Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen
Paragraaf 1.1. Definities
Artikel 1.1. Definities algemeen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. besluit:
-
het Arbeidsomstandighedenbesluit;
- b. de minister:
-
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Paragraaf 1.1a. Certificatie
Artikel 1.1a. Jaarverslag
In het jaarverslag van een certificerende instelling, bedoeld in artikel 1.5b, eerste lid, van het besluit worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld:
-
a. de door de instelling afgegeven, ingetrokken, geschorste dan wel geweigerde certificaten;
-
b. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties,
reglementen en procedures;
-
c. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende taakverdeling;
-
d. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;
-
e. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;
-
f. aan derden uitbestede werkzaamheden;
-
g. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk
hebben voorgedaan;
-
h. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende
instellingen;
-
i. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;
-
j. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en ingestelde beroepen
en de wijze van afhandeling daarvan;
-
k. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.
Artikel 1.1b. Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betalen
[Treedt in werking op 01-01-2012]
Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen
Paragraaf 1.2. Algemene bepalingen over opleidingen
De opleiding wordt gegeven aan de hand van aan de cursisten ter beschikking gesteld
overzichtelijk schriftelijk opleidingsmateriaal van voldoende didactische kwaliteit.
De docenten beschikken voor de onderwerpen die zij tijdens de opleiding behandelen
aantoonbaar over ruime theoretische, praktische en didactische kennis of vaardigheden.
Artikel 1.5. Faciliteiten
Artikel 1.6. Toetsing eindtermen
De opleidingsinstelling overhandigt de cursist die het examen met goed gevolg heeft
afgelegd, een op naam gesteld schriftelijk bewijs, getekend door twee leden van de
examencommissie dan wel het hoofd van de opleidingsinstelling.
Artikel 1.7a. Buitenlandse getuigschriften en kwalificaties van vakbekwaamheid
-
1 De aanvraag van een certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 1.5f, eerste lid, van het besluit, wordt ingediend bij de Minister of, indien de Minister een certificerende instelling
heeft aangewezen, bij de certificerende instelling onder overlegging van de volgende
bescheiden:
-
a. een naar behoren ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;
-
b. een goed leesbare kopie van het identiteitsbewijs van aanvrager;
-
c. een in een betrokken land, bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, behaald getuigschrift van een in dat land erkende opleiding en gewaarmerkt door
de daartoe bevoegde instantie in dat land;
-
d. voor zover van toepassing, een bewijsstuk gewaarmerkt door de daartoe bevoegde instantie
in het betrokken land, bedoeld onder c, waar het getuigschrift is behaald, dat aan
het vereiste aantal jaren beroepservaring is voldaan.
-
e. indien de aanvraag en de in de onderdelen c en d bedoelde documenten in een andere
dan de Nederlandse, Duitse of Engelse taal zijn gesteld, een, zo mogelijk, door een
beëdigd tolk vertaler opgestelde vertaling van die documenten in één van die talen.
-
2 Het vaststellen dat de aanvrager beschikt over gelijkwaardige kwalificaties als de
houder van een krachtens het besluit verstrekt certificaat, bedoeld in artikel 1.5e, eerste lid, van het besluit, en dat sprake is van voldoende beheersing van de Nederlandse taal, bedoeld in artikel 1.5f, tweede lid, van het besluit, geschieden aan de hand van de procedure inzake het beoordelen van buitenlandse opleidingen,
zoals opgenomen in de in deze regeling vermelde certificatieschema’s.
Artikel 1.8. Administratie
De opleidingsinstelling voert een deugdelijke administratie waarin de persoonlijke
gegevens van de cursist en de datum waarop het schriftelijk bewijs, bedoeld in artikel 1.7 is uitgereikt in ieder geval zijn opgenomen en waarin de periode is bepaald gedurende
welke de examenopgaven en de uitwerkingen daarvan worden bewaard.
Artikel 1.9
[Vervallen per 01-11-1999]
Paragraaf 1.4. Melding beroepsziekten
Artikel 1.10. Gegevens arbeidsongevallen
[Vervallen per 01-01-2007]
Artikel 1.11. Gegevens beroepsziekten
-
2 De mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet omvat ten minste de volgende, niet tot een individuele natuurlijke persoon herleidbare,
gegevens:
-
a. de diagnose;
-
b. het geslacht en het geboortejaar van de werknemer;
-
c. de aard en de mate van de belasting in arbeid of arbeidsomstandigheden;
-
d. de aard van de werkzaamheden ten tijde van het ontstaan van de beroepsziekte;
-
e. het beroep van de werknemer ten tijde van de blootstelling, en
-
f. de economische activiteit van de werkgever ten tijde van de blootstelling.
Paragraaf 1.5. Vrijstelling
[Vervallen per 01-01-2007]
Artikel 1.12. Vrijstelling vrijwilligers
[Vervallen per 01-01-2007]
Paragraaf 1.6. Fiscale faciliëring arbo-investeringen
[Vervallen per 01-01-2005]
Artikel 1.16. Aanwijzing bedrijfsmiddelen
[Vervallen per 01-01-2005]
Artikel 1.17. Gelijkstelling bedrijfsmiddelen
[Vervallen per 01-01-2005]
Artikel 1.18
[Vervallen per 01-01-2005]
Hoofdstuk 2. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, deskundigen
en arbodiensten
Paragraaf 2.1. Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie
Artikel 2.0a. Procedures risico-inventarisatie en -evaluatie
-
1 De procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen
en de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste
lid, onder a, van het besluit, hebben betrekking op:
-
a. het verrichten van systematisch onderzoek naar de aan een installatie verbonden risico’s
van een zwaar ongeval tijdens het ontwerp, de bouw, het gebruik en het onderhoud van
de installatie, alsmede bij voorgenomen wijzigingen daarvan;
-
b. de criteria voor het bepalen van de methoden voor het onderzoek als bedoeld onder
a;
-
c. de methode voor de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen.
-
2 De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde onderzoeksmethode is afgestemd op de in
dat lid, onderdeel a, bedoelde fasen.
-
3 De methode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is geschikt om vast te stellen
welke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking
van de gevolgen daarvan.
Artikel 2.0b. Beschrijving van scenario’s
-
1 De beschrijving van de scenario’s, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder b, van
het besluit, heeft betrekking op de onderdelen van installaties die de grootste risico’s
van een zwaar ongeval met zich meebrengen. De identificatie van de betreffende onderdelen
van de installaties vindt plaats op basis van een gedocumenteerde methode.
-
2 Bij de beschrijving van de scenario’s, bedoeld in het eerste lid, wordt ten minste
in aanmerking genomen welke van de volgende voorvallen deze scenario’s op gang kunnen
brengen: corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur,
hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud.
Paragraaf 2.2. Taken van deskundigen en arbodiensten
Artikel 2.1. Risico-inventarisatie en -evaluatie
-
1 Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de wet verricht de deskundige of de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:
-
a. het toetsen of de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, volledig en betrouwbaar is;
-
b. het toetsen of in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, de actuele
inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn verwerkt;
-
c. het op basis van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, uitbrengen
van een advies aan de werkgever. Dit advies heeft mede betrekking op de in het plan
van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, voorgestelde wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen
en de prioriteiten en de volgorde waarin de maatregelen worden genomen.
-
2 Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2.14b, tweede en derde lid, onder b, van het besluit verricht de deskundige of de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:
-
a. het toetsen of het model, bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 1°, van de wet of het instrument, bedoeld in artikel 14, twaalfde lid, onderdeel b, onder 2°, van
de wet, volledig en betrouwbaar is;
-
b. het toetsen of in het model of het instrument, bedoeld onder a, de actuele inzichten
op het terrein van arbeidsomstandigheden in de desbetreffende branche zijn verwerkt;
-
c. het toetsen of het model of het instrument, bedoeld onder a, adequate aanwijzingen
bevat voor het kunnen opstellen van een plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet.
Artikel 2.2. Ziekteverzuimbegeleiding
Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, van de wet ondersteunt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst de werkgever bij het adequaat begeleiden van werknemers die door
ziekte niet in staat zijn om hun arbeid te verrichten teneinde een verantwoorde werkhervatting
te bevorderen. Voor het uitvoeren van deze taak legt de bedrijfarts of de arbodienst
vast:
-
a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;
-
b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens over het verzuim van werknemers;
-
c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.
Artikel 2.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek
Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de wet legt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:
-
a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;
-
b. op welke wijze de periodiciteit en de inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek
zijn geregeld;
-
c. hoe met bedrijven afspraken worden gemaakt over de wijze waarop werknemers van het
recht op het arbeidsgezondheidskundig onderzoek gebruik kunnen maken;
-
d. op welke indicaties groepsgewijze arbeidsgezondheidskundige onderzoeken plaats kunnen
vinden;
-
e. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit arbeidsgezondheidskundige onderzoeken
voortvloeien;
-
f. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.
Artikel 2.4. Aanstellingskeuring
Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet legt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:
-
a. op welke wijze de aanstellingskeuring wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij
worden gevolgd;
-
b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit het onderzoek in het kader van
de aanstellingskeuring voortvloeien;
-
c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen wordt gewaarborgd.
Artikel 2.5. Arbeidsomstandighedenspreekuur
[Vervallen per 01-01-2007]
Artikel 2.6. Melding gegevens
-
1 De arbodienst meldt een wijziging van zijn organisatievorm terstond aan de minister
of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende
instelling, bedoeld in artikel 2.7.
-
2 Indien zich een wijziging voordoet in de gegevens, bedoeld in de artikelen 2.12, eerste lid, onder a of b, of 2.13, eerste lid, onder a, meldt de arbodienst onderscheidenlijk de werkgever dit zo spoedig mogelijk aan de
minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan
de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid.
Paragraaf 2.3. Certificatie
Artikel 2.7. Aanwijzing certificerende instelling
Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria, opgenomen in de
Regeling Certificatie Arbodiensten, 7e versie, d.d. 1 juli 2008, van de Stichting
Beheer Certificatieregeling Arbodiensten.
Artikel 2.8. Medeling inzake certificaat
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 2.9. Klachtenprocedure
Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft een procedure voor het behandelen van klachten aangaande de dienstverlening
door arbodiensten. Vastgelegd wordt op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd, welke
procedures daarbij worden gevolgd en op welke wijze klachten zo nodig zullen leiden
tot correcties en preventieve maatregelen.
Artikel 2.10. Verrichten controle
Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 verricht jaarlijks controle bij de arbodienst ten behoeve waarvan door de instelling
een certificaat arbodienst is afgegeven.
Artikel 2.11. Afgifte certificaat arbodienst
-
1 Een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld
in artikel 2.7 heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de bijstand bij
de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet naar behoren kan worden uitgevoerd, en wordt voldaan aan de artikelen 13, zesde lid, 14, derde lid en 14a, vierde lid, van de wet, de artikelen 2.7 en 2.9 tot en met 2.12 van het besluit, de artikelen 2.1 tot en met 2.4, 2.6 en 2.12, eerste lid, en bij de uitvoering van taken een kwaliteitssysteem wordt gehanteerd, dat bewerkstelligt
dat aan deze wettelijke vereisten wordt voldaan en dat voldoet aan normen, waarmee
de belanghebbende groeperingen hebben ingestemd.
-
2 Een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.14, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld
in artikel 2.7 heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de bijstand bij
de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet naar behoren kan worden uitgevoerd, en wordt voldaan aan de artikelen 13, zesde lid, 14, derde lid en 14a, vierde lid, van de wet, de artikelen 2.7, 2.9, 2.11 en 2.12 van het besluit, de artikelen 2.1 tot en met 2.4, 2.6 en 2.13, eerste lid, en bij de uitvoering van taken een kwaliteitssysteem wordt gehanteerd, dat bewerkstelligt
dat aan deze wettelijke vereisten wordt voldaan en dat voldoet aan normen waarmee
de belanghebbende groeperingen hebben ingestemd.
Artikel 2.12. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat externe arbodienst
-
1 Een externe arbodienst verstrekt aan de minister dan wel, indien de minister een certificerende
instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat
arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, de volgende gegevens:
-
a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:
-
1º. een overzicht van het aantal deskundigen, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het besluit;
-
2º. een overzicht van het aantal bedrijfartsen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef van de wet en het aantal deskundigen dat per vakgebied, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, aan de arbodienst verbonden zijn, waarbij tevens het aantal formatieplaatsen en
de wijze waarop de bedrijfartsen en de deskundigen aan de dienst verbonden zijn, worden
vermeld;
-
3°. Van elk van de bedrijfartsen een afschrift van hun bewijs van inschrijving in het
register, bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef, van de wet;
-
4º. van elk van de deskundigen een afschrift van het certificaat van vakbekwaamheid,
bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit of een EG-verklaring als bedoeld in artikel 2.8 van het besluit, en
-
5º. het aantal deskundigen op andere vakgebieden en de aard van die deskundigheden;
-
b. met betrekking tot de organisatie-eisen, bedoeld in artikel 2.10 van het besluit:
-
1º. een actueel bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en de statuten van
de arbodienst, en
-
2º. een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel van de publiekrechtelijke
aanstelling van de bedrijfartsen en de deskundigen in vaste dienst, waarbij de omvang
van het dienstverband wordt vermeld;
-
c. met betrekking tot de werkgevers aan wie bijstand wordt verleend:
-
1º. een lijst van verzorgde bedrijven, waarin opgenomen zijn de namen, adressen en telefoonnummers
van die bedrijven en hun vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal
werknemers per bedrijf of vestiging, en
-
2º. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers.
-
2 Indien een externe arbodienst niet de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde
gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling
genomen.
Artikel 2.12a
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 2.12b
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 2.13. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat interne arbodienst
-
1 De werkgever verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende
instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat
arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, de volgende gegevens:
-
2 Indien de werkgever niet de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde gegevens verstrekt,
wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.
Artikel 2.14. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde
[Vervallen per 01-01-2007]
Artikel 2.15. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne
Een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regelingen SAH, SVK ref.nr. SKO/03034S van de
Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, ten aanzien van arbeidshygiënisten,
vastgesteld per 19 november 2003.
Artikel 2.16. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde
Een certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regelingen SAH, SVK ref.nr. SKO/03034S, van de
Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, ten aanzien van veiligheidskundigen,
vastgesteld per 19 november 2003.
Artikel 2.17. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde
Een certificaat arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid van het besluit, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de certificatie-eisen voor arbeids- en organisatiekundigen, bedoeld in versie 3.0
van het Certificatieschema Persoonscertificatie Arbeids- en Organisatiedeskundigen
van de Stichting Registratie Arbeids- en Organisatiedeskundigen, vastgesteld per 26 april
2005.
Artikel 2.18. Verstrekken gegevens certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde,
arbeidshygiëne, veiligheidskunde en arbeids- en organisatiekunde
[Vervallen per 03-12-2004]
Paragraaf 2.4. EG-verklaring
[Vervallen per 01-01-2009]
Artikel 2.19. Aanvraag
[Vervallen per 01-01-2009]
Artikel 2.20. Vereisten
[Vervallen per 01-01-2009]
Artikel 2.21. Afgifte
[Vervallen per 01-01-2009]
Artikel 2.22. Proeve van bekwaamheid en aanpassingsstage
[Vervallen per 01-01-2009]
Paragraaf 2.5. Vrijstelling
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 2.23. Vrijstelling bijstand arbodienst bij ziekteverzuim
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 2.24. Vrijstelling bijstand arbodienst bij risico-inventarisatie en -evaluatie
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 2.25
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 2.26
[Vervallen per 01-11-1999]
Hoofdstuk 3. Bouwproces en winningsindustrieën met behulp van boringen
Paragraaf 3.1. Bouwproces
Paragraaf 3.2. Winningsindustrieën met behulp van boringen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
- a. risico-analyse:
-
systematisch onderzoek van risico's voor de veiligheid en de gezondheid op basis
waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de wet;
- b. acceptatiecriteria:
-
de grenzen waarbinnen risico's aanvaardbaar zijn;
- c. prestatienormen:
-
duidelijke en meetbare parameters ten aanzien van die prestaties van een procesinstallatie
of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen, die direct bijdragen
aan de verwezenlijking van veiligheids- en gezondheidsdoelstellingen;
- d. mijnbouwwerk:
-
een werk als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet;
- e. mijnbouwinstallatie:
-
een installatie als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, onderdeel f, van het besluit;
- f. veiligheids- en gezondheidszorgsysteem:
-
een systeem als bedoeld in artikel 2.42e van het besluit;
- g. veiligheids- en gezondheidsdocument:
-
een document als bedoeld in artikel 2.42f van het besluit.
Artikel 3.2a. Bepaling risico’s en grenzen
-
1 De risico’s in het kader van de risico-analyse, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel a, worden kwalitatief en, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald.
-
2 De grenzen in het kader van bepaling van de acceptatiecriteria, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel b, worden, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald. Voor zover dit niet mogelijk
is, worden deze grenzen kwalitatief bepaald.
Artikel 3.3. Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem
Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem is gebaseerd op een procesgerichte internationaal
erkende norm voor de beheersing van veiligheid, gezondheid, kwaliteitszorg of milieu.
Artikel 3.4. Vastlegging veiligheids- en gezondheidszorgsysteem
Artikel 3.5. Doorlichting veiligheids- en gezondheidszorgsysteem
Artikel 3.6. Veiligheids- en gezondheidsdocument
-
2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is op de mijnbouwwerken,
bedoeld in het eerste lid, aanwezig.
Artikel 3.7. Veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden
-
1 Voor zover niet reeds bij het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument,
bedoeld in artikel 3.6, hiermee rekening is gehouden, wordt er een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld
voor de volgende bijzondere werkzaamheden:
-
a. het boren van een boorgat;
-
b. het uitvoeren van werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat, en
-
c. het gelijktijdig uitvoeren van werkzaamheden op een mijnbouwwerk of op of in de nabijheid
van een mijnbouwinstallatie, indien het gelijktijdig uitvoeren van deze werkzaamheden
een gevaar voor de veiligheid en de gezondheid vormt.
Artikel 3.8. Onderdelen veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken
-
1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen a en b, bestaat uit de volgende onderdelen:
-
a. het voorontwerprapport;
-
b. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;
-
c. het addendum gebruik;
-
d. het addendum grote wijzigingen, en
-
e. het addendum verlaten en verwijderen.
-
2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen c en d, bestaat uit de volgende onderdelen:
-
a. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;
-
b. het addendum gebruik, en
-
c. het addendum grote wijzigingen.
Artikel 3.9. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken
Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, bevat:
-
a. een duidelijke en nauwkeurige beschrijving van het mijnbouwwerk alsmede van de werkzaamheden
die op het mijnbouwwerk worden uitgevoerd, met inbegrip van een aanduiding van de
voorzieningen die in het ontwerp van het mijnbouwwerk zijn opgenomen ter uitsluiting
of vermindering van de risico's;
-
b. in aanvulling op onderdeel a, de informatie, bedoeld in bijlage IV bij deze regeling;
-
c. de informatie, bedoeld in bijlage V bij deze regeling, met betrekking tot het brandbestrijdingsplan;
-
d. de informatie, bedoeld in onderdeel c, is gebaseerd op de opgave, bedoeld in artikel 2.42f, eerste lid, onder a, van het besluit;
-
e. een opgave van de acceptatiecriteria;
-
f. een lijst van alle geïdentificeerde en geanalyseerde risico's, inclusief een samenvatting
van het onderzoek dat in dit kader is verricht voor het mijnbouwwerk op het land of
de vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in bijlage VI bij deze regeling of voor de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie of
een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of
werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd, bedoeld in bijlage VII bij deze regeling;
-
g. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren
en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop
de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;
-
h. een beoordeling van de doeltreffendheid en geschiktheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem
voor het mijnbouwwerk met inbegrip van de resultaten en de noodzakelijk bevonden wijzigingen
of aanvullingen van dat zorgsysteem;
-
i. een samenvatting, in niet-technische terminologie, van het onderzoek, bedoeld in
bijlage VI en VII bij deze regeling, dat is verricht in het kader van het opstellen van het veiligheids-
en gezondheidsdocument;
-
j. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief
een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;
-
k. een opgave van de prestatienormen;
-
l. de grenzen waarbinnen de op het mijnbouwwerk gebruikte apparatuur en beheerssystemen
normaal kunnen functioneren;
-
m. een actieplan met tijdpad voor de realisatie van de maatregelen, bedoeld in onderdeel
j;
-
n. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria;
-
o. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan,
van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen, en
-
p. een schriftelijke verklaring dat de risico's ten minste binnen de van tevoren vastgestelde
acceptatiecriteria en prestatienormen vallen.
Artikel 3.10. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden
-
2 In het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, worden de maatregelen,
die noodzakelijk zijn voor het beheersen van risico's, afgestemd op het veiligheids-
en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, indien bij het uitvoeren van werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van een combinatie
van:
-
a. een vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b en een als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c;
-
b. een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord
of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d en een vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b;
-
c. een als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c en een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan werkzaamheden in een bestaand
boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d, of
-
d. een mijnbouwwerk op het land als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a en een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord
of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d.
Artikel 3.11. Toezenden gegevens
-
2 Het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt acht weken voor het in gebruik nemen van een mijnbouwwerk in tweevoud toegezonden
aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
-
3 Het addendum gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt voor de eerste maal vijf jaar na toezending van het gedetailleerd ontwerp,
opstarten en gebruik en vervolgens eenmaal in de vijf jaar in tweevoud toegezonden
aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
-
4 Het addendum verlaten en verwijderen, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, wordt acht weken voor het verlaten van een mijnbouwwerk of het verwijderen van een
vast opgestelde mijnbouwinstallatie in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen
toezichthouder.
-
5 De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, wordt op verzoek van een daartoe aangewezen toezichthouder in tweevoud aan hem toegezonden.
Artikel 3.12. Toezenden van het veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden
-
1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument voor de bijzondere werkzaamheden, bedoeld
in artikel 3.7, eerste lid, onderdelen a en b, wordt vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden in tweevoud toegezonden aan
een daartoe aangewezen toezichthouder.
Artikel 3.13. Naleving veiligheids- en gezondheidsdocument
-
2 De werkgever die verantwoordelijk is voor het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, beoordeelt regelmatig en systematisch de naleving en de doeltreffendheid van het
veiligheids- en gezondheidsdocument.
-
3 Indien de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, daartoe aanleiding
geven, herziet de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats het veiligheids-
en gezondheidsdocument. De herziene delen van het veiligheids- en gezondheidsdocument
worden, alvorens het gewijzigde veiligheids- en gezondheidsdocument wordt uitgevoerd,
in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.
Hoofdstuk 4. Veiligheid tankschepen en gevaarlijke stoffen
Paragraaf 4.1. Veiligheid aan op of in tankschepen
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
-
a. brandbare vloeistoffen: vloeistoffen waarvan het vlampunt niet hoger is dan 100°C;
-
b. K0-, K1- en K2-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, met een vlampunt lager of gelijk
aan 55°C, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm,
voor zover niet begrepen onder KT-vloeistoffen;
-
c. K3-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, geen KT-vloeistoffen zijnde, waarvan het
vlampunt hoger is dan 55°C;
-
d. KT-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen brandbare gassen,
al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging, bedwelming of verstikking
kunnen opleveren;
-
e. T-vloeistoffen: vloeistoffen, niet zijnde brandbare vloeistoffen, waaronder mede
begrepen gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging bedwelming
of verstikking kunnen opleveren;
-
f. K1-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin K0-, K1- of K2-vloeistoffen
en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
-
g. K3-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin geen andere brandbare vloeistoffen
dan K3-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
-
h. KT-ruimte:een tot een schip behorende ruimte waarin KT-vloeistoffen of resten daarvan
anders dan in verpakking voorkomen;
-
i. T-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin T-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen
of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;
-
j. K1-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een K1-ruimte is of voor
het schoonmaken daarvan was;
-
k. K3-schip: een schip, in de ladingtanks waarvan noch andere brandbare vloeistoffen
dan K3-vloeistoffen geen T-vloeistoffen of resten van een van die vloeistoffen anders
dan in verpakking voorkomen;
-
l. KT-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een KT-ruimte is of voor
het schoonmaken daarvan was;
-
m. T-schip: een schip, niet zijnde een K1- of KT-schip, waarvan een of meer van de ladingtanks
een T-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;
-
n. vuur: vuur, vonkvorming, open licht of elk oppervlak met een temperatuur welke gelijk
is aan of hoger is dan de minimumontstekingstemperatuur van de vloeistoffen of de
gassen die de ladingtanks bevatten of waarvan resten in die tanks voorkomen;
-
o. werk met vuur: werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;
-
p. koud werk: werkzaamheden waarbij geen vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;
-
q. schoonmaken: iedere handeling die gericht is op of verband houdt met het schoon-,
gasvrij- of droogmaken van een K1-, KT-, K3- of T-ruimte;
-
r. ladingzone: de ladingtanks en alle rechtstreeks aan deze tanks grenzende tanks of
andere ruimten, welke als afscheiding dienen tussen de ladingtanks en de overige ruimten
van het schip;
-
s. gasdeskundige: een deskundig persoon als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit die voldoet aan artikel 4.14;
-
t. veiligheids- en gezondheidsverklaring: een door een gasdeskundige na een doeltreffend
onderzoek afgegeven verklaring als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit, overeenkomstig een van de bij bijlage IX van deze regeling vastgestelde modellen.
