Wijzigingswet Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, enz., (aanpassing collegegeldbepalingen)

Geraadpleegd op 23-11-2024.
Geldend van 19-03-1997 t/m 02-08-2005

Wet van 28 maart 1996, houdende wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op de studiefinanciering, houdende aanpassing van de collegegeldbepalingen en de afschaffing van verblijfsduurbeperkingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat van het stelsel van de studiefinanciering een regulerende werking uitgaat op de verblijfsduur van studerenden in het hoger onderwijs, dat als gevolg daarvan niet langer de behoefte bestaat aan afzonderlijke wettelijke bepalingen die die verblijfsduur regelen of beïnvloeden, en dat het gewenst is de mogelijkheid voor instellingen om zelf de hoogte van de onderwijsbijdrage te bepalen te verruimen;

dat het voorts, gelet op de beperkte overheidsmiddelen, noodzakelijk is het wettelijk voltijds collegegeld te verhogen, welke verhoging in drie fasen zal worden ingevoerd en wel zodanig dat de volledige verhoging in het studiejaar 1998–1999 zal worden bereikt;

dat in verband daarmee wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, alsmede de Wet op de studiefinanciering, noodzakelijk is;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I

[Red: Wijzigt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.]

Artikel IV

In afwijking van artikel 7.43, eerste lid en vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek is het bedrag van het collegegeld onderscheidenlijk het minimumbedrag van het collegegeld:

  • a. f 2 400 wat betreft het studiejaar 1996–1997, en

  • b. f 2 575 wat betreft het studiejaar 1997–1998.

Artikel V

Artikel 7.43, vierde lid, onder c, is niet van toepassing ten aanzien van de studerende die valt onder artikel V van de Wet van 29 mei 1991, Stb. 281 (Heroriëntering WSF I).

ARTIKEL VI

  • 1 De studerende die valt onder artikel V van de Wet van 29 mei 1991, Stb. 281 (Heroriëntering WSF I), voldoet niet aan de voorwaarden voor het in aanmerking komen voor studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering, indien deze gedurende 6 jaren als studerende in het wetenschappelijk onderwijs of in het hoger beroepsonderwijs studiefinanciering op grond van die wet heeft genoten, met dien verstande dat dit aantal jaren wordt verlengd op de voet van het tweede en derde lid.

  • 2 De periode, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd voor de studerende:

    • a. die is ingeschreven als student in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor het volgen van een opleiding als bedoeld in artikel 7.4, derde en zesde lid, van die wet voor elke 42 studiepunten die de opleiding meer bedraagt dan 168 studiepunten, met 1 jaar,

    • b. die is ingeschreven als student in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor het volgen van een opleiding als bedoeld in artikel 7.4, vierde lid eerste volzin en vijfde lid, van die wet voor elke 42 studiepunten, met 1 jaar en 6 maanden,

    • c. die beschikt over een getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd afsluitend examen op het gebied van het wetenschappelijk onderwijs of het hoger beroepsonderwijs met een studielast van ten minste 168 studiepunten en vervolgens voor de eerste maal is ingeschreven als student in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor het volgen van een opleiding in het hoger beroepsonderwijs, onderscheidenlijk het wetenschappelijk onderwijs met een studielast van ten minste 168 studiepunten, en die gedurende meer dan 3 jaren studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering heeft genoten, met zoveel maanden als nodig om betrokkene voor de desbetreffende opleiding in haar geheel aanspraak te geven op 3 jaren studiefinanciering,

    • d. die is ingeschreven als student in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor het volgen van een opleiding in de godgeleerdheid aan:

      • 1°. bijzondere universiteiten,

      • 2°. openbare universiteiten indien deze opleidingen worden gevolgd gelijktijdig met dan wel voorafgaand aan het onderwijs in het kader van een opleiding vanwege een kerkgenootschap tot leraar of ambtsdrager voor dat kerkgenootschap, of

      • 3°. een opleiding op grond van artikel 1.11 van die wet aangewezen instelling, uitsluitend ten behoeve van deze opleidingen,

      met 2 jaren en 6 maanden, of

    • e. die is ingeschreven als student in de zin van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor het volgen van een opleiding in de humanistiek, met 2 jaar en 6 maanden.

  • 3 Ten aanzien van de studerende die als gevolg van een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis niet in staat is het afsluitend examen binnen de voor hem volgens het eerste en tweede lid geldende periode met goed gevolg af te ronden, vindt een verlenging van die periode plaats met overeenkomstige toepassing van artikel 17a, zevende lid, van de Wet op de studiefinanciering.

ARTIKEL VIA

Artikel II onderdeel C aanhef en onder 1 geldt niet ten aanzien van de studerenden die vóór 1 september 1996 voor het volgen van hoger onderwijs studiefinanciering ontvingen op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering. Ten aanzien van deze studerenden zijn de beperking van het recht op studiefinanciering tot 6 jaren, bedoeld in artikel VI, eerste lid, en de verlenging van die termijn, bedoeld in artikel VI, derde lid, van overeenkomstige toepassing.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 28 maart 1996

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven drieëntwintigste april 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager