisatie werk en inkomen of een nieuwe termijn van maximaal één jaar, waarin de verplichte vacaturemelding achterwege blijft, gesteld zal worden.

17. Geestelijk bedienaren

Een tewerkstellingsvergunning kan zonder toepassing van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen worden verleend ten behoeve van een vreemdeling die een geestelijke, godsdienstige of levensbeschouwelijke functie uitoefent, waarvoor een specifieke opleiding, kennis of ervaring vereist is en die van wezenlijk belang is voor de eredienst of het functioneren van een kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag.

18. Internationale handelscontacten

In artikel 8, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen is bepaald dat ten behoeve van de bevordering van internationale handelscontacten afwijking mogelijk is van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen.

In de navolgende gevallen zal deze mogelijkheid kunnen worden toegepast:

  • a. in geval van werkzaamheden die in samenhang met de levering van goederen worden verricht kan, voorzover artikel 1, eerste lid, onder a, 1 van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen niet van toepassing is, zonder toepassing van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning worden verleend indien de totale waarde van de geleverde arbeid, gemeten naar in Nederland gebruikelijk (CAO-)loonniveau, niet groter is dan de waarde van de geleverde goederen. Voorwaarde is bovendien dat de goederen gefabriceerd zijn in het land waaruit ook het personeel afkomstig is en dat de werknemers reeds meer dan een jaar in vaste dienst zijn van de leverancier van de goederen.

  • b. in geval van internationale dienstverlening door bedrijven voor zover daarop verdragsbepalingen aangegaan in het kader van de General Agreement on Trade in Services (GATS) van toepassing zijn en die hun eigen personeel ter uitvoering van de dienst in Nederland willen laten werken, zal zonder toets aan de arbeidsmarktsituatie in Nederland een tewerkstellingsvergunning worden verstrekt, indien aan de navolgende voorwaarden wordt voldaan:

    • de personen die op tijdelijke basis diensten verlenen, zijn in dienst van een rechtspersoon, die geen commerciële vestiging in een van de Lidstaten van de Europese Unie heeft;

    • de dienstverleningsovereenkomst overschrijdt niet de duur van drie maanden, en is tot stand gekomen na een openbare aanbestedingsprocedure of een publieke bekendmaking om die overeenkomst te sluiten, indien dat voortvloeit uit het Nederlands recht of dat van de Europese Unie;

    • de hiervoor bedoelde personen behoren tot het vaste personeel van de desbetreffende buitenlandse werkgever en hebben reeds meer dan een jaar in dienst van die werkgever de werkzaamheden verricht, waarop de dienstverleningsovereenkomst betrekking heeft;

    • de verblijfsduur is beperkt tot de duur van het contract, met een maximum van drie maanden in een periode van 24 maanden;

    • de hiervoor bedoelde personen verrichten uitsluitend de werkzaamheden waarvoor de tewerkstellingsvergunning is verleend;

    • het aantal personeelsleden dat voor de rechtspersoon de contractueel overeengekomen werkzaamheden verricht, bedraagt ten hoogste het aantal personen dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de overeenkomst;

    • de overeenkomst heeft betrekking op een van de navolgende categorieën van dienstverlening:

      • a. accountantsdiensten;

      • b. fiscaal adviserende diensten;

      • c. diensten op het gebied van architectuur, stadsplanning/stedenbouwkunde en landschapsarchitectuur;

      • d. technische diensten (zgn.: ’engineering’);

      • e. diensten op het gebied van geïntegreerde techniek (zgn.: ’integrated engineering’);

      • f. diensten op het gebied van, cq gerelateerd aan computers: informatici, systeemanalysten, programmeurs, deskundigen op het gebied van functionele documentenanalyse en onderhoudsdeskundigen;

      • g. diensten in de bouw (zgn.: ’construction services’);

    • de desbetreffende personeelsleden beschikken over een voltooide universitaire opleiding en drie jaar beroepservaring op het desbetreffende werkterrein;

    • met uitzondering van de hiervoor onder f genoemde diensten voldoen de desbetreffende personeelsleden aan de voor het uitoefenen van dat beroep in Nederland bestaande beroepseisen.

  • c. in geval het ten behoeve van de levering van goederen door een in Nederland gevestigd bedrijf noodzakelijk is dat:

    • 1°. de afnemer van die goederen de desbetreffende goederen voorafgaand aan de feitelijke levering laat controleren, certificeren, inspecteren dan wel anderszins laat onderzoeken door personen afkomstig uit het land van de afnemer of in dienst van de afnemer;

    • 2°. specifieke kennis of ervaring aan personen in dienst van de afnemer wordt doorgegeven, die voor de afnemer nodig is om met de geleverde goederen te kunnen werken.

    De duur van de periode van tewerkstelling van de vreemdeling is niet langer dan noodzakelijk doch in ieder geval maximaal één jaar en de werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een aantal vreemdelingen dat niet hoger is dan noodzakelijk. Het inschakelen van de desbetreffende personen dient noodzakelijk te zijn voor het uitvoeren van de desbetreffende werkzaamheden dan wel voor werkzaamheden die in verband met de uitvoering van die werkzaamheden noodzakelijk zijn.

19. Internationalisering bedrijfsleven en non-profit organisaties

a. Grote internationale concerns

Voor vreemdelingen die door hun werkgever tijdelijk naar Nederland worden overgeplaatst kan in het kader van de bevordering van internationale handelscontacten worden afgeweken van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen, voor zover het gaat om personeel op sleutelposities in een groot zelfstandig op winst gericht bedrijf of complex van bedrijven. De Centrale organisatie werk en inkomen stelt met betrekking tot de grootte van het bedrijf of complex van bedrijven een omzetcriterium vast. Onder een sleutelpositie wordt verstaan een leidinggevende of specialistische functie op ten minste HBO-niveau met een bruto-jaarsalaris van € 47.565,00 of meer. Voor vreemdelingen die als directeur-grootaandeelhouder een leidinggevende positie binnen een Nederlandse vestiging willen gaan innemen, wordt in acht genomen wat in paragraaf 6 terzake is vermeld.

Voor vreemdelingen die binnen grote internationale bedrijven als trainee worden tewerkgesteld kan worden afgeweken van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen indien:

  • de trainee beschikt over een opleiding op HBO- of universitair niveau;

  • een trainee-programma wordt overgelegd, waaruit de noodzaak van tewerkstelling in Nederland blijkt;

  • de tewerkstelling onder marktconforme arbeidsvoorwaarden plaatsvindt, en

  • de periode van tewerkstelling minder bedraagt dan 3 jaar.

Daarnaast kan ten aanzien van werknemers die naar Nederland worden overgeplaatst in verband met de overdracht van specifieke kennis en technieken, voorzover de tewerkstelling van deze vreemdelingen in Nederland de duur van één jaar niet overschrijdt en de vreemdelingen beschikken over een voltooide opleiding op ten minste HBO-niveau, worden afgeweken van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen.

b. Vestiging kleinere bedrijven

Ten behoeve van het starten, wijzigen of uitbreiden van bedrijfsactiviteiten wordt alleen een tewerkstellingsvergunning afgegeven indien uit een door een deskundige instantie opgesteld ondernemingsplan blijkt dat deze bedrijfsactiviteiten en de onderneming voldoende levensvatbaar en economisch haalbaar zijn. In dat geval kan ten aanzien van een vreemdeling die binnen het bedrijf een sleutelpositie heeft, worden afgeweken van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen. De beloning van het sleutelpersoneel is marktconform.

c. Sleutelpersoneel

Ten behoeve van sleutelpersoneel (personeel in leidinggevende of specialistische functies), zoals genoemd in de Associatieakkoorden die de Europese Unie en haar Lidstaten hebben afgesloten, zijn de bepalingen uit deze Akkoorden van toepassing. Dit houdt in dat voor de tewerkstelling van dit personeel kan worden afgeweken van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen en van het in onderdeel a van deze paragraaf genoemde inkomenscriterium.

d. Non-profit organisaties

Ten behoeve van de tewerkstelling van sleutelpersoneel voor de duur van minder dan drie jaar van grote internationaal georiënteerde non-profit organisaties kan worden afgeweken van artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen. De Centrale organisatie werk en inkomen stelt met betrekking tot de grootte van de internationaal georiënteerde non-profitorganisaties een criterium vast. Onder sleutelpersoneel wordt in dit verband verstaan: vreemdelingen in leidinggevende of specialistische functies op ten minste HBO-niveau, die voor de organisatie van direct belang zijn vanwege de internationale activiteiten van de organisatie. De beloning van het sleutelpersoneel is marktconform.

e. Echtgenoten/partners

Indien ten behoeve van de hierboven genoemde vreemdelingen zonder toets aan artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning wordt verleend, kan ten behoeve van de tewerkstelling van zijn/haar echtgeno(o)t(e)/ partner eveneens zonder toets aan artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning worden afgegeven voor maximaal dezelfde duur als de tewerkstellingsvergunning die op genoemde vreemdeling van toepassing is.

f. Inkomenscriterium kennismigranten

Op grond van artikel 1d, derde lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen herziet de Minister van SZW de inkomenscriteria die gelden om voor de kennismigrantenregeling in aanmerking te komen telkens per 1 januari met het indexcijfer van de CAO-lonen, zoals gepubliceerd door het CBS, over het aan dat jaar voorgaande tijdvak van oktober tot oktober.

Het inkomenscriterium dat per 1 januari 2008 geldt om in aanmerking te komen voor de kennismigrantenregeling bedraagt € 47.565,00 bruto per jaar voor kennismigranten van 30 jaar en ouder. Voor kennismigranten jonger dan 30 jaar bedraagt het inkomenscriterium per 1 januari 2008 € 34.881,00 bruto per jaar.

Voor kennismigranten die zijn afgestudeerd in Nederland en instromen binnen een zoekperiode die aansluitend aan het afstuderen maximaal een jaar mag duren, bedraagt het inkomenscriterium per 1 januari 2008 € 25.000,00 bruto per jaar.

20. Asielzoekers in procedure en vreemdelingen met een vergunning voor bepaalde tijd onder de beperking voor (voortgezet) verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling

In afwijking van artikel 8, eerste lid, onderdelen a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen mag een vreemdeling als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van die wet arbeid verrichten indien: die vreemdeling een verblijfsvergunning asiel, bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, heeft aangevraagd en deze aanvraag blijkens een verklaring van de Minister van Justitie tenminste zes maanden in behandeling is en de vreemdeling op basis van artikel 8, onderdelen f of h, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig in Nederland verblijft.

De vreemdeling mag binnen een tijdsbestek van 52 weken vanaf de aanvang van de werkzaamheden een arbeidsperiode van in totaal 24 weken niet overschrijden, en de in de vergunningsaanvraag bedoelde werkzaamheden zullen onder marktconforme voorwaarden worden verricht. Conform artikel 2a, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, is in de arbeidsperiode van in totaal 24 weken ten hoogste een arbeidsperiode van 14 weken gelegen, waarin werkzaamheden worden verricht als artiest, musicus, filmmedewerker of in de vorm van technische ondersteuning van optredens van een artiest of musicus.

De vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (asielaanvraag) heeft aangevraagd dient overeenkomstig artikel 2a, eerste lid, onder a, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen in het bezit te zijn van een verklaring van de Minister van Justitie. Deze verklaring kan betrekking hebben op drie categorieën asielzoekers, te weten:

  • a. asielzoekers aan wie met toepassing van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) door het Centraal orgaan opvang asielzoekers (COA) opvang wordt geboden;

  • b. asielzoekers aan wie met toepassing van de Regeling opvang asielzoekers (ROA) door gemeenten opvang wordt geboden, tot deze categorie behoren ook asielzoekers die onder de ROA vallen maar wier opvang door gemeenten op basis van een overeenkomst tot overdracht en mandateringsregeling is overgedragen aan het COA;

  • c. asielzoekers die onder de verantwoordelijkheid van de door de Minister van Justitie erkende voogdij- en gezinsvoogdij-instelling voor vluchtelingen en asielzoekers stichting Nidos opvang wordt geboden.

Bovenvermelde verklaring van de Minister van Justitie houdt tenminste het volgende in:

Teneinde te kunnen verklaren hetgeen is opgenomen onder 1 baseert de Minister van Justitie zich op informatie van het COA (Rva 2005/ROA voor zover de uitvoering daarvan is overgedragen aan het COA) dan wel de gemeente (ROA), dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst voor de vreemdeling aan wie opvang wordt geboden door de stichting Nidos.

De verklaring wordt door de Minister van Justitie verstrekt aan de vreemdeling en in kopie verstrekt aan het COA dan wel de gemeente, dan wel aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst die de verklaring doorstuurt naar de stichting Nidos.

De werkgever die ten behoeve van de vreemdeling bij de Centrale organisatie werk en inkomen een tewerkstellingsvergunning aanvraagt, overlegt tezamen met de aanvraag de originele verklaring van de Minister van Justitie. De tewerkstellingsvergunning wordt verstrekt aan de werkgever en in afschrift verzonden aan het COA, de gemeente, dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst die het afschrift doorstuurt naar de stichting Nidos.

De vreemdeling die houder is van een op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel e, van de Vreemdelingenwet 2000 verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling kan, in afwijking van artikel 8, eerste lid, onderdelen a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen arbeid verrichten indien binnen een tijdsbestek van 52 weken vanaf de aanvang van de werkzaamheden een arbeidsperiode van in totaal 24 weken niet wordt overschreden, en de in de vergunningsaanvraag bedoelde werkzaamheden onder marktconforme voorwaarden worden verricht. Ook op deze arbeidsperiode van in totaal 24 weken is artikel 2a, eerste lid, onderdeel e, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen van toepassing.

21. Onvrijwillige werklozen

Ten aanzien van personen die gedurende de looptijd van een voor hun verstrekte tewerkstellingsvergunning onvrijwillig werkloos worden en die rechtmatig in Nederland verblijven in de zin van artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 8, eerste lid, onder a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen, indien zij als werkloos staan ingeschreven bij de Centrale organisatie werk en inkomen en voor zover de duur van de aangevraagde tewerkstellingsvergunning niet langer is dan de resterende termijn van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000.

22. Stagiairs

Voor vreemdelingen die arbeid verrichten die noodzakelijk is ter voltooiing van hun opleiding, kan voor maximaal een jaar een tewerkstellingsvergunning worden verleend zonder toepassing van artikel 8, eerste lid, onder a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen. Voorwaarde voor toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid is dat deze stagiaires reeds een voldoende vakgerichte basisopleiding hebben gevolgd in hun herkomstland.

Op grond van artikel 1g van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is geen tewerkstellingsvergunning vereist voor vreemdelingen die beschikken over een W-document en die in Nederland een beroepsopleiding volgen, zoals beschreven onder b. van dit artikel.

Voor vreemdelingen die beschikken over een W-document en een andersoortige opleiding volgen kan een tewerkstellingsvergunning met een geldigheidsduur van langer dan een jaar worden afgegeven, mits de duur van de werkzaamheden niet meer bedraagt dan 50% van de duur van de opleiding

Voor vreemdelingen met de Surinaamse nationaliteit die als assistent geneeskundige in opleiding (agio) ten behoeve van hun specialisatie stage gaan lopen in Nederland, kan eveneens een tewerkstellingsvergunning met een geldigheidsduur van langer dan een jaar worden afgegeven, mits de betreffende specialisatie, dan wel onderdelen daarvan, in Suriname niet aanwezig is en er sprake is van een boventallige opleidingsplaats. Per tijdvak van 24 maanden kunnen tewerkstellingsvergunningen worden afgegeven voor maximaal 12 opleidingsplaatsen en de daaraan verbonden op te leiden agio’s.

De periode van 24 maanden gaat in op de datum van de afgifte van de eerste tewerkstellingsvergunning in de reeks van maximaal 12 opleidingsplaatsen. Na de periode van 24 maanden start weer een nieuwe termijn ten bate van maximaal 12 opleidingsplaatsen.

Een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning voor de desbetreffende agio dient te worden gedaan door het ziekenhuis in Nederland waar de opleiding, dan wel delen daarvan, plaatsvindt. Daarbij dient dit ziekenhuis te verklaren dat sprake is van een boventallige opleidingsplaats.

Voor vreemdelingen met de Servische nationaliteit die ten behoeve van hun opleiding stage lopen op de Nederlandse binnenvaartschepen, kan ook een tewerkstellingsvergunning met een geldigheidsduur van langer dan een jaar worden afgegeven, indien voldaan wordt aan de voorwaarden die vermeld staan in de Memorandum of Understanding tussen de regeringen van Nederland en Servië aangaande de tewerkstelling van Servische stagiairs op Nederlandse binnenvaartschepen. Voor matrozen in opleiding geldt een maximale stageperiode van twee jaar en voor stuurlieden in opleiding geldt nog een additionele maximale stageperiode van twee jaar.

Voor alle hiervoor bedoelde stages dient uit een door de desbetreffende onderwijsinstelling afgegeven verklaring te blijken dat de stage een noodzakelijk onderdeel uitmaakt van het onderwijsprogramma. Tevens dient een gefaseerd stageprogramma te worden overgelegd, afgegeven door de onderwijsinstelling, waaruit blijkt wat de inhoud van de stage is. Het aantal stagiaires per werkgever dient beperkt te blijven tot 10% van het vaste personeelsbestand, met een minimum van 2 stagiairs. Deze beperking is niet van toepassing op vreemdelingen die beschikken over een W-document.

23. Practicanten

Voor vreemdelingen die naar Nederland komen om werkervaring op te doen, die voor hun toekomstig functioneren in hun herkomstland van belang is, kan een tewerkstellingsvergunning worden verleend voor in de regel maximaal 24 weken zonder toepassing van artikel 8 lid 1, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen. Voorwaarde voor toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid is dat deze practicanten reeds een voldoende vakgerichte basisopleiding hebben gevolgd en op basis van een overeenkomst tussen een in het buitenland gevestigde onderneming en een in Nederland gevestigde onderneming in de laatstgenoemde bij wijze van onderricht bedrijfservaring opdoen.

Bij de aanvraag dient het leerplan te zijn bijgevoegd, alsmede een verklaring van de Nederlandse werkgever inhoudende dat de practicant geen reguliere arbeidsplaats inneemt en een verklaring van de buitenlandse werkgever dat hij de practicant na ommekomst van de praktijkperiode weer daadwerkelijk in dienst zal nemen. Het aantal practicanten staat in een redelijke verhouding tot het aantal werknemers dat bij een werkgever werkzaam is.

24. Arbeid van bijkomende aard door studenten

Toetsing aan de voorwaarden vervat in artikel 8, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen behoeft niet plaats te vinden voor buitenlandse studenten in het bezit van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder de beperking verband houdende met het volgen van studie, indien de arbeid onder marktconforme voorwaarden plaatsvindt en:

  • a. uitsluitend in de maanden juni, juli en augustus plaatsvindt, of

  • b. niet meer dan 10 uur per week beslaat

èn indien bij de aanvraag tevens een verklaring van de onderwijsinstelling is gevoegd, inhoudende dat de betreffende persoon als student bij de desbetreffende onderwijsinstelling staat ingeschreven.

Voor alle andere arbeid geldt de normale procedure inclusief het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.

25. Gastdocenten

Voor gastdocenten aan een universiteit, hogeschool of instelling voor hoger internationaal onderwijs, of aan een onderzoeksinstelling die gelieerd is aan of werkzaam is op het terrein van een universiteit, hogeschool of instelling voor hoger internationaal onderwijs behoeft toetsing aan artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen niet plaats te vinden, indien de aanvraag een periode van tewerkstelling van ten hoogste een jaar omvat. Zodra deze periode, inclusief eventuele verlengingen, wordt overschreden geldt de normale toetsingsprocedure inclusief het bepaalde in artikel 8, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.

26. Wetenschappelijk personeel aan universitaire, HBO- en onderzoeksinstellingen

Toetsing aan de in artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen genoemde weigeringsgronden behoeft niet plaats te vinden:

  • a. voor promovendi bij een universitaire instelling;

  • b. voor vreemdelingen die na het behalen van het afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs voor de duur van minder dan 3 jaar wetenschappelijk onderzoek verrichten;

  • c. voor hooggekwalificeerde onderzoekers die op voordracht van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen op basis van een tijdelijke aanstelling onderzoekswerkzaamheden komen verrichten.

Toetsing aan de in artikel 8, eerste lid, onder a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen genoemde weigeringsgronden behoeft niet plaats te vinden voor onderzoekers die geen in Nederland gevestigde werkgever hebben, maar in dienst zijn van een Universitaire of HBO-instelling in hun land van herkomst en die voor maximaal twee jaar in Nederland onderzoek verrichten.

Indien ten behoeve van het onder sub a tot en met c genoemde wetenschappelijk personeel zonder toets aan de in artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen genoemde weigeringsgronden een tewerkstellingsvergunning wordt verleend, kan ten behoeve van zijn/haar echtgen(o)t(e)/partner eveneens zonder toets aan artikel 8, eerste lid, onder a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning worden verleend voor maximaal dezelfde duur als de tewerkstellingsvergunning die op het wetenschappelijk personeel van toepassing is.

27. Musici en artiesten

Voor musici en artiesten geldt een tewerkstellingsvergunningplicht met uitzondering van arbeid met een maximale duur van 4 aaneengesloten weken, binnen een tijdsbestek van 13 weken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, onder 7°, jo. tweede lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. Voor zover de tewerkstellingsvergunningsplicht wel geldt wordt bij een aantal specifieke artistieke functiegroepen in een beperkt aantal branches, te weten dans, klassieke muziek, opera, musical, theater, toneel en cultuurwerkplaatsen in afwijking van artikel 8, eerste lid, onderdeel a en b, van de Wet arbeid vreemdelingen niet getoetst op de aanwezigheid van prioriteitgenietend aanbod en de verplichte vacaturemelding bij de Centrale organisatie werk en inkomen.

Deze vrijstelling, op grond van artikel 8, derde lid, onder 3, van de Wet arbeid vreemdelingen, betreft uitsluitend arbeidsplaatsen boven de zogenoemde ‘zaaglijn’ die het geheel aan arbeidsplaatsen in de cultuursector in twee segmenten verdeelt. Boven de ‘zaaglijn’ bevindt zich het topsegment gedefinieerd met het van het bruto jaarinkomen afgeleide maandinkomen.

De genoemde salarissen zijn gebaseerd op de CAO Nederlandse Orkesten, de CAO Dans, de CAO Nederlands Theater en ontleent aan de arbeidsvoorwaardenregeling analoog aan de sector Rijk en sector Onderwijs. Daarbij is de meest recente CAO het uitgangspunt. In 2007 ging het om de onderstaande bedragen:

Beroepen/functie

topsegment

Bruto maand-

salaris1 vanaf

Aanvoerder 2de violen, altviolen en contrabassen

€ 2.383

Acteur

€ 4.233

Artistiek (adjunct) directeur dans/musical/cultuurwerkplaats

€ 2.987

Artistiek leider of artistiek adviseur muziek/opera

€ 4.020

Artistiek projectcoördinator cultuurwerkplaats

€ 2.118

Choreograaf

€ 3.200

Danser/musical artiest

€ 2.071

Dirigent

€ 4.000

Eerste concertmeester

€ 4.077

Eerste- of soloblazer, eerste harpist en eerste paukenist

€ 2.383

Kernbegeleiding afdelingen cultuurwerkplaats

€ 2.536

Ontwerper/vormgever (waaronder decor, kostuum, licht, geluid, video)

€ 1.921

Plaatsvervangend eerste concertmeester

€ 2.683

Regisseur

€ 4.233

Solist muziek/opera

€ 4.000

Solocellist

€ 3.017

Technische (project)specialist cultuurwerkplaats

€ 2.118

Zanger/musical artiest

€ 2.971

1 Bruto maandsalaris wordt van het jaarinkomen herleid.

28. Internationale jeugduitwisselingen

Voor vreemdelingen die naar Nederland komen in het kader van jeugd-uitwisselingsprogramma’s teneinde kennis te maken met de Nederlandse samenleving kan voor maximaal 24 weken een tewerkstellingsvergunning worden verleend zonder toepassing van artikel 8, eerste lid, onder a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen. Voorwaarde voor toepassing van deze uitzonderingsmogelijkheid is dat voor deze vreemdelingen arbeid niet het hoofddoel van hun verblijf in Nederland is.

29. Au pairs

Wanneer een au pair naar Nederland komt met als hoofddoel het verrichten van huishoudelijk werk en/of werkzaamheden ten behoeve van het gezin zal, gelet op dat hoofddoel, een tewerkstellingsvergunning zijn vereist.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

30. Voldoende inspanningen

Op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de Wet arbeid vreemdelingen kan een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd, als de werkgever niet kan aantonen voldoende inspanningen te hebben gepleegd om prioriteitgenietend aanbod te vinden. Er is in ieder geval sprake van onvoldoende inspanningen indien een werkgever zonder ernstige redenen niet of niet volledig deelneemt aan gezamenlijke of door de Centrale organisatie werk en inkomen georganiseerde wervings- of scholingsprojecten in zijn branche gericht op het bevorderen van de beschikbaarheid van prioriteitgenietend aanbod.

Ook indien de werkgever geen wervingsinspanningen via het EURES-systeem in andere landen van de Europese Economische Ruimte (EER) heeft verricht, of vergelijkbare inspanningen heeft gedaan om binnen de EER arbeidskrachten te werven, zal een tewerkstellingsvergunning op grond van dit artikel in de regel worden geweigerd.

31. Gebreken in de arbeidsvoorwaarden, -omstandigheden en verhoudingen

Op grond van artikel 9, eerste lid, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd, indien de geboden beloning lager is dan de gebruikelijke beloning voor dezelfde of een vergelijkbare functie. Ook ingeval in de secundaire arbeidsvoorwaarden gebreken bestaan, zoals het ontbreken van een adequate vergoeding voor de te maken vervoers- of logieskosten bij tijdelijke verplaatsingen, of indien de secundaire arbeidsvoorwaarden slechter zijn dan in de markt gebruikelijk is, zal een vergunning in de regel worden geweigerd. Terzake van gebreken in de arbeidsomstandigheden zal normaliter een vergunning worden geweigerd, indien sprake is van situaties die voor de veiligheid of de gezondheid schadelijk zijn. Alleen indien sprake is van minder ernstige gebreken in de arbeidsomstandigheden die door te nemen maatregelen op korte termijn kunnen worden verholpen zal doorgaans kunnen worden volstaan met het stellen van voorwaarden met toepassing van artikel 10 van de Wet arbeid vreemdelingen. Gebreken in de arbeidsverhoudingen kunnen onder andere blijken uit een ongebruikelijk hoog verloop bij de werkgever of het niet voldoen aan wettelijke bepalingen ter zake.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder i, van de Wet arbeid vreemdelingen, kan de tewerkstellingsvergunning ook worden geweigerd als door de werkgever anderszins belemmeringen zijn opgeworpen waardoor de arbeidsplaats niet overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde door aanbod op de arbeidsmarkt vervuld kon worden. Tot deze gebreken wordt uitdrukkelijk gerekend de illegale tewerkstelling van vreemdelingen. Het weigeren van de tewerkstellingsvergunning kan slechts plaatsvinden, nadat de werkgever onherroepelijk is beboet of veroordeeld wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen.

32. Leeftijdsgrenzen

Artikel 9, eerste lid, onder d, van de Wet arbeid vreemdelingen biedt de mogelijkheid middels een ministeriële regeling leeftijdsgrenzen te stellen. Op grond daarvan is in artikel 9 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen bepaald dat een tewerkstellingsvergunning kan worden geweigerd ten aanzien van een niet eerder toegelaten vreemdeling die jonger is dan 18 jaar of ouder dan 45 jaar.

Gezien het grotere risico dat oudere werknemers langdurig een beroep doen op de openbare kas, dient bij vreemdelingen die ouder zijn dan 45 jaar in de regel een tewerkstellingsvergunning te worden geweigerd als er sprake is van:

33. Niet naleven voorschrift

Indien de aanvraag een werkgever betreft aan wie in de voorafgaande vijf jaar een tewerkstellingsvergunning is afgegeven, waaraan een voorschrift als bedoeld in artikel 10 van de Wet arbeid vreemdelingen is verbonden, zal steeds moeten worden nagegaan of de in die eerdere vergunning gestelde voorschriften geheel zijn nagekomen. Indien de voorschriften in betekenende mate niet zijn nagevolgd, dient een vergunning in de regel te worden geweigerd. Indien de voorschriften wel in aanzienlijke mate maar niet geheel zijn nagevolgd, zal in de regel geen vergunning op grond van artikel 11, eerste lid van de Wet arbeid vreemdelingen worden afgegeven.

34. Huisvesting

Op grond van artikel 9, eerste lid, onder f, van de Wet arbeid vreemdelingen kan een tewerkstellingsvergunning worden geweigerd, indien er geen passende huisvesting voor de vreemdeling beschikbaar is. De beoordeling dient in eerste instantie plaats te vinden op grond van de bij de aanvraag verstrekte informatie. Zonodig zal de aanvrager de gemeente door middel van een standaardformulier om een oordeel over de huisvesting dienen te verzoeken.

Deze beoordeling behelst zowel de beschikbaarheid van de huisvesting, inclusief de rechtmatigheid van het betrekken van de huisvesting, alsook een kwalificatie van de geschiktheid van de huisvesting voor de behuizing van vreemdelingen gedurende de periode van tewerkstelling. Ook de Centrale organisatie werk en inkomen kan de gemeente om dit oordeel verzoeken.

35. Sectorale convenanten

De Centrale organisatie werk en inkomen kan een tewerkstellingsvergunning weigeren indien niet is voldaan aan bepalingen die zijn opgenomen in een sectoraal convenant als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel h, van de Wet arbeid vreemdelingen.

Als sectoraal convenant in de zin van artikel 9, eerste lid, onderdeel h, van de Wet arbeid vreemdelingen wordt slechts in aanmerking genomen een convenant dat voldoet aan de volgende vereisten:

  • a. partijen bij het convenant zijn in ieder geval de Centrale organisatie werk en inkomen en representatieve werkgeversorganisaties;

  • b. de Centrale organisatie werk en inkomen heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in kennis gesteld van het voornemen het convenant tot stand te brengen;

  • c. het convenant is erop gericht dat binnen een redelijke termijn meer prioriteitgenietend arbeidsaanbod beschikbaar is door middel van onder meer extra wervings- of scholingsinspanningen;

  • d. de Centrale organisatie werk en inkomen heeft het convenant, nadat het tot stand is gekomen, in de Staatscourant gepubliceerd.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

36. Voorschriften

Ingevolge artikel 10, aanhef en onder a, b en d, van de Wet arbeid vreemdelingen kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die de werkgever verplichten inspanningen te verrichten gericht op het vervullen van arbeidsplaatsen met prioriteitgenietend aanbod en het wegnemen van gebreken.

De mogelijkheid voorschriften aan de vergunning te verbinden dient uitsluitend te worden toegepast, indien de werkgever desgevraagd bereid is gevraagde inspanningen te verrichten en indien de werkgever reeds enige inspanningen heeft verricht om prioriteitgenietend aanbod te mobiliseren of de gesignaleerde beletselen te verhelpen.

In alle andere gevallen dient met toepassing van artikel 9, eerste lid, onder a en/of b en/of c, van de Wet arbeid vreemdelingen de tewerkstellingsvergunning te worden geweigerd.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

37. Tijdelijk werk

Op grond van artikel 11, derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen worden tewerkstellingsvergunningen verleend ten behoeve van werkzaamheden die binnen een periode van 24 weken worden afgerond. Het is noodzakelijk bij de vergunningverlening de werkgever er op te wijzen dat deze vergunning niet kan worden verlengd.

Ten aanzien van personen voor wie een tewerkstellingsvergunning wordt aangevraagd dient steeds nagegaan te worden of zij in een periode van 28 weken voorafgaand aan de vergunningverlening niet over een voor het verrichten van arbeid geldige vergunning tot verblijf hebben beschikt, dan wel ten behoeve van hen een tewerkstellingsvergunning van kracht is geweest, onder gebruikmaking van de uitzonderingsmogelijkheden als hierboven onder paragraaf 13 beschreven ten aanzien van artikel 8, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de Wet arbeid vreemdelingen. Ook in die gevallen zal een tewerkstellingsvergunning moeten worden geweigerd.

Artikel 11, vierde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen maakt het mogelijk om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen dat voor categorieën van vreemdelingen of categorieën van werkzaamheden een tewerkstellingsvergunning die voor minder dan drie jaar is verleend, niet wordt verlengd. In artikel 4a van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is vervolgens bepaald dat behoudens bij ministeriële regeling te bepalen gevallen een verlenging van een tewerkstellingsvergunning die voor minder dan drie jaar is verleend, wordt geweigerd als de geldigheidsduur daarvan inclusief de verlenging de maximale duur van drie jaar heeft bereikt of de maximaal toegestane duur van de arbeid wordt overschreden. Op dit moment is dit voorbehoud in ieder geval noodzakelijk in verband met de in 1980 tot stand gekomen associatieovereenkomst tussen de EEG en Turkije (Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980). In artikel 6 van voornoemd besluit is onder meer bepaald dat Turkse werknemers die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoren na een jaar arbeid in die lidstaat recht hebben om de werkzaamheden voort te zetten bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

38. Intrekking tewerkstellingsvergunning

In artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van de Wet arbeid vreemdelingen is bepaald dat de tewerkstellingsvergunning wordt ingetrokken indien er geen gebruik van wordt gemaakt. Teneinde dit te kunnen effectueren zal bij de vergunningverlening de werkgever er steeds op moeten worden gewezen dat hij ingevolge artikel 5 van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen verplicht is onverwijld ervan mededeling te doen indien van de tewerkstellingsvergunning langer dan een maand geen gebruik wordt gemaakt.

De tewerkstellingsvergunning wordt vervolgens ingetrokken, tenzij de vreemdeling een aaneengesloten verlofperiode van niet langer dan drie maanden geniet, dan wel ziekteverlof, zwangerschapsverlof, bevallingsverlof of ouderschapsverlof heeft en de arbeidsrelatie blijft voortbestaan.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2014]

39. Verlenging

Bij verlenging van een vergunning zal steeds moeten worden nagegaan of de gestelde voorschriften geheel zijn nagekomen. Indien de voorschriften in overwegende of ernstige mate niet zijn nagevolgd wordt een verlenging steeds geweigerd.

Een tewerkstellingsvergunning kan niet met terugwerkende kracht worden verleend. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt indien er sprake is van verlenging van een eerder toegekende tewerkstellingsvergunning en deze verlenging tijdig is aangevraagd voor de expiratiedatum van de eerder toegekende vergunning.

Bijlage Mededeling als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen

Ten aanzien van de hierna te noemen vreemdelingen mag ingevolge de daarbij vermelde bepalingen, vastgesteld bij overeenkomst met andere mogendheden dan wel bij een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, geen tewerkstellingsvergunning worden verlangd:

  • 1. Onderdanen van een Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap dan wel gezinsleden van dergelijke onderdanen waarop artikel 23 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148 EEG, 75/34 EEG, 75/35 EEG, 90/364 EEG, 90/365/EEG en 93/96 EEG (PB 2004 L158) van toepassing is;

  • 2. Onderdanen van een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132 en Trb. 1993, 69 en 156) waarop artikel 7 dan wel gezinsleden van dergelijke onderdanen waarop artikel 23 van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148 EEG, 75/34 EEG, 75/35 EEG, 90/364 EEG, 90/365/EEG en 93/96 EEG (PB 2004 L158) van toepassing is;

  • 3. Personeelsleden van het Europees Ruimte-Agentschap voor de werkzaamheden in dienst van ESTEC; artikel XV, tweede lid, van het Verdrag tot oprichting van een Europees Ruimte-Agentschap (Trb. 1975, 123);

  • 4. Personeelsleden van het Europees Octrooibureau; artikel 7 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooi-organisatie betreffende het onderdeel van het Europees Octrooibureau in ’s-Gravenhage (Trb. 1978,16);

  • 5. Stafleden van de Internationale Thee Promotie Associatie; artikel 15 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Thee Promotie Associatie (ITPA) betreffende de zetel van de organisatie (Trb. 1980, 49);

  • 6. Stafleden van de Internationale Dienst voor Nationaal Landbouwkundig Onderzoek (ISNAR); artikel 13 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Dienst voor Nationaal Landbouwkundig Onderzoek betreffende de zetel van de Organisatie (Trb. 1980, 110);

  • 7. Stafleden van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling CTA; artikel 13 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (Trb. 1984, 99);

  • 8. Personeelsleden van het Instituut voor Nieuwe Technologieën (INTECH); artikel XV van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Universiteit van de Verenigde Naties inzake het Instituut voor nieuwe technologieën van de Universiteit van de Verenigde Naties (Trb. 1989, 74);

  • 9. Gezinsleden van diplomaten, consulaire ambtenaren en van het administratieve, technische en dienstverlenende personeel dat werkzaam is bij diplomatieke, consulaire en permanente vertegenwoordigingen van de Verenigde Staten van Amerika in Nederland; artikel V van de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Verenigde Staten van Amerika inzake de tewerkstelling van gezinsleden van diplomaten (Trb. 1986, 145);

  • 10. Gezinsleden van diplomaten, consulaire ambtenaren en van het administratieve-, technische- en dienstverlenende personeel dat werkzaam is bij diplomatieke-, consulaire-en permanente vertegenwoordigingen van Canada in Nederland; Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Canada inzake de tewerkstelling van gezinsleden van diplomaten (Trb. 1991, 86);

  • 11. Een vreemdeling, zoals bedoeld in artikel 2, onder b, van de Richtlijn (EG) 2003/109(PB L 16 van 23.1.2004), betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, die gedurende ten minste één jaar legaal in Nederland verblijf heeft gehad.

  • 12. Stafleden van de African Management Services Company (AMSCO); artikel 11 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Financieringsmaatschappij (IFC) inzake het ‘African Training and Management Services (ATMS) Project’ van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties (Trb 1989, 61), alsmede de gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden (Trb 2007, 214);

  • 13. Personeelsleden van de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) (BOIE) alsmede de inwonende gezinsleden; artikel 8 en artikel 9 van de Zetelovereenkomst voor de Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) (Trb 2007, 202);

  • 14. Stafleden van het Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen; artikel 17 van de Zetelovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen (Trb 1992, 8) (CFC), alsmede de inwonende gezinsleden; artikel 19A van de Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen inzake de invoeging van artikel 19 A in de Zetelovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Gemeenschappelijk Fonds voor Grondstoffen, met betrekking tot de mogelijkheid voor gezinsleden van functionarissen van het Fonds om in Nederland betaald werk te verrichten (Trb 2002, 35);

  • 15. Stafleden van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (CTA); artikel 13 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (Trb 1984, 99), alsmede de inwonende gezinsleden; Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Technisch Centrum voor Landbouwsamenwerking en Plattelandsontwikkeling inzake de tewerkstelling van gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van de functionarissen van het Technisch Centrum voor Landbouwsamenwerking en Plattelandsontwikkeling (Trb 2007, 132);

  • 16. Personeelsleden van het Europees Octrooi Bureau (EOB) alsmede de inwonende gezinsleden; artikel 7 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Octrooiorganisatie betreffende het onderdeel van het Europees Octrooibureau in ’s-Gravenhage (Trb 2006, 155);

  • 17. Gezinsleden van stafleden van Europees Ruimte Agentschap (ESA-ESTEC), bepaald in artikel 18 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Europees Ruimte Agentschap inzake het Europees Centrum voor onderzoek en technologie-ontwikkeling op ruimtevaartgebied (Trb 1999, 41);

  • 18. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van de functionarissen van EUROCONTROL; Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart inzake de toevoeging van een artikel aan de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart ‘EUROCONTROL’ inzake de vestiging van ‘EUROCONTROL’ te Beek (Limburg) van 10/31 oktober 1975, met betrekking tot de mogelijkheid van gezinsleden van functionarissen van de Europese Organisatie voor de veiligheid van de luchtvaart om in Nederland betaald werk te verrichten (Trb 2002, 144);

  • 19. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van bepaalde functionarissen van EUROJUST; artikel 17 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Eurojust (Trb 2006, 68);

  • 20. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van de EUROPOL-functionarissen genoemd in artikel XVII van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Europese Politiedienst (Europol) betreffende de zetel van Europol (Trb 1998, 241) art. XII, alsmede gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van EUROPOL-verbindingsofficieren die niet de nationaliteit van een EU-zendstaat hebben. Het betreft de gezinsleden van de officieren uit de volgende landen: België (Trb 1999,49); Bulgarije (Trb 2004, 199); Cyprus (Trb 2004, 136); Denemarken (Trb 1999, 25); Duitsland (Trb 1999, 57); Estland (Trb 2002, 212); (Trb 1999, 26); Frankrijk (Trb 1999, 63); Griekenland (Trb 1999, 64); Hongarije (Trb 2002, 77); Ierland (Trb 1999, 42); Italië (Trb 1999, 67); Letland (Trb 2004, 301); Litouwen (Trb 2004, 165); Luxemburg (Trb 1999, 82); Malta (Trb 2004, 312); Noorwegen (Trb 2002, 40); Oostenrijk (Trb 1999, 73); Polen (Trb 2004, 311); Portugal (Trb 1999, 96); Roemenië (Trb 2006, 63); Slovenië (Trb 2004, 53); Spanje (Trb 1999, 32); Tsjechië (Trb 2004, 45); Verenigd Koninkrijk (Trb 1999, 65); Zweden (Trb 1999, 40) en Zwitserland (Trb 2006, 115);

  • 21. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van de Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden (HCNM); artikel 13 van het Besluit van 18 november 2002, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet HCNM (Stb 2002, 581);

  • 22. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van het Internationaal Joegoslavië Tribunaal (ICTY); Notawisseling tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en het Internationaal Joegoslavië Tribunaal (ICTY) houdende een verdrag inzake de toevoeging van artikel XV bis aan het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de zetel van het ICTY, met betrekking tot de mogelijkheid voor gezinsleden van functionarissen van het Tribunaal om in Nederland betaald werk te verrichten; ’s-Gravenhage, 20 juli 2001 (Trb 2001, 148);

  • 23. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van het Internationale Gerechtshof (IGH); Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Internationale Gerechtshof inzake de aanvulling van de notawisseling nopens de voorrechten en immuniteiten van het Internationale Gerechtshof, met betrekking tot de mogelijkheid voor gezinsleden van functionarissen van het Internationale Gerechtshof om in Nederland betaald werk te verrichten (Trb 2002, 51);

  • 24. Stafleden van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM); artikel 14 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Internationale Organisatie voor Migratie betreffende de juridische status, de voorrechten en immuniteiten van de Organisatie in Nederland (Trb 1990, 81);

  • 25. Gezinsleden van functionarissen van het Iran-United States Claim Tribunal; Briefwisseling tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de President van het ‘Iran-United States Claims Tribunal’ inzake het toekennen van voorrechten en immuniteiten aan het Tribunaal (Trb 2004, 158);

  • 26. Burgerpersoneel van het Regionale Hoofdkwartier Allied Forces North (JFC HQ) zoals bedoeld in artikel 3 van het Protocol bij het op 19 juni 1951 te Londen gesloten Verdrag tussen de Staten die partij zijn bij het Noord-Atlantisch Verdrag – nopens de rechtspositie van internationale militaire hoofdkwartieren, ingesteld uit hoofde van het Noord – Atlantisch Verdrag (Trb 1953, 111); artikel 9 van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Mogendheden in Europa inzake de bijzondere voorwaarden die toepasselijk zijn op de vestiging en het functioneren van internationale militaire hoofdkwartieren binnen het Europese grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden (Trb 1969, 165);

  • 27. Gezinsleden van personeelsleden van de NATO Consultation, Command and Control Agency (NC3A); artikel 9 van de Briefwisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie betreffende de voorrechten en immuniteiten van de NATO Consultation, Command and Control Agency (NC3A) (Trb 2004, 5);

  • 28. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van het NATO Airborne Early Warning and Control Programme Management Agency (NAPMA); artikel 1 van de Briefwisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Noord Atlantische Verdragsorganisatie inzake de mogelijkheid voor gezinsleden van functionarissen van het NATO Airborne Early Warning and Control Programme Management Agency (NAPMA) om in Nederland betaald werk te verrichten (Trb 2007, 124);

  • 29. Echtgenoten en ten laste komende leden van de huishoudens van functionarissen van de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens (OVCW); artikel 23 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens (OVCW) (Trb 1997, 114);

  • 30. Gezinsleden van functionarissen van het Permanente Hof van Arbitrage (PHA) opgenoemd in artikel 13 van het Verdrag inzake de zetel van het Permanente Hof van Arbitrage (Trb 1999, 68);

  • 31. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van het Milieu Programma van de Verenigde Naties (UNEP); artikel 12 Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Milieu Programma van de Verenigde Naties (UNEP) inzake de wijziging van artikel 12 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) betreffende de zetel van het coördinatiekantoor van het ‘Wereldomvattend Programma van actie tot bescherming van het mariene milieu tegen activiteiten die op het land plaatsvinden’, met betrekking tot de mogelijkheid voor gezinsleden van functionarissen van het Milieu Programma van de Verenigde Naties (UNEP) om in Nederland betaald werk te verrichten (Trb 2002, 70);

  • 32. Gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van de Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur; artikel 11 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur inzake de zetel van het UNESCO-IHE instituut voor wateropleiding (Trb 2003, 49);

  • 33. Personeelsleden van het Instituut voor nieuwe technologieën van de Universiteit van de Verenigde Naties; artikel XV van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Universiteit van de Verenigde Naties inzake het Instituut voor nieuwe technologieën van de Universiteit van de Verenigde Naties (UNU) (Trb 1989, 74); alsmede de gezinsleden die deel uitmaken van het huishouden van functionarissen van het Instituut; artikel X.1 van de Notawisseling houdende een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Universiteit van de Verenigde Naties inzake de toevoeging van een artikel aan de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Universiteit van de Verenigde Naties inzake het Instituut voor nieuwe technologieën van de Universiteit van de Verenigde Naties, met betrekking tot de mogelijkheid voor gezinsleden van functionarissen van het Instituut voor nieuwe technologieën van de Universiteit van de Verenigde Naties om in Nederland betaald werk te verrichten (Trb 2002, 46);

  • 34. Afhankelijke gezinsleden van diplomaten, consulaire ambtenaren en van het administratieve, technische en dienstverlenende personeel dat werkzaam is bij diplomatieke, consulaire en permanente vertegenwoordigingen van de volgende staten:

    • Argentinië (Trb 1996, 250)

    • Australië (Trb 1997, 309)

    • Brazilië (Trb 1996, 236)

    • Chili (Trb 1997, 16)

    • Hongarije (Trb 1995, 131)

    • Kroatië (Trb 2005, 174)

    • Peru (Trb 2005, 283)

    • Tsjechië (Trb 1996, 232)

    • Venezuela (Trb 1995, 95)

    • Verenigde Staten (Trb 1986, 145);

  • 35. Stafleden van de diplomatieke vertegenwoordiging als bepaald in artikel 7 van het Verdrag van Wenen inzake het diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 101);

  • 36. Consulaire stafleden als bepaald in artikel 19 van het Verdrag inzake consulaire betrekkingen (Trb 1965, 40);

  • 37. Bulgaarse onderdanen die op de datum van toetreding legaal in Nederland werken, en wier toelating tot de arbeidsmarkt van die lidstaat voor een ononderbroken periode van 12 maanden of meer geldt en Bulgaarse onderdanen die na de toetreding gedurende een ononderbroken periode van 12 maanden of meer tot de arbeidsmarkt van die lidstaat zijn toegelaten, Bijlage VI bij het Protocol betreffende de voorwaarden en nadere regels voor de toelating van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie (PB 2005 L 157/104);

  • 38. Roemeense onderdanen die op de datum van toetreding legaal in Nederland werken, en wier toelating tot de arbeidsmarkt van die lidstaat voor een ononderbroken periode van 12 maanden of meer geldt en Roemeense onderdanen die na de toetreding gedurende een ononderbroken periode van 12 maanden of meer tot de arbeidsmarkt van die lidstaat zijn toegelaten, Bijlage VII bij het Protocol betreffende de voorwaarden en nadere regels voor de toelating van de Republiek Bulgarije tot de Europese Unie (PB 2005 L 157/138);

  • 39. Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden. Artikel 4 en artikel 7 aanhef en onder e van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse bondstaat anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Pb 2002, L 114).