Artikel 4.3. Veiligheidsmaatregelen
Indien zich bij of als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in
artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit gevaarlijke gassen concentreren en deze door onvoldoende luchtbeweging niet snel
genoeg worden verdund of afgevoerd, worden maatregelen getroffen om deze concentraties
te beperken. Indien dit niet in voldoende mate mogelijk is, worden de tankdeksels
gesloten en de desbetreffende werkzaamheden gestaakt.
-
4 Tijdens het schoonmaken worden aan dek en in de ladingzone geen andere werkzaamheden
verricht dan die welke verband houden met het schoonmaken, tenzij deze werkzaamheden
plaatsvinden tijdens een gesloten schoonmaakproces en uitsluitend betrekking hebben
op laden en lossen. Het schoonmaken en de laad- en loswerkzaamheden:
-
a. vinden volledig gescheiden van elkaar plaats;
-
b. beïnvloeden elkaar niet en
-
c. staan onder voortdurend toezicht.
Tijdens het schoonmaken wordt zo dikwijls als dit nodig is, onderzocht of als gevolg
van vrijkomende vloeistoffen, gassen of dampen gevaar voor brand, ontploffing, bedwelming,
verstikking of vergiftiging ontstaat.
Artikel 4.6. Voorkomen gevaren
-
1 Het schoonmaken van K1-, K3- en KT-ruimten is erop gericht de concentratie van gassen
en dampen onder de onderste explosiegrens te houden of op veilige wijze tot onder
die grens terug te brengen. Indien tijdens het schoonmaken een gassamenstelling optreedt,
welke gevaar oplevert voor een ontploffing, wordt de duur van deze toestand zo kort
mogelijk gehouden. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas,
wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan ontstaan.
-
2 Het schoonmaken van K1-, K3-, KT- en T-ruimten wordt zo uitgevoerd, dat binnen en
buiten die ruimten naar redelijke verwachting geen gevaar voor bedwelming, verstikking
of vergiftiging kan ontstaan. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van
inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet
kan optreden.
Artikel 4.7. Veiligheidsvoorwaarden
-
1 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt
slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur
aanwezig is noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.
-
2 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt
slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen gevaar
bestaat voor vonkvorming of ontstekingsgevaar door elektrostatische ladingen.
-
3 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt
slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone niet gerookt
wordt.
-
4 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt
slechts plaats indien er binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen onbevoegden
kunnen komen.
Artikel 4.8. Veiligheids- en gezondheidsverklaring
De artikelen 4.4, vierde lid, en 4.7 zijn niet van toepassing op K3-ruimten buiten de ladingzone op K1-, KT- en T-schepen
indien met betrekking tot deze schepen een veiligheids- en gezondheidsverklaring als
bedoeld in artikel 4.1, onder t, is afgegeven.
Artikel 4.9. Onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen
-
1 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt
slechts plaats nadat een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de bij artikel 4.10 gestelde regels heeft plaatsgevonden en in verband met dit onderzoek een volledig
en correct ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt aan de werkgever
die de onderhouds-, herstellings-, verbouwings-, of sloopwerkzaamheden zal uitvoeren.
-
2 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt
voorts slechts plaats voor zover die werkzaamheden en de ruimten waarin deze worden
uitgevoerd, zijn vermeld in de in het eerste lid bedoelde veiligheids- en gezondheidsverklaring
als zijnde toegestaan.
-
4 Bij de aanvraag worden alle inlichtingen verstrekt, welke met het oog op de afgifte
van de veiligheids- en gezondheidsverklaring van belang zijn, terwijl desverlangd
nadere inlichtingen ter zake worden verstrekt.
Artikel 4.10. Onderzoek gasdeskundige
-
2 De gasdeskundige strekt dit onderzoek uit over alle ruimten ten aanzien waarvan hij
dit in verband met de aard van de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk acht. Bij
het onderzoek betrekt de gasdeskundige zo nodig een goed geoutilleerd laboratorium.
Hij maakt gebruik van deugdelijke, in goede staat verkerende meet- en andere hulpapparatuur.
-
5 Hij reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met
vuur in een deel van de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hem ten
minste zes uren na de in het vierde lid bedoelde vaststelling uit een doeltreffend
onderzoek is gebleken, dat de in dat lid vermelde ruimten nog steeds voldoen aan de
daarbij gestelde eisen.
-
6 In afwijking van het vierde lid reikt hij een veiligheids- en gezondheidsverklaring
voor het verrichten van werk met vuur in de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts
uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:
-
a. de gehele ladingzone veilig voor mensen als bedoeld in het derde lid, onder b, en
veilig voor vuur als bedoeld in het derde lid, onder c, is, en
-
b. de toestand waarin andere dan de onder a bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze
waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de veiligheids- en gezondheidsverklaring
aangewezen werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden en indien hem ten minste
zes uren na die vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat geen
wijziging heeft plaatsgevonden in de onder a en b bedoelde toestand.
Artikel 4.11. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring
Werk met vuur boven dan wel in een deel van de ladingzone aan een K1- of KT-schip
dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c en waarbij in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt is alleen
dan toegestaan indien:
-
a. de aard van de werkzaamheden, de plaats of plaatsen waar deze werkzaamheden zullen
worden uitgevoerd en de periode waarin zij zullen worden verricht, nauwkeurig zijn
aangeduid door de reparateur;
-
b. de plaatsen waar vonken of gloeiende metaaldelen kunnen neerkomen door de werkzaamheden,
nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;
-
c. de plaatsen waar aanmerkelijke temperatuurverhoging kan optreden als gevolg van de
werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;
-
d. door een gasdeskundige een gedagtekende verklaring is uitgereikt waaruit blijkt dat
op de onder a tot en met c bedoelde plaatsen de resten van brandbare vloeistoffen
zijn verwijderd, zodat geen brandgevaar bestaat;
-
e. door een gasdeskundige een volledig en juist ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring
is afgegeven waaruit blijkt dat ruimten waarin gewerkt moet worden en aangrenzende
ruimten veilig voor mensen zijn of geïnertiseerd als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.
Artikel 4.12. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring, binnen
25 meter van de ladingzone
-
1 Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1, of KT-schip dat niet veilig voor vuur
is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is
de aanwezigheid van vuur slechts toegestaan indien door een gasdeskundige voor de
aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt, dat de ladingzone
veilig voor mensen is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.
-
2 De aanwezigheid van vuur, bedoeld in het eerste lid, is voorts toegestaan indien
blijkt uit de verklaring, bedoeld in voornoemd lid, dat:
-
a. de brandbare gassen in de atmosfeer van de ladingzone nergens een concentratie van
meer dan 20% van de onderste explosiegrens vormen, of
-
b. de toestand van de in de ladingzone aanwezige atmosfeer zodanig is dat bij verdunning
daarvan met lucht geen brandbaar of explosief mengsel ontstaat.
Artikel 4.13. Melding werkzaamheden
Indien de situaties, bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.12, zich voordoen ontvangt de daartoe aangewezen toezichthouder voor de aanvang van
de werkzaamheden een volledig en juist ingevuld meldingsformulier overeenkomstig het
bij bijlage X bij deze regeling vastgestelde model.
Artikel 4.14. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige
Een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 3.5h, vierde lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regeling SGT ref.nr. SKO/03035/S van de Stichting
voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, vastgesteld per 19 november 2003.
Artikel 4.15. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
Paragraaf 4.2. Veilig werken met explosieven
Artikel 4.16. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid springmeester
Een certificaat van vakbekwaamheid springmeester als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen, bedoeld in de regeling SPR ref. nr. REG/SPR/20/001 van de Stichting voor
certificatie van vakbekwaamheid Hobéon SKO, vastgesteld per 3 juni 2010.
Artikel 4.17. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
Paragraaf 4.2a. Veilig werken met professioneel vuurwerk
Artikel 4.17a. Definities
-
2 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt
bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling aangemerkt als groot vuurwerk.
Artikel 4.17b. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk
Een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen, bedoeld in het document Certificatie-eisen Vuurwerkdeskundige versie 1 van
Kiwa Certificatie en Keuringen N.V, vastgesteld per 14 februari 2002.
Artikel 4.17c. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
Artikel 4.17d. Gegevens werkplan professioneel vuurwerk
[Vervallen per 01-07-2011]
Paragraaf 4.2b. Opsporen conventionele explosieven
Artikel 4.17e. Afgifte procescertificaat opsporen conventionele explosieven
-
1 Een procescertificaat opsporen conventionele explosieven als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen gesteld in bijlage XII bij deze regeling.
-
2 Een certificaat dat, met betrekking tot het opsporen van conventionele explosieven,
door een lidstaat van de Europese Unie anders dan Nederland of een andere staat die
partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse
bondsstaat is voorgeschreven en dat naar het oordeel van de minister of, indien de
minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling,
voor wat betreft de aan het proces van opsporing, de organisatie en het management
van personeel en middelen gestelde eisen ten minste gelijkwaardig is, wordt gelijkgesteld
aan het procescertificaat, bedoeld in het eerste lid.
Paragraaf 4.3. Verbod recirculatie
[Vervallen per 01-01-2007]
Artikel 4.18. Verbod recirculatie
[Vervallen per 01-01-2007]
Paragraaf 4.4. Wettelijke grenswaarden
Artikel 4.20. Kankerverwekkende en mutagene stoffen
Paragraaf 4.4a. Nadere voorschriften over het werken met lood
Artikel 4.20a. Meetfrequentie en analyse van lood in de lucht
-
1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, van het besluit wordt de concentratie van lood in de lucht om de drie maanden gemeten. Er kan worden
volstaan met eenmaal per jaar meten, indien er geen verandering in de werkmethoden
en de omstandigheden van de blootstelling plaatsvindt, en
-
a. het loodgehalte in het bloed van geen enkele werknemer, gemeten overeenkomstig artikel
4.10b van het besluit, meer bedraagt dan 60 µg/100 ml bloed, of
-
b. uit twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken, dat de concentratie van
lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m3 lucht of dat de omstandigheden van de blootstelling niet merkbaar variëren.
-
2 De bepaling van de concentratie van lood in de lucht, als bedoeld in het eerste lid,
geschiedt met behulp van de atomaire arbsorptiespectrometrie of een andere analysemethode,
die gelijkwaardige resultaten oplevert.
Artikel 4.20b. Controle van lood in het bloed
-
2 De frequentie van het meten van het loodgehalte in bloed kan worden teruggebracht
tot eenmaal per jaar, indien het loodgehalte van geen enkele werknemer meer bedraagt
dan 50 µg/100 ml bloed en uit de twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken
dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m³ lucht.
-
4 De resultaten van de meting, bedoeld in het eerste lid, worden getoetst aan de grenswaarde,
bedoeld in artikel 4.19a. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.
Paragraaf 4.4b. Kankerverwekkende processen
Artikel 4.20c. Aanwijzing
Als kankerverwekkende processen, bedoeld in artikel 4.11, onderdeel c, onder 2°, van het besluit worden de processen waarbij de volgende mengsels van stoffen vrijkomen aangewezen:
-
a. dieselmotoremissies;
-
b. een mengsel van N-[3-hydroxy-2-(2-methylacryloylaminomethoxy)-propoxymethyl]-2-methylacrylamide
en N-[2,3-bis-(2-methylacryloylaminomethoxy)propoxymethyl]-2-methylacrylamide en methacrylamide
en 2-methyl-N-(2-methylacryloylaminomethoxymethyl)acrylamide en N-(2,3-dihydroxypropoxymethyl)-2-methylacrylamide,
of;
-
c. C.I. Basic Violet 3 met 0,1% of meer Michlers keton.
Paragraaf 4.5. Meetmethodes asbest
Artikel 4.22. Monsterneming
Monsters worden genomen uit de individuele ademzone van de werknemers, dat wil zeggen
binnen een halve bol met een straal van 300 mm frontaal voor het gezicht en gemeten
vanaf het midden van een lijn, die de oren verbindt.
Artikel 4.23. Te gebruiken materialen
Bij monsterneming wordt gebruik gemaakt van:
-
a. membraanfilters van gemengde esters van cellulose of cellulosenitraat, met een poriëngrootte
van 0,8 tot 1,2 micrometer met gedrukte vierkanten en een doorsnede van 25 mm en een
optimale belasting van 100/400 vezels per mm²;
-
b. een open filterhouder, voorzien van een cilindervormige kap die zich tussen 33 en
44 mm voor het filter bevindt, waardoor een cirkelvormig oppervlak van ten minste
20 mm doorsnee wordt blootgesteld, waarvan de kap bij het gebruik naar beneden is
gericht;
-
c. een draagbaar pompje met batterijvoeding dat de werknemer tijdens de monsterneming
meedraagt, waarvan de luchtsnelheid regelmatig is en wordt afgesteld op 1 liter per
minuut ± 5%; deze luchtsnelheid blijft tijdens de periode van de monsterneming gehandhaafd
binnen ± 10% van aanvankelijke stroomsnelheid, waarbij voor de duur van de monsterneming
een marge van 2% is toegestaan.
Artikel 4.24. Vezeltelling
-
2 De microscoop wordt aan het begin van de dag van gebruik opgesteld volgens de voorschriften
van de fabrikant, waarbij de waarnemingsgrens wordt gecontroleerd aan de hand van
een fase-contrastproefplaatje. De codes op de AIA-proefglaasjes of op de blokken op
het HSE/NLP/Mark 2 proefglaasje zijn bij gebruik volgens de door de fabrikant aangegeven
wijze zichtbaar tot aan code 5 respectievelijk blok 5.
Artikel 4.25. Voorschriften bij telling
Telling van de vezels op het filter, bedoeld in artikel 4.24, vindt plaats volgens de onderstaande voorschriften:
-
a. alleen telbare vezels worden geteld; onder telbare vezel wordt verstaan een vezel
die voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder c, van het besluit die geen deeltje met een maximum diameter groter dan 3 micrometer raakt;
-
b. telbare vezels waarvan de twee uiteinden zich binnen de graticulezone bevinden, worden
als één vezel geteld;
-
c. telbare vezels waarvan zich één uiteinde binnen de graticulezone bevindt, worden als
een halve vezel geteld;
-
d. een vezelcluster dat over zijn lengte op één of meer plaatsen stevig en niet gespleten
schijnt te zijn maar dat op andere plaatsen in afzonderlijke vezels uiteen schijnt
te vallen, is één telbare vezel indien het voldoet aan de definitie van een vezel,
bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder c, van het besluit; de diameter wordt gemeten dwars door het niet-gespleten deel en niet door het gespleten
deel;
-
e. bij vezelclusters in de vorm van een bundel, waarin de afzonderlijke vezels elkaar
raken of kruisen, worden deze vezels apart geteld indien zij voldoende van elkaar
kunnen worden onderscheiden om vast te stellen dat zij voldoen aan de definitie van
een vezel; wanneer dit niet het geval is, dan is de bundel een telbare vezel, indien
hij als geheel aan de definitie voldoet;
-
f. het filter dan wel een deel daarvan wordt op een voorwerpglaasje geplaatst, doorzichtig
gemaakt volgens de acetontriacetinemethode en met een dekglaasje bedekt;
-
g. graticulezones waar zal worden geteld, worden a-select in het hele blootgestelde oppervlak
van het filter gekozen;
-
h. indien meer dan een achtste van een graticulezone is bedekt met een vezelcluster dan
wel deeltjes wordt de graticulezone overgeslagen en wordt een andere zone geteld;
-
i. er worden 100 vezels geteld, waarbij minimaal 20 graticulezones worden onderzocht
of er worden 100 graticulezones onderzocht.
Paragraaf 4.6. Certificatiebepalingen arbeid met asbest
Artikel 4.27. Afgifte certificaten
Een certificaat wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling
heeft aangewezen, door een certificerende instelling, afgegeven indien:
-
a. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-540
/2007 Asbestinventarisatie;
-
b. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-530
/febr. 2008 Asbestverwijdering;
-
c. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, vijfde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-510
‘Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering’, juli 2005;
-
d. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, zevende lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het SCA Certificatieschema SC-520
‘Deskundig Asbestverwijderaar (DAV)’, augustus 2006.
Paragraaf 4.7. Bijzondere voorschriften asbest
[Vervallen per 01-03-2006]
Artikel 4.29. Vrijstelling verwerken, bewerken en in voorraad houden
[Vervallen per 05-03-2005]
Artikel 4.30. Uitzonderingen slopen
[Vervallen per 01-03-2006]
Paragraaf 4.8. Werken met zandsteen
[Vervallen per 03-12-2004]
Artikel 4.31. Afgifte certificaat zandsteenbedrijf
[Vervallen per 03-12-2004]
Artikel 4.32. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
Paragraaf 4.8a. Vluchtige organische stoffen
Artikel 4.32a. Lijmen en verven in binnensituaties
-
4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder
a, bevatten ten hoogste 5 gram vluchtige organische stoffen per kilogram gebruiksklaar
product.
-
5 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder
b, voor zover het betreft het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 60 gram
vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.
-
6 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder
b, voor zover het andere werkzaamheden betreft dan het aanbrengen van muurverf, bevatten
ten hoogste 100 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.
Indien het bij de producten, bedoeld in de eerste zin, gaat om producten op epoxybasis,
wordt benzylalcohol uitgezonderd bij het bepalen van het gewicht van de vluchtige
organische stoffen.
Artikel 4.32aa. Tijdelijke regeling sportvloercoatings
-
1 In afwijking van artikel 4.32a, zesde lid, eerste zin, geldt voor niet-gepigmenteerde coatings voor sportvloeren en belijningsverf voor
sportvloeren, dat deze ten hoogste 400 gram vluchtige organische stoffen per liter
gebruiksklaar product mag bevatten.
Artikel 4.32ab. Tijdelijke regeling vloercoatings op basis van MMA
-
1 In aanvulling op artikel 4.32a, derde lid, is artikel 4.32a, tweede lid, onder b, niet van toepassing op het gebruik van vloercoatings
op basis van methylmethacrylaat, voor zover het betreft het repareren en onderhouden
van een bestaande vloer in een woning of een gebouw, mits de ingebruikname en volledige
chemische en mechanische bestendigheid van die vloer noodzakelijk zijn binnen 7 dagen
na het aanbrengen van de vloercoating en dit, onder de gegeven omstandigheden, niet
mogelijk is met producten als bedoeld in artikel 4.32a, zesde lid.
Artikel 4.32b. Offsetdrukken
-
2 Het vochtwater dat wordt gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid,
onder a, bevat ten hoogste 8 volumeprocenten isopropylalcohol of andere mono-alcoholen
bij automatische doseersystemen en ten hoogste 10 volumeprocenten bij handmatige doseersystemen
en bij rotatie-offsetpersen die voor het eerst in gebruik zijn genomen vóór 1 januari
1985.
-
3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder
b, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten
met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van
ten minste 55 °C.
-
4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder
c, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten
met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C.
Artikel 4.32c. Zeefdrukken
-
2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder
a, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten
met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van
ten minste 21 °C.
-
3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder
b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.
Artikel 4.32d. Illustratiediepdrukken
-
2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, bevatten
ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met
een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten
minste 55 °C.
Artikel 4.32e. Verpakkingsdiepdrukken en flexodrukken
-
4 Het derde lid is niet van toepassing op de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden,
bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, indien daarbij bijzondere eisen aan de
kwaliteit of bestendigheid van het gefabriceerde product worden gesteld, mits op jaarbasis
het gewicht van de vluchtige organische stoffen van de producten die worden gebruikt
bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, ten hoogste 80%
bedraagt van het gewicht van de opgebrachte vaste stof.
Artikel 4.32f. Herstellen autoschade
-
1 In dit artikel wordt verstaan onder motorrijtuig: een personenauto, een bestelauto,
een motorrijwiel, een autobus of een kampeerauto als bedoeld in artikel 2, onder b, c, d, e onderscheidenlijk g, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting
1994 of een vrachtauto als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wet goederenvervoer over de weg.
-
4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten
in gebruiks- of spuitklare vorm, ten hoogste het gehalte aan vluchtige organische
stoffen dat met betrekking tot deze producten is vastgesteld bij bijlage XV bij deze regeling.
Artikel 4.32g. Coating van timmerwerk in binnensituaties
-
3 Coatings die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder
a en b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar
product.
Artikel 4.32h. Gelijkstelling vervangende producten
Met de in de artikelen 4.32a vierde tot en met zesde lid, 4.32b, tweede tot en met vierde lid, 4.32c, tweede en derde lid, 4.32d, tweede lid, 4.32e, derde lid, 4.32f, vierde lid en 4.32g, derde lid, bedoelde producten worden gelijkgesteld producten, die rechtmatig zijn vervaardigd
en in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel
rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese
Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en
die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig
is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.
Artikel 4.33
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.34
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.35
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.36
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.37
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.38
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.39
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.40
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.41
[Vervallen per 19-04-2002]
Artikel 4.41a
[Vervallen per 01-09-2000]
Artikel 4.41b
[Vervallen per 01-09-2000]
Artikel 4.42
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.43
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.44
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.45
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.46
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.47
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.48
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.49
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 4.50
[Vervallen per 01-11-1999]
Hoofdstuk 5. Beeldschermarbeid
Artikel 5.1. Apparatuur en meubilair
Apparatuur en meubilair, in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk, voldoen
in ieder geval aan de volgende voorschriften:
-
a. de tekens op het beeldscherm zijn voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende
groot, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels;
-
b. het beeld op het beeldscherm is stabiel;
-
c. de luminantie van of het contrast tussen de tekens en de achtergrond is gemakkelijk
door de gebruiker bij te stellen;
-
d. het beeldscherm is vrij te plaatsen en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar;
-
e. het beeldscherm is vrij van voor de gebruiker hinderlijke glans en spiegelingen;
-
f. het toetsenbord kan hellend worden geplaatst en vormt geen geheel met het beeldscherm;
-
g. er is voor het toetsenbord voldoende ruimte voor handen en armen van de gebruiker;
-
h. het toetsenbord heeft een mat oppervlak;
-
i. de indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen zijn gericht op vergemakkelijking
van het gebruik;
-
j. de symbolen op de toetsen zijn voldoende contrastrijk en vanuit een normale werkhouding
voldoende leesbaar;
-
k. de werktafel of het werkvlak maakt een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk
en heeft een reflectiearm oppervlak, is voldoende groot en maakt een flexibele opstelling
van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk;
-
l. een voor het werk noodzakelijke documenthouder is stabiel en regelbaar en zodanig
geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum zijn beperkt;
-
m. de werkstoel is stabiel, heeft een in hoogte verstelbare zitting en een rugleuning,
waarvan de hoogte en hellingshoek verstelbaar zijn en geeft de gebruiker bewegingsvrijheid
en een comfortabele werkhouding;
-
n. indien de gebruiker dat wenst wordt een voetensteun aangebracht.
Artikel 5.2. Inrichting van de beeldschermwerkplek
De omgeving waarin het beeldschermwerk wordt verricht en de inrichting van de beeldschermwerkplek
voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:
-
a. de verlichting van de werkruimte of de beeldschermwerkplek zorgt voor voldoende licht
en een passend contrast tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard
van het werk en de visuele behoeften van de gebruiker;
-
b. mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm of op apparaten
door kunstmatige lichtbronnen zijn vermeden;
-
c. er treden door raam- en andere openingen, wanden en apparaten geen directe verblinding
en hinderlijke reflecties op het beeldscherm op;
-
d. de ramen zijn uitgerust met passende instelbare helderheidswering om de intensiteit
van het licht dat op de beeldschermwerkplek valt te verminderen;
-
e. het geluid dat de apparatuur voortbrengt veroorzaakt geen verstoring van de aandacht
en het gesproken woord;
-
f. de apparatuur brengt geen voor de werknemers hinderlijke warmte voort;
-
g. de vochtigheidsgraad is steeds toereikend.
Artikel 5.3. Programmatuur
De programmatuur die wordt gebruikt bij het verrichten van beeldschermwerk voldoet
in ieder geval aan de volgende voorschriften:
-
a. de programmatuur is aangepast aan de te verrichten taak;
-
b. de programmatuur is gemakkelijk te gebruiken en aan te passen aan het kennis- en ervaringsniveau
van de gebruiker;
-
c. er wordt zonder medeweten van de gebruiker geen gebruik gemaakt van een kwantitatief
of kwalitatief controlemechanisme;
-
d. de systemen verschaffen de gebruiker gegevens over de werking ervan;
-
e. de systemen maken de informatie zichtbaar in een vorm en een tempo die zijn aangepast
aan de gebruiker;
-
f. bij de verwerking van informatie door de gebruiker worden de beginselen van de ergonomie
toegepast.
Hoofdstuk 6. Arbeid onder overdruk
Paragraaf 6.1. Certificatie
ArtikelAanwijzingscriteria certificerende instelling 6.1
-
2 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, zesde lid, onderscheidenlijk zevende lid, van het besluit, is aangewezen een instelling die:
-
a. op grond van een daartoe door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
vastgestelde regeling een examen behorend bij de opleiding duikploegleider, duiker
of duikmedische begeleiding bij de brandweer afneemt;
-
b. op grond van een daartoe door de Minister van Defensie vastgestelde regeling een
opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij het Ministerie van
Defensie verzorgt en de bijbehorende examens afneemt.
Artikel 6.2. Verstrekken gegevens
Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.1, eerste en derde lid verstrekt aan de minister op diens verzoek alle informatie met betrekking tot de
door haar verzorgde opleiding en stelt hem tijdig op de hoogte van voorgenomen wijzigingen
van de inhoud van de opleiding en het bijbehorende examen.
Artikel 6.3. Afgifte certificaat duikploegleider, duikarbeid en duikmedische begeleiding
-
1 Een certificaat duikploegleider, duikarbeid of duikmedische begeleiding als bedoeld
in artikel 6.16, derde lid, zesde lid, onderscheidenlijk zevende lid, van het besluit wordt door de instelling, bedoeld in artikel 6.1, tweede lid en derde lid, afgegeven indien de cursist met goed gevolg het examen, behorend bij de opleiding,
bedoeld in de laatstgenoemde artikelleden, heeft afgelegd. Het certificaat wordt aangemerkt
als een schriftelijk bewijs als bedoeld in artikel 1.7.
Artikel 6.3a. Afgifte certificaat duikerarts
-
1 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.14a, derde lid, van het besluit, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager:
-
2 Een certificaat als bedoeld in het eerste lid is geldig voor een periode van ten
hoogste twee jaar; na afloop van die periode kan de geldigheidsduur van een certificaat
op aanvraag telkens met ten hoogste twee jaar worden verlengd, indien de aanvrager
kan aantonen dat hij de noodzakelijke kennis heeft bijgehouden en in de afgelopen
periode nodige ervaring als duikerarts heeft gehad.
-
3 De aanvrager van een certificaat verstrekt aan de minister of, indien de minister
een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, de relevante
gegevens met betrekking tot opleiding, diploma's en kennis en beroepservaring als
bedoeld in het eerste lid.
Voor de afgifte van een certificaat als bedoeld in de artikelen 6.3 en 6.3a is een vergoeding verschuldigd van ten hoogste € 273, bijkomende kosten en BTW alsmede
opleidings- en examenkosten daaronder niet begrepen.
Paragraaf 6.2. Opleidingen
Artikel 6.5. Categorieën opleidingen
Paragraaf 6.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek duikers
Paragraaf 6.4. Vrijstelling
ArtikelVrijstelling certificaat duikarbeid leerlingen 6.8
Als sportduikbrevet als bedoeld in artikel 6.31, tweede lid, van het besluit wordt aangewezen een geldig brevet NOB**, afgegeven door de Nederlandse onderwatersportbond,
dan wel een naar het oordeel van de minister gelijkwaardig brevet.
Hoofdstuk 7. Arbeidsmiddelen
Paragraaf 7.1. Certificatie hijskranen
[Vervallen per 01-09-2003]
Artikel 7.1. Definities
[Vervallen per 01-09-2003]
Artikel 7.2. Onderzoeken en beproevingen categorieën hijskranen
[Vervallen per 01-09-2003]
Artikel 7.3. Afgifte certificaat van goedkeuring
[Vervallen per 01-09-2003]
Paragraaf 7.2. Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van
schepen
Artikel 7.4. Modellen certificaten beproevingen en onderzoekingen
Als modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 7.29, negende lid, van het besluit worden vastgesteld de modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 25, derde
lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid
(1979).
Artikel 7.5. Model register
Als model van het register, bedoeld in artikel 7.29, tiende lid, van het besluit wordt vastgesteld het model, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Verdrag betreffende
de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).
Paragraaf 7.3. Certificatie machinisten hijskranen en funderingsmachines
Artikel 7.6. Categorieën torenkranen, mobiele kranen en mobiele hei-installaties
-
1 Een persoon is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in
artikel 7.32, eerste lid, onder a, van het besluit indien hij een torenkraan, mobiele kraan of mobiele hei-installatie als omschreven
in de onderdelen a tot en met c, bedient:
- a. torenkraan:
-
torenvormige hijskraan waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 tonmeter of meer bedraagt
of de giek 20 meter of hoger boven het vlak van de ondersteuning van de kraan bevestigd
is;
- b. mobiele kraan:
-
verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden hijskraan die geen torenkraan is en
waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 ton-meter of meer bedraagt, met uitzondering
van:
-
1º. een op een voertuig bevestigde laadkraan die uitsluitend ingericht is of althans uitsluitend
wordt gebruikt voor het laden en lossen van de laadbak van het voertuig of een samenstel
van voertuigen;
-
2º. een grondverzetmachine die ontgravingen maakt en direct daarop aansluitend leidingwerk
in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden
ondersteuningsschotten plaatst;
- c. mobiele hei-installatie:
-
verrijdbare of verrolbare funderingsmachine die is ingericht of bestemd om palen of
andere langwerpige voorwerpen in de grond te maken, te drijven of daaruit te verwijderen
alsmede om met een en ander rechtstreeks verband houdende verrichtingen uit te voeren,
met inbegrip van het met een maximumbedrijfslastmoment van 10 tonmeter of meer verplaatsen
van lasten.
Artikel 7.7. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid
-
1 Een certificaat als bedoeld in artikel 7.6 wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft
aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan
de eisen die, met betrekking tot de bediening van een kraan of heistelling van een
categorie als genoemd in artikel 7.6, tweede lid zijn opgenomen in de certificatieschema’s van de Stichting Toezicht Certificatie
Verticaal Transport te Bennekom, bedoeld in het tweede lid.
Artikel 7.8. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat
[Vervallen per 03-12-2004]
Artikel 7.9
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.10
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.11
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.12
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.13
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.14
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.15
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.16
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.17
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.18
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.19
[Vervallen per 01-11-1999]
Artikel 7.20
[Vervallen per 01-11-1999]
Hoofdstuk 8. Veiligheids- en Gezondheidssignalering
Artikel 8.2. Permanente signalering
-
1 De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede
de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings-
of hulpmiddelen geschiedt permanent door middel van borden.
Artikel 8.3. Occasionele signalering
-
1 De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke
actie, alsmede de dringende evacuatie van personen geschiedt occasioneel, door middel
van een lichtsignaal, een akoestisch signaal of een mondelinge mededeling.
Artikel 8.4. Vrije keuze van signalering
-
3 De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door
de aanwezigheid van een andere signalering of van andere factoren die de zicht- of
hoorbaarheid verstoren, een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing,
een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of signaleringsvoorzieningen.
Artikel 8.5. Gebruik van kleuren
Voor zover signalering geschiedt door middel van een veiligheidskleur wordt:
-
a. met de kleur rood aangeduid:
-
b. met de kleur geel of oranje-geel aangeduid een waarschuwingssignaal;
-
c. met de kleur blauw aangeduid een gebodssignaal;
-
d. met de kleur groen aangeduid:
Artikel 8.6. Noodinstallatie
Signaleringen die een energiebron behoeven, zijn voorzien van een noodinstallatie
voor het geval dat deze energiebron uitvalt, behalve indien het te signaleren gevaar
ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.
Artikel 8.7. Controle licht- en geluidssignalen
Artikel 8.8. Bescherming specifieke werknemers
Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder
meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende
maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.
Artikel 8.9. Algemene eisen veiligheidsborden
Artikel 8.10. Soorten borden
-
1 Verbodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een zwart pictogram op witte achtergrond,
rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek
van 45° ten opzichte van de horizontale lijn, waarbij de rode kleur ten minste 35%
van het oppervlak van het bord beslaat.
-
2 Waarschuwingsborden kenmerken zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram
op gele achtergrond en een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het
oppervlak van het bord beslaat.
Artikel 8.11. Plaatsing van borden
-
1 De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en
op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij
de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke
nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte
en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.
Artikel 8.12. Reservoirs gevaarlijke stoffen
-
2 Het vorige lid is niet van toepassing op reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden
van korte duur of die vaak wisselen van inhoud mits er toereikende alternatieve maatregelen
worden genomen, met name op het gebied van voorlichting of opleiding, die hetzelfde
beschermingsniveau garanderen.
Artikel 8.13. Aanbrengen van signalering op reservoirs
De signalering bedoeld in artikel 8.12 wordt aangebracht op de zichtbare zijden in de vorm van hard materiaal, zelfklevend
materiaal of verf.
Artikel 8.14. Plaatsing op reservoirs
Artikel 8.15. Signalering bij opslag gevaarlijke stoffen
-
1 De signalering van plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor
de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen geschiedt door een passend
waarschuwingsbord als bedoeld in artikel 8.10 of door gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen als bedoeld 8.12 tenzij, rekening houdend met artikel 8.9, derde lid, wat de afmeting betreft, de gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen van de afzonderlijke
verpakkingen of op de reservoirs ter zake volstaan.
Artikel 8.16. Wijze van gebruik lichtsignalen
Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden veroorzaakt het door een signaal uitgezonden
licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast dat niet tot verblinding mag leiden
maar voldoende zichtbaar is.
Artikel 8.17. Uniformiteit
Artikel 8.18. Bijzondere lichtsignalen
-
1 Wanneer een voorziening een continu en een intermitterend signaal kan uitzenden, wordt
het intermitterende signaal gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan
te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de
gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.
Artikel 8.19. Vereisten geluidssignalen
-
1 Een geluidssignaal:
-
a. heeft een geluidsniveau dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai,
zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;
-
b. is gemakkelijk herkenbaar;
-
c. is gemakkelijk te onderscheiden van een ander geluidssignaal en andere omgevingsgeluiden.
-
2 Wanneer een voorziening een geluidssignaal met een variabele en een vaste frequentie
kan uitzenden, wordt de variabele frequentie gebruikt om ten opzichte van de vaste
frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt
of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden
uitgevoerd.
Artikel 8.20. Algemene vereisten inzake de mondelinge mededeling
-
1 De mondelinge mededeling vindt plaats tussen een spreker of zender en een of meer
toehoorders, en wel in de vorm van korte teksten, woordgroepen of afzonderlijke woorden,
eventueel gecodeerd.
Artikel 8.21. Gebruikte taal
De betrokken personen kennen de gebruikte taal zodanig dat zij de boodschap correct
kunnen uitspreken en begrijpen en zich al naar gelang van de boodschap op passende
wijze kunnen gedragen op het vlak van de veiligheid of de gezondheid.
Artikel 8.22. Algemene vereisten inzake hand en armseinen
Artikel 8.24. Ontvanger van seinen
De ontvanger van de seinen zet de in uitvoering zijnde transportbeweging stil om nieuwe
instructies te vragen, wanneer hij de ontvangen orders niet met de nodige veiligheidsgaranties
kan uitvoeren.
Artikel 8.25. Kenbaarheid seingever
De seingever is makkelijk herkenbaar voor de ontvanger van de seinen.
Artikel 8.26. Voorkomen onduidelijkheid seinen
De in bijlage XIX bij deze regeling opgenomen hand- en armseinen, worden gebruikt in de daarbij vermelde
situaties, waarbij deze geen afbreuk doen aan het gebruik van andere van toepassing
zijnde codes, met name in bepaalde bedrijvigheidssectoren, waarmee dezelfde handelingen
worden aangeduid.
Artikel 8.27. Signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen
-
1 De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of
personen, geschiedt door middel van geel, afgewisseld met zwart, of rood afgewisseld
met wit, binnen de bebouwde zones van het bedrijf of de inrichting waartoe de werknemer
in het kader van zijn werk toegang heeft.
Artikel 8.28. Afstemming signalering op obstakel of gevaarlijke plaats
De afmetingen van de signalering houden rekening met de afmeting van het gesignaleerde
obstakel of de gesignaleerde gevaarlijke plaats.
Artikel 8.29. Vereisten inzake markering van verkeerswegen
Hoofdstuk 8a. Strafbare feiten en overtredingen
Artikel 8.29a. Strafbaar feiten
Als strafbaar feit wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften
en verboden welke zijn opgenomen in de artikelen 2.0, 2.0a, 2.0b en 2.0c.
Artikel 8.29b. Overtredingen; eerste categorie
Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de
eerste categorie, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften
welke zijn opgenomen in de artikelen 3.4, 3.5, 3.11, 3.12, 3.13, 3.14, 4.4, vierde lid, 4.5, 4.9, derde en vierde lid, 4.13, 4.19, tweede lid, 4.20, tweede lid, 4.20a, 4.20b, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 4.22 tot en met 4.26, 5.1 tot en met 5.3, 8.2, 8.3, 8.4, derde lid, 8.5 tot en met 8.11, 8.12, eerste en tweede lid, 8.13 tot en met 8.29.
Hoofdstuk 9. Overgangs- en Slotbepalingen
-
2 Voor het bepalen van het tarief per certificaat worden de duur van de onderzoeken,
bedoeld in het eerste lid, en het aantal en de soort van de verrichtingen die daarbij
worden uitgevoerd alsmede de aard en de hoogte van de bijkomende kosten zo nauwkeurig
mogelijk omschreven.
Artikel 9.2. Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betaling
-
1 Voor zover ten gevolge van een verzoek of handeling dan wel nalaten van de aanvrager
van een certificaat als bedoeld in deze regeling, extra kosten worden gemaakt in verband
met de afgifte van het certificaat, worden deze kosten doorberekend aan de aanvrager.
-
2 De kosten verbonden aan de afgifte van een certificaat, voor zover de afgifte gebeurt
door de minister, worden bij de aanvraag voldaan door overmaking op bankrekeningnummer
19.23.21.366 (Rabobank), ten name van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Postbus 90801, 2509 LV te 's-Gravenhage. Indien de minister voor de afgifte van een
certificaat een certificerende instelling heeft aangewezen, worden de kosten, verbonden
aan de afgifte van het certificaat, bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen
van de instelling.
De afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne door de Stichting
voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO in de periode van 1 november 1999 tot
3 november 2006 wordt aangemerkt als de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid
arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.15.
Artikel 9.2b. Overgangsbepaling Commissie voor advies inzake bezwaar en beroep
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 9.2c. Overgangsbepaling certificering vakbekwaamheid professioneel vuurwerk
[Vervallen per 03-12-2004]
Artikel 9.2d. Overgangsbepaling certificering duikploegleiders
[Vervallen per 01-01-2007]
Artikel 9.2e. Overgangsbepaling certificering duikerartsen
[Vervallen per 01-01-2007]
Artikel 9.2f. Overgangsbepaling certificering arbeid met asbest
-
2 Indien de geldigheidsduur van een certificaat als bedoeld in het eerste lid is verstreken
en de instelling die het betreffende certificaat heeft afgegeven op grond van het
derde lid is aangewezen als certificerende instelling, kan de geldigheidsduur door
deze instelling worden verlengd voor maximaal een periode van een jaar.
-
3 Behalve indien de aanwijzing, bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, is ingetrokken, wordt een instelling tot uiterlijk 1 juli 2007 aangemerkt als een
certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, onderscheidenlijk artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 12 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005:
-
a. een of meer certificaten als bedoeld in het eerste lid, afgegeven door de betreffende
instelling, van kracht is of zijn;
-
b. een overeenkomst tussen de instelling en de Stichting Certificatie Asbest te Bennekom
met betrekking tot de toepassing van een of meer schema’s, bedoeld in artikel 4.27, onderdeel a of b, van kracht is;
-
c. de instelling aan de Europese norm EN 45011 voldoet voor de toepassing van de certificatieschema’s
genoemd in het eerste lid;
-
d. de instelling de minister heeft gemeld voor toepassing van dit lid in aanmerking te
willen komen en heeft verklaard te voldoen aan de onderdelen a tot en met c.
Artikel 9.3. Intrekking oude op de wet gebaseerde regelingen
[Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 9.4
[Vervallen per 01-11-1999]
Deze regeling wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenregeling.
Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden gepubliceerd.
Bijlage I. , behorend bij artikel 2.0
In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, van het besluit
komen aan de orde:
-
a. die onderdelen van het algemene managementsysteem waartoe de organisatorische structuur,
de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de toegepaste werkmethoden
en productiemethoden en de hulpmiddelen behoren welke het mogelijk maken het beleid
ter voorkoming van zware ongevallen te bepalen en uit te voeren;
-
b. de organisatie en het personeel: de taken en verantwoordelijkheden van het personeel
dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de risico’s van zware ongevallen
is betrokken, het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dat personeel, de
organisatie van die opleiding en de deelname daaraan door het personeel, de aannemers
en de onderaannemers;
-
c. de identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen,
bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, van het besluit;
-
d. het toezicht op de uitvoering: de vaststelling en de toepassing van procedures en
instructies voor de beheersing van de veiligheid van de bedrijfsvoering, met inbegrip
van het onderhoud van de installaties en de tijdelijke onderbrekingen;
-
e. de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen: de vaststelling en de toepassing
van procedures voor de planning van wijzigingen met betrekking tot het bedrijf of
de inrichting of een onderdeel daarvan of de toegepaste werkmethoden en productiemethoden
dan wel met betrekking tot het ontwerpen van nieuwe werkmethoden of productiemethoden;
-
f. de planning voor noodsituaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor
de systematische identificatie van noodsituaties alsmede voor het uitwerken, beoefenen,
en toetsen van de noodplannen. Bij het oefenen van noodplannen worden alle werknemers
op de locatie betrokken, met inbegrip van relevante aannemers en onderaannemers;
-
g. het toezicht op de prestaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor
de permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen van het beleid
ter voorkoming van zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, alsmede
de invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij het niet in acht nemen
daarvan. Tot deze procedures behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen
en bijna-ongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald,
het onderzoek daarnaar en de nazorg, een en ander op grond van de ervaringen uit het
verleden;
-
h. audits en beoordeling: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische
periodieke evaluatie van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van de
doeltreffendheid en van de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem alsmede
voor de met documenten gestaafde analyse door de werkgever van de resultaten van het
gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de actualisering daarvan.
Bijlage II. , behorend bij artikel 2.0c
Het intern noodplan als bedoeld in artikel 2.5c van het besluit bevat de volgende
gegevens en beschrijvingen:
-
a. de naam en functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te
laten treden en van de persoon die belast is met de leiding en coördinatie van de
maatregelen ter bestrijding van een ongeval binnen het bedrijf of inrichting;
-
b. de naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de contacten met de
voor het externe noodplan verantwoordelijke autoriteiten;
-
c. voor voorzienbare omstandigheden of gebeurtenissen die een doorslaggevende rol kunnen
spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen
ter beheersing van de toestand of de gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen
daarvan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting
en middelen;
-
d. de maatregelen ter beperking van het risico voor personen binnen het bedrijf of de
inrichting, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het
alarm;
-
e. de regelingen om de autoriteit die verantwoordelijk is voor het in werking laten treden
van het externe noodplan bij een ongeval snel in te lichten, de inlichtingen die onmiddellijk
moeten worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van uitvoeriger inlichtingen,
wanneer deze beschikbaar komen;
-
f. de regelingen om de werknemers op te leiden voor het vervullen van de taken die van
hen verwacht worden en indien nodig de coördinatie hiervan met de externe hulpdiensten;
-
g. de regelingen voor de verlening van steun aan externe bestrijdingsmaatregelen.
Bijlage III. behorend bij artikel 3.1
Model kennisgeving bouwwerk
-
1 Aard van het bouwwerk:
-
2 Volledig adres van de bouwplaats:
-
3 Namen en adressen van de betrokken partijen
-
a
-
Opdrachtgever(s)
-
Naam:
-
Adres:
-
Postcode/plaats:
-
Contactpersoon:
-
Telefoon:
-
Fax:
-
b
-
Ontwerpende partij(en)
-
Naam:
-
Adres:
-
Postcode/plaats:
-
Contactpersoon:
-
Telefoon:
-
Fax:
-
c
-
d
-
Uitvoerende partij(en)
-
Naam:
-
Adres:
-
Postcode/plaats:
-
Contactpersoon:
-
Telefoon:
-
Fax:
-
e
-
4 Vermoedelijke aanvangsdatum van de bouwwerkzaamheden:
-
5 Vermoedelijke bouwtijd:
-
6 Vermoedelijke maximum aantal werknemers dat gelijktijdig op de bouwplaats aanwezig
zal zijn:
-
7 Vermoedelijk aantal werkgevers en zelfstandigen op de bouwplaats:
-
8 Namen van reeds geselecteerde ondernemingen:
-
9 Datum van kennisgeving:
-
10 Handtekening opdrachtgever:
De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel b, betreft voor zover van toepassing:
-
a. een locatiekaart waarop de inter- en intrafieldpijpleidingen alsmede de onder water
afgewerkte boorgaten zijn aangeduid;
-
b. algemene tekeningen van ligging en plattegrond van het mijnbouwwerk op het land,
bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, of de opbouw en configuratie van de mijnbouwinstallatie, bedoel in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen b, c en d;
-
c. voor- en zijaanzichten van het mijnbouwwerk;
-
d. een stroomdiagram dat het gehele behandelingsproces van delfstoffen omvat met een
massabalans;
-
e. tekeningen van pijpen, instrumentatie voor de processystemen en de ondersteunende
systemen (deze tekeningen worden alleen op verzoek van een toezichthouder opgestuurd);
-
f. tekeningen van gevarenzones;
-
g. oorzaak- en gevolgtekeningen die behoren bij de alarm- en insluitsystemen;
-
h. tekeningen van de aanleg en situering van brand- en gasdetectiesystemen;
-
i. tekeningen van brandbeschermende voorzieningen;
-
j. tekeningen van reddingsmiddelen en ontsnappingsroutes;
-
k. Heating Ventilation Air Conditioning (HVAC)-tekeningen;
-
l. een diagram van alle oproep-, alarmerings- en communicatiesystemen;
-
m. tekeningen van de indeling van het oproep- en alarmsysteem;
-
n. een beschrijving van het elektrisch systeem aan de hand van een één-lijndiagram waarop
de noodsystemen zijn aangegeven;
-
p. de locatie en capaciteit van opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen;
-
q. de locatie van opslagplaatsen voor chemische stoffen, en
-
r. de locatie van opslagplaatsen voor ontplofbare stoffen.
De informatie met betrekking tot het brandbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, betreft:
-
1. een plattegrond van het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, en, voor zover nodig, een situatieschets van elk van de op het mijnbouwwerk aanwezige
installaties, verblijven of overige lokalen, waarop zijn aangegeven:
-
a. de plaatsen en ruimten waar stoffen, voor welke verhoogd brandgevaar bestaat, worden
verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen zomede de plaatsen
en ruimten, waar stoffen, die direct of indirect gevaar voor ontploffing kunnen veroorzaken,
worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen, met de naaste
omgeving daarvan;
-
b. de plaatsen, waar gas of vloeistof, eventueel ter verbranding, wordt afgevoerd;
-
c. de plaatsen waar handbediende en automatische brandmeldinstallaties met bijbehorende
alarmsignalen zijn geïnstalleerd; de soort signalering dient te worden vermeld;
-
d. de plaatsen, waar brandblusinstallaties of grote blusmiddelen zijn opgesteld, met
vermelding van type, soort (handbediend of automatisch) en capaciteit van elk der
installaties en middelen;
-
e. het globale aantal en de soort handbrandblusapparaten per ruimte; de plaatsen, waar
pompen voor de bluswatervoorziening zijn opgesteld, de capaciteit van deze pompen,
de plaatsen waar hydranten en brandslangen aanwezig zijn en brandslangen aan de bluswaterleiding
kunnen worden aangesloten;
-
f. indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land
als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a: de aanwezigheid van vijvers en sloten, indien bluswater zonodig aan het oppervlaktewater
zal worden onttrokken;
-
2. de organisatie van de brandbestrijdingsdienst;
-
3. de wijze van brandmelding en van alarmering;
-
4. de regeling van de hulpverlening bij brand of ontploffing;
-
5. gegevens betreffende ademhalingsbeschermingsmiddelen voor de met het bestrijden van
brand belaste personen.
-
6. Indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land
als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a moet op de plattegrond, bedoeld in het eerste lid, onder a, bovendien zijn aangegeven
de plaats, waar zich een brandweerkazerne bevindt, en moet het plan gegevens bevatten
betreffende het aantal en soort van de grote mobiele brandbluseenheden in die kazerne.
Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b betreft ten aanzien van:
-
A. het voorontwerprapport:
-
B. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:
- -
het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het voorontwerprapport;
- -
het vaststellen van de soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties
van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;
- -
het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;
- -
het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;
- -
het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;
- -
het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen
van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;
- -
het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;
- -
het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;
- -
het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten
geminimaliseerd is;
- -
het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten
is gewaarborgd;
- -
het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;
- -
het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen
gedurende de constructie activiteiten;
- -
het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;
- -
het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen van het boorwerk of de
vast opgestelde mijnbouwinstallatie.
-
C. het addendum gebruik:
- -
het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd
ontwerp, opstarten en gebruik;
- -
het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek
naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en
- -
het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de
verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.
-
D. het addendum grote wijzigingen:
- -
het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum
gebruik;
- -
het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties
van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;
- -
het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;
- -
het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen
gedurende de constructie activiteiten; en
- -
het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.
-
E. het addendum verlaten en verwijderen:
- -
het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties
van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;
- -
het uitvoeren van een risico-analyse van de verwijderingsmethoden en -technieken;
- -
het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen;
en
- -
het aantonen dat de hoeveelheid koolwaterstoffen, toxische stoffen en chemische stoffen
geminimaliseerd is.
Bijlage VIII. behorend bij artikel 3.14
De informatie met betrekking tot het noodplan, bedoeld in artikel 3.14, betreft:
-
a. een beschrijving van de organisatiestructuur van de werkgever en de en verantwoordelijke
personen in geval van nood alsmede een overzicht van hun taken en bevoegdheden;
-
b. een beschrijving van de organisatie van de personen belast met het gebruik van en
het geoefend zijn in het gebruik van evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen
alsmede de personen belast met speciale taken bij het evacueren en redden van personen
op een mijnbouwinstallatie;
-
c. de wijze van alarmering;
-
d. de regeling van de hulpverlening;
-
e. het aantal, soort en type evacuatie-, ontsnappings-, en reddingsmiddelen, alsmede
de persoonlijke reddingsmiddelen die op de mijnbouwinstallatie in gebruik zijn;
-
f. de criteria voor de capaciteit van bijstandschepen en helikopters, inclusief de reactietijd
daarvan;
-
g. het aantal personen, dat ervaren is in het gebruik van het materieel, bedoeld in
onderdeel e en f van deze bijlage;
-
h. een schematische overzichtstekening waarop de evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen
op de mijnbouwinstallatie zijn aangegeven;
-
i. het soort en de frequentie van de te houden oefeningen;
-
j. de te nemen maatregelen ter verzekering van de veiligheid en gezondheid van met reddingswerk
belaste personen, met name met het oog op de aan het verrichten van reddingswerk in
een atmosfeer, waarin verstikkende of giftige gassen aanwezig zijn, of in een met
radioactieve stoffen besmette atmosfeer verbonden gevaren.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 10
Toestand van de ladingzone
Ligplaats
Niet aan de werf of het reparatiebedrijf.
Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke
verwachting kunnen ontstaan
Toegestane werkzaamheden
-
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2. Werk met vuur tenminste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 11
Toestand van de ladingzone
Ligplaats
Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Echter alleen naar een veilige
ligplaats (= een ligplaats waar binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone
geen vuur aanwezig is of naar redelijke verwachting kan ontstaan).
Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke
verwachting kunnen ontstaan.
Toegestane werkzaamheden
-
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1
Toestand van de ladingzone
- -
Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet
veilig voor vuur.
- -
Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig
voor vuur
- -
Een gedeelte van de ladingzone is aangemerkt als zijnde veilig voor mensen en veilig
voor vuur.
In het laatste geval is de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 een voorloper
van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2.
Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien
sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 ten minste 6
uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand
van de gehele ladingzone.
Ligplaats
Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.
Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke
verwachting kunnen ontstaan.
Toegestane werkzaamheden
-
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden
is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand
bepaald.
-
3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2
Toestand van de ladingzone
- -
Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet
veilig voor vuur.
- -
Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig
voor vuur
- -
Een gedeelte van de ladingzone is zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur.
De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien gebleken
is dat de ruimten waarin met vuur moet worden gewerkt veilig voor mensen en veilig
voor vuur zijn gebleven, terwijl ook in de toestand van de andere ruimten binnen de
ladingzone geen wijziging mag zijn opgetreden.
Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1.
Ligplaats
Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.
Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke
verwachting kunnen ontstaan.
Toegestane werkzaamheden
-
1. Koud werk boven of buiten de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden
is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand
bepaald.
-
3. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven
werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand
van die toestand bepaald.
-
4. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1
Toestand van de ladingzone
Aangezien echter de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 de voorloper is van
de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 zal men er voor zorg moeten dragen dat
de gehele ladingzone veilig voor vuur is. De Veiligheids- en gezondheidsverklaring
13/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring
13/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen
in de toestand van de gehele ladingzone.
Ligplaats
Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Binnen de 25 meter van de ladingzone
mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.
Toegestane werkzaamheden
-
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2. Koud werk in de gehele ladingzone.
-
3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2
Toestand van de ladingzone
Deze vastgestelde toestand is ongewijzigd gebleven na de uitreiking van de bijbehorende
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1. Daarnaast moeten er ten minste 6 uren
verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring
13/1.
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen
Toegestane werkzaamheden
-
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2. Koud werk in de gehele ladingzone.
-
3. Werk met vuur in, boven en buiten de gehele ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten
de ladingzone.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 20
Toestand van de ladingzone
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen
Toegestane werkzaamheden
-
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2. Koud werk in gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van
aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt
aan de hand van die toestand bepaald.
-
3. Werk met vuur in besloten ruimten buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten
buiten de ladingzone.
-
4. Werk met vuur boven en buiten de gehele ladingzone.
-
5. Werk met vuur in de gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn
van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt
aan de hand van die toestand bepaald.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 31
Toestand van de ladingzone
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen
Toegestane werkzaamheden
-
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2. Koud werk in de gehele ladingzone.
-
3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 32
Toestand van de ladingzone
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen.
Toegestane werkzaamheden
-
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2. Koud werk in de gehele ladingzone.
-
3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
4. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven
werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand
van die toestand bepaald.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring 33
Toestand van de ladingzone
Ligplaats
Het schip mag overal ligplaats nemen.
Toegestane werkzaamheden
-
1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.
-
2. Koud werk in de gehele ladingzone.
-
3. Werk met vuur in, boven of buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten
de ladingzone.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30
Toestand van de ladingzone
De toestand van de ruimten binnen de ladingzone wordt op deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring
niet opgenomen.
Toegestane werkzaamheden
De Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 is een zogenaamde “Combinatie Veiligheids-
en gezondheidsverklaring”. Dat betekent, dat een Veiligheids- en gezondheidsverklaring
A/30 nooit alleen afgegeven mag worden. Altijd zal dit moeten gebeuren in combinatie
met een Veiligheids- en gezondheidsverklaring, welke de toestand van de ladingzone
aangeeft.
Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4
Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring is bedoeld om een Veiligheids- en gezondheidsverklaring
welke zijn geldigheid heeft verloren weer geldig te maken
Toestand van de ladingzone
De toestand van de ladingzone is gelijk aan de toestand zoals die vermeld wordt op
de Veiligheids- en gezondheidsverklaring die door het uitreiken van de Veiligheids-
en gezondheidsverklaring A4 zijn geldigheid herkrijgt.
De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Als model meldingsformulier, behorend bij artikel 4.11 en 4.13 wordt vastgesteld Model A.
Dit model betreft reparatiewerkzaamheden aan, op of in tankschepen waarbij werk met
vuur boven de ladingzone en/of werk met vuur in een deel van de ladingzone plaatsvindt
zonder dat de daartoe voorgeschreven veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt.
Als model meldingsformulier, behorend bij artikel 4.12 en 4.13 wordt vastgesteld Model B.
Dit model betreft afwijking van de voorwaarde op de Veiligheids- en gezondheidsverklaring
10-11-12/1-12/2 en 13/1 dat binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen
vuur aanwezig mag zijn noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.
Reparatiewerkzaamheden aan of op tankschepen waarbij werk met vuur buiten de ladingzone,
echter binnen 25 meter van die ladingzone, plaatsvindt zonder dat de daartoe voorgeschreven
veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt
De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
[Vervallen per 01-01-2011]
Gegevens op te nemen in het werkplan professioneel vuurwerk, bedoeld in artikel 4.9,
eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit
[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Den
Haag.]
Lijst van wettelijke grenswaarden op grond van de artikelen 4.3, eerste lid, en 4.16,
eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit
Verklaring van de gebruikte letters en aanduidingen
CAS-nummer
Om eenduidige identificatie te vergemakkelijken is bij elke stof het zogenoemde CAS-nummer
opgenomen, dat wil zeggen het nummer waaronder de stof door de ‘Chemical Abstract’
Service is geregistreerd.
TGG
Tijdgewogen gemiddelde. Voor een aantal stoffen is naast de maximale aanvaarde concentratie
bij een blootstellingduur tot 8 uur per dag tevens een grenswaarde vastgesteld voor
een kortdurende blootstelling van ten hoogste 15 minuten.
C
Ceilingwaarde
Deze aanduiding is toegepast bij stoffen waarvan de grenswaarde een ceilingwaarde
of plafondwaarde is. Een dergelijke waarde geeft aan dat overschrijding van deze concentratie
in alle gevallen moet worden voorkomen.
H (Huidopname)
Stoffen die relatief gemakkelijk door de huid kunnen worden opgenomen, hetgeen een
substantiële bijdrage kan betekenen aan de totale inwendige blootstelling, hebben
in de lijst een H-aanduiding. Bij deze stoffen moeten naast maatregelen tegen inademing
ook adequate maatregelen ter voorkoming van huidcontact worden genomen.
Respirabel/inhaleerbaar stof
Voor stoffen die ook als deeltjes/aërosolen kunnen voorkomen geldt dat de grenswaarde
betrekking heeft op de deeltjes bemonsterd als ‘inhaleerbaar stof’, tenzij anders
vermeld. Voor nadere definiëring van inhaleerbaar en respirabel stof en meetaspecten
hiervan wordt verwezen naar NEN-norm NEN-EN 481:1994 ‘Werkplekatmosfeer. Definitie
van de deeltjesgrootteverdeling voor het meten van in de lucht zwevende deeltjes’.
Respirabele vezels
Respirabele vezels worden als volgt gedefinieerd: vezels die langer zijn dan 5 micrometer,
met een diameter kleiner dan 3 micrometer en die een lengte/breedteverhouding hebben
van meer dan 3/1. Voor minerale wolvezels geldt nog het extra criterium dat de vezels
korter moeten zijn dan 200 micrometer.
De hierna vermelde grenswaarden gelden bij een temperatuur van 20 °C en een druk
van 101,3 kPa.
A. Lijst met wettelijke grenswaarden
ISO-naam van de stof
|
CAS-nummer
|
TGG 8 uur
mg/m3
|
C
|
TGG 15 min
mg/m3
|
H
|
Aceetaldehyde
|
75-07-0
|
37
|
|
92
|
|
Aceton
|
67-64-1
|
1210
|
|
2420
|
|
Acetonitril
|
75-05-8
|
34
|
|
|
|
Allylalcohol
|
107-18-6
|
4,8
|
|
12,1
|
H
|
2-Aminoethanol
|
141-43-5
|
2,5
|
|
7,6
|
H
|
Ammoniak
|
7664-41-7
|
14
|
|
36
|
|
Antimoon en -verbindingen (als Sb)
|
7440-36-0
|
0,5
|
|
|
|
Barium, oplosbare verbindingen (als Ba)
|
7440-39-3
|
0,5
|
|
|
|
Bisfenol A (inhaleerbaar stof)
|
80-05-7
|
10
|
|
|
|
Broom
|
7726-95-6
|
|
|
0,2
|
|
Broomwaterstof
|
10035-10-6
|
|
|
6,7
|
|
2-Butanon
|
78-93-3
|
590
|
|
900
|
H
|
2-Butoxyethanol
|
111-76-2
|
100
|
|
246
|
H
|
2-(2-Butoxyethoxy)ethanol
|
112-34-5
|
50
|
|
100
|
H
|
2-Butoxyethylacetaat
|
112-07-2
|
135
|
|
333
|
H
|
n-Butylacrylaat
|
141-32-2
|
11
|
|
53
|
|
tert-Butylchromaat (als CrO3)
|
1189-85-1
|
0,1
|
C
|
|
H
|
tert-Butylmethylether
|
1634-04-4
|
180
|
|
360
|
|
Carbonylfluoride en PTFE-pyrolyseproducten, als F
|
353-50-4
|
|
|
1
|
|
Chloor
|
7782-50-5
|
|
|
1,5
|
|
Chloorbenzeen
|
108-90-7
|
23
|
|
70
|
|
Chloordifluormethaan
|
75-45-6
|
3600
|
|
|
|
Chloorethaan
|
75-00-3
|
268
|
|
|
|
Chloroform
|
67-66-3
|
5
|
|
25
|
|
Chroom (metallisch)
|
7440-47-3
|
0,5
|
|
|
|
anorganische Chroom(II)verbindingen en anorganische Chroom(III)verbindingen (onoplosbaar)
|
|
0,5
|
|
1
|
|
Chroom(III)verbindingen (als Cr), wateroplosbaar
|
|
0,06
|
|
|
|
Cumeen
|
98-82-8
|
100
|
|
250
|
H
|
Cyanamide
|
420-04-2
|
0,2
|
|
|
H
|
Cyaniden, incl. cyaanwaterstof (als CN)
|
74-90-8
|
1
|
|
10
|
H
|
Cyclohexaan
|
110-82-7
|
700
|
|
1400
|
|
Cyclohexanon
|
108-94-1
|
|
|
50
|
H
|
Dichlooracetyleen
|
7572-29-4
|
0,4
|
C
|
|
|
1,2-Dichloorbenzeen
|
95-50-1
|
122
|
|
300
|
H
|
1,4-Dichloorbenzeen
|
106-46-7
|
150
|
|
300
|
|
1,1-Dichloorethaan
|
75-34-3
|
400
|
|
800
|
|
Diethylamine
|
109-89-7
|
15
|
|
30
|
|
Diethylether
|
60-29-7
|
308
|
|
616
|
|
Difosforpentaoxide
|
1314-56-3
|
1
|
|
5
|
|
Difosforpentasulfide
|
1314-80-3
|
1
|
|
|
|
N,N,-Dimethylaceetamide
|
127-19-5
|
36
|
|
72
|
H
|
Dimethylamine
|
124-40-3
|
1,8
|
|
|
|
Dimethylether
|
115-10-6
|
950
|
|
1500
|
|
N,N-Dimethylformamide
|
68-12-2
|
15
|
|
30
|
H
|
1,4-Dioxaan
|
123-91-1
|
20
|
|
|
|
Dipropyleenglycolmethylether
|
34590-94-8
|
300
|
|
|
|
Ethaan-1,2-diol
- damp
- druppels
|
107-21-1
|
52
10
|
|
104
|
H
|
2-Ethoxyethanol
|
110-80-5
|
8
|
|
|
H
|
2-Ethoxyethylacetaat
|
111-15-9
|
11
|
|
|
H
|
Ethylacrylaat
|
140-88-5
|
21
|
|
42
|
|
Ethylamine
|
75-04-7
|
9
|
|
|
|
Ethylbenzeen
|
100-41-4
|
215
|
|
430
|
H
|
Fenol
|
108-95-2
|
8
|
|
|
H
|
2-Fenylpropeen
|
98-83-9
|
20
|
|
|
|
Fluor
|
7782-41-4
|
|
|
0,5
|
|
Fluoriden, anorganisch en oplosbaar (als F)
|
|
|
|
2
|
|
Fluorwaterstof (als F)
|
7664-39-3
|
|
|
1
|
|
Formaldehyde
|
50-00-0
|
0,15
|
|
0,5
|
|
Fosfine
|
7803-51-2
|
0,14
|
|
0,28
|
|
Fosforpentachloride
|
10026-13-8
|
1
|
|
|
|
Fosforzuur
|
7664-38-2
|
1
|
|
2
|
|
Fosgeen
|
75-44-5
|
0,08
|
|
0,4
|
|
n-Heptaan
|
142-82-5
|
1200
|
|
1600
|
|
2-Heptanon
|
110-43-0
|
233
|
|
|
|
3-Heptanon
|
106-35-4
|
163
|
|
|
|
n-Hexaan
|
110-54-3
|
72
|
|
144
|
|
1,6-Hexanolactam
- damp
- stof
|
105-60-2
|
20
1
|
|
|
|
Isopentaan
|
78-78-4
|
1800
|
|
|
|
Kobalt (stof en rook) (als Co)
|
7440-48-4
|
0,02
|
|
|
|
Kobalthydrocarbonyl (als Co)
|
16842-03-8
|
0,1
|
|
|
|
Kooldioxide
|
124-38-9
|
9000
|
|
|
|
Koolmonoxide
|
630-08-0
|
29
|
|
|
|
Koper en anorganische koperverbindingen (inhaleerbaar)
|
7440-50-8
|
0,1
|
|
|
|
Kwik en tweewaardige anorganische kwikverbindingen (gemeten als kwik) ¹
|
|
0.02
|
|
|
|
Lasrook a
|
|
1
|
|
|
|
Litiumhydride
|
7580-67-8
|
0,025
|
|
|
|
Lood, zie artikel 4.19a Arbeidsomstandighedenregeling
|
|
|
|
|
|
Mesithyleen (trimethylbenzenen)
|
|
100
|
|
200
|
|
Methanol
|
67-56-1
|
133
|
|
|
H
|
2-Methoxyethanol
|
109-86-4
|
0,5
|
|
|
H
|
2-(Methoxyethoxy)ethanol
|
111-77-3
|
45
|
|
|
H
|
2-Methoxyethylacetaat
|
110-49-6
|
0,8
|
|
|
H
|
1-Methoxy-2-propanol
|
107-98-2
|
375
|
|
563
|
H
|
1-Methoxy-2-propylacetaat
|
108-65-6
|
550
|
|
|
|
Methylacrylaat
|
96-33-3
|
18
|
|
36
|
|
1-Methylbutylacetaat
|
620-11-1
|
|
|
530
|
|
2-Methylbutylacetaat
|
625-16-1
|
|
|
530
|
|
5-Methylheptaan-3-on
|
541-85-5
|
133
|
|
|
|
5-Methylhexaan-2-on
|
110-12-3
|
233
|
|
|
|
Methylisocyanaat
|
624-83-9
|
|
|
0,05
|
|
Methylmethacrylaat
|
80-62-6
|
205
|
|
410
|
|
4-Methyl-2-pentanon
|
108-10-1
|
104
|
|
208
|
|
N-Methyl-2-pyrrolidon
|
872-50-4
|
40
|
|
80
|
H
|
Mierenzuur
|
64-18-6
|
|
|
5
|
|
Morfoline
|
110-91-8
|
36
|
|
72
|
H
|
Naftaleen
|
91-20-3
|
50
|
|
80
|
|
Natriumazide
|
26628-22-8
|
0,1
|
|
0,3
|
H
|
Neopentaan
|
463-82-1
|
1800
|
|
|
|
Nicotine
|
54-11-5
|
0,5
|
|
|
H
|
Nitrobenzeen
|
98-95-3
|
1
|
|
|
H
|
Olienevel (minerale olie)
|
|
5
|
|
|
|
Oxaalzuur
|
144-62-7
|
1
|
|
|
|
Ozon
|
10028-15-6
|
0,12 (TGG 1 uur)
|
|
|
|
n-Pentaan
|
109-66-0
|
1800
|
|
|
|
n-Pentylacetaat
|
628-63-7
|
|
|
530
|
|
iso-Pentylacetaat
|
123-92-2
|
|
|
530
|
|
tert-Pentylacetaat
|
625-16-1
|
|
|
530
|
|
Perfluorisobutyleen
|
382-21-8
|
0,082
|
C
|
|
|
Piperazine
|
110-85-0
|
0,1
|
|
0,3
|
|
Platina, metallisch
|
7440-06-4
|
1
|
|
|
|
Propionzuur
|
79-09-4
|
31
|
|
62
|
|
Pyrethrum
|
8003-34-7
|
1
|
|
|
|
Pyridine
|
110-86-1
|
0,9
|
|
|
|
Resorcinol
|
108-46-3
|
10
|
|
|
|
Salpeterzuur
|
7697-37-2
|
|
|
1,3
|
|
Seleenhexafluoride (als Se)
|
7783-79-1
|
0,2
|
|
|
|
Seleenwaterstof (als Se)
|
7783-07-5
|
0,1
|
|
|
|
Stibine
|
7803-52-3
|
0,5
|
|
|
|
Stikstofdioxide
|
10102-44-0
|
0,4
|
|
1
|
|
Stikstofmonoxide
|
10102-43-9
|
0,25
|
|
|
|
Talk (respirabel)
|
14807-96-6
|
0,25
|
|
|
|
Tetraethyldithiopyrofosfaat
|
3689-24-5
|
0,1
|
|
|
H
|
Tetrahydrofuraan
|
109-99-9
|
300
|
|
600
|
H
|
Tolueen
|
108-88-3
|
150
|
|
384
|
|
1,2,4-Trichloorbenzeen
|
120-82-1
|
7,55
|
|
37,8
|
H
|
1,1,1-Trichloorethaan
|
71-55-6
|
555
|
|
1110
|
|
Triethylamine
|
121-44-8
|
4,2
|
|
12,6
|
H
|
1,2,3-Trimethylbenzeen
|
526-73-8
|
100
|
|
200
|
|
1,2,4-Trimethylbenzeen
|
95-63-6
|
100
|
|
200
|
|
Vanadiumoxiden (als V)
|
|
0,01
|
|
0,03
|
|
Vinylacetaat
|
108-05-4
|
18
|
|
36
|
|
Xyleen, o-, m-, p-isomeren
|
1330-20-7
|
210
|
|
442
|
H
|
Zilver, metallisch
|
7440-22-4
|
0,1
|
|
|
|
Zilver, oplosbare verbindingen (als Ag)
|
|
0,01
|
|
|
|
Zoutzuur
|
7647-01-0
|
8
|
|
15
|
|
Zwaveldioxide
|
7446-09-5
|
|
|
0,7
|
|
Zwavelkoolstof
|
75-15-0
|
15
|
|
|
H
|
Zwavelwaterstof
|
7783-06-4
|
2,3
|
|
|
|
a Tot 1 april 2010 is de wettelijke grenswaarde 3,5 mg/m3
¹ Tijdens de blootstellingsmonitoring voor kwik en zijn tweewaardige anorganische
verbindingen wordt rekening gehouden met relevante biologische monitoringtechnieken
in aanvulling op de luchtgrenswaarde
B. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen
B1. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, vastgesteld
op basis van het drempelwaarde-effect
ISO-naam van de stof
|
CAS nummer
|
TGG 8 uur
mg/m3
|
TGG 15 min
min mg/m3
|
H
|
Cadmiumchloride (als Cd)
|
10108-64-2
|
0,005
|
|
|
Cadmiumoxide (rook) (als Cd)
|
1306-19-0
|
0,005
|
|
|
Cadmiumsulfaat (als Cd)
|
10124-36-4
|
0,005
|
|
|
Hexachloorbenzeen
|
118-74-1
|
0,03
|
|
|
Silicium(di)oxide:
|
|
|
|
|
– kwarts
|
14808-60-7
|
0,075 8
|
|
|
– cristoballiet
|
14464-46-1
|
0,075 8
|
|
|
– tridymiet
|
15468-32-3
|
0,075 8
|
|
|
Zwavelzuur (nevel), gedefinieerd als de thoracale fractie
|
7664-93-9
|
0,05
|
|
|
8 Voor respirabel stof
B2. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, vastgesteld
volgens de risicobenadering
ISO-naam van de stof
|
CAS nummer
|
TGG 8 uur
mg/m3
|
TGG 15 min
mg/m3
|
H
|
Acrylamide
|
79-06-1
|
0,16
|
|
H
|
Aflatoxines
|
|
0,005 ¹
|
|
|
Arseenpentoxide (als As)
|
1303-28-2
|
0,025
|
0,05
|
|
Arseentrioxide (als As)
|
1327-53-3
|
0,025
|
0,05
|
|
Arseenzuur (als As)
|
7778-39-4
|
0,025
|
0,05
|
|
In water oplosbare
|
|
|
|
|
zouten
|
|
|
|
|
van arseenzuur (als As)
|
|
0,025
|
0,05
|
|
In water onoplosbare zouten
|
|
|
|
|
van arseenzuur (als As)
|
|
0,05
|
0,1
|
|
|
|
|
|
|
Asbest, zie artikel 4.46
|
|
|
|
|
Arbobesluit
|
|
|
|
|
Azathioprine
|
446-86-6
|
0,005
|
|
|
Aziridine
|
151-56-4
|
0,0009
|
|
|
Benzo(a)pyreen
|
50-32-8
|
550 7
|
|
|
Bariumchromaat (als Cr)
|
10294-40-3
|
|
0,025
|
|
Benzeen
|
71-43-2
|
3,25
|
|
H
|
Benzine ²
|
|
240
|
480
|
|
1,3-Butadieen
|
106-99-0
|
46,2
|
|
|
Calciumchromaat (als Cr)
|
13765-19-0
|
|
0,01
|
|
Carbadox
|
6804-07-5
|
0,003
|
|
|
4-Chloor-o-fenyleendiamine
|
95-83-0
|
0,2
|
|
|
Chroom(III)chromaat (als Cr)
|
24613-89-6
|
|
0,01
|
|
Chroom(VI)-oplosbare
|
|
|
|
|
verbindingen
|
|
0,025
|
0,05
|
H
|
Chroomtrioxide (als Cr)
|
1333-82-0
|
0,025
|
0,05
|
|
Cisplatin
|
15663-27-1
|
0,00005
|
|
|
Dacarbazine
|
4342-03-4
|
0,0009
|
|
|
1,2-Dibroomethaan
|
106-93-4
|
0,002
|
|
|
1,2-Dichloorethaan
|
107-06-2
|
7
|
|
|
2,2'-Dichloor-4,4'-
|
|
|
|
|
Methyleendianiline
|
101-14-4
|
0,02
|
|
H
|
Epichloorhydrine
|
106-89-8
|
0,19
|
|
|
1,2-Epoxypropaan
|
75-56-9
|
6
|
|
|
Ethanol
|
64-17-5
|
260
|
1900
|
H
|
Ethyleenoxide
|
75-21-8
|
0,84
|
|
|
Hardhoutstof ³
|
|
2
|
|
|
Keramische vezels
|
|
0,54
|
|
|
Loodchromaat (als Cr)
|
7758-97-6
|
|
0,025
|
|
2-Methylaziridine
|
75-55-8
|
0,6 ¹
|
|
|
4,4’-Methyleen-dianiline
|
101-77-9
|
9 ¹
|
|
|
Metronidazol
|
443-48-1
|
0,00012
|
|
|
2-Nitropropaan
|
79-46-9
|
0,036
|
|
|
N-Nitrosodimethylamine
|
62-75-9
|
0,0002
|
|
|
Polycyclische aromatische
|
|
|
|
|
koolwaterstoffen afkomstig van
|
|
|
|
|
steenkool (als benzo(a)pyreen)
|
|
550 7
|
|
H
|
Procarbazine hydrochloride
|
366-70-1
|
0,002
|
|
|
Strontiumchromaat (als Cr)
|
7789-06-2
|
|
0,01
|
|
1,2,3-Trichloor-propaan
|
96-18-4
|
1,08 ¹
|
|
|
Urethaan
|
51-79-6
|
0,002
|
|
|
Vinylbromide
|
593-60-2
|
0,012
|
|
|
Vinylchloridemonomeer
|
75-01-4
|
7,77
|
|
|
Zinkchromaat (als Cr)
|
13530-65-9
|
|
0,01
|
|
¹ microgram/m3
² Als brandstof voor verbrandingsmotoren. Dit mengsel wordt als kankerverwekkend ingedeeld
indien het benzeengehalte groter is dan 0,1%.
³ Definitie van hardhout volgens de International Agency for Research on Cancer (IARC)
van hout op basis van botanische karakteristiek: hout van bedektzadigen = hardhout.
4 Respirabele vezels per cm3 lucht, TGG 8 uur.
7 Nanogr/m3
Bijlage XIIIa. , behorend bij artikel 4.28
Nadere criteria en voorschriften voor de aanwijzing en het (blijven) functioneren
als certificerende instelling in het werkveld asbest
Deel A Algemeen
1. Inleiding
De Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat de Minister certificerende instellingen kan aanwijzen die aan de bij
of krachtens de wet genoemde bedrijven of personen een certificaat kunnen verlenen,
weigeren of intrekken. Voor een omschrijving van de criteria voor aanwijzing wordt
verwezen naar het Arbeidsomstandighedenbesluit. Deze noemt de criteria voor aanwijzing in artikel 1.5a, lid 1. Het onderstaande bevat een uitwerking daarvan voor de certificatie-instellingen
werkzaam in het werkveld asbest.
2. Definities en afkortingen
-
– Arbobesluit: het Arbeidsomstandighedenbesluit
-
– CKI: een certificerende of keurende instelling; (ook: certificatie-instelling) voor
zover niet anders aangeduid wordt in dit document met ‘CKI’ een door het ministerie
van SZW aangewezen CKI bedoeld;
-
– RvA: Stichting Raad voor Accreditatie, gevestigd te Utrecht;
-
– SCA: Stichting Certificatie Asbest, gevestigd te Wageningen;
-
– CCvD: het Centraal College van Deskundigen Asbest, ingesteld door SCA.
3. Voorschriften voor aanwijzing
3.1 Voorschriften voor aanwijzing
Gebaseerd op art. 20, lid 5, van de Arbeidsomstandighedenwet, stelt art. 1.5a, lid 1, van het Arbeidsomstandighedenbesluit dat als CKI kan worden aangewezen een instelling die:
-
a. rechtspersoonlijkheid heeft;
-
b. haar zetel of een vestiging in Nederland heeft;
-
c. onafhankelijk is;
-
d. beschikt over voldoende deskundigheid en outillage om de uitvoering van de taken waarvoor
zij is aangewezen, naar behoren te kunnen vervullen;
-
e. beschikt over een registratiesysteem waarin de gegevens die samenhangen met en betrekking
hebben op de uitvoering van haar taken, op een systematische wijze zijn vastgelegd.
Aan de hand van deze gegevens is het gecertificeerde product of kwaliteitssysteem
dan wel de gecertificeerde persoon afdoende te identificeren;
-
f. naar behoren functioneert.
Art. 1.5a, lid 2, bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking
tot het eerste lid.
Voor de nadere uitwerking van de criteria onder c) t/m f) zijn de desbetreffende bepalingen
uit de volgende normen van toepassing. Voor de certificatie van:
3.2 Voor zover dit document of een in de SZW wet- en regelgeving bindend verklaard
certificatieschema niet andersluidend is of verdergaande bepalingen bevat, geeft,
in aanvulling op de in het vorige lid genoemde normen, het in de rest van dit document
bepaalde een nadere uitwerking van de voor aanwijzing geldende voorschriften.
4 Nadere uitwerking van de voor aanwijzing geldende voorschriften
Onder het vereiste van art. 1.5a, lid 1, onder f van het Arbobesluit wordt, naast het voldoen aan de voorschriften voor aanwijzing van een CKI in het
algemeen, in ieder geval ook begrepen hetgeen in het hierna volgende van deel A, en,
waar relevant de delen B of C, is bepaald.
4.1 Aanvragen/certificaten bij een andere, of meer dan één, CKI.
-
a) Een CKI dient een aanvrager voor zijn certificaat tijdens de aanvraag schriftelijk
te laten verklaren of de aanvrager tot uiterlijk 2 jaar eerder voor hetzelfde werkveld
bij een ‘eerste’ CKI een certificaat heeft gehad, of daarvoor een aanvraag heeft ingediend.
De CKI neemt de aanvraag niet in behandeling zolang aanvrager geen schriftelijke toestemming
heeft gegeven voor het eventuele ter beschikking stellen van de gegevens door de eerste
CKI aan de ‘tweede’ CKI, zoals bedoeld in lid c) en d).
-
b) Een aanvraag voor een certificaat van een bedrijf waarvan het certificaat al dan niet
op verzoek van de certificaathouder, tot uiterlijk 12 maanden eerder werd ingetrokken,
wordt afgewezen.
-
c) Indien de aanvraag bedoeld in lid a) afkomstig is van een aanvrager:
-
– die al het certificaat van een eerste CKI heeft, of
-
– wiens certificaat dat deze bij een eerste CKI had, eerder dan in de periode genoemd
in lid b)
-
– werd ingetrokken of door aanvrager zelf werd ingetrokken; of
-
– wiens aanvraag bij een eerste CKI nog in behandeling is, werd afgewezen, of door aanvrager
zelf werd ingetrokken,
dient de relevante informatie van de eerste CKI, zoals blijkend uit de rapportages
over deze certificaathouder/aanvrager van maximaal de afgelopen certificatieperiode,
en eventueel genomen beslissingen of sancties, aan de tweede CKI ter beschikking te
worden gesteld.
De CKI’s zijn verplicht elkaar in deze gevallen de hier bedoelde schriftelijke gegevens
op eerste verzoek van de tweede CKI ter beschikking te stellen. Zij nemen daarbij
de voor hen geldende regels voor zorgvuldigheid en geheimhouding in acht. De certificaathouder
resp. aanvrager wordt over deze doorgifte van informatie door de eerste CKI geïnformeerd.
-
d) Het onder lid a) t/m c) bepaalde geldt eveneens voor de situatie waarin sprake is
van een moedermaatschappij met een of meer al dan niet zelfstandige vestigingen/filialen,
of twee vestigingen/filialen binnen een moedermaatschappij.
-
e) In elk van de in dit lid genoemde gevallen betrekt de tweede CKI bij zijn besluit
in dat dossier, de gegevens van de eerste CKI. In geval de tweede CKI anders beslist
dan de eerste CKI, dient de tweede CKI dit te motiveren en een vermelding ervan met
een indicatie van het dossier in kwestie op te nemen in de jaarlijkse rapportage aan
het Ministerie van SZW, bedoeld in artikel 1.5b, lid 1 van het Arbobesluit.
4.2 Sancties
Los van de sancties die de CKI op grond van een certificatieschema oplegt, is de CKI
gehouden aan het volgende:
-
a) indien de CKI schriftelijk en conform eventueel tussen de Arbeidsinspectie en de CKI’s
daarover gemaakte afspraken door de Arbeidsinspectie wordt geïnformeerd over een door
deze opgelegde sanctie (stillegging, proces verbaal of zware boete) bij een certificaathouder
c.q. aanvrager, stelt de CKI vast of de feiten die tot de sanctie aanleiding gaven,
ook een of meer afwijkingen zijn van de door de CKI voor het betreffende certificatieschema
gehanteerde certificatie-eisen. Is dat niet het geval dan kan de CKI de relevantie
van de sanctie voor de beoordeling van de certificaathouder/aanvrager naar eigen goeddunken
vaststellen.
Is dat wel het geval, dan dient de CKI de procedure te volgen genoemd in de leden
b) en c);
-
b) de CKI dient het certificaat, in de situatie genoemd onder lid a) in te trekken c.q.
de aanvraag af te wijzen, tenzij de CKI op grond van de informatie over deze certificaathouder
c.q. aanvrager vaststelt dat het een incident betreft, of om een andere reden niet
hoeft te worden ingetrokken of afgewezen. Tot de informatie bedoeld in de vorige zin
behoren in ieder geval eigen eerdere rapportages en/of eerdere berichten van de onder
lid a) bedoelde sancties.
Is de CKI, in geval van een reeds verleend certificaat, van oordeel dat het certificaat
niet direct hoeft te worden ingetrokken, volgt de CKI de procedure zoals omschreven
in het artikel 8.2 van de op specifieke werkvelden gerichte delen B of C.
Is de CKI, in geval van een aanvraag, van oordeel dat de aanvraag niet direct hoeft
te worden afgewezen, dan betrekt de CKI naar eigen goeddunken de feiten die tot de
sanctie aanleiding gaven bij de beoordeling;
-
c) een besluit tot handhaving c.q. verlening van het certificaat terwijl een bericht
over een sanctie, zoals bedoeld in de eerste volzin van a) werd ontvangen, dient gemotiveerd,
en met de relevante feiten geregistreerd te worden. Vermelding van een dergelijk besluit
wordt door de CKI, met een indicatie van het betrokken dossier, opgenomen in de jaarlijkse
rapportage aan het Ministerie van SZW, bedoeld in artikel 1.5b, lid 1 van het Arbobesluit;
-
d) in geval de CKI schriftelijk wordt geïnformeerd over een zware sanctie door een andere
overheidsinstantie dan genoemd in lid a) tegen een certificaathouder c.q. aanvrager,
dient de CKI zoveel mogelijk identiek te handelen conform het bepaalde in de leden
a) t/m c);
-
e) het certificaat wordt per direct ingetrokken indien blijkt dat de aanvrager of certificaathouder
de CKI onjuist heeft geïnformeerd mbt. het genoemde in artikel 4.1. Een nieuwe aanvraag
kan in dit geval, in afwijking van het gestelde in artikel 4.1 onder b), pas worden
gedaan na verloop van 5 jaar na de dag waarop het certificaat werd ingetrokken.
4.3 Uitbesteding
Een CKI is, tenzij in dit document anders is bepaald, bevoegd om met inachtneming
van de door Onze Minister gegeven aanwijzingen bepaalde onderdelen van de door haar
te verrichten werkzaamheden door anderen te doen verrichten. Hiertoe dient een schriftelijke
overeenkomst tot uitbesteding te worden gesloten, waarin in ieder geval is opgenomen:
-
– dat de CKI volledig verantwoordelijk blijft voor het gebruik van de resultaten van
de uitbesteding;
-
– het certificaat (naam, nummer) van de persoon of organisatie waaraan wordt uitbesteedt;
-
– de wijze van rapportage;
-
– het tarief dat van toepassing is, of de wijze waarop de verschuldigde vergoeding wordt
berekend;
-
– dat sub-sub-contracting niet is toegestaan.
Niet uitbesteedbaar is de certificatiebeslissing, de afgifte van certificaten met
de daaraan voorafgaande beoordeling van bewijsstukken alsmede het hernieuwen van uitstaande
certificaten.
5. Identificatie van certificaathouder
Een CKI dient, ter identificatie van de certificaathouder, naast de naam en vestigingsplaats
ten minste ook diens inschrijvingsnummer bij de Kamer van Koophandel op het certificaat
te vermelden.
6. Specifieke werkvelden
Dit document is in aparte onderdelen voor specifieke asbestwerkvelden nader uitgewerkt.
Deel B Asbestinventarisatie
1. Doelstelling afkortingen en definities
1.1 Doelstelling
Het Ministerie van SZW hanteert, op grond van de in de Arbowet- en regelgeving vastgelegde
criteria en voorwaarden voor aanwijzing van en toezicht op certificerende instellingen.
Deze zijn in deel A Algemeen uitgewerkt voor de asbestsector als geheel. Het hierna
volgende bevat een specifieke aanvulling daarop voor de certificatie van asbestinventarisatiebedrijven.
1.2 Afkortingen en definities
CKI
|
Een certificerende of keurende instelling; voor zover niet anders aangeduid wordt
in dit deel B met ‘CKI’ een door het ministerie van SZW aangewezen CKI bedoeld.
|
Asbestinventarisatie
|
Het systematisch inventariseren van alle asbesthoudende materialen in een (deel van
een) bouwwerk of object.
|
IB
|
Asbest inventarisatiebedrijf
|
SC-540
|
SCA- Certificatieschema voor certificatie van asbestinventarisatie
|
DIA
|
Deskundig Inventariseerder Asbest; persoon die voldoet aan het in SC-540 Bijlage A
vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel.
|
DTA
|
Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Inventariseerder
Asbest conform SC-510 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel.
|
DAV
|
Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar
conform SC-520 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel.
|
SCA
|
De Stichting Certificatie Asbest, gevestigd te Wageningen.
|
RvA
|
Stichting Raad voor Accreditatie, gevestigd te Utrecht. RvA is de nationale accreditatie-organisatie
voor laboratoria, inspectie- en certificatie-instellingen.
|
2 Eisen mbt. de kwalificatie van bij certificatie betrokken personeel
2.1 Algemene eisen
De volgende twee taken worden onderscheiden:
-
– beoordeling van de kandidaat of het IB op locatie dan wel op de vestiging;
-
– beslissing omtrent verlening van het certificaat, en het nemen van sancties, inclusief
intrekking.
Beoordelingstaken kunnen worden uitbesteed, mits alle benodigde kennis en kwalificaties
daarnaast ook bij een of meer medewerker(s) van de CKI aanwezig zijn.
De beslissing mbt. certificatie kan door de CKI niet aan derden worden uitbesteed.
2.2 Eisen mbt. de beoordelaar
Degene die de beoordeling op locatie en/of de vestiging uitvoert dient aantoonbaar
te voldoen aan de volgende kwalificatiecriteria:
-
– de Nederlandse taal in woord en geschrift machtig zijn;
-
– kennis van de SC-540 te hebben;
-
– deskundig te zijn conform het vakbekwaamheidsprofiel voor de DIA;
-
– actuele vakinhoudelijk kennis en inzicht te hebben;
-
– communicatieve en contactuele vaardigheden te hebben.
2.3 Eisen mbt. de teamleider
De teamleider dient naast de eisen genoemd in 2.2 aantoonbaar te voldoen aan de eisen
van ISO 19011, externe auditor, en dient over tenminste twee jaar aantoonbare ervaring
op het gebied van certificatie van asbestinventarisatie, opgedaan in de afgelopen
drie jaar, te beschikken. Deze ervaring kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het
overleggen van asbestinventarisatie rapporten, andere rapporten of publicaties en/of
vakgerichte opleidingen, of RvA rapporten. Het bezit van alleen een DTA diploma zonder
aantoonbare ervaring is niet voldoende.
2.4 Eisen mbt. personen die beslissen over verlenen/intrekken van het certificaat
Degenen die beslissen over het verlenen of intrekken van het certificaat dienen minimaal
aantoonbaar te voldoen aan de volgende kwalificatiecriteria:
2.5 Overgangsbepaling
Degenen bedoeld in 2.2, 2.3, en 2.4, die bij het van kracht worden van de SC-540 tenminste
drie jaar aantoonbaar actief zijn geweest als beoordelaar, respectievelijk teamleider,
dan wel beslisser mbt. asbestinventarisatie, bijvoorbeeld blijkend uit RvA rapporten,
worden geacht aan bovenstaande kwalificaties te voldoen.
3 Initiële certificatie
3.1 Aanvraag
3.1.1 Een CKI dient een aanvraag voor het certificaat in overeenstemming met een door
hem opgesteld reglement te behandelen. De CKI is verplicht de kandidaat schriftelijk
over de daarin vastgestelde regels, voorwaarden en procedures die verband houden met
de behandeling van de aanvraag voor het certificaat, te informeren.
3.1.2 Het verloop van het toelatingsonderzoek vanaf het eerste onderzoek op projectlocatie
tot de beslissing over al dan niet verlening van het certificaat is gemaximeerd op
4 maanden. Daarna vervallen de onderzoeksresultaten, inclusief voorlopige inventarisatierapporten
van de kandidaat.
3.1.3 Indien een kandidaat naast de hoofdvestiging die is ingeschreven bij de Kamer
van Koophandel, over een of meer filialen/vestigingen beschikt die al dan niet zelfstandig
zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, en van waaruit certificatieactiviteiten
met betrekking tot de SC 540 worden ondernomen, is er sprake van één moederbedrijf
met een of meer filialen/vestigingen. Een dergelijke kandidaat kan een certificaat
worden verleend onder de volgende voorwaarden:
-
– alle hierboven bedoelde filialen/vestigingen dienen bij de aanvraag, het onderzoek
en de beslissing over certificatie te worden betrokken; de beslissing over het certificaat
geldt voor de hoofdvestiging samen met alle hier bedoelde filialen/vestigingen; een
negatief oordeel over één van de betrokken filialen/vestigingen staat de verlening
of hernieuwing van een certificaat voor het geheel in de weg. Indien alle filialen/vestigingen
onder hetzelfde systeem werken, kan de documentatie als bedoeld in artikel 3.2.A op
de hoofdvestiging beoordeeld worden, zo niet dan zal deze bij elk filiaal/vestiging
beoordeeld moeten worden;
-
– elk filiaal/vestiging dient een succesvol vestigingsonderzoek, bedoeld in 3.2.B.1,
en twee succesvolle beoordelingen op projectlocaties, bedoeld in 3.2.B.2, te hebben
ondergaan;
-
– naast de hoofdvestiging dient elk filiaal/vestiging op het certificaat te worden vermeld,
met adres, eventuele naam en eventuele inschrijvingsnummer van de KvK.
3.2 Beoordeling
Het doel van de door de CKI uit te voeren beoordeling is om vast te stellen of aan
alle eisen in de SC-540 wordt voldaan. De beoordeling bestaat uit:
-
A. Beoordeling van de documentatie.
Beoordeeld wordt of datgene wat volgens het certificatieschema schriftelijk vastgelegd
dient te zijn, ook daadwerkelijk is vastgelegd in de eigen kwaliteitsdocumentatie
(kwaliteitshandboek en eventuele daarmee samenhangende documentatie).
-
B. Beoordeling van de implementatie.
Nadat is vastgesteld dat de documentatie aan de gestelde eisen voldoet, wordt de implementatie
van het gedocumenteerde systeem beoordeeld op juistheid en volledigheid op basis van
de eisen in de SC-540. Deze beoordeling bestaat uit de onder B.1 en B.2 genoemde onderdelen.
Voor de concrete uitvoering van de beoordeling maakt de CKI met de kandidaat de nodige
afspraken.
-
B.1 Beoordeling op de vestiging(en).
Op de vestiging(en) wordt beoordeeld of de delen van het kwaliteitssysteem die op
de vestiging kunnen worden beoordeeld, in samenhang met het hele kwaliteitssysteem,
voldoen aan de eisen zoals gesteld in de SC-540 en de kwaliteitsdocumentatie van de
kandidaat.
-
B.2 Beoordeling op projectlocaties.
Per filiaal/vestiging bedoeld in artikel 3.1.3, wordt op tenminste twee projectlocaties
beoordeeld of ook de praktische uitvoering van de inventarisatie en de rapportage
daarvan voldoet aan de SC-540 en de eigen kwaliteitsdocumentatie. Beoordelingen op
projectlocaties worden verder onderscheiden in ‘reguliere’ (4.3.1) en ‘resultaatgerichte’
(4.3.2) beoordelingen.
De te inventariseren bouwwerken of objecten dienen naar het oordeel van de CKI, naar
aard en omvang voldoende representatief te zijn om de uitvoeringsaspecten uit de SC-540
goed te kunnen beoordelen.
3.3 Toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie
3.3.1 Aanvraag
Een kandidaat wordt voor de duur van de beoordeling op twee, of in geval 3.3.2 van
toepassing is, op drie projectlocaties en uitsluitend voor de projectlocaties waar
de beoordeling door de CKI plaatsvindt, gelijkgesteld met een gecertificeerd inventarisatiebedrijf,
indien de kandidaat:
-
a) bij een CKI een aanvraag heeft ingediend voor de verwerving van het certificaat, conform
het bepaalde in 3.1.1; en
-
b) voldoet aan de in SC-540 gestelde eisen, voor zover het de beoordeling betreft bedoeld
in 3.2.A.
De CKI stelt, na blijk van het voldoen aan deze voorwaarden, een aanvraag op voor
elke projectlocatie die in de beoordeling van de kandidaat zal worden betrokken. SCA
dient voorafgaand schriftelijke toestemming op de aanvraag te geven.
3.3.2 Eenmalige extra beoordeling op een projectlocatie
Wanneer de CKI op één van de twee projectlocaties bedoeld in 3.3.1 vaststelt dat de
kandidaat niet voldoet aan de criteria, kan de CKI, namens de kandidaat, eenmalig
een aanvraag voor een beoordeling op een extra projectlocatie bij SCA indienen. Deze
extra beoordeling heeft tot doel de door de kandidaat genomen corrigerende maatregelen
te verifiëren.
3.4 Het afronden dan wel afbreken van de beoordeling
3.4.1 De beoordeling kan slechts worden afgerond, indien de kandidaat minimaal 2 volledige
inventarisatierapporten heeft opgesteld die aan de eisen van de SC 540 voldoen. De
resultaten van de asbestinventarisaties, waaronder de betreffende rapportages, maken
deel uit van de beoordeling.
3.4.2 De beoordeling wordt zonder verlening van het certificaat afgebroken indien:
-
– het resultaat van de beoordeling op de vestiging, bedoeld in 3.2.B.1, ook na een tweede
beoordeling op die vestiging niet voldoet aan de eisen;
-
– het resultaat van de extra beoordeling op locatie, bedoeld in 3.3.2 niet voldoet aan
de eisen;
-
– de kandidaat op een of meer projectlocaties werkzaamheden verricht waarvoor geen voorafgaande
toestemming van SCA is verkregen;
-
– de kandidaat onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft mb.t. het gestelde
in art. 7.
Indien de kandidaat waarvan de beoordeling is afgebroken opnieuw het certificaat wil
verwerven, dient de CKI alle stappen van de beoordeling opnieuw te doorlopen.
3.4.3 De resultaten van ieder onderdeel van de beoordeling worden aan de kandidaat
gerapporteerd.
3.5 Status van inventarisatierapporten tijdens de beoordeling van een kandidaat
De CKI ziet erop toe dat de status van de tijdens de beoordeling van een kandidaat
opgestelde inventarisatierapporten een voorlopige is en deze rapporten nog geen rechtsgeldige
basis vormen voor het uitvoeren van asbestverwijdering.
Deze voorlopige inventarisatierapporten dienen gedateerd te zijn, en op een in het
oog lopende plaats te zijn voorzien van de tekst ‘Niet geschikt voor de aanvraag van
een omgevingsvergunning’.
De vervaldatum van deze rapporten is gelijk aan vier maanden na de datum waarop de
inventarisatieactiviteiten op de eerste projectlocatie zijn gestart. Deze vervaldatum
dient duidelijk op het rapport te zijn aangebracht.
Op basis van de ‘aanvraag van toestemming voor werkzaamheden op projectlocatie’ bedoeld
in 3.3.1, en na de verleende schriftelijke toestemming door SCA, worden deze inventarisatieprojecten,
met de gegevens over de kandidaat, met het oog op registratie aan SCA toegezonden.
3.6 Certificatiebeslissing
3.6.1 De certificatiebeslissing wordt genomen door een of meer door de CKI daartoe
aangewezen college of perso(o)n(en). De beslissing wordt genomen op basis van de beoordelingsrapportage
en een bijbehorend schriftelijk advies van de teamleider.
De CKI draagt er zorg voor dat het schriftelijke besluit, inclusief eventueel certificaat,
binnen 10 werkdagen na de laatste beoordeling, dan wel na een tussen CKI en kandidaat
overeengekomen andere termijn, aan de kandidaat wordt toegezonden.
3.6.2 Indien de CKI het IB een certificaat heeft verleend, ziet de CKI er uiterlijk
bij de eerstvolgende controle op toe dat het IB, binnen een termijn van maximaal vier
maanden na de eerste beoordeling op locatie, een voorlopig inventarisatierapport,
zoals bedoeld in 3.5 heeft omgezet in een definitieve versie conform alle eisen van
de SC 540. Bij het omzetten naar een definitief rapport dient de uitgiftedatum daarvan
gelijk te zijn aan de datum van verlening van het certificaat
3.6.3 Indien de kandidaat geen certificaat kan worden verleend, vervalt de waarde
van een rapport bedoeld in 3.5 automatisch. De CKI deelt dit schriftelijk aan aanvrager
mede, en wijst erop dat op basis van dat rapport ook in de toekomst geen asbestverwijdering
mag worden uitgevoerd.
3.7 Geldigheidsduur van het certificaat
Het certificaat is, behoudens tussentijdse intrekking, maximaal drie jaar geldig.
4 Periodieke beoordeling
4.1 Algemeen
Nadat het certificaat is verleend, voert de CKI gedurende de certificatieperiode periodieke
beoordelingen bij de certificaathouder uit, conform, voor zover niet specifiek gericht
op een eerste aanvrager, het bepaalde in hoofdstuk 3, en conform de overige bepalingen
in hoofdstuk 4.
4.2 Beoordeling op de vestiging
Er vindt tenminste één beoordeling op de vestiging per jaar plaats. Onderdeel van
deze beoordeling is het dossier van tenminste vier inventarisatieprojecten.
Wanneer een IB naast de hoofdvestiging beschikt over één of meer filialen/vestigingen,
zoals bedoeld in 3.1.3, vindt tevens, naast de ene beoordeling per jaar op de hoofdvestiging,
per filiaal/vestiging ten minste één beoordeling per jaar plaats.
4.3 Beoordeling op locatie
Tijdens de looptijd van het certificaat vindt o.a. periodieke beoordeling op projectlocaties
plaats, per filiaal/vestiging op grond van de aantallen genoemd in tabel 1. Daarin
is o.a. bepaald dat een deel van de beoordeling op locatie reguliere implementatiebeoordeling
(zie 4.3.1), en de rest resultaatgerichte implementatiebeoordeling (zie 4.3.2). De
reguliere implementatiebeoordeling vindt onaangekondigd plaats. De resultaatgerichte
implementatiebeoordeling wordt samen met het IB gepland.
Op een gemotiveerd verzoek van het IB kan de CKI besluiten dat een grote inventarisatieopdracht
met een aantal deelprojecten/locaties, wat betreft de vereiste aantallen in tabel
1, als meerdere opdrachten beschouwd kunnen worden. De CKI weegt hierbij af of, gezien
de grootte en complexiteit van de opdracht, alle uitvoeringsaspecten uit de SC-540
goed kunnen worden beoordeeld.
In dat geval vereist de CKI van het IB een per deelproject/locatie aparte melding
met apart meldingsformulier, en dat elk deelproject/locatie via een aparte procedure
wordt behandeld, inclusief rapportage en besluitvorming.
4.3.1 Reguliere implementatiebeoordeling op locatie
De reguliere implementatiebeoordeling vindt onaangekondigd plaats.
Locaties worden geselecteerd op basis van de reguliere systematiek die de CKI hiervoor
hanteert. Het is bedoeld om de implementatie van het gedocumenteerde systeem te beoordelen.
4.3.2 Resultaatgerichte implementatiebeoordeling op locatie
Na uitvoering van een inventarisatie en opmaak van het inventarisatierapport vindt,
voorafgaand aan asbestverwijdering, de geplande en aangekondigde resultaatgerichte
beoordeling plaats. De CKI gaat daarbij samen met de verantwoordelijke DIA terug naar
de projectlocatie met het afgeronde en afgetekende inventarisatierapport als leidraad.
De projectlocatie voor deze beoordeling wordt op basis van een steekproef gekozen
uit inventarisatieprojecten die nog niet op asbest gesaneerd of gesloopt zijn. Op
locatie wordt, naast een overzicht van het project, steekproefsgewijs delen uit het
inventarisatierapport met de DIA nagelopen, mede aan de hand van een toelichting door
de DIA.
4.3.3 Tijdelijk geen periodieke beoordeling op locatie mogelijk
Indien in een periode van 12 maanden het aantal beoordelingen op locatie, genoemd
in tabel 1, niet mogelijk is, stelt de CKI het IB in de gelegenheid, in de volgende
periode van 12 maanden, naast het aantal voor deze periode, tevens het ontbrekende
aantal uit de vorige periode van 12 maanden te beoordelen. De CKI legt een dergelijke
maatregel schriftelijk in het dossier vast.
Deze maatregel kan slechts één keer in 4 opeenvolgende perioden van 12 maanden worden
toegepast. Als hier niet aan kan worden voldaan, dient de CKI het certificaat in te
trekken.
Tabel 1 Jaarlijkse beoordelingen op locatie naar rato van aantal DIA of aantal (deel-)rapporten
Gemiddeld
aantal DIA
|
Gemiddeld aantal Inventarisatie rapporten per jaar
|
Totaal aantal
beoordelingen
per jaar
|
Reguliere
implementatie
beoordeling
(zie 4.3.1)
|
Resultaat-
gerichte
implementatie
beoordeling
(zie 4.3.2)
|
1-2
|
< 500
|
4
|
3
|
1
|
3–5
|
500–1100
|
6
|
4
|
2
|
6–8
|
1100–1600
|
9
|
6
|
3
|
> 8
|
> 1600
|
12
|
8
|
4
|
Noten bij tabel 1:
> Het aantal beoordelingen wordt bepaald door het criterium (aantal DIA of aantal
inventarisatie- rapporten) dat tot het hoogste aantal beoordelingen op locatie leidt.
> Het begrip ‘jaarlijks’ slaat niet op kalenderjaren, maar op periodes van telkens
12 maanden na de verlening van het certificaat.
4.4 Rapportage door CKI aan de IB over de beoordeling
De resultaten van beoordelingen door de CKI worden tussentijds aan het IB gerapporteerd.
5 Hercertificatie
Tenzij de certificaathouder schriftelijk te kennen heeft gegeven het certificaat niet
te willen voortzetten, zal de CKI in het laatste jaar van de lopende certificatieperiode
de jaarlijkse beoordelingen bij de filialen/vestigingen in het algemeen drie maanden
voor vervaldatum van het certificaat dienen te hebben afgerond. Daarbij wordt zoveel
mogelijk de procedure gevolgd omschreven in artikel 4.
6 Tijdsbesteding beoordeling
De hier aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn; tijdseenheden zijn inclusief rapportage.
6.1 Beoordeling bij een kandidaat
-
– kwaliteitsdocumentatie en voorbeoordeling: 0,5 mandag;
-
– implementatie op vestiging of filiaal: 0,5 mandag;
-
– beoordeling op projectlocatie, indicatie: 0,5 mandag per beoordeling. Normaal geldt
daarbij een maximum van 2 per dag. Alleen als de onderlinge afstand tussen de verschillende
locaties dit mogelijk maakt, is een maximum van 3 beoordelingen per dag mogelijk.
6.2 Periodieke beoordeling en hercertificatie
-
– Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging of filiaal: 1 mandag;
-
– beoordeling op projectlocatie, indicatie: 0,5 mandag per beoordeling. Normaal geldt
daarbij een maximum van 2 per dag. Alleen als de onderlinge afstand tussen de verschillende
locaties dit mogelijk maakt, is een maximum van 3 beoordelingen per dag mogelijk.
6.3 Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s
De CKI dient in geval van het combineren van beoordelingen, met de rapportage aannemelijk
en aantoonbaar te kunnen maken dat bij beoordeling per vestiging de minimale vereisten
van SC 540 gedurende de certificatieperiode worden beoordeeld.
Beoordelingen op projectlocaties staan op zich zelf en dienen conform het bepaalde
in 6.1 en 6.2 uitgevoerd te worden.
7 Eisen mbt. melding IB tbv. beoordeling op locatie
De CKI houdt m.b.t. de melding ten behoeve van de beoordeling op locatie het IB aan
het in dit artikel gestelde.
7.1 Vorm en tijdstip van de melding
Alle werkzaamheden worden door middel van het SCA standaard meldingsformulier ondertekend,
vóór aanvang van de werkzaamheden door het IB bij de CKI gemeld.
Bij reguliere opdrachten is dat per e-mail tot 2 werkdagen van tevoren; per fax 5
werkdagen.
In geval van calamiteiten, dwz. uitsluitend bij acuut gevaar voor mens en/of milieu,
kan de CKI het asbestverwijderingsbedrijf toestaan hiervan af te wijken, mits het
bedrijf dit schriftelijk motiveert.
7.2 Inhoud van de melding
Wat betreft de inhoud van de melding, hanteert de CKI de Bijlage G van de SC-540.
7.3 Melding tbv. resultaatgerichte implementatiebeoordeling op locatie
Specifiek met het oog op de beoordeling bedoeld in 4.3.2, en eventueel conform het
bepaalde in de tweede alinea van 4.2, verzoekt de CKI aan het IB een recent bijgewerkt
overzicht van onder het certificaat uitgevoerde projecten, met locatie en de verantwoordelijke
DIA, en opgave of de locatie al gesaneerd is of niet.
8 Afwijkingen, corrigerende maatregelen en sancties
8.1 Algemeen
Met betrekking tot de afwijkingen ten opzichte van de eisen van de SC-540 wordt een
onderscheid gemaakt tussen de volgende categorieën:
8.1.1 Categorie A afwijkingen betreffen:
-
– die onderwerpen die, wanneer daarop afwijkingen zijn, asbestvezelemissies naar mens
en/of milieu (kunnen) veroorzaken;
-
– een aantal afwijkingen uit categorie B die tezamen door de CKI tenminste even zwaar
worden geacht als een afwijking bedoeld bij het eerste streepje;
-
– die onderwerpen waarop een afwijking Categorie B is afgegeven die niet binnen de gestelde
termijn is afgehandeld;
-
– sanctie door de Arbeidsinspectie of andere overheidsinstelling bedoeld in artikel
4.2.d van deel A Algemeen ten gevolge van een feit dat, naar het oordeel van de CKI,
een overtreding van SC-540 inhoudt.
8.1.2 Categorie B afwijkingen betreffen die welke wel afwijkingen zijn van de SC-540,
maar niet in de categorie A vallen.
8.1.3 Naast de afwijkingen kan sprake zijn van een opmerking. Dit geldt als aandachtspunt
ter verbetering, maar heeft niet direct invloed op de aard van de activiteiten, zoals
in de verklaring van het certificaat opgenomen. Het gevolg geven aan een opmerking
is niet verplicht; het IB dient te overwegen of aan de opmerking gevolg zal worden
gegeven.
8.2 Sancties
8.2.1 Een of meerdere categorie A afwijkingen
Bij de constatering van een of meerdere categorie A afwijkingen gelden volgtijdig
(Ti ) de volgende stappen, die in het slechtste geval na T6 = 29 + 3 = 32 werkdagen kunnen leiden tot de intrekking van het certificaat:
-
a. De CKI zendt binnen drie werkdagen een kopie van het beoordelingsresultaat, inclusief
de geconstateerde afwijkingen, aan de directie van het IB (T1 =3 ).
-
b. Deze dient binnen drie werkdagen de corrigerende maatregelen schriftelijk te melden
aan de CKI (T2 = 3 + 3).
-
c. Binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding van de corrigerende maatregelen door
het IB dient de CKI invoering en effectiviteit ervan onderzocht te hebben (T3 = 6 + 10).
-
d. Binnen drie werkdagen na dit onderzoek dient de CKI vastgesteld te hebben of het IB
aan de eisen voldoet (T4 = 16 +3 ).
-
e. Is dit naar het oordeel van de CKI onvoldoende, dan volgt er een waarschuwing om binnen
een termijn van tien werkdagen alsnog effectieve corrigerende maatregelen ingevoerd
te hebben (T5 = 19 + 10).
-
f. Indien vervolgens binnen drie werkdagen de invoering van effectieve corrigerende maatregelen
door de CKI niet kan worden vastgesteld en het IB dus niet aan de eisen voldoet, wordt
het certificaat ingetrokken (T6 = 29 + 3).
8.2.2 Geen categorie A afwijking
Bij het constateren van afwijkingen, zonder een categorie A, geldt de volgende procedure:
-
a. De CKI zendt binnen vijf werkdagen een kopie van het onderzoeksresultaat, inclusief
de geconstateerde afwijkingen, aan de directie van het IB. Deze dient binnen drie
werkdagen de corrigerende maatregelen schriftelijk te melden aan de CKI.
-
b. Bij de eerstvolgende periodieke beoordeling wordt de effectieve invoering van de corrigerende
maatregel door de CKI beoordeeld.
9 Klachten
9.1 Klachten over de kandidaat of het IB
-
a) Indien de CKI over een kandidaat klachten van derden, zoals asbestverwijderingsbedrijven
of opdrachtgevers, ontvangt over het voldoen aan de SC-540, wordt deze klacht bij
het onderzoek en de besluitvorming betrokken.
-
b) Indien de CKI over een IB klachten van derden, zoals asbestverwijderingsbedrijven
of opdracht-gevers, ontvangt over het voldoen aan de SC-540, dient de CKI de klager
te verwijzen naar het IB.
De CKI dient de klacht te betrekken bij het eerstvolgende onderzoek bij het betreffende
asbestinventarisatiebedrijf. Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige
klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het asbestverwijderingsbedrijf,
zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing
m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra
onderzoek uit te voeren. Het reglement van de CKI is bepalend voor de verdere afhandeling
van deze klachten.
Indien uit het extra onderzoek blijkt dat de klacht terecht is, wordt deze als extra
inspectie in rekening gebracht bij het IB. Indien niet blijkt dat de klacht terecht
is, wordt de extra inspectie beschouwd als een reguliere (project)inspectie, die het
eerstvolgende, in de toekomst geplande onderzoek vervangt.
9.2 Klachten over de CKI
Klachten over de CKI worden door de CKI geregistreerd en afgehandeld conform het eigen
klachtenreglement. Jaarlijks rapporteert de CKI aan het Min. van SZW over de ontvangen
klachten, en de wijze van afhandeling, conform artikel 1.5b.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
10 SCA Certificaatregister
De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder; een afschrift van het certificaat
wordt, conform de overeenkomst SCA-CKI per fax of elektronisch aan SCA verzonden,
ter aanpassing van het SCA Certificaatregister. Ook elke intrekking van een certificaat
wordt, met de relevante gegevens waaronder de datum van intrekking, door de CKI aan
SCA toegezonden.
11 Interpretatieverschillen
Indien een CKI merkt dat er met een andere CKI verschillende interpretaties bestaan
mbt. de SC-540, dient de CKI dit verschil voor te leggen aan het CCvD Asbest van SCA.
Deel C Asbestverwijdering
1. Doelstelling afkortingen en definities
1.1. Doelstelling
Het Ministerie van SZW hanteert, op grond van de in de Arbowet- en regelgeving vastgelegde
criteria en voorwaarden voor aanwijzing van en toezicht op certificerende instellingen.
Deze zijn in deel A Algemeen uitgewerkt voor de asbestsector als geheel. Het hiernavolgende
bevat een specifieke aanvulling daarop voor de certificatie van asbestverwijderingsbedrijven.
1.2. Afkortingen en definities
CKI
|
Een certificerende of keurende instelling; voor zover niet anders aangeduid wordt
in dit deel C met ‘CKI’ een door het ministerie van SZW aangewezen CKI bedoeld.
|
Asbestverwijdering
|
Het systematisch verwijderen van alle asbesthoudende materialen in een (deel van een)
bouwwerk of object.
|
SC-530
|
SCA- Certificatieschema voor certificatie van asbestverwijdering
|
DIA
|
Deskundig Inventariseerder Asbest; persoon die voldoet aan het in SC-540 Bijlage A
vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel
|
DTA
|
Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Inventariseerder
Asbest conform SC-510 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel.
|
DAV
|
Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar
conform SC-520 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel.
|
SCA
|
De Stichting Certificatie Asbest, gevestigd te Wageningen.
|
AEDES
|
Vereniging van woningcorporaties, gevestigd te Hilversum.
|
RvA
|
Stichting Raad voor Accreditatie, gevestigd te Utrecht. RvA is de nationale accreditatie-organisatie
voor laboratoria, inspectie- en certificatie-instellingen.
|
2. Eisen te stellen aan certificatiepersoneel
2.1. Algemene eisen
De volgende twee taken worden onderscheiden:
-
– beoordeling van de kandidaat of het asbestverwijderingsbedrijf op locatie dan wel
op de vestiging;
-
– beslissing omtrent verlening van het certificaat, en het nemen van sancties, inclusief
intrekking.
Beoordelingstaken kunnen worden uitbesteed, mits alle benodigde kennis en kwalificaties
daarnaast ook bij een of meer medewerker(s) van de CKI aanwezig zijn.
De beslissing mbt. certificatie kan door de CKI niet aan derden worden uitbesteed.
2.2. Eisen te stellen aan de beoordelaar
Degene die de beoordeling op locatie en/of de vestiging uitvoert dient aantoonbaar
te voldoen aan de volgende kwalificatiecriteria:
-
– de Nederlandse taal in woord en geschrift machtig zijn;
-
– kennis hebben van de SC-530;
-
– het DTA getuigschrift hebben gehaald;
-
– actuele vakinhoudelijke kennis en inzicht hebben;
-
– communicatieve en contactuele vaardigheden hebben.
2.3. Eisen te stellen aan de teamleider
De teamleider dient naast de eisen genoemd in 2.2 aantoonbaar te voldoen aan de eisen
van NEN-EN-ISO 19011, externe auditor, en dient over tenminste twee jaar aantoonbare
ervaring op het gebied van certificatie van asbestverwijdering te beschikken. Deze
ervaring kan bijvoorbeeld worden aangetoond door het overleggen van rapportages van,
in de afgelopen 12 maanden, uitgevoerde beoordelingen van asbestverwijderingsbedrijven.
Het bezit van alleen een DTA getuigschrift of -persoonscertificaat zonder aantoonbare
beoordelingservaring is niet voldoende.
2.4. Eisen te stellen aan personen die beslissen over verlenen/intrekken van het certificaat
Degenen die beslissen over het verlenen of intrekken van het certificaat dienen aantoonbaar
te voldoen aan de volgende kwalificatiecriteria:
2.5. Overgangsbepaling
Degenen bedoeld in 2.2, 2.3, en 2.4, die bij het van kracht worden van de SC-530 tenminste
drie jaar aantoonbaar actief zijn geweest als beoordelaar, respectievelijk teamleider,
dan wel beslisser met betrekking tot de certificatie van asbestverwijderingsbedrijven,
bijvoorbeeld blijkend uit RvA beoordelingsrapporten, worden geacht aan bovenstaande
kwalificaties te voldoen.
3. Initiële certificatie
3.1. Aanvraag
3.1.1 Afhandeling aanvraag
Een CKI dient een aanvraag voor het certificaat in overeenstemming met een door hem
opgesteld reglement te behandelen. De CKI is verplicht de kandidaat schriftelijk over
de daarin vastgestelde regels, voorwaarden en procedures die verband houden met de
behandeling van de aanvraag voor het certificaat, te informeren.
3.1.2 Verloop toelatingsbeoordeling
Het verloop van de toelatingsbeoordeling, vanaf de eerste beoordeling op projectlocatie
tot de beslissing over al dan niet verlening van het certificaat, is gemaximeerd op
4 maanden. Daarna vervallen de beoordelingsresultaten van de kandidaat.
3.1.3 Meerdere filialen/vestigingen
Indien een kandidaat naast de hoofdvestiging die is ingeschreven bij de Kamer van
Koophandel, over een of meer filialen/vestigingen beschikt die al dan niet zelfstandig
zijn ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, en van waaruit certificatieactiviteiten
met betrekking tot de SC 530 worden ondernomen, is er sprake van één moederbedrijf
met een of meer filialen/vestigingen. Een dergelijke kandidaat kan een certificaat
worden verleend onder de volgende voorwaarden:
-
– alle hierboven bedoelde filialen/vestigingen dienen bij de aanvraag, de beoordeling
en de beslissing over certificatie te worden betrokken; de beslissing over het certificaat
geldt voor de hoofdvestiging samen met alle hier bedoelde filialen/vestigingen; dwz.
een negatief oordeel over één van de betrokken filialen/vestigingen staat de verlening
of hernieuwing van een certificaat voor het geheel in de weg;
-
– indien alle filialen/vestigingen onder hetzelfde systeem werken, kan de documentatie
als bedoeld in artikel 3.2.A op de hoofdvestiging beoordeeld worden, zo niet dan zal
bij elk filiaal/vestiging het in 3.2.A bedoelde beoordeling moeten plaatsvinden;
-
– elk filiaal/vestiging dient een succesvolle vestigingsbeoordeling, bedoeld in 3.2.B.1,
en twee succesvolle beoordelingen op projectlocaties, bedoeld in 3.2.B.2, te hebben
ondergaan;
-
– naast de hoofdvestiging dient elk filiaal/vestiging op het certificaat te worden vermeld,
met adres, eventuele naam en eventuele inschrijvingsnummer van de Kamer van Koophandel.
3.2. Beoordeling
Het doel van het door de CKI uit te voeren beoordeling is om vast te stellen of aan
alle eisen in de SC-530 wordt voldaan. De beoordeling bestaat uit:
-
A. Beoordeling van de documentatie.
Onderzocht wordt of datgene wat volgens het certificatieschema schriftelijk vastgelegd
dient te zijn, ook daadwerkelijk is vastgelegd in de eigen kwaliteitsdocumentatie
(kwaliteitshandboek en daarmee samenhangende documentatie).
-
B. Beoordeling van de implementatie.
Nadat is vastgesteld dat de documentatie aan de gestelde eisen voldoet, wordt de implementatie
van het gedocumenteerde systeem onderzocht. Deze beoordeling bestaat uit de onder
B.1 en B.2 genoemde onderdelen en vindt plaats aan de hand van gemaakte afspraken
tussen de CKI en de kandidaat c.q. het asbestverwijderingsbedrijf.
-
B.1 Beoordeling op de vestiging(en) van de kandidaat c.q. het asbestverwijderingsbedrijf.
Op de vestiging(en) wordt onderzocht of de delen van het kwaliteitssysteem die op
de vestiging kunnen worden onderzocht, in samenhang met het hele kwaliteitssysteem,
voldoen aan de eisen zoals gesteld in het certificatieschema SC-530 en de kwaliteitsdocumentatie
van de kandidaat c.q. het asbestverwijderingsbedrijf.
-
B.2 Beoordeling op projectlocaties.
Per filiaal/vestiging wordt op tenminste twee projectlocaties beoordeeld of ook de
praktische uitvoering van de asbestverwijdering voldoet aan het certificatieschema
SC-530 en de eigen kwaliteitsdocumentatie. De bouwwerken of objecten waaruit asbest
dient te worden verwijderd dienen, naar het oordeel van de CKI, naar aard en omvang
voldoende representatief te zijn om de uitvoeringsaspecten uit de SC-530 goed te kunnen
beoordelen. Zo dient minimaal één project in containment te worden beoordeeld.
3.3. Toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie
3.3.1 Aanvraag
Een kandidaat wordt voor de duur van de beoordeling op twee projectlocaties waar de
beoordeling door de CKI plaatsvindt, gelijkgesteld aan een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf,
òf in geval artikel 3.3.2 van toepassing is, op drie projectlocaties. De daarbij geldende
voorwaarden zijn dat:
-
– bij de CKI een schriftelijke aanvraag is ingediend voor de verwerving van het certificaat;
-
– de kandidaat voldoet aan de in SC-530 gestelde eisen, voor zover de beoordeling, bedoeld
in 3.2.A betreft.
Na blijk van het voldoen aan genoemde voorwaarden stelt de CKI een aanvraag op voor
elke projectlocatie die in de beoordeling van de kandidaat zal worden betrokken. SCA
dient voorafgaand schriftelijke toestemming op de aanvraag te geven.
3.3.2 Eenmalige extra beoordeling op een projectlocatie
Wanneer de CKI op één van de twee projectlocaties bedoeld in 4.3.1 vaststelt dat de
kandidaat niet voldoet aan de criteria, kan de CKI, namens de kandidaat, eenmalig
een aanvraag voor beoordeling op een extra projectlocatie bij SCA indienen.
Deze extra beoordeling heeft tot doel de door het asbestverwijderingsbedrijf genomen
corrigerende maatregelen te verifiëren en vindt plaats op kosten van de kandidaat.
3.4. Het afronden dan wel afbreken van de beoordeling
3.4.1 Minimaal 2 volledige asbestverwijderingswerken
De beoordeling kan slechts worden afgerond, indien de kandidaat minimaal 2 volledige
asbest-verwijderingswerken heeft uitgevoerd, die aan de eisen van de SC-530 voldoen.
3.4.2 Afbreken beoordeling
De beoordeling wordt zonder verlening van het certificaat afgebroken indien:
-
– het resultaat van de beoordeling op de vestiging, bedoeld in 3.2.B.1, ook na een tweede
beoordeling op die vestiging niet voldoet aan de eisen;
-
– het resultaat van de extra beoordeling op locatie, bedoeld in 3.3.2, niet voldoet
aan de eisen;
-
– de kandidaat op een of meer projectlocaties werkzaamheden verricht waarvoor geen voorafgaande
toestemming van SCA is verkregen.
Indien de kandidaat wiens beoordeling is afgebroken opnieuw het certificaat wil verwerven,
dienen alle stappen van de beoordeling opnieuw te worden doorlopen.
3.4.3 Rapportage
De resultaten van ieder onderdeel van de beoordeling worden aan de kandidaat gerapporteerd.
Op basis van SC-530 Bijlage D ‘Aanvraag van toestemming voor werkzaamheden op projectlocatie’
worden de asbestverwijderingswerken met de gegevens over de kandidaat bij SCA geregistreerd.
3.5. Certificatiebeslissing
3.5.1 Besluitvorming
De certificatiebeslissing wordt genomen door een door de CKI daartoe aangewezen college
of perso(o)n(en). De beslissing wordt genomen op basis van de beoordelingsrapportage
en een bijbehorend schriftelijk advies van de teamleider.
3.5.2 Rapportage
De CKI draagt er zorg voor dat het schriftelijke besluit, inclusief eventueel certificaat,
binnen 10 werkdagen na de laatste beoordeling, dan wel na een tussen CKI en kandidaat
overeengekomen termijn, aan de kandidaat wordt toegezonden.
3.6. Geldigheidsduur van het certificaat
Het certificaat is, behoudens tussentijdse intrekking, maximaal drie jaar geldig.
4. Periodieke beoordeling
4.1. Algemeen
Nadat het certificaat is verleend, voert de CKI gedurende de certificatieperiode periodieke
beoordelingen bij de certificaathouder uit, conform, voor zover niet specifiek gericht
op een eerste aanvrager, het bepaalde in hoofdstuk 3, en conform de overige bepalingen
in hoofdstuk 4.
4.2. Beoordeling op de vestiging
Er vindt tenminste één beoordeling op de vestiging per jaar plaats. Onderdeel van
deze beoordeling is de dossierbeoordeling van tenminste vier asbestverwijderingsprojecten.
Wanneer een asbestverwijderingsbedrijf, naast de hoofdvestiging beschikt over één
of meer filialen/vestigingen, vindt tevens, naast de ene beoordeling per jaar op de
hoofdvestiging, per filiaal/vestiging één beoordeling per jaar plaats.
4.3. Beoordeling op projectlocatie
4.3.1 Tijdens de looptijd van het certificaat vindt periodiek beoordeling op projectlocaties
plaats, op grond van de aantallen genoemd in tabel 4.3. De frequentie van de periodieke
beoordelingen op de projectlocatie wordt vastgesteld op basis van het aantal door
alle werknemers van de certificaathouder in totaal bestede projectdagen uit het voorgaande
jaar. Daarbij geldt het volgende.
-
a) De beoordeling vindt onaangekondigd plaats.
-
b) Het aantal projectdagen per jaar dient te zijn verdeeld over minimaal 7 aangemelde
en uitgevoerde asbestwerken.
-
c) Een projectdag is een pakdag van minimaal zes uur tijdens welke door tenminste één
werknemer van het asbestverwijderingsbedrijf op een project asbestwerkzaamheden, worden
verricht met persoonlijke beschermingsmiddelen, ongeacht het aantal medewerkers op
het project zoals geregistreerd in het logboek. Drie uur asbest verwijderen door één
werknemer met persoonlijke beschermingsmiddelen op een project, komt overeen met een
halve projectdag.
Onder asbestwerkzaamheden worden verstaan die werkzaamheden waarbij asbest verwijderd,
opgeruimd en/of verpakt wordt.
-
d) Bij de bepaling van het aantal projectdagen worden niet als (delen van) projectdagen
meegeteld:
-
– werkzaamheden voor bijvoorbeeld opbouw van een containment en afvoer van asbesthoudend
afval naar de stortplaats; .
-
– regendagen waarop niet gewerkt wordt;
-
– pauzes en verzuim van werknemers.
-
e) Indien het asbestverwijderingsbedrijf kan aantonen dat het bedrijf één of enkele grote
verwijderingsopdrachten uitvoert, kunnen de minimaal zes beoordelingen bij verschillende
deelprojecten worden uitgevoerd. Echter wel onder de voorwaarde dat deze naar grootte
en complexiteit, naar het oordeel van de CKI, voldoende representatief zijn om de
uitvoeringsaspecten uit de SC-530 te kunnen beoordelen.
4.3.2 Periodieke beoordeling op projectlocatie tijdelijk niet mogelijk
Indien door omstandigheden het in tabel 4.3 aangegeven aantal beoordelingen op projectlocatie
over een periode van 12 maanden niet kan worden uitgevoerd, dienen de ontbrekende
aantallen in de direct daaropvolgende periode van 12 maanden alsnog te worden uitgevoerd.
De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast.
Deze maatregel kan slechts één keer in 4 opeenvolgende perioden van 12 maanden worden
toegepast. Als hier niet aan kan worden voldaan, dient de CKI het certificaat in te
trekken.
Tabel 4.3
Aantal
projectdagen
per jaar
|
Totaal aantal beoordelingen op projectlocatie per periode van
12 maanden na certificaatverlening
|
35
|
140
|
6
|
141
|
240
|
7
|
241
|
440
|
8
|
441
|
640
|
9
|
641
|
840
|
10
|
841
|
Meer
|
11
|
4.4. Rapportage door de CKI aan het asbestverwijderingsbedrijf
De resultaten van beoordelingen door de CKI worden tussentijds aan het asbestverwijderingsbedrijf
gerapporteerd.
5. Hercertificatie
Tenzij de certificaathouder schriftelijk te kennen heeft gegeven het certificaat niet
te willen voortzetten, zal de CKI in het laatste jaar van de lopende certificatieperiode
de jaarlijkse beoordelingen bij de filialen/vestigingen in het algemeen drie maanden
voor vervaldatum van het certificaat dienen te hebben afgerond. Daarbij wordt zoveel
mogelijk de procedure gevolgd omschreven in artikel 4.
6. Tijdsbesteding beoordeling
De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn; de tijdseenheden zijn inclusief rapportage.
6.1. Initiële beoordeling bij een kandidaat
-
– kwaliteitsdocumentatie en voorbeoordeling: 0,5 mandag;
-
– implementatie op vestiging: 0,5 mandag;
-
– beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; maximaal 2 beoordelingen
per dag.
6.2. Periodieke beoordeling en hercertificatie
-
– Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging: 1 mandag;
-
– beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; maximaal 2 beoordelingen
per dag.
6.3. Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s
De CKI dient in geval van het combineren van beoordelingen, met de beoordelingsrapportage
aannemelijk en aantoonbaar te kunnen maken dat bij beoordeling per vestiging de minimale
vereisten van SC-530 gedurende de certificatieperiode worden onderzocht.
Beoordelingen op projectlocaties staan op zich zelf en dienen conform het bepaalde
in 6.1 en 6.2 uitgevoerd te worden.
7. Melding asbestverwijderingsbedrijf t.b.v. beoordeling op locatie
7.1. Vorm en tijdstip van de melding
De CKI vereist van het asbestverwijderingsbedrijf alle asbestverwijderingswerken door
middel van een daartoe beschikbaar gesteld standaard meldingsformulier ondertekend,
vóór aanvang van de werkzaamheden te melden bij de CKI.
Bij reguliere opdrachten is dat per e-mail tot 2 werkdagen van tevoren; per fax is
dat minimaal 5 werkdagen . In geval van calamiteiten, dwz. uitsluitend bij acuut gevaar
voor mens en/of milieu, kan de CKI het asbestverwijderingsbedrijf toestaan hiervan
af te wijken, mits het bedrijf dit schriftelijk motiveert.
7.2. Inhoud van de melding
Wat betreft de inhoud van de melding hanteert de CKI de bijlage A van de SC 530.
7.3. Grote projecten
Melding moet per project/projectdeel/opdracht plaatsvinden. Conform het bepaalde in
de tweede alinea van 4.3, kan een groot project verwijdering van asbest uit meerdere
bouwwerken of objecten op verschillende projectlocaties omvatten, zolang er sprake
is van één opdrachtgever.
Indien het asbestverwijderingsbedrijf een project zoals bedoeld in de vorige zin wil
melden, dienen de bovenstaande gegevens uitgesplitst per projectlocatie/deelopdracht
aan de CKI kenbaar te worden gemaakt. Daartoe wordt, per projectlocatie een meldingsformulier
ingevuld.
7.4. Asbestverwijdering bij mutatie- en klachtenonderhoud woningcorporaties
Een groot project in het kader van mutatie- en/of klachtenonderhoud in opdracht van
een woningcorporatie kan in onderdelen gemeld worden conform het bepaalde in het AEDES
protocol ‘Asbestverwijdering bij mutatie- en klachtenonderhoud woningcorporaties’
van 24 september 2007.
8. Afwijkingen, corrigerende maatregelen en sancties
8.1. Algemeen
Met betrekking tot de afwijkingen ten opzichte van de eisen van de SC-530 wordt een
onderscheid gemaakt tussen de volgende categorieën:
8.1.1 Categorie A., deze betreffen:
-
– die onderwerpen die, wanneer daarop afwijkingen zijn, asbestvezelemissies naar mens
en/of milieu (kunnen) veroorzaken;
-
– die onderwerpen waarop een afwijking Categorie B is afgegeven die niet op de gestelde
termijn is afgehandeld;
-
– stillegging van het asbestverwijderingswerk door de Arbeidsinspectie ten gevolge van
een feit dat een overtreding van SC-530 inhoudt.
8.1.2 Categorie B afwijkingen betreffen die welke wel afwijkingen zijn van de SC-530,
maar niet in de categorie A vallen.
8.1.3 Naast de afwijkingen kan sprake zijn van een opmerking. Dit geldt als aandachtspunt
ter verbetering, maar heeft niet direct invloed op de aard van de activiteiten, zoals
in de verklaring van het certificaat opgenomen. Het gevolg geven aan een opmerking
is niet verplicht; het asbestverwijderingsbedrijf dient te overwegen of aan de opmerking
gevolg zal worden gegeven.
8.2. Sancties
8.2.1 Een of meerdere categorie A afwijkingen
Bij de constatering van een of meerdere categorie A afwijkingen gelden volgtijdig
(Ti) de volgende stappen, die in het slechtste geval na T6 = 36 + 4 = 40 werkdagen kunnen leiden tot de intrekking van het procescertificaat:
-
a. De CKI zendt binnen vier werkdagen een kopie van het beoordelingsresultaat, inclusief
de geconstateerde afwijkingen, aan de directie van het asbestverwijderingsbedrijf
(T1 = 4 ).
-
b. Deze dient binnen vier werkdagen de corrigerende maatregelen schriftelijk te melden
aan de CKI (T2 = 4 + 4).
-
c. Binnen 14 werkdagen na ontvangst van de melding van de corrigerende maatregelen door
het asbestverwijderingsbedrijf dient de CKI beoordeeld te hebben op de effectieve
invoering ervan (T3 = 8 + 14).
-
d. Binnen vier werkdagen na de beoordeling dient de CKI vastgesteld te hebben of het
asbestverwijderingsbedrijf aan de eisen voldoet (T4 = 18 + 4 ).
-
e. Is dit naar het oordeel van de CKI onvoldoende, dan volgt er een waarschuwing om binnen
een termijn van veertien werkdagen de corrigerende maatregelen effectief ingevoerd
te hebben (T5 = 22 + 14).
-
f. Indien vervolgens binnen vier werkdagen de effectieve invoering van de corrigerende
maatregelen door de CI niet kan worden vastgesteld en het bedrijf dus niet aan de
eisen voldoet, wordt het procescertificaat ingetrokken (T6 = 36+ 4).
8.2.2 Geen categorie A afwijking
Bij het constateren van afwijkingen, zonder een categorie A, geldt de volgende procedure:
-
a. De CKI zendt binnen vijf werkdagen een kopie van het beoordelingsresultaat, inclusief
de geconstateerde afwijkingen, aan de directie van het asbestinventarisatiebedrijf.
Deze dient per direct de corrigerende maatregelen schriftelijk te melden aan de CKI.
-
b. Bij de eerstvolgende periodieke beoordeling wordt de effectieve invoering van de corrigerende
maatregel door de CKI beoordeeld.
9. Klachten
9.1. Klachten over het asbestverwijderingsbedrijf
Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen
aan de SC-530 door het asbestverwijderingsbedrijf dat een aanvraag voor het certificaat
heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar
het asbestverwijderingsbedrijf. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende
beoordeling bij het betreffende asbestverwijderingsbedrijf.
Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de
CKI, naast de behandeling door het asbestverwijderingsbedrijf, zelf ook direct te
beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.
In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit
te voeren. Het reglement van de CKI is bepalend voor de verdere afhandeling van deze
klachten.
Indien uit de extra beoordeling blijkt dat de klacht terecht is, wordt deze als extra
beoordeling in rekening gebracht bij het asbestverwijderingsbedrijf. Indien niet blijkt
dat de klacht terecht is, wordt de extra beoordeling beschouwd als een reguliere (project)beoordeling,
die de eerstvolgende, in de toekomst geplande beoordeling vervangt.
9.2. Klachten over de CKI.
Klachten over de CKI worden door de CKI geregistreerd en afgehandeld conform het eigen
klachtenreglement. Jaarlijks rapporteert de CKI aan het Ministerie van SZW over de
ontvangen klachten en de wijze van afhandeling, conform artikel 1.5b.1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
10. SCA Certificaatregister
De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Conform de overeenkomst SCA-CKI
wordt een afschrift van het certificaat elektronisch, in pdf-format aan SCA verzonden
voor opname in het SCA Certificaatregister. Ook elke intrekking van een certificaat
wordt, met de relevante gegevens waaronder de datum van intrekking, door de CKI aan
SCA toegezonden.
11. Interpretatieverschillen
Indien een CKI merkt dat er verschillende interpretaties bestaan m.b.t. de SC-530,
dient de CKI dit verschil voor te leggen aan CCvD-Asbest van SCA
Lijst met verklarende begrippen bij beslisschema
Belastende situatie in de gebruiksfase
|
Belastingen die een belangrijke toename in de corrosie veroorzaken en/of die hogere
eisen stellen aan de prestaties van het verfsysteem nadat het is aangebracht
|
Beschermingsmaatregel
|
Maatregelen ter bescherming van de gezondheid
|
Bijzondere belastende omstandigheden
|
Situaties in de gebruikersfase die gelijktijdig een verhoogde kans op corrosie veroorzaken
door bij voorbeeld gelijktijdig mechanische en chemische belasting
|
C1–C5
|
Corrosiesnelheden gekoppeld aan belastingen met voorbeelden:
|
|
C1 Verwarmde gebouwen met een schone atmosfeer b.v. kantoren, winkels, scholen, hotels,
woningen.
|
|
C2 Onverwarmde gebouwen waar condensatie kan optreden b.v. depots, sporthallen.
|
|
C3 Productiehallen met een hoge vochtigheid en enige luchtvervuiling b.v. Voedselverwerkende
fabrieken, wasserijen, brouwerijen zuivelindustrie
|
|
C4 Productiehallen of gebouwen met een permanente belasting of hoge condensatie b.v.
chemische fabrieken, zwembaden
|
|
C5 Gebouwen met bijna permanente condensatie of een hoge vervuiling
|
Dauwpunt
|
De temperatuur waaronder het vocht in de lucht zal condenseren op het oppervlak
|
Derivaten
|
Afgeleide producten van minerale oliën of combinaties van producten waarin minerale
oliën aanwezig zijn
|
Droge ruimte
|
Een ruimte waarin de relatie luchtvochtigheid en temperatuur van dien aard is dat
van een normale geaccepteerde leefomgeving kan worden gesproken, waarin verblijfomstandigheden
voor langere duur zijn geaccepteerd
|
Enige luchtvervuiling
|
Een vervuiling welke incidenteel dan wel permanent wordt gekenmerkt door een chemische
verontreiniging welke invloed kan uitoefenen op de kwaliteit van het beschermende
verfsysteem
|
Hoge luchtvervuiling
|
Een vervuiling welke bijna permanent aanwezig is welke gezien de aanwezige chemische
stoffen invloed hebben op het verfsysteem en direct negatieve invloed hebben, in corrosieve
zin, op een metalen ondergrond
|
NEN 12944 ( NPR 7452)
|
Norm die de bescherming van metalen door middel van verfsystemen behandelt. In deze
norm vertegenwoordigen de aanduidingen C1 t/m C5 corrosiebelastingscategorieën. Aan
deze categorie-indeling zijn nu ook vervangings- en beheersmaatregelen gekoppeld.
|
Onderdompeling langer dan 5 minuten per 24 uur
|
Directe blootstelling aan een vloeistof, welke plaats vindt langer dan 5 minuten en
die zoor zijn samenstelling directe deformatie van het beschermende verfsysteem veroorzaakt,
dan wel omdat de vloeistof door het verfsysteem heen dringt en dan corrosie van de
onderliggende metalen ondergrond veroorzaakt
|
Schone atmosfeer
|
Een atmosfeer welke zich kenmerkt door zeer weinig of geen verontreiniging en welke
gezien wordt als een normale situatie onder normale leefomstandigheden
|
VOS
|
Vluchtige organische stof. Volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.62a wordt hieronder verstaan: organische verbindingen en mengsels hiervan, die bij 293,15
K (20°C) een dampspanning hebben van ten minste 0,01 kPa, dan wel een overeenkomstige
vluchtigheid bij de specifieke gebruiksomstandigheden. Blootstelling aan VOS kan schadelijk
zijn voor de gezondheid. VOS moeten zoveel mogelijk worden vervangen. In gevallen
waarin vervanging onmogelijk is, moeten beschermingsmaatregelen worden genomen.
|
Maximale hoeveelheid vluchtige organische stoffen (VOS) in producten toegestaan bij
het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen
Groepen
|
VOS in het gebruiks-/spuitklare mengsel
|
Spuitenreinigers
|
850 gr/liter
|
Oppervlaktereinigers
|
200 gr/liter
|
Washprimers
|
780 gr/liter
|
Primer surfacer,
|
540 gr/liter
|
1 of 2 component
|
|
Sealer
|
540 gr/liter
|
1-laags aflaksysteem
|
420 gr/liter
|
en chassiscoating
|
|
2-laagsaflaksysteem bestaande uit:
|
420 gr/liter
|
basiskleurlak en blanke lak
|
|
Speciale producten
|
840 gr/liter
|
Overige producten
|
150 gr/liter
|
A. Eindtermen certificaat duikarbeid, certificaat duikmedische begeleiding, certificaat
duikploegleider en certificaat duikerarts
Bij de duikopleiding voor de categorie duikarbeid waartoe de cursist wordt opgeleid
worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
Duikarbeid categorie A als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 1° (SCUBA):
-
– elementaire natuurkunde, fysiologie, en kennis van duikerziekten en de daaraan verbonden
EHBO-procedures;
-
– werking en onderhoud van, en duiken met diverse SCUBA-apparatuur volgens het navolgende
schema:
-
• op een diepte tot 20 meter: ten minste 700 minuten inwatertijd waarvan ten minste
300 minuten op een diepte tussen 10 en 20 meter, en
-
• op een diepte van 20 meter of meer: ten minste 200 minuten inwatertijd met ten minste
een duik tot op een diepte van meer dan 28 meter;
-
– decompressiemethoden;
-
– theorie met betrekking tot onderwatertechniek en -veiligheid;
-
– bijzondere gevaren onder water en veiligheidsprocedures;
-
– zeemanschap bestaande uit: nautische theorie en elementaire meteorologie;
-
– onderwatercommunicatie en -navigatie;
-
– schiemanswerk en tuigage (rigging);
-
– inspectie en rapportage;
-
– zoek- en werkmethoden;
-
– gebruik van de hefballon (lifting);
-
– relevante wet- en regelgeving.
Duikarbeid categorie B als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 2° (SSE):
-
– De vaardigheden genoemd bij categorie A, uitgebreid met voor het gebruik van ademgas
voorziening van de oppervlakte relevante theorie alsmede werking en onderhoud van,
en duiken met diverse duikapparatuur met ademgas voorziening van de oppervlakte (SSE),
zodanig dat de duikminuten van categorie A en B te zamen ten minste de volgende tijd
bedragen:
-
• op een diepte tot 20 meter: ten minste 1600 minuten inwatertijd waarvan ten minste
400 minuten tussen 10 en 20 meter,
-
• op een diepte tussen 20 en 40 meter: ten minste 250 minuten inwatertijd waarvan ten
minste 100 minuten op een diepte tussen 30 en 40 meter in ten minste acht duiken met
een bodemtijd van ten minste 10 minuten per duik, en
-
• op een diepte tussen 40 en 50 meter: ten minste 150 minuten waarvan ten minste drie
duiken in open water en met een totale bodemtijd van ten minste 75 minuten;
-
– decompressiemethoden, inclusief werking en bediening van de decompressietank;
-
– meer uitgebreide kennis van schiemanswerk en tuigage (rigging);
-
– werken met de videocamera;
-
– theorie en gebruik van mechanisch, hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap;
-
– duiken uit de natte duikklok en daarbij optreden als duiker en bellman met de daarbij
behorende noodprocedures;
-
– theorie met betrekking tot dynamische positioneringssystemen;
-
– theorie en gebruik van het heetwaterpak;
-
– relevante regelgeving.
Duikarbeid categorie C als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 3° (droge duikklok):
Voor de opleiding van deze categorie duikarbeid geldt als minimale vooropleidingseis
ten minste één jaar in het bezit zijn van een duikcertificaat categorie B alsmede
ten minste 50 uren duikarbeid hebben verricht van deze categorie.
Daarnaast worden de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
-
– natuurkunde, fysiologie en kennis van duikerziekten met de daaraan verbonden EHBO-procedures
voor mengselgasduiken;
-
– theorie met betrekking tot decompressietank (gassystemen, gasbewaking, brandbestrijding,
sanitaire systemen, communicatie en noodprocedures);
-
– het bedienen van een decompressietank en het uitvoeren van alle hiervoor noodzakelijke
procedures;
-
– werken als lid van de oppervlakte- en de duikploeg bij zowel bounce- als verzadigingsduiken;
-
– het uitvoeren als duiker en bellman van procedures voor in- en uitsluizen (lock-out)
en vervoer onder druk (transport under pressure (TUP)) volgens het vereiste programma;
-
– het uitvoeren van ten minste drie bounceduiken met de duikklok tot respectievelijk
55, 75 en 100 meter;
-
– het uitvoeren van ten minste één saturatieduik;
-
– theorie met betrekking tot de duikklok (gassystemen, scrubbers, verwarming, communicatie
en het ballasten);
-
– het bedienen van de droge duikklok inclusief het uitvoeren van de noodzakelijke controles
en noodprocedures;
-
– theorie met betrekking tot gasterugwinningssystemen en overlevingsapparatuur;
-
– relevante regelgeving.
Duikarbeid categorie D als bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel b, onder 4° (duikarbeid in aquaria, zwembaden of vergelijkbare omstandigheden):
Duikers in de categorie Duikarbeid in aquaria, zwembaden of vergelijkbare omstandigheden
verrichten lichte duikwerkzaamheden in de bassins in het kader van het onderhoud hiervan,
alsmede het observeren en assisteren bij simulaties van ongevallen, het verzorgen
van dieren en bewaking, onderzoek en instandhouding van kunstmatige ecosystemen. Hiervoor
geldt dat:
-
– de maximaal bereikbare diepte van het bassin 9 meter is;
-
– er ten minste 4 meter zicht is onder water;
-
– te allen tijde vrije opstijging mogelijk is;
-
– de stroomsnelheid minder dan 0,5 meter per seconde is;
-
– gebruik wordt gemaakt van perslucht en geen gasmengsels.
Bij de duikopleiding voor de categorie duikarbeid in aquaria, zwembaden of vergelijkbare
omstandigheden worden de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
-
– elementaire natuurkunde, fysiologie, en kennis van duikerziekten en de daaraan verbonden
EHBO-procedures conform de Opleiding Diver First Aid;
-
– werking en onderhoud van, en duiken met diverse SCUBA-apparatuur afgestemd op het
duiken tot een diepte van 9 meter in aquaria, zwembaden en dergelijke met tenminste
600 minuten inwatertijd;
-
– decompressierichtlijnen;
-
– theorie met betrekking tot onderwatertechniek en -veiligheid;
-
– bijzondere gevaren onder water en veiligheidsprocedures gerelateerd aan het werken
met gevaarlijke dieren of begeleiden van mensen bij gesimuleerde ongevallen;
-
– lijnseinen en visuele seinen;
-
– schiemanswerk: ten minste drie knopen;
-
– relevante werkmethoden;
-
– relevante wet- en regelgeving.
B. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikmedische begeleiding
met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht
Bij de opleiding voor de categorie van duikmedische begeleiding waartoe de cursist
wordt opgeleid, worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en
onderwezen:
EHBO duikarbeid, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel c, onder 1°:
-
– EHBO en cardiopulmonaire resuscitatie;
-
– specifieke medische risico’s met betrekking tot het duiken;
-
– natuurkundige aspecten;
-
– anatomie en fysiologie;
-
– pathologie en duikerziekten;
-
– diagnostiek;
-
– gebruik zuurstofkoffer;
-
– preventie;
-
– benodigde minimum praktijkervaring.
MAD A, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel c, onder 2°:
-
– EHBO en cardiopulmonaire resuscitatie;
-
– specifieke medische risico’s met betrekking tot het duiken;
-
– natuurkundige aspecten;
-
– anatomie en fysiologie;
-
– pathologie en duikerziekten;
-
– diagnostiek;
-
– neurologisch onderzoek;
-
– behandeling (decompressieziekten en longembolie);
-
– gebruik zuurstofkoffer;
-
– preventie;
-
– benodigde minimum praktijkervaring.
Voor de opleiding tot dit certificaat geldt als eis een EHBO-diploma met cardiopulmonaire
resuscitatie aantekening.
MAD B, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel c, onder 3°:
-
– uitgebreid lichamelijk onderzoek;
-
– subcutaan, intramusculair en intraveneus injecteren;
-
– hechten van wonden;
-
– uitvoering thoraxpunctie;
-
– inbrenging blaascatheter;
-
– inbrenging intraveneus infuus en uitvoering infuusbeleid;
-
– kunstmatig mechanisch beademen;
-
– intuberen;
-
– inbrenging maagsonde;
-
– rectale ontluchting;
-
– benodigde minimum praktijkervaring.
Voor de opleiding tot dit certificaat geldt als eis een geldig certificaat MAD A
C. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikploegleider
Bij de opleiding voor de categorie van duikploegleider waartoe de cursist wordt opgeleid
, worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:
Duikploegleider, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel a, onder 1°
Vooropleidingseisen duikploegleidersopleiding
-
1. minimumleeftijd: 24 jaar;
-
2. certificaat duikarbeid met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht of equivalent;
-
3. MAD-A-certificaat of equivalent;
-
4. minimaal 2 jaar ervaring als ademgasduiker en tenminste 100 werkduiken;
-
5. in de 2 jaar voorafgaand aan de cursus tenminste 30 werkduiken hebben gemaakt, of
aan tenminste 30 werkduiken leiding hebben gegeven, of een combinatie van beide.
Duikploegleider bij de brandweer, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel a, onder 2°
De leerdoelstellingen zijn gelijk aan die voor de duikploegleider, bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel a, onder 1
Vooropleidingseisen duikploegleidersopleiding bij de brandweer
-
1. minimumleeftijd: 24 jaar;
-
2. in het bezit zijn van het rijksdiploma brandweerduiker;
-
3. minimaal twee jaar ervaring als brandweerduiker en ten minste 20 oefenduiken met
een totale onderwatertijd van ten minste 600 minuten;
-
4. in de twee jaar voorafgaand aan de opleiding:
-
a. ten minste 20 oefenduiken met een totale onderwatertijd van ten minste 600 minuten,
of
-
b. ten minste aan 20 werkduiken leiding hebben gegeven, of
-
c. een combinatie van de onderdelen a en b.
Duikploegleider bedoeld in artikel 6.5, tweede lid, onderdeel a, onder 3° (duikarbeid in aquaria, zwembaden of vergelijkbare omstandigheden)
De volgende leerdoelstellingen worden onderscheiden en onderwezen:
-
1. Wetgeving
– Relevante arbeidsomstandighedenregelgeving (waaronder de hoofdstukken 3, afdeling
2 Aanvullende voorschriften bouwplaats en 6, afdeling 5 Werken onder overdruk van
het Arbeidsomstandighedenbesluit);
-
2. Duikmedische kennis/vaardigheden
-
3. Operationele zaken
-
4. Leidinggeven, waaronder leidinggeven in crisissituaties.
Vooropleidingseisen duikploegleidersopleiding duikarbeid in aquaria, zwembaden of
vergelijkbare omstandigheden
-
1. minimumleeftijd: 21 jaar;
-
2. een certificaat duikarbeid met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht of
equivalent;
-
3. een certificaat Diver First Aid of equivalent;
-
4. minimaal 1 jaar ervaring met duikarbeid in aquaria, zwembaden of vergelijkbare omstandigheden
en tenminste 30 werkduiken.
D. Eindtermen ten aanzien van de afgifte van certificaten duikerarts met betrekking
tot de soort arbeid die wordt verricht
Deze eindtermen zijn samengesteld in overeenstemming met ‘Training standards for Diving
and Hyperbaric medicine’ van de ‘Joint Medical Subcommittee’ van de ‘European Diving
Technology Committee’ (EDTC).
1. Categorieën certificaten:
ad I. Certificaat dat vereist is voor het arbeidsgezondheidskundig onderzoeken van
personen die worden belast met het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige
arbeid onder overdruk, bedoeld in artikel 6.14a, tweede lid, van het besluit.
ad II. Certificaat dat vereist is voor het arbeidsgezondheidskundig onderzoeken van
personen die worden belast met het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige
arbeid onder overdruk, bedoeld in artikel 6.14a, eerste lid, van het besluit en op grond waarvan ook de keuringen, bedoeld in artikel 6.14a, tweede lid, van het besluit mogen worden uitgevoerd.
2. Eindtermen per categorie
|
|
I
|
II
|
1
|
Fysiologie en Pathologie
|
*
|
*
|
|
Hyperbare fysica
– gaswetten en gevolgen op de anatomie
|
B
|
C
|
|
Duikmedische fysiologie
– functionele anatomie
– longfunctie
– gehoor- en evenwicht
– warmteregulatie.
|
B
|
C
|
|
Hyperbare pathofysiologie
– duikreflex
– blackout mechanisme inclusief apneu
– psychologie
– arbeid en uithoudingsvermogen onder water
– decompressie theorie en ontstaan van bellen
|
B
|
C
|
|
Hyperbare pathologie
– acute aandoeningen (barotraumata,decompressieziekte)
– chronische aandoeningen (lange termijn effecten)
|
B
|
C
|
|
Hyperbare zuurstof en behandelingstabellen
|
-
|
C
|
|
Zuurstofintoxicatie
|
A
|
C
|
|
Inerte-gaseffecten (narcose, HPNS)
|
A
|
C
|
|
Medicamenten onder druk
|
B
|
C
|
|
Overige pathologie (hypothermie, verdrinking, ongevallen onder water)
|
A
|
C
|
|
Dodelijke duikongevallen
|
A
|
C
|
|
|
|
|
2
|
Duiktechnologie en veiligheid
|
|
|
|
Kennis van operationele duikprocedures
|
A
|
B
|
|
Kennis van duikapparatuur
|
A
|
C
|
|
Kennis van duiktabellen
|
A
|
C
|
|
Wetgeving en standaards
|
B
|
C
|
|
Veiligheidsplanning en monitoring
|
A
|
C
|
|
|
|
|
3
|
Duikmedische geschiktheid
|
|
|
|
Medische criteria en contra-indicaties voor duikmedische geschiktheid
|
C
|
C
|
|
Diagnostisch onderzoek van de duiker
|
C
|
C
|
|
Wetgeving en standaards van de duikmedische keuring nationaal en internationaal
|
C
|
C
|
|
|
|
|
4
|
Duikongevallen
|
|
|
|
Duikongevallen en -incidenten
|
A
|
C
|
|
Behandeling van duikongevallen
|
A
|
C
|
|
Revalidatie en vervolg na een duikongeval
|
B
|
C
|
|
|
|
|
5
|
Overig
|
|
|
|
Duikmedisch onderzoek nationaal en internationaal
|
-
|
C
|
|
|
|
|
6
|
Praktische training
|
|
|
|
Duikmedische geschiktheid voor werken onder overdruk
|
-
|
+
|
|
Praktische ervaring in de eerste hulp bij duikongevallen ter plaatse
|
-
|
+
|
|
Praktische ervaring in de behandeling van duikongevallen
|
-
|
+
|
|
Introductie en demonstratie professioneel duiken
|
+
|
+
|
|
Demonstratie behandeling duikongeval in compressiefaciliteit
|
+
|
+
|
* A = basis kennis; B = uitgebreide kennis; C = kennis op expert niveau.
De duur van de cursus is minimaal voor:
I
|
25 lesuren + 3 praktijk uren
|
II
|
60 lesuren + praktijkstage
|
3. Kwaliteitscontrole
Ter vernieuwing van het certificaat zijn nodig:
Bijlage XVII. behorend bij artikel 6.7
Met betrekking tot het arbeidsgezondheidskundig onderzoek van personen die duikarbeid,
caissonarbeid, of overige arbeid onder overdruk verrichten:
Een persoon die wordt belast met het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en
overige arbeid onder overdruk:
- -
moet onbelemmerd zijn werkzaamheden onder overdruk kunnen uitvoeren, onder fysiek
zware omstandigheden kunnen zwemmen/lopen, communiceren en de verantwoordelijkheid
psychisch aankunnen;
- -
mag zichzelf of een ander lid van het team niet in gevaar brengen door een medische
aandoening bij werkzaamheden onder overdruk zoals bewustzijnsverlies, oriëntatieverlies
of paniekaanval;
- -
mag geen aandoening hebben die ten gevolge van arbeid onder overdruk kan verergeren;
- -
mag geen aandoening hebben die aanleiding kan geven tot het ontstaan van een duikerziekte
zoals decompressieziekte of barotrauma.
De keuring voor aanvang van de arbeid onder overdruk dient door een duikerarts met
het certificaat duikerarts B uitgevoerd te worden in een voldoende toegerust centrum
om alle aspecten te kunnen onderzoeken. Periodieke keuringen kunnen ook door artsen
met het certificaat duikerarts A worden uitgevoerd. Na een doorgemaakte duikerziekte
- zoals decompressieziekte, luchtembolie of aandoening genoemd als absolute contra-indicatie
dient het medisch onderzoek plaats te vinden door een duikerarts met het certificaat
duikerarts B.
Ten minste dienen de volgende aspecten onderzocht te worden:
|
|
CI
|
Onderzoek/Biometrie
|
|
|
|
|
1
|
Infectieziekten
|
|
|
|
- indien
|
R
|
|
|
onbehandeld
|
|
|
2
|
Endocriene organen
|
|
|
|
- diabetes mellitus
|
A
|
|
3
|
Psychische aandoeningen
|
|
|
|
|
|
|
|
- Psychosyndromen en psychotische
|
A
|
|
|
toestandsbeelden
|
|
|
|
- claustrofobie
|
A
|
|
4
|
Zenuwstelsel
|
|
* baseline
|
|
- episoden van bewustzijnsverlies, convulsies,
|
|
neurologische status
|
|
gezichtsverlies, verlies motoriek
|
|
* visus
|
|
en/of oriëntatie
|
A
|
|
|
- duizeligheid
|
A
|
|
|
- epilepsie
|
A
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
5
|
Tractus circulatorius
|
|
* ergometrie
|
|
- septumdefecten
|
A
|
|
|
- angina pectoris
|
A
|
|
|
- decompensatio
|
A
|
|
|
cordis
|
|
|
|
- myocard infarct
|
A
|
|
|
- arrythmiën
|
R
|
|
|
- hypertensie
|
R
|
|
6
|
Tractus respiratorius
|
|
* 1ste keuring : X-thorax
|
|
- luchtembolie
|
A
|
* longfunctieonderzoek
|
|
- CARA
|
A
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
7
|
Tractus digestivus
|
|
|
|
- hiatus herniae/abdominale hernia
|
R
|
|
|
- acute en/of chronische hepatitis of -
|
A
|
|
|
pancreatitis
|
|
|
|
- haemorrhoiden
|
R
|
|
8
|
Tractus urogenitalis
|
|
* urineonderzoek
|
|
- aandoeningen met abnormale
|
A
|
|
|
nierfunctie
|
|
|
9
|
Keel-Neus-Oor
|
|
* toonaudiogram
|
|
- chronische otitis media
|
A
|
|
|
- middenoor plastieken
|
A
|
|
|
- M. Ménière
|
A
|
|
|
- mastoiditis
|
A
|
|
|
- gebitstoestand (losse elementen)
|
R
|
|
10
|
Haematologie
|
|
* volledig
|
|
- thallassaemia major
|
A
|
bloedbeeld incl. Hb,
|
|
|
|
Ht en leucocyten
|
|
|
|
* glucose
|
|
|
|
* sikkelcel
|
|
|
|
uitsluiten op indicatie
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
11
|
Overige aandoeningen
|
|
|
|
- maligniteit
|
R
|
|
CI (contraindicatie): A = absoluut, R = relatief (meestal tot correctie)
Bijlage XVIII. behorend bij artikel 8.10
1. Verbodsborden
Intrinsieke kenmerken:
Verboden te roken
Vuur, open vlam en roken verboden
Verboden voor voetgangers
Verboden met water te blussen
Geen drinkwater
Geen toegang voor onbevoegden
Verboden voor transportvoertuigen
Niet aanraken
2. Waarschuwingsborden
Intrinsieke kenmerken:
Ontvlambare stoffen of hoge temperatuur
Explosieve stoffen
Giftige stoffen
Bijtende stoffen
Radioactieve stoffen of ioniserende straling
Hangende lasten
Transportvoertuigen
Gevaar voor elektrische spanning
Gevaar
Laserstraal
Oxiderende stoffen
Niet-ioniserende straling
Belangrijk magnetisch veld
Struikelen
Vallen door hoogteverschil
Biologisch risico
Lage temperatuur
Schadelijke of irriterende stoffen
Explosieve atmosfeer
3. Gebodsborden
Intrinsieke kenmerken:
Oogbescherming verplicht
Veiligheidshelm verplicht
Gehoorbescherming verplicht
Adembescherming verplicht
Veiligheidsschoenen verplicht
Veiligheidshandschoenen verplicht
Veiligheidspak verplicht
Gelaatsbescherming verplicht
Individueel harnas verplicht
Verplichte oversteekplaats (voetgangers)
Algemeen gebod (eventueel samen met een ander bord
4. Reddingsborden
Intrinsieke kenmerken:
Vluchtweg-nooduitgang
Te volgen richting Wordt tezamen met één van de onderstaande borden gebruikt
Eerste hulp
Brancard
Veiligheidsdouche
Ogen spoelen
Telefoon voor redding en eerste hulp
5. Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal
Intrinsieke kenmerken:
Brandslang
Ladder
Blusapparaat
Telefoon voor brandbestrijding
Te volgen richting (wordt tezamen met één van de bovenstaande borden gebruikt)
Bijlage XIX. behorend bij artikel 8.26
Hand en armseinen
A. Algemene Gebaren
|
Betekenis
|
Beschrijving
|
Illustratie
|
BEGIN
Pas op! Begin van commando
|
Beide armen zijn horizontaal gestrekt met de handpalmen naar boven
|
|
STOP
Onderbreking
Einde van de beweging
|
De rechterhand is opgeheven en de rechterhandpalm naar voren gehouden
|
|
EINDE
Einde van de werkzaamheden
|
Beide handen zijn ter hoogte van de borst samengevoegd
|
|
B. Verticale bewegingen
|
Betekenis
|
Beschrijving
|
Illustratie
|
HIJSEN
|
Met de opgeheven rechterarm en naar voren gebrachte rechterhandpalm wordt traag een
cirkelbeweging gemaakt
|
|
VIEREN
|
Met de naar beneden gerichte rechterarm en naar binnen gehouden rechterhandpalm wordt
traag een cirkelbeweging gemaakt
|
|
VERTICALE AFSTAND
|
De afstand wordt met de handen aangegeven
|
|
C. Horizontale bewegingen
|
Betekenis
|
Beschrijving
|
Illustratie
|
VOORUIT
|
Beide armen worden gebogen, palmen worden naar binnen gehouden en met de voorarmen
worden trage bewegingen naar het lichaam toe gemaakt
|
|
ACHTERUIT
|
Beide armen worden gebogen, beide handpalmen worden naar buiten gehouden, met de
voorarmen worden trage beweging van het lichaam af gemaakt
|
|
NAAR RECHTS
ten opzichte van de signaalgever
|
Met de ongeveer horizontaal gestrekte rechterarm en de naar beneden gehouden rechterhandpalm
worden trage, richting aanwijzende bewegingen gemaakt
|
|
NAAR LINKS
ten opzichte van de signaalgever
|
Met de ongeveer horizontaal gestrekte linkerarm en de naar beneden gehouden linkerhandpalm
worden trage richtingaanwijzende bewegingen gemaakt
|
|
HORIZONTALE AFSTAND
|
De afstand wordt met de handen aangegeven
|
|
D. Gevaar
|
Betekenis
|
Beschrijving
|
Illustratie
|
GEVAAR
|
Beide handen opgeheven, handpalmen naar voren
|
|
SNELLE BEWEGING
|
De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de beweging worden zeer snel uitgevoerd
|
|
TRAGE BEWEGING
|
De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de bewegingen worden zeer langzaam
uitgevoerd
|
|