Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 17-02-1999.
Geldend van 17-02-1999 t/m heden

Wet van 8 februari 1996, tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Ziektewet en enkele andere wetten in verband met loondoorbetaling door de werkgever bij ziekte van de werknemer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij ziekte van de werknemer uit te breiden van zes naar 52 weken en daartoe het Burgerlijk Wetboek, de Ziektewet en enkele andere wetten te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk II. Wetten op het terrein van de sociale zekerheid

Hoofdstuk IV. Overige wetten

Hoofdstuk V. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel XXXII

De middelen van de afdelingskassen bedoeld in artikel 43 van de Organisatiewet sociale verzekeringen, alsmede de reserves bedoeld in artikel 63 van de Ziektewet, zoals laatstgenoemde wet luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, komen ten gunste van de wachtgeldfondsen, bedoeld in artikel 102 van de Werkloosheidswet.

Artikel XXXIII

  • 1 Artikel 1638c van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek zoals dit artikel luidde op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet blijft van toepassing op de arbeidsverhouding van de persoon:

    • a. die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zolang die ongeschiktheid duurt; of

    • b. wiens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte intreedt op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet en tevens binnen vier weken nadat een voor die inwerkingtreding gelegen periode van ongeschiktheid door herstel is geëindigd, zolang die ongeschiktheid duurt.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid geldt de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte als niet onderbroken wanneer perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel XXXIV

  • 1 De Ziektewet en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet blijven van toepassing op het recht op ziekengeld van de verzekerde:

    • a. die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zolang die ongeschiktheid duurt; of

    • b. wiens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte intreedt op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet en tevens binnen vier weken nadat een voor die inwerkingtreding gelegen periode van ongeschiktheid door herstel is geëindigd, zolang die ongeschiktheid duurt.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid geldt de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte als niet onderbroken wanneer perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

Artikel XXXV

  • 1 Het ziekengeld van de verzekerde op wie artikel XXXIV van deze wet van toepassing is komt ten laste het wachtgeldfonds.

  • 2 In afwijking van het eerste lid blijft de werkgever die op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet het risico van de wettelijke ziekengeldverzekering zelf droeg, dit risico dragen ten aanzien van de verzekerde op wie artikel XXXIV van deze wet van toepassing is.

Artikel XXXVI

Artikel 64, derde lid, van de Ziektewet, blijft van toepassing op de persoon die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet op grond van dat artikellid vrijwillig verzekerd was.

Artikel XLII

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te ’s-Gravenhage, 8 februari 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

R. L. O. Linschoten

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de zevenentwintigste februari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager