Arbeidsomstandighedenregeling

Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2012 en zichtdatum 04-12-2024.
Geldend van 01-07-2012 t/m 30-09-2012

Regeling houdende bepalingen ter uitvoering van bij en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en enige andere wetten gestelde regels

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Paragraaf 1.1a. Certificatie

Artikel 1.1a. Jaarverslag

In het jaarverslag van een certificerende instelling, bedoeld in artikel 1.5b, eerste lid, van het besluit worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld:

  • a. de door de instelling afgegeven, ingetrokken, geschorste dan wel geweigerde certificaten;

  • b. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

  • c. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende taakverdeling;

  • d. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

  • e. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

  • f. aan derden uitbestede werkzaamheden;

  • g. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

  • h. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

  • i. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

  • j. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en ingestelde beroepen en de wijze van afhandeling daarvan;

  • k. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

Artikel 1.1b. Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betalen

  • 1 Voor zover ten gevolge van een verzoek of handeling dan wel nalaten van de aanvrager van een certificaat als bedoeld in deze regeling, extra kosten worden gemaakt in verband met de afgifte van het certificaat, worden deze kosten doorberekend aan de aanvrager.

  • 2 De kosten verbonden aan de afgifte van een certificaat worden bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de instelling.

Paragraaf 1.2. Algemene bepalingen over opleidingen

Artikel 1.2. Algemeen

Voor zover in deze regeling regels zijn gesteld over opleidingen zijn de artikelen 1.3 tot en met 1.8 van toepassing.

Artikel 1.3. Materiaal

De opleiding wordt gegeven aan de hand van aan de cursisten ter beschikking gesteld overzichtelijk schriftelijk opleidingsmateriaal van voldoende didactische kwaliteit.

Artikel 1.4. Docenten

De docenten beschikken voor de onderwerpen die zij tijdens de opleiding behandelen aantoonbaar over ruime theoretische, praktische en didactische kennis of vaardigheden.

Artikel 1.5. Faciliteiten

  • 1 De opleidingsinstelling beschikt over adequate opleidingsfaciliteiten.

  • 2 De opleidingsinstelling biedt de opleiding ten minste twee maal per jaar aan en voert haar ten minste eenmaal per jaar uit.

  • 3 De opleidingsinstelling legt de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van alle betrokkenen bij de opleiding schriftelijk vast.

  • 4 De opleidingsinstelling treft adequate maatregelen om de veiligheid van de cursisten zoveel mogelijk te waarborgen.

Artikel 1.6. Toetsing eindtermen

  • 1 De toetsing van de eindtermen vindt plaats door middel van een examen.

  • 2 De opleidingsinstelling neemt de examens af aan de hand van een deugdelijk en op schrift gesteld examenreglement.

Artikel 1.7. Diploma

De opleidingsinstelling overhandigt de cursist die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, een op naam gesteld schriftelijk bewijs, getekend door twee leden van de examencommissie dan wel het hoofd van de opleidingsinstelling.

Artikel 1.7a. Buitenlandse getuigschriften en kwalificaties van vakbekwaamheid

  • 1 De aanvraag van een certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 1.5f, eerste lid, van het besluit, wordt ingediend bij de Minister of, indien de Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, bij de certificerende instelling onder overlegging van de volgende bescheiden:

    • a. een naar behoren ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

    • b. een goed leesbare kopie van het identiteitsbewijs van aanvrager;

    • c. een in een betrokken land, bedoeld in artikel 1 van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties, behaald getuigschrift van een in dat land erkende opleiding en gewaarmerkt door de daartoe bevoegde instantie in dat land;

    • d. voor zover van toepassing, een bewijsstuk gewaarmerkt door de daartoe bevoegde instantie in het betrokken land, bedoeld onder c, waar het getuigschrift is behaald, dat aan het vereiste aantal jaren beroepservaring is voldaan.

    • e. indien de aanvraag en de in de onderdelen c en d bedoelde documenten in een andere dan de Nederlandse, Duitse of Engelse taal zijn gesteld, een, zo mogelijk, door een beëdigd tolk vertaler opgestelde vertaling van die documenten in één van die talen.

  • 2 Het vaststellen dat de aanvrager beschikt over gelijkwaardige kwalificaties als de houder van een krachtens het besluit verstrekt certificaat, bedoeld in artikel 1.5e, eerste lid, van het besluit, en dat sprake is van voldoende beheersing van de Nederlandse taal, bedoeld in artikel 1.5f, tweede lid, van het besluit, geschieden aan de hand van de procedure inzake het beoordelen van buitenlandse opleidingen, zoals opgenomen in bijlage 0 bij deze regeling.

  • 4 De compenserende maatregel bestaat uit een aanpassingsstage dan wel een proeve van bekwaamheid.

  • 5 De kosten verbonden aan het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, en aan een compenserende maatregel als bedoeld in het vierde lid, worden, met inachtneming van artikel 20, zevende lid, van de wet, doorberekend aan de aanvrager. Artikel 1.1b is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag en de compenserende maatregel.

Artikel 1.8. Administratie

De opleidingsinstelling voert een deugdelijke administratie waarin de persoonlijke gegevens van de cursist en de datum waarop het schriftelijk bewijs, bedoeld in artikel 1.7 is uitgereikt in ieder geval zijn opgenomen en waarin de periode is bepaald gedurende welke de examenopgaven en de uitwerkingen daarvan worden bewaard.

Paragraaf 1.4. Melding beroepsziekten

Artikel 1.11. Gegevens beroepsziekten

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder beroepsziekte: een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden.

  • 2 De mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet omvat ten minste de volgende, niet tot een individuele natuurlijke persoon herleidbare, gegevens:

    • a. de diagnose;

    • b. het geslacht en het geboortejaar van de werknemer;

    • c. de aard en de mate van de belasting in arbeid of arbeidsomstandigheden;

    • d. de aard van de werkzaamheden ten tijde van het ontstaan van de beroepsziekte;

    • e. het beroep van de werknemer ten tijde van de blootstelling, en

    • f. de economische activiteit van de werkgever ten tijde van de blootstelling.

Hoofdstuk 2. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, deskundigen en arbodiensten

Paragraaf 2.1. Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie

Artikel 2.0. Veiligheidsbeheerssysteem

In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, van het besluit komen ten minste de elementen aan de orde, genoemd in bijlage I bij deze regeling.

Artikel 2.0a. Procedures risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 De procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen en de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder a, van het besluit, hebben betrekking op:

    • a. het verrichten van systematisch onderzoek naar de aan een installatie verbonden risico’s van een zwaar ongeval tijdens het ontwerp, de bouw, het gebruik en het onderhoud van de installatie, alsmede bij voorgenomen wijzigingen daarvan;

    • b. de criteria voor het bepalen van de methoden voor het onderzoek als bedoeld onder a;

    • c. de methode voor de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen.

  • 2 De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde onderzoeksmethode is afgestemd op de in dat lid, onderdeel a, bedoelde fasen.

  • 3 De methode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is geschikt om vast te stellen welke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan.

Artikel 2.0b. Beschrijving van scenario’s

  • 1 De beschrijving van de scenario’s, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder b, van het besluit, heeft betrekking op de onderdelen van installaties die de grootste risico’s van een zwaar ongeval met zich meebrengen. De identificatie van de betreffende onderdelen van de installaties vindt plaats op basis van een gedocumenteerde methode.

  • 2 Bij de beschrijving van de scenario’s, bedoeld in het eerste lid, wordt ten minste in aanmerking genomen welke van de volgende voorvallen deze scenario’s op gang kunnen brengen: corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud.

  • 3 Van elk scenario wordt aangegeven wat de waarschijnlijkheid en het effect is en welke maatregelen getroffen zijn om te voorkomen dat het scenario zich voordoet.

  • 4 Voorts wordt van elk scenario, met inachtneming van de reeds getroffen maatregelen, een samenhangend inzicht geboden in:

    • a. de resterende kans dat een zwaar ongeval geschiedt;

    • b. de ernst van de gevolgen die het ongeval in dat geval zal hebben;

    • c. welke verdere maatregelen technisch mogelijk zijn om de kans op een zwaar ongeval verder te verkleinen tot een daarbij aan te geven niveau;

    • d. een indicatie van de kosten die verbonden zouden zijn aan het treffen van de maatregelen, bedoeld in onderdeel c.

Artikel 2.0c. Intern noodplan

Het intern noodplan, bedoeld in artikel 2.5c van het besluit, bevat ten minste de gegevens en de beschrijvingen, bedoeld in bijlage II bij deze regeling.

Paragraaf 2.2. Taken van deskundigen en arbodiensten

Artikel 2.1. Risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de wet verricht de deskundige of de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:

    • a. het toetsen of de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, volledig en betrouwbaar is;

    • b. het toetsen of in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn verwerkt;

    • c. het op basis van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, uitbrengen van een advies aan de werkgever. Dit advies heeft mede betrekking op de in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, voorgestelde wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen en de prioriteiten en de volgorde waarin de maatregelen worden genomen.

Artikel 2.2. Ziekteverzuimbegeleiding

Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, van de wet ondersteunt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst de werkgever bij het adequaat begeleiden van werknemers die door ziekte niet in staat zijn om hun arbeid te verrichten teneinde een verantwoorde werkhervatting te bevorderen. Voor het uitvoeren van deze taak legt de bedrijfarts of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens over het verzuim van werknemers;

  • c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de wet legt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze de periodiciteit en de inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek zijn geregeld;

  • c. hoe met bedrijven afspraken worden gemaakt over de wijze waarop werknemers van het recht op het arbeidsgezondheidskundig onderzoek gebruik kunnen maken;

  • d. op welke indicaties groepsgewijze arbeidsgezondheidskundige onderzoeken plaats kunnen vinden;

  • e. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit arbeidsgezondheidskundige onderzoeken voortvloeien;

  • f. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.4. Aanstellingskeuring

Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet legt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze de aanstellingskeuring wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit het onderzoek in het kader van de aanstellingskeuring voortvloeien;

  • c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen wordt gewaarborgd.

Artikel 2.6. Melding gegevens

  • 1 De arbodienst meldt een wijziging van zijn organisatievorm terstond aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in artikel 2.7.

  • 2 Indien zich een wijziging voordoet in de gegevens, bedoeld in de artikelen 2.12, eerste lid, onder a of b, of 2.13, eerste lid, onder a, meldt de arbodienst onderscheidenlijk de werkgever dit zo spoedig mogelijk aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2.3. Certificatie

Artikel 2.7. Aanwijzing certificerende instelling

Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria, opgenomen in de Regeling Certificatie Arbodiensten, 7e versie, d.d. 1 juli 2008, van de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten.

Artikel 2.11. Afgifte certificaat arbodienst

  • 3 Een certificaat als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vier jaar.

Artikel 2.12. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat externe arbodienst

  • 1 Een externe arbodienst verstrekt aan de minister dan wel, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, de volgende gegevens:

    • a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:

    • b. met betrekking tot de organisatie-eisen, bedoeld in artikel 2.10 van het besluit:

      • 1º. een actueel bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en de statuten van de arbodienst, en

      • 2º. een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel van de publiekrechtelijke aanstelling van de bedrijfartsen en de deskundigen in vaste dienst, waarbij de omvang van het dienstverband wordt vermeld;

    • c. met betrekking tot de werkgevers aan wie bijstand wordt verleend:

      • 1º. een lijst van verzorgde bedrijven, waarin opgenomen zijn de namen, adressen en telefoonnummers van die bedrijven en hun vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal werknemers per bedrijf of vestiging, en

      • 2º. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers.

  • 2 Indien een externe arbodienst niet de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.

Artikel 2.13. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat interne arbodienst

  • 1 De werkgever verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, de volgende gegevens:

    • a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:

    • b. met betrekking tot zijn bedrijf of de vestigingen van zijn bedrijf:

      • 1º. naam, adres en telefoonnummer van het bedrijf of vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal werknemers van het bedrijf of van elke vestiging, en

      • 2º. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers;

  • 2 Indien de werkgever niet de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.

Artikel 2.14. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld arbodeskundigen

Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifieke document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatieinstellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van Arbeids- en Organisatiedeskundige, Arbeidshygiënist en Hogere Veiligheidskundige, document: WDAT-ARBO: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage IIa bij de regeling.

Artikel 2.15. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne

Een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënist, document: WSCS-AH: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage IIb bij de regeling.

Artikel 2.16. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskundige

Een certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere veiligheidskundige, document: WSCS-HVK: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage IIc bij de regeling.

Artikel 2.17. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde

Een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere veiligheidskundige, document: WSCS-AO: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage IId bij de regeling.

Artikel 2.18. Verstrekken gegevens certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, arbeidshygiëne, veiligheidskunde en arbeids- en organisatiekunde

[Vervallen per 03-12-2004]

Hoofdstuk 3. Winningsindustrieën met behulp van boringen

Paragraaf 3.2. Winningsindustrieën met behulp van boringen

Artikel 3.2. Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. risico-analyse:

systematisch onderzoek van risico's voor de veiligheid en de gezondheid op basis waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de wet;

b. acceptatiecriteria:

de grenzen waarbinnen risico's aanvaardbaar zijn;

c. prestatienormen:

duidelijke en meetbare parameters ten aanzien van die prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen, die direct bijdragen aan de verwezenlijking van veiligheids- en gezondheidsdoelstellingen;

d. mijnbouwwerk:

een werk als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet;

e. mijnbouwinstallatie:

een installatie als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, onderdeel f, van het besluit;

f. veiligheids- en gezondheidszorgsysteem:

een systeem als bedoeld in artikel 2.42e van het besluit;

g. veiligheids- en gezondheidsdocument:

een document als bedoeld in artikel 2.42f van het besluit.

Artikel 3.2a. Bepaling risico’s en grenzen

  • 1 De risico’s in het kader van de risico-analyse, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel a, worden kwalitatief en, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald.

  • 2 De grenzen in het kader van bepaling van de acceptatiecriteria, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel b, worden, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald. Voor zover dit niet mogelijk is, worden deze grenzen kwalitatief bepaald.

Artikel 3.3. Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem is gebaseerd op een procesgerichte internationaal erkende norm voor de beheersing van veiligheid, gezondheid, kwaliteitszorg of milieu.

Artikel 3.4. Vastlegging veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt schriftelijk vastgelegd.

  • 2 In de beschrijving van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt aangegeven wat de onderdelen van dit systeem inhouden en hoe de samenhang is tussen deze onderdelen.

Artikel 3.5. Doorlichting veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt regelmatig doorgelicht op basis van internationaal erkende normen voor het doorlichten van zorgsystemen.

  • 2 De aard en de frequentie van de doorlichting wordt zodanig gekozen dat de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem telkens na een periode van drie jaar kan worden bepaald.

Artikel 3.6. Veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 1 Er wordt een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende mijnbouwwerken:

    • a. ieder mijnbouwwerk op het land;

    • b. iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie;

    • c. iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie, en

    • d. iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd;

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is op de mijnbouwwerken, bedoeld in het eerste lid, aanwezig.

Artikel 3.7. Veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Voor zover niet reeds bij het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, hiermee rekening is gehouden, wordt er een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende bijzondere werkzaamheden:

    • a. het boren van een boorgat;

    • b. het uitvoeren van werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat, en

    • c. het gelijktijdig uitvoeren van werkzaamheden op een mijnbouwwerk of op of in de nabijheid van een mijnbouwinstallatie, indien het gelijktijdig uitvoeren van deze werkzaamheden een gevaar voor de veiligheid en de gezondheid vormt.

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is bij de uit te voeren werkzaamheden aanwezig.

Artikel 3.8. Onderdelen veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen a en b, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het voorontwerprapport;

    • b. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • c. het addendum gebruik;

    • d. het addendum grote wijzigingen, en

    • e. het addendum verlaten en verwijderen.

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen c en d, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • b. het addendum gebruik, en

    • c. het addendum grote wijzigingen.

Artikel 3.9. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, bevat:

  • a. een duidelijke en nauwkeurige beschrijving van het mijnbouwwerk alsmede van de werkzaamheden die op het mijnbouwwerk worden uitgevoerd, met inbegrip van een aanduiding van de voorzieningen die in het ontwerp van het mijnbouwwerk zijn opgenomen ter uitsluiting of vermindering van de risico's;

  • b. in aanvulling op onderdeel a, de informatie, bedoeld in bijlage IV bij deze regeling;

  • c. de informatie, bedoeld in bijlage V bij deze regeling, met betrekking tot het brandbestrijdingsplan;

  • d. de informatie, bedoeld in onderdeel c, is gebaseerd op de opgave, bedoeld in artikel 2.42f, eerste lid, onder a, van het besluit;

  • e. een opgave van de acceptatiecriteria;

  • f. een lijst van alle geïdentificeerde en geanalyseerde risico's, inclusief een samenvatting van het onderzoek dat in dit kader is verricht voor het mijnbouwwerk op het land of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in bijlage VI bij deze regeling of voor de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie of een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd, bedoeld in bijlage VII bij deze regeling;

  • g. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;

  • h. een beoordeling van de doeltreffendheid en geschiktheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem voor het mijnbouwwerk met inbegrip van de resultaten en de noodzakelijk bevonden wijzigingen of aanvullingen van dat zorgsysteem;

  • i. een samenvatting, in niet-technische terminologie, van het onderzoek, bedoeld in bijlage VI en VII bij deze regeling, dat is verricht in het kader van het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument;

  • j. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;

  • k. een opgave van de prestatienormen;

  • l. de grenzen waarbinnen de op het mijnbouwwerk gebruikte apparatuur en beheerssystemen normaal kunnen functioneren;

  • m. een actieplan met tijdpad voor de realisatie van de maatregelen, bedoeld in onderdeel j;

  • n. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria;

  • o. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen, en

  • p. een schriftelijke verklaring dat de risico's ten minste binnen de van tevoren vastgestelde acceptatiecriteria en prestatienormen vallen.

Artikel 3.10. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.7, bevat:

    • a. een overzichtstekening waarop de combinaties, bedoeld in het tweede lid, zijn aangegeven;

    • b. een opgave van de acceptatiecriteria;

    • c. een beoordeling en een evaluatie van de gevaren en de daarmee samenhangende risico's die specifiek zijn voor de locatie en voor de werkzaamheden waarop het veiligheids- en gezondheidsdocument betrekking heeft;

    • d. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;

    • e. een evaluatie van alle beheerssystemen die bijdragen aan de vermindering van de risico's;

    • f. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;

    • g. een opgave van de prestatienormen;

    • h. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria, en

    • i. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen.

Artikel 3.11. Toezenden voorontwerprapport

  • 2 Het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt acht weken voor het in gebruik nemen van een mijnbouwwerk in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 3 Het addendum gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt voor de eerste maal vijf jaar na toezending van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik en vervolgens eenmaal in de vijf jaar in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 4 Het addendum verlaten en verwijderen, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, wordt acht weken voor het verlaten van een mijnbouwwerk of het verwijderen van een vast opgestelde mijnbouwinstallatie in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 5 De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, wordt op verzoek van een daartoe aangewezen toezichthouder in tweevoud aan hem toegezonden.

Artikel 3.12. Toezenden van het veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument voor de bijzondere werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onderdelen a en b, wordt vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 2 Dit veiligheids- en gezondheidsdocument gaat vergezeld van het werkprogramma, bedoeld in artikel 74 van het Mijnbouwbesluit indien het de volgende werkzaamheden betreft:

    • a. het boren van een boorgat;

    • b. het uitvoeren van werkzaamheden in een bestaand boorgat.

Artikel 3.13. Naleving veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 2 De werkgever die verantwoordelijk is voor het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, beoordeelt regelmatig en systematisch de naleving en de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidsdocument.

  • 3 Indien de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, daartoe aanleiding geven, herziet de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats het veiligheids- en gezondheidsdocument. De herziene delen van het veiligheids- en gezondheidsdocument worden, alvorens het gewijzigde veiligheids- en gezondheidsdocument wordt uitgevoerd, in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

Artikel 3.14. Noodplan

Hoofdstuk 4. Veiligheid tankschepen en gevaarlijke stoffen

Paragraaf 4.1. Veiligheid aan op of in tankschepen

Artikel 4.1. Definities

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. brandbare vloeistoffen: vloeistoffen waarvan het vlampunt niet hoger is dan 100°C;

  • b. K0-, K1- en K2-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, met een vlampunt lager of gelijk aan 55°C, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, voor zover niet begrepen onder KT-vloeistoffen;

  • c. K3-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, geen KT-vloeistoffen zijnde, waarvan het vlampunt hoger is dan 55°C;

  • d. KT-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging, bedwelming of verstikking kunnen opleveren;

  • e. T-vloeistoffen: vloeistoffen, niet zijnde brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging bedwelming of verstikking kunnen opleveren;

  • f. K1-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin K0-, K1- of K2-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • g. K3-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin geen andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • h. KT-ruimte:een tot een schip behorende ruimte waarin KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • i. T-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin T-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • j. K1-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een K1-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • k. K3-schip: een schip, in de ladingtanks waarvan noch andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen geen T-vloeistoffen of resten van een van die vloeistoffen anders dan in verpakking voorkomen;

  • l. KT-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een KT-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • m. T-schip: een schip, niet zijnde een K1- of KT-schip, waarvan een of meer van de ladingtanks een T-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • n. vuur: vuur, vonkvorming, open licht of elk oppervlak met een temperatuur welke gelijk is aan of hoger is dan de minimumontstekingstemperatuur van de vloeistoffen of de gassen die de ladingtanks bevatten of waarvan resten in die tanks voorkomen;

  • o. werk met vuur: werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;

  • p. koud werk: werkzaamheden waarbij geen vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;

  • q. schoonmaken: iedere handeling die gericht is op of verband houdt met het schoon-, gasvrij- of droogmaken van een K1-, KT-, K3- of T-ruimte;

  • r. ladingzone: de ladingtanks en alle rechtstreeks aan deze tanks grenzende tanks of andere ruimten, welke als afscheiding dienen tussen de ladingtanks en de overige ruimten van het schip;

  • s. gasdeskundige: een deskundig persoon als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit die voldoet aan artikel 4.14;

  • t. veiligheids- en gezondheidsverklaring: een door een gasdeskundige na een doeltreffend onderzoek afgegeven verklaring als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit, overeenkomstig een van de bij bijlage IX van deze regeling vastgestelde modellen.

Artikel 4.2. Toepassingsgebied

Deze paragraaf is van toepassing op de in artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit bedoelde werkzaamheden op K1-, K3-, KT- of T-schepen.

Artikel 4.3. Veiligheidsmaatregelen

Indien zich bij of als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit gevaarlijke gassen concentreren en deze door onvoldoende luchtbeweging niet snel genoeg worden verdund of afgevoerd, worden maatregelen getroffen om deze concentraties te beperken. Indien dit niet in voldoende mate mogelijk is, worden de tankdeksels gesloten en de desbetreffende werkzaamheden gestaakt.

Artikel 4.4. Schoonmaken

  • 1 Alvorens werknemers de schoon te maken ruimten betreden, is vastgesteld dat zulks zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid kan geschieden.

  • 2 Een schoon te maken ruimte wordt niet betreden zolang als gevolg van werkzaamheden in een aangrenzende ruimte de temperatuur van de schotten aanmerkelijk hoger kan worden dan de omgevingstemperatuur.

  • 3 Een schoon te maken ruimte wordt evenmin betreden zolang in een aangrenzende ruimte een explosief mengsel aanwezig is en deze ruimte niet is gesloten.

  • 4 Tijdens het schoonmaken worden aan dek en in de ladingzone geen andere werkzaamheden verricht dan die welke verband houden met het schoonmaken, tenzij deze werkzaamheden plaatsvinden tijdens een gesloten schoonmaakproces en uitsluitend betrekking hebben op laden en lossen. Het schoonmaken en de laad- en loswerkzaamheden:

    • a. vinden volledig gescheiden van elkaar plaats;

    • b. beïnvloeden elkaar niet en

    • c. staan onder voortdurend toezicht.

Artikel 4.5. Onderzoek

Tijdens het schoonmaken wordt zo dikwijls als dit nodig is, onderzocht of als gevolg van vrijkomende vloeistoffen, gassen of dampen gevaar voor brand, ontploffing, bedwelming, verstikking of vergiftiging ontstaat.

Artikel 4.6. Voorkomen gevaren

  • 1 Het schoonmaken van K1-, K3- en KT-ruimten is erop gericht de concentratie van gassen en dampen onder de onderste explosiegrens te houden of op veilige wijze tot onder die grens terug te brengen. Indien tijdens het schoonmaken een gassamenstelling optreedt, welke gevaar oplevert voor een ontploffing, wordt de duur van deze toestand zo kort mogelijk gehouden. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan ontstaan.

  • 2 Het schoonmaken van K1-, K3-, KT- en T-ruimten wordt zo uitgevoerd, dat binnen en buiten die ruimten naar redelijke verwachting geen gevaar voor bedwelming, verstikking of vergiftiging kan ontstaan. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan optreden.

Artikel 4.7. Veiligheidsvoorwaarden

  • 1 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.

  • 2 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen gevaar bestaat voor vonkvorming of ontstekingsgevaar door elektrostatische ladingen.

  • 3 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone niet gerookt wordt.

  • 4 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien er binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen onbevoegden kunnen komen.

  • 5 De ladingtanks in de gehele ladingzone van K1,- K3- en KT-schepen worden niet geopend dan nadat aan het eerste tot en met vierde lid is voldaan.

  • 6 De ladingtanks in de gehele ladingzone van T-schepen worden niet geopend dan nadat aan het vierde lid is voldaan.

Artikel 4.8. Veiligheids- en gezondheidsverklaring

De artikelen 4.4, vierde lid, en 4.7 zijn niet van toepassing op K3-ruimten buiten de ladingzone op K1-, KT- en T-schepen indien met betrekking tot deze schepen een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in artikel 4.1, onder t, is afgegeven.

Artikel 4.9. Onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen

  • 1 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt slechts plaats nadat een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de bij artikel 4.10 gestelde regels heeft plaatsgevonden en in verband met dit onderzoek een volledig en correct ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt aan de werkgever die de onderhouds-, herstellings-, verbouwings-, of sloopwerkzaamheden zal uitvoeren.

  • 2 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt voorts slechts plaats voor zover die werkzaamheden en de ruimten waarin deze worden uitgevoerd, zijn vermeld in de in het eerste lid bedoelde veiligheids- en gezondheidsverklaring als zijnde toegestaan.

  • 3 Een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in het eerste lid wordt bij een gasdeskundige aangevraagd.

  • 4 Bij de aanvraag worden alle inlichtingen verstrekt, welke met het oog op de afgifte van de veiligheids- en gezondheidsverklaring van belang zijn, terwijl desverlangd nadere inlichtingen ter zake worden verstrekt.

Artikel 4.10. Onderzoek gasdeskundige

  • 1 Het in artikel 4.9 bedoelde onderzoek wordt ingesteld door de gasdeskundige, die de uitslag van dat onderzoek vermeldt op de door hem uit te reiken veiligheids- en gezondheidsverklaring.

  • 2 De gasdeskundige strekt dit onderzoek uit over alle ruimten ten aanzien waarvan hij dit in verband met de aard van de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk acht. Bij het onderzoek betrekt de gasdeskundige zo nodig een goed geoutilleerd laboratorium. Hij maakt gebruik van deugdelijke, in goede staat verkerende meet- en andere hulpapparatuur.

  • 3 Hij stelt vast of de te onderzoeken ruimten:

    • a. K1-, KT-, K3- of T-ruimten zijn;

    • b. veilig voor mensen zijn in die zin, dat:

      • 1º. werknemers die ruimten zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen betreden, en

      • 2º. geen gevaar voor bedwelming, verstikking, vergiftiging of letsel bestaat, met dien verstande dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor mensen”;

    • c. veilig voor vuur zijn in die zin, dat:

      • 1º. de resten van brandbare vloeistoffen daaruit zijn verwijderd zodat geen gevaar bestaat voor brand;

      • 2º. eventueel nog aanwezige brandbare gassen of dampen nergens een concentratie in de lucht vormen, welke hoger ligt dan 20% van de onderste explosiegrens;

      • 3º. de aangrenzende ruimten hetzij voldoen aan het onder 1° en 2° gestelde, hetzij tot de top zijn gevuld met water waarop zich geen K0-, K1-, K2- of KT-vloeistoffen bevinden, hetzij op andere wijze brand- en explosie-veilig zijn gemaakt,

      met dien verstande, dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor vuur”.

  • 4 De gasdeskundige reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:

    • a. de ruimten waarin koud werk moet worden verricht, veilig voor mensen zijn;

    • b. de ruimten waarin werk met vuur moet worden verricht, zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur zijn;

    • c. de toestand waarin andere dan de onder a en b bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de verklaring aangewezen werkzaamheden zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers uitgevoerd kunnen worden.

  • 5 Hij reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in een deel van de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hem ten minste zes uren na de in het vierde lid bedoelde vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat de in dat lid vermelde ruimten nog steeds voldoen aan de daarbij gestelde eisen.

  • 6 In afwijking van het vierde lid reikt hij een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:

    • a. de gehele ladingzone veilig voor mensen als bedoeld in het derde lid, onder b, en veilig voor vuur als bedoeld in het derde lid, onder c, is, en

    • b. de toestand waarin andere dan de onder a bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de veiligheids- en gezondheidsverklaring aangewezen werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden en indien hem ten minste zes uren na die vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat geen wijziging heeft plaatsgevonden in de onder a en b bedoelde toestand.

  • 7 Een veiligheids- en gezondheidsverklaring is niet van toepassing op leidingen in of buiten het tankschip en is alleen geldig als zij volledig en juist is ingevuld en zolang de toestand op grond waarvan de verklaring is verleend ongewijzigd is.

Artikel 4.11. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring

Werk met vuur boven dan wel in een deel van de ladingzone aan een K1- of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c en waarbij in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt is alleen dan toegestaan indien:

  • a. de aard van de werkzaamheden, de plaats of plaatsen waar deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd en de periode waarin zij zullen worden verricht, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • b. de plaatsen waar vonken of gloeiende metaaldelen kunnen neerkomen door de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • c. de plaatsen waar aanmerkelijke temperatuurverhoging kan optreden als gevolg van de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • d. door een gasdeskundige een gedagtekende verklaring is uitgereikt waaruit blijkt dat op de onder a tot en met c bedoelde plaatsen de resten van brandbare vloeistoffen zijn verwijderd, zodat geen brandgevaar bestaat;

  • e. door een gasdeskundige een volledig en juist ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven waaruit blijkt dat ruimten waarin gewerkt moet worden en aangrenzende ruimten veilig voor mensen zijn of geïnertiseerd als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

Artikel 4.12. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring, binnen 25 meter van de ladingzone

  • 1 Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1, of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is de aanwezigheid van vuur slechts toegestaan indien door een gasdeskundige voor de aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt, dat de ladingzone veilig voor mensen is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

  • 2 De aanwezigheid van vuur, bedoeld in het eerste lid, is voorts toegestaan indien blijkt uit de verklaring, bedoeld in voornoemd lid, dat:

  • a. de brandbare gassen in de atmosfeer van de ladingzone nergens een concentratie van meer dan 20% van de onderste explosiegrens vormen, of

  • b. de toestand van de in de ladingzone aanwezige atmosfeer zodanig is dat bij verdunning daarvan met lucht geen brandbaar of explosief mengsel ontstaat.

Artikel 4.13. Melding werkzaamheden

Indien de situaties, bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.12, zich voordoen, wordt hiervan melding gedaan aan de daartoe aangewezen toezichthouder vóór de aanvang van de werkzaamheden.

Artikel 4.14. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige

Een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 3.5h, vierde lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regeling SGT ref.nr. SKO/03035/S van de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO, vastgesteld per 19 november 2003.

Artikel 4.15. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Paragraaf 4.2. Veilig werken met explosieven

Artikel 4.16. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid springmeester

Een certificaat van vakbekwaamheid springmeester als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in de regeling SPR ref. nr. REG/SPR/20/001 van de Stichting voor certificatie van vakbekwaamheid Hobéon SKO, vastgesteld per 3 juni 2010.

Artikel 4.17. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Paragraaf 4.2a. Veilig werken met professioneel vuurwerk

Artikel 4.17a. Definities

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    a. groot vuurwerk:

    professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten tijdens een evenement of voorstelling;

    b. pyrotechnische speciale effecten:

    professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.

  • 2 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling aangemerkt als groot vuurwerk.

Artikel 4.17b. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk

Een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in het document Certificatie-eisen Vuurwerkdeskundige versie 1 van Kiwa Certificatie en Keuringen N.V, vastgesteld per 14 februari 2002.

Artikel 4.17c. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Artikel 4.17d. Gegevens werkplan professioneel vuurwerk

[Vervallen per 01-07-2011]

Paragraaf 4.2b. Opsporen conventionele explosieven

Artikel 4.17e. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld opsporen conventionele explosieven

Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifieke document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatieinstellingen belast met systeemcertificatie op het gebied van Opsporen Conventionele Explosieven, document: WDAT-OCE: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XI bij de regeling.

Artikel 4.17f. Afgifte procescertificaat opsporen conventionele explosieven

Een procescertificaat opsporen conventionele explosieven als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifieke certificatieschema voor het systeemcertificaat opsporing conventionele explosieven, document WSCS-OCE: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XII bij de regeling.

Paragraaf 4.3. Beoordeling risico van blootstelling aan gevaarlijke stoffen in combinatie

Artikel 4.18. Beoordeling risico van blootstelling aan gevaarlijke stoffen in combinatie

Bij de beoordeling van het risico van blootstelling in de individuele ademhalingszone van de werknemer aan gevaarlijke stoffen in combinatie, zoals bedoeld in artikel 4.2, zesde lid, van het besluit, wordt in geval van het risico van blootstelling aan stoffen waarvan bekend is dat deze stoffen hetzelfde gezondheidkundige gevolg hebben op hetzelfde orgaansysteem, bijlage XIIA bij de regeling toegepast.

Paragraaf 4.4. Wettelijke grenswaarden

Artikel 4.19. Gevaarlijke stoffen

  • 2

De resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit worden voor elke stof waarvoor overeenkomstig het eerste lid en artikel 4.3, tweede lid, van het besluit een grenswaarde is vastgesteld, getoetst aan die grenswaarde. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

Artikel 4.20. Kankerverwekkende en mutagene stoffen

Paragraaf 4.4a. Nadere voorschriften over het werken met lood

Artikel 4.20a. Meetfrequentie en analyse van lood in de lucht

  • 1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, van het besluit wordt de concentratie van lood in de lucht om de drie maanden gemeten. Er kan worden volstaan met eenmaal per jaar meten, indien er geen verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling plaatsvindt, en

    • a. het loodgehalte in het bloed van geen enkele werknemer, gemeten overeenkomstig artikel 4.10b van het besluit, meer bedraagt dan 60 µg/100 ml bloed, of

    • b. uit twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken, dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m3 lucht of dat de omstandigheden van de blootstelling niet merkbaar variëren.

  • 2 De bepaling van de concentratie van lood in de lucht, als bedoeld in het eerste lid, geschiedt met behulp van de atomaire arbsorptiespectrometrie of een andere analysemethode, die gelijkwaardige resultaten oplevert.

Artikel 4.20b. Controle van lood in het bloed

  • 1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van het besluit, worden de werknemers ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid gesteld tot het meten van het loodgehalte in het bloed.

  • 2 De frequentie van het meten van het loodgehalte in bloed kan worden teruggebracht tot eenmaal per jaar, indien het loodgehalte van geen enkele werknemer meer bedraagt dan 50 µg/100 ml bloed en uit de twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m³ lucht.

  • 4 De resultaten van de meting, bedoeld in het eerste lid, worden getoetst aan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.19a. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

Paragraaf 4.4b. Kankerverwekkende processen

Artikel 4.20c. Aanwijzing

Als kankerverwekkende processen, bedoeld in artikel 4.11, onderdeel c, onder 2°, van het besluit worden de processen waarbij de volgende mengsels van stoffen vrijkomen aangewezen:

  • a. dieselmotoremissies;

  • b. een mengsel van N-[3-hydroxy-2-(2-methylacryloylaminomethoxy)-propoxymethyl]-2-methylacrylamide en N-[2,3-bis-(2-methylacryloylaminomethoxy)propoxymethyl]-2-methylacrylamide en methacrylamide en 2-methyl-N-(2-methylacryloylaminomethoxymethyl)acrylamide en N-(2,3-dihydroxypropoxymethyl)-2-methylacrylamide, of;

  • c. C.I. Basic Violet 3 met 0,1% of meer Michlers keton.

Paragraaf 4.5. Meetmethodes asbest

Artikel 4.22. Monsterneming

Monsters worden genomen uit de individuele ademzone van de werknemers, dat wil zeggen binnen een halve bol met een straal van 300 mm frontaal voor het gezicht en gemeten vanaf het midden van een lijn, die de oren verbindt.

Artikel 4.23. Te gebruiken materialen

Bij monsterneming wordt gebruik gemaakt van:

  • a. membraanfilters van gemengde esters van cellulose of cellulosenitraat, met een poriëngrootte van 0,8 tot 1,2 micrometer met gedrukte vierkanten en een doorsnede van 25 mm en een optimale belasting van 100/400 vezels per mm²;

  • b. een open filterhouder, voorzien van een cilindervormige kap die zich tussen 33 en 44 mm voor het filter bevindt, waardoor een cirkelvormig oppervlak van ten minste 20 mm doorsnee wordt blootgesteld, waarvan de kap bij het gebruik naar beneden is gericht;

  • c. een draagbaar pompje met batterijvoeding dat de werknemer tijdens de monsterneming meedraagt, waarvan de luchtsnelheid regelmatig is en wordt afgesteld op 1 liter per minuut ± 5%; deze luchtsnelheid blijft tijdens de periode van de monsterneming gehandhaafd binnen ± 10% van aanvankelijke stroomsnelheid, waarbij voor de duur van de monsterneming een marge van 2% is toegestaan.

Artikel 4.24. Vezeltelling

  • 1 De voor de vezeltelling te gebruiken binoculaire microscoop heeft de volgende kenmerken:

    • a. Koehler-verlichting;

    • b. onder de voorwerptafel is een centreerring, een Abbe- of achromatische fasecontrastcondensor ingebouwd, waarbij het fasecontrast onafhankelijk van het mechanisme van de condensorcentrering wordt ingesteld;

    • c. een positief par-focaal achromatisch fasecontrastobjectief, met een vergroting van 40 maal en met een numerieke opening van 0,65 tot 0,70 en een fase-ring-absorptie van 65 tot 85%;

    • d. een algeheel gecompenseerd oculair met een vergroting van 12,5;

    • e. ten minste één oculair is geschikt voor een graticule en moet te focussen zijn;

    • f. een Walton-Beckett ringvormige oculairgraticule met een zichtbare diameter in het objectvlak van 100 micrometer, ± 2 micrometer, bij gebruik van het gespecificeerde objectief en oculair, en geverifieerd met een micrometer op een voorwerptafel.

  • 2 De microscoop wordt aan het begin van de dag van gebruik opgesteld volgens de voorschriften van de fabrikant, waarbij de waarnemingsgrens wordt gecontroleerd aan de hand van een fase-contrastproefplaatje. De codes op de AIA-proefglaasjes of op de blokken op het HSE/NLP/Mark 2 proefglaasje zijn bij gebruik volgens de door de fabrikant aangegeven wijze zichtbaar tot aan code 5 respectievelijk blok 5.

Artikel 4.25. Voorschriften bij telling

Telling van de vezels op het filter, bedoeld in artikel 4.24, vindt plaats volgens de onderstaande voorschriften:

  • a. alleen telbare vezels worden geteld; onder telbare vezel wordt verstaan een vezel die voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder c, van het besluit die geen deeltje met een maximum diameter groter dan 3 micrometer raakt;

  • b. telbare vezels waarvan de twee uiteinden zich binnen de graticulezone bevinden, worden als één vezel geteld;

  • c. telbare vezels waarvan zich één uiteinde binnen de graticulezone bevindt, worden als een halve vezel geteld;

  • d. een vezelcluster dat over zijn lengte op één of meer plaatsen stevig en niet gespleten schijnt te zijn maar dat op andere plaatsen in afzonderlijke vezels uiteen schijnt te vallen, is één telbare vezel indien het voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder c, van het besluit; de diameter wordt gemeten dwars door het niet-gespleten deel en niet door het gespleten deel;

  • e. bij vezelclusters in de vorm van een bundel, waarin de afzonderlijke vezels elkaar raken of kruisen, worden deze vezels apart geteld indien zij voldoende van elkaar kunnen worden onderscheiden om vast te stellen dat zij voldoen aan de definitie van een vezel; wanneer dit niet het geval is, dan is de bundel een telbare vezel, indien hij als geheel aan de definitie voldoet;

  • f. het filter dan wel een deel daarvan wordt op een voorwerpglaasje geplaatst, doorzichtig gemaakt volgens de acetontriacetinemethode en met een dekglaasje bedekt;

  • g. graticulezones waar zal worden geteld, worden a-select in het hele blootgestelde oppervlak van het filter gekozen;

  • h. indien meer dan een achtste van een graticulezone is bedekt met een vezelcluster dan wel deeltjes wordt de graticulezone overgeslagen en wordt een andere zone geteld;

  • i. er worden 100 vezels geteld, waarbij minimaal 20 graticulezones worden onderzocht of er worden 100 graticulezones onderzocht.

Artikel 4.26. Berekening

  • 1 Het gemiddelde aantal vezels per graticulezone wordt berekend door het aantal getelde vezels te delen door het aantal onderzochte graticulezones. De bijdrage tot het tellen als gevolg van vlekken op het filter en verontreiniging wordt beneden 3 vezels per 100 graticulezones gehouden en wordt gemeten met behulp van blancofilters.

  • 2 De concentratie van vezels in de lucht is (het gemiddeld aantal vezels per graticulezone x de gehele blootgestelde zone van het filter)/(graticulezone x doorgeleid luchtvolume).

Paragraaf 4.6. Certificatiebepalingen arbeid met asbest

Artikel 4.27. Eisen voor afgifte van certificaten in het werkveld asbest

Een certificaat kan worden afgegeven indien:

  • a. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie, zoals opgenomen in bijlage XIIIa bij de regeling;

  • b. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering, zoals opgenomen in bijlage XIIIb bij de regeling;

  • c. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, vijfde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA), zoals opgenomen in bijlage XIIIc bij de regeling;

  • d. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, zevende lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV), zoals opgenomen in bijlage XIIId bij de regeling.

Artikel 4.28. Eisen voor aanwijzing en (blijven) functioneren als certificerende instelling in het werkveld asbest

Een aanwijzing als certificerende instelling kan geschieden indien:

  • a. in geval van een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, of artikel 4.45d, eerste lid, van het besluit, de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB), zoals opgenomen in bijlage XIIIe bij de regeling;

  • b. in geval van een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54d, vijfde of zevende lid, van het besluit de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatieinstellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV), zoals opgenomen in bijlage XIIIf bij de regeling.

Paragraaf 4.8a. Vluchtige organische stoffen

Artikel 4.32a. Lijmen en verven in binnensituaties

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a. producten: lijmen, verven, lakken, beitsen, vernissen, vulmiddelen, olie- of wasachtige producten, impregneermiddelen en vloercoatings die vluchtige organische stoffen als bedoeld in artikel 4.62a van het besluit bevatten;

    • b. bestanddelen van woningen of andere gebouwen: alle objecten die in woningen of andere gebouwen aanwezig zijn en die door hun aard, vorm, gewicht of afmetingen daaruit redelijkerwijs niet kunnen worden verwijderd. Onder bestanddelen van woningen en andere gebouwen worden niet verstaan objecten die worden vervaardigd, hersteld of onderhouden in het kader van een productieproces, onderscheidenlijk reparatie of onderhoud, voor zover het vervaardigen, herstel of onderhoud wordt verricht op een daartoe adequaat ingerichte arbeidsplaats.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen handelingen in woningen of andere gebouwen, bestaande uit:

    • a. het lijmen van bekleding op vloeren, trappen, wanden of plafonds van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking;

    • b. het aanbrengen van producten in woningen of andere gebouwen of op bestanddelen van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking.

  • 3 Het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op:

    • a. metalen bestanddelen van gebouwen ten aanzien waarvan toepassing van producten op grond van de in bijlage XIV bij deze regeling beschreven omstandigheden is toegestaan;

    • b. het voorbewerken van muren en plafonds van woningen of andere gebouwen op plaatsen waar deze muren en plafonds ernstig verontreinigd zijn door brand- of rookschade of aanslag als gevolg van het roken van tabakswaren;

    • c. het voorbewerken in de zin van versterken van sterk poreuze of poederende bestanddelen van woningen of andere gebouwen;

    • d. het repareren met behulp van verf of lak van beschadigingen aan stalen constructies bij nieuwbouw van woningen of andere gebouwen;

    • e. het herstellen van historische afwerkings- of toplagen in een techniek die gelijk is aan of overeenkomt met die historische afwerking, waarbij herstelwerkzaamheden gericht zijn op herstel of instandhouding van een architectuurhistorische eenheid binnen een beschermd monument in de zin van de Monumentenwet 1988;

    • f. het aanbrengen van traditioneel imitatieschilderwerk, zoals marmer- en houtnerfschilderwerk, alsmede het vergulden met behulp van goudverf. Onder aanbrengen wordt niet verstaan de voorbewerking;

    • g. het aanbrengen van een product op beglazingskit in gebouwen voor zover deze opgeleverd zijn voor 1 januari 2001, teneinde deze kit geschikt te maken voor de toepassing van watergedragen verfproducten.

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a, bevatten ten hoogste 5 gram vluchtige organische stoffen per kilogram gebruiksklaar product.

  • 5 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het betreft het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 60 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.

  • 6 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het andere werkzaamheden betreft dan het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 100 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product. Indien het bij de producten, bedoeld in de eerste zin, gaat om producten op epoxybasis, wordt benzylalcohol uitgezonderd bij het bepalen van het gewicht van de vluchtige organische stoffen.

Artikel 4.32aa. Tijdelijke regeling sportvloercoatings

  • 1 In afwijking van artikel 4.32a, zesde lid, eerste zin, geldt voor niet-gepigmenteerde coatings voor sportvloeren en belijningsverf voor sportvloeren, dat deze ten hoogste 400 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product mag bevatten.

  • 3 Dit artikel vervalt met ingang van 1 augustus 2015.

Artikel 4.32ab. Tijdelijke regeling vloercoatings op basis van MMA

  • 1 In aanvulling op artikel 4.32a, derde lid, is artikel 4.32a, tweede lid, onder b, niet van toepassing op het gebruik van vloercoatings op basis van methylmethacrylaat, voor zover het betreft het repareren en onderhouden van een bestaande vloer in een woning of een gebouw, mits de ingebruikname en volledige chemische en mechanische bestendigheid van die vloer noodzakelijk zijn binnen 7 dagen na het aanbrengen van de vloercoating en dit, onder de gegeven omstandigheden, niet mogelijk is met producten als bedoeld in artikel 4.32a, zesde lid.

  • 2 Dit artikel vervalt met ingang van 1 augustus 2015.

Artikel 4.32b. Offsetdrukken

  • 1 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het drukken met behulp van een offsetpers;

    • b. het dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk;

    • c. het niet-dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk.

  • 2 Het vochtwater dat wordt gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevat ten hoogste 8 volumeprocenten isopropylalcohol of andere mono-alcoholen bij automatische doseersystemen en ten hoogste 10 volumeprocenten bij handmatige doseersystemen en bij rotatie-offsetpersen die voor het eerst in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 1985.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder c, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C.

Artikel 4.32c. Zeefdrukken

  • 1 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij zeefdruk;

    • b. het zeefdrukken van papier en karton dat is bestemd voor toepassingen in binnenruimten en dat zwaarder is dan 135 gram per vierkante meter.

  • 2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 21 °C.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.

Artikel 4.32d. Illustratiediepdrukken

  • 2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.

Artikel 4.32e. Verpakkingsdiepdrukken en flexodrukken

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. lakkeren:

    het aanbrengen van een lak op een flexibel materiaal of van een kleefstof op een flexibel materiaal ten behoeve van de latere afsluiting van dat materiaal;

    b. lamineren of cacheren:

    het hechten van twee of meer flexibele materialen tot een laminaat.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het drukken, lakkeren, lamineren of cacheren met behulp van een verpakkingsdiepdrukpers, flexopers, lakkeer-, lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een afzuigsysteem;

    • b. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen;

    • c. het lamineren of cacheren met behulp van een lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;

    • d. het drukken of lakkeren van papier en karton met behulp van een flexodrukpers of lakkeermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;

    • e. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder c en d, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten ten hoogste 50 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, indien daarbij bijzondere eisen aan de kwaliteit of bestendigheid van het gefabriceerde product worden gesteld, mits op jaarbasis het gewicht van de vluchtige organische stoffen van de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, ten hoogste 80% bedraagt van het gewicht van de opgebrachte vaste stof.

Artikel 4.32f. Herstellen autoschade

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het aanbrengen of toepassen van primer, surfacer, sealer of 1- en 2-laags aflaksystemen of van speciale dan wel overige producten als bedoeld in bijlage XV bij deze regeling, ten behoeve van het herstellen van lakschade of vernieuwing van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen;

    • b. het reinigen van gereedschappen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, of oppervlakken van onderdelen van motorrijtuigen ten behoeve van de herstel- of vernieuwingswerkzaamheden, bedoeld onder a.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op werkzaamheden ten behoeve van het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen die zijn gebouwd vóór 1970;

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten in gebruiks- of spuitklare vorm, ten hoogste het gehalte aan vluchtige organische stoffen dat met betrekking tot deze producten is vastgesteld bij bijlage XV bij deze regeling.

Artikel 4.32g. Coating van timmerwerk in binnensituaties

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder coating: een product dat opgebracht wordt op een oppervlak om een decoratief, beschermend of ander functioneel effect te verkrijgen.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen werkzaamheden in binnensituaties bestaande uit:

    • a. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde buitendeuren, kozijnen, ramen, binnenspouwbladen, gevelvullende elementen en overig geveltimmerwerk, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces;

    • b. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde binnentrappen, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces.

  • 3 Coatings die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.

Artikel 4.32h. Gelijkstelling vervangende producten

Met de in de artikelen 4.32a vierde tot en met zesde lid, 4.32b, tweede tot en met vierde lid, 4.32c, tweede en derde lid, 4.32d, tweede lid, 4.32e, derde lid, 4.32f, vierde lid en 4.32g, derde lid, bedoelde producten worden gelijkgesteld producten, die rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Paragraaf 4.9.

Hoofdstuk 5. Beeldschermarbeid

Artikel 5.1. Apparatuur en meubilair

Apparatuur en meubilair, in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk, voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de tekens op het beeldscherm zijn voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels;

  • b. het beeld op het beeldscherm is stabiel;

  • c. de luminantie van of het contrast tussen de tekens en de achtergrond is gemakkelijk door de gebruiker bij te stellen;

  • d. het beeldscherm is vrij te plaatsen en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar;

  • e. het beeldscherm is vrij van voor de gebruiker hinderlijke glans en spiegelingen;

  • f. het toetsenbord kan hellend worden geplaatst en vormt geen geheel met het beeldscherm;

  • g. er is voor het toetsenbord voldoende ruimte voor handen en armen van de gebruiker;

  • h. het toetsenbord heeft een mat oppervlak;

  • i. de indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen zijn gericht op vergemakkelijking van het gebruik;

  • j. de symbolen op de toetsen zijn voldoende contrastrijk en vanuit een normale werkhouding voldoende leesbaar;

  • k. de werktafel of het werkvlak maakt een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk en heeft een reflectiearm oppervlak, is voldoende groot en maakt een flexibele opstelling van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk;

  • l. een voor het werk noodzakelijke documenthouder is stabiel en regelbaar en zodanig geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum zijn beperkt;

  • m. de werkstoel is stabiel, heeft een in hoogte verstelbare zitting en een rugleuning, waarvan de hoogte en hellingshoek verstelbaar zijn en geeft de gebruiker bewegingsvrijheid en een comfortabele werkhouding;

  • n. indien de gebruiker dat wenst wordt een voetensteun aangebracht.

Artikel 5.2. Inrichting van de beeldschermwerkplek

De omgeving waarin het beeldschermwerk wordt verricht en de inrichting van de beeldschermwerkplek voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de verlichting van de werkruimte of de beeldschermwerkplek zorgt voor voldoende licht en een passend contrast tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard van het werk en de visuele behoeften van de gebruiker;

  • b. mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm of op apparaten door kunstmatige lichtbronnen zijn vermeden;

  • c. er treden door raam- en andere openingen, wanden en apparaten geen directe verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm op;

  • d. de ramen zijn uitgerust met passende instelbare helderheidswering om de intensiteit van het licht dat op de beeldschermwerkplek valt te verminderen;

  • e. het geluid dat de apparatuur voortbrengt veroorzaakt geen verstoring van de aandacht en het gesproken woord;

  • f. de apparatuur brengt geen voor de werknemers hinderlijke warmte voort;

  • g. de vochtigheidsgraad is steeds toereikend.

Artikel 5.3. Programmatuur

De programmatuur die wordt gebruikt bij het verrichten van beeldschermwerk voldoet in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de programmatuur is aangepast aan de te verrichten taak;

  • b. de programmatuur is gemakkelijk te gebruiken en aan te passen aan het kennis- en ervaringsniveau van de gebruiker;

  • c. er wordt zonder medeweten van de gebruiker geen gebruik gemaakt van een kwantitatief of kwalitatief controlemechanisme;

  • d. de systemen verschaffen de gebruiker gegevens over de werking ervan;

  • e. de systemen maken de informatie zichtbaar in een vorm en een tempo die zijn aangepast aan de gebruiker;

  • f. bij de verwerking van informatie door de gebruiker worden de beginselen van de ergonomie toegepast.

Hoofdstuk 6. Arbeid onder overdruk

Paragraaf 6.1. Certificatie

Artikel 6.1. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld duikarbeid

  • 1 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.14a, derde lid, van het besluit kan worden aangewezen een opleidingsinstelling die een opleiding verzorgt die tot doel heeft personen op te leiden die uit hoofde van een bedrijf of beroep arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, uitvoeren of zullen gaan uitvoeren, en die voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het document, genoemd in het tweede lid.

  • 2 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde, zesde of zevende lid, van het besluit, kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van Werken onder Overdruk, document: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XVI bij de regeling.

  • 3 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde, zesde of zevende lid, van het besluit, is aangewezen een instelling die:

    • a. op grond van een daartoe door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde regeling een examen behorend bij de opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij de brandweer afneemt;

    • b. op grond van een daartoe door de Minister van Defensie vastgestelde regeling een opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij het Ministerie van Defensie verzorgt en de bijbehorende examens afneemt.

Artikel 6.3. Afgifte certificaat duikploegleider, duikarbeid en duikmedische begeleiding

[Vervallen per 01-07-2012]

Paragraaf 6.2. Opleidingen

Artikel 6.5. Afgifte certificaat duikarts, duiker, niet zijnde brandweerduiker, duikploegleider, niet zijnde brandweerduikploegleider, en duikmedisch begeleider

  • 2 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager, niet zijnde brandweerduikploegleider, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikploegleider, document: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XVIb bij de regeling.

  • 3 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, zesde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager, niet zijnde brandweerduiker, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikarbeid, document: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XVIc bij de regeling.

  • 4 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, zevende lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikmedisch begeleider, document: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XVId bij de regeling.

Artikel 6.6. Eindtermen

Een opleiding als bedoeld in artikel 6.5 leidt ten minste op tot de eindtermen behorende bij de desbetreffende categorie arbeid als duikploegleider, duikarbeid, duikmedische begeleiding respectievelijk uitvoering van onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, bedoeld in bijlage XVI bij deze regeling.

Paragraaf 6.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek duikers

[Vervallen per 01-07-2012]

Paragraaf 6.4. Vrijstelling

ArtikelVrijstelling certificaat duikarbeid leerlingen 6.8

Als sportduikbrevet als bedoeld in artikel 6.31, tweede lid, van het besluit wordt aangewezen een geldig brevet NOB**, afgegeven door de Nederlandse onderwatersportbond, dan wel een naar het oordeel van de minister gelijkwaardig brevet.

Hoofdstuk 7. Arbeidsmiddelen

Paragraaf 7.2. Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen

Artikel 7.4. Modellen certificaten beproevingen en onderzoekingen

Als modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 7.29, negende lid, van het besluit worden vastgesteld de modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).

Artikel 7.5. Model register

Als model van het register, bedoeld in artikel 7.29, tiende lid, van het besluit wordt vastgesteld het model, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).

Paragraaf 7.3. Certificatie machinisten hijskranen en funderingsmachines

Artikel 7.6. Categorieën torenkranen, mobiele kranen en mobiele hei-installaties

  • 1 Een persoon is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7.32, eerste lid, onder a, van het besluit indien hij een torenkraan, mobiele kraan of mobiele hei-installatie als omschreven in de onderdelen a tot en met c, bedient:

    a. torenkraan:

    torenvormige hijskraan waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 tonmeter of meer bedraagt of de giek 20 meter of hoger boven het vlak van de ondersteuning van de kraan bevestigd is;

    b. mobiele kraan:

    verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden hijskraan die geen torenkraan is en waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 ton-meter of meer bedraagt, met uitzondering van:

    • 1º. een op een voertuig bevestigde laadkraan die uitsluitend ingericht is of althans uitsluitend wordt gebruikt voor het laden en lossen van de laadbak van het voertuig of een samenstel van voertuigen;

    • 2º. een grondverzetmachine die ontgravingen maakt en direct daarop aansluitend leidingwerk in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden ondersteuningsschotten plaatst;

    c. mobiele hei-installatie:

    verrijdbare of verrolbare funderingsmachine die is ingericht of bestemd om palen of andere langwerpige voorwerpen in de grond te maken, te drijven of daaruit te verwijderen alsmede om met een en ander rechtstreeks verband houdende verrichtingen uit te voeren, met inbegrip van het met een maximumbedrijfslastmoment van 10 tonmeter of meer verplaatsen van lasten.

  • 2 Met betrekking tot een certificaat als bedoeld in het eerste lid, worden onderscheiden

    • a. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van torenkranen, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele torenkraan;

      • 2°. toptorenkraan;

      • 3°. loopkattorenkraan;

    • b. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele kranen, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele kraan op rupsen;

      • 2°. autotruck/ruwterreinkraan/wegterreinkraan;

      • 3°. grondverzetmachine met hijsfunctie;

      • 4°. autolaadkraan;

      • verreiker met hijsfunctie.

    • c. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele hei-installaties, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele hei-installatie met leiders;

      • 2°. mobiele hei-installatie met makelaar en tafel;

      • 3°. mobiele hei-installatie met trilblok;

      • 4°. mobiele hei-installatie met schroefboorpaalmachine.

Artikel 7.7. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid

  • 1 Een certificaat als bedoeld in artikel 7.6 wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen die, met betrekking tot de bediening van een kraan of heistelling van een categorie als genoemd in artikel 7.6, tweede lid zijn opgenomen in de certificatieschema’s van de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport te Bennekom, bedoeld in het tweede lid.

  • 2 Voor het verkrijgen van een certificaat als bedoeld in artikel 7.6 zijn de volgende certificatieschema’s van toepassing:

    • a. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele torenkraan van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, onder 1, het certificatieschema ‘Machinist mobiele torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-06/08-080 of het certificatieschema ‘Machinist Torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-02/08-076;

    • b. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een torenkraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, onder 2 en 3, het certificatieschema ‘Machinist torenkraan’, identificatiecode TCVT W4-02/08-076;

    • c. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 1 en 2, het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • d. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan op rupsen van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 1, het certificatieschema ‘Machinist mobiele hei-installatie’, identificatiecode TCVT W4-03/08-077 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • e. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een grondverzetmachine met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid onderdeel b, onder 3, het certificatieschema ‘Machinist grondverzetmachine met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-05/08-079 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • f. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een autolaadkraan met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 4, het certificatieschema ‘Machinist autolaadkraan met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-04/08-078 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • g. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een verreiker met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, onder 5, het certificatieschema ‘Machinist verreiker met hijsfunctie’, identificatiecode TCVT W4-07/08-081 of het certificatieschema ‘Machinist mobiele kraan’, identificatiecode TCVT W4-01/07-258;

    • h. indien het betreft een certificaat voor de bediening van mobiele hei-installaties van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel c, onder 1, 2, 3 en 4, het certificatieschema ‘Machinist mobiele hei-installatie’, identificatiecode TCVT W4-03/08-077.

Artikel 7.8. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Hoofdstuk 8. Veiligheids- en Gezondheidssignalering

Artikel 8.2. Permanente signalering

  • 1 De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings- of hulpmiddelen geschiedt permanent door middel van borden.

  • 2 De signalering voor de lokalisatie en identificatie van brandbestrijdingsmateriaal geschiedt permanent door middel van borden of een veiligheidskleur.

  • 4 De signalering van gevaren van stoten tegen obstakels en van vallen van personen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur of borden.

  • 5 De markering van verkeerswegen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur.

Artikel 8.3. Occasionele signalering

  • 1 De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke actie, alsmede de dringende evacuatie van personen geschiedt occasioneel, door middel van een lichtsignaal, een akoestisch signaal of een mondelinge mededeling.

  • 2 Het leiden van personen die handelingen verrichten waarbij een gevaar bestaat, geschiedt occasioneel door middel van hand- of armseinen of mondelinge mededelingen.

Artikel 8.4. Vrije keuze van signalering

  • 1 Bij gelijke doeltreffendheid van de signalering bestaat een vrije keuze tussen:

    • a. de lichtsignalen, de akoestische signalen of de mondelinge mededeling;

    • b. het hand- of armsein of de mondelinge mededeling;

    • c. een veiligheidskleur of een bord voor het signaleren van gevaar van struikelen, of vallen door hoogteverschil.

  • 2 De volgende signaleringswijzen kunnen gelijktijdig worden gebruikt:

    • a. het lichtsignaal en het akoestisch signaal;

    • b. het lichtsignaal en de mondelinge mededeling;

    • c. het hand- of armsein en de mondelinge mededeling.

  • 3 De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door de aanwezigheid van een andere signalering of van andere factoren die de zicht- of hoorbaarheid verstoren, een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing, een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of signaleringsvoorzieningen.

Artikel 8.5. Gebruik van kleuren

Voor zover signalering geschiedt door middel van een veiligheidskleur wordt:

  • a. met de kleur rood aangeduid:

    • 1°. een verbodssignaal;

    • 2°. gevaar of alarm;

    • 3°. identificatie en lokalisatie van brandbestrijdingsmateriaal en brandweeruitrusting;

  • b. met de kleur geel of oranje-geel aangeduid een waarschuwingssignaal;

  • c. met de kleur blauw aangeduid een gebodssignaal;

  • d. met de kleur groen aangeduid:

    • 1°. een reddingssignaal of een eerste hulp-signaal;

    • 2°. een veilige situatie.

Artikel 8.6. Noodinstallatie

Signaleringen die een energiebron behoeven, zijn voorzien van een noodinstallatie voor het geval dat deze energiebron uitvalt, behalve indien het te signaleren gevaar ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.

Artikel 8.7. Controle licht- en geluidssignalen

  • 1 De licht- en geluidssignalen zijn voor de ingebruikneming op hun goede werking en reële doeltreffendheid gecontroleerd. Die controle wordt nadien voldoende vaak herhaald.

  • 2 Een licht- of geluidssignaal geeft bij inwerkingstelling het begin van een actie aan: de duur ervan is zo lang als de actie vereist.

  • 3 De licht- en geluidssignalen worden na ieder gebruik onmiddellijk opnieuw in werking gesteld.

Artikel 8.8. Bescherming specifieke werknemers

Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.

Artikel 8.9. Algemene eisen veiligheidsborden

  • 1 De pictogrammen waarvan veiligheidsborden zijn voorzien, zijn zo eenvoudig mogelijk en voor het begrip overbodige details worden weggelaten.

  • 2 De borden zijn gemaakt van materiaal met een zo groot mogelijke schokvastheid en weerbestendigheid.

  • 3 De borden bezitten dusdanige afmetingen en kleur- en lichttechnische eigenschappen dat zij goed zichtbaar en gemakkelijk te begrijpen zijn.

Artikel 8.10. Soorten borden

  • 1 Verbodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn, waarbij de rode kleur ten minste 35% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 2 Waarschuwingsborden kenmerken zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram op gele achtergrond en een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 3 Gebodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een wit pictogram op blauwe achtergrond, waarbij de blauwe kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 4 Reddingsborden kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm, wit pictogram op groene achtergrond, waarbij de groene kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 5 Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm en een wit pictogram op rode achtergrond, waarbij de rode kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 6 De in bijlage XVIII bij deze regeling opgenomen borden, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties.

  • 7 De gebruikte pictogrammen mogen licht afwijken van of meer gedetailleerd zijn dan de pictogrammen van de borden, bedoeld in bijlage XVIII bij deze regeling. De betekenis ervan is dan evenwel dezelfde en verschillen of aanpassingen maken de betekenis niet onduidelijk.

Artikel 8.11. Plaatsing van borden

  • 1 De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.

  • 2 Bij slechte natuurlijke verlichtingsomstandigheden worden fluorescerende kleuren, reflecterende materialen of kunstlicht gebruikt.

  • 3 Een bord wordt verwijderd zodra de situatie die de aanwezigheid ervan rechtvaardigt, niet meer bestaat.

Artikel 8.12. Reservoirs gevaarlijke stoffen

  • 1 Reservoirs die gebruikt worden bij werkzaamheden met dan wel de opslag van:

    • a. gevaarlijke enkelvoudige stoffen als omschreven in de richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1967 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196), of

    • b. gevaarlijke meervoudige stoffen als omschreven in de richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200), alsmede zichtbare leidingen die de onder a dan wel b, bedoelde stoffen bevatten of waardoor deze stoffen worden getransporteerd, zijn voorzien van de in de onder a dan wel b, bedoelde richtlijnen voorgeschreven gevaarssymbolen.

  • 2 Het vorige lid is niet van toepassing op reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden van korte duur of die vaak wisselen van inhoud mits er toereikende alternatieve maatregelen worden genomen, met name op het gebied van voorlichting of opleiding, die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde gevaarssymbolen kunnen:

    • a. worden vervangen door waarschuwingsborden als weergegeven in artikel 8.10 met hetzelfde pictogram of symbool;

    • b. worden aangevuld met extra informatie zoals de naam of de formule van de gevaarlijke stof en met bijzonderheden over de gevaren;

    • c. voor het transport van reservoirs op de arbeidsplaats worden aangevuld met of vervangen door borden die krachtens de titel 9.2 van de Wet milieubeheer dan wel de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Artikel 8.13. Aanbrengen van signalering op reservoirs

De signalering bedoeld in artikel 8.12 wordt aangebracht op de zichtbare zijden in de vorm van hard materiaal, zelfklevend materiaal of verf.

Artikel 8.14. Plaatsing op reservoirs

  • 2 De op leidingen gebruikte gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen worden zichtbaar en voldoende herhaald aangebracht in de nabijheid van de meest gevaarlijke plaatsen, zoals kleppen en aansluitingspunten.

Artikel 8.15. Signalering bij opslag gevaarlijke stoffen

  • 1 De signalering van plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen geschiedt door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in artikel 8.10 of door gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen als bedoeld 8.12 tenzij, rekening houdend met artikel 8.9, derde lid, wat de afmeting betreft, de gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen van de afzonderlijke verpakkingen of op de reservoirs ter zake volstaan.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde borden of gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen worden bij de opslagruimte of op de toegangsdeur tot de opslagruimte geplaatst.

Artikel 8.16. Wijze van gebruik lichtsignalen

Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden veroorzaakt het door een signaal uitgezonden licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast dat niet tot verblinding mag leiden maar voldoende zichtbaar is.

Artikel 8.17. Uniformiteit

  • 1 Het lichtoppervlak dat een signaal uitzendt, is uniform van kleur of bevat een pictogram op een bepaalde achtergrond.

  • 3 Wanneer het signaal een pictogram bevat, voldoet dit aan artikel 8.10.

Artikel 8.18. Bijzondere lichtsignalen

  • 1 Wanneer een voorziening een continu en een intermitterend signaal kan uitzenden, wordt het intermitterende signaal gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

  • 2 Wanneer een intermitterend lichtsignaal wordt gebruikt in plaats of ter completering van een geluidssignaal, is de code van het signaal identiek.

  • 3 Een voorziening om een lichtsignaal uit te zenden in geval van groot gevaar, wordt speciaal in het oog gehouden of uitgerust met een reservelamp.

  • 4 De duur en de frequentie van de flitsen van een intermitterend lichtsignaal zijn zodanig dat:

    • a. de boodschap van het signaal goed wordt begrepen, en

    • b. er voorkomen wordt dat verwarring ontstaat tussen verschillende lichtsignalen of tussen een continu en een intermitterend lichtsignaal.

Artikel 8.19. Vereisten geluidssignalen

  • 1 Een geluidssignaal:

    • a. heeft een geluidsniveau dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai, zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;

    • b. is gemakkelijk herkenbaar;

    • c. is gemakkelijk te onderscheiden van een ander geluidssignaal en andere omgevingsgeluiden.

  • 2 Wanneer een voorziening een geluidssignaal met een variabele en een vaste frequentie kan uitzenden, wordt de variabele frequentie gebruikt om ten opzichte van de vaste frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

  • 3 Het geluid van een ontruimingssignaal is continu.

Artikel 8.20. Algemene vereisten inzake de mondelinge mededeling

  • 1 De mondelinge mededeling vindt plaats tussen een spreker of zender en een of meer toehoorders, en wel in de vorm van korte teksten, woordgroepen of afzonderlijke woorden, eventueel gecodeerd.

  • 2 De mondelinge boodschappen zijn zo kort, eenvoudig en duidelijk mogelijk.

  • 3 De taalvaardigheid van de spreker en het gehoorvermogen van de toehoorder zijn voldoende om een ondubbelzinnige communicatie tot stand te brengen.

  • 4 De mondelinge mededeling is direct door middel van gebruik van de menselijke stem of indirect door middel van de menselijke stem of spraaksynthese, verspreid door een middel ad hoc.

  • 5 Indien de mondelinge mededeling wordt gebruikt in plaats van of ter aanvulling van hand- of armseinen en er geen codes worden gebruikt, worden met name de volgende woorden gebruikt:

    • a. start, om het begin van een commando aan te duiden;

    • b. stop, om een beweging te onderbreken of te beëindigen;

    • c. einde, om de werkzaamheden stop te zetten;

    • d. hijsen, om een last te doen hijsen;

    • e. vieren, om een last te doen vieren;

    • f. vooruit, achteruit, naar rechts, naar links, in combinatie met het juiste hand- of armsein, om een beweging in een bepaalde richting te doen plaatsvinden;

    • g. gevaar, om een noodstop af te dwingen;

    • h. snel, om een beweging te versnellen.

Artikel 8.21. Gebruikte taal

De betrokken personen kennen de gebruikte taal zodanig dat zij de boodschap correct kunnen uitspreken en begrijpen en zich al naar gelang van de boodschap op passende wijze kunnen gedragen op het vlak van de veiligheid of de gezondheid.

Artikel 8.22. Algemene vereisten inzake hand en armseinen

  • 1 Een hand- of armsein is precies en eenvoudig en bestaat uit een breed gebaar.

  • 2 Het gelijktijdig gebruik van beide armen verloopt symmetrisch en geeft slechts één enkel signaal weer.

Artikel 8.23. Seingever

  • 1 De seingever geeft met behulp van hand- en armseinen besturingsinstructies door aan de ontvanger van de seinen.

  • 2 De seingever wijdt zijn aandacht uitsluitend aan het geven van de besturingsinstructies en de veiligheid van de werknemers die zich in de nabijheid bevinden.

  • 3 De seingever kan de gehele besturingsoperatie zien, zonder daarbij door de handeling gehinderd te worden.

  • 4 Wanneer niet aan de in het derde lid, genoemde voorwaarden kan worden voldaan, worden een of meer bijkomende seingevers ingeschakeld.

Artikel 8.24. Ontvanger van seinen

De ontvanger van de seinen zet de in uitvoering zijnde transportbeweging stil om nieuwe instructies te vragen, wanneer hij de ontvangen orders niet met de nodige veiligheidsgaranties kan uitvoeren.

Artikel 8.25. Kenbaarheid seingever

De seingever is makkelijk herkenbaar voor de ontvanger van de seinen.

Artikel 8.26. Voorkomen onduidelijkheid seinen

De in bijlage XIX bij deze regeling opgenomen hand- en armseinen, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties, waarbij deze geen afbreuk doen aan het gebruik van andere van toepassing zijnde codes, met name in bepaalde bedrijvigheidssectoren, waarmee dezelfde handelingen worden aangeduid.

Artikel 8.27. Signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen

  • 1 De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of personen, geschiedt door middel van geel, afgewisseld met zwart, of rood afgewisseld met wit, binnen de bebouwde zones van het bedrijf of de inrichting waartoe de werknemer in het kader van zijn werk toegang heeft.

  • 2 De gele en zwarte of rode en witte banden worden onder een hoek van circa 45° aangebracht en hebben ongeveer dezelfde afmetingen.

Artikel 8.28. Afstemming signalering op obstakel of gevaarlijke plaats

De afmetingen van de signalering houden rekening met de afmeting van het gesignaleerde obstakel of de gesignaleerde gevaarlijke plaats.

Artikel 8.29. Vereisten inzake markering van verkeerswegen

  • 1 Wanneer de bescherming van de werknemers dat vereist, worden de verkeerswegen op de arbeidsplaats voor voertuigen duidelijk door doorlopende strepen met een goed zichtbare kleur aangegeven.

  • 2 Bij het aanbrengen van de strepen wordt rekening gehouden met de nodige veiligheidsafstanden tussen de voertuigen die er kunnen rijden en elk voorwerp dat zich in de nabijheid en tussen de voetgangers en de voertuigen kan bevinden.

Hoofdstuk 8a. Strafbare feiten en overtredingen

Artikel 8.29a. Strafbaar feiten

Als strafbaar feit wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften en verboden welke zijn opgenomen in de artikelen 2.0, 2.0a, 2.0b en 2.0c.

Artikel 8.29b. Overtredingen; eerste categorie

Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de eerste categorie, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de artikelen 3.4, 3.5, 3.11, 3.12, 3.13, 3.14, 4.4, vierde lid, 4.5, 4.9, derde en vierde lid, 4.13, 4.19, tweede lid, 4.20, tweede lid, 4.20a, 4.20b, eerste, derde, vierde en vijfde lid, 4.22 tot en met 4.26, 5.1 tot en met 5.3, 8.2, 8.3, 8.4, derde lid, 8.5 tot en met 8.11, 8.12, eerste en tweede lid, 8.13 tot en met 8.29.

Artikel 8.29c. Overtredingen; tweede categorie

Als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd van de tweede categorie, wordt aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de de artikelen 4.3, 4.4, eerste tot en met derde lid, 4.6, 4.7, 4.9, eerste en tweede lid, 4.11 en 4.12.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 9.1. Vergoeding

  • 2 Voor het bepalen van het tarief per certificaat worden de duur van de onderzoeken, bedoeld in het eerste lid, en het aantal en de soort van de verrichtingen die daarbij worden uitgevoerd alsmede de aard en de hoogte van de bijkomende kosten zo nauwkeurig mogelijk omschreven.

Artikel 9.2. Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betaling

[Vervallen per 01-01-2012]

Artikel 9.2a

De afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne door de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO in de periode van 1 november 1999 tot 3 november 2006 wordt aangemerkt als de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.15.

Artikel 9.2b. Overgangsbepaling Commissie voor advies inzake bezwaar en beroep

[Vervallen per 01-07-2005]

Artikel 9.2c. Overgangsbepaling certificering vakbekwaamheid professioneel vuurwerk

[Vervallen per 03-12-2004]

Artikel 9.2d. Overgangsbepaling certificering duikploegleiders

[Vervallen per 01-01-2007]

Artikel 9.2e. Overgangsbepaling certificering duikerartsen

[Vervallen per 01-01-2007]

Artikel 9.2f. Overgangsbepaling certificering arbeid met asbest

[Vervallen per 01-02-2012]

Artikel 9.3. Intrekking oude op de wet gebaseerde regelingen

[Vervallen per 01-07-2005]

Artikel 9.5. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenregeling.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden gepubliceerd.

's-Gravenhage, 12 maart 1997

De

Staatssecretaris

voornoemd,

w.g. F.H.G. de Grave

Bijlage 0. , behorend bij Artikel 1.7a

Procedure wederzijds erkenning buitenlandse beroepskwalificaties

A. Inleiding

De minister die het aangaat kan erkenning van beroepskwalificaties verlenen (Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties art. 5, eerste lid ). Zulks ter uitvoering van de richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW ) is verantwoordelijk voor de beroeps-kwalificaties betreffende de gezondheid en veiligheid op het werk. De minister van SZW heeft de erkenning van beroepskwalificaties aan de certificerende en keuringsinstanties (CKI’s) gedelegeerd. Een CKI moet daarom aan zich in Nederland vestigende of duurzaam werkzaam zijnde beroeps-beoefenaren uit andere EU-landen desgevraagd een erkenning van EG-beroepskwalificaties verlenen, mits zij voldoen aan de daartoe gestelde eisen. Bij EU-landen gaat het om lidstaten van de Europese Unie en andere staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en Zwitserland.

De beroepskwalificaties betreffen het bezit van een door het Arbowet- en regelgeving vereist certificaat. De aanvrager moet aantonen dat hij aan de vereisten ten aanzien van oorsprong en herkomst voldoet door aan de CKI de benodigde documenten te overleggen. Hiertoe kunnen behoren een paspoort, Europees identiteitsbewijs en verblijfspapieren. De aanvrager kan volstaan met het overleggen van een duidelijk leesbare kopie van de documenten.

De aanvrager moet voorts aantonen dat hij aan de vereisten van het gereglementeerde beroep of de beroepservaring voldoet door aan de CKI de benodigde documenten te overleggen. Hiertoe kunnen behoren een door het bevoegd gezag afgegeven bekwaamheidsattest of andere bewijsstukken ten aanzien van opleiding en beroepservaring. De aanvrager kan volstaan met het overleggen van een duidelijk leesbare kopie van de documenten.

Komt de Arbeidsinspectie op een arbeids-/bouwplaats dan dient een werknemer (of zzp’er) als sprake is van een gereglementeerd beroep desgevraagd zijn certificaat te laten zien. Dat geldt ook voor de duurzaam in Nederland werkzame (buitenlandse) beroepsuitoefenaar of Nederlandse beroepsuitoefenaar met een buitenlands certificaat. Om die reden moet de duurzaam in Nederland werkzame (buitenlandse) beroepsuitoefenaar zich dan ook vooraf richten tot de CKI voor afgifte van een Nederlands certificaat. Verder geldt als regel dat de duurzaam in Nederland werkzame (buitenlandse) beroepsuitoefenaar over voldoende beheersing van de Nederlandse taal moet beschikken om:

  • a. eventuele werkplannen/instructies/logboeken e.d. te kunnen lezen/invullen; en

  • b. te kunnen communiceren met andere personen op de arbeids-/bouwplaats.

Indien slechts sprake is van incidentele, tijdelijke werkzaamheden hoeft de beroepsbeoefenaar geen erkenning van EG-beroepskwalificaties aan te vragen (Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties art. 22), tenzij sprake is van een gereglementeerd beroep, waarvan op grond van artikel 27 eerste lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is vastgesteld dat dit ernstige risico’s voor de publieke veiligheid en gezondheid kan opleveren. De tijdsduur bij welke werkzaamheden als tijdelijk, incidenteel kunnen worden aangemerkt is uitgewerkt in een handhavinginstructie van de Arbeidsinspectie.

B. Afgifte Nederlands certificaat; eisen aan de CKI

De CKI moet beschikken over een (op schrift gestelde) procedure waarin invulling is gegeven aan de navolgende eisen en waarbij rekening is gehouden met hetgeen bij de verschillende eisen als toelichting is opgenomen.

EIS1

De CKI moet voor de toelating van de aanvrager tot de procedure voor erkenning van EG-beroepskwalificaties in staat zijn om te beoordelen of de aanvrager:

  • a. voldoet aan de vereisten ten aanzien van oorsprong en herkomst van de aanvrager;

  • b. reeds beschikt over beroepskwalificaties in de staat van oorsprong en herkomst.

Zie verder de Alg. Wet erkenning EG-beroepskwalificaties (Stb. 2009, 616) en richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255).

EIS 2

De CKI moet een lijst bijhouden van mogelijke staten en landen van oorsprong en herkomst wier onderdanen toegang hebben tot de erkenning van de EG-beroepskwalificaties. De CKI kan deze lijst ‘werkendeweg’ ontwikkelen aan de hand van feitelijke verzoeken om wederzijdse erkenning zoals de CKI die ontvangt of heeft ontvangen.

EIS 3

De CKI moet een lijst bijhouden van de mogelijke staten van oorsprong en herkomst waar de betreffende persoonscertificaten zijn gereglementeerd. De lijst omvat tevens een inventarisatie van de bekwaamheidsattesten die te doen gebruikelijk worden afgegeven door het bevoegde gezag in staten waar het beroep niet gereglementeerd is. De CKI kan deze lijst ‘werkendeweg’ ontwikkelen aan de hand van feitelijke verzoeken om wederzijdse erkenning zoals de CKI die ontvangt of heeft ontvangen.

EIS 4

De CKI moet een overzicht bijhouden van de relevante beroepskwalificaties uit de betrokken staten, waarbij wordt vermeld welke beroepskwalificaties gelijkwaardig zijn en op welke beoordelingseisen de beroepskwalificaties afwijken van de eindtermen en toetstermen van de certificatieschema’s die door de minister van SZW zijn vastgesteld. De CKI kan deze lijst ‘werkendeweg’ ontwikkelen aan de hand van feitelijke verzoeken om wederzijdse erkenning zoals de CKI die ontvangt of heeft ontvangen.

EIS 5

De CKI moet de geregistreerde gegevens toegankelijk maken voor publieke toezichthouders.

EIS 6

De CKI moet beroepsbeoefenaren die duurzaam in Nederland werkzaam willen zijn op verzoek de erkenning van EG-beroepskwalificaties verlenen, indien één van de onderstaande situaties van toepassing is:

  • de beroepsbeoefenaar is in bezit van een opleidingstitel die of een door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven bekwaamheidsattest dat blijk geeft van een beroepskwalificatieniveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het in Nederland vereiste niveau (Algemene wet erkenning beroepskwalificaties art. 6, lid 1);

  • de buitenlandse beroepsbeoefenaar beschikt blijkens bewijsstukken van daadwerkelijk en geoorloofde uitoefening van het beroep over relevante beroepservaring van ten minste twee jaar voltijds gedurende de tien jaar voorafgaand aan de aanvraag in zijn staat van herkomst, zijnde een lidstaat van de Europese Unie, andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of Zwitserland, waar het beroep niet is gereglementeerd, maar de aanvrager is wel in bezit van een door het bevoegd gezag van die staat afgegeven bekwaamheidsattest dat blijk geeft van een ten minste gelijkwaardig beroepskwalificatieniveau en dat tevens aantoont dat de aanvrager is voorbereid op de uitoefening van het beroep (Algemene Wet rekening beroepskwalificaties art. 6 , lid 2).

EIS 7

Een eventueel aanvullend examen dan wel een stage kan, afhankelijk van de vakbekwaamheid van de kandidaat op grond van zijn bekwaamheidsattest en beroepservaring, betrekking hebben op de volgende onderdelen:

  • kennis van Nederlandse veiligheidsvoorschriften en relevante wet- en regelgeving;

  • kennis en vaardigheden waarin het bekwaamheidsattest en de beroepservaring van de kandidaat wezenlijk verschillen met de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

EIS 8

De certificerende instelling verstrekt een certificaat op grond van erkenning, indien de kandidaat voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • hij heeft in voorkomende gevallen alle onderdelen van het aanvullende examen met goed gevolg afgelegd dan wel de noodzakelijk geachte stage doorlopen;

  • hij beschikt over de voor het betreffende persoonscertificaat voorgeschreven ervaring.

Het voldoen aan de criteria wordt aangetoond met de volgende documenten:

  • in voorkomende gevallen het resultaat van het aanvullend theorie- en/of praktijkexamen dan wel een voldoende bewijs van het hebben doorlopen van de noodzakelijk geachte stage;

  • werkgeversverklaring.

Het aanvullend examen kan mondeling of schriftelijk zijn en wordt in de Nederlandse taal afgenomen. De CKI neemt hierbij de afhandelingtermijnen in acht zoals die gelden op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

EIS 9

De certificerende instelling moet beoordelen of de kandidaat de Nederlandse taal beheerst op het niveau zoals bedoeld in art. 1.5f van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

EIS 10

DE CKI wijst de aanvrager er schriftelijk op dat hij tegen beslissing van de CKI, binnen 6 weken, bij de CKI bezwaar aan kan tekenen tegen de beslissing van de CKI. Tegen een beslissing door de CKI op een bezwaar staat beroep open bij de rechtbank, sector bestuursrecht (eveneens binnen 6 weken).

EIS 11

De CKI moet voor de erkenning van beroepskwalificaties een specifiek stroomschema opstellen dat is gebaseerd op het onderstaande algemene model dat door de Europese Unie is verspreid.

Bijlage 249589.png
Schets specifiek stroomschema
  • 1. Betreft de erkenning [...omschrijving beroep]?

    Nee: Ga naar 3

    Ja: Ga naar 2

  • 2. Is de kandidaat al opgenomen in het BIG-register [uitsluitend voor medische beroepen]?

    Nee: Ga eerst naar de minister van VWS. Einde

    Ja: Ga naar 4

  • 3. Betreft het een beroepskwalificatie (certificaat) waarvoor de CKI is aangewezen?

    Nee: CKI is niet bevoegd. Neem contact op met CKI voor informatie als het toch werken onder overdruk betreft. Einde

    Ja: Ga naar 4

  • 4. Is de kandidaat gevestigd in EU/EER-staat of Zwitserland of gelijkgesteld ivm verblijfstitels?

    Nee: De Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is niet van toepassing. Ga naar 8

    Ja: Ga naar 5

  • 5. Heeft de kandidaat in zijn land van herkomst door de autoriteiten afgeven beroepskwalificaties op grond van opleiding of examen (land waar het beroep gereguleerd is)?

    Nee: Ga naar 6

    Ja: Ga naar 7

  • 6. Heeft de kandidaat een door de autoriteiten van zijn land van herkomst afgegeven attest dat hij vakbekwaam is op grond van 2 jaar werkervaring in de afgelopen 10 jaar (land waar het beroep niet gereguleerd is)?

    Nee: De Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties is niet van toepassing. Ga naar 8

    Ja: Ga naar 7

  • 7. Betreft het tijdelijke werkzaamheden?

    Nee: Ga naar 8.

    Ja: Ga naar 10.

  • 8. Heeft de kandidaat beroepskwalificaties die ten minste gelijkwaardig zijn aan de Nederlandse eisen (geen wezenlijke verschillen)?

    Nee: Kandidaat moet een aanvullend examen doen resp. een stage doorlopen. De CKI moet de omvang van het examen resp. de stage voor zover mogelijk van te voren bekend maken. Ga naar 9.

    Ja: De beroepskwalificaties figureren in dit geval op een lijst die de minister of de CKI bekend hebben gemaakt. Ga naar 11.

  • 9. Heeft de kandidaat het aanvullende examen met goed gevolg afgelegd resp. de stage doorlopen?

    Nee: Kandidaat komt niet in aanmerking voor erkenning. Einde

    Ja: Ga naar 11.

  • 10. Zijn er aspecten die de gezondheid van individuen kunnen schaden?

    Nee: Kandidaat heeft vrije toegang tot de arbeidsmarkt. De AI wordt geïnformeerd. Einde.

    Ja: Kandidaat moet een aanvullend examen doen dan wel een stage doorlopen. Ga terug naar 9.

  • 11. Kandidaat komt in aanmerking voor erkenning. Einde.

Bijlage I. , behorend bij artikel 2.0

In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, van het besluit komen aan de orde:

  • a. die onderdelen van het algemene managementsysteem waartoe de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de toegepaste werkmethoden en productiemethoden en de hulpmiddelen behoren welke het mogelijk maken het beleid ter voorkoming van zware ongevallen te bepalen en uit te voeren;

  • b. de organisatie en het personeel: de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de risico’s van zware ongevallen is betrokken, het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dat personeel, de organisatie van die opleiding en de deelname daaraan door het personeel, de aannemers en de onderaannemers;

  • c. de identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, van het besluit;

  • d. het toezicht op de uitvoering: de vaststelling en de toepassing van procedures en instructies voor de beheersing van de veiligheid van de bedrijfsvoering, met inbegrip van het onderhoud van de installaties en de tijdelijke onderbrekingen;

  • e. de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de planning van wijzigingen met betrekking tot het bedrijf of de inrichting of een onderdeel daarvan of de toegepaste werkmethoden en productiemethoden dan wel met betrekking tot het ontwerpen van nieuwe werkmethoden of productiemethoden;

  • f. de planning voor noodsituaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische identificatie van noodsituaties alsmede voor het uitwerken, beoefenen, en toetsen van de noodplannen. Bij het oefenen van noodplannen worden alle werknemers op de locatie betrokken, met inbegrip van relevante aannemers en onderaannemers;

  • g. het toezicht op de prestaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, alsmede de invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij het niet in acht nemen daarvan. Tot deze procedures behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen en bijna-ongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald, het onderzoek daarnaar en de nazorg, een en ander op grond van de ervaringen uit het verleden;

  • h. audits en beoordeling: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische periodieke evaluatie van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van de doeltreffendheid en van de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem alsmede voor de met documenten gestaafde analyse door de werkgever van de resultaten van het gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de actualisering daarvan.

Bijlage II. , behorend bij artikel 2.0c

Het intern noodplan als bedoeld in artikel 2.5c van het besluit bevat de volgende gegevens en beschrijvingen:

  • a. de naam en functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden en van de persoon die belast is met de leiding en coördinatie van de maatregelen ter bestrijding van een ongeval binnen het bedrijf of inrichting;

  • b. de naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de contacten met de voor het externe noodplan verantwoordelijke autoriteiten;

  • c. voor voorzienbare omstandigheden of gebeurtenissen die een doorslaggevende rol kunnen spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen ter beheersing van de toestand of de gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen daarvan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting en middelen;

  • d. de maatregelen ter beperking van het risico voor personen binnen het bedrijf of de inrichting, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het alarm;

  • e. de regelingen om de autoriteit die verantwoordelijk is voor het in werking laten treden van het externe noodplan bij een ongeval snel in te lichten, de inlichtingen die onmiddellijk moeten worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van uitvoeriger inlichtingen, wanneer deze beschikbaar komen;

  • f. de regelingen om de werknemers op te leiden voor het vervullen van de taken die van hen verwacht worden en indien nodig de coördinatie hiervan met de externe hulpdiensten;

  • g. de regelingen voor de verlening van steun aan externe bestrijdingsmaatregelen.

Bijlage IIa. behorend bij Artikel 2.14

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met: persoonscertificatie op gebied van Arbeids- en Organisatiedeskundige, Arbeidshygiënist en Hogere Veiligheidskundige

Document: WDAT-ARBO: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD)

Lange Voorhout 14

2514 ED Den Haag

Inhoud

1.

 

Inleiding

5

       

2.

 

Definities

6

       

3.

 

Werkveldspecifieke kenmerken

7

 

3.1

Beschrijving document

7

 

3.2

Actieve partijen

7

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukrisico

7

       

4.

 

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

8

 

4.1

Persoonscertificatie

8

 

4.2

Aanwijzingscriteria

8

       

5.

 

Toezicht

9

       

6.

 

Maatregelen

10

1. Inleiding

Het verrichten van arbeid is een risicovolle bezigheid. Arbeidshygiëne, arbeids- en organisatiekunde en veiligheidskunde zijn vakgebieden met als doelstelling te adviseren over het reduceren van het risico van arbeid. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling van deze drie beroepsactiviteiten. Het certificaat wordt onder deze regeling verstrekt door certificatie-instellingen (CKI’s). Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit document voor aanwijzing van en toezicht op de certificatie-instellingen voor het certificeren van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen (WDAT-ARBO). In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

In dit schema voor aanwijzing en toezicht (WDAT-ARBO) worden enerzijds de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de Minister en anderzijds de voorwaarden waarbinnen de aanwijzing plaatsvindt.

Dit WDAT-ARBO is vastgesteld door de Minister van SZW en wordt beheerd door de Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD) die ook het certificatieschema voor arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen beheert. Uitsluitend de versie van het schema waarnaar in de regelgeving wordt verwezen is van kracht.

2. Definities

Begrip of afkorting

Betekenis

A&O

Arbeids- en Organisatiedeskundige.

Aanvrager van een certificaat

De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AH

Arbeidshygiënist.

Awb

Algemene wet bestuursrecht.

BCD

Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke certificatieregeling voor A&O, AH en VK.

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

CCvD ARBO

Het Centraal College van Deskundigen Arbo is onderdeel van en wordt gefaciliteerd door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten van de BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen.

Certificatiereglement

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatieschema

Een document dat door SZW is vastgesteld conform ISO/IEC 17024:2003.

Certificatiesysteem

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

CKI

Certificatie- en Keurings Instelling.

Competentie

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Entreecriteria

Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

HVK

Hogere Veiligheidskundige.

Nationale accreditatie-instantie

De accreditatie-instantie die door de overheid is aangewezen voor het uitvoeren van de nationale accreditatie.

Risicoanalyse

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in het werkveldspecifieke probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke schema.

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Toegelaten opleiding

Een beroepsopleiding waarvan door de Stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten aflevert met de vereiste eindtermen.

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

VK

Veiligheidskundige.

Werkveld

In dit certificatieschema vallen daaronder de beroepsgebieden arbeids & organisatiekunde arbeidshygiëne en veiligheidskunde.

WDA&T

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WSCS

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-ARBO

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen. Documentnummer: WDAT-ARBO: 2012, versie 1.

WSCS-AH

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat

Arbeidshygiënisten (AH). Documentnummer: WSCS-AH: 2012, versie 1.

WSCS-AO

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat

Arbeids en Organisatiedeskundigen (AO).

Documentnummer: WSCS-AO: 2012, versie 1.

WSCS-HVK

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat

Hogere Veiligheidskundige (HVK).

Documentnummer: WSCS-HVK: 2012, versie 1.

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur.

Daarnaast worden de definities uit de ISO/IEC 17024:2003 en uit de IAF Guidance24:2009 gehanteerd.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving document

Dit document voor aanwijzing van en toezicht op de certificatie-instellingen voor het certificeren van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen (WDAT-ARBO) is door de Stichting Beheer Certificatie van Deskundigen (stichting BCD) op advies van het CCvD ARBO voorgesteld en door de Minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit WDA&T zijn actief:

  • De Stichting BCD;

  • CCvD ARBO;

  • De voor dit werkveld aan te wijzen CKI’s;

  • Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Bij de aanwijzing van een certificatie-instelling (CKI) bestaat het risico dat:

  • 1) een CKI wordt aangewezen, die op het moment van aanwijzen niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijke CKI worden gesteld;

  • 2) een CKI wordt aangewezen die na aanwijzing haar taken niet naar behoren blijkt te vervullen;

  • 3) de belangen van certificaathouders kunnen worden geschaad;

  • 4) het stelsel van certificatie arbeidsomstandigheden en warenwet ‘imagoschade’ oploopt of anderszins wordt ondermijnd en/of het ministerie van SZW geconfronteerd wordt met aansprakelijkheidsstelling of schadeclaims;

  • 5) er onvoldoende mogelijkheden zijn voor tussentijdse controle op het functioneren van de CKI en voor mogelijkheden om, bij geconstateerde afwijkingen, corrigerend op te treden richting die CKI;

  • 6) een CKI niet wordt aangewezen die, gezien de wettelijke criteria, wel voor aanwijzing in aanmerking had dienen te komen.

Ad 1

Hierbij gaat het onder meer om zaken als het beschikken over voldoende en voldoende gekwalificeerd personeel, over adequate huisvesting en voldoende procedures en voorzieningen voor wat betreft de omgang met persoonsgegevens, procedures en protocollen voor de uitbesteding van werkzaamheden en de onafhankelijkheid van degenen die bij het proces van toetsing en certificatie zijn betrokken.

Ad 2

Hierbij gaat het onder meer om zaken als onvoldoende periodieke controle van de CKI op de certificaathouder (frequentie, diepgang).

Ad 3

Hierbij gaat het onder meer om het niet adequaat toepassen van de voorgeschreven procedures inzake klachten en herziening. Ook de wijze van toetsing van (kandidaat)certificaathouders en de onafhankelijkheid en de wijze waarop de toetsresultaten zijn vastgelegd is hierbij een aandachtspunt. Verder is hier van belang hoe wordt omgegaan met dossiers van certificaathouders in het geval een CKI beslist de werkzaamheden te beëindigen.

Ad 4

CKI’s voeren een publieke taak uit en het is daarom van belang dat zij zich voldoende verzekeren tegen aansprakelijkheid. Nalatigheid of onjuist handelen kan het vertrouwen in het stelsel van certificatie ondermijnen en leiden tot (imago)schade voor collega CKI’s en SZW.

Ad 5

De eisen in het Schema voor Aanwijzing en Toezicht dienen zodanig te zijn dat deze voldoende handvatten bieden voor tussentijdse controles door bijvoorbeeld de nationale accreditatie-instelling of de Inspectie SZW en voldoende toetsbare bepalingen te bevatten voor SZW om indien nodig sancties aan de CKI op te kunnen leggen.

Ad 6

Hier gaat het om te voorkomen dat een CKI niet zou worden aangewezen, terwijl deze wel aan de criteria voor aanwijzing voldoet (transparantie en kenbaarheid inzake de criteria).

4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Persoonscertificatie

Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor persooncertificatie vindt plaats op basis van de ISO/IEC 17024:2003, de IAF Guidance24:2009 en de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van aanwijzing. CKI’s die op basis van deze documenten zijn beoordeeld en voldoen, geven voldoende dekking aan de in de risicoanalyse genoemde onderwerpen. Voor de artikelen 4.2.3 en 6.5 uit de norm zijn de beschreven aanvullingen van toepassing.

Een uitwerking van normartikel 4.2.3 van de norm ISO/IEC 17024:2003 leidt tot de volgende aanvullende eisen:

  • Het certificatieschema wordt voorgesteld en beheerd door de stichting BCD en niet door de CKI;

  • Er kunnen door het CCvD ARBO voorstellen tot wijziging van het certificatieschema bij het bestuur van de stichting BCD worden ingediend; deze geleidt ze door naar de Minister van SZW. De Minister van SZW zal deze wijzigingen beoordelen en bepalen of het wijzigingsvoorstel al dan niet (ongewijzigd) wordt overgenomen.

Een uitwerking van normartikel 6.5 van de norm ISO/IEC 17024:2003 leidt tot de volgende aanvullende eis:

  • Er kunnen door het CCvD ARBO voorstellen tot wijziging van het certificatieschema bij het bestuur van de stichting BCD worden ingediend; deze geleidt ze door naar de Minister van SZW. De Minister van SZW zal deze wijzigingen beoordelen en bepalen of het wijzigingsvoorstel al dan niet (ongewijzigd) wordt overgenomen.

4.2. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.2.1 De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.2.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.2.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.2.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.2.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.2.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.2.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.2.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.2.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb). .

  • 4.2.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland bij het Europese NoBo overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.2.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s respectievelijk NoBo’s.

  • 4.2.12 De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de cki.

  • 4.2.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.2.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

5.. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie SZW gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.

  • b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden) .

  • c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

  • d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de Beheerstichting in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW verstrekt moet worden).

  • e) Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, of nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • h) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage IIb. behorend bij Artikel 2.15

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënist

Document: WSCS-AH: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD)

Lange Voorhout 14

2514 ED Den Haag

Inhoudsopgave

1.

 

Inleiding

12

       

2.

 

Definities

12

       

3.

 

De werkveldspecifieke kenmerken

14

 

3.1

Beschrijving schema

14

 

3.2

Actieve partijen

14

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukrisico

14

       

4.

 

Het certificatiereglement

14

 

4.1

Doelstelling

14

 

4.2

Certificatieprocedure

14

 

4.3

Certificatiebesluit

15

 

4.4

Geldigheidsduur

15

 

4.5

Geldigheidscondities

15

 

4.6

Klachten

15

 

4.7

Bezwaarprocedure

15

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

15

 

4.9

Norminterpretatie

15

       

5.

 

Het examenreglement

15

 

5.1

Doelstelling

15

 

5.2

Het examenreglement

15

 

5.3

Beheer centrale itembank en examenversies

16

       

6.

 

Toezicht

16

 

6.1

Medewerking aan toezicht

16

 

6.2

Frequentie en uitvoering van het toezicht

16

 

6.3

Verslag van bevindingen

16

 

6.4

Klachten betreffende de certificaathouder

17

 

6.5

Maatregelen

17

       

7.

 

Het onderwerp van certificatie

17

       

8.

 

Entreecriteria

17

       

9.

 

Competentieprofiel

19

       

10.

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

19

 

10.1

Toetstermen

19

 

10.2

Toets (overhoring van het portfolio)

20

       

11.

 

Toetsmethodiek bij hercertificatie

21

 

11.1

Toetstermen

21

 

11.2

Beoordelingsmethode

22

 

11.3

Toets (verdediging van het portfolio)

23

       

12

 

Het certificaat

23

       

13.

 

Geldigheidscondities

23

     

Bijlage 1:

Klachtenregeling

23

Bijlage 2:

Bezwaarprocedure

25

Bijlage 3:

Eisen te stellen aan examenpersoneel

26

Bijlage 4:

Eisen te stellen aan het examen

26

Bijlage 5:

Schema competentiegericht beoordelen

28

Bijlage 6:

Competentieprofiel arbeidshygiënist

29

Bijlage 7:

Toelaten van opleidingen

36

Bijlage 8:

Overgangsregeling

36

Bijlage 9:

Format goed- en afkeurcriteria examen

36

Bijlage 10:

Specialisatie van de arbeidshygiënist (toelichtend)

37

1. Inleiding

In deze persoonscertificatieregeling voor Arbeidshygiënisten (AH), wordt enerzijds algemene uitgangspunten en bepalingen opgenomen en wordt beschreven binnen welke voorwaarden de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Anderzijds worden in het schema de normen vastgelegd waaraan personen dienen te voldoen om een certificaat van vakbekwaamheid te kunnen ontvangen.

Deze certificatieregeling is opgesteld door het betreffende Centraal College van Deskundigen (CCvD ARBO) van de Beheerstichting Certificatie van Deskundigen (stichting BCD). Het schema is door het ministerie van SZW vastgesteld. Pas na vaststelling van deze regeling door de minister van SZW mag de certificatieregeling door de certificatie-instellingen worden toegepast.

De te certificeren deskundige betreft de Arbeidshygiënist. De Arbeidshygiënist houdt zich bezig met het adviseren van werkgevers en medewerkers over hoe problemen in de werkomgeving beheerst kunnen worden, waarbij het doel bescherming van de medewerkers is. Het voorkomen van gezondheidsschade tijdens het werk staat centraal. De Arbeidshygiënist is de aangewezen specialist op het gebied belastende factoren in de werkomgeving die een schadelijke invloed kunnen hebben op de gezondheid van medewerkers (of op het nageslacht van medewerkers). De deskundige adviseert onder meer over blootstelling op de werkplek aan giftige en/of gevaarlijke stoffen, lawaaiige machines, trillend gereedschap, schadelijke straling, schimmels en bacteriën, etc.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Arbeidshygiënisten die RI&E toetsen’. Tevens moet een gecertificeerde Arbodienst beschikken over een gecertificeerde arbeidshygiënist. Uit artikel 2.7 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit volgt dat een arbeidshygiënist alleen beschikt over voldoende deskundigheid en ervaring indien hij in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne uitgereikt door een certificerende instelling.

Meer informatie over het vakbekwaamheidsprofiel (competentieprofiel) van de Arbeidshygiënist is terug te vinden in bijlage 6 van dit schema.

Deze certificatieregeling is gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit ISO/IEC 17024:2003.

2. Definities

Begrip of afkorting

Betekenis

AH

Arbeidshygiënist

Aanvrager/kandidaat van een certificaat

De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Awb

Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WAD&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Stichting BCD

Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke certificatieregeling voor A&O, AH en VK.

CCvD ARBO

Het Centraal College van Deskundigen ARBO is onderdeel van en wordt gefaciliteerd door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten van de stichting BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in dit certificatieschema.

Certificatiereglement

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatieschema

Dit document dat door SZW is vastgesteld.

Certificatiesysteem

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Cesuur

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CKI

Certificatie Instelling, hieronder wordt verstaan een aangewezen certificerende instelling die bevoegd is tot het afgeven van een certificaat vakbekwaamheid binnen het genoemd certificatieschema.

Competentie

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WAD&T).

WAD&T

Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor A&O, AH en VK.

EG-beroepskwalificatie

Een verklaring door de CKI afgegeven betreffende het niveau van de gevolgde beroepsopleiding die buiten Nederland doch binnen de EU is gevolgd.

Eindtermen

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Nuffic

Nuffic (Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs) is een Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Risicoanalyse

Overzicht van alle mogelijke risico's die het resultaat kunnen beïnvloeden waarin voor elk risico wordt aangegeven wat het gevolg zou zijn als het risico zich voordoet, welke maatregelen getroffen kunnen worden ter beheersing en wie deze maatregelen het beste kan nemen.

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Toegelaten opleiding

Een beroepsopleiding waarvan door de stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten aflevert met het vereiste eindtermen.

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidsgebied

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveld

In voorliggend certificatieschema valt daaronder het beroepsgebied arbeidshygiëne.

WDA&T

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WSCS

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-ARBO

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen.

Documentnummer: WDAT-ARBO: 2012, versie 1.

WSCS-AH

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënisten (AH).

Documentnummer: WSCS-AH: 2012, versie 01.

WSCS-AO

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids en Organisatiedeskundigen (AO).

Documentnummer: WSCS-AO: 2012, versie 01.

WSCS-HVK

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige (HVK).

Documentnummer: WSCS-HVK: 2012, versie 01.

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur.

3. De werkveldspecifieke kenmerken

Het verrichten van arbeid is een risicovolle activiteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van de beroepsgroep AH.

3.1. Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema Arbeidshygiënist is door de stichting BCD voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over de certificatieregeling kunnen worden ingediend bij de stichting BCD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van deze certificatieregeling zijn actief:

  • De stichting BCD waar (Centrale) Colleges van Deskundigen onderdeel van uitmaken;

  • Aangewezen door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid certificatie-instellingen;

  • Certificaathouders.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Het beroepsmatig uitvoeren van werkzaamheden kan op termijn leiden tot gezondheidseffecten zoals psychische en fysieke effecten waaronder ook het overlijden.

Een arbeidshygiënist houdt zich voornamelijk bezig met arbeidsomstandigheden, met als doel deze zo te optimaliseren dat het welzijn en de gezondheid van de werknemers niet in gevaar komt, ofwel: preventie en gezondheid is zijn werkterrein, de bescherming van werknemers en/of omgeving is zijn doel.

Kortdurende afwezigheid van de adviseur kan daarom het niveau van de arbeidsomstandigheden niet aantasten. Dat maakt dat het directe afbreukrisico gering is.

Arbeidshygiëne is de toegepaste wetenschap welke zich richt op het geheel van belastende factoren dat in of door de werksituatie kan ontstaan en dat de gezondheid en/of het welzijn van de werkende mens en/of zijn nageslacht kan beïnvloeden.

4. Het certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van dit schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt word en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van toezicht, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De Arbeidshygiënist, dient in overeenstemming met het certificatieschema Arbeidshygiënist een aanvraag in voor het persoonscertificaat bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI relevante informatie over de gang van zaken betreffende het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebesluit

Het certificatiebesluit wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaat. Deze functionaris is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitsmanagementsysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor AH (het WDA&T).

4.4. Geldigheidsduur

De geldigheidsduur voor een persoonscertificaat volgens het certificatieschema voor de certificatie van AH is vijf jaar.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. De condities en de wijze waarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de stichting BCD en vastgelegd in het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor AH.

4.6. Klachten

Behandelingswijze van klachten van kandidaten en certificaathouders. De klachtenregeling is opgenomen in bijlage 1.

4.7. Bezwaarprocedure

De bezwaarprocedure is opgenomen in bijlage 2.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met de stichting BCD tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de stichting ten behoeve van het Certificaatregister van de stichting, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. De stichting BCD is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

De stichting BCD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan de stichting BCD, die alvorens te antwoorden advies vraagt aan het CCvD ARBO.

5. Het examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het persoonscertificatieschema AH. De CKI beheert de examinatoren-pool. De CKI maken gebruik van deze examinatoren voor het afnemen van examens voor AH certificatie. De examinator legt zich toe op de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens. De eisen aan de examinatoren zijn in bijlage 3 verwoord, in bijlage 4 staan de exameneisen.

5.1. Doelstelling

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificeringsregeling AH. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit een schriftelijke en/of mondelinge portfoliobeoordeling.

5.2. Het examenreglement

In het examenreglement van de CKI dienen de volgende zaken opgenomen te zijn:

  • 1) entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 2) bevestiging van deelname en oproep;

  • 3) identificatie van de deelnemers;

  • 4) toelating en afwezigheid;

  • 5) examenduur en wijze van examinering;

  • 6) De informatie die (vooraf) aan de deelnemers aan een examen wordt verstrekt zodat het die deelnemers helder is hoe het examen zal zijn ingericht

  • 7) eisen te stellen aan het examenpersoneel (zie bijlage 3);

  • 8) eisen te stellen aan het examen (zie bijlage 4);

  • 9) gedragsregels voor kandidaten tijdens het deelnemen aan het examen;

  • 10) regeling aangepast examen voor personen met een beperking;

  • 11) normen voor slagen en afwijzen;

  • 12) de wijze van het vaststellen van de examenuitslag;

  • 13) bekendmaking van de uitslag;

  • 14) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 15) inzagerecht examen aanvraag door de kandidaat;

  • 16) geldigheidsduur van het examenresultaat.

De examen-pool is een organisatorisch onderdeel van de CKI. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van ISO/IEC 17024.

5.3. Beheer centrale itembank en examenversies

Indien gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank, dan geschiedt het beheer van de itembank onder strikte geheimhouding door de CKI. De wijze van beheer van de itembank is schriftelijk vastgelegd en aantoonbaar geaccordeerd door het management van de CKI. In de itembank worden de theorievragen inclusief de cesuur opgeslagen welke vooraf zijn opgesteld.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te toetsen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet en blijft voldoen aan de gestelde eisen. Gezien de risicoanalyse en het geringe afbreukrisico op de korte termijn voor het bedrijf is de certificatieperiode vastgesteld op vijf jaar. Om dezelfde reden kan normaliter worden volstaan met één tussentijdse controle van alle certificaathouders.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI en, voor zover van toepassing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waaronder bepalingen ten aanzien van een meer uitgebreide controles door de CKI bij een ad random gekozen deel van de certificaathouders ter verificatie van de aangeleverde gegevens bij de tussentijdse controles.

6.2. Frequentie en uitvoering van het toezicht

Het toezicht wordt als volgt uitgevoerd:

  • In de certificatieperiode voert de CKI na (ongeveer) 2,5 jaar een o tussentijdse controle uit bij alle certificaathouders. Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI en bestaat uit een beoordeling van de volgende onderwerpen:

    • de omvang van het werken in het vakgebied van minimaal gemiddeld 2 dagdelen per week (bestaande uit het overleggen van een werkgeversverklaring door de werknemer of, in geval van een zelfstandige, een accountantsverklaring, welke naar waarheid ingevuld dienen te zijn);

    • de certificaathouder overlegd de bovenstaande stukken schriftelijk of gescand per mail aan de CKI.

  • Daarnaast wordt jaarlijks ad random bij 1% van de certificaathouders een (indien mogelijk) meer uitgebreide controle gehouden. Bij deze meer uitgebreide controle wordt de certificaathouder bezocht tijdens een ICT bijeenkomst en wordt zijn portfolio beoordeeld op voortgang en inhoud (hoofdlijnen). Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI die verantwoordelijk is voor de uitvoering.

De termijn voor het aanleveren van de benodigde documenten bestaande uit de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en de deelnamelijst, dienen binnen zes weken te worden overlegd aan de CKI.

6.3. Verslag van bevindingen

De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Het resultaat van het toezicht wordt schriftelijk aan de certificaathouder bekend gemaakt. De certificaathouder kan bezwaar aantekenen tegen maatregelen (zie paragraaf 6.5) die opgelegd kunnen worden naar aanleiding van het toezicht. De CKI behandelt het bezwaar conform haar bezwaarprocedure (bijlage 2).

6.4. Klachten betreffende de certificaathouder

Een klacht betreffende de certificaathouder wordt bij de CKI ingediend. De CKI behandelt de klacht conform haar klachtenregeling.

6.5. Maatregelen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen van dit certificatieschema heeft, kan dit leiden tot door de CKI opgelegde maatregelen. Mogelijke maatregelen zijn herstel activiteiten, opvragen van aanvullende/ontbrekende documenten, schorsen, wijzigen ten nadele van de certificaathouder of het intrekken van het certificaat.

Criteria

Ontbrekende documenten worden opgevraagd als de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en/of de deelnamelijsten ontbreken (zie paragraaf 6.2).

Schorsen van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en het voor de certificaathouder mogelijk is binnen een half jaar dit alsnog aan te tonen.

Intrekken van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en/of deelname aan de ICT-groep niet is aangetoond.

Nadere eisen stellen, schorsen of intrekken van het certificaat kan geschieden wanneer de kandidaat niet voldoet aan die gestelde eisen van het schema Arbeidshygiënist of wanneer de CKI hiervoor een gegronde reden heeft. Een certificaat kan ook worden ingetrokken bij fraude, overlijden of op eigen verzoek van de certificaathouder.

Indien er sprake is van maatregel wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Bij het opleggen van een maatregel dient de CKI aan te geven binnen welke periode de maatregel moet zijn uitgevoerd. De CKI controleert daarop de uitvoering. Schorsen en intrekken dienen door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Opnieuw certificeren na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

7. Het onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD ARBO van de stichting BCD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van de Arbeidshygiënist. Door het Ministerie van SZW is deze certificatieregeling vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Deze vastgestelde regeling vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp (de scope) van dit certificatieschema betreft de competenties A tot en met J in het competentieprofiel van de Arbeidshygiënist, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van bijlage 6 bij dit document. Voor het aantonen van de competenties wordt een portfolio opgesteld door de aanvrager van de (her)certificatie.

8. Entreecriteria

Alvorens de CKI overgaat tot het uitvoeren van het certificatieonderzoek van het wettelijk verplichte persoonscertificaat Arbeidshygiënist, dient de kandidaat te voldoen aan de hierna beschreven entreecriteria:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • 3) Het overleggen van een examenoproep van een toegelaten beroepsopleiding of een eerder behaald diploma;

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De aanvraag moet aan de volgende eisen voldoen:

  • De aanvraag moet zijn voorzien van een handtekening van de aanvrager;

  • De scope van de aanvraag moet duidelijk zijn;

  • De aanvraag dient te worden gericht aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 2

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een diploma van een HBO opleiding of hoger;

  • Bewijs van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau).

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 3

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een examenoproep waaruit blijkt dat de kandidaat deelneemt aan het examen van een toegelaten beroepsopleiding Arbeidshygiënisten.

Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling.

In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd biedt de CKI de mogelijkheid om een onderzoek te verrichten waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. Wanneer hiervan sprake is dan wordt het diploma als gelijkwaardig gesteld aan een door de CKI toegelaten opleiding. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU dan is het aan de kandidaat om een portfolio aan te maken en het portfoliotraject te doorlopen. Na vijf jaar kan de kandidaat deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan. De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 4

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeidshygiënist en in ieder geval in staat is om twee van de hieronder vermelde activiteiten in brede zin te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Het toetsen van een RI&E;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Arbeidshygiënische risicobeoordeling;

    • Arbeidshygiënische risicobeheersing;

  • De werkervaring als arbeidshygiënist mag niet langer dan 2 jaar geleden zijn opgedaan, gerekend vanaf heden 2012;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 5

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een ingevuld portfolio, hetgeen de aanvrager bij de start van de toegelaten beroepsopleiding aanmaakt;

  • Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling.

De CKI bekijkt of alle bewijsstukken zijn overlegd en stuurt hiervan een ontvangstbevestiging naar de kandidaat. Wanneer de kandidaat aan de bovenstaande entreecriteria heeft voldaan, dan wordt de aanvraag in behandeling genomen, zie hoofdstuk 10, waarna de examinator de inhoudelijke check van de bewijsstukken verricht.

NB. De opbouw van het portfolio is niet gebonden aan een opleidingsinstelling of een CKI.

9. Competentieprofiel

Omwille van de leesbaarheid van dit certificatieschema is het competentieprofiel van de Arbeidshygiënist opgenomen als bijlage 6 bij dit document.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

De aanvrager heeft aan de entreecriteria van hoofdstuk 8 voldaan. Daarna volgt de vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven.

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • 3) Het overleggen van een diploma van een toegelaten beroepsopleiding;

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Arbeidshygiënisten. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator gaat na of:

  • 1. Het diploma afkomstig is van een HBO opleiding of hoger, dan wel

  • 2. Het getuigschrift van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau) afkomstig is van een bureau.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator bekijkt of:

  • 1. Het diploma daadwerkelijk van een toegelaten beroepsopleiding afkomstig is.

  • 2. In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd, er door de aanvrager een onderzoek is aangevraagd en verricht door een CKI waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt.

  • 3. In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU de kandidaat een portfolio heeft aangemaakt en het portfoliotraject heeft doorlopen. Na vijf jaar kan de aanvrager deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

De werkervaring van de Arbeidshygiënist toont aan dat hij in staat is competenties zelfstandig in de praktijk toe te passen. Met betrekking tot de opgedane werkervaring bekijkt de examinator:

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeidshygiënist en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Arbeidshygiënische risicobeheersing onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeidshygiënist.

  • De werkervaring als arbeidshygiënist niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen 14 dagen alsnog aan te vullen. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 5

De examinator beoordeelt het portfolio als voorbereiding op het afnemen van het examen bij de toegelaten beroepsopleiding. Het portfolio bestaat uit een beschrijving van tenminste twee van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeidshygiënist;

  • 2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

  • 3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

  • 4) Arbeidshygiënische risicobeoordeling;

  • 5) Arbeidshygiënische risicobeheersing;

    onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeidshygiënist.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld. Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het competentieprofiel arbeidshygiënisten welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van bijvoorbeeld een boek, rapport, publicatie met waar nodig verwijzing waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Tijdens de initiële opleiding worden de vier kerntaken uitgewerkt binnen de afstudeeropdracht, die in een ICT-groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappend zijn.

Ontbrekende informatie in het portfolio wordt via de CKI bij de kandidaat opgevraagd. De ontbrekende informatie moet tijdig (ten minste twee weken voor datum examen) worden aangeleverd zodat de examinator nog voldoende tijd heeft voor een beoordeling. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De kandidaat wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

10.2. Toets (overhoring van het portfolio)

De toets is bedoelt om de wijze waarop de Arbeidshygiënist werkt aan zijn professionele ontwikkeling te toetsen. De toets wordt mondeling afgenomen door één examinator op basis van het portfolio van de kandidaat. Vooraf wordt aan de kandidaat kenbaar gemaakt wat de duur zal zijn van het examen en op welke wijze het examen zal worden afgenomen. De basis voor de toets is de door de Arbeidshygiënist ingevulde kerntaak-competentie-matrix. De kerntaak-competentie-matrix koppelt kerntaken en competenties aan elkaar. De Arbeidshygiënist geeft zelf aan welke competenties hij bij welke kerntaak heeft, of wil ontwikkelen. Dit geeft belangrijke informatie voor de toetsing. Het maakt inzichtelijk welke competentie in welke kerntaak kan worden getoetst. De kerntaak-competentie-matrix bestaat uit 5 kerntaken en 10 competenties:

Kerntaken

Algemene Competenties

Beroepsspecifieke Competenties

 

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

 

Klantgericht handelen

Adviesvaardigheden

Resultaatgericht functioneren

Professioneel handelen

Samenwerken, verbinden en integreren

Ondernemen

Onderzoek en analyse

Voorlichting, training en instructie

Implementatievaardigheden

Borgen en bewaken

1

Verder ontwikkelen van het vak.

                   

2

Adviseren over/onderzoeken van gezondheid,

werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

                   

3

Adviseren over/onderzoeken

van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

                   

4

Arbeidshygiënische risicobeoordeling.

                   

5

Arbeidshygiënische risicobeheersing.

                   

Met bovenstaande kerntaak-competentie-matrix stelt de Arbeidshygiënist een profiel samen dat past bij zijn eigen invulling van het vak. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een profiel dat de situatie bij de initiële certificering of aan het begin van een nieuwe certificeringperiode weergeeft (de initiële matrix) en een profiel dat weergeeft op welke aspecten de deskundige zich verder wil ontwikkelen of zich heeft ontwikkeld tijdens de achterliggende certificeringperiode (de ontwikkelmatrix).

De initiële matrix wordt ingevuld bij de initiële certificering en aan het begin van een nieuwe certificeringperiode. De Arbeidshygiënist geeft op elke kerntaak aan over welke competenties hij beschikt. Dat dient minimaal één algemene en één beroepsspecifieke competentie te zijn. In de ontwikkelmatrix geeft de deskundige aan welke competenties hij wil ontwikkelen. Dit kan een nieuwe competentie zijn, of een verbetering van een bestaande competentie. Gedurende de certificeringperiode van vijf jaar illustreert de deskundige zijn ontwikkeling aan de hand van 4 cases. Per casus benoemt hij ten minste 3 competenties binnen de kerntaak waar de casus betrekking op heeft. De ontwikkelmatrix bevat minimaal twaalf kruisjes waarvan er 4 gekoppeld zijn aan de ingebrachte cases. Deze ontwikkelcompetenties worden in het verslag uitgewerkt in leervragen, een verbetervoorstel en een verbeteractie. In totaal dus 4 verslagen met 4 ontwikkel punten over 5 jaar.

Tijdens de toets verdedigd de Arbeidshygiënist dit portfolio. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

11. Toetsmethodiek bij hercertificatie

11.1. Toetstermen

Vijf jaar na (her)certificatie vervalt het certificaat en moet de aanvrager aantonen aan de (her)certificatie eisen te voldoen. Ook nu volgt er een vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een (her)certificatie bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de arbeidshygiënist als zelfstandige opereert;

  • 3) Het overleggen van een ingevuld portfolio;

  • 4) Bij- en nascholing.

De CKI controleert of de bovengenoemde documenten aanwezig zijn volgens hoofdstuk 8, voor zover van toepassing.

11.2. Beoordelingsmethode

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de arbeidshygiënisten. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte en geeft aan onder welke regeling de aanvraag dan wel valt. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator bekijkt of:

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de arbeidshygiënist beschikt over werkervaring als Arbeidshygiënist en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Arbeidshygiënische risicobeheersing.

  • De werkervaring als Arbeidshygiënist niet langer dan 5 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de arbeidshygiënist (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de arbeidshygiënist hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De arbeidshygiënist heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat na vijf jaar uit: Een beschrijving van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeidshygiëne;

  • 2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

  • 3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

  • 4) Arbeidshygiënische risicobeoordeling;

  • 5) Arbeidshygiënische risicobeheersing.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld. Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het competentieprofiel arbeidshygiënisten welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van relevante informatie (bijvoorbeeld een boek, rapport, publicatie, met waar nodig verwijzing), waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Minimaal vier cases kort uitgewerkt in een verslag, die in een ICT-groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter- en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappen zijn.

Wanneer het portfolio compleet is en de aanvrager heeft voldaan aan de bovenstaande criteria, dan mag de arbeidshygiënist deelnemen aan de toets (overhoring van het portfolio). De Arbeidshygiënist wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld.

Wanneer het portfolio niet in orde is, dan wordt de arbeidshygiënist in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de arbeidshygiënist hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De arbeidshygiënist wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De arbeidshygiënist heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

Certificaathouders tonen aan dat zij kennis van het vak bijhouden (bij- en nascholing) door bijvoorbeeld het schrijven van een artikel binnen de ict-groep of het vervullen van een bestuursfunctie binnen het vakgebied.

11.3. Toets (verdediging van het portfolio)

Er is één examinator die een mondeling examen afneemt op basis van het portfolio van de arbeidshygiënist. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

Indien het proces met één examinator niet goed functioneert worden er twee examinatoren ingezet tijdens examens.

Voor meer informatie inzake de toetsingsprocedure wordt verwezen naar het examenreglement en het Competentie profiel Arbeidshygiënisten paragraaf 4.2.

12. Het certificaat

De volgende gegevens worden (minimaal) op het certificaat vermeld:

  • Naam van de gecertificeerde persoon;

  • Eenduidig document/certificaatnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt (met identificeerbare versie);

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn;

  • Een verklaring van de CKI dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen zoals vastgesteld in het certificatieschema voor de Arbeidshygiënist.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat (zie maatregelenbeleid).

  • De certificaathouder zal de CKI onverwijld op de hoogte stellen van wijzigingen betreffende zijn/haar functie, werkgever, woon- en werkadres;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken zolang dit geldig is;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken als bewijs van zijn/haar vakbekwaamheid binnen het aangegeven vakgebied;

  • De certificaathouder stemt in met medewerking voor het uitvoeren van tussentijds toezicht (surveillance) en met het steekproefsgewijs onderzoeken op de werkplek;

  • De certificaathouder stemt in met vermelding van zijn/haar certificatie in het openbare register van certificaathouders;

  • De certificaathouder zal een registratie bijhouden van klachten die tegen zijn vakbekwaamheid zijn ingebracht en medewerking verlenen aan onderzoek van dergelijke klachten.

Het bovenstaande moet zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst welke door de certificaathouder is ondertekend.

Bijlage 1:. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

Bijlage 2:. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

Bijlage 3:. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel (examinatoren) heeft als doel de deskundigen te examineren bij initiële certificering en bij hercertificatie. Het examenpersoneel bestaat uit alle examinatoren die voor dit doel zijn aangewezen door de stichting BCD op voordracht van de beroepsverenigingen. Het examenpersoneel kiest uit de groep een vertegenwoordiger welke aanwezig is tijdens de vergaderingen van het Centraal College van Deskundigen ARBO ter advisering. Het examenpersoneel vormt het examenbureau. Het examenbureau is onafhankelijk van de beroepsverenigingen en opereert onder de verantwoording van de stichting BCD.

Examenpersoneel moet voldoen aan de volgende algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen:

  • Algemeen:

    • Examenpersoneel heeft minimaal hetzelfde opleidingsniveau van de te examineren opleiding van de kandidaten;

    • Examenpersoneel is geïnstrueerd in het afnemen van (portfolio)examens;

  • Vakinhoudelijk:

    • Examenpersoneel heeft minimaal drie jaar aantoonbare ervaring in het betreffende werkveld;

    • Examenpersoneel volgt aantoonbaar bij- en nascholing of is gecertificeerd voor het betreffende beroepsveld;

  • Onafhankelijkheid:

    • Examenpersoneel heeft geen (persoonlijk) belang bij de uitslag het examen1;

    • Examenpersoneel heeft aantoonbaar inzicht in het werk, de context en de branche waarin een arbeidshygiënist werkzaam is.

Examinatoren die voldoen aan de bovenstaande eisen kunnen door de CKI worden benoemd en worden ingezet voor het afnemen van examens.

De toetsing van examenpersoneel

Tweemaal per jaar is er een bijeenkomst voor examinatoren. De examinator is verplicht minimaal één bijeenkomst bij te wonen. In uitzonderlijke gevallen kan de stichting BCD hiervoor uitstel verlenen. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de stichting BCD en de daartoe aangewezen CKI. Tijdens de bijeenkomsten worden de logboeken van de examinatoren, op compleetheid getoetst en besproken waarna eventuele verbeter en ontwikkelvoorstellen worden opgesteld.

Bijlage 4:. Eisen te stellen aan het examen

Beslotenheid van examens

Medewerkers van de CKI (inclusief de examinatoren) dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

Algemene regels bij de uitvoering van examens

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • De ruimte is voldoende rustig;

  • Er zijn sanitaire voorzieningen;

  • Op verzoek is er voor een minder valide (fysiek of dyslectisch) een aangepaste plaats beschikbaar;

  • De werkverlichting dient voldoende te zijn (tussen de 200 en 800 lux);

  • De ruimte is voldoende geventileerd en verwarmd (temp. 18 tot 25 graden C);

  • De ruimte voldoet aan de wettelijke veiligheidsvoorschriften.

Te stellen eisen aan de examenmiddelen zijn:

  • Aanwezigheid audio/visuele hulpmiddelen.

Te stellen eisen aan het portfolio-examen zijn:

  • De theoretische en praktische componenten op basis van het portfolio van de kandidaat, worden getoetst door de examinator;

  • De vragen die aanbod komen worden opgesteld door de examinator;

  • Vooraf wordt door examinator de cesuur (beoordelingscriteria) vastgesteld;

  • Het examen wordt afgenomen door de examinator in een tijdsbestek van 50 minuten;

  • Beoordeling van het examen vindt plaats door de examinator. De examinator houdt een logboek bij met daarin de manier van toetsen en de vragen die gesteld worden. Ook houdt de examinator bij of de cesuur werkt;

  • Voor onderwerpen die worden getoetst dienen leerdoelen zijn opgesteld en dienen met voldoende diepgang tegen die leerdoelen te worden getoetst.

Uitgangspunt is dat een portfolio-examen bij voorkeur in de Nederlandse taal wordt afgenomen.

Bijlage 5:. Schema competentiegericht beoordelen

Bijlage 249961.png

Bijlage 6:. Competentieprofiel arbeidshygiënist

Inleiding

Dit competentieprofiel voor de Arbeidshygiënisten is opgesteld om de inhoud van het beroep Arbeids hygiënisten vast te leggen. Het beroep wordt omschreven in kerntaken en competenties. Op deze manier is het competentieprofiel een instrument voor het meten van het vakmanschap. Daarnaast is het profiel het uitgangspunt voor de eisen die worden gesteld aan de te certificeren beroepsbeoefenaar. Het competentieprofiel is onderdeel van het certificeringssysteem dat moet resulteren in het certificaat voor de Arbeidshygiënisten volgens de Arbeidsomstandighedenwet. Dit competentieprofiel is bedoeld als basis voor de certificatie van deskundigen en niet voor het vormgeven van opleidingen. Dat is een belangrijk verschil met een profiel zoals dat gebruikt wordt bij opleidingsinstituten. De beschrijving van het beroep is gebaseerd op opgedane ervaring en vakmanschap van professionals en niet op pas afgestudeerde deskundigen. Het proces dat de beroepsbeoefenaar doorloopt is richtinggevend bij deze beschrijving.

In dit document is een kerntaak-competentie-matrix opgenomen (hoofdstuk 4). Deze matrix geeft weer welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van de deelprocessen van een kerntaak. Op basis van hoofdzakelijk deze kerntaak-competentie-matrix, worden de toetsingscriteria opgesteld. Deze criteria stelt het Centraal College van Deskundigen (CCvD) vast. Mede aan de hand van de mate waarin aan deze criteria wordt voldoen, verstrekt of verlengt de certificatiecommissie en de certificerende instelling(en) al dan niet een persoonscertificaat. Daarnaast kunnen opleidingsinstellingen het competentieprofiel en de toetsingscriteria gebruiken als uitgangspunt voor het optimaal laten aansluiten van hun opleiding op het certificeringsysteem van de Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (Stichting BCD). Waar in dit document de mannelijke verwijzing wordt gehanteerd kan, waar van toepassing, ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

Indeling van het competentieprofiel

Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 beschrijft het beroep. Hoofdstuk 2 beschrijft de kerntaken die de beroepsbeoefenaar uitvoert. Hoofdstuk 3 beschrijft de algemene en beroepsspecifieke competenties. Hoofdstuk 4 maakt inzichtelijk welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van een kerntaak.

1. Algemene informatie

1.1. Beeld van de branche en het beroep

Het beroep ‘Arbeidshygiënist’ is een van de vier in Nederland bij wet erkende kerndeskundigen op het terrein van de arbeidsomstandigheden. De Arbeidshygiënist levert een bijdrage aan de instandhouding van de maatschappelijke productiefactor ‘arbeid’ van mensen op korte èn lange termijn.

De ‘Arbeidshygiënist’ houdt zich bezig met het adviseren op het brede terrein van gezondheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties èn het optimaliseren van arbeidsomstandighedenzorg.

De Arbeidshygiënist is de specialist bij uitstek op het terrein van De Arbeidshygiënist ontwikkelt continu zijn vak en vaardigheden, werkt samen, verbindt en integreert kennis van oorzaken, gevolgen en oplossingen en beoefent zijn vak op ondernemende wijze.

De Nederlandse arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘arbeidshygiënisten die RI&E toetsen’. Tevens moet een gecertificeerde Arbodienst beschikken over een gecertificeerde arbeidshygiënist, vandaar soms de terminologie Register Arbeidshygiënist. Een arbeidshygiënist is een deskundige op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing van de gezonde werkomgeving ten aanzien van de chemische, fysische, biologische en fysieke werkplekfactoren conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiënisten.

De Arbeidshygiënist heeft de kerntaken 1 t/m 3 en beroepscompetenties A t/m J gemeen met de andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en Organisatiedeskundige, Hogere Veiligheidskundige). De Arbeidshygiënist onderscheidt zich van andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en Organisatiedeskundige, Hogere Veiligheidskundige) in de kerntaken 4 en 5 en in een of meerdere specialisaties in het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van een gezonde werkomgeving.

2. Kerntaken

2.1. Inleiding

Het beroep wordt beschreven in vijf kerntaken die samen het gehele beroep omvatten. Hierbij:

  • is kerntaak 1 een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;

  • zijn kerntaken 2 en 3 specifieke taken op het gebied van arbeidsomstandigheden in het algemeen;

  • zijn kerntaken 4 en 5 specifiek voor de Arbeidshygiënisten.

Beroepsuitoefenaars kunnen zich daar in meerdere of mindere mate in specialiseren.

2.2. Beschrijving van de kerntaken

Kerntaak 1 Verder ontwikkelen van en in het vak van de Arbeidshygiënisten

Proces/deeltaken

1. Nieuwe kennis vergaren, c.q. kennis bijhouden d.m.v. kennis, taak, en/of branche specialisatie

2. Nieuwe theorieën ontwikkelen.

3. Methoden en instrumenten ontwikkelen, toepassen en verbeteren.

4. Nieuwe kennis, methoden en instrumenten verspreiden (doceren, adviseren, presenteren, publiceren.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, adviseur student, onderzoeker, pionier.

Complexiteit

Hoog, door het brede karakter van het vakgebied.

Betrokkenen

Wetenschappers, vakgenoten.

Hulpmiddelen

Wetenschappelijk onderzoek, intercollegiale toetsing, cursussen, symposia, congressen e.d.

Kwaliteit

Kwaliteit investering in en keuze van specialisaties.

Uitdragen van nieuwe ontwikkelingen.

Incidentgevoeligheid van de AH’er binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

Resultaat

Verbetering van de kwaliteit van het vak en de uitvoering daarvan.

Keuzes en dilemma’s

• Tijd of prioriteit.

• Zekerheid of innovatie.

Kerntaak 2 Adviseren en coachen over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

Proces/deeltaken

1) Visie, programma’s en beleid ontwikkelen.

2) Onderzoeken, analyseren en op basis daarvan adviseren en programma’s toepassen.

3) Verandering-/implementatietrajecten begeleiden en programma’s evalueren en herzien.

4) Management, leidinggevenden, medewerkers trainen.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, adviseur, procesbegeleider, trainer.

Complexiteit

Afstemming van verschillende partijen voor de uitoefening van zijn taken.

Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de AH-er.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers en andere deskundigen.

Hulpmiddelen

Erkende risico beoordeling methoden en beheersing middelen, projectmanagement- en procesbeheersing middelen & technieken, effectieve communicatiemethoden.

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken

Adviezen moeten tijdig/volgens afspraak worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Resultaat

Arbeidsorganisaties die bewust en actief beleid voeren gericht op gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers, gestoeld op adequate kennis en beheersingsmethoden.

Keuzes en dilemma’s

• Korte termijn investeringen of lange termijn opbrengsten.

• Abstract of concreet.

• Organisatiebeleid of individueel belang.

• Kleinschalig of grootschalig.

• Eigenstandig of aansluiten bij groter geheel.

• Stille kracht of demonstratief.

• Koploper of volger.

Kerntaak 3 Adviseren en coachen over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

Proces/deeltaken

1. Beleid op het gebied van gezond en veilig werken doorlichten, actualiseren en aanvullen.

2. Arbeidsrisico's in kaart brengen.

3. RI&E uitvoeren, beoordelen, toetsen, adviseren.

4. Preventiemedewerker coachen.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, adviseur, onderzoeker, coach.

Complexiteit

Gemiddeld. Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, Facilitair, preventiemedewerker, OR, vakgenoten.

Hulpmiddelen

RI&E-instrumenten, vragenlijsten.

Kwaliteit

Adviezen moeten tijdig/volgens afspraak worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met samenhangend arbeidsomstandighedenbeleid, en dito pakket van maatregelen om arbeidsrisico's te beheersen en een gezonde en veilige werksituatie te realiseren, c.q. te behouden.

Keuzes en dilemma’s

• Moeten of willen.

• Weten of doen.

Kerntaak 4 Arbeidshygiënische risicobeoordeling.

Proces/deeltaken

1. Identificeer potentiële gezondheidsgevaren.

2. Bepaal de relatie tussen blootstellingen en potentiële negatieve gezondheidseffecten.

3. Ontwerp een blootstelling beoordeling strategie.

4. Pas de blootstelling beoordeling strategie toe.

5. Stel conclusies en aanbevelingen op.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, procesbegeleider.

Complexiteit

Afdoende achtergrond om potentiële gezondheidsrisico’s binnen de organisatie waar de Arbeidshygiënist werkzaam is te kennen, herkennen en duiden. Kunnen toepassen van risicomethoden en risicomodellen.

Afstemming met inhoudelijk deskundigen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen.

Hulpmiddelen

Document onderzoek, observaties, metingen, gesprekken, simulatieprogramma’s, computermodellen..

Kwaliteit

Het juist interpreteren van de op dat moment beschikbare informatie aangaande de potentiële gezondheidsrisico’s.

Het stellen van de juiste vragen en doorvragen onder tijdsdruk is bepalend voor de inhoudelijke kwaliteit.

Adequate beoordeling.

Validiteit beoordelingsmethode.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) kennis en inzicht van gezondheidsrisico’s vanwege werkplekfactoren.

Keuzes en dilemma’s

• Oppervlakkig of diepgaand beoordelen.

• Wel of niet meer gespecialiseerde deskundigen

Kerntaak 5 Arbeidshygiënische risicobeheersing.

Proces/deeltaken

1. Beoordeel beheersingsopties.

2. Selecteer een passende beheersingsaanpak.

3. Pas de gekozen beheersingsaanpak toe en coördineer.

4. Zorg ervoor, dat de beheersingsmaatregelen effectief zijn.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, adviseur, procesbegeleider, onderzoeker..

Complexiteit

Interpreteren van risicobeheersing en gebruik van risicobeoordelingsmethoden en modellen. Afdoende achtergrond om beheerssystemen en beheersmodellen te kennen, herkennen en duiden.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen, preventiemedewerkers.

Hulpmiddelen

Arbocatalogi, Arbo-Informatiebladen, Diverse publicaties en middelen, Computermodellen, Arbeidshygiënische strategie (bronaanpak).

Kwaliteit

Adequate beoordeling.

Validiteit beoordelingsmethode.

Juistheid en volledigheid gegevens.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) beheersing van werkplekblootstellingen en gezondheidsrisico’s vanwege werkplekfactoren.

Keuzes en dilemma’s

• Plaats van barrièrekeuze in Arbeidshygiënische strategie (nabij bron en/of nabij ontvanger).

• Veel of weinig risicokennis (voorkomingsprincipe – risicoafweging). Insteekniveau: Individueel – groeps- of organisatiebenadering. Materiaal, machine, methode of mensniveau.

• Aangrijpingsniveau: Functie-/werkingsprincipe/toepassingswijze. Arbeid of milieu/duurzaamheid.

3. Competenties

3.1. Inleiding

In het beroep van Arbeidshygiënisten kan onderscheid gemaakt worden tussen algemene competenties – die in veel beroepen terug te vinden zijn – en beroepsspecifieke competenties. De algemene competenties zijn beschreven in paragraaf 3.1 en de beroepsspecifieke competenties zijn beschreven in paragraaf 3.2. De gebruikte aanduidingen zijn dezelfde als die in de kerntaak-competentie matrices in hoofdstuk 4.

3.2. Algemene competenties

Competentie A

Klantgericht handelen

De Arbeidshygienist kan op adequate wijze contact onderhouden met de externe of interne klant(functionarissen), zodat de werkzaamheden naar wens van de klant worden uitgevoerd.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak (maximaal één jaar oud) en kent het competentieprofiel.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van het krachtenveld waarin de AH’er acteert en kent de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie.

Vaardigheden

• Is in staat organisatiesensitief te handelen en kan in de organisatie voldoende steun verwerven voor in te zetten beleid.

• Is in staat op alle niveaus binnen de organisatie te communiceren. Zowel mondeling als schriftelijk en zowel intern als met externe partijen.

• Is in staat zich voldoende te verplaatsen in de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat een projectplan op te stellen inclusief projectplanning en -begroting.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Beweegt mee met de organisatie en is in staat een balans te vinden tussen de belangen van verschillende partijen.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Is vasthoudend in het monitoren van het uitgebrachte advies.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

Competentie B

Adviesvaardigheden

De Arbeidshygiënist kan op adequate wijze mondeling en schriftelijk rapporteren over de werkzaamheden, zodat opdrachtgever en/of zijn collega’s doelmatig worden geïnformeerd en hierop kunnen voortbouwen.

Kennis

• Heeft kennis van interventietechnieken inclusief overtuigen en trainen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat te overtuigen, motiveren, communiceren en draagvlak te creëren en houdt daarbij rekening met de verschillende belangen en verantwoordelijkheden van verschillende partijen.

• Is in staat vanuit de eigen discipline een onafhankelijk oordeel te geven en is onpartijdig in het handelen.

• Is in staat samen te werken met andere disciplines, inclusief bedrijfsarts en veiligheidskundige.

• Is in staat complexe projecten te managen; projecten met een langere doorlooptijd waarbij meerdere partijen betrokken zijn.

• Is in staat interventietechnieken toe te passen, inclusief overtuigen en trainen.

• Is in staat AH-vakkennis (zoals beschreven in dit competentieprofiel) toe te passen en te vertalen in een adviestraject.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich collegiaal op en heeft een open houding naar collega’s.

• Stelt zich kritisch op.

• Stelt zich realistisch op bij het schrijven en uitbrengen van het advies, bijvoorbeeld door rekening te houden met de financiële haalbaarheid van het advies.

• Is vasthoudend in het monitoren van (de implementatie van) het uitgebrachte advies.

Competentie C

Resultaatgericht functioneren

De Arbeidshygiënist kan op adequate wijze met alle betrokkenen in het werkproces communiceren, zodat dit ten goede komt aan het verloop en de uitkomst van de werkzaamheden en leidt tot het gewenste resultaat.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie en gedragswetenschappen.

• Heeft basiskennis van arbeids- en organisatiekunde (bedrijfskunde).

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat meetbare, haalbare en duidelijke doelstellingen te formuleren.

• Is in staat een projectplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat prioriteiten te stellen en deadlines te halen.

• Houdt bij het opstellen van een projectplan rekening met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat relevante partijen in een specifiek project of dossier te identificeren en daarmee samen te werken.

Attitude

• Stelt zich oplossingsgericht op met voldoende aandacht voor het beoogde resultaat.

• Is vasthoudend in het (tussentijds) evalueren van activiteiten met oog voor het beoogde resultaat.

Competentie D

Professioneel handelen

De Arbeidshygiënist handelt conform de gedragscode en stelt zich continu op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied. De deskundige is in staat op hbo-plus/wetenschappelijk niveau (nieuwe) kennis toe te passen en dit om te vormen tot toepasbare modellen en instrumenten. Daarnaast kan hij relevante instrumenten, methodieken, modellen en data interpreteren en beoordelen op hbo-plus/wetenschappelijk niveau.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak en is op de hoogte van recente ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis van het competentieprofiel AH en de gedragscode AH.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de vindplaatsen en informatiebronnen van informatie over het AH-vakgebied, inclusief vaktijdschriften, wetgeving en statistieken.

Vaardigheden

• Is in staat voor zichzelf de benodigde kennis te verwerven (persoonlijk opleidingsplan, bezoek symposia, verzamelen informatie etc.).

• Is in staat AH-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat rekening te houden met de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat rekening te houden met kosten/baten van maatregelen.

• Is in staat rekening te houden met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat proactief te handelen, inclusief het uit eigen beweging uitbrengen van een advies.

• Is in staat collegiale feedback te leveren en te ontvangen.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich integer en betrouwbaar op.

• Stelt zich nieuwsgierig op ten aanzien van het AH-vakgebied.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle gesprekspartners.

Competentie E

Samenwerken, verbinden en integreren

De Arbeidshygiënist werkt samen met andere deskundigen en betrokkenen in klantorganisaties. Hij verbindt de uitkomsten van analyse en onderzoek met de vraagstelling en met resultaten van andere relevante activiteiten en komt tot integrale advisering

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis van de sector waarin de AH’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, voeren van geprekken en presenteren.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat AH-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat verschillende inzichten te combineren, inclusief veiligheidskundige, gezondheidskundige en arbeidshygiënische inzichten.

• Is in staat te reflecteren.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Heeft een open houding naar collega’s en andere partijen.

• Is sensitief in de samenwerking met anderen.

Competentie F

Ondernemen

De Arbeidshygiënist signaleert kansen bij klanten en contactpersonen (extern of intern) en speelt hierop in. De Arbeidshygiënist verwerft opdrachten of legt contacten en levert kwaliteit. Hij bouwt en onderhoudt relaties met relevante partijen en profileert zich als professional die naast de klant/contactpersoon staat en meedenkt .

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis om ideeën om te zetten in realiseerbare plannen.

• Heeft kennis van de sector waarin de AH’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke omstandigheden en processen.

Vaardigheden

• Is in staat kansen bij klanten en contactpersonen te signaleren.

• Is in staat te anticiperen op ontwikkelingen.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat een relevant sociaal netwerk te creëren en te onderhouden.

Attitude

• Stelt zich initiatiefrijk op.

• Is sensitief in het contact met opdrachtgevers.

• Stelt zich innovatief op.

• Toont initiatief en kan overtuigen.

3.3. Beroepsspecifieke competenties

Competentie G

Onderzoek en analyse

De Arbeidshygiënist kan onderzoek en analyse praktisch en zo nodig op wetenschappelijk niveau uitvoeren, beoordelen en hierover rapporteren en adviseren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante methoden en technieken voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek.

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van de sector waarin de AH’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van verwerking en interpretatie van statistische informatie.

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante epidemiologie.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante systeemleer.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat conclusies te verbinden aan resultaten van onderzoeken en analyses.

• Is in staat te inventariseren.

• Is in staat op gestructureerde wijze onderzoeken en analyses op te zetten en uit te voeren.

• Is in staat te rapporteren over resultaten van onderzoeken en analyses.

Attitude

• Analytisch.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van onderzoek en analyse.

• Is nauwkeurig.

• Creatief.

• Stelt zich resultaatgericht op.

Competentie H

Voorlichting, training en instructie

De Arbeidshygiënist kan kennis en ervaring overbrengen aan alle lagen van de beroepsbevolking. Hiertoe ontwerpt hij methodieken en past deze toe.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie.

• Heeft kennis van relevante en geschikte begeleidingsmethoden/-stijlen en werkvormen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft relevante kennis van doelgroepgerichte didactische methoden en technieken.

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis van relevante technieken voor evaluatie en effectmeting.

Vaardigheden

• Is in staat een scholingsplan op te stellen en een scholingsprogramma te ontwikkelen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te verzorgen.

• Is in staat de juiste overdrachtsvorm en -stijl te kiezen.

• Is in staat om te gaan met groepen mensen.

• Is in staat tot het geven van feedback.

• Is in staat te communiceren met groepen mensen.

• Is in staat instructiemateriaal af te stemmen op verschillende doelgroepen.

• Is in staat procedures en werkinstructies te schrijven en te beoordelen.

• Is in staat nieuwe collega’s te begeleiden en te coachen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te evalueren.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat groepen mensen te enthousiasmeren.

Attitude

• Stelt zich zelfverzekerd en assertief op.

• Creatief.

• Overtuigingskracht/stimulerend.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Stelt zich betrokken op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Luisterend oor.

• Analytisch.

• Staat open voor kritiek.

Competentie I

Implementatievaardigheden

De Arbeidshygiënist kan adviezen implementeren, veranderingstrajecten uitvoeren, (nieuwe) modellen en methodieken invoeren en borgen in de organisatie. Ook kan hij effectiviteit van deze modellen en methodieken beoordelen.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van veranderkunde op hbo-plus niveau.

• Kennis van instrumenten.

• Heeft kennis van technieken voor effectmeting.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

Vaardigheden

• Is in staat draagvlak te creëren voor een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderingstraject of de implementatie van een advies te managen.

• Is in staat om te gaan met kennis en relevante richtlijnen.

• Is in staat verschillende partijen te overtuigen van nut en noodzaak van het veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat management en medewerkers te beïnvloeden.

• Is in staat samen te werken met betrokken partijen bij een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderings- of implementatieplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te interveniëren tijdens een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

Attitude

• Stelt zich vasthoudend op in de implementatiefase.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Stelt zich enthousiast op.

• Stelt zich betrouwbaar op.

Competentie J

Borgen en bewaken

De Arbeidshygiënist ziet toe op de uitvoering en effectiviteit van werkwijzen en maatregelen die tot doel hebben de gezondheid en de veiligheid op de werkplek te verzekeren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante normen, inclusief NEN, ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en toepassing van kritische prestatie indicatoren (kpi’s).

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

Vaardigheden

• Is in staat de effectiviteit van werkwijzen en maatregelen te monitoren, te meten en te evalueren.

• Is in staat op gestructureerde wijze werkzaamheden en maatregelen te borgen en te bewaken.

• Is in staat een plan voor borging en bewaking op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te anticiperen op onvoorziene ontwikkelingen tijdens het borgen en bewaken.

• Is in staat te interveniëren tijdens het borgen en bewaken.

Attitude

• Analytisch.

• Is nauwkeurig.

• Stelt zich resultaatgericht op.

• Systematisch.

• Consequent.

• Autonoom.

• Zorgvuldig.

• Betrouwbaar.

• Verbeteringsgericht.

Bijlage 7:. Toelaten van opleidingen

De opleidingsinstituten kunnen toegelaten worden door een beoordeling van een daartoe door de stichting BCD aangewezen CKI. Een toegelaten opleiding voldoet aan de eisen die in het document ‘toelaten van opleidingen’ gesteld worden. Het CCvD zal de huidige documenten van Hobéon SKO en KIWA in 2012 bijstellen en verbeteren. Tot de bijgestelde documenten gepubliceerd en goedgekeurd door de stichting BCD blijven de oude documenten in gebruik. De documenten zijn te vinden op de website van de stichting BCD.

Bijlage 8:. Overgangsregeling

Per 1 april 2012 wordt er op de nieuwe manier van – het vastgestelde niveau (zie hiervor het Competentie profile Arbeidshygiënisten) (portfolio-cyclus) gewerkt. Dit betekent voor certificatie-aanvragers die de opleiding reeds hebben afgerond dat zij nog initieel gecertificeerd kunnen worden op de ‘oude’ manier en daarna de portfolio-cyclus voor hercertificatie ingaan.

Certificaathouders die hun hercertificering doen worden op de ‘oude’ manier gehercertificeerd tot het jaar 2016 en gaan dan ook de portfolio-cyclus in. Certificaathouders waarvan het certificaat nog geldig is, kunnen ervoor kiezen hun cyclus af te maken en worden dan nog op de ‘oude’ manier gehercertificeerd. Ze kunnen ook vervroegd de portfolio-cyclus ingaan. Dat wil zeggen dat zij voor de reeds verlopen certificatietermijn de ‘oude’ hercertificatie-eisen aantonen, waarna zij de portfolio-cyclus van 5 jaar ingaan. Zij krijgen korting op hun aanvraag hercertificatie gerelateerd aan de nog niet verlopen certificatietermijn.

Bijlage 9:. Format goed- en afkeurcriteria examen

verslag assessment

Naam examinandus:

Certificatieschema:

Datum examen:

Plaats examen:

Naam examinator:

 

Vraag 1

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

 

Vraag 2

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

Eindbeoordeling:

(minimaal <invoegen> van de vragen goed beantwoord)

Bijlage 10:. Specialisatie van de arbeidshygiënist (toelichtend)

Inleiding

De kerndeskundige is een vak dat onder de Arbeidshygiënisten valt, hij kan zijn vak op verschillende manieren invullen. Bij iedere certificatieaanvraag en hercertificering dienen de competenties op basis van het niveau zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m hoofdstuk 4 van het Competentie profiel Arbeidshygiënisten te worden aangetoond. Daarnaast zijn er diverse specialisaties mogelijk zoals kennisspecialisatie, taakspecialisatie en branchespecialisatie. De hierna genoemde specialisaties zijn geen verplicht onderdeel van dit certificatieschema arbeidshygiënisten. De kerndeskundige is vrij om zich te specialiseren in deze diverse specialisaties. De basis van het vak is beschreven in de vijf kerntaken in hoofdstuk 2 van het competentieprofiel. Dit deel gaat in op de specialisaties van de kerndeskundige.

T-Profielen

Het vak van de kerndeskundige is een kunde, ofwel een toepassing van wetenschap en wetenschappelijke beargumentering. In het geval van de arbodeskundige is het een samengesteld vak uit verschillende wetenschappelijke gebieden. De kerndeskundige Arbeidshygiënist heeft als kenmerk dat hij na een gevolgde hbo/wo-opleiding of dagopleiding ‘Arbeidshygiëne op HBO/WO-niveau, een kopopleiding heeft doorlopen en afgerond. De arbeidshygiënist heeft in elk geval een natuurwetenschappelijke achtergrond op HBO+ niveau. Dit komt overeen met (minimaal) een bachelor in de natuurwetenschappen (bachelor of science, BSc). Bij sommige opleidingen wordt pas voldaan aan de minimum eis voor certificering in een afgeronde academische pleiding. Die komt dan overeen met een master in de natuurwetenschappen (master of science, MSc).

De kopopleiding moet voldaan aan de stand der wetenschap. Met het volgen van de kopopleiding wordt door het curriculum bepaald wat de basiscompetenties van de kerndeskundige zijn. Dit is het horizontale deel van het zogenaamde T-profiel.

Als basisattitude kenmerkt een arbeidshygiënist zich door pro-activiteit en preventiegerichtheid, door haar/zijn objectieve, onafhankelijke en zelfstandige beoordeling met gevoel voor verhoudingen en mogelijkheden. Zij/hij streeft altijd naar goede en uitvoerbare adviezen over gezonde werkplekken. De kopopleiding geeft zowel basis als gevorderde kennis, vaardigheden en werkt aan een gevorderde attitude. Dit wordt tijdens de opleiding weergegeven in een portfolio en aan het einde van de opleiding geëxamineerd. Het examen is competentiegericht. Dit wil zeggen dat het portfolio beoordeeld en getoetst wordt op essentiële kennis en vaardigheden zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m hoofdstuk 4 van het Competentie profiel Arbeidshygiënisten.

Na het volgen van de kopopleiding specialiseert de kerndeskundige zich in de praktijk. Een kerndeskundige kan zich specialiseren in één of meerdere richtingen. De specialisatie vormt de poot van de T (specialist of super specialist) of de poten van de Pi of M (meerdere specialisaties) zoals onderstaand afgebeeld. Hoe langer de poot, hoe gespecialiseerder de kerndeskundige.

Bijlage 249962.png

De initiële of eerste certificering is vooral gericht op de generalist als beginner. Hier worden de basisvaardigheden getoetst. De opleidingen hebben hier een passende methodiek voor. De inhoud volgt de eisen die in de arbeidsomstandighedenwetgeving zijn vastgelegd en die zijn uitgewerkt in het competentieprofiel.

De hercertificering moet meer tegemoet komen aan de profilering van de kerndeskundige. De specialisaties moeten hierin uitgelicht worden. Voor een kandidaat die gecertificeerd is op basis van een BSc, bestaat de mogelijkheid om zich te specialiseren door het behalen van een MSc. Een voorbeeld van het ontwikkelen van een superspecialisme is een promotietraject dat wordt afgesloten met het behalen van een PhD.

In het competentieprofiel Arbeidshygiënisten worden vijf kerntaken benoemd die in ieder geval uitgevoerd moeten worden. Hierin kan met verschillende competenties gewerkt worden.

Specialisaties van de Arbeidshygiënist

De Arbeidshygiënist houdt zich vooral bezig met arbeidsomstandigheden binnen een organisatie. De Arbeidshygiënist kan werkgevers en werknemers adviseren over mogelijke problemen in de werkomgeving beheerst kunnen worden waarbij het doel bescherming van medewerkers is.

In het competentieprofiel Arbeidshygiënisten zijn de vijf kerntaken benoemd die de Arbeidshygiënist uitvoert. Binnen elke kerntaak beschikt de Arbeidshygiënist over verschillende competenties; minimaal een algemene en een beroepsspecifieke competentie per kerntaak. De kruisjes in de kerntaak-competentie-matrix (zie deel 4 van het Competentieprofiel Arbeidshygiënisten), vormen de eerste fase en mogelijkheid van persoonlijke specialisatie van de Arbeidshygiënist. Hierin kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen dat de Arbeidshygiënist vooral adviserend of juist meer onderzoekend bezig is, juist meer of minder met beoordeling of met beheersing bezig is en bijvoorbeeld ook of het trainen, voorlichten en instrueren een hoofdaandachtsgebied is of juist het borgen en bewaken, gekoppeld aan kwaliteitszorg.

Kennisspecialisatie

Bovendien kan de arbeidshygiënist zich verder specialiseren in bijvoorbeeld een of meerdere van de navolgende kennisgebieden of aspecten:

Kennisgebieden

Aspecten

Onderzoeksmethodologie

Epidemiologische basiskennis

Statistische basiskennis

Meetstrategie

Monstername en analysevaardigheden

Modellen voor blootstellings en risicoschatting

Fysische factoren

Geluid

Trillingen

Ioniserende straling

Niet-ioniserende straling

Verlichting

Klimaat

Chemische en biologische factoren

Toxicologische basiskennis

Chemische stoffen

Biologische agentia

Infectieziekten

Incidenten met gevaarlijke stoffen

Fysieke belasting

Anatomische/fysiologische basiskennis

Werkhouding tillen en beeldschermwerk

Beheersmaatregelen

Arbeidshygiënische strategie

Ventilatie/bronafzuiging

Ademhalingsbescherming

Gehoorbescherming

Beschermende kleding

Gezondheid

Beroepsziekten

Biologische monitoring

Periodiek onderzoek

Wet- en regelgeving

Nederlandse (Arbeidsomstandigheden-)

wet-/regelgeving

Europese wet-/regelgeving

Managementsysteem

Beheerssystemen/Arbozorgsystemen

Audits

Wetenschappelijke beargumentering

Adviseren

Afhankelijke van de keuze van kennisgebieden en aspecten kan het werkterrein van de arbeidshygiënist ook de aanpalende vakgebieden veiligheidskunde, arbeids- en organisatiekunde of bedrijfsgeneeskunde meer of minder benaderen of overlappen.

Vaardighedenspecialisatie

Ook kan een individuele arbeidshygiënist zich nader bekwamen en specialiseren in bepaalde vaardigheden. Hierbij denken we vooral aan bijvoorbeeld monitoren/meten, ontwerpen, oordelen/toetsen of projectmatig werken.

Branche/beroep/proces-specialisatie

Tenslotte kan de arbeidshygiënist zich nog bijzonder bekwamen in bepaalde branches of sectoren, bijvoorbeeld de chemische industrie, de bouw, de gezondheidszorg, onderwijs, enz. of juiste een of meerdere specifieke beroepen (tapijtlegger, tandtechnicus, laborant, musicus, lasser, enz.) of juist in een of meerdere (bepaalde) arbeidsprocessen (reinigen, afvalverwerken, chemische technologie, energietransport, enz.). De specifieke specialisaties in kennis, vaardigheden of branche/beroep/proces kunnen in het persoonlijke portfolio tot uitdrukking gebracht worden.

Bijlage IIc. behorend bij Artikel 2.16

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige

Document: WSCS-HVK: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD)

Lange Voorhout 14

2514 ED Den Haag

Inhoudsopgave

1.

 

Inleiding

42

       

2.

 

Definities

42

       

3.

 

De werkveldspecifieke kenmerken

44

 

3.1

Beschrijving schema

44

 

3.2

Actieve partijen

44

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukrisico

44

       

4.

 

Het certificatiereglement

44

 

4.1

Doelstelling

44

 

4.2

Certificatieprocedure

44

 

4.3

Certificatiebesluit

44

 

4.4

Geldigheidsduur

44

 

4.5

Geldigheidscondities

44

 

4.6

Klachten

45

 

4.7

Bezwaarprocedure

45

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

45

 

4.9

Norminterpretatie

45

       

5.

 

Het examenreglement

45

 

5.1

Doelstelling

45

 

5.2

Het examenreglement

45

 

5.3

Beheer centrale itembank en examenversies

46

       

6.

 

Toezicht

46

 

6.1

Medewerking aan toezicht

46

 

6.2

Frequentie en uitvoering van het toezicht

46

 

6.3

Verslag van bevindingen

46

 

6.4

Klachten betreffende de certificaathouder

46

 

6.5

Maatregelen

46

       

7.

 

Het onderwerp van certificatie

47

       

8.

 

Entreecriteria

47

       

9.

 

Competentieprofiel

49

       

10.

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

49

 

10.1

Toetstermen

49

 

10.2

Toets (Overhoring van het portfolio)

50

       

11.

 

Toetsmethodiek bij hercertificatie

51

 

11.1

Toetstermen

51

 

11.2

Beoordelingsmethode

52

 

11.3

Toets (verdediging van het portfolio)

53

       

12

 

Het certificaat

53

       

13.

 

Geldigheidscondities

53

     

Bijlage 1:

Klachtenregeling

53

Bijlage 2:

Bezwaarprocedure

55

Bijlage 3:

Eisen te stellen aan examenpersoneel

56

Bijlage 4:

Eisen te stellen aan het examen

56

Bijlage 5:

Schema competentiegericht beoordelen

58

Bijlage 6:

Competentieprofiel h ogere veiligheidskundige

59

Bijlage 7:

Toelaten van opleidingen

66

Bijlage 8:

Overgangsregeling

66

Bijlage 9:

Format goed- en afkeurcriteria examen

66

Bijlage 10:

Specialisatie van dehogere veiligheidskundige (toelichtend)

67

1. Inleiding

In deze persoonscertificatieregeling voor Hogere Veiligheidskundigen (HVK), wordt enerzijds algemene uitgangspunten en bepalingen opgenomen en wordt beschreven binnen welke voorwaarden de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Anderzijds worden in het schema de normen vastgelegd waaraan personen dienen te voldoen om een certificaat van vakbekwaamheid te kunnen ontvangen.

Deze certificatieregeling is opgesteld door het betreffende Centraal College van Deskundigen (CCvD ARBO) van de Beheerstichting Certificatie van Deskundigen (stichting BCD). Het schema is vastgesteld door het ministerie van SZW. Pas na vaststelling van dit schema door de minister van SZW mag de certificatieregeling door de certificatie-instellingen (CKI’s) worden toegepast.

De te certificeren deskundige betreft de Hogere Veiligheidskundige. De Hogere Veiligheidskundige levert een bijdrage aan een veilige werkomgeving en de duurzame inzetbaarheid van werknemers. De deskundige is de aangewezen specialist bij uitstek op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing van de veilige werkomgeving. De deskundige adviseert onder meer op het brede terrein van veiligheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties en in het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Hogere Veiligheidskundigen’. Een Hogere Veiligheidskundige is een deskundige op het terrein van de arbeids- en organisatiekunde conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde conform artikel 2.17 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Meer informatie over het vakbekwaamheidsprofiel (competentieprofiel) van de HVK-er is terug te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Deze certificatieregeling is gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit ISO/IEC 17024:2003.

2. Definities

Begrip of afkorting

Betekenis

HVK

Hogere Veiligheidskundige.

Aanvrager/kandidaat van een certificaat

De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AH

Arbeidshygiënist.

Awb

Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Stichting BCD

Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke certificatieregeling voor A&O, AH en VK.

CCvD ARBO

Het Centraal College van Deskundigen ARBO is onderdeel van en wordt gefaciliteerd door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten van de stichting BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in dit certificatieschema.

Certificatiereglement

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatieschema

Dit document dat door SZW is vastgesteld.

Certificatiesysteem

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Cesuur

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CKI

Certificatie Instelling, hieronder wordt verstaan een aangewezen certificerende instelling die bevoegd is tot het afgeven van een certificaat vakbekwaamheid binnen het genoemd

certificatieschema

Competentie

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

EG-beroepskwalificatie

Een verklaring door de CKI afgegeven betreffende het niveau van de gevolgde beroepsopleiding die buiten Nederland doch binnen de EU is gevolgd.

Eindtermen

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Nuffic

Nuffic (Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs) is een Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Risicoanalyse

Overzicht van alle mogelijke risico's die het resultaat kunnen beïnvloeden waarin voor elk risico wordt aangegeven wat het gevolg zou zijn als het risico zich voordoet, welke maatregelen getroffen kunnen worden ter beheersing en wie deze maatregelen het beste kan nemen.

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Toegelaten opleiding

Een beroepsopleiding waarvan door de stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten aflevert met het vereiste eindtermen.

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidsgebied

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveld

In voorliggend certificatieschema valt daaronder het beroepsgebied veiligheidskunde.

WDA&T

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WSCS

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-ARBO

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheid-kundigen.

Documentnummer: WDAT-ARBO: 2012, versie 1.

WSCS-AH

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënisten (AH).

Documentnummer: WSCS-AH: 2012, versie 01.

WSCS-AO

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids en Organisatiedeskundigen (AO).

Documentnummer: WSCS-AO: 2012, versie 01.

WSCS-HVK

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige (HVK).

Documentnummer: WSCS-HVK: 2012, versie 01.

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur.

3. De werkveldspecifieke kenmerken

Het verrichten van arbeid is een risicovolle activiteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van de beroepsgroep HVK.

3.1. Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema Hogere Veiligheidskundige is door de stichting BCD voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over de certificatieregeling kunnen worden ingediend bij de stichting BCD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van deze certificatieregeling zijn actief:

  • De stichting BCD waar (Centrale) Colleges van Deskundigen onderdeel van uitmaken;

  • Aangewezen door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid certificatie-instellingen;

  • Certificaathouders.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Het beroepsmatig uitvoeren van werkzaamheden kan direct leiden tot gezondheidseffecten zoals psychische en fysieke effecten waaronder ook ongevallen. De deskundige functioneert in het bedrijf als adviseur. Arbeidsomstandigheden zijn een zaak tussen werkgever en werknemers en de deskundige is daarbij een adviseur. Bij afwezigheid van de adviseur kan het niveau van de arbeidsomstandigheden meteen worden aangetast. Dat maakt dat het directe afbreukrisico hoog is. Langdurige afwezigheid van de adviseur kan het niveau van de arbeidsomstandigheden aantasten waardoor productieverlies kan ontstaan en de kans op langdurige uitval, (beroeps)ziekte, invaliditeit, instroom in de WIA en overlijden toeneemt.

4. Het certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt word en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van toezicht, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De Hogere Veiligheidskundige, dient in overeenstemming met de certificatieregeling HVK een aanvraag in voor het persoonscertificaat bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI relevante informatie over de gang van zaken betreffende het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebesluit

Het certificatiebesluit wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaat. Deze functionaris is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitsmanagementsysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor HVK (het WDA&T).

4.4. Geldigheidsduur

De geldigheidsduur voor een persoonscertificaat volgens het certificatieschema voor de certificatie van HVK is vijf jaar.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. De condities en de wijze waarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de stichting BCD en vastgelegd in het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor HVK.

4.6. Klachten

Behandelingswijze van klachten van kandidaten en certificaathouders de klachtenregeling is opgenomen in bijlage 1.

4.7. Bezwaarprocedure

De bezwaarprocedure is opgenomen in bijlage 2.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeen

komst met de stichting BCD tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de stichting ten behoeve van het Certificaatregister van de stichting, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. De stichting BCD is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

De stichting BCD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan de stichting BCD, die alvorens te antwoorden advies vraagt aan het CCvD ARBO.

5. Het examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificatieregeling HVK. De CKI beheert de examinatoren-pool. De CKI maakt gebruik van deze examinatoren voor het afnemen van examens voor HVK certificatie. De examinator legt zich toe op de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens. De eisen aan de examinatoren zijn in bijlage 3 verwoord, in bijlage 4 staan de exameneisen.

5.1. Doelstelling

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificatieschema HVK. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit een schriftelijke en/of mondelinge portfoliobeoordeling.

5.2. Het examenreglement

In het examenreglement van de CKI dienen de volgende zaken opgenomen te zijn:

  • 1. entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 2. bevestiging van deelname en oproep;

  • 3. identificatie van de deelnemers;

  • 4. toelating en afwezigheid;

  • 5. examenduur en wijze van examinering;

  • 6. De informatie die (vooraf) aan de deelnemers aan een examen wordt verstrekt zodat het die deelnemers helder is hoe het examen zal zijn ingericht

  • 7. eisen te stellen aan het examenpersoneel (zie bijlage 3);

  • 8. eisen te stellen aan het examen (zie bijlage 4);

  • 9. gedragsregels voor kandidaten tijdens het deelnemen aan het examen;

  • 10. regeling aangepast examen voor personen met een beperking;

  • 11. normen voor slagen en afwijzen;

  • 12. de wijze van het vaststellen van de examenuitslag;

  • 13. bekendmaking van de uitslag;

  • 14. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 15. inzagerecht examen aanvraag door de kandidaat;

  • 16. geldigheidsduur van het examenresultaat.

De examen-pool is een organisatorisch onderdeel van de CKI. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van ISO/IEC 17024.

5.3. Beheer centrale itembank en examenversies

Indien gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank, dan geschiedt het beheer van de itembank onder strikte geheimhouding door de CKI. De wijze van beheer van de itembank is schriftelijk vastgelegd en aantoonbaar geaccordeerd door het management van de CKI. In de itembank worden de theorievragen inclusief de cesuur opgeslagen welke vooraf zijn opgesteld.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te toetsen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet en blijft voldoen aan de gestelde eisen. Gezien de risicoanalyse en het geringe afbreukrisico op de korte termijn voor het bedrijf is de certificatieperiode vastgesteld op vijf jaar. Om dezelfde reden kan normaliter worden volstaan met één tussentijdse controle van alle certificaathouders.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI en, voor zover van toepassing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waaronder bepalingen ten aanzien van een meer uitgebreide controles door de CKI bij een ad random gekozen deel van de certificaathouders ter verificatie van de aangeleverde gegevens bij de tussentijdse controles.

6.2. Frequentie en uitvoering van het toezicht

Het toezicht wordt als volgt uitgevoerd:

  • In de certificatieperiode voert de CKI na (ongeveer) 2,5 jaar een tussentijdse controle uit bij alle certificaathouders. Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI en bestaat uit een beoordeling van de volgende onderwerpen:

    • de omvang van het werken in het vakgebied van minimaal gemiddeld 2 dagdelen per week (bestaande uit het overleggen van een werkgeversverklaring door de werknemer of, in geval van een zelfstandige, een accountantsverklaring, welke naar waarheid ingevuld dienen te zijn);

    • aantoonbare tweejarige deelname aan een ICT-groep (deelnamelijst);

    • de certificaathouder overlegd de bovenstaande stukken schriftelijk of gescand per mail aan de CKI.

  • Daarnaast wordt jaarlijks ad random bij 1% van de certificaathouders een (indien mogelijk) meer uitgebreide controle gehouden. Bij deze meer uitgebreide controle wordt de certificaathouder bezocht tijdens een ICT-bijeenkomst en wordt zijn portfolio beoordeeld op voortgang en inhoud (hoofdlijnen). Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI, die verantwoordelijk is voor de uitvoering.

De termijn voor het aanleveren van de benodigde documenten bestaande uit de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en de deelnamelijst, dienen binnen zes weken te worden overlegd aan de CKI.

6.3. Verslag van bevindingen

De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Het resultaat van het toezicht wordt schriftelijk aan de certificaathouder bekend gemaakt. De certificaathouder kan bezwaar aantekenen tegen maatregelen (zie paragraaf 6.5) die opgelegd kunnen worden naar aanleiding van het toezicht. De CKI behandelt het bezwaar conform haar bezwaarprocedure (bijlage 2).

6.4. Klachten betreffende de certificaathouder

Een klacht betreffende de certificaathouder wordt bij de CKI ingediend. De CKI behandelt de klacht conform haar klachtenregeling.

6.5. Maatregelen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen van dit certificatieschema heeft, kan dit leiden tot door de CKI opgelegde maatregelen. Mogelijke maatregelen zijn herstel activiteiten, opvragen van aanvullende/ontbrekende documenten, schorsen, wijzigen ten nadele van de certificaathouder of het intrekken van het certificaat.

Criteria

Ontbrekende documenten worden opgevraagd als de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en/of de deelnamelijsten ontbreken.

Schorsen van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en het voor de certificaathouder mogelijk is binnen een half jaar dit alsnog aan te tonen.

Intrekken van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en/of deelname aan de ICT-groep niet is aangetoond.

Nadere eisen stellen, schorsen of intrekken van het certificaat kan geschieden wanneer de kandidaat niet voldoet aan die gestelde eisen van het schema Hogere Veiligheidskundige of wanneer de CKI hiervoor een gegronde reden heeft. Een certificaat kan ook worden ingetrokken bij fraude, overlijden of op eigen verzoek van de certificaathouder.

Indien er sprake is van maatregel wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Bij het opleggen van een maatregel dient de CKI aan te geven binnen welke periode de maatregel moet zijn uitgevoerd. De CKI controleert daarop de uitvoering. Schorsen en intrekken dienen door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Opnieuw certificeren na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

7. Het onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD ARBO van de stichting BCD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van de Hogere Veiligheidskundige. Door het Ministerie van SZW is deze certificatieregeling vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Deze vastgestelde regeling vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp (de scope) van dit certificatieschema betreft de competenties A tot en met J in het competentieprofiel van de Hogere Veiligheidskundige, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van bijlage 6 bij dit document. Voor het aantonen van de competenties wordt een portfolio opgesteld door de aanvrager van de (her)certificatie.

8. Entreecriteria

Alvorens de CKI overgaat tot het uitvoeren van het certificatieonderzoek van het wettelijk verplichte persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige, dient de kandidaat te voldoen aan de hierna beschreven entreecriteria:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • 3) Het overleggen van een examenoproep van een toegelaten beroepsopleiding of één eerder behaald diploma;

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De aanvraag moet aan de volgende eisen voldoen:

  • De aanvraag moet zijn voorzien van een handtekening van de aanvrager.

  • De scope van de aanvraag moet duidelijk zijn.

  • De aanvraag dient te worden gericht aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 2

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een diploma van een HBO opleiding of hoger.

  • Bewijs van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau).

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 3

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een examenoproep waaruit blijkt dat de kandidaat mag deelnemen aan een examen van een toegelaten beroepsopleiding Hogere Veiligheidskundige.

Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling (bijlage 8).

In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd biedt de CKI de mogelijkheid om een onderzoek te verrichten waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. Wanneer hiervan sprake is dan wordt het diploma als gelijkwaardig gesteld aan een door de CKI toegelaten opleiding. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU dan is het aan de kandidaat om een portfolio aan te maken en het portfoliotraject te doorlopen. Na vijf jaar kan de kandidaat deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eis, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 4

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Hogere Veiligheidskundige en in ieder geval in staat is om twee van de hieronder vermelde activiteiten in brede zin te verrichten:

    • Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Veiligheidskundige risicobeoordeling;

    • Veiligheidskundige risicobeheersing;

    • Het toetsen van een RI&E.

  • De werkervaring als arbeidshygiënist mag niet langer dan 2 jaar geleden zijn opgedaan, gerekend vanaf heden 2012;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 5

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een ingevuld portfolio, hetgeen de aanvrager bij de start van de toegelaten beroepsopleiding aanmaakt;

  • Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling.

De CKI bekijkt of alle bewijsstukken zijn overlegd en stuurt hiervan een ontvangstbevestiging naar de kandidaat. Wanneer de kandidaat aan de bovenstaande entreecriteria heeft voldaan, dan wordt de aanvraag in behandeling genomen, waarna de examinator de inhoudelijke check van de bewijsstukken verricht.

NB. De opbouw van het portfolio is niet gebonden aan een opleidingsinstelling of een CKI.

9. Competentieprofiel

Omwille van de leesbaarheid van dit certificatieschema is het competentieprofiel van de Hogere Veiligheidskundige opgenomen als bijlage 6 bij dit document.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

De aanvrager heeft aan de entreecriteria van hoofdstuk 8 voldaan. Daarna volgt de vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven.

  • Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • Het overleggen van een diploma van een toegelaten beroepsopleiding;

  • Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • Het overleggen van een ingevuld portfolio;

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Hogere Veiligheidskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator gaat na of:

  • 1) Het diploma afkomstig is van een HBO opleiding of hoger, dan wel

  • 2) Het getuigschrift van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau) afkomstig is van een bureau.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen.

Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator bekijkt of:

  • 1. Het diploma daadwerkelijk van een toegelaten beroepsopleiding afkomstig is.

  • 2. In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd er door de aanvrager een onderzoek is aangevraagd en verricht door een CKI waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

  • 3. In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU de kandidaat een portfolio heeft aangemaakt en het portfoliotraject heeft doorlopen. Na vijf jaar kan de aanvrager deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen.

De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

De werkervaring van de Hogere Veiligheidskundige toont aan dat hij in staat is competenties zelfstandig in de praktijk toe te passen. Met betrekking tot de opgedane werkervaring bekijkt de examinator:

  • Uit de werkgeversverklaring of accountantsverklaring blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Hogere Veiligheidskundige en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Veiligheidskundige risicobeoordeling;

    • Veiligheidskundige risicobeheersing;

    • Toetsen van een RI&E onder begeleiding van een gecertificeerd Hogere Veiligheidskundige;

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring daadwerkelijk afkomstig is van de werkgever bij wie de kandidaat formeel in dienst is;

  • De werkervaring als arbeidshygiënist niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 5

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat uit een beschrijving van tenminste twee van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskunde;

  • 2) Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

  • 3) Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

  • 4) Veiligheidskundige risicobeoordeling;

  • 5) Veiligheidskundige risicobeheersing onder begeleiding van een gecertificeerd Hogere Veiligheidskundige.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld.

Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling. Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van de relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Tijdens de initiële opleiding worden de vier kerntaken uitgewerkt binnen de afstudeeropdracht, die in een ICT groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappend zijn.

Ontbrekende informatie in het portfolio wordt via de CKI bij de kandidaat opgevraagd. De ontbrekende informatie moet tijdig (ten minste twee weken voor datum examen) worden aangeleverd zodat de examinator nog voldoende tijd heeft voor een beoordeling. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De kandidaat wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

10.2. Toets (Overhoring van het portfolio)

De toets is bedoelt om de wijze waarop de Hogere Veiligheidskundige werkt aan zijn professionele ontwikkeling te toetsen. De toets wordt mondeling afgenomen door één examinator op basis van het portfolio van de kandidaat. Vooraf wordt aan de kandidaat kenbaar gemaakt wat de duur zal zijn van het examen en op welke wijze het examen zal worden afgenomen. De basis voor de toets is de door de Hogere Veiligheidskundige ingevulde kerntaak-competentie-matrix. De kerntaak-competentie-matrix koppelt kerntaken en competenties aan elkaar. De Hogere Veiligheidskundige geeft zelf aan welke competenties hij bij welke kerntaak heeft, of wil ontwikkelen. Dit geeft belangrijke informatie voor de toetsing. Het maakt inzichtelijk welke competentie in welke kerntaak kan worden getoetst. De kerntaak-competentie-matrix bestaat uit 5 kerntaken en 10 competenties:

Kerntaken

Algemene Competenties

Beroepsspecifieke Competenties

 

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

 

Klantgericht handelen

Adviesvaardigheden

Resultaatgericht functioneren

Professioneel handelen

Samenwerken, verbinden en integreren

Ondernemen

Onderzoek en analyse

Voorlichting, training en instructie

Implementatievaardigheden

Borgen en bewaken

1

Verder ontwikkelen van het vak.

                   

2

Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

                   

3

Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

                   

4

Veiligheidskundige risicobeoordeling.

                   

5

Veiligheidskundige risicobeoordeling.

                   

Met bovenstaande kerntaak-competentie-matrix stelt de Hogere Veiligheidskundige een profiel samen dat past bij zijn eigen invulling van het vak. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een profiel dat de situatie bij de initiële certificering of aan het begin van een nieuwe certificeringperiode weergeeft (de initiële matrix) en een profiel dat weergeeft op welke aspecten de deskundige zich verder wil ontwikkelen of zich heeft ontwikkeld tijdens de achterliggende certificeringperiode (de ontwikkelmatrix).

De initiële matrix wordt ingevuld bij de initiële certificering en aan het begin van een nieuwe certificeringperiode. De Hogere Veiligheidskundige geeft op elke kerntaak aan over welke competenties hij beschikt. Dat dient minimaal één algemene en één beroepsspecifieke competentie te zijn. In de ontwikkelmatrix geeft de deskundige aan welke competenties hij wil ontwikkelen. Dit kan een nieuwe competentie zijn, of een verbetering van een bestaande competentie. Gedurende de certificeringperiode van vijf jaar illustreert de deskundige zijn ontwikkeling aan de hand van 4 cases. Per casus benoemt hij ten minste 3 competenties binnen de kerntaak waar de casus betrekking op heeft. De ontwikkelmatrix bevat minimaal twaalf kruisjes waarvan er 4 gekoppeld zijn aan de ingebrachte cases. Deze ontwikkelcompetenties worden in het verslag uitgewerkt in leervragen, een verbetervoorstel en een verbeteractie. In totaal dus 4 verslagen met 4 ontwikkel punten over 5 jaar.

Tijdens de toets verdedigd de Hogere Veiligheidskundige dit portfolio. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

11. Toetsmethodiek bij hercertificatie

11.1. Toetstermen

Vijf jaar na (her)certificatie vervalt het certificaat en moet de aanvrager aantonen aan de (her)certificatie eisen te voldoen. Ook nu volgt er een vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een (her)certificatie bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring, indien de Hogere Veiligheidskundige als zelfstandige opereert: het overleggen van een ingevuld portfolio;

  • 3) Bij- en nascholing.

De CKI controleert of de bovengenoemde documenten aanwezig zijn volgens hoofdstuk 8, voor zover van toepassing.

11.2. Beoordelingsmethode

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Hogere Veiligheidskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte en geeft aan onder welke regeling de aanvraag dan wel valt. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator bekijkt of:

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Hogere Veiligheidskundige en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskunde.

    • Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

    • Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

    • Veiligheidskundige risicobeoordeling.

    • Veiligheidskundige risicobeheersing.

    • Toetsen RI&E

  • De werkervaring als Arbeidshygiënist niet langer dan 5 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat na vijf jaar uit: Een beschrijving van de volgende vijf kerntaken:

  • Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskunde.

  • Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

  • Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

  • Veiligheidskundige risicobeoordeling.

  • Veiligheidskundige risicobeheersing.

  • onder begeleiding van een gecertificeerd Hogere Veiligheidskundige.

  • Toetsen RIE.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld.

Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het Competentie Profiel Hogere Veiligheidskundige welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van de relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Minimaal vier cases kort uitgewerkt in een verslag, die in een ICT groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappen zijn.

Wanneer het portfolio compleet is en de aanvrager heeft voldaan aan de bovenstaande criteria, dan mag de Hogere Veiligheidskundige deelnemen aan de toets (overhoring van het portfolio). De Hogere Veiligheidskundige wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld.

Wanneer het portfolio niet in orde is, dan wordt de Hogere Veiligheidskundige in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de Hogere Veiligheidskundige hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De Hogere Veiligheidskundige wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

Certificaathouders tonen aan dat zij kennis van het vak bijhouden (bij- en nascholing) door bijvoorbeeld het schrijven van een artikel binnen de ICT-groep of het vervullen van een bestuursfunctie binnen het vakgebied. Hieraan wordt een nog op te stellen cesuur gekoppeld.

11.3. Toets (verdediging van het portfolio)

Er is één examinator die een mondeling examen afneemt op basis van het portfolio van de kandidaat. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

Indien het proces met één examinator niet goed functioneert worden er twee examinatoren ingezet tijdens examens.

Voor meer informatie inzake de toetsingsprocedure wordt verwezen naar het examenreglement het Competentie profiel Hogere Veiligheidskundige (HVK) paragraaf 4.2.

12. Het certificaat

De volgende gegevens worden (minimaal) op het certificaat vermeld:

  • Naam van de gecertificeerde persoon;

  • Eenduidig document/certificaatnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt (met identificeerbare versie);

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn;

  • Een verklaring van de CKI dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen zoals vastgesteld in het certificatieschema voor de Hogere Veiligheidskundige.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat (zie maatregelenbeleid).

  • De certificaathouder zal de CKI onverwijld op de hoogte stellen van wijzigingen betreffende zijn/haar functie, werkgever, woon- en werkadres;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken zolang dit geldig is;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken als bewijs van zijn/haar vakbekwaamheid binnen het aangegeven vakgebied;

  • De certificaathouder stemt in met medewerking voor het uitvoeren van tussentijds toezicht (surveillance) en met het steekproefsgewijs onderzoeken op de werkplek;

  • De certificaathouder stemt in met vermelding van zijn/haar certificatie in het openbare register van certificaathouders;

  • De certificaathouder zal een registratie bijhouden van klachten die tegen zijn vakbekwaamheid zijn ingebracht en medewerking verlenen aan onderzoek van dergelijke klachten.

Het bovenstaande moet zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst welke door de certificaathouder is ondertekend.

Bijlage 1:. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

Bijlage 2:. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener;

    • dagtekening;

    • een omschrijving van het bestreden besluit;

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel.

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

Bijlage 3:. Eisen te stellen aan het examenpersoneel (examinatoren)

Het examenpersoneel (examinatoren) heeft als doel de deskundigen te examineren bij initiële certificering en bij hercertificering. Het examenpersoneel bestaat uit alle examinatoren die voor dit doel zijn aangewezen door de stichting BCD op voordracht van de beroepsverenigingen. Het examenpersoneel kiest uit de groep een vertegenwoordiger welke aanwezig is tijdens de vergaderingen van het Centraal College van Deskundigen Arbo ter advisering. Het examenpersoneel vormt het examenbureau.

Het examenbureau is onafhankelijk van de beroepsverenigingen en opereert onder de verantwoording van de stichting BCD.

Examenpersoneel moet voldoen aan de volgende algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen:

  • Algemeen:

    • Examenpersoneel heeft minimaal hetzelfde opleidingsniveau van de te examineren opleiding van de kandidaten

    • Examenpersoneel is geïnstrueerd in het afnemen van (portfolio)examens;

  • Vakinhoudelijk;

    • Examenpersoneel heeft minimaal drie jaar aantoonbare ervaring in het betreffende werkveld;

  • Examenpersoneel volgt aantoonbaar bij- en nascholing of is gecertificeerd voor het betreffende beroepsveld. Onafhankelijkheid;

    • Examenpersoneel heeft geen (persoonlijke) belang bij de uitslag het examen2;

    • Examenpersoneel heeft aantoonbaar inzicht in het werk, de context en de branche waarin een Hogere Veiligheidskundige werkzaam is.

Examinatoren die voldoen aan de bovenstaande eisen kunnen door de CKI worden benoemd en worden ingezet voor het afnemen van examens.

De toetsing van examenpersoneel

Tweemaal per jaar is er een bijeenkomst voor examinatoren. De examinator is verplicht minimaal één bijeenkomst bij te wonen. In uitzonderlijke gevallen kan de stichting BCD hiervoor uitstel verlenen. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de stichting BCD en de daartoe aangewezen CKI. Tijdens de bijeenkomsten worden de logboeken van de examinatoren, op compleetheid getoetst en besproken waarna eventuele verbeter en ontwikkelvoorstellen worden opgesteld.

Bijlage 4:. Eisen te stellen aan het examen

4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de CKI (inclusief de examinatoren) dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • De ruimte is voldoende rustig;

  • Er zijn sanitaire voorzieningen;

  • Op verzoek is er voor een minder valide (fysiek of dyslectisch) een aangepaste plaats beschikbaar;

  • De werkverlichting dient voldoende te zijn (tussen de 200 en 800 lux);

  • De ruimte is voldoende geventileerd en verwarmd (temp. 18 tot 25 graden C);

  • De ruimte voldoet aan de wettelijke veiligheidsvoorschriften;

Te stellen eisen aan de examenmiddelen zijn:

  • Aanwezigheid audio/visuele hulpmiddelen.

Te stellen eisen aan het portfolio-examen zijn:

  • De theoretische en praktische componenten op basis van het portfolio van de kandidaat, worden getoetst door de examinator;

  • De vragen die aanbod komen worden opgesteld door de examinator;

  • Vooraf wordt door examinator de cesuur (beoordelingscriteria) vastgesteld;

  • Het examen wordt afgenomen door de examinator in een tijdsbestek van 50 minuten;

  • Beoordeling van het examen vindt plaats door de examinator. De examinator houdt een logboek bij met daarin de manier van toetsen en de vragen die gesteld worden. Ook houdt de examinator bij of de cesuur werkt;

  • Voor onderwerpen die worden getoetst dienen leerdoelen zijn opgesteld en dienen met voldoende diepgang tegen die leerdoelen te worden getoetst;

Uitgangspunt is dat een portfolio-examen bij voorkeur in de Nederlandse taal wordt afgenomen.

Bijlage 5:. Schema competentiegericht beoordelen

Bijlage 249963.png

Bijlage 6:. Competentieprofiel hogere veiligheidskunde

Inleiding

Dit competentieprofiel voor de Hogere Veiligheidskundige is opgesteld om de inhoud van het beroep Hogere Veiligheidskundige vast te leggen. Het beroep wordt omschreven in kerntaken en competenties. Op deze manier is het competentieprofiel een instrument voor het meten van het vakmanschap. Daarnaast is het profiel het uitgangspunt voor de eisen die worden gesteld aan de te certificeren beroepsbeoefenaar. Het competentieprofiel is onderdeel van het certificeringssysteem dat moet resulteren in het certificaat voor de Arbeids- en organisatiedeskundige volgens de Arbeidsomstandighedenwet.

Dit competentieprofiel is bedoeld als basis voor de certificatie van deskundigen en niet voor het vormgeven van opleidingen. Dat is een belangrijk verschil met een profiel zoals dat gebruikt wordt bij opleidingsinstituten. De beschrijving van het beroep is gebaseerd op opgedane ervaring en vakmanschap van professionals en niet op pas afgestudeerde deskundigen. Het proces dat de beroepsbeoefenaar doorloopt is richtinggevend bij deze beschrijving.

In dit document is een kerntaak-competentie-matrix opgenomen (hoofdstuk 4). Deze matrix geeft weer welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van de deelprocessen van een kerntaak. Op basis van hoofdzakelijk deze kerntaak-competentie-matrix, worden de toetsingscriteria opgesteld. Deze criteria stelt het Centraal College van Deskundigen (CCvD) vast. Mede aan de hand van de mate waarin aan deze criteria wordt voldoen, verstrekt of verlengt de certificatiecommissie en de certificerende instelling(en) al dan niet een persoonscertificaat. Daarnaast kunnen opleidingsinstellingen het competentieprofiel en de toetsingscriteria gebruiken als uitgangspunt voor het optimaal laten aansluiten van hun opleiding op het certificeringsysteem van de Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (Stichting BCD). Waar in dit document de mannelijke verwijzing wordt gehanteerd kan, waar van toepassing, ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

Indeling van het competentieprofiel

Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 beschrijft het beroep. Ook wordt de totstandkoming van dit Competentieprofiel onderbouwd en wordt verwezen naar bronmateriaal. Hoofdstuk 2 beschrijft de kerntaken die de beroepsbeoefenaar uitvoert. Hoofdstuk 3 beschrijft de algemene en beroepsspecifieke competenties. Hoofdstuk 4 maakt inzichtelijk welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van een kerntaak.

1. Algemene informatie

1.1. Beeld van de branche en het beroep

Het beroep ‘Hogere Veiligheidskundige’ is een van de vier in Nederland, bij wet erkende, kerndeskundigen op het terrein van de arbeidsomstandigheden. Samen met de bedrijfsarts, en de Arbeidshygiënist is de Hogere Veiligheidskundige algemeen adviseur op het terrein van op het brede terrein van veiligheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties. Ook adviseert hij over het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

De Hogere Veiligheidskundige zorgt voor een veilige werkomgeving dat leidt tot het voorkomen van ziekteverzuim, onveilige situaties en ongevallen en mogelijke gezondheidsschade. Hij is specialist bij uitstek op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing van de veilige werkomgeving. Daarnaast levert de Hogere Veiligheidskundige een bijdrage aan een veilige werkomgeving en de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Hogere Veiligheidskundige’. Een Hogere Veiligheidskundige is een deskundige op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing van de veilige werkomgeving conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid Hogere Veiligheidskundige.

De Hogere Veiligheidskundige ontwikkelt zich voortdurend in zijn vak en vaardigheden, werkt samen, verbindt en integreert kennis van oorzaken, gevolgen en oplossingen en beoefent zijn vak op ondernemende wijze.

De Hogere Veiligheidskundige heeft de kerntaken 1 t/m 3 en beroepscompetenties A t/m J gemeen met de andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en Organisatiedeskundige, Arbeidshygiënist). De Hogere Veiligheidskundige onderscheidt zich van andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en organisatiedeskundige en arbeidshygiënist) in de kerntaken 4 en 5 en in een specialisatie in het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van veilige werkomgeving.

2. Kerntaken

2.1. Inleiding

Het beroep wordt beschreven in vijf kerntaken die samen het gehele beroep omvatten. Hierbij:

  • is kerntaak 1 een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;

  • zijn kerntaken 2 en 3 specifieke taken op het gebied van arbeidsomstandigheden in het algemeen;

  • zijn kerntaken 4 en 5 specifiek voor de Hogere Veiligheidskundige.

Beroepsuitoefenaars kunnen zich daar in meerdere of mindere mate in specialiseren.

2.2. Beschrijving van de kerntaken

Kerntaak 1

Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskundige (HVK)

Proces/deeltaken

1. Nieuwe kennis vergaren, c.q. kennis bijhouden d.m.v. kennis, taak en/of branche specialisatie

2. Nieuwe theorieën ontwikkelen

3. Methoden en instrumenten ontwikkelen, toepassen en verbeteren

4. Nieuwe kennis, methoden en instrumenten verspreiden (doceren, presenteren, publiceren)

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, student, onderzoeker, pionier.

Complexiteit

Hoog, door het brede karakter van het vakgebied.

Betrokkenen

Wetenschappers en vakgenoten.

Hulpmiddelen

Wetenschappelijk onderzoek, intercollegiale toetsing, cursussen, congressen, symposia e.d.

Kwaliteit

Kwaliteit investering in en keuze van specialisaties.

Uitdragen van nieuwe ontwikkelingen.

Incidentgevoeligheid van de HVK’er binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

Resultaat

Verbetering van de kwaliteit van het vak en de uitvoering daarvan.

Keuzes en dilemma’s

• Tijd of prioriteit

• Zekerheid of innovatie

Kerntaak 2

Adviseren over (en onderzoeken van) gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van werknemers in arbeidsorganisaties

Proces/deeltaken

1. Visie, programma’s en beleid ontwikkelen

2. Onderzoeken, analyseren en op basis daarvan adviseren en programma’s toepassen

3. Verandering-/implementatietrajecten begeleiden en programma’s evalueren en herzien

4. Management, leidinggevenden, medewerkers trainen

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, procesbegeleider, trainer en adviseur.

Complexiteit

Afstemming van verschillende partijen voor de uitoefening van zijn taken.

Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de HVK-er.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers en andere deskundigen.

Hulpmiddelen

• Erkende risico beoordelingsmethoden en beheersing middelen

• Projectmanagement- en procesbeheersing middelen & technieken

• Effectieve communicatiemethoden

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Resultaat

Arbeidsorganisaties die bewust en actief beleid voeren gericht op gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers, gestoeld op adequate kennis en beheersingsmethoden.

Keuzes en dilemma’s

• Korte termijn investeringen of lange termijn opbrengsten

• Abstract of concreet

• Organisatiebeleid of individueel belang

• Kleinschalig of grootschalig

• Eigenstandig of aansluiten bij groter geheel

• Stille kracht of demonstratief

• Koploper of volger

Kerntaak 3

Adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling

Proces/deeltaken

1. Beleid op het gebied van gezond en veilig werken doorlichten, actualiseren en aanvullen.

2. Arbeidsrisico's in kaart brengen.

3. RI&E uitvoeren, beoordelen, toetsen, adviseren.

4. Preventiemedewerker coachen.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, coach en adviseur.

Complexiteit

Gemiddeld. Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, Facilitair, preventiemedewerker, OR en vakgenoten.

Hulpmiddelen

RI&E-instrumenten en vragenlijsten.

Kwaliteit

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met samenhangend arbeidsomstandighedenbeleid, en dito pakket van maatregelen om arbeidsrisico's te beheersen en een gezonde en veilige werksituatie te realiseren, c.q. te behouden.

Keuzes en dilemma’s

• Moeten of willen

• Weten of doen

Kerntaak 4 Veiligheidskundige risicobeoordeling.

Proces/deeltaken

1. Identificeren veiligheidsrisico’s .

2. Onderzoeken, analyseren en aanbevelingen doen.

3. Verbeter/verandertrajecten initiëren, uitvoeren en begeleiden.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, procesbegeleider.

Complexiteit

Afdoende achtergrond om veiligheidsrisico’s binnen de organisatie waar de Hogere Veiligheidskundige werkzaam is te kennen, herkennen en duiden.

Kunnen toepassen van risicomethoden en risicomodellen.

Afstemming met inhoudelijk deskundigen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen.

Hulpmiddelen

Document onderzoek, observaties, metingen, gesprekken.

Kwaliteit

Het juist interpreteren van de op dat moment beschikbare informatie aangaande de veiligheidsrisico’s.

Het stellen van de juiste vragen en doorvragen onder tijdsdruk is in bepalend voor de inhoudelijke kwaliteit.

Snelheid beoordeling.

Validiteit beoordelingsmethode.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) kennis en inzicht van veiligheidsrisico’s op de werkplek.

Keuzes en dilemma’s

Oppervlakkig of diepgaand beoordelen.

Wel of niet meer gespecialiseerde deskundigen aanschakelen. Veel of weinig informatie verstrekken.

Kennis van versus angst voor risico’s.

Kerntaak 5 Veiligheidskundige risicobeheersing

Proces/deeltaken

1. Beoordelen veiligheidsbeheerssystemen.

2. Selecteren passende veiligheidsbeheerssysteem.

3. Toepassen veiligheidsbeheerssysteem.

4. Effectmetingen, evalueren en verbeteren.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, procesbegeleider, onderzoeker..

Complexiteit

Interpreteren van risicobeheersing en gebruik van risicobeoordelingsmethoden en modellen.

Afdoende achtergrond om veiligheidsbeheerssystemen en veiligheidsmodellen te kennen, herkennen en duiden.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen, preventiemedewerkers.

Hulpmiddelen

Arbocatalogi, Arbo-Informatiebladen, NEN-normen. Diverse publicaties en middelen, Arbeidshygiënische strategie (bronaanpak).

Kwaliteit

Snelheid beoordeling.

Validiteit beoordelingsmethode.

Juistheid en volledigheid gegevens.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) beheersing van veiligheidsrisico’s op de werkplek.

Keuzes en dilemma’s

Veiligheid- versus milieuafwegingen.

Plaats van Barrièrekeuze in arbeidshygiënische strategie (nabij bron en/of nabij ontvanger).

Veel of weinig risico-kennis (voorkomingsprincipe – risico-afweging).

Insteekniveau: Individueel – groeps- of organisatie-benadering. Materiaal, machine, methode of mensniveau.

Aangrijpingsniveau: Functie-/werkingsprincipe/toepassingswijze.

3. Competenties

3.1. Inleiding

In het beroep van Hogere Veiligheidskundige kan onderscheid gemaakt worden tussen algemene competenties – die in veel beroepen terug te vinden zijn – en beroepsspecifieke competenties. De algemene competenties zijn beschreven in paragraaf 3.1 en de beroepsspecifieke competenties zijn beschreven in paragraaf 3.2. De gebruikte aanduidingen zijn dezelfde als die in de kerntaak-competentie matrices in hoofdstuk 4.

3.2. Algemene competenties

Competentie A

Klantgericht handelen

De Hogere Veiligheidskundige kan op adequate wijze contact onderhouden met de externe of interne klant(functionarissen), zodat de werkzaamheden naar wens van de klant worden uitgevoerd.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kent het competentieprofiel.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van het krachtenveld waarin de HVK’er acteert en kent de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie.

Vaardigheden

• Is in staat organisatiesensitief te handelen en kan in de organisatie voldoende steun verwerven voor in te zetten beleid.

• Is in staat op alle niveaus binnen de organisatie te communiceren. Zowel mondeling als schriftelijk en zowel intern als met externe partijen.

• Is in staat zich voldoende te verplaatsen in de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat een projectplan op te stellen inclusief projectplanning en -begroting.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Is in staat een balans te vinden tussen de belangen van verschillende partijen.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Is vasthoudend in het monitoren van het uitgebrachte advies.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

Competentie B

Adviesvaardigheden

De Hogere Veiligheidskundige kan op adequate wijze mondeling en schriftelijk rapporteren over de werkzaamheden, zodat opdrachtgever en/of zijn collega’s doelmatig worden geïnformeerd en hierop kunnen voortbouwen.

Kennis

• Heeft kennis van interventietechnieken inclusief overtuigen en trainen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat te overtuigen, motiveren, communiceren en draagvlak te creëren en houdt daarbij rekening met de verschillende belangen en verantwoordelijkheden van verschillende partijen.

• Is in staat vanuit de eigen discipline een onafhankelijk oordeel te geven en is onpartijdig in het handelen.

• Is in staat samen te werken met andere disciplines, inclusief bedrijfsarts en veiligheidskundige.

• Is in staat complexe projecten te managen; projecten met een langere doorlooptijd waarbij meerdere partijen betrokken zijn.

• Is in staat interventietechnieken toe te passen, inclusief overtuigen en trainen.

• Is in staat HVK-vakkennis (zoals beschreven in dit competentieprofiel) toe te passen en te vertalen in een adviestraject.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich collegiaal op en heeft een open houding naar collega’s.

• Stelt zich kritisch op.

• Stelt zich realistisch op bij het schrijven en uitbrengen van het advies, bijvoorbeeld door rekening te houden met de financiële haalbaarheid van het advies.

• Is vasthoudend in het monitoren van (de implementatie van) het uitgebrachte advies.

Competentie C

Resultaatgericht functioneren

De Hogere Veiligheidskundige kan op adequate wijze met alle betrokkenen in het werkproces communiceren, zodat dit ten goede komt aan het verloop en de uitkomst van de werkzaamheden en leidt tot het gewenste resultaat.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie en gedragswetenschappen.

• Heeft basiskennis van veiligheid- en organisatiekunde (bedrijfskunde).

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat meetbare, haalbare en duidelijke doelstellingen te formuleren.

• Is in staat een projectplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat prioriteiten te stellen en deadlines te halen.

• Houdt bij het opstellen van een projectplan rekening met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat relevante partijen in een specifiek project of dossier te identificeren en daarmee samen te werken.

Attitude

• Stelt zich oplossingsgericht op met voldoende aandacht voor het beoogde resultaat.

• Is vasthoudend in het (tussentijds) evalueren van activiteiten met oog voor het beoogde resultaat.

Competentie D

Professioneel handelen

De Hogere Veiligheidskundige handelt conform de gedragscode en stelt zich continu op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied. De deskundige is in staat op hbo-plus/wetenschappelijk niveau (nieuwe) kennis toe te passen en dit om te vormen tot toepasbare modellen en instrumenten. Daarnaast kan hij relevante instrumenten, methodieken, modellen en data interpreteren en beoordelen op hbo-plus/wetenschappelijk niveau.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van het competentieprofiel HVK en de gedragscode HVK.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de vindplaatsen en informatiebronnen van informatie over het HVK-vakgebied, inclusief vaktijdschriften, wetgeving en statistieken.

Vaardigheden

• Is in staat voor zichzelf een persoonlijk opleidingsplan op te stellen en uit te voeren.

• Is in staat HVK-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat rekening te houden met de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat rekening te houden met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat proactief te handelen, inclusief het uit eigen beweging uitbrengen van een advies.

• Is in staat collegiale feedback te leveren en te ontvangen.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich integer en betrouwbaar op.

• Stelt zich nieuwsgierig op ten aanzien van het HVK-vakgebied.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle gesprekspartners.

Competentie E

Samenwerken, verbinden en integreren

De Hogere Veiligheidskundige werkt samen met andere deskundigen en betrokkenen in klantorganisaties. Hij verbindt de uitkomsten van analyse en onderzoek met de vraagstelling en met resultaten van andere relevante activiteiten en komt tot integrale advisering

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van de sector waarin de HVK’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat HVK-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat verschillende inzichten te combineren, inclusief veiligheidskundige, gezondheidskundige en arbeidshygiënische inzichten.

• Is in staat te reflecteren.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Heeft een open houding naar collega’s en andere partijen.

• Is sensitief in de samenwerking met anderen.

Competentie F

Ondernemen

De Hogere Veiligheidskundige signaleert kansen bij klanten en contactpersonen (extern of intern) en speelt hierop in. De Hogere Veiligheidskundige verwerft opdrachten en levert kwaliteit. Hij bouwt en onderhoudt relaties met relevante partijen en profileert zich als deskundig professional.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft basiskennis van marketing.

• Heeft kennis van de sector waarin de HVK’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

Vaardigheden

• Is in staat kansen bij klanten en contactpersonen te signaleren.

• Is in staat te anticiperen op ontwikkelingen.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat een relevant sociaal netwerk te creëren en te onderhouden.

Attitude

• Stelt zich initiatiefrijk op.

• Is sensitief in het contact met opdrachtgevers.

• Stelt zich innovatief op.

• Toont lef.

• Toont flair.

3.3. Beroepsspecifieke competenties

Competentie G

Onderzoek en analyse

De Hogere Veiligheidskundige kan onderzoek en analyse praktisch en zo nodig op wetenschappelijk niveau uitvoeren, beoordelen en hierover rapporteren en adviseren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante methoden en technieken voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek.

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van de sector waarin de HVK’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van verwerking en interpretatie van statistische informatie.

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante epidemiologie.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante systeemleer.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat conclusies te verbinden aan resultaten van onderzoeken en analyses.

• Inventariseren.

• Is in staat op gestructureerde wijze onderzoeken en analyses op te zetten en uit te voeren.

• Is in staat te rapporteren over resultaten van onderzoeken en analyses.

Attitude

• Analytisch.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van onderzoek en analyse.

• Is nauwkeurig.

• Creatief.

• Stelt zich resultaatgericht op.

Competentie H

Voorlichting, training en instructie

De Hogere Veiligheidskundige kan kennis en ervaring overbrengen aan alle lagen van de beroepsbevolking. Hiertoe ontwerpt hij methodieken en past deze toe.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie.

• Heeft kennis van relevante en geschikte begeleidingsmethoden/-stijlen en werkvormen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft relevante kennis van doelgroepgerichte didactische methoden en technieken.

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van relevante technieken voor evaluatie en effectmeting.

Vaardigheden

• Is in staat een scholingsplan op te stellen en een scholingsprogramma te ontwikkelen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te verzorgen.

• Is in staat de juiste overdrachtsvorm en -stijl te kiezen.

• Is in staat om te gaan met groepen mensen.

• Is in staat tot het geven van feedback.

• Is in staat te communiceren met groepen mensen.

• Is in staat instructiemateriaal af te stemmen op verschillende doelgroepen.

• Is in staat procedures en werkinstructies te schrijven en te beoordelen.

• Is in staat nieuwe collega’s te begeleiden en te coachen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te evalueren.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat groepen mensen te enthousiasmeren.

Attitude

• Stelt zich zelfverzekerd en assertief op.

• Creatief.

• Overtuigingskracht/stimulerend.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Stelt zich betrokken op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Luisterend oor.

• Analytisch.

• Openstaan voor kritiek.

Competentie I

Implementatievaardigheden

De Hogere Veiligheidskundige kan adviezen implementeren, veranderingstrajecten uitvoeren, (nieuwe) modellen en methodieken invoeren en borgen in de organisatie. Ook kan hij effectiviteit van deze modellen en methodieken beoordelen.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van veranderkunde op hbo-plus niveau.

• Kennis van instrumenten.

• Heeft kennis van technieken voor effectmeting.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

Vaardigheden

• Is in staat draagvlak te creëren voor een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderingstraject of de implementatie van een advies te managen.

• Is in staat om te gaan met richtlijnen.

• Is in staat verschillende partijen te overtuigen van nut en noodzaak van het veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat management en medewerkers te beïnvloeden.

• Is in staat samen te werken met betrokken partijen bij een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderings- of implementatieplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te interveniëren tijdens een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

Attitude

• Stelt zich vasthoudend op in de implementatiefase.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Stelt zich enthousiast op.

• Stelt zich betrouwbaar op.

Competentie J

Borgen en bewaken

De Hogere Veiligheidskundige ziet toe op de uitvoering en effectiviteit van werkwijzen en maatregelen die tot doel hebben de gezondheid en de veiligheid op de werkplek te verzekeren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en toepassing van kritische prestatie indicatoren (kpi’s).

• Kennis van audittechnieken.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

Vaardigheden

• Is in staat werkwijzen en maatregelen te monitoren, te meten en te evalueren.

• Is in staat op gestructureerde wijze werkzaamheden en maatregelen te borgen en te bewaken.

• Is in staat een plan voor borging en bewaking op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te anticiperen op onvoorziene ontwikkelingen tijdens het borgen en bewaken.

• Is in staat te interveniëren tijdens het borgen en bewaken.

Attitude

• Analytisch.

• Is nauwkeurig.

• Stelt zich resultaatgericht op.

• Systematisch.

• Consequent.

• Autonoom.

• Procedureel.

• Zorgvuldig.

• Betrouwbaar.

• Verbeteringsgericht.

Bijlage 7:. Toelaten van opleidingen

De opleidingsinstituten kunnen toegelaten worden door een beoordeling van een daartoe door de stichting BCD aangewezen CKI. Een toegelaten opleiding voldoet aan de eisen die in het document ‘toelaten van opleidingen’ gesteld worden. Het CCvD ARBO zal de huidige documenten van Hobéon SKO en KIWA in 2012 bijstellen en verbeteren. Tot de bijgestelde documenten gepubliceerd en goedgekeurd door de stichting BCD blijven de oude documenten in gebruik. De documenten zijn te vinden op de website van de stichting BCD.

Bijlage 8:. Overgangsregeling

Per 1 april 2012 wordt er op de nieuwe manier (portfoliocyclus) gewerkt. Dit betekent voor certificatie-aanvragers die de opleiding reeds hebben afgerond dat zij nog initieel gecertificeerd kunnen worden op de ‘oude’ manier en daarna de portfoliocyclus voor hercertificatie ingaan.

Certificaathouders die hun hercertificatie doen worden op de ‘oude’ manier gehercertificeerd tot het jaar 2016 en gaan dan ook de portfoliocyclus in. Certificaathouders waarvan het certificaat nog geldig is, kunnen ervoor kiezen hun cyclus af te maken en worden dan nog op de ‘oude’ manier gehercertificeerd. Ze kunnen ook vervroegd de portfoliocyclus ingaan. Dat wil zeggen dat zij voor de reeds verlopen certificatietermijn de ‘oude’ hercertificatie-eisen aantonen, waarna zij de portfoliocyclus van 5 jaar ingaan. Zij krijgen korting op hun aanvraag hercertificatie gerelateerd aan de nog niet verlopen certificatietermijn.

Bijlage 9:. Format Goed- en afkeurcriteria examen

verslag assessment

Naam examinandus:

Certificatieschema:

Datum examen:

Plaats examen:

Naam examinator:

 

Vraag 1

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

 

Vraag 2

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

Eindbeoordeling:

(minimaal <invoegen> van de vragen goed beantwoord)

Bijlage 10:. Specialisatie van de hogere veiligheidskundige(toelichtend)

Inleiding

De kerndeskundige is een vak dat onder de Hogere Veiligheidskundige valt, hij kan zijn vak op verschillende manieren invullen. Bij iedere certificatieaanvraag en hercertificering dienen de competenties op basis van het niveau zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m 4 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige te worden aangetoond. Daarnaast zijn er diverse specialisaties mogelijk zoals kennisspecialisatie, taakspecialisatie en branchespecialisatie. De hierna genoemde specialisaties zijn geen verplicht onderdeel van de regeling Hogere Veiligheidskundige. De kerndeskundige is vrij om zich te specialiseren in deze diverse specialisaties. De basis van het vak is beschreven in de vijf kerntaken in hoofdstuk 2 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige. Dit deel gaat in op de specialisaties van de kerndeskundige.

T-profielen

Het vak van de kerndeskundige is een kunde, ofwel een toepassing van wetenschap en wetenschappelijke beargumentering. In het geval van de Hogere Veiligheidskundige is het een samengesteld vak uit verschillende wetenschappelijke gebieden. De Hogere Veiligheidskundige heeft als kenmerk dat hij na een gevolgde hbo- of wo-opleiding, een kopopleiding heeft doorlopen en afgerond. De kopopleiding moet voldoen aan de stand der wetenschap. Dit wil zeggen dat de student in ieder geval in de praktijk van het vak werkzaam is. Met het volgen van de kopopleiding wordt door het curriculum bepaald wat de basiscompetenties van de kerndeskundige zijn. Dit is het horizontale deel van het zogenaamde T-profiel.

De Hogere Veiligheidskundige is van oorsprong vaak een techneut of natuurwetenschapper. Minimaal een HBO opleiding techniek of natuurwetenschappen, of gelijkwaardig werk en denkniveau zijn ingangscriteria voor de opleiding. De kopopleiding geeft zowel basis als gevorderde kennis, vaardigheden en werkt aan een gevorderde attitude. Dit wordt tijdens de opleiding weergegeven in een portfolio en aan het einde van de opleiding geëxamineerd. Het examen is competentiegericht. Dit wil zeggen dat het portfolio beoordeeld en getoetst wordt op essentiële kennis en vaardigheden zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m 4 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundigen.

Na het volgen van de kopopleiding specialiseert de kerndeskundige zich in de praktijk. Een kerndeskundige kan zich specialiseren in één of meerdere richtingen. De specialisatie vormt de poot van de T (specialist of super specialist) of de poten van de Pi of M (meerdere specialisaties) zoals onderstaand afgebeeld. Hoe langer de poot, hoe gespecialiseerder de kerndeskundige.

Bijlage 249964.png

De initiële of eerste certificering is vooral gericht op de generalist als beginner. Hier worden de basisvaardigheden getoetst. De opleidingen hebben hier een passende methodiek voor. De inhoud volgt de eisen die in de arbeidsomstandighedenwetgeving zijn vastgelegd en die zijn uitgewerkt in het competentieprofiel.

De hercertificatie moet meer tegemoet komen aan de profilering van de kerndeskundige. De specialisaties moeten hierin uitgelicht worden. In het competentieprofiel worden vijf kerntaken benoemd die in ieder geval uitgevoerd moeten worden. Hierin kan met verschillende competenties gewerkt worden.

Specialisatie van de Hogere Veiligheidskundige

De Hogere Veiligheidskundige houdt zich vooral bezig met het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van een veilige werkomgeving.

De Hogere Veiligheidskundige is in staat om bij organisaties een veilige werkomgeving te maken en/of te behouden. In het competentieprofiel zijn de vijf kerntaken benoemd die de Hogere Veiligheidskundige uitvoert. Binnen elke kerntaak beschikt de Hogere Veiligheidskundige over verschillende competenties; minimaal een algemene en een beroepsspecifieke competentie per kerntaak. De kruisjes in de kerntaak-competentie-matrix (zie deel 4 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige ), vormen de eerste fase en mogelijkheid van persoonlijke specialisatie van de Hogere Veiligheidskundige. Hierin kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen dat de Hogere Veiligheidskundige vooral adviserend of juist meer onderzoekend bezig is.

Kennisspecialisatie

Bovendien kan de Hogere Veiligheidskundige zich verder specialiseren in een of meerdere van de navolgende kennisgebieden of -aspecten:

Kennisgebieden

Aspecten

Wetgeving

Arbeidsomstandighedenwet Milieuwetgeving Aanverwante wetgeving

Beleid

Arbeidsomstandighedenbeleid Veiligheidsbeleid Inzetbaarheidsbeleid Integrale veiligheid

Sociaal beleid

Arbomanagement

Arbozorgsystemen Veiligheidsbeheerssystemen Arbocatalogus Risico-analyse

ARIE

Veiligheidsthema’s

Verkeersveiligheid

Cosumentenveiligheid Voedselveiligheid

Patientenveiligheid

Transportveiligheid

Procesveiligheid

Explosieveiligheid en ATEX Biologische veiligheid

Stralingsveiligheid

Elektrische veiligheid Machineveiligheid Sociale veiligheid Bedrijfshulpverlening

Veiligheidsstudies

Gevaaridentificatie

Analysetechnieken menselijk falen QRA,

effect – en schade modellering

Ongevalsanalyse

Aanschaf arbeidsmiddelen

Ontwerp en onderhoud

Wetenschappelijke beargumentering

Adviseren

Taakspecialisatie

Binnen de kennisgebieden van het HVK vak kan de Hogere Veiligheidskundige zich ook specialiseren in bepaalde taakgebieden.

  • Wetenschappelijk onderzoek

  • Wetenschappelijke beargumentering

  • Beleidsanalyse en -advies

  • Onderwijs

  • Opleiding en Training

  • Projectmanagement.

Deze taakspecialisatie hangt samen met een nadere specialisatie in bepaalde vaardigheden binnen het vakgebied van de Hogere Veiligheidskundige.

Branchespecialisatie

Tenslotte kan de hogere veiligheidskundige zich bijzonder bekwamen in bepaalde branches of sectoren, zoals onderwijs, zorg, overheid, industrie, bouw chemie e.d.

De specifieke specialisatie in kennis, taak en/of branche kan de kerndeskundige in zijn persoonlijke portfolio tot uitdrukking brengen.

Bijlage IId. behorend bij Artikel 2.17

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids- en Organisatiedeskundige

Document: WSCS-AO: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD)

Lange Voorhout 14

2514 ED Den Haag

Inhoudsopgave

1.

 

Inleiding

71

       

2.

 

Definities

71

       

3.

 

De werkveldspecifieke kenmerken

73

 

3.1

Beschrijving schema

73

 

3.2

Actieve partijen

73

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukrisico Risicoanalyse

73

       

4.

 

Het certificatiereglement

73

 

4.1

Doelstelling

73

 

4.2

Certificatieprocedure

73

 

4.3

Certificatiebesluit

73

 

4.4

Geldigheidsduur

73

 

4.5

Geldigheidscondities

74

 

4.6

Klachten

74

 

4.7

Bezwaarprocedure

74

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

74

 

4.9

Norminterpretatie

74

       

5.

 

Het examenreglement

74

 

5.1

Doelstelling

74

 

5.2

Het examenreglement

74

 

5.3

Beheer centrale itembank en examenversies

75

       

6.

 

Toezicht

75

 

6.1

Medewerking aan toezicht

75

 

6.2

Frequentie en uitvoering van het toezicht

75

 

6.3

Verslag van bevindingen

75

 

6.4

Klachten betreffende de certificaathouder

75

 

6.5

Maatregelen

75

       

7.

 

Het onderwerp van certificatie

76

       

8.

 

Entreecriteria

76

       

9.

 

Competentieprofiel

78

       

10.

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

78

 

10.1

Toetstermen

78

 

10.2

Toets (verdediging van het portfolio)

79

       

11.

 

Toetsmethodiek bij hercertificatie

80

 

11.1

Toetstermen

80

 

11.2

Beoordelingsmethode

81

 

11.3

Toets (verdediging van het portfolio)

82

       

12.

 

Het certificaat

82

       

13.

 

Geldigheidscondities

82

       

Bijlage 1:

Klachtenregeling

82

Bijlage 2:

Bezwaarprocedure

84

Bijlage 3:

Eisen te stellen aan examenpersoneel

85

Bijlage 4:

Eisen te stellen aan het examen

85

Bijlage 5:

Schema competentiegericht beoordelen

87

Bijlage 6:

Competentieprofiel a&o

88

Bijlage 7:

Toelaten van opleidingen

95

Bijlage 8:

Overgangsregeling

95

Bijlage 9:

Format goed- en afkeurcriteria examen

95

Bijlage 10:

Specialisatie van de a&o (toelichtend)

96

1. Inleiding

In dit persoonscertificatieschema voor Arbeids- en Organisatiedeskundigen (A&O) wordt enerzijds algemene uitgangspunten en bepalingen opgenomen en wordt beschreven binnen welke voorwaarden de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Anderzijds worden in het schema de normen vastgelegd waaraan personen dienen te voldoen om een certificaat van vakbekwaamheid te kunnen ontvangen.

Deze certificatieregeling is opgesteld door het betreffende Centraal College van Deskundigen (CCvD ARBO) van de Beheerstichting Certificatie van Deskundigen (Stichting BCD). Het schema is door het ministerie van SZW vastgesteld. Pas na vaststelling van deze regeling door de minister van SZW mag de certificatieregeling door de certificatie-instellingen (CKI’s) worden toegepast.

De te certificeren deskundige betreft de Arbeids- en Organisatiedeskundige. De Arbeids- en Organisatiedeskundige houdt zich bezig met mensen in een arbeidsorganisatie (of organisatie waar arbeid plaatsvindt). De deskundige is de aangewezen specialist op het gebied van Psycho Sociale Arbeidsbelasting en de kwaliteit van de arbeid en organisatie. De deskundige adviseert onder meer over werkdruk, stres, gezondheidsmanagement, ongewenst gedrag en functioneringsproblematiek. De deskundige heeft een veranderkundig perspectief.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Arbeids- en Organisatiedeskundigen’. Een Arbeids- en Organisatiedeskundige is een deskundige op het terrein van de arbeids- en organisatiekunde conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde conform artikel 2.17 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Meer informatie over het vakbekwaamheidsprofiel (competentieprofiel) van de A&O-er is terug te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Deze certificatieregeling is gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit ISO/IEC 17024:2003.

2. Definities

Begrip of afkorting

Betekenis

A&O

Arbeids- en Organisatiedeskundige.

Aanvrager/kandidaat van een certificaat

De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AH

Arbeidshygiënist.

Awb

Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde DA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Stichting BCD

Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke certificatieregeling voor A&O, AH en VK.

CCvD ARBO

Het Centraal College van Deskundigen ARBO is onderdeel van en wordt gefaciliteerd door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten van de stichting BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in dit certificatieschema.

Certificatiereglement

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatieschema

Dit document dat door SZW is vastgesteld.

Certificatiesysteem

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Cesuur

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CKI

Certificatie Instelling, hieronder wordt verstaan een aangewezen certificerende instelling die bevoegd is tot het afgeven van een certificaat vakbekwaamheid binnen het genoemd

certificatieschema

Competentie

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

EG-beroepskwalificatie

Een verklaring door de CKI afgegeven betreffende het niveau van de gevolgde beroepsopleiding die buiten Nederland doch binnen de EU is gevolgd.

Eindtermen

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Nuffic

Nuffic (Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs) is een Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Risicoanalyse

Overzicht van alle mogelijke risico's die het resultaat kunnen beïnvloeden waarin voor elk risico wordt aangegeven wat het gevolg zou zijn als het risico zich voordoet, welke maatregelen getroffen kunnen worden ter beheersing en wie deze maatregelen het beste kan nemen.

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Toegelaten opleiding

Een beroepsopleiding waarvan door de stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten aflevert met het vereiste eindtermen.

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidsgebied

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveld

In voorliggend certificatieschema valt daaronder het beroepsgebied arbeids- en organisatiekunde.

WDA&T

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WSCS

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-ARBO

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen.

Documentnummer: WDAT-ARBO: 2012, versie 1.

WSCS-AH

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënisten (AH).

Documentnummer: WSCS-AH: 2012, versie 01.

WSCS-AO

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids en Organisatiedeskundigen (AO).

Documentnummer: WSCS-AO: 2012, versie 01.

WSCS-HVK

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige (HVK).

Documentnummer: WSCS-HVK: 2012, versie 01.

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur.

3. De werkveldspecifieke kenmerken

Het verrichten van arbeid is een risicovolle activiteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van de beroepsgroep A&O.

3.1. Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema Arbeids en Organisatiedeskundige is door de stichting BCD voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over de certificatieregeling kunnen worden ingediend bij de stichting BCD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van deze certificatieregeling zijn actief:

  • De stichting BCD, waarvan (Centrale) Colleges van Deskundigen onderdeel uitmaken.

  • Door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen certificatie-instellingen.

  • Certificaathouders.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Risicoanalyse

Risico’s in het werkveld zijn een te hoge psychische en fysieke belasting met als gevolg gezondheidsschade. Verkeerde psychische belasting met als gevolg schade aan de productie of productiemiddelen of productieverlies. Verkeerde organisatie van het werk, met als gevolg veiligheidsrisico’s of schade aan productie(middelen) of verlies van productie. Ongewenst gedrag met als gevolg pycnische overbelasting, sociale uitsluiting en productieschade etc. Risico’s voor het bedrijf zijn het risico van verkeerd advies door de A&O deskundige ofwel schadeaansprakelijkheid.

Afbreukrisico

Afbreuk risico’s voor de adviseur zijn, dat je als adviseur moet kiezen tussen de kwaliteit van het advies en de implementatiekans hiervan binnen de organisatie van de werkgever. Een niet prettig of wenselijk advies daar waar de opdrachtgever zelf onderdeel van het probleem is, maar ook de privacy gegevens die anoniem zijn blijven bij de opdrachtgever.

4. Het certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt word en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van toezicht, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De arbeid & organisatiedeskundige, dient in overeenstemming met de certificatieregeling A&O een aanvraag in voor het persoonscertificaat bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI relevante informatie over de gang van zaken betreffende het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebesluit

Het certificatiebesluit wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaat. Deze functionaris is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitsmanagementsysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor A&O (het WDA&T).

4.4. Geldigheidsduur

De geldigheidsduur voor een persoonscertificaat volgens het certificatieschema voor de certificatie van A&O is vijf jaar.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. De condities en de wijze waarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de stichting BCD en vastgelegd in het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor A&O.

4.6. Klachten

Behandelingswijze van klachten van kandidaten en certificaathouders. De klachtenregeling is opgenomen in bijlage 1.

4.7. Bezwaarprocedure

De bezwaarprocedure is opgenomen in bijlage 2.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met de stichting BCD tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de stichting ten behoeve van het Certificaatregister van de stichting, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. De stichting BCD is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

De stichting BCD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan de stichting BCD, die alvorens te antwoorden advies vraagt aan het CCvD ARBO.

5. Het examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificatieregeling A&O. De CKI beheert de examinatorenpool. De CKI maakt gebruik van deze examinatoren voor het afnemen van examens voor A&O certificatie. De examinator legt zich toe op de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens. De eisen aan de examinatoren zijn in bijlage 3 verwoord, in bijlage 4 staan de exameneisen.

5.1. Doelstelling

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificatieschema A&O. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit een schriftelijke en/of mondelinge portfoliobeoordeling.

5.2. Het examenreglement

In het examenreglement van de CKI dienen de volgende zaken opgenomen te zijn:

  • 1) entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 2) bevestiging van deelname en oproep;

  • 3) identificatie van de deelnemers;

  • 4) toelating en afwezigheid;

  • 5) examenduur en wijze van examinering;

  • 6) De informatie die (vooraf) aan de deelnemers aan een examen wordt verstrekt zodat het die deelnemers helder is hoe het examen zal zijn ingericht

  • 7) eisen te stellen aan het examenpersoneel (zie bijlage 3);

  • 8) eisen te stellen aan het examen (zie bijlage 4);

  • 9) gedragsregels voor kandidaten tijdens het deelnemen aan het examen;

  • 10) regeling aangepast examen voor personen met een beperking;

  • 11) normen voor slagen en afwijzen;

  • 12) de wijze van het vaststellen van de examenuitslag;

  • 13) bekendmaking van de uitslag;

  • 14) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 15) inzagerecht examen aanvraag door de kandidaat;

  • 16) geldigheidsduur van het examenresultaat.

De examen-pool is een organisatorisch onderdeel van de CKI. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van ISO/IEC 17024.

5.3. Beheer centrale itembank en examenversies

Indien gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank, dan geschiedt het beheer van de itembank onder strikte geheimhouding door de CKI. De wijze van beheer van de itembank is schriftelijk vastgelegd en aantoonbaar geaccordeerd door het management van de CKI. In de itembank worden de theorievragen inclusief de cesuur opgeslagen welke vooraf zijn opgesteld.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te toetsen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet en blijft voldoen aan de gestelde eisen. Gezien de risicoanalyse en het geringe afbreukrisico op de korte termijn voor het bedrijf is de certificatieperiode vastgesteld op vijf jaar. Om dezelfde reden kan normaliter worden volstaan met één tussentijdse controle van alle certificaathouders.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI en, voor zover van toepassing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waaronder bepalingen ten aanzien van een meer uitgebreide controles door de CKI bij een ad random gekozen deel van de certificaathouders ter verificatie van de aangeleverde gegevens bij de tussentijdse controles.

6.2. Frequentie en uitvoering van het toezicht

Het toezicht wordt als volgt uitgevoerd:

  • In de certificatieperiode voert de CKI na (ongeveer) 2,5 jaar een tussentijdse controle uit bij alle certificaathouders. Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI en bestaat uit een beoordeling van de volgende onderwerpen:

    • de omvang van het werken in het vakgebied van minimaal gemiddeld 2 dagdelen per week (bestaande uit het overleggen van een werkgeversverklaring door de werknemer of, in geval van een zelfstandige, een accountantsverklaring, welke naar waarheid ingevuld dienen te zijn);

    • aantoonbare tweejarige deelname aan een ICT groep (deelnamelijst);

    • de certificaathouder overlegd de bovenstaande stukken schriftelijk aan de CKI of gescand per mail.

  • Daarnaast wordt jaarlijks ad random bij tenminste 1% van de certificaathouders een (indien mogelijk) meer uitgebreide controle gehouden. Bij deze meer uitgebreide controle wordt de certificaathouder bezocht tijdens een ICT bijeenkomst en wordt zijn portfolio beoordeeld op voortgang en inhoud (hoofdlijnen). Deze controle wordt uitgevoerd door, de CKI die verantwoordelijk is voor de uitvoering.

De termijn voor het aanleveren van de benodigde documenten bestaande uit de werkgeversverklaring (of accountantsverklaring) en de deelnamelijst, dienen binnen zes weken te worden overlegd aan de CKI.

6.3. Verslag van bevindingen

De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Het resultaat van het toezicht wordt schriftelijk aan de certificaathouder bekend gemaakt. De certificaathouder kan bezwaar aantekenen tegen maatregelen (zie paragraaf 6.5) die opgelegd kunnen worden naar aanleiding van het toezicht. De CKI behandelt het bezwaar conform haar bezwaarprocedure (bijlage 2).

6.4. Klachten betreffende de certificaathouder

Een klacht betreffende de certificaathouder wordt bij de CKI ingediend. De CKI behandelt de klacht conform haar klachtenregeling (bijlage 1).

6.5. Maatregelen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen van dit certificatieschema heeft, kan dit leiden tot door de CKI opgelegde maatregelen. Mogelijke maatregelen zijn herstel activiteiten, opvragen van aanvullende/ontbrekende documenten, schorsen, wijzigen ten nadele van de certificaathouder of het intrekken van het certificaat.

Criteria

Ontbrekende documenten worden opgevraagd als de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en/of de deelnamelijsten ontbreken.

Schorsen van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en het voor de certificaathouder mogelijk is binnen een half jaar dit alsnog aan te tonen.

Intrekken van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en/of deelname aan de ICT-groep niet is aangetoond.

Nadere eisen stellen, schorsen of intrekken van het certificaat kan geschieden wanneer de kandidaat niet voldoet aan die gestelde eisen van het schema Arbeids- en Organisatiedeskundige of wanneer de CKI hiervoor een gegronde reden heeft. Een certificaat kan ook worden ingetrokken bij fraude, overlijden of op eigen verzoek van de certificaathouder.

Indien er sprake is van maatregel wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Bij het opleggen van een maatregel dient de CKI aan te geven binnen welke periode de maatregel moet zijn uitgevoerd. De CKI controleert daarop de uitvoering. Schorsen en intrekken dienen door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Opnieuw certificeren na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

7. Het onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD ARBO van de stichting BCD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van de arbeids & organisatiekundige. Door het Ministerie van SZW is deze certificatieregeling vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Deze vastgestelde regeling vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp (de scope) van dit certificatieschema betreft de competenties A tot en met J in het competentieprofiel van de Arbeids & Organisatiedeskundige, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van bijlage 6 bij dit document. Voor het aantonen van de competenties wordt een portfolio opgesteld door de aanvrager van de (her)certificatie.

8. Entreecriteria

Alvorens de CKI overgaat tot het uitvoeren van het certificatieonderzoek van het wettelijk verplichte persoonscertificaat Arbeids & Organisatiedeskundige, dient de kandidaat te voldoen aan de hierna beschreven entreecriteria:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI.

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding.

  • 3) Het overleggen van een examenoproep van een toegelaten beroepsopleiding of één eerder behaald diploma.

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert.

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De aanvraag moet aan de volgende eisen voldoen:

  • De aanvraag moet zijn voorzien van een handtekening van de aanvrager.

  • De scope van de aanvraag moet duidelijk zijn.

  • De aanvraag dient te worden gericht aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 2

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een diploma van een HBO opleiding of hoger.

  • Bewijs van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau).

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 3

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen: een examenoproep waaruit blijkt dat de kandidaat deelneemt aan het examen van een toegelaten beroepsopleiding Arbeids & Organisatiedeskundige.

Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling (bijlage 8).

In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd biedt de CKI de mogelijkheid om een onderzoek te verrichten waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. Wanneer hiervan sprake is dan wordt het diploma als gelijkwaardig gesteld aan een door de CKI toegelaten opleiding. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU dan is het aan de kandidaat om een portfolio aan te maken en het portfoliotraject te doorlopen. Na vijf jaar kan de kandidaat deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eis, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 4

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeids & Organisatiedeskundige en in ieder geval in staat is om twee van de hieronder vermelde activiteiten in brede zin te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties.

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

    • Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid.

    • Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.

    • Het toetsen van een RI&E.

  • De werkervaring als Arbeidshygiënist niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 5

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een ingevuld portfolio, hetgeen de aanvrager bij de start van de toegelaten beroepsopleiding aanmaakt.

  • Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling (bijlage 8).

De CKI bekijkt of alle bewijsstukken zijn overlegd en stuurt hiervan een ontvangstbevestiging naar de kandidaat. Wanneer de kandidaat aan de bovenstaande entreecriteria heeft voldaan, dan wordt de aanvraag in behandeling genomen, zie hoofdstuk 10, waarna de examinator de inhoudelijke check van de bewijsstukken verricht.

NB. De opbouw van het portfolio is niet gebonden aan een opleidingsinstelling of een CKI.

9. Competentieprofiel

Omwille van de leesbaarheid van dit certificatieschema is het competentieprofiel van de Arbeids- en Organisatiedeskundige opgenomen als bijlage 6 bij dit document.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

De aanvrager heeft aan de entreecriteria van hoofdstuk 8 voldaan. Daarna volgt de vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • 3) Het overleggen van een diploma van een toegelaten beroepsopleiding;

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Arbeids en Organisatiedeskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator gaat na of:

  • 1. Het diploma afkomstig is van een HBO opleiding of hoger, dan wel

  • 2. Het getuigschrift van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau) afkomstig is van een bureau.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator bekijkt of:

  • 1) Het diploma daadwerkelijk van een toegelaten beroepsopleiding afkomstig is.

  • 2) In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd er door de aanvrager een onderzoek is aangevraagd en verricht door een CKI waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

  • 3) In het geval de aanvrager een beroepsopleiding buiten Nederland maar binnen de EU heeft gevolgd, er aanvullend een EG-beroepskwalificatie van de gevolgde beroepsopleiding is gevraagd.

  • 4) In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU de kandidaat een portfolio heeft aangemaakt en het portfoliotraject heeft doorlopen (hoofdstuk 10). Na vijf jaar kan de aanvrager deelnemen aan de portfoliobeoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

De werkervaring van de Arbeids- en Organisatiekundige toont aan dat hij in staat is competenties zelfstandig in de praktijk toe te passen. Met betrekking tot de opgedane werkervaring bekijkt de examinator:

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeids & Organisatiedeskundige en in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid;

    • Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting;

    • Het toetsen van een RI&E onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeids & Organisatiedeskundige.

  • De werkervaring als Arbeids en Organisatiekundige niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 5

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat uit een beschrijving van tenminste twee van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeids en Organisatiedeskundige.

  • 2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties.

  • 3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

  • 4) Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid.

  • 5) Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.

    onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeids & Organisatiedeskundige.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld. Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het Competentieprofiel Arbeids- en Organisatiedeskundigen welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van de relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Tijdens de initiële opleiding worden de vier kerntaken uitgewerkt binnen de afstudeeropdracht, die in een ICT-groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappend zijn.

Ontbrekende informatie in het portfolio wordt via de CKI bij de kandidaat opgevraagd. De ontbrekende informatie moet tijdig (ten minste twee weken voor datum examen) worden aangeleverd zodat de examinator nog voldoende tijd heeft voor een beoordeling. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De kandidaat wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

10.2. Toets (verdediging van het portfolio)

De toets is bedoelt om de wijze waarop de Arbeids- en Organisatiedeskundige werkt aan zijn professionele ontwikkeling te toetsen. De toets wordt mondeling afgenomen door één examinator op basis van het portfolio van de kandidaat. Vooraf wordt aan de kandidaat kenbaar gemaakt wat de duur zal zijn van het examen en op welke wijze het examen zal worden afgenomen. De basis voor de toets is de door de Arbeids- en Organisatiedeskundige ingevulde kerntaak-competentie-matrix. De kerntaak-competentie-matrix koppelt kerntaken en competenties aan elkaar. De Arbeids- en Organisatiedeskundige geeft zelf aan welke competenties hij bij welke kerntaak heeft, of wil ontwikkelen. Dit geeft belangrijke informatie voor de toetsing. Het maakt inzichtelijk welke competentie in welke kerntaak kan worden getoetst. De kerntaak-competentie-matrix bestaat uit 5 kerntaken en 10 competenties:

 

Kerntaken

Algemene competenties

Beroepsspecifieke competenties

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

   

Klantgericht handelen

Adviesvaardigheden

Resultaatgericht functioneren

Professioneel handelen

Samenwerken, verbinden en integreren

Ondernemen

Onderzoek en analyse

Voorlichting, training en instructie

Implementatievaardigheden

Borgen en bewaken

1.

Verder ontwikkelen van en in het vak

                   

2.

Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties

                   

3.

Adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg

                   

4.

Adviseren over de kwaliteit van de arbeid

                   

5.

Adviseren over psychosociale arbeidsbelasting (PSA)

                   

Met bovenstaande kerntaak-competentie-matrix stelt de Arbeids- en Organisatiedeskundige een profiel samen dat past bij zijn eigen invulling van het vak. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een profiel dat de situatie bij de initiële certificering of aan het begin van een nieuwe certificeringperiode weergeeft (de initiële matrix) en een profiel dat weergeeft op welke aspecten de deskundige zich verder wil ontwikkelen of zich heeft ontwikkeld tijdens de achterliggende certificeringperiode (de ontwikkelmatrix).

De initiële matrix wordt ingevuld bij de initiële certificering en aan het begin van een nieuwe certificeringperiode. De deskundige geeft op elke kerntaak aan over welke competenties hij beschikt. Dat dient minimaal één algemene en één beroepsspecifieke competentie te zijn. In de ontwikkelmatrix geeft de deskundige aan welke competenties hij wil ontwikkelen. Dit kan een nieuwe competentie zijn, of een verbetering van een bestaande competentie. Gedurende de certificeringperiode van vijf jaar illustreert de deskundige zijn ontwikkeling aan de hand van 4 cases. Per casus benoemt hij ten minste 3 competenties binnen de kerntaak waar de casus betrekking op heeft. De ontwikkelmatrix bevat minimaal twaalf kruisjes waarvan er 4 gekoppeld zijn aan de ingebrachte cases. Deze ontwikkelcompetenties worden in het verslag uitgewerkt in leervragen, een verbetervoorstel en een verbeteractie. In totaal dus 4 verslagen met 4 ontwikkel punten over 5 jaar.

Tijdens de toets verdedigd de Arbeids- en Organisatiekundige dit portfolio. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

11. Toetsmethodiek bij hercertificatie

11.1. Toetstermen

Vijf jaar na (her)certificatie vervalt het certificaat en moet de aanvrager aantonen aan de (her)certificatie eisen te voldoen. Ook nu volgt er een vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven.

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een (her)certificatie bij een CKI.

  • 2) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de Arbeids en Organisatiedeskundige als zelfstandige opereert.

  • 3) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

  • 4) Bij- en nascholing.

De CKI controleert of de bovengenoemde documenten aanwezig zijn volgens hoofdstuk 8, voor zover van toepassing.

11.2. Beoordelingsmethode

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Arbeids en Organisatiedeskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte en geeft aan onder welke regeling de aanvraag dan wel valt. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator bekijkt of:

  • De werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeids & Organisatiedeskundige en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid;

    • Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.

    • onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeids & Organisatiedeskundige.

  • De werkervaring als arbeidshygiënist niet langer dan 5 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de Arbeids en Organisatiedeskundige (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de Arbeids en Organisatiedeskundige hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De Arbeids en Organisatiedeskundige heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat na vijf jaar uit een beschrijving van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak.

  • 2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties.

  • 3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

  • 4) Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid.

  • 5) Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld.

Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het Competentie Profiel Arbeids & Organisatiedeskundigen welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Minimaal vier cases kort uitgewerkt in een verslag, die eventueel tijdens de toegelaten beroepsopleiding in een ICT groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappend zijn.

Wanneer het portfolio compleet is en de aanvrager heeft voldaan aan de bovenstaande criteria, dan mag de Arbeids en Organisatiedeskundige deelnemen aan de toets (overhoring van het portfolio). De Arbeids en Organisatie deskundige wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld.

Wanneer het portfolio niet in orde is, dan wordt de Arbeids en Organisatie deskundige in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de Arbeids en Organisatiedeskundige hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De Arbeids en Organisatiedeskundige wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De Arbeids en Organisatiedeskundige heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

Certificaathouders tonen aan dat zij kennis van het vak bijhouden (bij- en nascholing) door bijvoorbeeld het schrijven van een artikel binnen de ICT-groep of het vervullen van een bestuursfunctie binnen het vakgebied. Hieraan wordt een nog op te stellen cesuur gekoppeld.

11.3. Toets (verdediging van het portfolio)

Er is één examinator die een mondeling examen afneemt op basis van het portfolio van de kandidaat. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

Indien het proces met één examinator niet goed functioneert worden er twee examinatoren ingezet tijdens examens.

Voor meer informatie inzake de toetsingsprocedure wordt verwezen naar het examenreglement en het Competentie profiel Arbeids en Organisatiedeskundigen (A&O) paragraaf 4.2.

12. Het certificaat

De volgende gegevens worden (minimaal) op het certificaat vermeld:

  • Naam van de gecertificeerde persoon;

  • Eenduidig document/certificaatnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt (met identificeerbare versie);

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn;

  • Een verklaring van de CKI dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen zoals vastgesteld in het certificatieschema voor de Arbeids- en Organisatiedeskundige.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat (zie maatregelenbeleid).

  • De certificaathouder zal de CKI onverwijld op de hoogte stellen van wijzigingen betreffende zijn/haar functie, werkgever, woon- en werkadres;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken zolang dit geldig is;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken als bewijs van zijn/haar vakbekwaamheid binnen het aangegeven vakgebied;

  • De certificaathouder stemt in met medewerking voor het uitvoeren van tussentijds toezicht (surveillance) en met het steekproefsgewijs onderzoeken op de werkplek;

  • De certificaathouder stemt in met vermelding van zijn/haar certificatie in het openbare register van certificaathouders;

  • De certificaathouder zal een registratie bijhouden van klachten die tegen zijn vakbekwaamheid zijn ingebracht en medewerking verlenen aan onderzoek van dergelijke klachten.

Het bovenstaande moet zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst welke door de certificaathouder is ondertekend.

Bijlage 1:. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

Bijlage 2:. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

Bijlage 3:. Eisen te stellen aan het examenpersoneel (examinatoren)

Het examenpersoneel (examinatoren) heeft als doel de deskundigen te examineren bij initiële certificering en bij hercertificatie. Het examenpersoneel bestaat uit alle examinatoren die voor dit doel zijn aangewezen door de stichting BCD op voordracht van de beroepsverenigingen. Het examenpersoneel kiest uit de groep een vertegenwoordiger welke aanwezig is tijdens de vergaderingen van het CCvD ARBO ter advisering. Het examenpersoneel vormt het examenbureau. Het examenbureau is onafhankelijk van de beroepsverenigingen en opereert onder de verantwoording van de stichting BCD.

Examenpersoneel moet voldoen aan de volgende algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen:

  • Algemeen

    • Examenpersoneel heeft minimaal hetzelfde opleidingsniveau van de te examineren opleiding van de kandidaten.

    • Examenpersoneel is geïnstrueerd in het afnemen van (portfolio)examens.

  • Vakinhoudelijk

    • Examenpersoneel heeft minimaal drie jaar aantoonbare ervaring in het betreffende werkveld.

    • Examenpersoneel volgt aantoonbaar bij- en nascholing of is gecertificeerd voor het betreffende beroepsveld.

  • Onafhankelijkheid

    • Examenpersoneel heeft geen (persoonlijke) belang bij de uitslag het examen. Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet wordt gebracht. Deze maatregelen dienen schriftelijk vastgelegd te worden.

    • Examenpersoneel heeft aantoonbaar inzicht in het werk, de context en de branche waarin de Arbeids en Organisatiedeskundige werkzaam is.

Examinatoren die voldoen aan de bovenstaande eisen kunnen door de CKI worden benoemd en worden ingezet voor het afnemen van examens.

De toetsing van examenpersoneel

Tweemaal per jaar is er een bijeenkomst voor examinatoren. De examinator is verplicht minimaal één bijeenkomst bij te wonen. In uitzonderlijke gevallen kan de stichting BCD hiervoor uitstel verlenen. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de stichting BCD en de daartoe aangewezen CKI. Tijdens de bijeenkomsten worden de logboeken van de examinatoren, op compleetheid getoetst en besproken waarna eventuele verbeter en ontwikkelvoorstellen worden opgesteld.

Bijlage 4:. Eisen te stellen aan het examen

4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de CKI (inclusief de examinatoren) dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • De ruimte is voldoende rustig.

  • Er zijn sanitaire voorzieningen.

  • Op verzoek is er voor een minder valide (fysiek of dyslectisch) een aangepaste plaats beschikbaar.

  • De werkverlichting dient voldoende te zijn (tussen de 200 en 800 lux).

  • De ruimte is voldoende geventileerd en verwarmd (temp. 18 tot 25 graden C).

  • De ruimte voldoet aan de wettelijke veiligheidsvoorschriften.

Te stellen eisen aan de examenmiddelen zijn:

  • Aanwezigheid audio/visuele hulpmiddelen.

Te stellen eisen aan het portfolio-examen zijn:

  • De theoretische en praktische componenten op basis van het portfolio van de kandidaat, worden getoetst door de examinator.

  • De vragen die aanbod komen worden opgesteld door de examinator.

  • Vooraf wordt door examinator de cesuur (beoordelingscriteria) vastgesteld.

  • Het examen wordt afgenomen door de examinator in een tijdsbestek van 50 minuten.

  • Beoordeling van het examen vindt plaats door de examinator. De examinator houdt een logboek bij met daarin de manier van toetsen en de vragen die gesteld worden. Ook houdt de examinator bij of de cesuur werkt.

  • Voor onderwerpen die worden getoetst dienen leerdoelen zijn opgesteld en dienen met voldoende diepgang tegen die leerdoelen te worden getoetst.

Uitgangspunt is dat een portfolio-examen bij voorkeur in de Nederlandse taal wordt afgenomen.

Bijlage 5:. Schema competentiegericht beoordelen

Bijlage 249965.png

Bijlage 6:. Competentieprofiel A&O

Dit competentieprofiel voor de Arbeids- en Organisatiedeskundige is opgesteld om de inhoud van het beroep Arbeids- en organisatiedeskundige vast te leggen. Het beroep wordt omschreven in kerntaken en competenties. Op deze manier is het competentieprofiel een instrument voor het meten van het vakmanschap. Daarnaast is het profiel het uitgangspunt voor de eisen die worden gesteld aan de te certificeren beroepsbeoefenaar. Het competentieprofiel is onderdeel van het certificatiesysteem dat moet resulteren in het certificaat voor de Arbeids- en organisatiedeskundige volgens de arbeidsomstandighedenwetgeving.

Dit competentieprofiel is bedoeld als basis voor de certificatie van deskundigen en niet voor het vormgeven van opleidingen. Dat is een belangrijk verschil met een profiel zoals dat gebruikt wordt bij opleidingsinstituten. De beschrijving van het beroep is gebaseerd op opgedane ervaring en vakmanschap van professionals en niet op pas afgestudeerde deskundigen. Het proces dat de beroepsbeoefenaar doorloopt is richtinggevend bij deze beschrijving.

In dit document is een kerntaak-competentie-matrix opgenomen (hoofdstuk 4). Deze matrix geeft weer welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van de deelprocessen van een kerntaak. Op basis van hoofdzakelijk deze kerntaak-competentie-matrix, worden de toetsingscriteria opgesteld. Deze criteria stelt het Centraal College van Deskundigen vast. Mede aan de hand van de mate waarin aan deze criteria wordt voldoen, verstrekt of verlengt de certificatiecommissie en de certificerende instelling(en) al dan niet een persoonscertificaat. Daarnaast kunnen opleidingsinstellingen het competentieprofiel en de toetsingscriteria gebruiken als uitgangspunt voor het optimaal laten aansluiten van hun opleiding op het certificeringsysteem van de Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (Stichting BCD). Waar in dit document de mannelijke verwijzing wordt gehanteerd kan, waar van toepassing, ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

Indeling van het competentieprofiel

Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 beschrijft het beroep. Ook wordt de totstandkoming van dit Competentieprofiel onderbouwd en wordt verwezen naar bronmateriaal. Hoofdstuk 2 beschrijft de kerntaken die de beroepsbeoefenaar uitvoert. Hoofdstuk 3 beschrijft de algemene en beroepsspecifieke competenties. Hoofdstuk 4 maakt inzichtelijk welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van een kerntaak.

1. Algemene informatie

1.1. Beeld van de branche en het beroep

Het beroep ‘Arbeids- en Organisatiedeskundige’ is een van de vier in Nederland, bij wet erkende, kerndeskundigen op het terrein van de arbeidsomstandigheden. Samen met de bedrijfsarts, de hogere veiligheidskundige en de arbeidshygiënist is de arbeids- en organisatiedeskundige algemeen adviseur op het terrein van gezondheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties. Ook adviseert hij over het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

De arbeids- en organisatiedeskundige houdt zich bezig met mensen en arbeid binnen een organisatie. Vanuit een veranderkundig perspectief adviseert de deskundige over onder andere gezondheidsmanagement, psychosociale arbeidsbelasting en de kwaliteit van de arbeid.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Arbeids- en Organisatiedeskundigen’. Een Arbeids- en Organisatiedeskundige is een deskundige op het terrein van de arbeids- en organisatiekunde conform het Arbeidsomstandighedenbesluit en is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde.

De Arbeids- en Organisatiedeskundige ontwikkelt continu zijn vak en vaardigheden. Hij werkt samen, verbindt en integreert kennis van oorzaken, gevolgen en oplossingen en onderneemt in zijn vak. De Arbeids- en Organisatiedeskundige heeft een deel van de kerntaken gemeen met de andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (arbeidshygiënist en hogere veiligheidskundige). Hij onderscheidt zich van hen in de kerntaken:

  • Adviseren over/onderzoeken van de kwaliteit van de arbeid

  • Adviseren over/onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting (PSA)

Daarnaast onderscheidt hij zich in een specialisatie in het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van gezonde organisaties.

2. Kerntaken

2.1. Inleiding

Het beroep wordt beschreven in vijf kerntaken die samen het gehele beroep omvatten. Hierbij:

  • is kerntaak 1 een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;

  • zijn kerntaken 2 en 3 specifieke taken op het gebied van arbeidsomstandigheden in het algemeen;

  • zijn kerntaken 4 en 5 specifiek voor de Arbeids- en Organisatiedeskundige.

Beroepsuitoefenaars kunnen zich daar in meerdere of mindere mate in specialiseren.

2.2. Beschrijving van de kerntaken

Kerntaak 1

Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeids- en Organisatiedeskundige (A&O)

Proces/deeltaken

1. Nieuwe kennis vergaren, c.q. kennis bijhouden d.m.v. kennis, taak en/of branche specialisatie

2. Nieuwe theorieën ontwikkelen

3. Methoden en instrumenten ontwikkelen, toepassen en verbeteren

4. Nieuwe kennis, methoden en instrumenten verspreiden (doceren, presenteren, publiceren)

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, student, onderzoeker, pionier.

Complexiteit

Hoog, door het brede karakter van het vakgebied.

Betrokkenen

Wetenschappers en vakgenoten.

Hulpmiddelen

Wetenschappelijk onderzoek, intercollegiale toetsing, cursussen, congressen, symposia e.d.

Kwaliteit

Kwaliteit investering in en keuze van specialisaties.

Uitdragen van nieuwe ontwikkelingen.

Incidentgevoeligheid van de A&O’er binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

Resultaat

Verbetering van de kwaliteit van het vak en de uitvoering daarvan.

Keuzes en dilemma’s

• Tijd of prioriteit

• Zekerheid of innovatie

Kerntaak 2

Adviseren over (en onderzoeken van) gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van werknemers in arbeidsorganisaties

Proces/deeltaken

1. Visie, programma’s en beleid ontwikkelen

2. Onderzoeken, analyseren en op basis daarvan adviseren en programma’s toepassen

3. Verandering-/implementatietrajecten begeleiden en programma’s evalueren en herzien

4. Management, leidinggevenden, medewerkers trainen

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, procesbegeleider, trainer en adviseur.

Complexiteit

Afstemming van verschillende partijen voor de uitoefening van zijn taken.

Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de A&O-er.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers en andere deskundigen.

Hulpmiddelen

• Erkende risico beoordelingsmethoden en beheersing middelen

• Projectmanagement- en procesbeheersing middelen & technieken

• Effectieve communicatiemethoden

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Resultaat

Arbeidsorganisaties die bewust en actief beleid voeren gericht op gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers, gestoeld op adequate kennis en beheersingsmethoden.

Keuzes en dilemma’s

• Korte termijn investeringen of lange termijn opbrengsten

• Abstract of concreet

• Organisatiebeleid of individueel belang

• Kleinschalig of grootschalig

• Eigenstandig of aansluiten bij groter geheel

• Stille kracht of demonstratief

• Koploper of volger

Kerntaak 3

Adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling

Proces/deeltaken

1) Beleid op het gebied van gezond en veilig werken doorlichten, actualiseren en aanvullen.

2) Arbeidsrisico's in kaart brengen.

3) RI&E uitvoeren, beoordelen, toetsen, adviseren.

4) Preventiemedewerker coachen.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, coach en adviseur.

Complexiteit

Gemiddeld. Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, Facilitair, preventiemedewerker, OR en vakgenoten.

Hulpmiddelen

RI&E-instrumenten en vragenlijsten.

Kwaliteit

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met samenhangend arbeidsomstandighedenbeleid, en dito pakket van maatregelen om arbeidsrisico's te beheersen en een gezonde en veilige werksituatie te realiseren, c.q. te behouden.

Keuzes en dilemma’s

• Moeten of willen

• Weten of doen

Kerntaak 4

Adviseren over/onderzoeken van de kwaliteit van de arbeid

Proces/deeltaken

1) Adviseren

2) Onderzoeken, analyseren en aanbevelingen doen

3) Verbeter/verandertrajecten initiëren, uitvoeren en begeleiden

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, procesbegeleider en adviseur.

Complexiteit

Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.

Afstemming met verschillende partijen binnen de organisatie waar de A&O-er werkzaam is.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR en collega deskundigen.

Hulpmiddelen

Diverse onderzoeksinstrumenten.

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen.

Resultaat

Goede en op elkaar afgestemde arbeidsinhoud, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. Arbeidsorganisaties waar mensen werken met plezier en een toegevoegde waarde die bijdragen aan het realiseren van de organisatiedoelstellingen.

Keuzes en dilemma’s

• Organisatiebelang of individueel belang

• Afdeling a of afdeling b

• Lijn of staf

Kerntaak 5

Adviseren over/onderzoeken van psychosociale belasting (PSA)

Proces/deeltaken

1. PSA inventariseren en maatregelen voorstellen

2. Beleid ontwikkelen en implementatie daarvan begeleiden

3. Trainen en voorlichten

4. Evt. opvang en coaching

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, procesbegeleider, trainer, coach, adviseur en vertrouwenspersoon

Complexiteit

Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de A&O-er.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen en vertrouwenspersonen.

Hulpmiddelen

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken.

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Resultaat

Arbeidsorganisaties waarin werkdruk bespreekbaar is en niet tot stressklachten leidt. Daarnaast hebben de arbeidsorganisaties een duidelijke visie over (on)gewenste omgangsvormen en gedrag dat daarmee in lijn is. Tot slot is goede opvang geregeld

Keuzes en dilemma’s

• Goede voornemens of waan van de dag

• Opvatting mens a of opvatting mens b

• Interne of externe afspraken

3. Competenties

3.1. Inleiding

In het beroep van Arbeids- en Organisatiedeskundige kan onderscheid gemaakt worden tussen algemene competenties – die in veel beroepen terug te vinden zijn – en beroepsspecifieke competenties. De algemene competenties zijn beschreven in paragraaf 3.1 en de beroepsspecifieke competenties zijn beschreven in paragraaf 3.2. De gebruikte aanduidingen zijn dezelfde als die in de kerntaak-competentie matrices in hoofdstuk 4.

3.2. Algemene competenties

Competentie A

Klantgericht handelen

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan op adequate wijze contact onderhouden met de externe of interne klant(functionarissen), zodat de werkzaamheden naar wens van de klant worden uitgevoerd.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kent het competentieprofiel.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van het krachtenveld waarin de A&O’er acteert en kent de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie.

Vaardigheden

• Is in staat organisatiesensitief te handelen en kan in de organisatie voldoende steun verwerven voor in te zetten beleid.

• Is in staat op alle niveaus binnen de organisatie te communiceren. Zowel mondeling als schriftelijk en zowel intern als met externe partijen.

• Is in staat zich voldoende te verplaatsen in de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat een projectplan op te stellen inclusief projectplanning en -begroting.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Is in staat een balans te vinden tussen de belangen van verschillende partijen.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Is vasthoudend in het monitoren van het uitgebrachte advies.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

Competentie B

Adviesvaardigheden

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan op adequate wijze mondeling en schriftelijk rapporteren over de werkzaamheden, zodat opdrachtgever en/of zijn collega’s doelmatig worden geïnformeerd en hierop kunnen voortbouwen.

Kennis

• Heeft kennis van interventietechnieken inclusief overtuigen en trainen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat te overtuigen, motiveren, communiceren en draagvlak te creëren en houdt daarbij rekening met de verschillende belangen en verantwoordelijkheden van verschillende partijen.

• Is in staat vanuit de eigen discipline een onafhankelijk oordeel te geven en is onpartijdig in het handelen.

• Is in staat samen te werken met andere disciplines, inclusief bedrijfsarts en veiligheidskundige.

• Is in staat complexe projecten te managen; projecten met een langere doorlooptijd waarbij meerdere partijen betrokken zijn.

• Is in staat interventietechnieken toe te passen, inclusief overtuigen en trainen.

• Is in staat A&O-vakkennis (zoals beschreven in dit competentieprofiel) toe te passen en te vertalen in een adviestraject.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich collegiaal op en heeft een open houding naar collega’s.

• Stelt zich kritisch op.

• Stelt zich realistisch op bij het schrijven en uitbrengen van het advies, bijvoorbeeld door rekening te houden met de financiële haalbaarheid van het advies.

• Is vasthoudend in het monitoren van (de implementatie van) het uitgebrachte advies.

Competentie C

Resultaatgericht functioneren

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan op adequate wijze met alle betrokkenen in het werkproces communiceren, zodat dit ten goede komt aan het verloop en de uitkomst van de werkzaamheden en leidt tot het gewenste resultaat.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie en gedragswetenschappen.

• Heeft basiskennis van arbeids- en organisatiekunde (bedrijfskunde).

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat meetbare, haalbare en duidelijke doelstellingen te formuleren.

• Is in staat een projectplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat prioriteiten te stellen en deadlines te halen.

• Houdt bij het opstellen van een projectplan rekening met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat relevante partijen in een specifiek project of dossier te identificeren en daarmee samen te werken.

Attitude

• Stelt zich oplossingsgericht op met voldoende aandacht voor het beoogde resultaat.

• Is vasthoudend in het (tussentijds) evalueren van activiteiten met oog voor het beoogde resultaat.

Competentie D

Professioneel handelen

De Arbeids- en Organisatiedeskundige handelt conform de gedragscode en stelt zich continu op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied. De deskundige is in staat op hbo-plus/wetenschappelijk niveau (nieuwe) kennis toe te passen en dit om te vormen tot toepasbare modellen en instrumenten. Daarnaast kan hij relevante instrumenten, methodieken, modellen en data interpreteren en beoordelen op hbo-plus/wetenschappelijk niveau.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van het competentieprofiel A&O en de gedragscode A&O.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de vindplaatsen en informatiebronnen van informatie over het A&O-vakgebied, inclusief vaktijdschriften, wetgeving en statistieken.

Vaardigheden

• Is in staat voor zichzelf een persoonlijk opleidingsplan op te stellen en uit te voeren.

• Is in staat A&O-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat rekening te houden met de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat rekening te houden met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat proactief te handelen, inclusief het uit eigen beweging uitbrengen van een advies.

• Is in staat collegiale feedback te leveren en te ontvangen.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich integer en betrouwbaar op.

• Stelt zich nieuwsgierig op ten aanzien van het A&O-vakgebied.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle gesprekspartners.

Competentie E

Samenwerken, verbinden en integreren

De Arbeids- en Organisatiedeskundige werkt samen met andere deskundigen en betrokkenen in klantorganisaties. Hij verbindt de uitkomsten van analyse en onderzoek met de vraagstelling en met resultaten van andere relevante activiteiten en komt tot integrale advisering

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van de sector waarin de A&O’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat A&O-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat verschillende inzichten te combineren, inclusief veiligheidskundige, gezondheidskundige en arbeidshygiënische inzichten.

• Is in staat te reflecteren.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Heeft een open houding naar collega’s en andere partijen.

• Is sensitief in de samenwerking met anderen.

Competentie F

Ondernemen

De Arbeids- en Organisatiedeskundige signaleert kansen bij klanten en contactpersonen (extern of intern) en speelt hierop in. De Arbeids- en Organisatiedeskundige verwerft opdrachten en levert kwaliteit. Hij bouwt en onderhoudt relaties met relevante partijen en profileert zich als deskundig professional.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft basiskennis van marketing.

• Heeft kennis van de sector waarin de A&O’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

Vaardigheden

• Is in staat kansen bij klanten en contactpersonen te signaleren.

• Is in staat te anticiperen op ontwikkelingen.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat een relevant sociaal netwerk te creëren en te onderhouden.

Attitude

• Stelt zich initiatiefrijk op.

• Is sensitief in het contact met opdrachtgevers.

• Stelt zich innovatief op.

• Toont lef.

• Toont flair.

3.3. Beroepsspecifieke competenties

Competentie G

Onderzoek en analyse

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan onderzoek en analyse praktisch en zo nodig op wetenschappelijk niveau uitvoeren, beoordelen en hierover rapporteren en adviseren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante methoden en technieken voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek.

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van de sector waarin de A&O’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van verwerking en interpretatie van statistische informatie.

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante epidemiologie.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante systeemleer.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat conclusies te verbinden aan resultaten van onderzoeken en analyses.

• Inventariseren.

• Is in staat op gestructureerde wijze onderzoeken en analyses op te zetten en uit te voeren.

• Is in staat te rapporteren over resultaten van onderzoeken en analyses.

Attitude

• Analytisch.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van onderzoek en analyse.

• Is nauwkeurig.

• Creatief.

• Stelt zich resultaatgericht op.

Competentie H

Voorlichting, training en instructie

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan kennis en ervaring overbrengen aan alle lagen van de beroepsbevolking. Hiertoe ontwerpt hij methodieken en past deze toe.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie.

• Heeft kennis van relevante en geschikte begeleidingsmethoden/-stijlen en werkvormen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft relevante kennis van doelgroepgerichte didactische methoden en technieken.

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van relevante technieken voor evaluatie en effectmeting.

Vaardigheden

• Is in staat een scholingsplan op te stellen en een scholingsprogramma te ontwikkelen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te verzorgen.

• Is in staat de juiste overdrachtsvorm en -stijl te kiezen.

• Is in staat om te gaan met groepen mensen.

• Is in staat tot het geven van feedback.

• Is in staat te communiceren met groepen mensen.

• Is in staat instructiemateriaal af te stemmen op verschillende doelgroepen.

• Is in staat procedures en werkinstructies te schrijven en te beoordelen.

• Is in staat nieuwe collega’s te begeleiden en te coachen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te evalueren.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat groepen mensen te enthousiasmeren.

Attitude

• Stelt zich zelfverzekerd en assertief op.

• Creatief.

• Overtuigingskracht/stimulerend.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Stelt zich betrokken op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Luisterend oor.

• Analytisch.

• Staat open voor kritiek.

Competentie I

Implementatievaardigheden

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan adviezen implementeren, veranderingstrajecten uitvoeren, (nieuwe) modellen en methodieken invoeren en borgen in de organisatie. Ook kan hij effectiviteit van deze modellen en methodieken beoordelen.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van veranderkunde op hbo-plus niveau.

• Kennis van instrumenten.

• Heeft kennis van technieken voor effectmeting.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

Vaardigheden

• Is in staat draagvlak te creëren voor een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderingstraject of de implementatie van een advies te managen.

• Is in staat om te gaan met richtlijnen.

• Is in staat verschillende partijen te overtuigen van nut en noodzaak van het veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat management en medewerkers te beïnvloeden.

• Is in staat samen te werken met betrokken partijen bij een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderings- of implementatieplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te interveniëren tijdens een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

Attitude

• Stelt zich vasthoudend op in de implementatiefase.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Stelt zich enthousiast op.

• Stelt zich betrouwbaar op.

Competentie J

Borgen en bewaken

De Arbeids- en Organisatiedeskundige ziet toe op de uitvoering en effectiviteit van werkwijzen en maatregelen die tot doel hebben de gezondheid en de veiligheid op de werkplek te verzekeren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en toepassing van kritische prestatie indicatoren (kpi’s).

• Kennis van audittechnieken.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

Vaardigheden

• Is in staat werkwijzen en maatregelen te monitoren, te meten en te evalueren.

• Is in staat op gestructureerde wijze werkzaamheden en maatregelen te borgen en te bewaken.

• Is in staat een plan voor borging en bewaking op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te anticiperen op onvoorziene ontwikkelingen tijdens het borgen en bewaken.

• Is in staat te interveniëren tijdens het borgen en bewaken.

Attitude

• Analytisch.

• Is nauwkeurig.

• Stelt zich resultaatgericht op.

• Systematisch.

• Consequent.

• Autonoom.

• Procedureel.

• Zorgvuldig.

• Betrouwbaar.

• Verbeteringsgericht.

Bijlage 7:. Toelaten van opleidingen

De opleidingsinstituten kunnen toegelaten worden door een beoordeling van een daartoe door de stichting BCD aangewezen CKI. Een toegelaten opleiding voldoet aan de eisen die in het document ‘toelaten van opleidingen’ gesteld worden. Het CCvD zal de huidige documenten van Hobéon SKO en KIWA in 2012 bijstellen en verbeteren. Tot de bijgestelde documenten gepubliceerd en goedgekeurd door de stichting BCD blijven de oude documenten in gebruik. De documenten zijn te vinden op de website van de stichting BCD.

Bijlage 8:. Overgangsregeling

Per 1 april 2012 wordt er op de nieuwe manier van wetenschappelijk niveau (portfoliocyclus) gewerkt. Dit betekent voor certificatie-aanvragers die de opleiding reeds hebben afgerond dat zij nog initieel gecertificeerd kunnen worden op de ‘oude’ manier en daarna de portfoliocyclus voor hercertificatie ingaan.

Certificaathouders die hun hercertificatie doen worden op de ‘oude’ manier gehercertificeerd tot het jaar 2016 en gaan dan ook de portfoliocyclus in. Certificaathouders waarvan het certificaat nog geldig is, kunnen ervoor kiezen hun cyclus af te maken en worden dan nog op de ‘oude’ manier gehercertificeerd. Ze kunnen ook vervroegd de portfolio-cyclus ingaan. Dat wil zeggen dat zij voor de reeds verlopen certificatietermijn de ‘oude’ hercertificatie-eisen aantonen, waarna zij de portfolio-cyclus van 5 jaar ingaan.

Bijlage 9:. Format goed- en afkeurcriteria examen

verslag assessment

Naam examinandus:

Certificatieschema:

Datum examen:

Plaats examen:

Naam examinator:

 

Vraag 1

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

 

Vraag 2

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

Eindbeoordeling:

(minimaal <invoegen> van de vragen goed beantwoord).

Bijlage 10:. Specialisatie arbeids- en organisatiedeskunige (toelichtend)

Inleiding

De kerndeskundige is een vak dat onder de Arbeids- en Organisatiedeskundige valt, hij kan zijn vak op verschillende manieren invullen. Bij iedere certificatieaanvraag en hercertificering dienen de competenties op basis van het niveau zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m 4 van het competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundige te worden aangetoond. Daarnaast zijn er diverse specialisaties mogelijk zoals kennisspecialisatie, taakspecialisatie en branchespecialisatie. De hierna genoemde specialisaties zijn geen verplicht onderdeel van de regeling Arbeids en Organisatiedeskundige. De kerndeskundige is vrij om zich te specialiseren in deze diverse specialisaties. De basis van het vak is beschreven in de vijf kerntaken in hoofdstuk 2 van het competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundige. Dit deel gaat in op de specialisaties van de kerndeskundige.

T-profielen

Het vak van de kerndeskundige is een kunde, ofwel een toepassing van wetenschap en wetenschappelijke beargumentering. In het geval van de arbodeskundige is het een samengesteld vak uit verschillende wetenschappelijke gebieden. De Arbeids- en Organisatiedeskundige heeft als kenmerk dat hij na een gevolgde hbo- of wo-opleiding, een kopopleiding heeft doorlopen en afgerond. De kopopleiding moet voldoen aan de stand der wetenschap. Dit wil zeggen dat de student in ieder geval in de praktijk van het vak werkzaam is. Met het volgen van de kopopleiding wordt door het curriculum bepaald wat de basiscompetenties van de kerndeskundige zijn. Dit is het horizontale deel van het zogenaamde T-profiel.

De Arbeids- en Organisatiedeskundige is van oorsprong vaak arbeids- en organisatiepsycholoog, bedrijfskundige, personeelswetenschapper of arbeidssocioloog. De kopopleiding geeft zowel basis als gevorderde kennis, vaardigheden en werkt aan een gevorderde attitude. Dit wordt tijdens de opleiding weergegeven in een portfolio en aan het einde van de opleiding geëxamineerd. Het examen is competentiegericht. Dit wil zeggen dat het portfolio beoordeeld en getoetst wordt op essentiële kennis en vaardigheden zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m 4 van het Competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundigen (A&O).

Na het volgen van de kopopleiding specialiseert de kerndeskundige zich in de praktijk. Een kerndeskundige kan zich specialiseren in één of meerdere richtingen. De specialisatie vormt de poot van de T (specialist of super specialist) of de poten van de Pi of M (meerdere specialisaties) zoals onderstaand afgebeeld. Hoe langer de poot, hoe gespecialiseerder de kerndeskundige.

Bijlage 249966.png

De initiële of eerste certificering is vooral gericht op de generalist als beginner. Hier worden de basisvaardigheden getoetst. De opleidingen hebben hier een passende methodiek voor. De inhoud volgt de eisen die in de arbeidsomstandighedenwetgeving zijn vastgelegd en die zijn uitgewerkt in het competentieprofiel.

De hercertificering moet meer tegemoet komen aan de profilering van de kerndeskundige. De specialisaties moeten hierin uitgelicht worden. In het competentieprofiel worden vijf kerntaken benoemd die in ieder geval uitgevoerd moeten worden. Hierin kan met verschillende competenties gewerkt worden.

Specialisatie van de Arbeids- en Organisatiedeskundige

De Arbeids- en Organisatiedeskundige houdt zich vooral bezig met het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van gezonde organisaties. De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan een organisatie gezond maken en/of houden door veranderkundige interventies in die organisatie door te voeren.

In het competentieprofiel zijn de vijf kerntaken benoemd die de Arbeids- en Organisatiedeskundige uitvoert. Binnen elke kerntaak beschikt de Arbeids- en Organisatiedeskundige over verschillende competenties; minimaal een algemene en een beroepsspecifieke competentie per kerntaak. De kruisjes in de kerntaak-competentie-matrix (zie deel 4 van het Competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundige), vormen de eerste fase en mogelijkheid van persoonlijke specialisatie van de Arbeids- en Organisatiedeskundige. Hierin kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen dat de Arbeids- en Organisatiedeskundige vooral adviserend of juist meer onderzoekend bezig is.

Kennisspecialisatie

Bovendien kan de Arbeids- en Organisatiedeskundige zich verder specialiseren in een of meerdere van de navolgende kennisgebieden of -aspecten:

Kennisgebieden

Aspecten

Beleid

• Arbeidsomstandighedenbeleid

• Verzuimbeleid/inzetbaarheidsbeleid

• Sociaal beleid

Arbomanagement

• Risicoanalyse

• Gezondheidsmanagement

• Zorgsystemen

Psychosociale Arbeidsbelasting

• Stressrisico’s en de uitwerking ervan

• Werkdruk

• Gewenst/ongewenst gedrag

• Agressie en geweld

• Pesten

• Discriminatie

Kwaliteit van de arbeid

• Arbeidsinhoud/functie-inhoud

• Arbeidsverhoudingen

• leidinggeven

• Arbeidsvoorwaarden

• Organisatie van de arbeid

• Sociale innovatie

Organisatieontwikkeling en -verandering

• Organisatiekunde

• Veranderkunde

• Procesbegeleiding

• Implementatiebegeleiding

Wetenschappelijke beargumentering

• Adviseren

Taakspecialisatie

Binnen de kennisgebieden van het A&O-vak kan de Arbeids- en Organisatiedeskundige zich ook specialiseren in bepaalde taakgebieden:

Taakgebieden

Aspecten

Wetenschappelijk onderzoek

• Empirisch onderzoek

• Kwalitatief onderzoek

• Veranderkundig onderzoek

Beleidsanalyse en -advies

 

Coaching

• Individueel

• Team

Opleiding en Training

• Kennisoverdracht

• Vaardigheden

• Specifieke doelgroepen

Projectmanagement

 

Wetenschappelijke beargumentering

• Adviseren

Deze taakspecialisatie hangt samen met een nadere specialisatie in bepaalde vaardigheden binnen het vakgebied van de Arbeids- en Organisatiedeskundige.

Branchespecialisatie

Tenslotte kan de Arbeids- en Organisatiedeskundige zich bijzonder bekwamen in bepaalde branches of sectoren zoals onderwijs, zorg, overheid, industrie, bouw en dergelijke.

De specifieke specialisatie in kennis, taak en/of branche kan de kerndeskundige in zijn persoonlijke portfolio tot uitdrukking brengen. Het portfolio is onderdeel van het certificeringsdossier.

Bijlage IV. behorend bij artikel 3.9, onderdeel b

De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel b, betreft voor zover van toepassing:

  • a. een locatiekaart waarop de inter- en intrafieldpijpleidingen alsmede de onder water afgewerkte boorgaten zijn aangeduid;

  • b. algemene tekeningen van ligging en plattegrond van het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, of de opbouw en configuratie van de mijnbouwinstallatie, bedoel in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen b, c en d;

  • c. voor- en zijaanzichten van het mijnbouwwerk;

  • d. een stroomdiagram dat het gehele behandelingsproces van delfstoffen omvat met een massabalans;

  • e. tekeningen van pijpen, instrumentatie voor de processystemen en de ondersteunende systemen (deze tekeningen worden alleen op verzoek van een toezichthouder opgestuurd);

  • f. tekeningen van gevarenzones;

  • g. oorzaak- en gevolgtekeningen die behoren bij de alarm- en insluitsystemen;

  • h. tekeningen van de aanleg en situering van brand- en gasdetectiesystemen;

  • i. tekeningen van brandbeschermende voorzieningen;

  • j. tekeningen van reddingsmiddelen en ontsnappingsroutes;

  • k. Heating Ventilation Air Conditioning (HVAC)-tekeningen;

  • l. een diagram van alle oproep-, alarmerings- en communicatiesystemen;

  • m. tekeningen van de indeling van het oproep- en alarmsysteem;

  • n. een beschrijving van het elektrisch systeem aan de hand van een één-lijndiagram waarop de noodsystemen zijn aangegeven;

  • p. de locatie en capaciteit van opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen;

  • q. de locatie van opslagplaatsen voor chemische stoffen, en

  • r. de locatie van opslagplaatsen voor ontplofbare stoffen.

Bijlage V. behorend bij artikel 3.9, onderdeel c

De informatie met betrekking tot het brandbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, betreft:

  • 1. een plattegrond van het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, en, voor zover nodig, een situatieschets van elk van de op het mijnbouwwerk aanwezige installaties, verblijven of overige lokalen, waarop zijn aangegeven:

    • a. de plaatsen en ruimten waar stoffen, voor welke verhoogd brandgevaar bestaat, worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen zomede de plaatsen en ruimten, waar stoffen, die direct of indirect gevaar voor ontploffing kunnen veroorzaken, worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen, met de naaste omgeving daarvan;

    • b. de plaatsen, waar gas of vloeistof, eventueel ter verbranding, wordt afgevoerd;

    • c. de plaatsen waar handbediende en automatische brandmeldinstallaties met bijbehorende alarmsignalen zijn geïnstalleerd; de soort signalering dient te worden vermeld;

    • d. de plaatsen, waar brandblusinstallaties of grote blusmiddelen zijn opgesteld, met vermelding van type, soort (handbediend of automatisch) en capaciteit van elk der installaties en middelen;

    • e. het globale aantal en de soort handbrandblusapparaten per ruimte; de plaatsen, waar pompen voor de bluswatervoorziening zijn opgesteld, de capaciteit van deze pompen, de plaatsen waar hydranten en brandslangen aanwezig zijn en brandslangen aan de bluswaterleiding kunnen worden aangesloten;

    • f. indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a: de aanwezigheid van vijvers en sloten, indien bluswater zonodig aan het oppervlaktewater zal worden onttrokken;

  • 2. de organisatie van de brandbestrijdingsdienst;

  • 3. de wijze van brandmelding en van alarmering;

  • 4. de regeling van de hulpverlening bij brand of ontploffing;

  • 5. gegevens betreffende ademhalingsbeschermingsmiddelen voor de met het bestrijden van brand belaste personen.

  • 6. Indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a moet op de plattegrond, bedoeld in het eerste lid, onder a, bovendien zijn aangegeven de plaats, waar zich een brandweerkazerne bevindt, en moet het plan gegevens bevatten betreffende het aantal en soort van de grote mobiele brandbluseenheden in die kazerne.

Bijlage VI. behorend bij artikel 3.9, onderdelen f en i

Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b betreft ten aanzien van:

  • A. het voorontwerprapport:

    • I. het identificeren en evalueren van gevaren en de daarmee samenhangende risico's van de verschillende overwogen ontwerpopties;

    • II. van het gekozen ontwerp:

      • -

        het vaststellen van beheersmaatregelen die risico's uitsluiten of verminderen;

      • -

        het evalueren van risicoverminderende systemen;

      • -

        het vaststellen van noodzakelijke beheerssystemen, en

      • -

        het evalueren van voorlopige berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies.

  • B. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het voorontwerprapport;

    • -

      het vaststellen van de soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;

    • -

      het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;

    • -

      het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;

    • -

      het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;

    • -

      het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;

    • -

      het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten is gewaarborgd;

    • -

      het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen gedurende de constructie activiteiten;

    • -

      het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;

    • -

      het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen van het boorwerk of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie.

  • C. het addendum gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • -

      het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en

    • -

      het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.

  • D. het addendum grote wijzigingen:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum gebruik;

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen gedurende de constructie activiteiten; en

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.

  • E. het addendum verlaten en verwijderen:

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de verwijderingsmethoden en -technieken;

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen; en

    • -

      het aantonen dat de hoeveelheid koolwaterstoffen, toxische stoffen en chemische stoffen geminimaliseerd is.

Bijlage VII. behorend bij artikel 3.9, onderdelen f en i

Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c en iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d betreft ten aanzien van:

  • A. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;

    • -

      het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;

    • -

      het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;

    • -

      het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;

    • -

      het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;

    • -

      het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten is gewaarborgd;

    • -

      het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;

    • -

      het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;

    • -

      het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen en het verwijderen van de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c of andere verplaatsbare mijnbouwinstallatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d;

  • B. het addendum gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • -

      het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en

    • -

      het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.

  • C. het addendum grote wijzigingen:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum gebruik;

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van de procedure en de beheersmaatregelen gedurende de constructieactiviteiten; en

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.

Bijlage VIII. behorend bij artikel 3.14

De informatie met betrekking tot het noodplan, bedoeld in artikel 3.14, betreft:

  • a. een beschrijving van de organisatiestructuur van de werkgever en de en verantwoordelijke personen in geval van nood alsmede een overzicht van hun taken en bevoegdheden;

  • b. een beschrijving van de organisatie van de personen belast met het gebruik van en het geoefend zijn in het gebruik van evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen alsmede de personen belast met speciale taken bij het evacueren en redden van personen op een mijnbouwinstallatie;

  • c. de wijze van alarmering;

  • d. de regeling van de hulpverlening;

  • e. het aantal, soort en type evacuatie-, ontsnappings-, en reddingsmiddelen, alsmede de persoonlijke reddingsmiddelen die op de mijnbouwinstallatie in gebruik zijn;

  • f. de criteria voor de capaciteit van bijstandschepen en helikopters, inclusief de reactietijd daarvan;

  • g. het aantal personen, dat ervaren is in het gebruik van het materieel, bedoeld in onderdeel e en f van deze bijlage;

  • h. een schematische overzichtstekening waarop de evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen op de mijnbouwinstallatie zijn aangegeven;

  • i. het soort en de frequentie van de te houden oefeningen;

  • j. de te nemen maatregelen ter verzekering van de veiligheid en gezondheid van met reddingswerk belaste personen, met name met het oog op de aan het verrichten van reddingswerk in een atmosfeer, waarin verstikkende of giftige gassen aanwezig zijn, of in een met radioactieve stoffen besmette atmosfeer verbonden gevaren.

Bijlage IX. behorend bij artikel 4.1, onder t

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 10

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De ladingtanks zijn gesloten.

Ligplaats

Niet aan de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur tenminste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 11

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De ladingtanks zijn gesloten en verzegeld.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Echter alleen naar een veilige ligplaats (= een ligplaats waar binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is of naar redelijke verwachting kan ontstaan).

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is aangemerkt als zijnde veilig voor mensen en veilig voor vuur.

In het laatste geval is de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 een voorloper van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2.

Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur.

De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien gebleken is dat de ruimten waarin met vuur moet worden gewerkt veilig voor mensen en veilig voor vuur zijn gebleven, terwijl ook in de toestand van de andere ruimten binnen de ladingzone geen wijziging mag zijn opgetreden.

Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk boven of buiten de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 4. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

Aangezien echter de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 de voorloper is van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 zal men er voor zorg moeten dragen dat de gehele ladingzone veilig voor vuur is. De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Deze vastgestelde toestand is ongewijzigd gebleven na de uitreiking van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1. Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur in, boven en buiten de gehele ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 20

Toestand van de ladingzone

  • -

    De ladingzone is geheel of gedeeltelijk veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur in besloten ruimten buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 4. Werk met vuur boven en buiten de gehele ladingzone.

  • 5. Werk met vuur in de gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 31

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 32

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Het resterende gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 4. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 33

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur in, boven of buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30

Toestand van de ladingzone

  • -

    De K3-ruimten buiten de ladingzone zijn veilig voor vuur.

De toestand van de ruimten binnen de ladingzone wordt op deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring niet opgenomen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur in K3-ruimten buiten de ladingzone.

De Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 is een zogenaamde “Combinatie Veiligheids- en gezondheidsverklaring”. Dat betekent, dat een Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 nooit alleen afgegeven mag worden. Altijd zal dit moeten gebeuren in combinatie met een Veiligheids- en gezondheidsverklaring, welke de toestand van de ladingzone aangeeft.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4

Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring is bedoeld om een Veiligheids- en gezondheidsverklaring welke zijn geldigheid heeft verloren weer geldig te maken

Toestand van de ladingzone

De toestand van de ladingzone is gelijk aan de toestand zoals die vermeld wordt op de Veiligheids- en gezondheidsverklaring die door het uitreiken van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4 zijn geldigheid herkrijgt.

De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Bijlage XI. behorend bij Artikel 4.17e

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met: systeemcertificatie op gebied van Opsporen Conventionele Explosieven

Document: WDAT-OCE: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Certificering Vuurwerk & Explosieven (SCVE)

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

99

       

2

 

Definities

99

       

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

100

 

3.1

Beschrijving document

100

 

3.2

Actieve partijen

100

 

3.3

Risicoanalyse

100

       

4

 

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

101

 

4.1

Algemeen

101

 

4.2

Eisen aan certificatiepersoneel

102

 

4.3

Gegevens op het certificaat

102

 

4.4

Wijziging van certificatie-eisen

103

 

4.5

Initiële audit en certificatie

103

 

4.6

Toezicht op de certificaathouder

103

 

4.7

Schorsing, intrekking of beperking van het werkterrein

103

 

4.8

Uitwisseling bevindingen tussen CKI en overheidsinstantie

103

 

4.9

Aanwijzingscriteria

104

       

5

 

Toezicht

104

       

6

 

Maatregelen

105

1.. Inleiding

Het opsporen van conventionele explosieven betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor het opsporen van conventionele explosieven. Het certificaat wordt onder deze regeling verstrekt door CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te zijn aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit WDA&T en aan de eisen uit de wet. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

2.. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat voor het opsporen van conventionele explosieven.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de Nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

CCvD OCE

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door SCVE, dat belanghebbende partijen in het werkveld van het opsporen van conventionele explosieven de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet.

Certificaathouder

:

(Rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts-)persoon voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat, inclusief onderhoud.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Klacht

:

Mondelinge, telefonische of schriftelijke uiting waaruit blijkt dat niet aan de gestelde eisen of aan de verwachtingen is voldaan.

SCVE

:

Stichting Certificering Vuurwerk & Explosieven. De beheerder van het certificatieschema opsporen conventionele explosieven en het daarbij horende werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-OCE

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).

Documentnummer: WDAT-OCE: 2012, versie 1.

WSCS

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WSCS-OCE

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).

Documentnummer: WSCS-OCE: 2012, versie 1.

3.. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht (WDAT-OCE) heeft betrekking op het opsporen van Conventionele Explosieven die in de (water)bodem zijn achtergebleven tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Dit werkveldspecifieke document is door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen OCE.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest.

  • De Stichting Certificering Vuurwerk & Explosieven (SCVE).

    SCVE beheert het werkveldspecifieke certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) en dit WDAT-OCE en als zodanig bevoegd om met CKI’s overeenkomsten aan te gaan voor het afgeven van certificaten op grond van dit certificatieschema. Een CKI moet hiervoor tevens zijn aangewezen door SZW.

  • Het Centraal College van Deskundigen OCE (CCvD OCE).

3.3. Risicoanalyse

Systeemcertificatie heeft tot doel aan belanghebbenden vertrouwen te bieden dat een managementsysteem aan vastgestelde eisen voldoet Dit vertrouwen is gebaseerd op het voldoen door de CKI aan de hierna beschreven principes. Indien hieraan niet wordt voldaan, leidt dit tot risico’s met betrekking tot het functioneren van de CKI en kan het vertrouwen van belanghebbenden in de certificatieregeling Opsporen Conventionele Explosieven worden geschaad en zouden bijvoorbeeld ten onrechte certificaten kunnen worden afgegeven dan wel geweigerd. In het WSCS-OCE, alsmede in onderhavig document, is specifiek voor de systeemcertificatieregeling Opsporen Conventionele Explosieven aangegeven op welke wijze aan bedoelde principes invulling moet worden gegeven door de CKI. Dit om te voorkomen dat de risico’s met betrekking tot deze principes zich manifesteren.

Onpartijdigheid

Het is van belang dat de CKI in het beleid en de procedures vast legt dat alle aanvragers van het systeemcertificaat eerlijk en gelijk worden behandeld. De CKI kan zich hierbij baseren op hetgeen is gesteld in de certificatie-eisen en het certificatiereglement voor de opsporing van conventionele explosieven. De CKI mag aanvragers van het certificaat de toegang tot de certificatieprocedure niet verhinderen of belemmeren. Besluiten van de CKI moeten zijn gebaseerd op objectief bewijs van (non-) conformiteit in relatie tot de certificatie-eisen en niet worden beïnvloed door andere belangen of andere partijen.

Deskundigheid

Het is van belang dat de CKI kan beschikken over voldoende medewerkers, met inbegrip van een daarvoor verantwoordelijk management, met de benodigde opleiding, training, vakinhoudelijke deskundigheid en ervaring om de certificatietaken met betrekking tot de systeemcertificatieOpsporen Conventionele Explosieven te kunnen verrichten.

Verantwoordelijkheid

Het is van belang dat de CKI kan beschikken over beleid en procedures met betrekking tot het toekennen, handhaven, herverstrekken, opschorten en intrekken van het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven, alsmede met betrekking tot het uitbreiden of beperken van het toepassingsgebied van het certificaat.

De CKI is ervoor verantwoordelijk dat voor het nemen van een certificatiebesluit voldoende objectief en relevant bewijs wordt verzameld. Wanneer voldoende bewijs van conformiteit met de certificatie-eisen is vergaard, besluit de CKI het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven toe te kennen aan de aanvrager in kwestie. Wanneer onvoldoende bewijs van conformiteit is vergaard, leidt dit tot afwijzing van de aanvraag voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven door de CKI.

Indien certificatiewerkzaamheden aan een externe partij worden uitbesteed door de CKI, ligt hieraan een schriftelijke overeenkomst ten grondslag. Deze beschrijft de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van beide partijen, alsmede de regelingen met betrekking tot vertrouwelijkheid en het voorkomen van belangenverstrengeling. Het nemen van een certificatiebesluit kan door de CKI niet worden uitbesteed aan derden.

Openheid

Om het vertrouwen in certificatie te waarborgen, is het van belang dat de CKI ervoor zorgt dat niet-vertrouwelijke informatie over het certificatieproces (bijvoorbeeld onderzoek naar aanleiding van klachten) toegankelijk is voor partijen die daar belang in stellen.

Vertrouwelijkheid

Ten behoeve van het certificatieproces, is het van belang dat de CKI beschikt over bedrijfseigen informatie en gegevens van aanvragers en certificaathouders. De CKI dient deze informatie vertrouwelijk te behandelen om te voorkomen dat onbevoegden toegang verkrijgen tot deze informatie resp. dat klanten bezwaar maken tegen het verzamelen en bewaren ervan.

Ontvankelijkheid voor klachten

Partijen die belang hebben bij certificatie verwachten dat klachten worden onderzocht en dat deze, als ze terecht zijn, worden gevolgd door passende maatregelen. Een effectieve klachtenbehandeling is van belang voor de bescherming van de CKI, diens klanten en andere belanghebbenden bij certificatie tegen fouten, omissies of onredelijk gedrag. Het vertrouwen dat door belanghebbenden wordt gesteld in certificatie, is mede hiervan afhankelijk.

4.. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Algemeen

Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor dit schema voor aanwijzing en toezicht vindt plaats op basis van de ISO/IEC 17021 en IAF-MD1 tot en met IAF-MD5, alsmede de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van voorliggend schema voor aanwijzing en toezicht. Waar in dit document niet wordt afgeweken van de accreditatienorm ISO/IEC 17021 resp. deze norm niet nader wordt ingevuld, gelden onverkort de eisen uit deze accreditatienorm.

4.2. Eisen aan certificatiepersoneel

Bij het uitvoeren van beoordelingen en het afgeven, schorsen en intrekken van certificaten volgens WSCS-OCE, worden de volgende functies onderscheiden: auditor en beslisser. Op deze functies en het beleid en handelen van de CKI in relatie tot deze functies, zijn de eisen uit paragraaf 7.2.1 tot en met 7.2.12 van ISO 17021 onverkort van toepassing. De, specifiek in het kader van systeemcertificatie OCE, aan dit personeel gestelde eisen zijn hierna weergegeven.

4.2.1. Kwalificaties lead auditor

De lead auditoren die door de CKI worden ingezet voor het uitvoeren van beoordelingen in het kader van het WSCS-OCE dienen te voldoen aan de volgende eisen:

  • 1) in bezit zijn van een afgeronde HBO-/WO-opleiding, dan wel een vergelijkbaar werk- en denkniveau;

  • 2) in het bezit zijn van een certificaat voor lead-assessor verkregen door een training van tenminste 40 uur (tenminste van het niveau ISO 9001, kwaliteitsmanagementsystemen);

  • 3) kennis van het WSCS-OCE en het voorliggende WDAT-OCE en eventueel andere door het CCvD OCE vastgestelde documenten;

  • 4) minimaal vier jaar relevante werkervaring;

  • 5) beschikken over een certificaat Basiskennis OCE. Het basiscertificaat kan worden verkregen volgens het WSCS-OCE (bedrijfsinterne examinering of examinering via een onafhankelijke examenorganisatie). Onafhankelijke examinering vindt plaats via www.examinering-oce.nl. De eindtermen voor het Basiscertificaat OCE staan in bijlage 2 van het WSCS-OCE;

  • 6) binnen de certificatie instelling gekwalificeerd als lead-auditor voor kwaliteitsmanagement-systemen en veiligheidsbeheerssystemen (tenminste van het niveau VCA).

4.2.2. Kwalificatie-eisen beslisser

De beslisser die door de CKI wordt ingezet voor het certificatieonderzoek dient te voldoen aan de volgende eisen:

  • 1) in het bezit zijn van een afgeronde HBO-/WO-opleiding, dan wel vergelijkbaar werk- en denkniveau;

  • 2) in het bezit zijn van een certificaat voor lead-assessor verkregen door een training van tenminste 40 uur;

  • 3) geen betrokkenheid bij de directe uitvoering van het certificatieonderzoek van de betreffende aanvrager;

  • 4) kennis van het WSCS-OCE en het voorliggende WDAT-OCE;

  • 5) minimaal twee jaar relevante werkervaring;

  • 6) de bevoegdheid hebben van de eigen organisatie voor het nemen van beslissingen in het kader van het certificatieproces.

4.2.3. Vakdeskundige (Technical expert)

De vakdeskundige die door de CKI wordt ingezet voor het certificatieonderzoek dient te voldoen aan de volgende eisen:

  • 1) in bezit zijn van een HBO-/WO-opleiding in de technische sector, dan wel een gelijkwaardig werk- en denkniveau;

  • 2) kennis van het WSCS-OCE en het voorliggende WDAT-OCE en eventueel andere door het CCvD OCE vastgestelde documenten;

  • 3) beschikken over een certificaat Basiskennis OCE. Het basiscertificaat kan conform het WSCS-OCE worden verkregen volgens bedrijfsinterne examinering of examinering via een onafhankelijke examenorganisatie. Onafhankelijke examinering vindt plaats via www.examinering-oce.nl. De eindtermen voor het Basiscertificaat OCE staan in bijlage 2 van het WSCS-OCE (tenminste van het niveau VCA);

  • 4) minimaal twee jaar relevante werkervaring;

4.3. Gegevens op het certificaat

De gegevens op het systeemcertificaat OCE moeten in overeenstemming zijn met de eisen van paragraaf 8.2.1 tot en met 8.2.3 van ISO 17021. De gegevens die specifiek in het kader van systeemcertificatie OCE op het certificaat moeten worden vermeld zijn:

  • geldigheidsduur van het certificaat (3 jaar);

  • het nummer van de Kamer van Koophandel waaronder de CKI staat ingeschreven in het Handelsregister;

  • het kenmerk van de aanwijzingsbeschikking van de Minister van SZW;

  • het logo van SCVE, volgens de daartoe door SCVE te verstrekken specificaties.

4.4. Wijziging van certificatie-eisen

De CKI sluit een overeenkomst met SCVE. De CKI verplicht zich op grond van deze overeenkomst tot het gebruik van de door het CCvD OCE vastgestelde documenten, in ieder geval bestaande uit het WSCS-OCE en WDAT-OCE. De CKI past deze documenten onverkort toe. De CKI kan niet bepalen welke elementen uit het certificatieschema en eventuele andere door het CCvD OCE vastgestelde documenten gewijzigd worden. Wijzigingsvoorstellen worden door de CKI voorgelegd aan het CCvD. Het CCvD besluit vervolgens of wijziging van het certificatieschema wenselijk is en zo ja, welke overgangsregeling daarop van toepassing moet zijn, waarna de Minister van SZW zal beoordelen of het wijzigingsvoorstel en de overgangsregeling al dan niet ongewijzigd worden overgenomen.

De CKI dient de certificaathouders onverwijld te berichten als de eisen voor certificatie volgens het WSCS-OCE gaan veranderen.

4.5. Initiële audit en certificatie

De door de CKI te volgen werkwijze bij het initiële certificatieonderzoek dient in overeenstemming te zij met de eisen van paragraaf 9.2.1 tot en met 9.2.5.2 van ISO 17021. Aanvullend hierop worden bij het beslissen omtrent certificatieaanvragen de relevante bepalingen en procedures uit het WSCS-OCE in acht genomen. De geldigheidsduur van certificaten kan niet automatisch worden verlengd.

4.6. Toezicht op de certificaathouder

De door de CKI te volgen werkwijze bij het toezicht van houders van het systeemcertificaat OCE dient in overeenstemming te zijn met de eisen van paragraaf 9.3.1.1 en 9.3.1.2 van ISO 17021. Aanvullend hierop worden bij houden van toezicht op de certificaathouders de bepalingen en procedures uit het WSCS-OCE in acht genomen door de CKI.

4.7. Schorsing, intrekking of beperking van het werkterrein

De door de CKI te volgen werkwijzen met betrekking tot schorsing of intrekking van een systeemcertificaat OCE of beperking van het werkterrein (scope) van een systeemcertificaat OCE, dienen in overeenstemming te zij met de eisen van paragraaf 9.6.1 tot en met 9.6.7 van ISO 17021. Aanvullend hierop worden, ingeval van schorsing of intrekking van een systeemcertificaat OCE of beperking van het werkterrein (scope) van een systeemcertificaat OCE, de bepalingen en procedures uit het WSCS-OCE in acht genomen door de CKI.

4.8. Uitwisseling bevindingen tussen CKI en overheidsinstantie

Indien de CKI schriftelijk door de Inspectie SZW, dan wel door een andere overheidsinstantie, wordt geïnformeerd over een door deze instantie opgelegde sanctie (stillegging, proces verbaal of zware boete) bij een certificaathouder of aanvrager, dient de CKI als volgt te handelen:

  • a. De CKI stelt eerst vast of de feiten op grond waarvan de Inspectie SZW een sanctie heeft opgelegd ook één of meer afwijkingen van het WSCS-OCE inhouden.

  • b. Indien de feiten op grond waarvan de Inspectie SZW een sanctie heeft opgelegd wel één of meerdere afwijkingen van het WSCS-OCE inhouden, worden maatregelen opgelegd volgens paragraaf 5.4 van het WSCS-OCE.

  • c. Indien de feiten op grond waarvan de Inspectie SZW een sanctie heeft opgelegd geen afwijkingen van het WSCS-OCE inhouden, zal de CKI bepalen of er aanleiding is om aanvullende beoordelingen bij de certificaathouder/aanvrager uit te voeren.

  • d. De certificaathouder/aanvrager en de Inspectie SZW worden door de CKI schriftelijk op de hoogte gesteld van de besluitvorming en acties van de CKI naar aanleiding van de door de Inspectie SZW opgelegde sanctie en de melding daarvan aan de CKI.

  • e. De CKI en de Inspectie SZW kunnen de wijze van informatie-uitwisseling nader regelen, mits hetgeen in deze paragraaf is bepaald daarbij in acht wordt genomen.

Indien door de CKI bij het uitvoeren van beoordelingen situaties worden aangetroffen waarin de veiligheid of gezondheid van werknemers of derden door de organisatie in gevaar is of wordt gebracht, wordt de Inspectie SZW hiervan op de hoogte gesteld. Daarbij wordt tevens medegedeeld welke maatregelen door de CKI worden genomen. De CKI stelt de organisatie op de hoogte van het feit dat de Inspectie SZW is geïnformeerd.

4.9. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.9.1 De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.9.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.9.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.9.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.9.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.9.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.9.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.9.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.9.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb). .

  • 4.9.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland bij het Europese NoBo overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.9.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s respectievelijk NoBo’s.

  • 4.9.12 De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de cki.

  • 4.9.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.9.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

5.. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie SZW gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.

  • b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden) .

  • c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

  • d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de beheerder van het schema in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW verstrekt moet worden).

  • e) Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, of nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • h) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Scrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage XII. behorend bij Artikel 4.17f

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven

Document: WSCS-OCE: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE)

Inhoudsopgave

1.

 

Inleiding

106

       

2.

 

Definities

107

       

3.

 

Werkveldspecifieke kenmerken

109

 

3.1.

Beschrijving schema

109

 

3.2.

Actieve partijen

109

 

3.3.

Risicoanalyse en afbreukcriteria

110

       

4.

 

Certificatiereglement

111

 

4.1.

Doelstelling

111

 

4.2.

Certificatieprocedure

111

 

4.3.

Certificatiebeslissing

113

 

4.4.

Geldigheidsduur van het certificaat

113

 

4.5.

Gegevens op het certificaat

113

 

4.6.

Klachten

113

 

4.7.

Bezwaarprocedure

114

 

4.8.

OCE Certificaatregister

116

 

4.9.

Norminterpretatie

116

       

5.

 

Toezicht

116

 

5.1.

Gegevensverstrekking en toegang projectlocatie

116

 

5.2.

Frequentie en wijze van uitvoering van het toezicht

116

 

5.3.

Verslag van bevindingen

118

 

5.4.

Maatregelen

118

       

6.

 

Eisen

119

 

6.1.

Algemene eisen

119

 

6.2.

Eisen management personeel

120

 

6.3.

Eisen management middelen

121

 

6.4.

Eisen managementsysteem

123

 

6.5.

Proceseisen vooronderzoek

126

 

6.6.

Proceseisen opsporing

130

 

6.7.

Begeleiding onderzoekswerkzaamheden in OCE verdacht gebied

135

     

Bijlage 1:

Communicatie met EODD

136

Bijlage 2:

Eindtermen OCE-deskundigen

136

Bijlage 3:

Vaststellen verdachtgebied en afbakening in vooronderzoek

139

Bijlage 4:

Eisen te stellen aan materieel

141

Bijlage 5:

Eisen aan beschermende maatregelen

142

Bijlage 6:

Eisen voorziening tijdelijk veiligstellen situatie

142

Bijlage 7:

modelcertificaat

144

1. Inleiding

Het werkveldspecifieke certificatieschema WSCS-OCE heeft betrekking op het opsporen van Conventionele Explosieven die in de (water)bodem zijn achtergebleven tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Dit werkveldspecifieke certificatieschema is opgesteld door de Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE). Door het Ministerie van SZW zal dit certificatieschema worden vastgesteld.

Dit Certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) vervangt de Beoordelingsrichtlijn voor het Procescertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). De doelstelling van dit certificatieschema is drieledig:

  • bewerkstelligen dat risicovolle werkzaamheden voldoende veilig voor het eigen personeel en derden aanwezig op het project worden uitgevoerd;

  • bewerkstelligen dat risicovolle werkzaamheden zodanig en met die deskundigheid worden uitgevoerd dat omwonenden veilig zijn en dat de openbare orde en publieke veiligheid wordt gewaarborgd;

  • bewerkstelligen dat het vooronderzoek en/of de opsporing volgens de gegunde opdracht wordt uitgevoerd en opgeleverd (vast te leggen in het proces-verbaal van oplevering) .

Het toepassingsgebied van het Certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven is verdeeld in twee deelgebieden, te weten:

  • Deelgebied A: Opsporing (inclusief vooronderzoek);

  • Deelgebied B: Civieltechnisch opsporingsproces.

De volgende paragrafen zijn niet van toepassing voor deelgebied A: 6.6.11. De volgende paragrafen zijn niet van toepassing voor deelgebied B: 6.1.2, 6.3.3, 6.5, 6.6.3, 6.6.4, 6.6.7, 6.6.8, 6.6.9, 6.6.10, en 6.6.12.

Het staat organisaties vrij zich te bekwamen en in te richten voor één of beide deelgebieden en vervolgens voor één of beide certificaten aan te vragen. Op het certificaat wordt aangegeven voor welk(e) deelgebied(en) het certificaat is afgegeven.

Dit certificatieschema is opgebouwd uit twee delen, namelijk Deel I met algemene bepalingen en Deel II met normen. De normen waaraan de certificatie-instelling(en) dienen te voldoen om door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen te worden voor het certificeren van bedrijven volgens dit certificatieschema, zijn opgenomen in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht behorend bij het WSCS-OCE.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Inspectie SZW

:

Organisatie vallend onder het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die de minister adviseert over het erkennen van CKI’s. Tevens toezichthouder en controleorgaan in het kader van dit certificatieschema.

Benaderen

:

Het cyclisch verrichten van de handelingen detecteren, lokaliseren en laagsgewijs ontgraven, ten einde de aanwezigheid van een vermoedelijk CE veilig en doelmatig te kunnen vaststellen.

Beoordeling

:

Beoordeling door de nationale accreditatie-instelling op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instelling schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

CCvD OCE

:

Het Centraal College van Deskundigen OCE, onderdeel van en/gefaciliteerd door de SCVE, dat belanghebbende partijen in het werkveld van het opsporen van conventionele explosieven de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

(Rechts)persoon in bezit van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Civieltechnisch opsporingsproces

:

Omvat het geheel van organisatie en uitvoering van civieltechnische activiteiten die de opsporing van CE mogelijk maken en onder eindverantwoordelijkheid van een opsporingsbedrijf worden uitgevoerd.

Combinatie

:

Tijdelijk samenwerkingsverband van een organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied A en een organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied B, die gezamenlijk een project uitvoeren. De verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden van beide partijen zijn vastgelegd in een samenwerking-/combinatieovereenkomst en worden nader uitgewerkt in het projectplan.

Conventionele Explosieven (CE)

:

Elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. Bij het opsporingsproces wordt aan CE gelijkgesteld en als zodanig behandeld:

• CE die geen explosieve stoffen (meer) bevatten;

• restanten van CE die door leken als zodanig herkenbaar zijn;

• voorwerpen die door leken kunnen worden aangemerkt als CE;

• wapens of onderdelen daarvan.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instelling van CKI tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Deskundige

:

Persoon die aantoonbare kennis en ervaring heeft om overeenkomstig de toepasselijke eisen in het WSCS-OCE.

Detecteren

:

Het vaststellen van de aanwezigheid van (mogelijke) CE door het met behulp van detectieapparatuur uitvoeren van een meting en de interpretatie van de meetgegevens. Er wordt onderscheid gemaakt in:

• analoge detectie: detecteren waarbij direct wordt overgaan tot het lokaliseren van het object;

• computerondersteunde detectie: het verzamelen van meetgegevens in een computer, waarna op een later tijdstip interpretatie plaatsvindt en de meetgegevens ten behoeve daarvan automatisch worden vastgelegd.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

EODD

:

Explosieven Opruimings Dienst Defensie

Feitenmateriaal

:

Geverifieerde gegevens die onomstotelijk bepaalde gebeurtenissen of feiten aantonen.

Identificeren

:

Het vaststellen of men al dan niet met een CE te maken heeft en daarna het bepalen van het aantal, soort, subsoort en wapeningstoestand (gewapende of ongewapende CE) van eventueel geplaatste ontsteker(s), kaliber en nationaliteit.

Interpretatie:

 

Het beoordelen van de meetgegevens van detectie met als einddoel het vaststellen van significante objecten.

Laagsgewijs ontgraven

:

Door het laagsgewijs ontgraven wordt het object blootgelegd, waardoor deze kan worden waargenomen.

Lokaliseren

:

Het vaststellen van de ligplaats van gedetecteerde objecten (x, y en z coördinaat).

Munitiescheiding

:

Het ontgraven van een CE verdachte (water)bodemlaag ten einde de aanwezige CE door middel van een scheidingsinstallatie te scheiden van (water)bodemmateriaal, waarna identificatie kan plaatsvinden.

Onderzoeksgebied

:

Gebied waarbinnen door de organisatie een vooronderzoek of opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd.

Opdrachtgever

:

Natuurlijke of rechtspersoon met wie een formele overeenkomst wordt aangegaan ten behoeve van activiteiten in het kader van deze regeling.

Oplevering

:

Conform de definitie zoals gebruikt in de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken 1989 (U.A.V. 1989), tenzij met de opdrachtgever anders is overeengekomen.

Opsporing

:

Het geheel van organisatie en uitvoering binnen het opsporingsgebied van werkvoorbereiding, detecteren, lokaliseren en laagsgewijs ontgraven, identificeren van de vermoede CE, tijdelijk veiligstellen van de situatie, de overdracht aan de EODD en Proces-verbaal van oplevering.

Opsporingsbedrijf

:

Organisatie die binnen het kader van deze regeling werkzaamheden uitvoert ten behoeve van de opsporing van CE.

Opsporingsgebied

:

Het gebied binnen het verdachte gebied waarbinnen de organisatie opsporingswerkzaamheden gaat uitvoeren.

Organisatie

:

De natuurlijke- of rechtpersoon die gecertificeerd is voor het WSCS-OCE, dan wel hiervoor in procedure is.

Overdracht aan de EODD

:

Het in persoon van de Senior OCE-deskundige door middel van het overdrachtsprotocol overdragen van de aangetroffen CE door de organisatie (deelgebied A) aan EODD. De overdracht vindt plaats op de locatie waar het explosief is aangetroffen c.q. in de voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie is gebracht en bij fysieke aanwezigheid van beide partijen.

Project

:

(Combinatie van) werkzaamheden binnen een omschreven tijdsbestek ten behoeve van het opsporen en het zo nodig laten verwijderen van CE zoals bedoeld in dit certificatieschema.

Projectgebonden RI&E

:

De inventarisatie en evaluatie van de risico’s samenhangende met de opsporing van CE.

Projectplan

:

Gedocumenteerd plan waarin de onderlinge relaties tussen betrokken partijen, alsmede de (planmatige) voortgang, afspraken, toezicht, documentatie en procedures zijn vastgelegd ten einde het project op adequate en veilige wijze uit te kunnen voeren.

RI&E

:

De inventarisatie en evaluatie van de risico’s samenhangende met de werkomgeving. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen arborisico’s, afgedekt door de RI&E verplichting uit de Arbowet, activiteitgebonden risico’s (TRA) en projectgebonden RI&E.

Risicoanalyse certificatieschema

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

SCVE

:

Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE) die de wettelijke certificatieregeling WSCS-OCE beheert.

Taakrisicoanalyse (TRA)

:

Overzicht van activiteitgebonden risico’s en daaruit voortvloeiende preventieve of risico reducerende maatregelen.

Tijdelijk veiligstellen van de situatie

:

Alle activiteiten na benadering en identificatie die benodigd zijn om de uitwerkingsrisico’s van het CE in relatie tot de omgeving te beheersen tot aan het tijdstip van overdracht van het CE aan de EODD. Er worden bij het tijdelijk veiligstellen van de situatie geen demontagehandelingen aan het CE zelf verricht.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Verdacht gebied

:

Het deel van het onderzoeksgebied waarbinnen op basis van vooronderzoek de aanwezigheid van CE wordt vermoed.

Vooronderzoek

:

Onderzoek dat tot doel heeft om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het onderzoeksgebied CE aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied in horizontale en verticale dimensie af te bakenen. Het vooronderzoek bestaat uit zowel het inventariseren als beoordelen (analyseren) van bronnenmateriaal. Eindresultaat is een rapportage en een bijbehorende CE bodembelastingkaart.

VTVS

:

Voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-OCE

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).

Documentnummer: WDAT-OCE: 2012, versie 1.

WSCS

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WSCS-OCE

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).

Documentnummer: WSCS-OCE: 2012, versie 1.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Om het maatschappelijk belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de kwaliteit/veiligheid van het opsporen van conventionele explosieven.

3.1. Beschrijving schema

Het werkveldspecifieke certificatieschema WSCS-OCE heeft betrekking op het opsporen van Conventionele Explosieven die in de (water)bodem zijn achtergebleven tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Het werkveldspecifieke document is door de minister van SZW vastgesteld. De minister van SZW kan na overleg met het werkveld wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde schema. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het College van Deskundigen OCE.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn in hoofdzaak de volgende soorten partijen actief:

  • SCVE;

  • Centraal College van Deskundigen Opsporen Conventionele Explosieven (CCvD OCE);

  • Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbeidsomstandighedenbeleid);

  • Ministerie van Defensie;

  • Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD);

  • Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • Gemeenten (handhaving openbare orde en veiligheid);

  • Inspectie SZW (toezicht en handhaving arbeidsomstandigheden);

  • Certificatie-instelling(en) voor dit certificatieschema;

  • Certificaathouders;

  • Opdrachtgevers.

3.3. Risicoanalyse en afbreukcriteria

Hoofdrisico van het werkveld van het opsporen van conventionele explosieven is het onverhoeds aantreffen van CE bij het uitvoeren van werkzaamheden in de (water)bodem en/of de ondeskundige en onzorgvuldige omgang met aangetroffen CE. Hierdoor bestaat het gevaar op het ongewenst tot (uit)werking komen van CE en dat kan grote uitwerkingsgevolgen teweegbrengen. De belangrijkste daarvan zijn luchtdruk, schokgolf en scherfwerking, welke een groot gevaar vormen voor de veiligheid en gezondheid van bij het opsporen van CE betrokken werknemers en andere personen.

Het voornoemde risico doet zich voor indien voorafgaand aan (bouw)projecten geen/onvoldoende onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van CE en/of het opsporen van CE op een onzorgvuldige en/of ondeskundige wijze plaatsvindt. In het laatstgenoemde geval doet het risico van het onverhoeds aantreffen van CE zich ook voor zodra na een opsporingsproject met de reguliere (bouw)werkzaamheden wordt gestart. In dit verband wordt ook verwezen naar de doelstellingen van dit certificatieschema zoals genoemd hoofdstuk 1.

Om de risico’s van het ongewenst tot uitwerking komen van CE zoveel mogelijk te beperken, dient het vooronderzoek en het opsporen van CE, inclusief de civieltechnische ondersteuning, op een deskundige, zorgvuldige en gestructureerde wijze plaats te vinden. Ten behoeve daarvan worden in deel II van dit certificatieschema eisen gesteld aan:

  • de organisatie (het bedrijf/de certificaathouder);

  • het personeel en de middelen;

  • het proces (aanpak en werkwijze van het opsporen van CE).

Het hoofdrisico van het onverhoeds aantreffen van CE bij het uitvoeren van werkzaamheden in de (water)bodem en/of de ondeskundige en onzorgvuldige omgang met aangetroffen CE, worden in tabel 3.1 uitgewerkt in afbreukcriteria. Per afbreukcriterium wordt de uitwerking daarvan in werkveldspecifieke eisen weergegeven, met een verwijzing naar de relevante normparagrafen in dit certificatieschema.

Tabel 3.1: risicoanalyse, afbreukcriteria en uitwerking in werkveldspecifieke eisen

Afbreukcriteria

PROCES

ORGANISATIE

PERSONEEL & MIDDELEN

Normuitwerking

§

Normuitwerking

§

Normuitwerking

§

Onverwachts aantreffen van CE tijdens werken in (water)bodem

Eisen gesteld aan vooronderzoek.

6.5

Eisen gesteld aan de organisatie, waaronder:

• wet- en regelgeving;

• RI&E/TRA;

• verzekeringen;

• systeemhandboek;

• taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;

• directieverantwoordelijkheid;

• communicatie;

• bewaking & meting;

• werkplekinspecties;

• interne audits;

• klachten en tekortkomingen;

• beheersing van ongevallen en incidenten.

6.1, 6.4

Eisen gesteld aan deskundigheid van personeel en de aantoonbaarheid daarvan (examinering).

Eisen gesteld aan materieel en middelen.

Eisen gesteld aan de beheersing van detectie- en meetapparatuur (validatie & kalibratie).

6.2, bijlage 2 6.3, bijlagen 3 t/m 5 6.3.3

Onzorgvuldig en/of ondeskundig handelen door personeel betrokken bij het opsporen (detecteren en benaderen) van CE

Uitvoering van bepaalde werkzaamheden door betreffende deskundigheidsniveau.

6.6.1

Onvoorbereid starten met het opsporen van CE

Eisen gesteld aan de werkvoorbereiding: projectplan, communicatie betrokken instanties en projectgebonden risico-evaluatie.

6.6.2

Onzorgvuldig uitvoeren van detectieonderzoek en/of gebruik onjuiste detectieapparatuur

Eisen gesteld aan de uitvoering van het detectieonderzoek en de interpretatie van meetgegevens.

6.6.3

Onjuist en/of onzorgvuldig benaderen van gedetecteerde CE

Eisen gesteld aan het benaderen: detecteren, lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en munitiescheiding.

6.6.3, 6.6.4, 6.6.5, 6.6.6

Onjuist identificeren van aangetroffen CE

Eisen gesteld aan de identificatie van CE: wel/geen CE, en zo ja: (sub)soort, wapeningstoestand, ontstekers, kaliber en nationaliteit.

6.6.7

Eisen gesteld aan de organisatie, waaronder:

• wet- en regelgeving;

• RI&E/TRA;

• verzekeringen;

• systeemhandboek;

• taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;

• directieverantwoordelijkheid;

• communicatie;

• bewaking & meting;

• werkplekinspecties;

• interne audits;

• klachten en tekortkomingen;

• beheersing van ongevallen en incidenten.

6.1, 6.4

Eisen gesteld aan deskundigheid van personeel en de aantoonbaarheid daarvan (examinering).

Eisen gesteld aan materieel en middelen.

Eisen gesteld aan de beheersing van detectie- en meetapparatuur (validatie & kalibratie).

6.2, bijlage 2 6.3, bijlagen 4 t/m 6 6.3.3

Ongewenst tot uitwerking komen van CE na het aantreffen daarvan

Eisen gesteld aan het tijdelijk veiligstellen van de situatie, inclusief het treffen van beschermende maatregelen en eisen gesteld aan de voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie en het transport van CE.

6.6.8, 6.6.9

Onzorgvuldige en/of onjuiste overdracht van CE aan EODD

Eisen gesteld aan de overdracht van CE aan de EODD en de afvoer van schroot, inclusief communicatie met EODD.

6.6.10

Risico’s samenhangende met het verrichten van civieltechnische werkzaamheden in het opsporingsgebied

Eisen gesteld aan het civieltechnisch opsporingsproces, inclusief materieeleisen.

6.6.11

Na afronding van het opsporingsproject alsnog aantreffen van CE

Eisen gesteld aan de oplevering van het project, inclusief het proces-verbaal van oplevering, en de projectevaluatie.

6.6.12, 6.6.13

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit deel van het schema omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan:

  • initiële audits;

  • afgifte van certificaten;

  • tussentijdse audits;

  • verlenging/vernieuwing van certificaten;

  • schorsen of intrekken van certificaat.

4.2. Certificatieprocedure

De organisatie dient bij een CKI, in overeenstemming met de certificatieprocedure, een aanvraag in voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven. Deze paragraaf is van toepassing op aanvragen om initiële certificatie (organisatie beschikt nog niet over een certificaat) en op aanvragen om hercertificatie (hercertificatie voorafgaand aan het verstrijken van de geldigheidsduur van het certificaat). De frequentie van toezicht en de wijze van tussentijdse beoordeling door de certificatie-instelling staat beschreven in hoofdstuk 5.

4.2.1. Algemeen

De CKI dient de aanvraag voor een certificaat in overeenstemming met het binnen deze CKI geldende reglement te behandelen. De CKI is verplicht om de organisatie over dit reglement te informeren.

4.2.2. Beoordeling van het managementsysteem en projectlocaties

De aanvrager van het certificaat stelt ten behoeve van het certificatieonderzoek aan de certificerende instelling de systeemdocumentatie ter beschikking, inclusief een matrix waarin een relatie wordt gelegd tussen het eigen managementsysteem en de corresponderende normelementen uit het WSCS-OCE. Het certificatieonderzoek wordt uitgevoerd volgens het certificatiereglement van de CKI en bestaat uit twee fasen, namelijk een vooronderzoek en een implementatieonderzoek.

De certificerende instelling stelt een onderzoek in naar:

  • de systeemdocumentatie, waarbij beoordeeld wordt of de documentatie invulling geeft aan alle elementen van dit certificatieschema;

  • de implementatie van het managementsysteem, waarbij beoordeeld wordt of de procedures en instructies overeenkomstig de systeemdocumentatie zowel op schrift als in de praktijk uitgevoerd worden. Deze beoordeling geschiedt zowel op de bedrijfslocatie (gespecialiseerde afdeling), op onder het certificaat vallende nevenvestigingen (afdelingen), als op projectlocaties;

  • de mate waarin de leiding van de organisatie zich het zorgvuldig handelen overeenkomstig dit certificatieschema heeft eigen gemaakt.

4.2.3. Verlenging van het systeemcertificaat

Een certificaat kan worden afgegeven indien wordt voldaan aan de eisen van dit certificatieschema.

Het certificaat wordt afgegeven aan de juridische entiteit, welke de contracten vallend onder dit schema aangaat, conform het algemeen reglement van de CKI. Het certificaat wordt afgegeven wanneer de beoordeling van het managementsysteem van de aanvrager in positieve zin is afgerond. De beslissing van certificatie zal openbaar worden gemaakt volgens paragraaf 4.8.

Om in aanmerking te komen voor certificatie dient aan de onderstaande criteria te worden voldaan:

  • het managementsysteem functioneert minimaal 3 maanden;

  • de beoordeling door directie van de organisatie is uitgevoerd;

  • de procedures voor interne audits zijn volledig operationeel en werken aantoonbaar

  • er zijn geen belangrijke onvolkomenheden (categorie A en B, zie paragraaf 5.4.3);

  • er bestaat een gerechtvaardigd vertrouwen dat het managementsysteem is gericht op het beheersen van risico’s, het voldoen aan wet- en regelgeving en eisen en wensen van belanghebbenden.

  • De opsporingsprojecten in het kader van de (initiële) beoordeling zijn door de CKKI als voldoende aangemerkt.

De beoordeling van dossiers van uitgevoerde vooronderzoeken in het kader van de initiële beoordeling door de CKI volgens paragraaf 5.2 vindt plaats nadat de documentbeoordeling met positief resultaat is afgerond.

Het uitvoeren van opsporingsprojecten in het kader van de initiële beoordeling door de CKI volgens paragraaf 5.2 vindt plaats nadat de documentbeoordeling door de CKI met positief resultaat is afgerond. De aanvrager meldt deze projecten conform paragraaf 5.1 aan de CKI en de projecten worden pas uitgevoerd nadat de CKI daarmee heeft ingestemd. Indien één van beide projecten niet positief beoordeeld wordt, wordt dezelfde procedure gevolgd voor het uitvoeren en beoordelen van een derde project.

4.2.4. Weigering, schorsing en intrekking van het systeemcertificaat

Een certificaat wordt geweigerd,, geschorst of ingetrokken indien:

  • is gebleken dat niet of niet volledig is voldaan aan bij of krachtens de wet met betrekking tot de aan het certificaat gestelde eisen;

  • niet aan alle normelementen van het WSCS-OCE wordt voldaan;

  • corrigerende maatregelen naar aanleiding van uitgeschreven afwijkingen onvoldoende zijn of niet tijdig worden ingediend bij de CKI;

  • de veiligheid of gezondheid van werknemers of derden door werkzaamheden die door het certificaat worden gereguleerd in gevaar wordt of kan worden gebracht.

Zie hierbij ook paragraaf 5.4.

4.2.5. Verlenging van het Systeemcertificaat

Na de certificatieperiode van drie jaar dient een complete beoordeling van de certificatie-eisen/normelementen (zie deel II) uitgevoerd te worden. Hierbij wordt mede gebruik gemaakt van de resultaten van voorgaande beoordelingen. Hercertificatie dient plaats te vinden voorafgaand aan het verstrijken van de geldigheidsduur van het certificaat. Zie verder hoofdstuk 5 van dit certificatieschema.

4.2.6. Certificaatverstrekking na intrekking

Indien een organisatie na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Na intrekking mag een nieuw verzoek tot certificatie pas worden ingediend na het verstrijken van een periode van minimaal 12 maanden (zie WDAT-OCE). De CKI zorgt voor registratie van deze periode.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen in overeenstemming met de eisen uit het certificatieschema door een functionaris van de certificatie-instelling die is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem van de CKI en die volgens de procedure onder 4.2 niet betrokken is geweest bij de beoordeling van het systeem.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De maximale geldigheidsduur van het systeemcertificaat is 3 jaar.

4.5. Gegevens op het certificaat

Het systeemcertificaat dient minimaal de navolgende gegevens te bevatten:

  • Gegevens van het gecertificeerde bedrijf:

    • Volledige bedrijfsnaam;

    • Nummer van de inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

    • Vestigingsplaats;

    • Scope van het certificaat (A en/of B).

  • Gegevens van de CKI:

    • Naam;

    • Vestigingsplaats;

    • Logo

    • Kenmerk van de aanwijzing door de minister van SZW.

  • Overige gegevens certificaat:

    • Geldigheidsduur;

    • De verklaring van de certificatie-instelling dat het betreffende systeem voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema;

    • Handtekening bevoegd persoon CKI;

    • Beeldmerk en logo van SCVE.

4.6. Klachten

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen(en) die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon. Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

4.6.3.1. Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. De cki dient te beschikken over een formulier voor de registratie van klachten.

4.6.3.2. Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht

4.6.3.3. Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte;

legt dossier aan ten behoeve van de voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

4.6.3.4. Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Er vindt deugdelijke archivering plaats van ontvangen en behandelde klachten.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

4.7.2.1. Algemeen

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar .

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

Het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit

Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht

4.7.2.2. Procedure

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.2.3. Beslissing op het bezwaaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

  • De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.2.4. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. OCE Certificaatregister

De CKI registreert de actuele gegevens van certificaathouders. Conform de overeenkomst met de SCVE worden de gegevens elektronisch verzonden aan SCVE ten behoeve van het SCVE Certificaatregister. Weigeren, opschorten of intrekken van certificaten dienen door de CKI onmiddellijk te worden doorgegeven aan SCVE en de andere CKI’s. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt, binnen de wettelijke kaders.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD OCE dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van de eisen in het werkveldspecifieke certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat organisaties, aanvragers van diensten en CKI’s uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD OCE.

Het CCvD OCE neemt binnen een periode van maximaal 8 weken een besluit over de aan haar voorgelegde interpretatievraag.

5. Toezicht

De CKI is verplicht de organisatie blijvend te toetsen aan de eisen in dit werkveldspecifieke certificatieschema. In dit hoofdstuk staat de wijze waarop dat toezicht door de CKI dient te worden ingericht beschreven.

5.1. Gegevensverstrekking en toegang projectlocatie

De organisatie is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen op zowel kantoor als projectlocaties door of vanwege de certificatie-instelling. Tevens is de organisatie verplicht de voor deze beoordelingen noodzakelijke gegevens te verschaffen.

De organisatie is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden, die voor het certificaat van belang kunnen zijn, aan de certificatie-instelling door te geven. Bij wijziging in rechtspersoon dient de organisatie de CKI te verwittigen. In dergelijke gevallen vervalt het certificaat en de overeenkomst.

De certificaathouder dient de CKI schriftelijk op de hoogte te stellen van uit te voeren projecten zoals bedoeld in paragraaf 6.6 van dit certificatieschema. Deze melding geschiedt per e-mail en uiterlijk 72 uur voor aanvang van de werkzaamheden binnen het OCE werkgebied. Wijzigingen in de planning van deze werkzaamheden dienen eveneens zo spoedig mogelijk te worden gemeld. Indien voor het melden van projecten aan de CKI een automatiseringssysteem beschikbaar is en dite is goedgekeurd door het CCvD OCE, geschiedt de melding via dit systeem. Een kopie van de bevestiging dat de melding bij de CKI is ontvangen wordt door de organisatie opgenomen in het projectdossier. Projecten zoals bedoeld in paragraaf 6.5 behoeven niet te worden gemeld.

Meldingen inzake spoedwerkzaamheden (o.a. onverwacht aantreffen munitie) dienen zo spoedig mogelijk aan de CKI te worden gericht. Bij de eerstvolgende (periodieke) audit zal de documentatie van deze werkzaamheden worden geverifieerd.

5.2. Frequentie en wijze van uitvoering van het toezicht

5.2.1. Periodieke beoordeling

Het onderzoek ten behoeve van de verlening en verlenging van het systeemcertificaat vindt plaats conform paragraaf 4.2. Na de verlening/verlenging van het systeemcertificaat, wordt door de certificerende instelling een beoordelingsprogramma uitgevoerd dat als volgt is opgebouwd.

  • Een jaarlijkse beoordeling van de doeltreffendheid en juiste toepassing van het managementsysteem op de bedrijfslocatie van de organisatie. Alle onderdelen van dit certificatieschema dienen binnen de certificatieperiode te worden geverifieerd.

  • Het beoordelen van projecten in uitvoering.

  • De beoordeling van eventuele organisatorische veranderingen en de gevolgen hiervan voor het certificaat.

Voor de minimale frequentie en tijdsbesteding van initiële beoordeling, herbeoordeling en periodieke beoordelingen gelden onderstaande tabellen.

Tabel 5.2.1: tijdbesteding initiële beoordeling en herbeoordeling (in uren)

Deelgebied

Bedrijfsaudit

Projectlocaties

Vooronderzoek

Totaal

A

12

8

4

24

B

8

8

0

16

A+B

12

8

4

24

Tabel 5.2.2: tijdbesteding periodieke beoordeling (in uren)

Deelgebied

Bedrijfsaudit

Projectlocaties

Vooronderzoek

Totaal

A

8

4

4

16

B

8

4

0

12

A+B

12

4

4

20

  • 1. Onder de certificatieperiode wordt verstaan: een periode van 3 jaar waarvoor een certificaat conform dit certificatieschema wordt verstrekt, gerekend vanaf de datum van afgifte van het certificaat. Onder een certificatiejaar wordt verstaan: een opeenvolgende periode van 12 maanden, waarbij het eerste certificatiejaar wordt gerekend vanaf de datum van afgifte van het certificaat.

  • 2. Onder de initiële beoordeling wordt verstaan de situatie dat de organisatie op het moment waaropt de beoordeling plaatsvindt niet beschikt over een certificaat volgens het WSCS-OCE.

  • 3. De tijdsbesteding voor de herbeoordeling is tenminste gelijk aan de tijdsbesteding voor de initiële beoordeling. Het is ter beoordeling aan de certificatie-instelling of er ten behoeve van de herbeoordeling aanvullende tijd nodig is voor verificatie van bevindingen uit de voorgaande certificatieperiode en of wijzingen in de organisatie.

  • 4. Indien er tijdens de herbeoordeling geen projecten beschikbaar zijn kan geen verlenging van het certificaat plaatsvinden en zal, zodra er wel projecten zijn, een initiële beoordeling moeten worden uitgevoerd.

  • 5. Indien tijdens de periodieke beoordeling geen projectbeoordeling kan worden uitgevoerd dient deze zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in het volgende certificatiejaar, alsnog te worden uitgevoerd. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast. Deze maatregel kan slechts één keer in een certificatieperiode worden toegepast. Als hier niet aan kan worden voldaan, dient de CKI het certificaat in te trekken. Hierop is paragraaf  4.2.6 en 5.5.5 niet van toepassing.

  • 6. De in de tabellen genoemde tijdsbesteding is inclusief rapportage.

  • 7. De tijdsbesteding voor de beoordeling van een projectlocatie bedraagt tenminste 4 uur (inclusief rapportage). Het aantal projectbezoeken wordt dus als volgt bepaald: tijdsbesteding werkplekinspectie/4.

  • 8. De tijdsbesteding voor de beoordeling van een dossier van een vooronderzoek bedraagt tenminste 2 uur (inclusief rapportage). Het aantal dossierbeoordelingen wordt dus als volgt bepaald: tijdsbesteding/2.

  • 9. Voor organisaties met meerdere vestigingen, actief binnen de reikwijdte van dit certificatieschema, dient aan het aantal mandagen een halve dag per vestiging te worden toegevoegd.

  • 10. Bij uitvoering van een gecombineerde audit met NEN-EN-ISO 9001 door hetzelfde auditteam kan, met voldoende onderbouwing, een reductie worden gegeven op de tijdsbesteding voor de bedrijfsaudit met een maximum van 30%.

  • 11. De tijdsbesteding is exclusief de toetsing van de interne examinering van OCE-deskundigen zoals bedoeld in paragraaf 6.2.1. Indien de organisatie examinering zelf uitvoert, worden hierover separate afspraken gemaakt tussen de certificaathouder en de CKI.

5.2.2. Tussentijdse steekproef (onaangekondigde projectbezoeken)

Tijdens de looptijd van het certificaat vinden periodieke beoordelingen op projectlocaties plaats door de CKI, volgens de onderstaande tabel. Deze projectbeoordelingen vinden onaangekondigd plaats.

Bij vastgestelde tekortkomingen wordt de certificaathouder daarvan op de hoogte worden gesteld.

Tabel 5.2.3 tijdsbesteding onaangekondigde projectbeoordelingen per certificatiejaar (in uren)

Deelgebied

Projectlocaties onaangekondigd

A

4

B

4

A+B

8

De tijdsbesteding voor de beoordeling van een projectlocatie bedraagt tenminste 4 uur (inclusief rapportage). Het aantal projectbezoeken wordt dus als volgt bepaald: tijdsbesteding werkplekinspectie gedeeld door 4.

Indien het aantal onaangekondigde projectbeoordelingen in een certificatiejaar niet is uitgevoerd doordat de certificaathouder te weinig projecten in uitvoering heeft c.q. bij de CKI heeft aangemeld, dient het ontbrekend aantal in het daarop volgende certificatiejaar alsnog te worden uitgevoerd. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast. Deze maatregel kan slechts één keer in een certificatieperiode worden toegepast. Als hier niet aan kan worden voldaan, dient de CKI het certificaat in te trekken. Hierop is paragraaf 4.2.6 en 5.4 niet van toepassing.

5.3. Verslag van bevindingen

De resultaten van beoordelingen worden tussentijds aan de organisatie gerapporteerd. Indien noodzakelijk wordt de organisatie door de certificerende instelling verplicht tot de uitvoering van corrigerende maatregelen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.4 van dit certificatieschema.

Wanneer de tussentijdse beoordelingsresultaten niet acceptabel zijn of wanneer de tekortkomingen onvoldoende worden gecorrigeerd, kan de certificerende instelling overgaan tot schorsing of in het uiterste geval tot het intrekken van het certificaat. Hierop is hoofdstuk 4 van dit certificatieschema van toepassing, waarin tevens de procedure voor klachten en een herzieningsverzoek staat beschreven.

5.4. Maatregelen

5.4.1. Algemeen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet of niet meer voldoet aan de eisen of normen in dit certificatieschema, worden door de CKI afwijkingen uitgeschreven. Zie hiervoor paragraaf 5.4.3 van dit certificatieschema. Indien naar aanleiding daarvan geen/onvoldoende corrigerende maatregelen worden genomen, neemt de CKI maatregelen. Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat. Door de CKI uitgeschreven afwijkingen en opgelegde maatregelen worden geregistreerd in een centraal registratiesysteem. Deze informatie wordt door de CKI vertrouwelijk behandeld.

5.4.2. Uitwisseling van informatie met de Inspectie SZW

Indien door de CKI bij het uitvoeren van beoordelingen situaties betreffende het uitvoeren van werkzaamheden zoals bedoeld in dit certificatieschema worden aangetroffen waarin naar het oordeel van de CKI significant onveilige situaties worden gecreëerd en/of relevante wet- en regelgeving wordt overtreden, wordt de Inspectie SZW hiervan op de hoogte gesteld. Daarbij wordt tevens medegedeeld welke maatregelen door de CKI worden genomen. De CKI stelt de organisatie op de hoogte van het feit dat de Inspectie SZW is geïnformeerd.

5.4.3. Certificatiecriteria en opvolging afwijkingen

Eventuele tekortkomingen worden beoordeeld op basis van belangrijkheid. In onderstaande matrix wordt aangegeven op welke wijze de beoordeling plaatsvindt. De waardering is als volgt onderverdeeld:

Categorie A

afwijking

• één of meer elementen van de norm zijn niet gedocumenteerd, terwijl dit wel wordt vereist;

• één of meer elementen van de norm zijn niet geïmplementeerd;

• bij meer elementen van de norm is sprake van vergelijkbare tekortkoming in documentatie en/of implementatie (‘trend’);

• er bestaat geen gerechtvaardigd vertrouwen in het voldoen aan wet- en regelgeving en/of gestelde eisen;

• naar het oordeel van de CKI significant onveilige situaties worden gecreëerd;

• bij een periodiek- of herbeoordelingonderzoek blijkt dat categorie B afwijkingen structureel niet of onvoldoende gecorrigeerd worden.

Categorie B

Afwijking

• bij één van de elementen van de norm sprake is van een tekortkoming in documentatie en/of implementatie.

Categorie C

Opmerking

• bij één van de elementen van de norm kan redelijkerwijs verwacht worden dat, zonder bijsturing van management, in de toekomst een onvolkomenheid zal ontstaan.

De opvolging van afwijkingen door de organisatie dient als volgt plaats te vinden:

  • De organisatie dient binnen vijf werkdagen een concreet voorstel ter opheffing van de categorie A afwijkingen in te dienen. Dit voorstel is een actieplan met concrete en structurele maatregelen met een realistische planning. Na acceptatie van de voorgestelde maatregelen zal altijd zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een periode van 3 maanden, de implementatie worden geverifieerd, zo nodig tijdens een extra audit.

  • Voor categorie B afwijkingen dient de organisatie binnen 3 maanden concrete corrigerende maatregelen toe te sturen. Maatregelen bij B-afwijking(en) dienen aantoonbaar geïmplementeerd te zijn (toezenden van bewijsmateriaal) en de effectiviteit wordt bij de eerstvolgende audit getoetst.

  • De implementatie van voorgestelde corrigerende maatregelen voor C-afwijkingen (opmerkingen) zal tijdens de volgende periodieke audit worden beoordeeld.

5.4.4. Schorsing van het Systeemcertificaat

Een schorsingsprocedure kan worden gestart indien:

  • er niet wordt voldaan aan de certificatiecriteria zoals omschreven in dit certificatieschema;

  • er tijdens een onaangekondigd bezoek situaties worden geconstateerd waarbij:

    • naar het oordeel van de CKI significant onveilige situaties worden gecreëerd;

    • relevante wet- en regelgeving wordt overtreden.

De schorsingsprocedure houdt in dat het betreffende bedrijf wordt verzocht om binnen vijf werkdagen een concreet actieplan in te dienen ter opheffing van de tekortkoming. Dit plan dient concrete acties te bevatten, inclusief de datum waarop de acties gereed zijn. Deze datum dient zo ambitieus mogelijk te zijn. Indien de tekortkoming binnen de voornoemde termijn niet wordt opgeheven, wordt het certificaat geschorst gedurende een periode van maximaal 6 weken. Gedurende deze termijn wordt de organisatie alsnog in de gelegenheid gesteld de tekortkoming op te heffen. Indien dat gedurende deze termijn niet of onvoldoende plaatsvindt, volgt intrekking van het certificaat volgens paragraaf 5.4

Gedurende de schorsing is de certificaathouder niet bevoegd tot het uitvoeren van de werkzaamheden zoals bedoeld in dit certificatieschema.

5.4.5. Intrekken van het Systeemcertificaat

Het systeemcertificaat zal worden ingetrokken indien het resultaat van de schorsingsprocedure niet leidt tot een positieve beslissing inzake voortzetting van het certificatietraject. De beslissing tot intrekking wordt met redenen omkleed kenbaar gemaakt aan de organisatie. Indien een certificaat wordt ingetrokken is de certificaathouder niet langer bevoegd tot het uitvoeren van de werkzaamheden zoals bedoeld in dit certificatieschema.

Na intrekking mag een nieuw verzoek tot certificatie pas worden ingediend na het verstrijken van een periode van minimaal 12 maanden (zie WDAT-OCE). De CKI zorgt voor registratie van deze periode.

6. Eisen

Dit hoofdstuk bevat de werkveldspecifieke normen/eisen waaraan het te certificeren systeem dient te voldoen om voor certificatie in aanmerking te komen. De eisen in dit hoofdstuk vallen uiteen in: algemene eisen, eisen gesteld aan personeel en middelen, eisen gesteld aan het managementsysteem en proceseisen.

6.1. Algemene eisen

De organisatie dient te voldoen aan de volgende algemene eisen.

6.1.1. Wet- en regelgeving

De organisatie dient een schriftelijke procedure vast te stellen en bij te houden om de eisen van wet- en regelgeving en andere door haar onderschreven eisen, die van toepassing zijn op de verschillende aspecten van haar activiteiten, te identificeren en daar toegang toe te hebben. Voorts dient de organisatie het belang van deze eisen binnen de organisatie kenbaar te maken en de naleving er van te verzekeren.

6.1.2. Ontheffing Wet wapens en munitie

De organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied A dient te beschikken over een ontheffing krachtens artikel 4 van de Wet wapens en munitie. Er dient aantoonbaar te worden voldaan aan de in deze ontheffing opgenomen eisen.

6.1.3. RI&E en Taak Risico Analyse

De organisatie dient te beschikken over een risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E), welke voldoet aan de vigerende arboregelgeving. In aanvulling daarop dient de organisatie te beschikken over specifieke taak risico analyses (TRA’s) voor risicovolle handelingen en activiteiten tijdens de procesgang. Voor het opstellen en onderhouden van deze TRA’s dient de organisatie te beschikken over een procedure voor de identificatie en evaluatie van de kwaliteits- en veiligheidsaspecten voor en tijdens de activiteiten, alsmede de daaraan gekoppelde effecten op werknemers en omgeving. Indien men hiervan afwijkt dient men minimaal de gelijkwaardigheid aan te kunnen tonen. Het gaat hierbij om aspecten, inclusief invloeden van buitenaf, die beheerst kunnen worden en waarvan mag worden aangenomen dat de organisatie hierop invloed uit kan oefenen.

In een projectplan (zie paragraaf 6.6.2) dienen de nodige maatregelen, gekoppeld aan de inventarisatie, te worden beschreven.

6.1.4. Verzekeringen

De organisatie dient minimaal te beschikken over de volgende verzekeringen (de overheid verzekert geen werkzaamheden die door haar diensten worden uitgevoerd, waardoor deze paragraaf niet van toepassing is op de EODD):

  • een verzekering waarin is opgenomen een adequate dekking voor het opsporen van conventionele explosieven;

  • een ongevallenverzekering voor eigen en ingehuurd personeel, overheidspersoneel en personeel van derden die zich begeven binnen het OCE werkgebied.

Het management van de organisatie dient jaarlijks de verzekeringsstatus te beoordelen. De resultaten van deze beoordeling worden geregistreerd. Per project dienen de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden van de verschillende partijen te worden vastgelegd. Voor aanvang van het project dient in overleg met de opdrachtgever te worden vastgesteld of het pakket aan afgesloten verzekering(en), eventueel in combinatie met de verzekeringen van de opdrachtgever, voldoende dekkend is voor het project. De resultaten van deze beoordeling worden opgenomen in het projectdossier.

6.2. Eisen management personeel

De organisatie dient te beschikken over een systeem waarmee de inzet van adequaat personeel kan worden afgestemd op de verschillende typen en technieken van opsporing en benadering. Al de in te zetten mensen dienen minimaal te voldoen aan de eisen in dit certificatieschema.

6.2.1. Opleiding en kwalificatie personeel

De organisatie dient er zorg voor te dragen dat personeel (eigen en van derden) dat werkzaamheden uitvoert in het kader van dit certificatieschema:

  • bekwaam is;

  • medisch en psychisch geschikt is;

  • zonder taalbelemmeringen kan communiceren;

  • voorzien is van de juiste middelen.

De organisatie die gecertificeerd is conform deelgebied A dient minimaal een Senior OCE-deskundige in vaste dienst te hebben (arbeidsovereenkomst) voor ten minste 32 uur per week.

De organisatie dient te waarborgen dat deskundig personeel (eigen en van derden) dat werkzaamheden verricht binnen het kader van dit certificatieschema (zie paragraaf 6.6.1), voldoet aan de eindtermen zoals opgenomen in bijlage 2.

Aantonen dat deskundig personeel voldoet aan de eindtermen kan op de volgende wijzen plaatsvinden.

  • 1. Door aan de certificatie-instelling aan te tonen dat voorzien is in een bedrijfsinterne examenstructuur conform de onderstaande voorwaarden voor examinering en door aan te tonen dat deskundig personeel een examen volgens deze structuur met goed gevolg heeft afgelegd;

  • 2. Door overlegging van een certificaat afgegeven door een examenorganisatie die een overeenkomst heeft met de certificatie-instelling van de organisatie, in het kader waarvan deze certificatie-instelling heeft vastgesteld dat deze examenorganisatie voldoet aan de onderstaande voorwaarden voor examinering.

Voorwaarden voor examinering:

  • De eindtermen in bijlage 2 worden ten behoeve van examinering op een evenwichtige wijze uitgewerkt in toetstermen;

  • Examinering vindt plaats door of onder verantwoordelijkheid van een onafhankelijke examencommissie die bestaat uit ten minste vier personen, waarvan ten minste twee personen beschikken over deskundigheid op het gebied van het opsporen van CE en de twee andere commissieleden deskundig zijn op respectievelijk het civieltechnisch opsporingsproces en op het gebied van opleiding en examinering;

  • Het afnemen van praktijkexamens vindt plaats door ten minste twee personen die aantoonbaar voldoen aan de eindtermen voor Senior OCE-deskundigen in bijlage 2 van dit certificatieschema en welke niet direct betrokken zijn geweest bij de opleiding van de examenkandidaat;

  • Voor het afnemen van examens wordt een examenreglement vastgesteld waarin in ieder geval bepalingen zijn opgenomen inzake de aanmeldingsprocedures voor examens, het beheer van examenvragen en -opdrachten, de wijze van examinering, de eisen aan de examenlocatie, de wijze van correctie en beoordeling van examens en een geschillenregeling;

  • Het theorie-examen wordt zodanig samengesteld dat de toepasselijke eindtermen op een evenwichtige wijze worden afgetoetst en wordt gewaarborgd dat overlap tussen examens zoveel mogelijk wordt voorkomen;

  • Ten behoeve van het afnemen van praktijkexamens wordt per onderwerp een examenprotocol vastgesteld, waarin in ieder geval wordt opgenomen de voor examinering benodigde middelen, de inrichting van de examenlocatie en een beoordelingsystematiek;

  • Jaarlijks wordt het functioneren van de examenstructuur geëvalueerd, waarbij ten minste aan de orde komt het aantal afgenomen examens in het achterliggende jaar, de examenresultaten en ingediende klachten en behandelde geschillen.

Een certificaat is drie jaar geldig. Na die periode dient opnieuw een examen te worden afgelegd volgens de bovengenoemde voorwaarden, waarbij alle toepasselijke eindtermen worden afgetoetst.

De organisatie dient:

  • een overzicht te hebben van betrokken medewerkers (eigen en van derden) met naam en functie en de bijbehorende kwalificaties;

  • geschikte registraties bij te houden van de kwalificaties.

6.2.2. Arbeidsomstandighedenzorg

Om de gezondheid en veiligheid van medewerkers bij uitoefening van hun werkzaamheden te beheersen dient de organisatie te borgen dat deze medisch en psychisch voldoende geschikt zijn. Overeenkomstig de Arbowet stelt de organisatie de medewerkers periodiek in de gelegenheid een Preventief Medisch Onderzoek te ondergaan.

Overeenkomstig de Wet op de medische keuringen dient te worden geïnventariseerd welke functies/taken specifieke risico’s met zich meebrengen en welke keuringen/onderzoeken hiertoe dienen te worden aangeboden. Op basis van deze inventarisatie dient een overzicht van deze functies te worden opgesteld. De te stellen eisen, het doel van de keuring of het onderzoek, de te stellen gezondheidsvragen en het uit te voeren medisch onderzoek worden overeenkomstig het Besluit aanstellingskeuringen schriftelijk vastgelegd na schriftelijke advisering daarover door een gecertificeerde bedrijfsarts of arbodienst.

6.2.3. Persoonlijke beschermingsmiddelen

Wanneer de risico’s van werkzaamheden niet kunnen worden weggenomen of onvoldoende acceptabel kunnen worden gereduceerd, dient de organisatie de medewerkers (vast en tijdelijk) te voorzien van de noodzakelijke persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM).

Overeenkomstig de arbeidsomstandighedenwetgeving dient de organisatie op basis van de resultaten uit risico-inventarisaties en taakrisicoanalyses te identificeren welke PBM noodzakelijk zijn voor de uitvoering van werkzaamheden. Voor het verstrekken, het onderhoud en de vervanging van PBM’s, dient een systeem te worden ingericht. Het projectplan dient bepalingen te bevatten ten aanzien van de toepassing van PBM. De PBM dienen afgestemd te zijn op de voorkomende activiteiten en de geïdentificeerde risico's.

6.3. Eisen management middelen

De organisatie dient te beschikken over een systeem waarmee de inzet van adequaat materieel en middelen kan worden afgestemd op de verschillende typen en technieken van opsporing en benadering. Al het in te zetten materieel en middelen dient minimaal te voldoen aan de eisen uit dit certificatie schema.

6.3.1. Beheersing van materieel en middelen

De organisatie dient het binnen de organisatie aanwezige materieel en middelen te inventariseren inclusief onderhoud- en keuringstermijnen. Het overzicht dient actueel te zijn en daarom periodiek te worden bijgewerkt. Voor al het materieel en de middelen dient de keurende instantie te zijn vastgelegd inclusief aantoonbare deskundigheid.

Materieel en middelen dienen te voldoen aan de eisen uit dit certificatieschema (inclusief bijlagen), alsmede de eigen gedocumenteerde eisen. Zowel de organisatie als de werknemer dienen zich hiervan te overtuigen. Middels een inkoopprocedure dient de organisatie te borgen dat alleen materieel en middelen worden aangeschaft welke aan de eisen voldoen.

De organisatie dient te beschikken over een systeem van identificatie en beheer van alle in te zetten middelen op een project. Van al het ingezette materiaal tijdens een project dient een registratie te worden bijgehouden op de projectlocatie, waarmee kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de veiligheidseisen zoals beschreven in de bijlagen behorende bij dit certificatieschema.

De organisatie dient door middel van registraties van keuring en onderhoud aan te tonen dat materieel en middelen voldoen aan de bijlagen van dit certificatieschema. Binnen het beheersingssysteem dient te zijn geborgd dat voor werkzaamheden geen ongekeurd of afgekeurd materieel wordt ingezet.

6.3.2. Inhuur van materieel, middelen en personen

Bij inhuur van materieel en middelen wordt door de organisatie vooraf vastgesteld dat

  • deze voldoen aan de eisen uit de eisen uit dit schema inclusief de bijlagen;

  • de personen die worden ingezet in projecten voldoen aan de kwalificatie en opleidingseisen.

De resultaten van deze beoordeling worden geregistreerd. Derden betrokken bij het project worden vooraf op de hoogte gesteld van de relevante projectinformatie. De inhuur ten behoeve van de opsporing vindt plaats door en onder verantwoordelijkheid van een organisatie die (mede) is gecertificeerd conform deelgebied A. Inhuur ten behoeve van het civieltechnisch opsporingsproces vindt plaats door en onder verantwoordelijkheid van een organisatie die (mede) is gecertificeerd conform deelgebied B.

6.3.3. Beheersing van detectie- en meetapparatuur

Detectieapparatuur dient initieel (typekeuring) en vervolgens jaarlijks te worden gevalideerd. Doelstelling hiervan is om vast te stellen of het detectieapparaat geschikt is voor het opsporen van CE, en zo ja, in welke situaties en omstandigheden dit apparaat toepasbaar is.

Ten behoeve van de (initiële en jaarlijkse) validatie wordt door de organisatie een validatieprotocol vastgesteld, waarin ten minste de volgende zaken aan de orde komen:

  • soorten objecten (materiaal)/verstoringen die worden gedetecteerd;

  • geschiktheid voor soorten CE en locatiespecifieke omstandigheden;

  • meetbereik (diepte);

  • toepasbaarheid in verschillende grondsoorten;

  • gevoeligheid voor verstoringen;

  • nauwkeurigheid.

De resultaten van de validatie worden gerapporteerd, waarin tevens een vergelijking plaatsvindt met de specificaties van de gebruikershandleiding en/of de resultaten van vorige validaties.

De organisatie dient een overzicht van alle binnen de organisatie gebruikte detectieapparaten op te stellen en actueel te houden. Voor elke detector dient een werkinstructie te worden opgesteld. De bediening van detectieapparatuur dient te geschieden door een persoon die aantoonbaar deskundig is voor het werken met het desbetreffende detectieapparaat. De organisatie dient een procedure op te stellen hoe deze deskundigheid wordt gewaarborgd en geregistreerd.

Het onderhoud en kalibreren van meet- en detectieapparatuur dient plaats te vinden op basis van een kalibratie- en onderhoudssysteem. Bij het onderhoud en kalibreren van meet- en detectieapparatuur dient rekening te worden gehouden met de richtlijnen van de fabrikant/leverancier en de resultaten van de initiële en jaarlijkse validatie.

Meet- en detectieapparatuur dient te worden beveiligd tegen oneigenlijke justering of andere invloeden die de resultaten negatief kunnen beïnvloeden. Registraties van validatie, kalibratie, keuringen en onderhoud dienen tenminste voor een periode van 5 jaar te worden bewaard, tenzij een wettelijke regeling een langere termijn voorschrijft.

6.4. Eisen managementsysteem

6.4.1. Algemene eisen

De organisatie dient, in overeenstemming met de eisen uit dit certificatieschema, het eigen managementsysteem op te zetten, te documenteren, in te voeren en te onderhouden.

6.4.2. Systeemhandboek

De organisatie dient te beschikken over een gedocumenteerd managementsysteem, waarvan het systeemhandboek ten minste de volgende aspecten dient te bevatten:

  • a) het onderwerp en toepassingsgebied (scope) met inbegrip van eventuele uitsluitingen;

  • b) beschrijving van de niet-uitgesloten en door dit certificatieschema vastgestelde gedocumenteerde procedures, of een verwijzing ernaar;

  • c) een beschrijving van de interacties binnen het managementsysteem alsmede met andere systemen, voor zover het een niet geïntegreerd managementsysteem betreft;

  • d) een matrix waarin de relatie tussen normelementen uit dit certificatieschema en de systeemdocumenten is vastgelegd.

Het staat de organisatie vrij om de verschijningsvorm (bijv. elektronisch, hardcopy) van het systeem af te stemmen op de bedrijfsorganisatie. Uitsluitingen van normparagrafen zijn slechts mogelijk op basis van de deelgebieden zoals toegelicht in hoofdstuk 1.

6.4.3. Beheersing van documenten

De organisatie dient te beschikken over een gedocumenteerde procedure waarmee de beheersing van door dit schema vereiste documenten is geregeld. Dit dient ten minste te omvatten:

  • a) goedkeuring voor uitgifte;

  • b) beoordeling en regelmatige actualisatie;

  • c) identificatie, leesbaarheid en herkenbaarheid;

  • d) revisiebeheer;

  • e) beheersing en distributie van externe documenten;

  • f) voorkomen van onbedoeld gebruik en verwijdering van vervallen documenten;

  • g) bepaling van bewaartermijnen.

De in dit certificatieschema genoemde projectdocumenten worden minimaal 5 jaar bewaard, tenzij een wettelijke regeling een langere bewaartermijn vereist.

6.4.4. Beheersing van registraties

Registraties moeten worden vastgesteld en bijgehouden om het bewijs te leveren van het voldoen aan de eisen en van de doeltreffende werking van het managementsysteem. De organisatie dient alle voor dit doel noodzakelijke registraties alsmede de in dit schema voorgeschreven registraties te identificeren en door middel van een gedocumenteerde procedure te beheersen, inclusief een opgave van de bewaartermijn en de wijze van vernietiging. Registraties moeten leesbaar, herkenbaar en terug te vinden zijn.

6.4.5. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

De organisatie moet haar operationele organisatiestructuur vastleggen in een organisatieschema. Uit dit schema moeten de operationele relaties tussen de vermelde functies blijken. Het management van de organisatie moet bewerkstelligen dat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn gedefinieerd, vastgelegd en kenbaar gemaakt in de organisatie.

De organisatie dient een lid van het management te benoemen die, ongeacht overige verantwoordelijkheden, de verantwoordelijkheid en bevoegdheid moet hebben om:

  • te bewerkstelligen dat processen die nodig zijn voor het functioneren van het managementsysteem worden vastgesteld, ingevoerd en onderhouden;

  • te rapporteren aan de directie over het functioneren van het managementsysteem en de eventuele noodzaak tot verbetering;

  • te bevorderen dat medewerkers zich bewust zijn van zowel de eisen van de opdrachtgever alsmede van de eisen uit wet- en regelgeving;

  • samen te werken met externe partijen voor zover dit betrekking heeft op het functioneren van het managementsysteem.

6.4.6. Directieverantwoordelijkheid

De directie moet het bewijs leveren van haar betrokkenheid bij het ontwikkelen, invoeren en functioneren van het beleid van de organisatie oor:

  • het belang om te voldoen aan zowel de eisen van opdrachtgevers als aan wet- en regelgeving kenbaar te maken binnen de organisatie;

  • het gedocumenteerde en ondertekende ondernemingsbeleid zodanig in te richten dat daarmee invulling aan dit schema wordt gegeven;

  • het beleid ten minste één keer per drie jaar te evalueren en – zo nodig – te actualiseren;

  • ten minste jaarlijks het managementsysteem te beoordelen op geschiktheid, doeltreffendheid en aansluiting bij de organisatie alsmede de eisen uit dit certificatieschema;

  • op basis van de evaluatie zo nodig verbeteringen aan te brengen en het beleid bij te stellen;

  • de noodzakelijke middelen ter beschikking te stellen.

6.4.7. Interne communicatie

De organisatie dient in haar managementsysteem de interne communicatieprocessen vast te leggen voor zover deze betrekking hebben op de werkzaamheden binnen de werkingssfeer van dit certificatieschema. Geïdentificeerd dient te worden:

  • doel/onderwerp;

  • aanwezigen;

  • frequentie;

  • wijze van verslaglegging.

Voorts dient de organisatie te beschikken over procedures/instructies voor het betrekken van werknemers bij de ontwikkeling en invoering van veiligheidsprocedures.

6.4.8. Externe communicatie

De organisatie dient vast te leggen op welke wijze de communicatie met belanghebbende partijen wordt georganiseerd. Hiertoe dient de organisatie per project te identificeren welke belanghebbende partijen dit betreft en hoe deze worden geïnformeerd, hieronder vallen minimaal:

  • a) EODD;

  • b) opdrachtgever;

  • c) gemeente(n) waarbinnen de opsporing wordt uitgevoerd en indien noodzakelijk de naburige gemeenten;

  • d) de certificatie-instelling;

  • e) relevante hulpverleningsdiensten;

  • f) ingehuurde bedrijven.

6.4.9. Bewaking en meting

De organisatie moet de benodigde bewaking-, meet- en analyseprocessen bepalen, plannen en invoeren om:

  • aan te tonen dat de dienstverlening en procesbeheersing voldoet aan de eisen van dit schema:

  • te bewerkstelligen dat het managementsysteem voldoet aan de geldende eisen uit dit certificatieschema;

  • aan te tonen dat men voldoet aan wet- en regelgeving

6.4.10. Werkplekinspecties

De organisatie dient binnen haar managementsysteem te voorzien in periodieke werkplekinspecties om tijdig te signaleren of werkplekcondities en gedrag of handelingen van medewerkers en derden leiden tot onveilige situaties die resulteren in afwijkingen, incidenten of ongevallen.

Daartoe dient in het managementsysteem ten minste het volgende te zijn vastgelegd:

  • minimaal één keer per maand een inspectie door de direct leidinggevende per project;

  • halfjaarlijkse inspectie door management;

  • methode en registratie van inspecties;

  • opvolging van inspectieresultaten;

  • analyse van tekortkomingen;

  • terugkoppeling naar medewerkers.

6.4.11. Interne audits

De organisatie moet met geplande tussenpozen interne audits uitvoeren om vast te stellen of het managementsysteem:

  • voldoet aan de eisen uit dit certificatieschema;

  • voldoet aan de eisen van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving;

  • doeltreffend is geïmplementeerd en onderhouden.

Middels een gedocumenteerde auditplanning dient de organisatie aan te tonen dat jaarlijks alle elementen van dit schema ten minste eenmaal worden getoetst. Het gewogen belang van processen, geïdentificeerde risicogebieden en resultaten van eerdere audits dient hierin tot uiting te komen. Tijdens de interne auditcyclus dient ook het bezoek aan ten minste één projectlocatie te worden opgenomen, waarbij de aandacht ligt op systeemaspecten welke niet tijdens de werkplekinspecties zijn meegenomen.

Ten aanzien van de bekwaamheid en beoordeling van auditors dient de organisatie een procedure in te richten welke aansluit op de eisen van de NEN-EN-ISO 19011:2002 Richtlijnen voor het uitvoeren van kwaliteits – en/of milieumanagementsysteemaudits. Door de keuze van auditors en het uitvoeren van audits moeten de objectiviteit en onpartijdigheid van het auditproces gegarandeerd worden. De auditors mogen geen audit uitvoeren over hun eigen werk en dienen voldoende gekwalificeerd te zijn.

Er dient een gedocumenteerde procedure te zijn waarin is vastgelegd hoe:

  • het auditprogramma wordt bestuurd en beheerd en wie hiervoor verantwoordelijk is;

  • doelstellingen van de directie worden vertaald naar het auditprogramma;

  • een auditteam wordt samengesteld;

  • audits worden gepland, uitgevoerd en gerapporteerd;

  • auditresultaten worden opgevolgd en geanalyseerd.

6.4.12. Beheersing van klachten en tekortkomingen

De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure en deze op peil te houden ten aanzien van de behandeling van klachten en tekortkomingen in relatie tot het geleverde werk en het managementsysteem. Door middel van de procedure dient o.a. geregeld te zijn:

  • wie de verantwoordelijke functionarissen zijn voor de behandeling;

  • dat klachten/tekortkomingen geregistreerd en gearchiveerd worden;

  • dat de melder wordt geïnformeerd over het resultaat van de afhandeling;

  • dat er terugkoppeling betreffende de klacht/tekortkoming binnen de organisatie plaatsvindt.

Verder dient de organisatie in het projectplan aan te geven welke functionarissen aanspreekbaar zijn ingeval er tijdens of na de uitvoering van het werk problemen geconstateerd worden. Deze functionarissen dienen bevoegd te zijn om corrigerende maatregelen te nemen om de problemen op te heffen. Dit dient in de functiebeschrijving te worden vastgelegd.

6.4.13. Beheersing van ongevallen en incidenten

De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure, en deze op peil te houden, voor het melden, registreren, onderzoeken en beheersen van (bijna) ongevallen en incidenten met en zonder verzuim, brand en schade aan mens, materieel en omgeving.

Deze procedure dient ten minste te bevatten:

  • wijze van melding en rapportage;

  • onderzoeksmethode;

  • afhandelingtermijnen;

  • aanwijzing onderzoeksverantwoordelijke;

  • vaststellen verbetermaatregelen en terugkoppeling TRA;

  • controle op uitvoering en effectiviteit;

  • publicatie en communicatie.

6.4.14. Voorbereiding op noodsituaties

De organisatie dient procedures en beheersmaatregelen vast te stellen en te documenteren waarmee de waarschijnlijkheid van en reactie op mogelijke incidenten en noodsituaties kan worden beheerst ten einde de situaties te voorkomen of uitbreiding hiervan te beperken. Deze procedure dient ten minste de volgende taken te bevatten:

  • communicatie intern en met de omgeving en betrokkenen;

  • preventieve en correctieve maatregelen;

  • vereiste middelen;

  • competentie eisen.

De organisatie dient haar noodplannen periodiek (minimaal jaarlijks) te evalueren en bij te stellen op basis van de eigen evaluaties. Het noodplan dient onderdeel uit te maken van het projectplan.

6.5. Proceseisen vooronderzoek

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van vooronderzoek. Het vooronderzoek heeft tot doel om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het onderzoeksgebied CE aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied af te bakenen. Het vooronderzoek bestaat uit zowel het inventariseren als beoordelen (analyseren) van bronnenmateriaal. Eindresultaat is een rapportage en een bijbehorende CE bodembelastingkaart.

De organisatie dient bij aanvang van het onderzoek na te gaan of er in het verleden onderzoek is uitgevoerd naar de aanwezigheid van CE, en zo ja, te rapporteren op welke wijze deze informatie is betrokken bij het onderzoek.

6.5.1. Inventarisatie van bronnenmateriaal

Het bronnenonderzoek vindt plaats op basis van een inventarisatie van:

  • gebeurtenis/informatie die een aanwijzing vormt dat het onderzoeksgebied, of een gedeelte daarvan, verdacht is op de aanwezigheid van CE (indicaties);

  • gebeurtenis/informatie die een aanwijzing vormt dat het verdacht gebied, of een gedeelte daarvan, als onverdacht kan worden aangemerkt (contra-indicatie).

De organisatie dient ten minste de in de onderstaande tabel weergegeven verplichte bronnen te raadplegen. Aanvullende bronnen worden in ieder geval geraadpleegd indien sprake is van de onder de toelichting op de aanvullende bronnen beschreven situatie. In de rapportage wordt gemotiveerd waarom een aanvullende bron wel/niet geraadpleegd is. Eventuele leemten in kennis dienen te worden gespecificeerd in de rapportage.

Bijlage 249967.png
Tabel: overzicht verplichte en aanvullende bronnen

Het inventariseren van bronnenmateriaal dient op een eenduidige wijze te worden gedocumenteerd, zodanig dat gebruikte bronnen te herleiden zijn door een derde partij. De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure waarin de methodiek van het onderzoek is vastgelegd, waarin herleidbaarheid en volledigheid van feiten worden geborgd en waarin de archivering van gegevens die bruikbaar kunnen zijn voor een vervolgstap in het proces opsporen van CE is geregeld.

Toelichting verplichte bronnen

Literatuur

Aan de start van het bronnenonderzoek wordt op basis van literatuuronderzoek een lijst opgesteld met oorlogshandelingen die relevant zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied (indicaties). Deze lijst bevat tevens een verwijzing naar de datums waarop de oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden.

Gemeentelijk en provinciaal archief

Bij het raadplegen van het gemeentelijke en provinciaal archief dienen ten minste de stukken van de luchtbeschermingsdienst, de stukken over aangetroffen/geruimde CE en de oorlogsschaderapporten te worden geraadpleegd. Indien deze stukken niet aanwezig zijn, dient dit te worden vermeld in de rapportage.

Indien er indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE dient in het gemeentelijke en provinciaal archief voorts te worden gezocht naar gegevens over relevante naoorlogse ontwikkelingen (contra indicaties), tenzij andere bronnen hierover reeds voldoende informatie hebben opgeleverd. Indien deze gegevens niet aanwezig zijn, dient dit te worden vermeld in de rapportage.

Explosieven Opruimings Dienst Defensie

Bij het raadplegen van het archief van de Explosieven Opruimings Dienst Defensie dient als eerste de database met meldingen van aangetroffen CE en de collectie mijnenveldkaarten te worden geraadpleegd. Indien in de database met meldingen van aangetroffen CE indicaties voor de aanwezigheid van CE worden aangetroffen, dient de collectie MORA’s/UO’ste worden geraadpleegd. Indien in de collectie mijnenveldkaarten indicaties voor de aanwezigheid van CE worden aangetroffen, dient de collectie mijnenveld ruimrapporten te worden geraadpleegd.

Luchtfotocollectie Wageningen Universiteit en Topografische Dienst

De organisatie dient beschikbare luchtfoto’s betreffende de datum waarop de oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden te inventariseren. Daaruit worden de bruikbare luchtfoto’s geselecteerd. Bij de selectie van luchtfoto’s dient rekening te worden gehouden met: opnamedatum in relatie tot oorlogshandelingen, kwaliteit van het fotobeeld en de schaal. De organisatie interpreteert de geselecteerde luchtfoto’s ten minste op schade aan het landschap als gevolg van oorlogshandelingen en de aanwezigheid van militaire werken. De interpretatie van luchtfoto’s dient te geschieden door een deskundige met ervaring in de interpretatie van luchtfoto’s uit het tijdvak 1940-1945. De organisatie dient de beschikbare luchtfoto’s te rapporteren en daarin tevens de selectie te motiveren.

Indien er indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE, dient de organisatie de luchtfoto’s en/of satellietbeelden te verzamelen met dekking van het onderzoeksgebied uit de naoorlogse periode. De organisatie vergelijkt de luchtfoto’s/satellietbeelden met luchtfoto’s uit het tijdvak 1940-1945, met als doel te inventariseren welke naoorlogse ontwikkelingen in het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden waarbij grond is geroerd of verzet. De organisatie dient de selectie van luchtfoto’s/satellietbeelden te motiveren in het rapport.

Toelichting aanvullende bronnen

Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie

De organisatie raadpleegt de literatuurcollectie van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie indien onvoldoende informatie aanwezig is om een totaalbeeld te vormen van oorlogshandelingen in het onderzoeksgebied.

Nederlands Instituut voor Militaire Historie

De collectie ‘Duitse verdedigingswerken in Nederland en rapporten van het Bureau Inlichtingen te Londen (1940–1945)’ met collectienummer 575 van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie dient ten minste te worden geraadpleegd indien uit raadpleging van de verplichte bronnen blijkt dat er indicaties zijn dat Duitse militaire werken in het onderzoeksgebied aanwezig waren tijdens de Tweede Wereldoorlog.

De collectie ‘gevechtsverslagen en rapporten mei 1940’ met collectienummer 409 van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie dient ten minste te worden geraadpleegd indien uit raadpleging van de verplichte bronnen blijkt dat er indicaties zijn dat grondgevechten hebben plaatsgevonden in de periode mei 1940.

The National Archives Londen/Bundesarchiv-Militararchiv/The National Archives Washington DC

Er dient aanvullend bronnenonderzoek plaats te vinden indien uit raadpleging van de verplichte bronnen blijkt dat er indicaties zijn dat oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden, waarbij mogelijk CE in het onderzoeksgebied terecht zijn gekomen, maar er onvoldoende informatie aanwezig is in de Nederlandse archieven en op de geraadpleegde luchtfoto’s over:

  • de aard van de oorlogshandeling;

  • het aantal en de soort CE dat tijdens de oorlogshandeling is ingezet;

  • de inslaglocaties van CE.

Aanvullend onderzoek omvat één of meerdere van de onderstaande buitenlandse archieven:

  • The National Archives te Londen;

  • Bundesarchiv-Militararchiv te Freiburg;

  • The National Archives te Washington DC.

De organisatie dient de keuze voor het te raadplegen archief/de te raadplegen archieven te motiveren in het rapport op basis van het reeds verzamelde bronnenmateriaal.

Luchtfotocollectie The Aerial Reconnaissance Archives

Indien de verplichte luchtfotoarchieven onvoldoende resultaat opleveren, wordt aanvullend de Luchtfotocollectie The Aerial Reconnaissance Archives geraadpleegd. Op de inventarisatie en selectie van luchtfoto’s is hetgeen bepaald onder verplichte bronnen van toepassing.

Getuigenverklaringen

In overleg met de opdrachtgever wordt bepaald of getuigen worden gehoord. Dit wordt gerapporteerd. Indien getuigen worden gehoord, dient een schriftelijke getuigenverklaring te worden opgesteld en getekend door de getuige en/of door een vertegenwoordiger van de opdrachtgever die bij het horen van de getuige aanwezig is. De getuigenverklaring wordt opgenomen als bijlage bij het rapport.

6.5.2. Beoordelen en evalueren van bronnenmateriaal

De indicaties en contra-indicaties uit het bronnenonderzoek worden beoordeeld en op basis daarvan wordt gemotiveerd vastgesteld:

  • of er sprake is van een CE verdacht gebied, en zo ja;

  • de (sub)soort, hoeveelheid en verschijningsvorm van vermoedelijke CE;

  • horizontale en verticale afbakening van het verdachte gebied.

Bij de beoordeling en evalueren van het bronnenmateriaal worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Indien sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van CE, wordt de conclusie VERDACHT gerapporteerd. Indien er geen sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van CE, wordt de conclusie ONVERDACHT gerapporteerd.

  • 2. De conclusie wordt vastgesteld op basis van twee of meer onafhankelijk verifieerbare bronnen. Indien slechts één bron is aangetroffen, wordt dat duidelijk aangegeven in de rapportage. In de rapportage wordt gerapporteerd hoe de betrouwbaarheid van de bronnen is ingeschat.

  • 3. Indicaties/contra-indicaties dienen een locatieverwijzing te hebben, aangezien deze essentieel is om te bepalen of de informatie relevant is voor de aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied. Voor de locatieverwijzing gelden de volgende uitgangspunten:

    • indicaties/contra-indicaties moeten worden vertaald naar een locatie in de huidige topografie;

    • waar sprake is van onduidelijkheid/onbetrouwbaarheid in de locatieverwijzing, wordt dit gedocumenteerd;

    • bij gebruikmaking van indicaties/contra-indicaties uit geschreven bronnen, dient de locatieverwijzing uit het bronbestand in de rapportage ongewijzigd te worden overgenomen.

  • 4. Bij het vaststellen van de conclusie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

    • Bij de beoordeling of bepaalde oorlogshandelingen een indicatie vormen voor de aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied, wordt bijlage 3 als leidraad gehanteerd. Hiervan mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.

    • Als er geen indicaties zijn die wijzen op de aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied, is de conclusie ONVERDACHT.

    • Als er indicaties zijn dat bij oorlogshandelingen in het onderzoeksgebied bepaalde hoofdsoorten van CE zijn gebruikt/betrokken geweest, dan is (een deel van) het onderzoeksgebied VERDACHT op de aanwezigheid van deze hoofdsoorten CE, tenzij op basis van contra-indicaties het tegendeel kan worden bewezen.

  • 5. Het verdachte gebied wordt horizontaal en verticaal afgebakend, gespecificeerd per (sub)soort CE, hoeveelheid en verschijningsvorm van vermoedelijke CE. Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

    • Bij de horizontale afbakening van het verdachte gebied wordt bijlage 3 als bijlage gehanteerd. Hiervan mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.

    • Uitgangspunten verticale afbakening:

      • a) bij het bepalen van de verticale afbakening dient specifiek rekening te worden gehouden met: bodemweerstand, verwachte indringingsnelheid en -hoek, gewicht, vorm en diameter CE;

      • b) voor het berekenen van de penetratiediepte wordt gebruik gemaakt van een rekenmethode waarin ten minste rekening gehouden met de volgende parameters: de afwerphoogte, de afwerpsnelheid, het gewicht van de bom, de diameter van de bom en de weerstand van de bodem;

      • c) indien sprake is van grondverzet/grondroering in de periode 1945 tot heden, wordt op basis daarvan bepaald of, en zo ja tot welke diepte minus maaiveld (gerelateerd aan NAP), de aanwezigheid van CE kan worden uitgesloten;

      • d) de verticale afbakening wordt zodanig uitgedrukt dat deze is te herleiden tot de diepte ten opzichte van NAP.

    • Uitgangspunten horizontale afbakening:

      • a) bij de horizontale afbakening van het verdachte gebied wordt de tolerantie gemotiveerd, gebaseerd op het beschikbare bronnenmateriaal;

      • b) het verdachte gebied wordt weergegeven in RD coördinaten.

    • Onder de verschijningsvorm wordt verstaan de wijze waarop CE in het verleden in de (water)bodem zijn terechtgekomen, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in: afgeworpen, verschoten/gegooid/gelegd/weggeslingerd, opgeslagen/gedumpt/begraven (inclusief redepositie), als restanten uit springputten of explosie en als onderdeel van (vliegtuig)wrakken en/of gezonken vaartuigen.

6.5.3. Uitsluitingen/onderzoeksbeperkingen

In overleg met de opdrachtgever kan worden besloten om de verticale afbakening van het verdachte gebied en/of de inventarisatie van de hoeveelheid van vermoedelijke CE uit te sluiten van het vooronderzoek. Deze keuze kan samenhangen met de aard van het onderzoek en/of de grootte van het onderzoeksgebied en wordt gemotiveerd in de rapportage. De verticale afbakening is in ieder geval vereist voor het uitvoeren van een risicoanalyse voor het toekomstige gebruik van het verdachte gebied en deze maakt daar dan onderdeel van uit. Tevens is de verticale afbakening vereist indien het de bedoeling is om, na opsporing, in het proces-verbaal van oplevering een uitspraak te kunnen doen over de aanwezigheid van CE zonder beperking in het verticale vlak.

In overleg met de opdrachtgever kan voorts worden besloten om het vooronderzoek (eerst) uitsluitend te richten op de indicaties die wijzen op de vermoedelijke aanwezigheid van CE en geen onderzoek te doen naar mogelijke contra-indicaties over de periode 1945 – heden. In dat geval wordt (in eerste instantie) geen onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld naoorlogse ontwikkelingen in het onderzoeksgebied, die relevante contra-indicaties kunnen opleveren. Deze onderzoeksbeperking wordt onder opgave van reden in het rapport beschreven.

6.5.4. Rapportage en CE bodembelastingkaart

Het resultaat van het vooronderzoek omvat een rapportage en een daarbij behorende digitale CE bodembelastingkaart.

De rapportage omvat, naast de in de voorgaande subparagraaf genoemde zaken, ten minste:

  • aanleiding van het vooronderzoek;

  • omschrijving en doelstelling van opdracht;

  • begrenzing van het onderzoeksgebied;

  • beschrijving uitvoering onderzoek (inclusief betrokken personen);

  • verantwoording bronnenmateriaal (inclusief bronverwijzing);

  • resultaten van de beoordeling van het bronnenmateriaal;

  • beschrijving van leemten in kennis.

De bronverwijzingen in het rapport bevatten minimaal een collectie-, archief- en/of inventarisnummer. Indien luchtfoto’s zijn geraadpleegd, dienen aanvullend het sortienummer en het luchtfotonummer te worden vermeld.

Op de CE bodembelastingkaart wordt het verdachte en niet-verdachte gebied (horizontaal) binnen het onderzoeksgebied weergegeven. De kaart dient te zijn geprojecteerd in het Rijksdriehoekstelsel. De kaart bevat ten minste een titel, auteur, noordpijl, schaal, datum van opmaak/versie/kenmerk en legenda. De cartografische weergave van analoge reproducties van de kaart(en) dient te waarborgen dat de coördinaten van ingetekende geometrische objecten nauwkeurig kunnen worden afgelezen.

Het rapport en de CE bodembelastingkaart dienen te worden geaccordeerd door een door het management bevoegd persoon.

6.6. Proceseisen opsporing

Deze paragraaf is van toepassing op het opsporen van CE. De organisatie moet de processen die nodig zijn voor het realiseren van de opsporing plannen, voorbereiden en uitvoeren conform de eisen als gesteld in deze paragraaf. De organisatie dient voor de beheersing van processen werkinstructies op te stellen waarmee wordt geborgd dat deze worden uitgevoerd op een manier die overeenkomt met de daartoe gestelde eisen (normatief of door de opdrachtgever vastgesteld).

Opsporing dient te gebeuren door deskundige personen. Opsporing omvat binnen het opsporingsgebied het geheel van:

  • 1. werkvoorbereiding;

  • 2. detecteren;

  • 3. lokaliseren;

  • 4. laagsgewijs ontgraven;

  • 5. identificeren;

  • 6. tijdelijk veiligstellen van de situatie;

  • 7. de overdracht aan de EODD;

  • 8. Proces-verbaal van oplevering aan de opdrachtgever en Bevoegd Gezag.

De handelingen genoemd onder punt 2 t/m 4 kunnen cyclisch worden verricht. Dit wordt aangeduid als benaderen. In plaats van benaderen kan er voor worden gekozen om munitiescheiding toe te passen. In dat geval is paragraaf 6.6.6 van toepassing.

6.6.1. Personele deskundigheid opsporing

In paragraaf 6.2.1 en bijlage 2zijn eisen betreffende de personele deskundigheid opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende deskundigheidsniveaus: Assistent OCE-deskundige, OCE-deskundige en Senior OCE-deskundige, waarvoor in bijlage 2 eindtermen zijn gesteld. Tevens zijn eindtermen vastgesteld voor Basiskennis OCE (overige functionarissen in het OCE werkgebied).

Bij de uitvoering van de werkzaamheden zoals beschreven in dit hoofdstuk, dienen de volgende regels in acht te worden genomen:

  • 1. Benaderen, munitiescheiding, identificeren en tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE vindt plaats door minimaal een OCE-deskundige en een Assistent OCE-deskundige. Op het project is altijd een Senior OCE-deskundige aanwezig.

  • 2. De organisatie ziet er op toe dat personen die aanwezig zijn binnen het OCE werkgebied beschikken over een certificaat Basiskennis OCE, dan wel het OCE werkgebied uitsluitend onder begeleiding van ten minste een Assistent OCE-deskundige betreden.

  • 3. De wijze waarop de uitvoering van werkzaamheden door de onderscheiden OCE-deskundigen op projectniveau wordt ingevuld, wordt gerapporteerd in het projectplan.

Op de algemene regel zoals hierboven genoemd onder punt 1, gelden de volgende uitzonderingen:

  • 1. Computerondersteund detecteren vindt plaats door minimaal twee Assistent OCE-deskundigen. Indien op een projectlocatie met meer dan twee Assistent OCE-deskundigen computerondersteund wordt gedetecteerd en/of er bij deze werkzaamheden risico bestaat op het spontaan aantreffen van CE, is op de projectlocatie een OCE-deskundige aanwezig. De vraag of tijdens het computerondersteund detecteren ook een Senior OCE-deskundige aanwezig moet zijn, wordt beoordeeld bij de werkvoorbereiding en gerapporteerd in het projectplan.

  • 2. Indien de (vermoedelijke) CE zich onder de waterspiegel bevinden en het detecteren, benaderen, identificeren en/of tijdelijk veiligstellen wordt uitgevoerd door middel van duikarbeid zoals bedoeld in het Arbeidsomstandighedenbesluit, gelden de navolgende regels.

  • Het detecteren vindt plaats door ten minste een Assistent OCE-deskundige, die tevens bevoegd is tot het verrichten van duikarbeid. De reserveduiker is eveneens ten minste een Assistent OCE-deskundige. De duiker(s) word(t)en direct boven de waterspiegel bijgestaan door een OCE-deskundige, die verbaal in verbinding staat met de Assistent OCE-deskundige(n) die de duikarbeid verricht(en).

  • Het benaderen, identificeren en/of tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE vindt plaats door ten minste een OCE-deskundige, die tevens bevoegd is tot het verrichten van duikarbeid. De reserveduiker is eveneens ten minste een OCE-deskundige. De duiker(s) word(t)en direct boven de waterspiegel bijgestaan door een Senior OCE-deskundige, die verbaal in verbinding staat met de OCE-deskundige(n) die de duikarbeid verricht(en).

6.6.2. Werkvoorbereiding

De organisatie moet de processen die nodig zijn voor een veilige, deskundige en juiste uitvoering van het project identificeren en plannen. Ten behoeve daarvan dient te worden voorzien in een schriftelijke procedure voor de werkvoorbereiding, waarin ten minste aandacht wordt besteedt aan:

  • verantwoordelijkheden (inclusief vaststelling en goedkeuring projectplan);

  • samenwerking, identificatie en communicatie met verschillende disciplines;

  • planning;

  • documentatie en registraties.

De werkvoorbereiding dient ten minste te resulteren in een projectplan. De organisatie dient te beschikken over een procedure inzake hoe te handelen bij het spontaan aantreffen van CE.

6.6.2.1. Projectplan

Ten behoeve van de opsporing wordt een projectplan opgesteld. Het projectplan omvat ten minste de volgende onderdelen:

  • 1. een omschrijving en doelstelling van de opdracht;

  • 2. een beschrijving van de projectorganisatie met taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;

  • 3. een beschrijving van de wijze van interne en externe communicatie;

  • 4. de planning van de werkzaamheden en inzet van personeel;

  • 5. een werktekening met daarop ten minste de ligging van het werk-/opsporingsgebied, geprojecteerd op een ondergrond van de omgeving (gebaseerd op de Grootschalige Basiskaart Nederland;GBKB) met daarop aangegeven de ligging ten opzichte van het Rijksdriehoeknet (door middel van RD-coördinaten);

  • 6. een omschrijving van de wijze van detectie en daarbij te gebruiken detectiemethoden en apparatuur;

  • 7. een beschrijving van de wijze van lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en identificatie en daarbij te gebruiken materieel en hulpmiddelen;

  • 8. een beschrijving van de wijze van tijdelijk veiligstellen van CE;

  • 9. de communicatie met de EODD en informatie betreffende de eventuele vernietigingslocatie conform bijlage 1;

  • 10. een projectgebonden risico-evaluatie en een beschrijving van de te treffen veiligheidsmaatregelen in de onderscheiden procesfasen;

  • 11. een VGM-plan (veiligheid-, gezondheid- en milieuplan);

  • 12. een protocol voor de inschakeling van hulpverleningsdiensten;

  • 13. een beschrijving van aansprakelijkheden en verzekeringen;

  • 14. een beschrijving van de projectcontroles (wat, wie en hoe controleren op welk moment), inclusief de wijze van registratie en de terugkoppeling daarvan.

Een projectplan voor uitsluitend een detectieonderzoek omvat in ieder geval de onderdelen genoemd onder punt 1 t/m 6.

Het projectplan en de beschrijving van de werkmethoden dienen te borgen dat alle geïdentificeerde risico’s op adequate wijzen worden vermeden of beheerst. In het projectplan dient te worden beschreven welke personen hebben meegewerkt aan de werkvoorbereiding. De Senior OCE-deskundige en een bevoegd lid van het management van de organisatie dienen aantoonbaar te hebben ingestemd met de inhoud van het projectplan.

6.6.2.2. Communicatie projectplan gemeente en opdrachtgever

Het projectplan dient aantoonbaar te zijn goedgekeurd door de opdrachtgever en de gemeente(n) waarbinnen het opsporingsgebied is gelegen. Goedkeuring door de gemeente dient plaats te vinden door of namens de verantwoordelijke voor openbare orde en publieke veiligheid. Indien de uitvoering van het project ook van invloed kan zijn op de openbare orde en publieke veiligheid in (een) omliggende gemeente(e), wordt ook aan deze gemeente(n) om goedkeuring van het projectplan gevraagd. De goedkeuring van het projectplan door gemeente(n) en opdrachtgever wordt opgenomen in het projectdossier, evenals de ontvangstbevestiging van de melding aan de CKI (paragraaf 5.1).

Goedkeuring van het projectplan door de gemeente is niet vereist ingeval het project uitsluitend een detectieonderzoek bestaande uit computerondersteunde detectie betreft. In dat geval kan worden volstaan met een kennisgeving van de uitvoering van het project aan de gemeente.

Bij aanpassing van de navolgende onderdelen van het projectplan dient aan de gemeente en de opdrachtgever opnieuw om goedkeuring te worden gevraagd: projectgebonden risico-evaluatie, de beschrijving van de te treffen veiligheidsmaatregelen en het VGM-plan.

6.6.2.3. Projectgebonden risico-evaluatie

De projectgebonden risico-evaluatie bestaat uit een adequate risico-inventarisatie en -evaluatie voor de opsporing. Hieruit volgen ten minste de benodigde acties gericht op:

  • de te treffen (persoonlijke) beschermende maatregelen voor personen op de projectlocatie en de omgeving;

  • het tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE;

  • de toegangsregeling en bewaking van de projectlocatie;

  • de verkeersmaatregelen en begaanbaarheid van de projectlocatie.

De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure voor de uitvoering van de projectgebonden risico-evaluatie, met expliciet daarin opgenomen de herleidbaarheid en volledigheid van de evaluatie. Tevens dienen de verantwoordelijkheden van de Senior OCE-deskundige te worden omschreven. De resultaten worden opgenomen in het projectdossier.

6.6.3. Detectieonderzoek

Detecteren omvat het vaststellen van de aanwezigheid van (mogelijke) CE door het met behulp van detectieapparatuur uitvoeren van een meting en de beoordeling van de meetgegevens. Voor het uitvoeren van het detectieonderzoek kunnen uiteenlopende methoden en technieken worden ingezet. Er wordt onderscheid gemaakt in analoge detectie en computerondersteunde detectie.

6.6.3.1. Selectie van detectiemethoden

Voorafgaand aan de detectiewerkzaamheden dient de organisatie de in te zetten detectieapparatuur te selecteren. De selectie van detectiemethoden vindt plaats op basis van de resultaten van de validatie (paragraaf 7.3.3) en de resultaten van het vooronderzoek. De keuze van de detectoren dient te worden beargumenteerd in het projectplan, waarin tevens de relevante apparaatinstellingen worden beschreven. Er worden uitsluitend detectieapparaten ingezet die voldoen aan paragraaf 6.3.3.

6.6.3.2. Uitvoeren detectie

Bij aanvang van de detectiewerkzaamheden dienen de projectgegevens zoals opgenomen in het projectplan te worden geverifieerd. De verificatie wordt aangetekend op de veldwerkregistraties. Ingeval van afwijkende omstandigheden die van invloed zijn op de kwaliteit van de detectie, dient terugkoppeling plaats te vinden met de werkvoorbereiding. De bediening van detectieapparatuur dient te voldoen aan paragraaf 6.3.3.

6.6.3.3. Veldwerkregistraties

De resultaten van het detectieonderzoek dienen te worden geregistreerd, waarbij in ieder geval wordt aangegeven:

  • datum van detectie;

  • projectgegevens (tenminste opdrachtgever, gemeente(n) en locatie);

  • de naam van de persoon die de detectie heeft uitgevoerd;

  • gebruikte detectieapparatuur;

  • weersomstandigheden (tenminste temperatuur en neerslag);

  • afgezocht gebied;

  • relevante visuele waarnemingen;

  • afwijkingen t.o.v. projectplan;

  • verificatie aangeleverde gegevens.

De veldwerkregistraties worden ingevuld door of onder verantwoordelijkheid van de OCE-deskundige.

6.6.3.4. Analoge detectie

Bij analoge detectie vindt de beoordeling van de meetgegevens direct tijdens de uitvoering van de meting plaats door de OCE-deskundige. Van de aangetroffen CE worden in ieder geval de volgende gegevens geregistreerd:

  • coördinaten ten opzichte van het Rijksdriehoeknet (RD-coördinaten);

  • indicatieve diepte (z).

6.6.3.5. Computerondersteunde detectie

De computerondersteunde detectie resulteert in een objectenlijst met ten minste:

  • coördinaten van aangetroffen uitslagen/verstoringen ten opzichte van het Rijksdriehoeknet (RD-coördinaten);

  • indicatieve diepte (z);

  • meetwaarden.

Ten behoeve van het opstellen van een objectenlijst vindt na uitvoering van de meting een beoordeling van de meetgegevens plaats door of onder verantwoordelijkheid van de Senior OCE-deskundige. Dit dient aantoonbaar te worden gemaakt in de rapportage van de detectie. In deze rapportage wordt duidelijk aangegeven en beargumenteerd op welke wijze de meetgegevens zijn gemodelleerd, mede in relatie tot de resultaten van het vooronderzoek. In de rapportage van de detectie worden aanbevelingen gedaan voor de verdere aanpak van benaderen.

6.6.4. Lokaliseren

Door middel van het lokaliseren wordt de ligplaats van de gedetecteerde objecten vastgesteld. Het lokaliseren bestaat uit het:

  • bepalen van de locatie van het object op basis van de meetwaarden (RD-coördinaten);

  • bepalen ontgravingsdiepte door (her)vaststellen van z-coördinaat.

De definitieve lokalisatiegegevens worden op de objectenlijst vastgelegd. Door middel van het lokaliseren wordt een ontgravingsdiepte vastgesteld die vervolgens wordt ontgraven.

6.6.5. Laagsgewijs ontgraven

Door het laagsgewijs ontgraven wordt het object blootgelegd, waardoor deze kan worden waargenomen. In het projectplan wordt aangegeven op welke wijze het laagsgewijs ontgraven plaatsvindt en welke middelen er worden ingezet. Het projectplan wordt hiertoe zo nodig aangevuld op basis van de resultaten van het detectieonderzoek. Alle betrokken partijen worden over de aanpassingen geïnformeerd. De organisatie dient te beschikken over de noodzakelijke werkinstructies voor activiteiten die in het kader van het laagsgewijs ontgraven worden uitgevoerd. Voor de eisen aan civieltechnische activiteiten wordt verwezen naar paragraaf 6.6.11.

6.6.6. Munitiescheiding

De organisatie dient het werkingsprincipe en het scheidingsbereik (welke CE) van gebruikte munitiescheidingsinstallatie(s) te documenteren en ten minste jaarlijks te valideren. Tevens dient een risico-inventarisatie & -evaluatie te worden uitgevoerd en gedocumenteerd, op basis waarvan de te treffen veiligheidsmaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen worden bepaald en uitgevoerd.

Bij toepassing van munitiescheiding dient in het projectplan te worden gemotiveerd waarom munitiescheiding wordt toegepast en of deze, gegeven de aanwezige CE en de toegepaste munitiesheidingsinstallatie, het vereiste resultaat oplevert. Bij deze motivatie worden in ieder geval de resultaten van het vooronderzoek en/of detectieonderzoek betrokken. Bij het toepassen van munitiescheiding vindt de identificatie van CE en het tijdelijk veilig stellen van de situatie en de overdracht van CE en schroot plaats volgens de toepasselijke paragrafen.

6.6.7. Identificeren

De identificatie volgt op het aantreffen van het object en heeft tot doel om vast te stellen of sprake is van een CE, en zo ja, om de soort, subsoort en wapeningstoestand (gewapende of ongewapende CE) van eventueel geplaatste ontstekers te bepalen. Van de identificatie wordt het volgende geregistreerd:

  • Is sprake van een CE, en zo ja:

    • uiteindelijke diepte van het aangetroffen CE;

    • soort en subsoort van het CE;

    • type van eventueel geplaatste ontstekers;

    • wapeningstoestand, kaliber en nationaliteit;

    • persoon die de identificatie heeft uitgevoerd.

De geregistreerde gegevens vormen een onderdeel van het projectdossier en worden als zodanig gearchiveerd.

6.6.8. Tijdelijk veiligstellen situatie

Het tijdelijk veiligstellen van de situatie omvat alle activiteiten na de benadering en identificatie die benodigd zijn om de uitwerkingsrisico’s van het CE in relatie tot de omgeving te beheersen tot aan het tijdstip van overdracht van het explosief aan EODD. Er worden bij het tijdelijk veiligstellen van de situatie geen demontagehandelingen aan het CE zelf verricht. De wijze van tijdelijk veiligstellen en de getroffen beschermende maatregelen worden geregistreerd.

6.6.9. VTVS en transport CE

De voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE dient te voldoen aan bijlage 6. Transport van CE dient te voldoen aan de daarvoor geldende regelgeving.

6.6.10. Overdracht aan EODD en afvoer schroot

Het ruimen van aangetroffen CE tijdens opsporingswerkzaamheden wordt uitgevoerd door de EODD. Voor aanvang van een opsporingproject, met uitzondering van een project dat alleen een detectieonderzoek omvat, wordt de EODD geïnformeerd overeenkomstig bijlage 1.

De overdracht van CE aan de EODD vindt plaats in aanwezigheid van Senior OCE-deskundige volgens het protocol in bijlage 1. Voorgeschreven registraties in het protocol dienen te worden opgenomen in het projectdossier. Voorafgaand aan afvoer van schroot vindt een eindcontrole plaats door de Senior OCE-deskundige. Deze eindcontrole wordt geregistreerd.

6.6.11. Civieltechnisch opsporingsproces

De civieltechnische ondersteuning omvat het geheel van organisatie en uitvoering van civieltechnische activiteiten die de opsporing mogelijk maken. Indien voor de opsporing gebruik wordt gemaakt van civieltechnisch materieel, wordt het project uitgevoerd door een organisatie die beschikt, dan wel een combinatie van twee organisaties die gezamenlijk beschikken, over een certificaat conform deelgebied A en B.

Indien een project in een combinatie wordt uitgevoerd, dienen de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden tussen de combinanten te zijn vastgelegd in een samenwerking-/combinatieovereenkomst. Dit wordt, met inachtneming van de bepalingen in dit certificatieschema, nader uitgewerkt in het projectplan. Bij uitvoering van het project ligt de eindverantwoordelijkheid voor de opsporing bij de organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied A. Dit laat onverlet dat elke combinant verantwoordelijk is voor de kwaliteit van haar eigen werkzaamheden.

De organisatie dient de civieltechnische activiteiten die vallen onder werking van dit certificatieschema en een directe invloed hebben op de (systeem)veiligheid of een belangrijke interactie kennen met betrokkenen of gerelateerde activiteiten, te identificeren en te plannen. Daarmee dient te worden geborgd dat de activiteiten beheerst worden uitgevoerd en omvat:

  • vastgelegde procedures voor de identificatie en beheersing van interactie met andere betrokken disciplines/partijen en werkzaamheden;

  • vastleggen van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in relatie tot eventuele andere partijen;

  • aantoonbare beheersing van de kritische activiteiten als omschreven in paragraaf 6.6.2.1.

Indien de organisatie haar diensten verleent aan derden dient men actief bij te dragen aan de veiligheidsbeheersing van de civieltechnische activiteiten. Eventuele adviezen dienen te worden geregistreerd in het projectdossier.

6.6.12. Oplevering

Na uitvoering van het project dient het terrein conform afspraak te worden opgeleverd. De wijze van opleveren staat vermeld in het projectplan. Indien daarin niets is vermeld, dient het terrein in de oorspronkelijke staat te zijn teruggebracht. Deze oorspronkelijke staat dient in dat geval te zijn beschreven en opgenomen in het projectdossier.

Indien na het oordeel van de Senior OCE-deskundige de locatie voldoet aan de vastgelegde afspraak, vraagt de organisatie opname van het werk aan bij de opdrachtgever. Voor opneming, goedkeuring en oplevering geldt de toepasselijke versie van de U.A.V. (Uniforme administratieve voorwaarden voor de uitvoering van werken).

Een proces-verbaal van oplevering wordt opgesteld door of namens de opdrachtgever en bevat ten minste de volgende gegevens:

  • het werk-/opsporingsgebied geprojecteerd op een ondergrond van de omgeving (GBKN) met daarop aangegeven de ligging ten opzichte van het Rijksdriehoeknet (door middel van RD-coördinaten) ;

  • een omschrijving van de opdracht;

  • een omschrijving van de gebruikte opsporingsmethoden;

  • de onderzoeksresultaten;

  • de gegevens met betrekking tot de overdracht en (indien van toepassing) de aard van de verwijderde objecten.

In het proces-verbaal van oplevering wordt de volgende aanbeveling opgenomen: de opdrachtgever wordt aanbevolen om een afschrift van dit proces-verbaal van oplevering toe te zenden aan de gemeente(n) waarbinnen het opsporingsgebied is gelegen.

6.6.13. Evaluatie

De organisatie dient ten behoeve van de procesbeheersing aan het eind van ieder project een evaluatie op te stellen. Deze evaluatie kan een gezamenlijk document betreffen van de verschillende partijen, welke in de afzonderlijke projectdossiers dient te worden opgenomen.

Er dient ten minste aandacht te worden besteed aan:

  • evaluatie van de procesgang;

  • vergelijk probleemanalyse, detectie en daadwerkelijk aangetroffen CE;

  • effectiviteit van de beheersmaatregelen;

  • afwijkingen/tekortkomingen/bevindingen;

  • verbetermogelijkheden.

De evaluaties dienen als belangrijke input voor de jaarlijkse beoordeling door de directie zoals bedoeld in paragraaf 6.4.6.

6.7. Begeleiding onderzoekswerkzaamheden in OCE verdacht gebied

Deze paragraaf is van toepassing op de begeleiding van onderzoekswerkzaamheden in OCE verdacht gebied door een organisatie die gecertificeerd is volgens deelgebied A (hierna organisatie).

Concreet betreft het de begeleiding van onderzoeksbureaus die milieukundig, archeologisch en of geofysisch veldwerk in OCE verdacht gebied verrichten en in het kader daarvan boringen, peilbuizen en/of sonderingen (hierna tezamen aangeduid als boring) plaatsen.

De begeleiding heeft tot doel om de onderzoekswerkzaamheden veilig te verrichten, inhoudende dat wordt geborgd dat geen boringen/sonderingen worden geplaatst op plaatsen waar mogelijk een CE ligt. De organisatie dient te beschikken over een procedure waarmee wordt geborgd dat bij de begeleiding van onderzoekswerkzaamheden wordt voldaan aan de eisen in deze paragraaf.

  • Op locaties waar het voornemen bestaat een boring te plaatsen wordt vooraf gedetecteerd, ten einde vast te stellen dat er zich op en nabij deze locatie geen verstoringen bevinden die duiden op de mogelijke aanwezigheid van CE.

  • De grootte van het meetveld dat wordt gedetecteerd, is afhankelijk van de resultaten van een eventueel uitgevoerd vooronderzoek, de locatiespecifieke omstandigheden en de aard van de onderzoekswerkzaamheden die worden uitgevoerd. Dit wordt vastgelegd in het projectplan.

  • Indien tijdens de detectie een verstoring wordt gemeten die wijst op de mogelijke aanwezigheid van een CE, wordt het meetveld niet vrijgegeven voor het verrichten van de onderzoekswerkzaamheden. Indien er geen verstoringen worden gemeten die wijzen op de mogelijke aanwezigheid van een CE, wordt het meetveld vrijgegeven voor de onderzoekswerkzaamheden. Het (niet) vrijgeven van meetvelden voor het verrichten van de onderzoekswerkzaamheden kan mondeling plaatsvinden, mits dit wordt aangetekend in het logboek. De vrijgave beperkt zich strikt tot het verrichten van de desbetreffende onderzoekswerkzaamheden.

  • De resultaten van de uitgevoerde detectie worden geregistreerd, waarin per meetveld ten minste het volgende is opgenomen: coördinaten van het meetveld, meetgegevens, resultaten van de interpretatie (vrijgegeven/niet vrijgegeven). Na afloop van de begeleiding worden deze gegevens ter beschikking gesteld aan de opdrachtgever.

  • De begeleiding van onderzoekswerkzaamheden wordt daadwerkelijk uitgevoerd door een OCE-deskundige.

  • Ten behoeve van de begeleiding van de onderzoekswerkzaamheden wordt een verkort projectplan opgesteld, waarin ten minste het volgende is opgenomen:

    • omschrijving van het gebied waar de onderzoekswerkzaamheden gaan plaatsvinden;

    • omschrijving van de onderzoekswerkzaamheden en de invloed daarvan op mogelijke CE;

    • indien van toepassing, een samenvatting van de resultaten van het vooronderzoek betreffende soorten van mogelijke CE;

    • een samenvatting van de resultaten van het vooronderzoek betreffende soorten van mogelijke CE of, wanneer er geen vooronderzoek is uitgevoerd, een evaluatie van een Senior OCE-deskundige over welke CE er mogelijk kunnen worden aangetroffen;

    • bepaling van de grootte van het meetveld ter plaatse van onderzoekswerkzaamheden, in ieder geval op basis van de mogelijk soort van aanwezige CE, de locatiespecifieke omstandigheden en de aard van de onderzoekswerkzaamheden;

    • toe te passen (detectie)apparatuur conform paragraaf 6.6.3.1 en in te zetten personeel en de te treffen veiligheidsmaatregelen.

  • De Senior OCE-deskundige en een bevoegd lid van het management van de organisatie dienen aantoonbaar te hebben ingestemd met de inhoud van het projectplan. Voorts dient de gemeente waarin de onderzoekswerkzaamheden plaatsvinden te worden geïnformeerd.

  • Ten behoeve van de begeleiding van onderzoekswerkzaamheden wordt een overeenkomst gesloten tussen de organisatie en degene die de onderzoekswerkzaamheden uitvoert (opdrachtgever). Daarin wordt, onder verwijzing naar deze paragraaf van dit certificatieschema, ten minste bepaald dat de opdrachtgever de instructies betreffende CE veiligheid van de OCE-deskundige die de begeleidingswerkzaamheden uitvoert opvolgt, mede inhoudende dat de OCE-deskundige bevoegd is om bepaalde meetvelden niet vrij te geven voor de onderzoekswerkzaamheden. Voorts wordt daarin bepaald dat de vrijgave van meetvelden zich strikt beperkt tot het verrichten van de desbetreffende onderzoekswerkzaamheden.

Bijlage 1:. Communicatie met EODD

Het opsporingsbedrijf dient de EODD voorafgaand aan het opsporingsproject en bij het aantreffen van CE te informeren overeenkomstig deze bijlage.

  • Voor aanvang van het opsporingsproject, met uitzondering van uitsluitend een detectieonderzoek, wordt een project aangemeld bij de EODD. Deze aanmelding bevat de volgende gegevens

    • korte omschrijving van de opsporing (werkwijze);

    • de duur van de opsporing;

    • de plaats van de opsporing;

    • de te verwachten explosieven;

    • de geplande vernietigingslocatie (indien bekend).

  • Uit de aanmelding moet blijken dat het bevoegd gezag instemt met het uitvoeren van de opsporing.

  • Aangetroffen CE worden schriftelijk gemeld aan EODD. De frequentie en het tijdstip van melding is afhankelijk van soort, aantal en toestand van de aangetroffen explosieven, zulks ter beoordeling van de Senior OCE-deskundige.

  • De frequentie en het tijdstip van de periodieke ruimingen zijn mede afhankelijk van soort en aantal van de aangetroffen explosieven en de beschikbare ruimcapaciteit van EODD, ter beoordeling van EODD.

  • Bij het aantreffen van explosieven die naar inschatting van de Senior OCE-deskundige van het opsporingsbedrijf ter plaatse een direct gevaar opleveren voor de openbare orde en veiligheid wordt onverwijld een melding gedaan aan de EODD. Deze melding wordt binnen het EODD voorzien van een verhoogde prioriteit en zal – vooruitlopend op een periodieke ruiming – binnen een tijdsbestek worden geruimd overeenkomstig de gegeven prioriteit.

  • Indien van toepassing wordt door de plaatselijke overheid in overleg met EODD en de Senior OCE-deskundige van het opsporingsbedrijf gezorgd voor het beschikbaar hebben van een geschikt vernietigingsterrein binnen de desbetreffende gemeente(n). De locatie van het vernietigingsterrein dient te worden opgenomen in het projectplan.

  • Betreffende de situering van de vernietigingslocatie dient rekening te worden gehouden met de richtlijnen van de EODD.

  • De plaatselijke overheid zorgt in samenwerking met de Senior OCE-deskundige van het opsporingsbedrijf voor de aanwezigheid van de politie tijdens de ruiming van aangetroffen explosieven.

  • De aangetroffen explosieven worden namens de gemeente door de Senior OCE-deskundige van het opsporingsbedrijf onder minimale vermelding van soort, subsoort en algemene toestand via een schriftelijk protocol overgedragen aan de ruimploeg van EODD.

  • Het opsporingsbedrijf meldt namens de gemeente de datum van beëindiging van de opsporingswerkzaamheden schriftelijk aan het EODD.

Bijlage 2:. Eindtermen oce-deskundigen

In dit certificatieschema zijn deskundigheidsniveaus opgenomen inzake personen die werkzaamheden samenhangende met het opsporen van conventionele explosieven uitvoeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende deskundigheidsniveaus: Assistent OCE-deskundige, OCE-deskundige en Senior OCE-deskundige. Personen die werkzaam zijn binnen het OCE werkgebied dienen te voldoen aan de eindtermen voor Basiskennis OCE.

De eindtermen voor deze deskundigheidsniveaus zijn opgenomen in deze bijlage. De wijze waarop het voldoen aan de toepasselijke eindtermen moet worden aangetoond staat beschreven in paragraaf 6.2.1 van dit certificatieschema.

De opbouw van deze bijlage is als volgt:

Bijlage 2A: eindtermen Assistent OCE-deskundige

Bijlage 2B: eindtermen OCE-deskundige

Bijlage 2C: eindtermen Senior OCE-deskundige

Bijlage 2D: eindtermen Basiskennis OCE

Bijlage 2A:. Eindtermen assistent oce-deskundige

Kenmerk

Omschrijving

AS.00.01

Beschikken over de voor Assistent OCE-deskundige benodigde algemene vaardigheden.

AS.01.01

Het beschikken over algemene kennis van explosies.

AS.01.02

Het beschikken over algemene kennis van Zwart Buskruit (ZB).

AS.01.03

Het beschikken over algemene kennis van Rookzwak Buskruit (RB).

AS.01.04

Het beschikken over algemene kennis van pyrotechnische mengsels.

AS.01.05

Het beschikken over algemene kennis van springstoffen.

AS.01.06

Het beschikken over algemene kennis van explosies.

AS.02.01

Het beschikken over kennis van de 16 hoofdsoorten van CE en de basisprincipes voor munitieherkenning.

AS.02.02

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort Klein Kaliber Munitie (KKM), alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.03

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort geschutmunitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.04

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort handgranaten, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.05

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort geweergranaten, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.06

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort munitie voor granaatwerpers, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.07

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort raketten, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.08

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort afwerpmunitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.09

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort submunitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.10

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort onderwatermunitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.11

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort mijnen, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.12

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort valstrikken, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.13

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort explosieven stoffen, alsmede de herkenning daarvan (aanvulling op eindterm AS.01).

AS.02.14

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort vuurwerken, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.15

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort vernielingsmiddelen, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.16

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort ontstekingsinrichtingen, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.17

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling van de hoofdsoort toebehoren van munitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.03.01

Het beschikken over algemene kennis van het opsporingsproces en het Certificatieschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).

AS.03.02

Het beschikken over kennis van de werkingsprincipes van actieve metaaldetectoren en passieve magnetometers.

AS.03.03

Het beschikken over kennis van het onderscheid tussen: (1) analoge en computerondersteunde detectie en (2) oppervlakte- en dieptedetectie, alsmede het toepassingsgebied.

AS.03.04

Het beschikken over kennis van de betekenis van interpreteren en het kunnen uitvoeren van interpretatie bij analoge detectie.

AS.03.05

Het onder begeleiding kunnen uitvoeren van een computerondersteunde en analoge detectie.

AS.03.06

Het beschikken over kennis van de betekenis van lokaliseren en het veilig en 3-dimensionaal kunnen vaststellen van de ligplaats van gedetecteerde objecten.

AS.03.07

Het beschikken over kennis van de betekenis van laagsgewijs ontgraven en het veilig kunnen werken tijdens ontgraven van gedetecteerde objecten (benaderen).

AS.03.08

Het beschikken over kennis van de betekenis van identificeren en tijdelijk veiligstellen van de situatie.

AS.03.09

Basiskennis over overige bodemvreemde stoffen en objecten.

Bijlage 2B:. Eindtermen oce-deskundige

Kenmerk

Omschrijving

DS.00.01

Beschikken over een geldig certificaat Assistent OCE-deskundige 1.

DS.00.02

Beschikken over de voor OCE-deskundige benodigde algemene vaardigheden.

DS.00.03

Beschikken over minimaal twee jaar projectervaring als Assistent OCE-deskundige, waarin op een aantoonbare wijze ervaring is opgedaan met de onderscheiden onderdelen van het opsporingsproces 2.

DS.01.01

Kennis van de voor het opsporen van CE relevante regelgeving.

DS.01.02

Kennis van de inhoud van het Certificatieschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) en in het bijzonder betreffende de eisen gesteld aan het opsporingsproces.

DS.02.01

Het beschikken over specifieke kennis van de diverse soorten explosies.

DS.02.02

Het beschikken over specifieke kennis van de explosieve stof Zwart Buskruit (ZB).

DS.02.03

Het beschikken over specifieke kennis van de explosieve stof Rookzwak Buskruit (RB).

DS.02.04

Het beschikken over specifieke kennis van de explosieve stof pyrotechnische mengsels.

DS.02.05

Het beschikken over specifieke kennis van springstoffen.

DS.03.01

Het beschikken over kennis van de hoofdsoorten van CE en de betekenis daarvan.

DS.03.02

Kunnen weergeven en verklaren van de soorten kaliberaanduidingen.

DS.03.03

Het kunnen weergeven en verklaren van de algemene gevaarsaspecten van CE.

DS.03.04

Het kunnen weergeven en verklaren van de basisprincipes van CE herkenning.

DS.03.05

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van Klein Kaliber Munitie.

DS.03.06

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van geschutmunitie.

DS.03.07

Het kunnen weergeven van de subsoorten ontstekingsinrichtingen van geschutmunitie en het verklaren van de werkingsprincipes.

DS.03.08

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van handgranaten.

DS.03.09

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van geweergranaten.

DS.03.10

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van munitie voor granaatwerpers.

DS.03.11

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van raketten.

DS.03.12

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van afwerpmunitie.

DS.03.13

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van submunitie.

DS.03.14

Het kunnen weergeven van de subsoorten ontstekingsinrichtingen van afwerpmunitie en het verklaren van de werkingsprincipes.

DS.03.15

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten en samenstelling van onderwatermunitie.

DS.03.16

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van landmijnen.

DS.03.17

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van valstrikken.

DS.03.18

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van vuurwerken.

DS.03.19

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van vernielingsmiddelen.

DS.03.20

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van ontstekingsinrichtingen.

DS.03.21

Het kunnen weergeven en verklaren wat wordt verstaan onder toebehoren van munitie.

DS.04.01

Het kunnen weergeven en toepassen van de proceseisen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zoals opgenomen in het Certificeringsschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).

DS.04.02

Kunnen weergeven en verklaren van de werkingsprincipes van metaaldetectoren en magnetometers en het toepassingsgebied.

DS.04.03

Kunnen weergeven en verklaren van het onderscheid tussen computerondersteund en analoog detecteren en het toepassingsgebied.

DS.04.04

Kunnen weergeven en verklaren van het onderscheid tussen oppervlakte- en dieptedetectie en het toepassingsgebied.

DS.04.05

Kunnen uitvoeren van detectie.

DS.04.06

Kunnen weergeven en verklaren wat wordt verstaan onder interpreteren.

DS.04.07

Kunnen weergeven en verklaren van de terminologie die gebruikt wordt bij interpreteren.

DS.04.08

Kunnen uitvoeren van een interpretatie van meetgegevens van een analoge en computerondersteunde detectie.

DS.04.09

Kunnen weergeven en verklaren van de verschillende methoden voor lokaliseren

DS.04.10

Het veilig 3-dimensionaal kunnen vaststellen van de ligplaats van gedetecteerde objecten.

DS.04.11

Het veilig kunnen ontgraven van vermoedelijke CE, zodat volledige identificatie kan plaatsvinden.

DS.04.12

Kunnen vaststellen of men in een concrete situatie al dan niet met een CE te maken heeft en daarna kunnen bepalen van: aantal, hoofdsoort, subsoort, kaliber of type, eventueel geplaatste ontsteker(s), wapeningstoestand en land van herkomst met eventuele bijzonderheden.

DS.04.13

Het tijdelijk kunnen veiligstellen van de situatie.

DS.04.14

Kunnen weergeven en verklaren van de wijze van overdracht van CE aan de EODD.

DS.04.15

Beschikken over basiskennis van het vernietigen van CE.

1 Deze eis geldt niet indien een kandidaat opgaat voor hercertificatie (kandidaat beschikt of heeft beschikt over een certificaat voor dit deskundigheidsniveau, afgegeven conform dit WSCS-OCE) en als onderdeel daarvan ook de eindtermen op de onderliggende deskundigheidsniveaus worden afgetoetst.

2 Gezien de bijzondere positie van de EODD (Circulaire nr 17961), de daarbij gepaard gaande verantwoordelijkheid, de intensieve EODD opleiding en begeleiding en de daaraan gekoppelde systematiek van examinering en kwalificering en de combinatie van opsporingswerkzaamheden en ruimwerkzaamheden, wordt voor personen die binnen de EODD opsporingswerkzaamheden volgens het WSCS-OCE verrichten een afwijkende ervaringseis van 1 jaar gehanteerd. Bovendien verricht de EODD met name opsporingswerkzaamheden op (voormalige) Defensieterreinen.

Bijlage 2C:. Eindtermen senior oce-deskundige

Eindterm

Omschrijving

SD.00.01

Beschikken over een geldig certificaat OCE-deskundige 1.

SD.00.02

Beschikken over de voor Senior OCE-deskundige benodigde algemene vaardigheden.

SD.00.03

Beschikken over minimaal drie jaar projectervaring als OCE-deskundige, waarin op een aantoonbare wijze ervaring is opgedaan met de onderscheiden onderdelen van het opsporingsproces 2.

SD.01.01

Beschikken over kennis en toepassen van de relevante bepalingen uit wet- en regelgeving in relatie tot het opsporen van CE

SD.01.02

Beschikken over kennis van de voor het opsporen van CE relevante delen van de Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken (UAV 1989) en de Standaard RAW Bepalingen.

SD.02.01

Het weergeven en verklaren van de samenstelling en werkingsprincipes van CE in gebruik voor en na de Tweede Wereldoorlog.

SD.03.01

Kunnen beoordelen en interpreteren van een vooronderzoek volgens het WSCS-OCE.

SD.03.02

Kunnen beoordelen en interpreteren van een projectplan volgens het WSCS-OCE.

SD.03.03

Kunnen beoordelen en interpreteren van een projectcontroleplan volgens het WSCS-OCE.

SD.03.04

Kunnen beoordelen, interpreteren en toepassen van OCE-project gerelateerde rapportages.

SD.03.05

Bij calamiteiten met CE volgordelijk de noodzakelijke handelingen kunnen uitvoeren die leiden tot een zo groot mogelijke beperking van de gevolgen van deze calamiteit.

SD.03.06

Kunnen uitvoeren van de overdracht van CE aan de EODD.

SD.04.01

Kunnen weergeven en verklaren van de eisen waaraan een vernietigingslocatie moet voldoen.

SD.04.02

Kunnen weergeven en verklaren van de methoden en procedures voor het vernietigen van CE voor zover deze een relatie hebben met de taak en verantwoordelijkheid van de Senior OCE-Deskundige.

1 Deze eis geldt niet indien een kandidaat opgaat voor hercertificatie (kandidaat beschikt of heeft beschikt over een certificaat voor dit deskundigheidsniveau, afgegeven conform dit WSCS-OCE) en als onderdeel daarvan ook de eindtermen op de onderliggende deskundigheidsniveaus worden afgetoetst.

2 Gezien de bijzondere positie van de EODD (Circulaire nr. 17961), de daarbij gepaard gaande verantwoordelijkheid, de intensieve EODD opleiding en begeleiding en de daaraan gekoppelde systematiek van examinering en kwalificering en de combinatie van opsporingswerkzaamheden en ruimwerkzaamheden, wordt voor personen die binnen de EODD opsporingswerkzaamheden volgens het WSCS-OCE verrichten een afwijkende ervaringseis van 1,5 jaar gehanteerd. Bovendien verricht de EODD met name opsporingswerkzaamheden op (voormalige) Defensieterreinen.

Bijlage 2D:. Eindtermen basiskennis OCE

Kenmerk

Omschrijving

BS.01.01

Basiskennis over explosieven stoffen.

BS.01.02

Bekend zijn met de uiterlijke kenmerken van de 16 hoofdsoorten van CE.

BS.01.03

Basiskennis over de gevaren van het ongewenst tot werking komen van CE.

BS.02.01

Basiskennis over de aanpak en uitvoering van OCE projecten en over de hoofdlijnen van het Certificatieschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).

BS.03.01

Op de hoogte zijn van de geldende veiligheidsregels in OCE projecten.

Bijlage 3:. Vaststellen verdachtgebied en afbakening in vooronderzoek

Deze bijlage maakt onderdeel uit van paragraaf 6.5 van het WSCS-OCE en wordt gebruikt om te beoordelen of bepaalde oorlogshandelingen een indicatie vormen voor de aanwezigheid van CE (verdacht of onverdacht) en voor de horizontale afbakening van het verdachte gebied. Hiervan mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.

Indicatie

Algemene omschrijving

Uitgangspunt conclusie

Uitgangspunten voor afbakening verdacht gebied

Verdacht

Onverdacht

Verdedigingswerk

Groepering van wapenopstellingen en/of geschutsopstellingen, rondom afgezet met een versperring (bijvoorbeeld weerstandskern of steunpunt).

x

 

Het grondgebied binnen de grenzen van het verdedigingswerk is verdacht. De grenzen worden bij voorkeur bepaald aan de hand van georefereerde luchtfoto's.

Wapenopstelling

Opstelling van handvuurwapen, machinegeweer of andere (semi)automatisch wapen, niet zijnde onderdeel van een verdedigingswerk.

x

 

Locatie van de wapenopstelling.

Geschutopstelling (statisch en mobiel)

Locatie van geschut, niet zijnde onderdeel van een verdedigingswerk.

x

 

25 meter rondom het hart van de geschutopstellling, maar niet verder dan een eventueel aangrenzende watergang.

Munitieopslag in open veld

Locatie van munitievoorraad in het open veld, niet zijnde binnen een verdedigingswerk.

x

 

Locatie van de veldopslaglocatie.

Loopgraaf

Militaire loopgraaf

x

 

Het gebied binnen de contouren van de loopgraaf is verdacht, bij voorkeur bepaald aan de hand van georefereerde luchtfoto's.

Tankgracht of -geul

Een diepe (al dan niet droge) gracht of geul met steile wanden, aangebracht om pantservoertuigen tegen te houden.

 

x

Niet verdacht, tenzij er aanwijzingen zijn dat er mogelijk munitie in gedumpt is.

Landmijnen verdacht gebied

Middels een aanwijzing, niet zijnde een mijnenlegrapport, op landmijnen verdacht verklaard gebied. In het verdachte gebied zijn bij de controle door de MMOD géén landmijnen aangetroffen.

 

x

n.v.t.

Landmijnen verdacht gebied

Middels een aanwijzing, niet zijnde een mijnenlegrapport, op landmijnen verdacht verklaard gebied. In het verdachte gebied zijn bij de controle door de MMOD, of bij na-oorlogse activiteiten landmijnen aangetroffen.

x

 

De grenzen zoals aangegeven in het ruimrapport.

Mijnenveld

Geregistreerd mijnenveld, waarvan mijnenlegrapport aanwezig is. Alle volgens het legrapport gelegde landmijnen zijn geruimd.

 

x

n.v.t.

Mijnenveld

Geregistreerd mijnenveld waarvan mijnenlegrapport aanwezig is. Niet alle volgens het mijnenlegrapport gelegde landmijnen zijn geruimd. Geen feitelijke onderbouwing bekend waarom er landmijnen worden vermist.

x

 

De grenzen zoals aangegeven in het mijnenlegrapport en/of ruimrapport.

Mijnenveld

Mijnenlegrapport aanwezig.

Niet alle volgens het legrapport gelegde landmijnen zijn geruimd. Feitelijke onderbouwing bekend waarom er landmijnen worden vermist.

 

x

n.v.t.

Versperringen

Versperringen, zoals strandversperringen en drakentanden .

 

x

Tenzij er indicaties zijn dat CE onderdeel uitmaken van de versperring.

Infrastructuur zonder geschutsopstelling of munitievoorraad

Militaire werken zoals woononderkomen of werken met een burgerdoel zoals schuilbunker.

 

x

Tenzij er indicaties zijn op CE vanwege de aanwezigheid van nabijverdediging in de vorm van bijvoorbeeld wapenopstellingen.

Schuilloopgraaf

Loopgraaf voor burgerbevolking om in te schuilen.

 

x

n.v.t.

Kampementen

Grondgebied met onderkomens zoals tenten.

 

x

Tenzij er indicaties zijn op CE vanwege de aanwezigheid van munitieopslag of nabijverdediging in de vorm van bijvoorbeeld wapenopstellingen.

Mangat

Gat in grond met schuilfunctie, niet in gebruik genomen als schuttersput.

 

x

n.v.t.

Vernielingslading

Locatie van aangebrachte vernielingslading.

x

 

Locatie van de vernielingslading.

Artillerie-, mortier- of raketbeschieting

Gebied dat is beschoten door mobiel of vast geschut, mortieren of grondgebonden (meervoudig) raketwerpersysteem.

x

 

Situationeel te bepalen.

Raketbeschieting inslagenpatroon bekend

Gebied dat is getroffen door een raketbeschieting met jachtbommenwerpers.

x

 

Op basis van een analyse van het inslagenpatroon wordt de maximale afstand tussen twee opeenvolgende inslagen binnen een inslagpatroon bepaald. Het verdachte gebied wordt afgebakend door deze afstand te projecteren op de buitenste inslagen van het inslagenpatroon. Dat is exclusief de eventuele horizontale verplaatsing van de buitenste blindganger binnen het inslagenpatroon.

Inslagpunt blindganger, zijnde een vliegtuigbom

Vliegtuigbom die niet in werking is getreden.

   

Te bepalen volgens rekenmethode waarin ten minste rekening wordt gehouden met de volgende parameters: de afwerphoogte, de afwerpsnelheid, het gewicht van de bom, de diameter van de bom en de weerstand van de bodem. Op basis van in ieder geval deze vijf parameters wordt berekend tot welke diepte CE theoretisch kunnen indringen en hoever de maximale horizontale verplaatsing is.

Crashlocatie vliegtuig

Aanwezigheid van CE vanwege de crash.

x

 

Situationeel te bepalen.

Krater van gedetoneerde incidentele luchtafweergranaat

Gebied waarin zich de krater van de detonatie van een incidentele luchtafweergranaat bevindt.  

 

x

Tenzij er indicaties zijn dat het geen incidentele luchtafweergranaat betreft.

Inslagpunt van een V-1 wapen

Gebied dat is getroffen door de inslag van een V-1 wapen.  

x

 

15 meter rondom een inslagpunt vanwege de mogelijke horizontale verplaatsing onder de grond.

Krater van een (gedeeltelijk) gedetoneerd V-1 wapen

Gebied waarin zich de krater van de detonatie van een V-1 wapen bevindt.  

x

 

50 meter rondom een inslagpunt vanwege de mogelijke aanwezigheid van explosieve componenten.

Krater van een (gedeeltelijk) gedetoneerd V-2 wapen

Gebied waarin zich de krater van de detonatie van een V-2 wapen bevindt.  

x

 

Situationeel te bepalen.

Dumplocatie van munitie en/of toebehoren

Dumplocatie van CE en/of

toebehoren in landbodem of op waterbodem.

x

 

Locatie van de dump en afbakening verder situationeel te bepalen, bijvoorbeeld dumping in stilstaand of stromend water.

Ongecontroleerde (massa)explosie

(Sympathische) detonatie van een explosieven voorraad zoals ontploffing munitieopslag of munitie trein.

x

 

Situationeel te bepalen

Vernietigingslocatie voor CE

Eén of meerdere springputten.

x

 

De contour(en) van de springput(ten) en afbakening verder situationeel te bepalen, bijvoorbeeld gelet op de afstand van eventuele uitgeworpen CE buiten deze contour(en).

Vernielingslading (in werking gesteld)

Locatie van in werking gestelde vernielingslading, waarbij de mogelijkheid bestaat op het aantreffen van niet (geheel) gedetoneerde springlading(en).

x

 

Locatie waar de vernielingslading in werking is gesteld en afbakening verder situationeel te bepalen.

Tapijtbombardement

Gebied dat is getroffen door een bombardement met middelzware en/of zware bommenwerpers, met als doel om schade aan te richten over een groot gebied.

x

 

Op basis van een analyse van het inslagenpatroon 1 wordt de maximale afstand tussen twee opeenvolgende inslagen binnen een inslagpatroon bepaald. Het verdachte gebied wordt afgebakend door deze afstand te projecteren op de buitenste inslagen van het inslagenpatroon. Dat is exclusief de eventuele horizontale verplaatsing van de buitenste blindganger binnen het inslagenpatroon.

Duikbombardement op zgn. ‘Pin Point Target’, inslagenpatroon onbekend

Gebied dat is getroffen door een bombardement met jachtbommenwerpers, met als doel om een vooraf bepaald specifiek object te treffen.

x

 

Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 181 meter gemeten vanuit het hart van het doel 2/3.

Duikbombardement op zgn. ‘Line Target’, inslagenpatroon onbekend

Lineair gebied, nabij een spoorlijn, dat is getroffen door een bombardement met jachtbommenwerpers, met als doel om de spoorlijn te treffen.

x

 

Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 91 meter gemeten vanuit het hart van de spoorlijn 2/4.

Raketbeschieting op zgn. ‘Pin Point Target’, inslagenpatroon onbekend

Gebied dat is getroffen door een raketbeschieting met jachtbommenwerpers, met als doel om een vooraf bepaald specifiek object te treffen.

x

 

Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 108 meter gemeten vanuit het hart van het doel 2/5.

Raketbeschieting op zgn. ‘Line Target’, inslagenpatroon onbekend

Lineair gebied, nabij een spoorlijn, dat is getroffen door een raketbeschieting met jachtbommenwerpers, met als doel om de spoorlijn of treinstel op deze spoorlijn te treffen.

x

 

Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 80 meter gemeten vanuit het hart van de spoorlijn 2/6.

1 Verzameling van de locaties van inslagen van één bepaald toestel of één bepaald bombardement.

2 Afstanden zijn afkomstig van een Britse studie (empirisch onderzoek) naar de accuratesse bij aanvallen door eenmotorige duikbommenwerpers gedurende de periode oktober 1944 – april 1945 (AIR 55/322). Eventueel effect van vijandelijk luchtafweer tijdens deze duikbombardementen is niet in de studie meegenomen.

3 De genoemde afstand is de gemiddelde afstand t.o.v. het doel waarbij opgemerkt moet worden dat 50% van de vliegtuigbommen binnen 119 meter neer is gekomen en de maximaal gemeten afstand t.o.v. het doel 181 meter was.

4 De genoemde afstand is de gemiddelde afstand t.o.v. het doel waarbij opgemerkt moet worden dat 50 % van de vliegtuigbommen binnen 46 meter neer is gekomen en de maximaal afstand t.o.v. het doel 91 meter was.

5 De genoemde afstand is de gemiddelde afstand t.o.v. het doel (gebouwen) waarbij opgemerkt moet worden dat de gemiddelde spreiding van de raketten t.o.v. het middelpunt van een salvo 69 meter was, en dat de gemiddelde afstand van het middelpunt van een salvo t.o.v. het doel 39 meter was.

6 De genoemde afstand is de maximale afstand gemeten n.a.v. luchtfoto-interpretatie.

Bijlage 4:. Eisen te stellen aan materieel

Indien bij het benaderen van CE gebruik wordt gemaakt van materieel dient deze te voldoen aan de onderstaande eisen:

  • De naar de graafbak gerichte ruiten zijn voorzien van 33 mm Lexguard materiaal, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening. Deze voorziening kan zijn aangebracht door de ruiten te vervangen of door het aanbrengen van een voorzetruit. Indien voorzetruiten worden toegepast dienen de originele ruiten te zijn vervangen door 8 mm Lexan materiaal, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • De overige ruiten zijn vervangen door 8 mm Lexan materiaal, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • Het dak van de machine is bekleed met 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • De staalvlakken die naar de graafbak zijn gericht, zijn voorzien van 7mm staalplaat met daarop 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • De cabine is vervaardigd van of wordt beschermd door staalplaat met een minimale dikte van 7 mm met daarop 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • De cabine is voorzien van opdekdeuren.

  • De cabine is verankerd op de machine.

Bijlage 5:. Eisen aan beschermende maatregelen

Werkwijze

In het projectplan wordt beschreven welke beschermende maatregelen in welke projectfasen worden getroffen. De te nemen beschermende maatregelen worden goedgekeurd door de gemeente(n) waarbinnen de werkzaamheden plaatsvinden. Deze goedkeuring wordt geregistreerd in het projectdossier.

Er is geen norm beschikbaar voor het treffen van beschermende maatregelen voor de omgeving bij het benaderen van CE. Momenteel worden beschermende maatregelen op projectniveau vastgesteld in overleg met de gemeente(n), de opdrachtgever, het EODD en andere betrokkenen. Daarbij wordt onder andere gebruik gemaakt van richtlijnen die worden gehanteerd door het Ministerie van Defensie.

Bijlage 6:. Eisen voorziening tijdelijk veiligstellen situatie

De voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie (VTVS) dient te voldoen aan de onderstaande voorwaarden.

  • 1. De maximale opslag in een VTVS bedraagt 10 kg explosieve stof.

  • 2. Eisen aan de constructie en opbouw van de voorziening:

    • a. de wanden, vloer- en dakconstructie van de voorziening dient 60 minuten brandwerend te zijn, conform NEN 3884/6069;

    • b. de wanden dienen ten behoeve van scherfwering te zijn voorzien van een staalplaat met een minimale dikte van 7 mm met daarop 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening;

    • c. de vloer van de voorziening moet zijn voorzien van niet-geleidend materiaal;

    • d. de voorziening dient te zijn voorzien van een rechtsscharnierende deur, voorzien van veiligheidsdraaigreep aan binnenzijde en een profielcylinderslot;

    • e. de deur van de voorziening dient te zijn voorzien van een automatische deursluiter;

    • f. elektrische installaties, inclusief verlichting, dienen gas- en explosieveilig te zijn uitgevoerd;

    • g. de voorziening dient te zijn voorzien van een aardingspunt en een hijsvoorziening.

  • 3. De voorziening dient te zijn voorzien van een alarminstallatie, die ten minste bestaat uit een geluidsignaal, lichtsignaal en een telefonische melding aan alarmdienst of de beheerder zoals bedoeld onder punt 9 van deze bijlage.

  • 4. Aan de buitenzijde (voorzijde) van de voorziening dienen de volgende gevarenaanduiding te zijn aangebracht.

    Bijlage 249968.png
  • 5. De voorziening dient te worden opgesteld op een vlakke en verharde ondergrond. In een cirkel van 10 meter rondom de voorziening mogen zich geen objecten en andere zaken bevinden, met uitzondering van het hekwerk zoals hieronder bedoeld.

    Bijlage 249969.png
  • 6. Rondom de voorziening dient een deugdelijk en afsluitbaar hekwerk te worden aangebracht, tenzij de voorziening zich bevindt binnen een afgesloten en ontoegankelijk terrein. Op het hekwerk dient aan alle zijden het volgende bord te zijn aangebracht:

  • 7. Op een afstand van maximaal 50 meter van de opslagvoorziening dient een 6 kg ABC brandblusser aanwezig te zijn.

  • 8. Wijze van opslag:

    • a) de artikelen dienen zodanig te worden opgeslagen dat zij niet in direct contact met de vloer staan (bijvoorbeeld met behulp van pallets of stapellatten);

    • b) artikelen waarvan niet is uitgesloten dat zij witte fosfor bevatten, dienen separaat en ondergedompeld in water te worden opgeslagen;

    • c) de opslag van brisante munitie dient zodanig plaats te vinden dat sympathische detonatie wordt voorkomen (onderlinge afstand > 3 maal R);

    • d) de CE dienen ordelijk en stabiel te worden opgeslagen;

    • e) de voorziening mag uitsluitend worden gebruikt voor de opslag van CE en hierin mogen geen andere artikelen/zaken worden opgeslagen, behalve een branddeken, brandblusser en alarminstallatie.

  • 9. Eindverantwoordelijke voor en sleutelhouder van de voorziening is een Senior OCE-deskundige, die in de ontheffing van de organisatie op grond van de Wet wapens en munitie tevens als beheerder is aangemerkt. Het betreden van de voorziening mag uitsluitend plaatsvinden door of onder begeleiding van deze Senior OCE-deskundige.

  • 10. In het kader van de werkvoorbereiding wordt in overleg met de gemeente vastgesteld of de voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van CE, gelet op de specifieke omstandigheden, vergunningsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer. De resultaten van dit overleg worden geregistreerd.

  • 11. Van opgeslagen CE wordt het volgende geregistreerd:

    • a) soort, subsoort en nationaliteit van het CE;

    • b) wapeningstoestand van eventuele ontstekers;

    • c) schatting van de explosieve inhoud.

  • 12. De registratie wordt bijgehouden op een lijst die, indien de inhoud van de voorziening wijzigt, dagelijks wordt verstuurd naar de opdrachtgever, politie en/of de brandweer. De registraties worden tevens opgenomen in het projectdossier.

Bijlage 7:. Modelcertificaat

Bijlage 249970.png

Bijlage XIIa. behorend bij artikel 4.18

Additieregel bij het risico van blootstelling aan een mengsel van gevaarlijke stoffen

De grenswaarde voor een gevaarlijke stof geldt in beginsel alleen voor blootstelling aan de stof in zuivere vorm en is niet zonder meer van toepassing indien de stof een bestanddeel is van een mengsel van stoffen, waaraan blootstelling plaatsvindt of kan plaatsvinden.

Het is mogelijk dat het gezondheidkundige gevolg van een dergelijk mengsel de som is van de afzonderlijke stoffen. Hiervan is sprake bij een mengsel van verschillende organische oplosmiddelen. Het is ook mogelijk dat bij een gecombineerde blootstelling het gezondheidkundige gevolg van de afzonderlijke stoffen aanzienlijk worden versterkt of verminderd.

Indien de verschillende stoffen in een mengsel afzonderlijk hetzelfde gezondheidkundige gevolg hebben op hetzelfde orgaansysteem, wordt de beoordeling van het risico van blootstelling aan de voor elk van die stoffen vastgestelde grenswaarde als volgt uitgevoerd:

De som van alle afzonderlijke blootstellingconcentraties als fractie van de afzonderlijke grenswaarden, is kleiner dan één. Of te wel:

Bijlage 249518.png

Bijlage XIII. behorend bij artikel 4.19, eerste lid

Lijst van wettelijke grenswaarden op grond van de artikelen 4.3, eerste lid, en 4.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Verklaring van de gebruikte letters en aanduidingen

CAS-nummer

Om eenduidige identificatie te vergemakkelijken is bij elke stof het zogenoemde CAS-nummer opgenomen, dat wil zeggen het nummer waaronder de stof door de ‘Chemical Abstract’ Service is geregistreerd.

TGG

Tijdgewogen gemiddelde. Voor een aantal stoffen is naast de maximale aanvaarde concentratie bij een blootstellingduur tot 8 uur per dag tevens een grenswaarde vastgesteld voor een kortdurende blootstelling van ten hoogste 15 minuten.

C

Ceilingwaarde

Deze aanduiding is toegepast bij stoffen waarvan de grenswaarde een ceilingwaarde of plafondwaarde is. Een dergelijke waarde geeft aan dat overschrijding van deze concentratie in alle gevallen moet worden voorkomen.

H (Huidopname)

Stoffen die relatief gemakkelijk door de huid kunnen worden opgenomen, hetgeen een substantiële bijdrage kan betekenen aan de totale inwendige blootstelling, hebben in de lijst een H-aanduiding. Bij deze stoffen moeten naast maatregelen tegen inademing ook adequate maatregelen ter voorkoming van huidcontact worden genomen.

Respirabel/inhaleerbaar stof

Voor stoffen die ook als deeltjes/aërosolen kunnen voorkomen geldt dat de grenswaarde betrekking heeft op de deeltjes bemonsterd als ‘inhaleerbaar stof’, tenzij anders vermeld. Voor nadere definiëring van inhaleerbaar en respirabel stof en meetaspecten hiervan wordt verwezen naar NEN-norm NEN-EN 481:1994 ‘Werkplekatmosfeer. Definitie van de deeltjesgrootteverdeling voor het meten van in de lucht zwevende deeltjes’.

Respirabele vezels

Respirabele vezels worden als volgt gedefinieerd: vezels die langer zijn dan 5 micrometer, met een diameter kleiner dan 3 micrometer en die een lengte/breedteverhouding hebben van meer dan 3/1. Voor minerale wolvezels geldt nog het extra criterium dat de vezels korter moeten zijn dan 200 micrometer.

De hierna vermelde grenswaarden gelden bij een temperatuur van 20 °C en een druk van 101,3 kPa.

A. Lijst met wettelijke grenswaarden

ISO-naam van de stof

CAS-nummer

TGG 8 uur

mg/m3

C

TGG 15 min

mg/m3

H

Aceetaldehyde

75-07-0

37

 

92

 

Aceton

67-64-1

1210

 

2420

 

Acetonitril

75-05-8

34

     

Allylalcohol

107-18-6

4,8

 

12,1

H

2-Aminoethanol

141-43-5

2,5

 

7,6

H

Ammoniak

7664-41-7

14

 

36

 

Antimoon en -verbindingen (als Sb)

7440-36-0

0,5

     

Barium, oplosbare verbindingen (als Ba)

7440-39-3

0,5

     

Bisfenol A (inhaleerbaar stof)

80-05-7

10

     

Broom

7726-95-6

   

0,2

 

Broomwaterstof

10035-10-6

   

6,7

 

2-Butanon

78-93-3

590

 

900

H

2-Butoxyethanol

111-76-2

100

 

246

H

2-(2-Butoxyethoxy)ethanol

112-34-5

50

 

100

H

2-Butoxyethylacetaat

112-07-2

135

 

333

H

n-Butylacrylaat

141-32-2

11

 

53

 

tert-Butylchromaat (als CrO3)

1189-85-1

0,1

C

 

H

tert-Butylmethylether

1634-04-4

180

 

360

 

Carbonylfluoride en PTFE-pyrolyseproducten, als F

353-50-4

   

1

 

Chloor

7782-50-5

   

1,5

 

Chloorbenzeen

108-90-7

23

 

70

 

Chloordifluormethaan

75-45-6

3600

     

Chloorethaan

75-00-3

268

     

Chloroform

67-66-3

5

 

25

 

Chroom (metallisch)

7440-47-3

0,5

     

anorganische Chroom(II)verbindingen en anorganische Chroom(III)verbindingen (onoplosbaar)

 

0,5

 

1

 

Chroom(III)verbindingen (als Cr), wateroplosbaar

 

0,06

     

Cumeen

98-82-8

100

 

250

H

Cyanamide

420-04-2

0,2

   

H

Cyaniden, incl. cyaanwaterstof (als CN)

74-90-8

1

 

10

H

Cyclohexaan

110-82-7

700

 

1400

 

Cyclohexanon

108-94-1

   

50

H

Dichlooracetyleen

7572-29-4

0,4

C

   

1,2-Dichloorbenzeen

95-50-1

122

 

300

H

1,4-Dichloorbenzeen

106-46-7

150

 

300

 

1,1-Dichloorethaan

75-34-3

400

 

800

 

Diethylamine

109-89-7

15

 

30

Diethylether

60-29-7

308

 

616

 

Difosforpentaoxide

1314-56-3

1

 

5

 

Difosforpentasulfide

1314-80-3

1

     

N,N,-Dimethylaceetamide

127-19-5

36

 

72

H

Dimethylamine

124-40-3

1,8

     

Dimethylether

115-10-6

950

 

1500

 

N,N-Dimethylformamide

68-12-2

15

 

30

H

1,4-Dioxaan

123-91-1

20

     

Dipropyleenglycolmethylether

34590-94-8

300

     

Ethaan-1,2-diol

- damp

- druppels

107-21-1

52

10

 

104

H

2-Ethoxyethanol

110-80-5

8

   

H

2-Ethoxyethylacetaat

111-15-9

11

   

H

Ethylacrylaat

140-88-5

21

 

42

 

Ethylamine

75-04-7

9

     

Ethylbenzeen

100-41-4

215

 

430

H

Fenol

108-95-2

8

   

H

2-Fenylpropeen

98-83-9

20

     

Fluor

7782-41-4

   

0,5

 

Fluoriden, anorganisch en oplosbaar (als F)

     

2

 

Fluorwaterstof (als F)

7664-39-3

   

1

 

Formaldehyde

50-00-0

0,15

 

0,5

 

Fosfine

7803-51-2

0,14

 

0,28

 

Fosforpentachloride

10026-13-8

1

     

Fosforzuur

7664-38-2

1

 

2

 

Fosgeen

75-44-5

0,08

 

0,4

 

n-Heptaan

142-82-5

1200

 

1600

 

2-Heptanon

110-43-0

233

     

3-Heptanon

106-35-4

163

     

n-Hexaan

110-54-3

72

 

144

 

1,6-Hexanolactam

- damp

- stof

105-60-2

20

1

     

Isopentaan

78-78-4

1800

     

Kobalt (stof en rook) (als Co)

7440-48-4

0,02

     

Kobalthydrocarbonyl (als Co)

16842-03-8

0,1

     

Kooldioxide

124-38-9

9000

     

Koolmonoxide

630-08-0

29

     

Koper en anorganische koperverbindingen (inhaleerbaar)

7440-50-8

0,1

     

Kwik en tweewaardige anorganische kwikverbindingen (gemeten als kwik) ¹

 

0.02

     

Lasrook a

 

1

     

Litiumhydride

7580-67-8

0,025

     

Lood, zie artikel 4.19a Arbeidsomstandighedenregeling

         

Mesithyleen (trimethylbenzenen)

 

100

 

200

 

Methanol

67-56-1

133

   

H

2-Methoxyethanol

109-86-4

0,5

   

H

2-(Methoxyethoxy)ethanol

111-77-3

45

   

H

2-Methoxyethylacetaat

110-49-6

0,8

   

H

1-Methoxy-2-propanol

107-98-2

375

 

563

H

1-Methoxy-2-propylacetaat

108-65-6

550

     

Methylacrylaat

96-33-3

18

 

36

 

1-Methylbutylacetaat

620-11-1

   

530

 

2-Methylbutylacetaat

625-16-1

   

530

 

5-Methylheptaan-3-on

541-85-5

133

     

5-Methylhexaan-2-on

110-12-3

233

     

Methylisocyanaat

624-83-9

   

0,05

 

Methylmethacrylaat

80-62-6

205

 

410

 

4-Methyl-2-pentanon

108-10-1

104

 

208

 

N-Methyl-2-pyrrolidon

872-50-4

40

 

80

H

Mierenzuur

64-18-6

   

5

 

Morfoline

110-91-8

36

 

72

H

Naftaleen

91-20-3

50

 

80

 

Natriumazide

26628-22-8

0,1

 

0,3

H

Neopentaan

463-82-1

1800

     

Nicotine

54-11-5

0,5

   

H

Nitrobenzeen

98-95-3

1

   

H

Olienevel (minerale olie)

 

5

     

Oxaalzuur

144-62-7

1

     

Ozon

10028-15-6

0,12 (TGG 1 uur)

     

n-Pentaan

109-66-0

1800

     

n-Pentylacetaat

628-63-7

   

530

 

iso-Pentylacetaat

123-92-2

   

530

 

tert-Pentylacetaat

625-16-1

   

530

 

Perfluorisobutyleen

382-21-8

0,082

C

   

Piperazine

110-85-0

0,1

 

0,3

 

Platina, metallisch

7440-06-4

1

     

Propionzuur

79-09-4

31

 

62

 

Pyrethrum

8003-34-7

1

     

Pyridine

110-86-1

0,9

     

Resorcinol

108-46-3

10

     

Salpeterzuur

7697-37-2

   

1,3

 

Seleenhexafluoride (als Se)

7783-79-1

0,2

     

Seleenwaterstof (als Se)

7783-07-5

0,1

     

Stibine

7803-52-3

0,5

     

Stikstofdioxide

10102-44-0

0,4

 

1

 

Stikstofmonoxide

10102-43-9

0,25

     

Talk (respirabel)

14807-96-6

0,25

     

Tetraethyldithiopyrofosfaat

3689-24-5

0,1

   

H

Tetrahydrofuraan

109-99-9

300

 

600

H

Tolueen

108-88-3

150

 

384

 

1,2,4-Trichloorbenzeen

120-82-1

7,55

 

37,8

H

1,1,1-Trichloorethaan

71-55-6

555

 

1110

 

Triethylamine

121-44-8

4,2

 

12,6

H

1,2,3-Trimethylbenzeen

526-73-8

100

 

200

 

1,2,4-Trimethylbenzeen

95-63-6

100

 

200

 

Vanadiumoxiden (als V)

 

0,01

 

0,03

 

Vinylacetaat

108-05-4

18

 

36

 

Xyleen, o-, m-, p-isomeren

1330-20-7

210

 

442

H

Zilver, metallisch

7440-22-4

0,1

     

Zilver, oplosbare verbindingen (als Ag)

 

0,01

     

Zoutzuur

7647-01-0

8

 

15

 

Zwaveldioxide

7446-09-5

   

0,7

 

Zwavelkoolstof

75-15-0

15

   

H

Zwavelwaterstof

7783-06-4

2,3

     

a Tot 1 april 2010 is de wettelijke grenswaarde 3,5 mg/m3

¹ Tijdens de blootstellingsmonitoring voor kwik en zijn tweewaardige anorganische verbindingen wordt rekening gehouden met relevante biologische monitoringtechnieken in aanvulling op de luchtgrenswaarde

B. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen

B1. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, vastgesteld op basis van het drempelwaarde-effect

ISO-naam van de stof

CAS nummer

TGG 8 uur

mg/m3

TGG 15 min

min mg/m3

H

Cadmiumchloride (als Cd)

10108-64-2

0,005

   

Cadmiumoxide (rook) (als Cd)

1306-19-0

0,005

   

Cadmiumsulfaat (als Cd)

10124-36-4

0,005

   

Hexachloorbenzeen

118-74-1

0,03

   

Silicium(di)oxide:

       

– kwarts

14808-60-7

0,075 8

   

– cristoballiet

14464-46-1

0,075 8

   

– tridymiet

15468-32-3

0,075 8

   

Zwavelzuur (nevel), gedefinieerd als de thoracale fractie

7664-93-9

0,05

   

8 Voor respirabel stof

B2. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, vastgesteld volgens de risicobenadering

ISO-naam van de stof

CAS nummer

TGG 8 uur

mg/m3

TGG 15 min

mg/m3

H

Acrylamide

79-06-1

0,16

 

H

Aflatoxines

 

0,005 ¹

   

Arseenpentoxide (als As)

1303-28-2

0,025

0,05

 

Arseentrioxide (als As)

1327-53-3

0,025

0,05

 

Arseenzuur (als As)

7778-39-4

0,025

0,05

 

In water oplosbare

       

zouten

       

van arseenzuur (als As)

 

0,025

0,05

 

In water onoplosbare zouten

       

van arseenzuur (als As)

 

0,05

0,1

 
         

Asbest, zie artikel 4.46

       

Arbobesluit

       

Azathioprine

446-86-6

0,005

   

Aziridine

151-56-4

0,0009

   

Benzo(a)pyreen

50-32-8

550 7

   

Bariumchromaat (als Cr)

10294-40-3

 

0,025

 

Benzeen

71-43-2

3,25

 

H

Benzine ²

 

240

480

 

1,3-Butadieen

106-99-0

46,2

   

Calciumchromaat (als Cr)

13765-19-0

 

0,01

 

Carbadox

6804-07-5

0,003

   

4-Chloor-o-fenyleendiamine

95-83-0

0,2

   

Chroom(III)chromaat (als Cr)

24613-89-6

 

0,01

 

Chroom(VI)-oplosbare

       

verbindingen

 

0,025

0,05

H

Chroomtrioxide (als Cr)

1333-82-0

0,025

0,05

 

Cisplatin

15663-27-1

0,00005

   

Dacarbazine

4342-03-4

0,0009

   

1,2-Dibroomethaan

106-93-4

0,002

   

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

7

   

2,2'-Dichloor-4,4'-

       

Methyleendianiline

101-14-4

0,02

 

H

Epichloorhydrine

106-89-8

0,19

   

1,2-Epoxypropaan

75-56-9

6

   

Ethanol

64-17-5

260

1900

H

Ethyleenoxide

75-21-8

0,84

   

Hardhoutstof ³

 

2

   

Keramische vezels

 

0,54

   

Loodchromaat (als Cr)

7758-97-6

 

0,025

 

2-Methylaziridine

75-55-8

0,6 ¹

   

4,4’-Methyleen-dianiline

101-77-9

9 ¹

   

Metronidazol

443-48-1

0,00012

   

2-Nitropropaan

79-46-9

0,036

   

N-Nitrosodimethylamine

62-75-9

0,0002

   

Polycyclische aromatische

       

koolwaterstoffen afkomstig van

       

steenkool (als benzo(a)pyreen)

 

550 7

 

H

Procarbazine hydrochloride

366-70-1

0,002

   

Strontiumchromaat (als Cr)

7789-06-2

 

0,01

 

1,2,3-Trichloor-propaan

96-18-4

1,08 ¹

   

Urethaan

51-79-6

0,002

   

Vinylbromide

593-60-2

0,012

   

Vinylchloridemonomeer

75-01-4

7,77

   

Zinkchromaat (als Cr)

13530-65-9

 

0,01

 

¹ microgram/m3

² Als brandstof voor verbrandingsmotoren. Dit mengsel wordt als kankerverwekkend ingedeeld indien het benzeengehalte groter is dan 0,1%.

³ Definitie van hardhout volgens de International Agency for Research on Cancer (IARC) van hout op basis van botanische karakteristiek: hout van bedektzadigen = hardhout.

4 Respirabele vezels per cm3 lucht, TGG 8 uur.

7 Nanogr/m3

Bijlage XIIIa. behorend bij Artikel 4.27

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie

Certificatieschema

voor de inventarisatie van aanwezige asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object voorafgaand aan

  • het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken en/of objecten;

  • het verwijderen van asbest;

  • het opruimen van asbest na een incident

vast te leggen in een asbestinventarisatierapport inclusief risicoklassificaties

Document: SC-540: 2011, versie 02

Onder beheer van:

Stichting Ascert

www.Ascert.nl

Inhoud

1.

Inleiding

7

     

2.

Definities en Documenten

7

2.1

Algemene definities

7

2.2

Werkveldspecifieke definities

8

2.3

Documenten

8

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

9

3.1

Beschrijving schema

9

3.2

Actieve partijen

9

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

10

3.4

Typering asbestinventarisatie

11

     

4.

Certificatiereglement

13

4.1

Doelstelling

13

4.2

Certificatieprocedure

13

4.3

Procedures

13

4.4

Certificatiebeslissing

16

4.5

Geldigheidsduur van het certificaat

16

4.6

Geldigheidscondities

17

4.7

Klachten

17

4.8

Bezwaarschriftenprocedure

18

4.9

Norminterpretatie

19

     

5.

Toezicht

19

5.1

Toegang

19

5.2

Frequentie van het toezicht

20

5.3

De wijze van uitvoering van het toezicht

21

5.4

Verslag van bevindingen

21

5.5

Sancties bij geconstateerde afwijkingen

21

5.6

Kosten van onderzoek

23

5.7

Criteria

24

     

6.

Onderwerp van certificatie

25

     

7.

Eisen

25

7.1

Administratieve eisen

25

7.2

Vrijwaring van druk

27

7.3

Geheimhouding

27

7.4

Organisatie en management

27

7.5

Kwaliteitssysteem

28

7.6

Personeel

30

7.7

Voorzieningen en uitrusting

31

7.8

Inventarisatie methoden en procedures

32

7.9

Behandeling van inventarisatieobjecten en materiaalmonsters

33

7.10

Beheer van gegevens

34

7.11

Inventarisatierapporten

35

7.12

Uitbesteding

35

7.13

Samenwerking

35

7.14

Eisen te stellen aan asbestinventarisatie

35

7.15

Omvang van het project

40

7.16

Het asbestinventarisatieplan

40

7.17

Rapportage

42

     

8.

Beoordelingsmethodiek

46

8.1

Tijdsbesteding bij de beoordelingen

46

8.2

Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

47

     

9.

Het certificaat

47

9.1

Certificaatgegevens

47

9.2

Gebruik van het certificaat

47

9.3

Ascert Certificaatregister

47

     

BIJLAGE A

MELDINGSFORMULIER ASBESTINVENTARISATIE

48

BIJLAGE B

DEFINITIES (I)

49

BIJLAGE C

MODEL AANVRAAG PROJECTEN VOOR INITIËLE CERTIFICATIE (V)

54

BIJLAGE D

MODEL OVEREENKOMST CKI EN CERTIFICAATHOUDER (I)

57

BIJLAGE E

ASCERT PROCESCERTIFICAAT ASBESTINVENTARISATIE (V)

59

BIJLAGE F

VERPLICHTINGEN OPDRACHTGEVER (I)

61

BIJLAGE G

HOE TE HANDELEN BIJ INCIDENT (BRAND STORM) (I)

63

BIJLAGE H

CATEGORIE INDELING SANCTIESTELSEL ASBESTINVENTARISATIE TABEL 5.5.3 (V)

65

BIJLAGE I-1

VOORBEELD RISICOKLASSIFICATIE

78

BIJLAGE I-2

VOORBEELD RISICOKLASSIFICATIE

79

BIJLAGE J

MAATREGELEN ALGEMEEN (V)

80

BIJLAGE K

ONDERVERDELING VAN DE AFWIJKINGEN (V)

83

Deel I. Algemene bepalingen

Deel 1 van dit certificatieschema bevat algemene uitgangspunten en bepalingen voor certificatie door CI’s en voorwaarden waaronder de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het werkveld waarop dit certificatieschema betrekking heeft (1);

  • definities en documenten (2);

  • een beschrijving van de specifieke kenmerken van het werkveld waaronder een risicoanalyse (3);

  • het certificatiereglement (4);

  • toezicht op het naleven van de eisen (5).

In de tekst van dit certificatieschema is ter ondersteuning en verduidelijking aanvullende informatie gegeven in de vorm van Toelichting, Opmerking en Appendix. Deze hebben een informatief karakter.

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema SC-540 voor de inventarisatie van aanwezig asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object voorafgaand aan en ten behoeve van

  • het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken en/of objecten,

  • het verwijderen van asbest,

  • het opruimen van asbest na een incident,

is door Ascert opgesteld en door de minister van SZW vastgesteld.

Het vormt de basis voor het Ascert Procescertificaat Asbestinventarisatie. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

2. Definities en Documenten

2.1. Algemene definities

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AI:

Arbeidsinspectie

ADK:

Asbestdeskundige

AI/TC:

Arbeidsinspectie Team Certificatie

Ascert:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert. Voor het werkveld asbest functioneert Stichting Certificatie Asbest (Ascert), voorheen SCA.

Beoordeling:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Categorie I, II, III of IV:

Er zijn vier niveaus waarop bij afwijkend gedrag van het certificaathoudend bedrijf de volgende sancties kunnen worden getroffen:

• Categorie I Onvoorwaardelijk intrekken

• Categorie II Schorsen

• Categorie III Voorwaardelijk intrekken met een termijn van 3 maanden

• Categorie IV Waarschuwen

Deze niveaus zijn nader uitgewerkt in de zogenaamde escalatieladder. (zie SC-530/SC-540, par. 5.5.2).

Centraal College van Deskundigen (CCvD):

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door Ascert, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante accreditatienormen.

Certificaathouder:

(rechts) Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat voor zijn bedrijf.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en keuringsinstelling (CKI):

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CKI-persoon:

CKI door de Minister van SZW aangewezen op grond van SC-501 voor de verlening van persoonscertificaten op basis van SC-510 en/of SC-520.

CKI-proces:

CKI door de Minister van SZW aangewezen op grond van SC-502 voor de verlening van procescertificaten op basis van SC-530 en/of SC-540.

Concern:

a) een groep van bedrijven die (in belangrijke mate) onder gezamenlijke leiding staan en als eenheid optreden; of,

b) rechtspersonen die via aandeelhouderschap verbonden zijn.

Controle:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

DAV:

Deskundig asbestverwijderaar

DIA:

Deskundig inventariseerder asbest

DTA:

Deskundig toezichthouder asbestverwijdering

Eindbeoordelingsinstelling:

Eindbeoordelingsinstelling: door de RvA, NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 type C, geaccrediteerde inspectie-instelling die de eindcontrole (inspectie, monsterneming en -analyse) na asbestverwijdering verricht.

IenM:

Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Opdrachtgever:

Opdrachtgever in de zin van artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder c en d van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Project:

Een bouwwerk in de zin van artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder b van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waarbij de grenzen van het project worden gevormd door de gehele opdracht van de opdrachtgever;

Risicoanalyse:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

SC-501:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-501: 2011, versie 02.

SC-502:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB). Documentnummer SC-502: 2011, versie 02.

SC-510:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Documentnummer SC-510: 2011, versie 02.

SC-520:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-520: 2011, versie 02.

SC-530:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering. Documentnummer SC-530: 2011, versie 02.

SC-540:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie. Documentnummer SC-540: 2011, versie 02.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Toezicht en handhavende instellingen:

(Overheids)instellingen belast met het toezicht en de handhaving op de asbestverwijderen zoals certificatie-instellingen (aangewezen door het ministerie van SZW), Arbeidsinspectie, VROM-inspectie, gemeenten, milieupolitie etc.

Werkveldspecifiek certificatieschema (WSSC):

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Term gebruikt door SZW voor een document waarin enerzijds de normen zijn vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW en anderzijds de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

ZBO:

Zelfstandig bestuursorgaan

2.2. Werkveldspecifieke definities

SC-540 Deel III Bijlage B bevat een lijst met werkveldspecifieke definities.

2.3. Documenten

In de tekst van dit certificatieschema vervullen de onderstaande documenten een rol.

[1]

Arbeidsomstandighedenwet

wettelijk

[2]

Besluit van 7 juli 2006 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (implementatie van wijzigingsrichtlijn nr. 2003/18/EG) Staatsblad nr. 348, juli 2006

wettelijk

[3]

Statische verwijzing van SC-540 in de Arbeidsomstandighedenregeling. Zie betreffende Staatscourant, waarvan het nummer is vermeld op www.ascert.nl.

wettelijk

[4]

Asbestverwijderingsbesluit 2005. Staatsblad 2005, 704

wettelijk

[5]

Wijziging beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving Staatsblad 2008, nr. 502

wettelijk

[6]

Productenbesluit Asbest

wettelijk

[7]

Rapport TNO-MEP R 2004/523 Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest

informatief

[8]

Convenant Ministerie van SZW en Stichting Certificatie Asbest d.d. 8 maart 2006. Staatcourant 7 augustus 2006, nr. 151/pag. 7

wettelijk

[9]

Protocol Validatiemetingen ten behoeve uitbouw SMA-rt (SC-548); CCvD Asbest

normatief

[10]

Informatieblad Plan van Aanpak Asbestbrand 2006. VROM-inspectie. Beschikbaar op www.vrom.nl

informatief

[11]

Landelijke Uitvoeringsmethodiek Asbestinventarisatie besluit 2005; VROM en LOM. Een handreiking voor gemeenten. Senter Novem juni 2007

informatief

[13]

NEN 2990: 2005; Lucht – Eindcontrole na asbestinventarisatie

normatief

[14]

NEN 2991: 2005; Lucht – Risicobeoordeling in en rondom gebouwen of constructies, waarin asbesthoudende materialen zijn verwerkt.

normatief

[15]

NEN 5896: 2005 nl; Monsterneming en analyse van asbest in onbewerkt bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat

normatief

[16]

NEN 5897 / NEN 5707 Asbest in puin- en sloopafval

informatief

[17]

NEN 5707: 2003 nl; Bodem – Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem

informatief

[18]

Algemeen protocol voor de validatie van asbestrisicoclassificatiesystemen (Ascert SC-549: versie 01, datum 15-09-2011); CCvD Asbest

informatief

[19]

Aedes Protocol Verwijdering Asbesthoudende materialen bij mutatie- en klachtenonderhoud 2007

Informatief

[20]

NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002; Richtlijnen voor het uitvoeren van kwaliteits- en/of milieumanagementsysteemaudits

normatief

[21]

NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en; Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren.

normatief

[22]

NTA Asbest in waterbodems

informatief

[23]

Ontwerp-NEN 2939: ‘Werkplekatmosfeer – Bepaling van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht bij het werken met of in de directe omgeving van asbest of asbesthoudende producten, met behulp van microscopische technieken.’

informatief

[24]

NEN-EN 1822-5:2000 en; Luchtfilters met een hoog rendement (HEPA en ULPA) – Deel 5: Bepalen van het rendement van het filterelement.

normatief

[26]

CROW 132; Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water

informatief

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Om het maatschappelijk belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door het Ministerie van SZW gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de kwaliteit/veiligheid bij de inventarisatie van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen voorafgaand aan sloop, renovatie of onderhoud in bouwwerken en objecten en na een incident.

Voorafgaande aan het opruimen van asbestbevattend materiaal na een incident (brand / storm) dient het aangegeven stappenplan te worden doorlopen (zie Bijlage G). Zie bijvoorbeeld Informatieblad Plan van Aanpak Asbestbrand 2006.

3.1. Beschrijving schema

Het werkveldspecifieke certificatieschema voor het zorgvuldig, arbeids- en milieuhygiënisch inventariseren van asbest, etc., SC-540, is door Ascert voorgesteld en door het ministerie van SZW vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD, info@ascert.nl.

3.2. Actieve partijen

Binnen de Stichting Certificatie Asbest zijn met name actief:

  • Centraal College van Deskundigen Asbest

  • Werkkamer Asbest

  • Centrale Examencommissie

  • Certificatie-instellingen, vermeld op www.ascert.nl onder CKI’s

  • Certificaathouders, vermeld in het Ascert Register

3.3. Risicoanalyse en afbreukcriteria

3.3.1. Algemeen

Vanwege de goede eigenschappen is asbest in het verleden veel gebruikt, bijvoorbeeld in gebouwen en woningen. Asbestvezels kunnen bij inademing echter diep in de longen doordringen en op termijn buikvlieskanker, longvlieskanker en asbestose (stoflongen) veroorzaken. Hieraan sterven jaarlijks in Nederland naar schatting zo'n 700 mensen. De termijn tussen blootstelling en ziek worden kan tientallen jaren duren. IenM is samen met SZW, en VWS verantwoordelijk voor regelgeving over asbest. Bij activiteiten in het kader van de verwijdering van asbest is er een risico dat er asbestvezels in de ademzone van werknemers komen. Het aantal vezels tijdens de activiteiten is onderscheiden in drie afzonderlijke risicoklassen:

  • 1. Risicoklasse 1: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) kleiner dan 0,01 vezel/cm3

  • 2. Risicoklasse 2: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) tussen de 0,01 en 1 vezel/cm3

  • 3. Risicoklasse 3: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) hoger dan 1 vezel/cm3

Conform het Arbeidsomstandighedenbesluit (AB)is aan deze drie risicoklassen (onderstaande tabel) een eigen specifiek veiligheidsregime gekoppeld.

Risicoklasse

Beschrijving van de belangrijkste kenmerken

AB

1

Blootstellingsniveau < 0,01 vezels/cm3 (10.000 vezels/m3)

Licht regime, vergelijkbaar met de oude ‘vrijstellingsregelingen’.

Art. 4.44

2

Blootstellingsniveau 0,01 tot 1 vezels/cm3 (10.000 tot 1.000.000 vezels/m3)

Standaardregime conform de SC-530

Art. 4.48

3

Blootstellingsniveau > 1 vezels/cm3 (> 1.000.000 vezels/cm3)

Verzwaard regime conform SC-530, uitsluitend voor verwijdering van ‘risicovolle’ niet-hechtgebonden materialen zoals spuitasbest, leiding- en ketelisolatie, brandwerend board en asbestkarton.

Art. 4.53a

3.3.2. Risicoanalyse niveau asbestinventarisatie

Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om risico’s te definiëren en maatregelen te nemen. Deze beogen de risico’s m.b.t. onvolledige en/of onjuiste asbestinventarisatie uit te bannen. De maatregelen zijn er in twee vormen en kunnen bestaan uit afstand tot de bron of uit technische maatregelen, zoals directe maatregelen om de risico’s m.b.t. het optreden van de centrale gebeurtenis uit te bannen en daarmee asbestvezelbesmetting te voorkomen. Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf de centrale gebeurtenis niet uitbannen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen.

Als de maatregelen zijn gedefinieerd dan dienen deze ingericht en onderhouden te worden. Dit laatste stelt eisen aan het asbestinventarisatiebedrijf en haar medewerkers. Als de maatregelen zijn geplaatst, dan is de inspectie en het onderhoud van de maatregelen noodzakelijk. De directe oorzaak van asbestvezelbesmetting is per definitie één of meerdere falende maatregelen. Zie SC-540 par. 5.5.1 met betrekking tot de waardering van risicovolle omstandigheden in de zin van formele afwijking van de eisen aangeduid met afwijking Cat I, II, III en Cat IV. Wanneer meerdere werknemers betrokken zijn bij werkzaamheden, dan speelt communicatie altijd een belangrijke rol.

Centrale gebeurtenis

Optredende risico’s

Maatregelen

In SC-540 par

Management factoren

Asbestvezelemissie

Onvolledige en/of onjuiste asbestinventarisatie met daardoor kans op blootstellingsrisico

1

Onafhankelijkheid inventarisatiebedrijf van verwijderingsbedrijf

7.1.2

SC-540 WSCS AIB

SC-560 WSCS DIA

SC-570

Ascertdiploma ADK interne kwaliteitscontrole

2

Onafhankelijkheid directievoerder van Inventarisatiebedrijf

3

Juiste beoordeling bij aanvang inventarisatie t.a.v. blootstellingrisico’s

7.16.3.4

7.3.2

7.6.5

4

Bij uitvoering voldoen aan alle veiligheidsaspecten om asbestblootstelling te voorkomen

7.16.3

5

Passend reageren op afwijkende situaties

7.9.2

6

Volledige en/of juiste risicoklasse indeling

7.14.9

7

Volledige en/of juiste rapportage

7.17

8

Vrijgave van inventarisatierapport

7.11.3

9

Volledige en/of juiste analyse van monsters

7.14.11

ISO 17020

10

Geldigheidscondities

4.6

 

3.4. Typering asbestinventarisatie

3.4.1. Alle asbesttoepassingen onderscheiden

Door het Centraal College van Deskundigen is de volgende keuze gemaakt voor een duiding van alle asbesttoepassingen in een bouwwerk, constructie of object:

  • a) Direct waarneembaar asbest; hieronder wordt verstaan alle asbesttoepassingen die direct visueel waarneembaar zijn of die m.b.v. licht destructief onderzoek waar te nemen zijn.

    Onder licht destructief onderzoek wordt verstaan onderzoek naar alle asbesttoepassingen, waarvan de inventariseerder gezien zijn deskundigheid een vermoeden dient te hebben, dat waargenomen kan worden met (waar nodig) gebruikmaking van de gereedschapset als vermeld in SC-540 par. 7.14.4. Bij licht destructief onderzoek wordt de bouwkundige integriteit niet aangetast.

  • b) Niet-direct waarneembaar asbest; hieronder wordt verstaan alle asbesttoepassingen die niet direct visueel waarneembaar zijn of die m.b.v. licht destructief onderzoek niet waar te nemen zijn en alleen door destructief onderzoek met aantasting van de bouwkundige integriteit kan worden opgespoord.

    Onder destructief onderzoek wordt verstaan onderzoek naar de asbesttoepassingen, vermeld op een overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen, opgesteld door de inventariseerder. Bij het onderzoek wordt gebruik gemaakt van zwaar materieel (gebruik makend van elektrisch of pneumatisch aangedreven gereedschap), waarbij de bouwkundige integriteit van het bouwwerk kan worden aangetast.

  • c) Onvoorzien aanwezig asbest. Bij het daadwerkelijk verwijderen van deze geïnventariseerde asbesttoepassingen kan het bestaan dat er, ondanks de boven aangegeven vaststellingen met aansluitende verwijderingen, daarnaast toch nog onvoorzien asbest wordt aangetroffen. Dit dient door het asbestverwijderingsbedrijf gemeld te worden aan het inventarisatiebureau, gemeente, eigenaar en opdrachtgever (zie SC-540 par. 7.17.4). Op welke wijze het asbestverwijderingsbedrijf met onvoorzien asbest dient om te gaan, is geregeld in SC-530.

Het onderzoek naar alle asbesttoepassingen kan in de volgende fasen worden uitgevoerd.

3.4.2. Asbestinventarisatie voor afbreken/uit elkaar nemen/gebruiken van een bouwwerk of object: Type A

Direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructie-onderdelen.

Het systematisch en volledig inventariseren van alle waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object, voor zover deze asbestbronnen direct waarneembaar zijn of kunnen worden waargenomen met behulp van licht-destructief onderzoek. Licht destructief onderzoek tast de bouwkundige integriteit van het bouwwerk of object niet aan. Voor de uitvoering van een asbestinventarisatie type-A dient door de opdrachtgever van de inventarisatie een onbelemmerde en passende toegang tot alle ruimten te worden verschaft behorende bij het doel en omvang van het onderzoek. Dit is een noodzakelijke voorwaarde. Deze inventarisatie leidt tot een asbestinventarisatierapport type A (zie SC-540 par. 7.17.2).

Overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen

Indien tijdens de asbestinventarisatie het redelijke vermoeden ontstaat, of niet kan worden uitgesloten, dat in de bouwconstructie of het object asbestbronnen aanwezig kunnen zijn die alleen met behulp van destructief onderzoek kunnen worden gedetecteerd, dient er een overzicht opgesteld te worden van deze asbestbronnen. Dit overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen is de basis voor het opvolgende inventarisatieonderzoek Type-B. Aangezien een dergelijk onderzoek door het asbestinventarisatiebedrijf niet kan worden afgedwongen bij diens opdrachtgever, dient het bureau zich te beperken tot een nadrukkelijke aanbeveling in de samenvatting om een type-B onderzoek te laten uitvoeren.

Voor de vergunningverlener is deze aanbeveling aanleiding om een dergelijk type-B onderzoek, als aanvulling op het type-A rapport verplicht te stellen in de vergunningvoorwaarden.

Het asbestinventarisatierapport Type-A dient een volledige inventarisatie te zijn van alle ruimten van een bouwwerk, of het gedeelte van dit bouwwerk dat bestemd is voor sloop, zoals: vloeren, wanden, plafonds, leidingen, technische installaties, gevels (binnen en buiten), kruipruimte(n), kelders en daken.

Een volledig asbestinventarisatierapport Type-A dient als basis voor de aanvraag van een omgevingsvergunnning voor het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van een bouwwerk. Een asbestinventarisatierapport Type-A dat niet volledig is, is niet geschikt voor een aanvraag omgevingsvergunning.

Uitwerking:

In de praktijk is het denkbaar, dat in de rapportage van een Type-A onderzoek uitsluitingen zijn opgenomen omdat bijvoorbeeld sommige ruimten niet konden worden onderzocht, of dat het bouwwerk nog in gebruik was ten tijde van de asbestinventarisatie (het gebouw was niet onbelemmerd en passend toegankelijk).

In al deze gevallen is er sprake van een onvolledig Type-A onderzoek. Deze uitsluitingen kunnen alleen door middel van een aanvullend Type-A onderzoek worden opgeheven. In het rapport dient duidelijk en onmiskenbaar te worden aangegeven, of het om een ‘volledig’ Type-A onderzoek gaat, of om een ‘onvolledig’ Type-A onderzoek (vermelden in titelblad en samenvatting). Een onvolledig Type-A onderzoek is niet geschikt ter indiening van een aanvraag van een omgevingsvergunning.

3.4.3. Aanvullende asbestinventarisatie tijdens bouwkundige sloop: Type-B

Niet-direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructie-onderdelen.

Een type-B onderzoek is een onderzoek, dat vooraf of tijdens de bouwkundige sloop van een bouwwerk object of constructie wordt uitgevoerd door een gecertificeerd inventarisatiebedrijf op basis van een overzicht van redelijke vermoedelijk aanwezige asbestbronnen. Bij dit onderzoek kan de bouwkundige integriteit van het bouwwerk worden aangetast.

Het resultaat leidt tot een asbestinventarisatierapport type-B als aanvulling op het asbestinventarisatierapport type-A (zie SC-540 par. 7.17.3). Dit wordt door het asbestinventarisatiebedrijf ter beschikking gesteld aan de eigenaar / opdrachtgever c.q. de houder van de omgevingsvergunning.

Toelichting:

De opdrachtgever dient aan het bevoegde gezag, de vergunningverlener (gemeente) de aanvullende asbestinventarisatie type-B ter beschikking stellen.

3.4.4. Beperkte inventarisatie voorafgaand aan een risicobeoordeling conform NEN 2991: 2005

De uitvoering van een risicobeoordeling conform NEN 2991: 2005 valt buiten het kader van SC-540.

Ter informatie wordt hier melding gemaakt van ‘Beperkte inventarisatie voorafgaand aan een risicobeoordeling conform NEN 2991: 2005 Type 0 (nul)’.

Voorafgaand aan uit te voeren risicobeoordelingen, conform NEN 2991: 2005, in gebouwen, constructies of objecten in bewoonde/gebruikte staat die niet zullen worden gesloopt, kan worden volstaan met een beperkte inventarisatie van asbesthoudende materialen, zonder gebruik te maken van destructieve onderzoeksmethoden. Deze inventarisatie dient vastgelegd te worden in een rapport.

Het resultaat van een type 0 inventarisatie kan dan als startpunt dienen. Uiteraard wordt een type 0 inventarisatie uitsluitend uitgevoerd indien er voor het betreffende bouwwerk of object geen type A inventarisatie beschikbaar is, terwijl er redenen zijn om op korte termijn een NEN 2991: 2005 risicobeoordeling uit te voeren.

Uitwerking:

Voorwaarde voor het uitvoeren van een NEN 2991: 2005 onderzoek is dat er voorafgaand aan het NEN 2991: 2005 onderzoek altijd een asbestinventarisatierapport type 0 is opgesteld. Indien de resultaten van een NEN 2991: 2005 onderzoek naar een asbestsanering leiden dienen de resultaten van het type 0 en het NEN 2991: 2005 onderzoek als basis (deskresearch) voor het opstellen van het Type-A onderzoek. Uitsluitend met een Type A onderzoek kan worden gesaneerd.

Toelichting:

Het type 0 inventarisatierapport is het minimale uitgangspunt voor het NEN 2991: 2005 onderzoek.

3.4.5. Asbestinventarisatie Type-G: Inventarisatie van asbest gericht op het gebruik van het gebouw

Een asbestinventarisatie type-G is een uitbreiding op een volledige asbestinventarisatie type-A. Eigenaren of beheerders van gebouwen kunnen vrijwillig opdracht geven tot dit type asbestinventarisatie. Het betreft een type asbestinventarisatie waarvan gebruik kan worden gemaakt in het kader van dit schema. Dit laat onverlet dat de inventariseerder gehouden is de werkzaamheden uit te voeren conform de eisen in dit schema.

3.4.6. Asbestrisicoclassificatiesysteem SMA-rt

De indeling van bij asbestverwijdering vrijkomende asbestvezels in een risicoklasse is in een geautomatiseerd internetsysteem (SMA-rt) opgenomen. Ascert beheert en onderhoudt SMA-rt. Dit systeem dient gebruikt te worden voor de inventarisatie. Een voorwaarde voor een bruikbaar SMA-rt systeem is dat het asbestinventarisatiebedrijf, dat gegevens invoert, onafhankelijk, deskundig en integer is (zie SC-540 par. 7.6 en SC-560: versie 01, datum 15-11-2011).

3.4.7. Afwijkingen van SMA-rt met argumenten

SMA-rt bevat een zeer groot aantal bronsituaties die direct passen op werkelijke bronsituaties. Daarnaast is er een grote verscheidenheid aan acties/omgevingsfactoren, die bepalend zijn voor het actuele blootstellingrisico. Om het effect van deze verscheidenheid goed te kunnen inschatten en in te brengen in SMA-rt, is een deskundig, onafhankelijk en integer oordeel van de inventariseerder vereist.

Een betrouwbare risicoklassificatie – vastgelegd in het inventarisatierapport – is dus altijd gebaseerd op het gebruik van SMA-rt in combinatie met de argumenten van een deskundige, onafhankelijke en integere inventariseerder, wanneer hij afwijkt van de uitkomst van SMA-rt (zie SC-540 par 7.17.2.6).

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het werkveldspecifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte en intrekking van certificaten, procedures bij het uitvoeren van initiële en periodieke beoordelingen, afhandeling van klachten en het eventuele verzoek tot herziening daarvan.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat certificaathouder dient bij een CKI in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in tot het uitvoeren van de certificatieprocedure.

Vervolgens verstrekt de CKI informatie over de gang van zaken bij de afhandeling van de aanvraag.

4.3. Procedures

In het kader van de initiële certificatie van het asbestinventarisatiebedrijf worden verschillende processen

doorlopen. De CKI dient:

  • aangewezen te zijn door het ministerie van SZW voor het uitvoeren van de betreffende keuringen;

  • een samenwerkingsovereenkomst te hebben gesloten met Stichting Ascert.

Daarnaast is de CKI verplicht de aanvrager schriftelijk te informeren over de regels, voorwaarden en procedures die verband houden met het afgeven, intrekken, etc. van het certificaat. zonder enige vorm van discriminatie jegens de aanvrager. In het kader van het certificatieproces worden de volgende procedures doorlopen:.

  • Afhandeling van de aanvraag voor de initiële certificatie

  • Aanvragen van certificaten bij een andere, of meer dan één, CKI

  • Verloop toelatingsbeoordeling

  • Meerdere filialen/vestigingen

  • Initiële beoordeling

  • Het afronden dan wel afbreken van de initiële beoordeling

  • Toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie

  • Tijdsbesteding initiële beoordeling

  • Rapportage

Onderstaand wordt dit nader uitgewerkt.

4.3.1. Afhandeling aanvraag initiële certificatie

Een CKI dient een aanvraag voor het certificaat in overeenstemming met een door hem opgesteld reglement te behandelen. De CKI is verplicht de kandidaat schriftelijk te informeren over de daarin vastgestelde regels, voorwaarden en procedures die verband houden met de behandeling van de aanvraag voor het certificaat.

4.3.2. Aanvragen van een procescertificaat

Bij de aanvraag gelden de volgende eisen:

  • a) de aanvrager, dient de aanvraag zelfstandig af te handelen;

  • b) Indien er sprake is van enig certificatieverleden op het onderwerp van asbestinventarisatie dient de kandidaat de volledige beoordelingsrapporten en correspondentie over de afgelopen drie jaar ter beschikking te stellen aan de CKI. De CKI moet voorafgaand aan de aanvraag controleren of de kandidaat niet een certificaat heeft gehad bij een andere CKI en of deze is geschorst of ingetrokken. Indien het certificaat is geschorst of ingetrokken mag de CKI de aanvraag niet accepteren en de kandidaat terugverwijzen naar zijn oorspronkelijke CKI;

  • c) een aanvraag voor een certificaat voor een bedrijf waarvan het certificaat al dan niet op verzoek van de certificaathouder tot uiterlijk 12 maanden eerder werd ingetrokken, wordt niet in behandeling genomen;

  • d) een aanvraag voor een certificaat voor een (rechts)persoon van wie een certificaat al dan niet op verzoek van de certificaathouder tot uiterlijk 12 maanden eerder werd ingetrokken, wordt niet in behandeling genomen.

Indien een certificaathouder mededeelt zijn certificaat in te leveren, is dit een aanvraag om het certificaat in te trekken. Het certificaat is pas ingetrokken als de CKI per besluit op de aanvraag heeft beslist (en het certificaat heeft ingetrokken). De mededeling (aanvraag) moet schriftelijk of elektronisch gebeuren. De aanvraag om een certificaat in te trekken, kan niet mondeling gedaan worden. De termijn van 12 maanden van sub c en d loopt vanaf de dagtekening van het besluit van de CKI waarbij het certificaat is ingetrokken.

4.3.3. Verloop toelatingsonderzoek

Het verloop van de toelatingsbeoordeling, vanaf de eerste beoordeling op projectlocatie tot de beslissing over al dan niet verlening van het certificaat, is gemaximeerd op 4 maanden. Als de overschrijding is te wijten aan de aanvrager vervallen de beoordelingsresultaten van de kandidaat.

4.3.4. Meerdere filialen/vestigingen

Onderscheid wordt gemaakt in:

  • a) Zelfstandige ondernemingen ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

  • b) Ondernemingen, als BV ingeschreven bij de Kamer van Koophandel die onderdeel uitmaken van een concern (zie tevens par. 7.1). Zij dienen zelfstandig bij een en dezelfde certificatie-instelling het procescertificaat aan te vragen. Het procescertificaat wordt op de naam van de onderneming gesteld en opgenomen in het Ascert-register, met eenzelfde Ascert-code voor alle deelnemende ondernemingen, met per deelnemende onderneming een subcode.

    Toelichting:

    • Onderneming A: Ascert-code 03-D030014.01a

    • Onderneming B: Ascert-code 03-D030014.01b

  • c) Vestigingen/filialen van één onderneming, waarbij alleen de onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (zie tevens par. 7.1). De onderneming dient bij een certificatie-instelling het procescertificaat aan te vragen. Het procescertificaat wordt op de naam van de onderneming gesteld. Alleen de hoofdvesting wordt opgenomen in het Ascert-register. De vestigingen/filialen worden op het procescertificaat vermeld.

4.3.5. Programma initiële beoordeling

Het doel van de door de CKI uit te voeren beoordeling is om vast te stellen of aan alle eisen in SC-540 wordt voldaan. De beoordeling bestaat uit:

A. Beoordeling van de documentatie

Beoordeeld wordt of datgene wat volgens het certificatieschema schriftelijk vastgelegd dient te zijn, ook daadwerkelijk is vastgelegd in de eigen kwaliteitsdocumentatie (kwaliteitshandboek en eventuele daarmee samenhangende documentatie).

B. Beoordeling van de implementatie

Nadat is vastgesteld dat de documentatie aan de gestelde eisen voldoet, wordt de implementatie van het gedocumenteerde systeem beoordeeld op juistheid en volledigheid op basis van de eisen in SC-540. Deze beoordeling bestaat uit de onder B.1 en B.2 genoemde onderdelen. Voor de concrete uitvoering van de beoordeling maakt de CKI met de kandidaat de nodige afspraken.

B.1 Beoordeling op de vestiging(en)

Op de vestiging(en) wordt beoordeeld of de delen van het kwaliteitssysteem die op de vestiging kunnen worden beoordeeld, in samenhang met het hele kwaliteitssysteem, voldoen aan de eisen zoals gesteld in SC-540 en de kwaliteitsdocumentatie van de kandidaat.

B.2 Beoordeling op projectlocaties

Per filiaal/vestiging bedoeld in artikel 4.3.4, wordt op tenminste twee projectlocaties beoordeeld of ook de praktische uitvoering van de inventarisatie en de rapportage daarvan voldoet aan de SC-540 en de eigen kwaliteitsdocumentatie. Beoordelingen op projectlocaties worden in 5.2.2. verder onderscheiden in ‘reguliere’ en ‘resultaatgerichte’ beoordelingen.

De te inventariseren bouwwerken of objecten dienen naar het oordeel van de CKI naar aard en omvang voldoende representatief te zijn om de uitvoeringsaspecten uit SC-540 goed te kunnen beoordelen (zie ook par. 4.3.6).

4.3.6. Aanvraag en toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie

Een kandidaat wordt voor de duur van de beoordeling op twee projectlocaties waar de beoordeling door de CKI plaatsvindt, gelijkgesteld aan een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf, òf in geval van een extra beoordeling op drie projectlocaties. De daarbij geldende voorwaarden zijn:

  • dat bij de CKI een schriftelijke aanvraag is ingediend voor de verwerving van het certificaat;

  • dat de kandidaat voldoet aan de in SC-540 gestelde eisen, voor zover het de beoordeling, bedoeld in 4.3.5A betreft.

Na blijk van het voldoen aan genoemde voorwaarden stelt de CKI een aanvraag op voor elke projectlocatie die in de beoordeling van de kandidaat zal worden betrokken. Op grond van de volgende criteria dient Ascert schriftelijke toestemming op de aanvraag gegeven te hebben:

  • de twee projecten dienen van elkaar te zijn onderscheiden door verschillende opdrachtgevers, inventarisatielocaties;

  • het aanvraagformulier SC-540 Bijlage C is volledig ingevuld.

4.3.7. Het afronden dan wel afbreken van de beoordeling

4.3.7.1. Minimaal 2 volledige inventarisatierapporten

De beoordeling kan slechts worden afgerond, indien de kandidaat minimaal 2 volledige inventarisatierapporten heeft opgesteld die aan de eisen van de SC-540 voldoen. De resultaten van de asbestinventarisaties, waaronder de betreffende rapportages, maken deel uit van de beoordeling.

4.3.7.2. Afbreken beoordeling

De beoordeling wordt zonder verlening van het certificaat afgebroken indien:

  • het resultaat van de beoordeling op de vestiging ook na een tweede beoordeling op die vestiging niet voldoet aan de eisen;

  • het resultaat van de extra beoordeling op locatie niet voldoet aan de eisen;

  • de kandidaat op een of meer projectlocaties werkzaamheden verricht waarvoor geen voorafgaande toestemming van Ascert is verkregen;

  • de kandidaat onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft m.b.t. het gestelde in 4.2.

Indien de kandidaat waarvan de beoordeling is afgebroken opnieuw het certificaat wil verwerven, dient de CKI alle stappen van de beoordeling opnieuw te doorlopen.

4.3.7.3. Status van inventarisatierapporten tijdens de beoordeling van een kandidaat

De CKI ziet erop toe dat de status van de tijdens de beoordeling van een kandidaat opgestelde inventarisatierapporten een voorlopige is en deze rapporten nog geen rechtsgeldige basis vormen voor het uitvoeren van asbestverwijdering. Deze voorlopige inventarisatierapporten dienen gedateerd te zijn, en op een in het oog lopende plaats te zijn voorzien van de tekst ‘Niet geschikt voor de aanvraag van een omgevingsvergunning’. De vervaldatum van deze rapporten is gelijk aan vier maanden na de datum waarop de inventarisatieactiviteiten op de eerste projectlocatie zijn gestart. Deze vervaldatum dient duidelijk op het rapport te zijn aangebracht. Op basis van de ‘aanvraag van toestemming voor werkzaamheden op projectlocatie’ bedoeld in par. 4.3.6 en na de verleende schriftelijke toestemming door Ascert, worden deze inventarisatieprojecten met de gegevens over de kandidaat aan Ascert toegezonden, met het oog op registratie.

4.3.7.4. Tijdsbesteding beoordeling

De hier aangegeven tijdsbesteding voor een reguliere beoordeling is een richtlijn, tijdseenheden zijn inclusief rapportage:

  • kwaliteitsdocumentatie en voorbeoordeling: 0,5 mandag;

  • implementatie op vestiging of filiaal: 0,5 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie, indicatie: 0,5 mandag per beoordeling. Normaal geldt daarbij 2 beoordelingen per dag, met een maximum van 3.

4.3.7.5. Rapportage

De resultaten van ieder onderdeel van de beoordeling worden aan de kandidaat gerapporteerd conform de richtlijnen in de vigerende versie van NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002.

4.4. Certificatiebeslissing

4.4.1. Besluit en certificaat verlenen

De certificatiebeslissing wordt genomen door de certificaatbeslisser. De beslissing wordt genomen op basis van de beoordelingsrapportage en een bijbehorend schriftelijk advies van de auditor. De CKI draagt er zorg voor dat het schriftelijke besluit, inclusief eventueel certificaat, binnen 10 werkdagen na de laatste beoordeling, dan wel na een tussen CKI en kandidaat overeengekomen andere termijn, aan de kandidaat wordt toegezonden.

4.4.2. Status voorlopig asbestinventarisatierapport

Indien de CKI het asbestinventarisatiebedrijf een certificaat heeft verleend, ziet de CKI er uiterlijk bij de eerstvolgende controle op toe dat het asbestinventarisatiebedrijf, binnen een termijn van maximaal vier maanden na de eerste beoordeling op locatie, een voorlopig inventarisatierapport, zoals bedoeld in par. 4.3.7.1, heeft omgezet in een definitieve versie conform alle eisen van de SC-540.

Bij het omzetten naar een definitief rapport dient de uitgiftedatum daarvan gelijk te zijn aan de datum van verlening van het certificaat. Indien de kandidaat geen certificaat kan worden verleend, vervalt de waarde van een rapport bedoeld in par. 4.3.7.1 automatisch. De CKI deelt dit schriftelijk aan aanvrager mede en wijst erop dat op basis van dat rapport ook in de toekomst geen asbestverwijdering mag worden uitgevoerd.

4.5. Geldigheidsduur van het certificaat

Het certificaat is, behoudens tussentijdse intrekking, drie jaar geldig.

4.5.1. Hercertificatie

Tenzij de certificaathouder schriftelijk te kennen heeft gegeven het certificaat niet te willen voortzetten, zal de CKI in het laatste jaar van de lopende certificatieperiode de jaarlijkse beoordelingen bij de filialen/vestigingen in het algemeen drie maanden voor vervaldatum van het certificaat dienen te hebben afgerond. Daarbij wordt zoveel mogelijk de procedure gevolgd omschreven in par. 4.3.5.

4.5.2. Hercertificatie na intrekking

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. De termijn tussen intrekken en het aanvragen van het nieuwe certificaat is 12 maanden.

4.6. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden de volgende condities gesteld.

  • a) Het certificaat is onverbrekelijk verbonden met het asbestinventarisatiebedrijf, geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. In het geval het bedrijf ophoudt te bestaan wordt per direct het certificaat ingetrokken.

  • b) Het aantoonbaar voldoen aan de bepalingen, waarna verwezen wordt in de risicoanalyse par. 3.3.2 en bedoeld om de aldaar benoemde risico’s uit te bannen.

  • c) Indien bij certificaathouder conform par. 5.5.4 op niveau Cat I geen afwijking(en) door de CKI zijn vastgesteld;

  • d) Indien misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

  • e) Een kandidaat die eerder in het bezit was van een geldig certificaat en van wie het certificaat is ingetrokken kan binnen de periode van 12 maanden na datum van intrekking geen nieuw certificaat aanvragen.

4.7. Klachten

4.7.1. Klachten over de CI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de gecertificeerde bedrijven als de gebruikers van certificaten. Aan een CI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn;

  • De klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, beoordelen en onderzoeken van de klacht; de wijze van volgen en vastleggen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd;

  • Het besluit over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen(en) die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht;

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst;

  • In overleg met de cliënt en de indiener van de klacht moet worden bepaald of en in hoeverre de klacht en de oplossing daarvan openbaar worden gemaakt.

4.7.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon. Echter, indien het naar de mening van de CI een ernstige klacht betreft, dient de CI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. Het reglement van de CI is bepalend voor de verdere afhandeling van deze klachten.

Indien uit de extra beoordeling blijkt dat de klacht terecht is, wordt deze als extra beoordeling in rekening gebracht. Indien blijkt dat de klacht onterecht is, wordt de extra beoordeling beschouwd als een reguliere (project)beoordeling, die de eerstvolgende, in de toekomst geplande beoordeling vervangt.

4.7.3. Klachtenregeling

4.7.3.1. Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor elke klacht (tekortkoming, verbetervoorstel) wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

4.7.3.2. Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze in een brief, fax of e-mail te verwoorden. Als een klacht in de vorm van een brief, fax of e-mail binnenkomt wordt deze meteen (direct na het inschrijven in binnengekomen post) naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht. De kwaliteitsmanager registreert de klacht, neemt deze over op het klachtenformulier en stelt de directeur CI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het formulier tekortkoming in het vak eigenaar en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk (brief, e-mail, fax) over de ontvangst van de klacht.

4.7.3.2.1. Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte; legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

4.7.3.2.2. Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze. Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij. De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier in het vak verbetervoorstel. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier in het daarvoor bestemde vak. De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht. De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend. De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier in het vak bevindingen vervolgonderzoek. De kwaliteitsmanager archiveert de documenten van de klachtafhandeling.

4.8. Bezwaarschriftenprocedure

4.8.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen beslissingen van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.8.2. Werkwijze

4.8.2.1. Algemeen

  • Een door of namens de CKI genomen beslissing, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • De CKI stelt in haar correspondentie de belanghebbende in kennis van de mogelijkheid een bezwaarschrift tegen een beslissing in te dienen door middel van de volgende clausule:

    ‘ Ingevolge de CKI procedure ’bezwaarschriftenprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot deze beslissing een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom de gegeven beslissing niet juist gevonden wordt.

    Verzocht wordt bij het verzoek een kopie van die bestreden beslissing en van alle eventuele andere op de zaak betrekking hebbende documenten toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • a. naam en adres indiener;

    • b. dagtekening;

    • c. een omschrijving van de bestreden beslissing;

    • d. de gronden van het bezwaar.

  • Het bezwaarschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard:

    • a. indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest;

    • b. in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel.

  • Het bezwaarschrift wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • Het bezwaarschrift schorst niet de werking van de beslissing.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van de beslissing waartegen het bezwaarschrift is gericht.

4.8.2.2. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst onder verwijzing naar de toepassing van dit reglement.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot de beslissing en dient in beginsel binnen vier weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zake kundigen. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van de beslissing, en geen binding hebben met de belanghebbende.

    Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het bezwaarschrift is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • De persoon of personen die horen overtuigt/overtuigen zich of bij de totstandkoming van de beslissing de juiste procedures gevolgd zijn, en neemt kennis van de argumenten van belanghebbende(n) en in elkaars aanwezigheid.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op bezwaar gevoegd.

  • De persoon of personen die horen brengt/brengen tevens advies aan de CKI.

4.8.2.3. Beslissing op bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

  • De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

  • De kwaliteitsmanager wordt op de hoogte gesteld van de afloop van de procedure.

  • De certificatiecoördinator archiveert alle betrokken documenten.

4.8.2.4. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op het bezwaarschrift wijzen op deze mogelijkheid.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD zorgt voor eenduidige norminterpretatie. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Toezicht

De CKI is verplicht de certificaathouder blijvend te toetsen aan de eisen in het werkveldspecifieke certificatieschema. Het CCvD bepaalt in dit hoofdstuk van het certificatieschema hoe het toezicht door de CKI dient te worden ingericht.

5.1. Toegang

Onderstaand wordt aangegeven op welke wijze de certificaathouder toegang dient te verlenen en/of informatie ter beschikking dient te stellen om toezicht door de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen, waaronder de certificatie-instelling, de nationale accreditatie-instantie en de Arbeidsinspectie, mogelijk te maken (zie ook de certificatieovereenkomst CKI-Certificaathouder):

  • 1. De certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen op zowel kantoor, als op projectlocaties, door of vanwege de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen waaronder de CKI, de RvA en de Arbeidsinspectie.

  • 2. De certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn, aan de CKI door te geven.

  • 3. De certificaathouder is verplicht de gegevens van een asbestinventarisatiewerk t.b.v. beoordeling op locatie bekend te maken bij de toezichthoudende en handhavende (overheids)instellingen.

  • 4. Het melden van een asbestinventarisatiewerk en daarmee de overdracht van de relevante gegevens ervan, dient te geschieden met behulp van het Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS) vanaf het moment van inwerkingtreding.

De gegevens, vermeld in Bijlage A Meldingsformulier, worden met het Webportaal Arbeidsinspectie automatisch naar de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen gezonden, of zijn voor hen direct ter inzage.

5.2. Frequentie van het toezicht

Nadat het certificaat is verleend, voert de CKI gedurende de certificatieperiode periodieke beoordelingen bij de certificaathouder uit.

5.2.1. Beoordeling op de vestiging

Er vindt tenminste één beoordeling op de vestiging per jaar plaats. Onderdeel van deze beoordeling is het dossier van tenminste vier inventarisatieprojecten.

Wanneer een asbestinventarisatiebedrijf, naast de hoofdvestiging, beschikt over één of meer filialen/vestigingen zoals bedoeld in 4.3.4, vindt tevens, naast de ene beoordeling per jaar op de hoofdvestiging, per filiaal/vestiging tenminste één beoordeling per jaar plaats.

5.2.2. Beoordeling op locatie

Tijdens de looptijd van het certificaat vindt o.a. periodieke beoordeling op projectlocaties plaats per filiaal/vestiging, op grond van de aantallen genoemd in tabel 5.2.2. Daarin is het volgende onderscheid opgenomen:

  • a) reguliere implementatiebeoordeling die onaangekondigd plaatsvindt;

  • b) resultaatgerichte implementatiebeoordeling die samen met het asbestinventarisatiebedrijf wordt gepland.

Op een gemotiveerd verzoek van het asbestinventarisatiebedrijf kan de CKI besluiten dat een grote inventarisatieopdracht met een aantal deelprojecten / locaties, voor wat betreft de vereiste aantallen in tabel 5.2.2, als meerdere opdrachten beschouwd kunnen worden. De CKI weegt hierbij af of, gezien de grootte en complexiteit van de opdracht, alle uitvoeringsaspecten uit SC-540 goed kunnen worden beoordeeld.

In dat geval vereist de CKI van het asbestinventarisatiebedrijf een per deelproject / locatie aparte melding met apart meldingsformulier, en dat elk deelproject / locatie via een aparte procedure wordt behandeld, inclusief rapportage en besluitvorming.

A Reguliere implementatiebeoordeling op locatie

De reguliere implementatiebeoordeling vindt onaangekondigd plaats. Locaties worden geselecteerd op basis van de reguliere systematiek die de CKI hiervoor hanteert. Het is bedoeld om de implementatie van het gedocumenteerde systeem te beoordelen.

B Resultaatgerichte implementatiebeoordeling op locatie

Na uitvoering van een inventarisatie en opmaak van het inventarisatierapport vindt, voorafgaand aan asbestverwijdering, de geplande en aangekondigde resultaatgerichte beoordeling plaats. De CKI gaat daarbij samen met de verantwoordelijke DIA terug naar de projectlocatie met het afgeronde en afgetekende inventarisatierapport als leidraad. De projectlocatie voor deze beoordeling wordt op basis van een steekproef gekozen uit inventarisatieprojecten die nog niet op asbest gesaneerd of gesloopt zijn. Op locatie wordt, naast een overzicht van het project, steekproefsgewijs delen uit het inventarisatierapport met de DIA nagelopen, mede aan de hand van een toelichting door de DIA.

Tijdelijk geen periodieke beoordeling op locatie mogelijk

Indien in een periode van 12 maanden het aantal beoordelingen op locatie, genoemd in tabel 1, niet mogelijk is, stelt de CKI het asbestinventarisatiebedrijf in de gelegenheid, in de volgende periode van 12 maanden, naast het aantal voor deze periode, tevens het ontbrekende aantal uit de vorige periode van 12 maanden te beoordelen. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast. Deze maatregel kan slechts één keer in 4 opeenvolgende perioden van 12 maanden worden toegepast.

Tabel 5.2.2

Jaarlijkse beoordelingen op locatie naar rato van aantal DIA of aantal (deel-) rapporten

Gemiddeld aantal DIA

Gemiddeld aantal Inventarisatierapporten per jaar

Totaal aantal beoordelingen per jaar

Reguliere implementatie beoordeling (zie art. 5.2.2A)

Resultaatgerichte implementatie beoordeling (zie art. 5.2.2B)

1–2

< 500

4

3

1

3–5

500–1100

6

4

2

6–8

1100–1600

9

6

3

> 8

> 1600

12

8

4

Toelichting bij tabel 5.2.2:

Het aantal beoordelingen wordt bepaald door het criterium (aantal DIA of aantal inventarisatierapporten) dat tot het hoogste aantal beoordelingen op locatie leidt. Het begrip ‘jaarlijks’ slaat niet op kalenderjaren, maar op periodes van telkens 12 maanden na de verlening van het certificaat.

5.2.3. Rapportage door CKI over de beoordeling

De resultaten van beoordelingen door de CKI worden tussentijds aan het asbestinventarisatiebedrijf gerapporteerd.

5.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de CKI verwacht wordt audits in te vullen..

5.3.1. Tijdsbesteding bij periodieke beoordeling en hercertificatie

De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn; de tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

  • Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging: 1 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; maximaal 2 beoordelingen per dag.

5.3.2. Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

De CKI dient, in geval van het combineren van beoordelingen, met de beoordelingsrapportage aannemelijk en aantoonbaar te kunnen maken dat bij beoordeling per vestiging de minimale vereisten van SC-540 gedurende de certificatieperiode worden onderzocht. Beoordelingen op projectlocaties staan op zich zelf en dienen conform het bepaalde in 5.2.2 uitgevoerd te worden.

5.4. Verslag van bevindingen

5.4.1. Rapportage aan de certificaathouder

De CKI stelt conform de richtlijnen in de vigerende versie van ISO 19011 een verslag op van haar bevindingen tijdens de tussentijdse audit. Dit verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder. Deze kan hiertegen een klacht en evt. een verzoek tot herziening van de afhandeling van de klacht indienen, zie hiervoor paragraaf 4.7 en 4.8.

5.4.2. Rapportage aan CKI-persoon

Indien naar het oordeel van de CKI-proces de geconstateerde afwijkingen (zie SC-540 par. 5.5.3) toe te schrijven zijn aan medewerkers met een persoonscertificaat DIA zal de CKI-proces het desbetreffende afwijkingsrapport direct en rechtstreeks melden en rapporteren aan de persoonscertificaat verlenende instelling (zie verder SC-560 par. 6).

5.5. Sancties bij geconstateerde afwijkingen

Indien blijkt dat een certificaathouder en de onder zijn verantwoordelijkheid voor te bereiden en uit te voeren processen niet of niet meer voldoen aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema, dient de CKI de sancties die zijn voorgeschreven in dit schema op te leggen. Bij de constatering van de afwijkingen en de toepassing van sancties dient de CKI dwingend tabel 5.5.3 (Bijlage H) toe te passen.

5.5.1. Algemeen

Voor het algemene kader van sancties bij geconstateerde afwijkingen wordt verwezen naar Bijlage J.

5.5.2. Escalatieladder

5.5.2.1. Inleiding

Indien door een door de minister van SZW aangewezen certificatie-instelling wordt geconstateerd dat een certificaathoudend asbestinventarisatiebedrijf een overtreding begaat volgens de in tabel 5.5.3 (Bijlage H) opgenomen bepalingen, dan wordt door de certificatie-instelling het certificaat van de certificaathouder (on-) voorwaardelijk ingetrokken of geschorst, of ontvangt de certificaathouder een waarschuwing. Na intrekken van het certificaat kan de gewezen certificaathouder pas na 12 maanden een aanvraag indienen voor een nieuw certificaat. Ook voor het bedrijf kan pas na 12 maanden een aanvraag worden ingediend voor een nieuw certificaat. De periode van 12 maanden begint met ingang van de dag volgend op de dag waarop het besluit in werking treedt waarbij het certificaat is ingetrokken.

Na de constatering van een Cat III afwijking dient de certificaathouder binnen 2 maanden een interne corrigerende maatregel te hebben ingevoerd, waarna de CKI binnen een maand deze maatregel definitief moet hebben beoordeeld.

Toelichting:

Binnen de termijn van 3 maanden kan de afwijking, in positieve zin ( Cat III opgeheven) dan wel negatieve zin (verzwaring van Cat III naar Cat I) afgesloten zijn.

Indien in een concernsituatie met meerdere zelfstandige ondernemingen, die bij eenzelfde CKI onder procescertificaat staan, van een onderneming het certificaat (on)voorwaardelijk wordt ingetrokken of geschorst zal de CKI alle andere gecertificeerde ondernemingen per direct onderwerpen aan een controle op die onderwerpen waarop een afwijking is geconstateerd die heeft geleid tot de sanctie.

5.5.2.2. Onderverdeling van afwijkingen

Voor de onderbouwing van de onderverdeling van de sanctie per afwijking wordt verwezen naar Bijlage K.

5.5.2.3. Verzwaring

Bij de toepassing van het hierboven onder par. 5.5.2.1 en 5.5.2.2 bedoelde, worden de volgende verzwaringen toegepast:

  • Indien tijdens een controle of onderzoek van een instelling drie of meer afwijkingen, niet zijnde afwijkingen uit Categorie I, uit één Categorie worden geconstateerd, dan worden deze drie of meer afwijkingen beschouwd als zijnde één afwijking uit de naastgelegen, hogere (zwaardere) Categorie.

  • Indien binnen een periode van één jaar zesmaal een afwijking van Categorie II, III, of IV is vastgesteld, dan wordt de zesde afwijking beschouwd als zijnde een afwijking uit de naastgelegen, hogere (zwaardere) Categorie. Dit betekent dat bij elke afwijking van Categorie II, III, of IV bepaald dient te worden of er in het jaar voorafgaand aan deze afwijking vijfmaal een afwijking uit dezelfde Categorie is vastgesteld.

  • Indien op een bepaald moment meerdere feiten worden geconstateerd die in verschillende van de onder 3 genoemde categorieën vallen, dan zal het feit uit de zwaarste Categorie bepalend zijn voor de door de certificatie-instelling te treffen sanctie.

5.5.3. Uitwerking afwijkingen per categorie inclusief onderverdeling

De vier categorieën waarop bij initiële en/of periodieke beoordeling van de (kandidaat-)certificaathouder sanctiemaatregelen worden opgelegd zijn inclusief de onderverdeling in de afwijkingen uitgewerkt en opgenomen in tabel 5.5.3 (Bijlage H).

5.5.4. Sanctieprocedure

Het besluit inzake een sanctie met betrekking tot het procescertificaat asbestinventarisatie vanwege geconstateerde afwijkingen door de CKI is gebaseerd op eigen onderzoek of op onderzoek door toezichthoudende en handhavende overheidsinstellingen (Arbeidsinspectie, VROM-Inspectie, (Milieu)politie, Gemeenten).

5.5.4.1. Eigen onderzoek CKI

De CKI zal moeten vaststellen of er sprake is van een Categorie I, II, III of IV afwijking of dat er geen afwijking is. Hiervoor moet zij feiten vaststellen. De kaders daarvoor zijn:

  • Het periodiek toezicht (kantoor- en projectlocaties) (zie SC-540 Hoofdstuk 5)

  • Klachten conform SC-540 par. 4.7;

Indien bij een Categorie I of II afwijking wordt geconcludeerd dat een gecertificeerde DTA/DAV niet competent is, maakt de CKI-proces hier een afwijkingsrapport van op met zijn bevindingen en conclusie. De CKI-proces stuurt hiervan een afschrift aan de betreffende CKI-persoon.

5.5.4.2. Onderzoek door overheidsinstellingen

Indien onderzoeken door toezichthoudende overheidsinstellingen leiden tot proces-verbaal, rapport van bevindingen of een boeterapport kan direct op bovenvermelde stukken aan de hand van Bijlage H worden bepaald of sprake is van een afwijking. Desnoods wordt nader onderzoek verricht door de CKI.

Het is ook mogelijk dat de CKI alleen een melding krijgt van de toezichthoudende overheidsinstellingen. In dat geval zal de CKI (bij een voldoende duidelijk en onderbouwde melding) zelf onderzoek moeten doen.

Bij meldingen door overheidsinstellingen dient de CKI de betreffende overheidsinstelling te berichten wat met de melding is gedaan.

5.5.4.3. Sanctie

Nadat de CKI vast heeft gesteld, op basis van de vaststaande feiten door eigen onderzoek of dat van een toezichthoudende overheidsinstelling, dat er sprake is van een afwijking Categorie I, II of III is de volgende gang van zaken aan de orde.

5.5.4.4. Zienswijze procedure

Indien er een afwijking Categorie I, II, III of IV is vastgesteld stuurt de CKI een kennisgeving van (on)voorwaardelijke intrekking of schorsing aan de certificaathouder. In deze kennisgeving wordt medegedeeld dat de CKI voornemens is om het certificaat (on)voorwaardelijk in te trekken te schorsen dan wel een waarschuwing te geven. Zij motiveert waarom, hetgeen neerkomt op het motiveren waarom er sprake is van een categorie I , II, IIIof IV afwijking. Verder stelt zij de certificaathouder in de gelegenheid om binnen twee weken op dit voornemen te reageren via een zogenaamde zienswijze.

Nadat de CKI de zienswijze heeft ontvangen of de twee weken zijn verstreken zonder dat er een zienswijze is ontvangen, beoordeelt de CKI binnen één week of zij het voornemen moet doorzetten. Als nog steeds is aangetoond dat er sprake is van een afwijking, zal de CKI de sanctie opleggen. Het kan zijn dat de feiten dermate bestreden zijn dat niet langer vaststaat dat er sprake is van een categorie I, II, III of IV afwijking of dat nader onderzoek nodig is. Dit nadere onderzoek dient binnen 4 weken te zijn afgerond. De certificaathouder wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Als de CKI van oordeel is dat er nog steeds sprake is van een categorie I, II, III of IV afwijking, trekt zij het certificaat (on)voorwaardelijk in respectievelijk schorst zij het certificaat dan wel geeft zij een waarschuwing. Ook hierin wordt opgenomen waarom er sprake is van een Categorie I, II of III afwijking.

De CKI meldt categorie I, II en III afwijkingen aan de Arbeidsinspectie.

Bij Categorie II of Categorie III afwijkingen volgt altijd een extra beoordeling door de CKI op kantoor of projectlocatie.

5.6. Kosten van onderzoek

De kosten die voortvloeien uit onderzoek dat wordt verricht naar aanleiding van een melding of naar aanleiding van de mogelijkheid van een afwijking komen voor rekening van de certificaathouder.

De kosten van extra toezicht dat moet worden gehouden, omdat een afwijking is geconstateerd, komt voor rekening van de certificaathouder.

5.7. Criteria

De bij initiële certificatie en vervolgcertificatie gehanteerde criteria zijn in Deel II Normen vermeld.

Deel II. Normen

Deel II van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een procescertificaat voor Asbestinventarisatie. Beschreven worden achtereenvolgens:

  • Administratieve eisen;

  • Eisen aan de beheersing en borging van de inventarisatie;.

  • Eisen te stellen aan de asbestinventarisatie;.

  • Eisen te stellen aan het asbestinventarisatierapport;

In de tekst van dit certificatieschema is ter ondersteuning en verduidelijking aanvullende informatie gegeven in de vorm van Toelichting, Opmerking en Appendix. Deze hebben een informatief karakter.

6. Onderwerp van certificatie

Het werkveldspecifieke certificatieschema ‘SC-540’ is door het CCvD Asbest voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp van certificatie betreft het proces van inventariseren van aanwezig asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object voorafgaand aan

  • het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken en/of objecten;

  • het verwijderen van asbest;

  • het opruimen van asbest na een incident

inclusief de oplevering van het asbestinventarisatierapport inclusief de risicoclassificaties volgens de eisen van het certificatieschema.

7. Eisen

Bij het inventariseren van het asbest in een bouwwerk en of object, wordt de gezondheid van de direct betrokkenen niet in gevaar gebracht wanneer deze inventarisatie wordt uitgevoerd conform de, in het bovengenoemde certificatieschema, vastgelegde eisen ten aanzien van zorgvuldigheid, arbeidsveiligheid en het voorkomen van verspreiding van asbest naar mens en milieu. Het op de bovenbedoelde inventarisatie gebaseerde asbestinventarisatierapport is alleen beschikbaar voor uitvoering van een asbestverwijderingswerk wanneer dit volledig is en voorzien is van risicoclassificaties conform de, in het bovengenoemde certificatieschema, vastgelegde eisen ten aanzien van inhoud en vorm van het asbestinventarisatierapport.

7.1. Administratieve eisen

7.1.1. Asbestinventarisatiebedrijf of -concern

Het asbestinventarisatiebedrijf dient de volledige groeps/holdingstructuur, bestuurlijke verhoudingen, eigendomsverhoudingen, aanwezige certificaten op het gebied van asbest zowel bedrijfsmatig als persoonlijk, de personele invulling van de managementstructuur, doel en aard van de onderneming en haar dienstverlening volledig, actueel en schriftelijk te hebben vastgelegd en getekend door alle bestuurders van het bedrijf (conform KvK) te hebben voorgelegd aan de CKI. De CKI legt dit vast in het dossier van de certificaathouder. Het asbestverwijderingsbedrijf dient ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel of zusterorganisaties binnen de Europese Unie.

Opmerking:

Overheidsorganen, zoals gemeenten, politie en defensie, kunnen wel in het bezit zijn van een procescertificaat, maar behoeven niet ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel. Het inventarisatiebureau moet onafhankelijk zijn, dat wil zeggen dat zij geen belang bij het eindresultaat van haar inventarisatie mag hebben (zie ook par. 7.2.).

7.1.2. Combinaties/relaties die niet zijn toegestaan binnen de asbestketen

Bedrijfsniveau

  • a) Het uitvoeren van combinaties van asbestinventarisatie en asbestverwijderingswerk binnen een onderneming is niet toegestaan.

  • b) Gecombineerd aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan

  • c) Gecombineerd vervullen van een bestuursfunctie bij een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan.

  • d) De combinatie van aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij een asbestinventarisatiebedrijf met bestuurderschap in een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan.

  • e) De combinatie van bestuurderschap door natuurlijke of rechtspersonen in een asbestinventarisatiebedrijf met aandeelhouderschap bij een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan.

  • f) Een asbestinventarisatiebedrijf moet de door haar aangenomen of aan haar opgedragen asbestinventarisatiewerkzaamheden zelf uitvoeren. Zij mag deze werkzaamheden uitsluitend uitbesteden aan een ander gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf.

Een overtreding door het bedrijf aan wie is uitbesteed, wordt beschouwd als een overtreding van het bedrijf dat heeft uitbesteed. In de sanctieprocedure tegen het uitbestedende bedrijf wordt de overtreding behandeld als ware zij door het uitbestedende bedrijf begaan.

Projectniveau

  • a) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of werknemers van het asbestinventarisatiebedrijf, dat verantwoordelijk is voor het opstellen van een van toepassing zijnde asbestinventarisatierapport, werkzaamheden verrichten bij de asbestverwijdering

  • b) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of werknemers die betrokken waren bij het opstellen van het asbestinventarisatierapport, de eindcontrole na asbestverwijdering verrichten.

  • c) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of werknemers binnen een concern waar het asbestinventarisatiebedrijf, dat verantwoordelijk is voor het opstellen van een van toepassing zijnd asbestinventarisatierapport, deel van uit maakt, werkzaamheden verrichten bij de asbestverwijdering.

  • d) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of werknemers binnen het concern waar het asbestinventarisatiebedrijf deel van uit maakt en die betrokken waren bij het opstellen van het asbestinventarisatierapport, de eindcontrole na asbestverwijdering verrichten.

  • e) Het is niet toegestaan dat een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf binnen hetzelfde project werkzaamheden verrichten indien er sprake is van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder van het asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf.

  • f) Het is niet toegestaan dat een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf binnen hetzelfde project werkzaamheden verrichten indien er sprake is van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf.

Toelichting:

Alleen een gecertificeerd bedrijf mag het project en de werkzaamheden doen. Als het hiervoor mensen wil inlenen, kan dat. Maar het gecertificeerde bedrijf blijft verantwoordelijk.

7.1.3. Juridische status

Het asbestinventarisatiebedrijf, of de organisatie waarvan zij deel uitmaakt, dient haar juridische status schriftelijk te hebben vastgelegd. Het inventarisatiebureau dient ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel of zusterorganisaties binnen de Europese Unie.

Toelichting:

Voor overheidsinstellingen en enkele researchorganisaties gelden andere wettelijk vastgelegde regelingen waarin de legitimiteit van deze organisaties/instellingen is vastgelegd. Het inventarisatiebureau moet onafhankelijk zijn, dat wil zeggen dat zij geen belang bij het eindresultaat van haar inventarisatie mag hebben (zie ook par. 7.1.2).

7.1.4. Relaties met een moederorganisatie

Een inventarisatiebureau dat deel uitmaakt van een grotere organisatie die ook nog andere dan inventarisatiewerkzaamheden uitvoert, moet duidelijk als zelfstandige eenheid binnen een dergelijke organisatie te onderscheiden zijn, waaraan de verantwoordelijkheden met betrekking tot SC-540 eenduidig kunnen worden toegerekend. Binnen eenzelfde moederorganisatie dient de asbestinventarisatie onder één procescertificaat te worden uitgevoerd.

7.1.5. Werkterrein en technisch kunnen

Het inventarisatiebureau moet beschikken over beheerde documentatie waarin doel, onderzoeksgebied en het technisch kunnen van het bedrijf zijn vastgelegd.

7.1.6. Aansprakelijkheidsverzekering

Het bedrijf dient voor haar dienstverlening adequaat verzekerd te zijn.

7.1.7. Leverings-/contractvoorwaarden

Het inventarisatiebureau moet beschikken over beschreven actuele leverings-/contractvoorwaarden.

7.2. Vrijwaring van druk

Het personeel van het inventarisatiebureau moet worden gevrijwaard van alle commerciële, financiële of andere vormen van druk die hun oordeel zou kunnen beïnvloeden. Er moeten procedures bestaan om te voorkomen dat externe partijen het resultaat van de asbestinventarisatie kunnen beïnvloeden.

Toelichting:

Preventieve maatregelen ter voorkoming van oneigenlijke druk worden vastgelegd in het kwaliteitshandboek van het bedrijf/de instelling alsook in de gedragscode voor individuele inventariseerders.

7.3. Geheimhouding

7.3.1. Gegevens met betrekking tot gegevens van de opdrachtgever

Het inventarisatiebureau moet aan haar opdrachtgever geheimhouding garanderen van alle gegevens die bij de inventarisatie verkregen zijn. In gevallen waarin het inventarisatiebureau door de overheid daartoe wordt verplicht, is deze geheimhouding niet aan de orde. Eigendomsrechten moeten worden beschermd. Hoe dit wordt bereikt moet beschreven zijn in het Kwaliteitshandboek.

7.3.2. Gegevens bij normoverschrijdende asbestblootstelling

Wanneer tijdens de inventarisatie asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen worden aangetroffen die in redelijk vermoeden kunnen leiden tot een directe normoverschrijdende blootstelling aan asbestvezels in de lucht, wordt dit terstond, vertrouwelijk, aan de opdrachtgever gemeld met de dringende aanbeveling een aanvullende risicobeoordeling conform NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005 te doen uitvoeren.

Toelichting:

  • a) In de gedragscode (zie par. 7.6.5) dient het inventarisatiebureau aan te geven hoe wordt omgegaan met conflicterende belangen en/of conflicten met de opdrachtgever.

  • b) Toezichthoudende instanties (Gemeenten, Arbeidsinspectie, VROM-Inspectie) beschikken over instrumenten om in dergelijke situaties handelend te kunnen optreden.

  • c) In geval er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten is een normoverschrijdende blootstelling aan asbestvezels in de lucht in de werkruimten een directe verantwoordelijkheid van de werkgever.

7.4. Organisatie en management

Het inventarisatiebureau moet voldoende faciliteiten bieden om de technische competentie op peil te houden en haar werkzaamheden op het vereiste niveau te kunnen uitvoeren. Hiertoe moeten dus voldoende mensen en middelen ter beschikking worden gesteld. Waarborgen en randvoorwaarden worden vastgelegd.

7.4.1. Organisatieschema/functionele scheiding

Het inventarisatiebureau moet de structuur van de organisatie vastleggen, alsmede de verantwoordelijkheden van haar medewerkers.

7.4.2. Technisch verantwoordelijke

Het inventarisatiebedrijf moet een medewerker aanstellen die eindverantwoordelijk is voor het conform dit certificatieschema uitvoeren van de inventarisatiewerkzaamheden, het opstellen van het inventarisatierapport en de verwerking van de ontvangen evaluatieformulieren. Deze medewerker dient ervaren te zijn in de bedrijfsvoering en tevens gekwalificeerd en ervaren te zijn bij de voorbereiding, uitvoering en rapportages van asbestinventarisaties. De volgende minimale eisen ten aanzien van ervaring en kennis zijn daarbij van toepassing:

  • a) In het bezit zijn van het Ascert-Persoonscertificaat DIA SC-560;.

  • b) directe betrokkenheid bij minimaal 10 asbestinventarisatie projecten per jaar;

  • c) kennis van het eigen kwaliteitssysteem;

  • d) kennis van het certificatieschema SC-540;

  • e) kennis van het Arbobesluit en Asbestinventarisatiesbesluit 2005.

Toelichting

Bij met name inventarisatiebedrijven met kleine bezetting kan deze functie een combinatiefunctie zijn.

7.4.3. Toezicht

Het inventarisatiebureau moet zorgdragen voor effectief toezicht door deskundige medewerkers op het inventarisatieproces, in het bijzonder de visuele inspectie, de gehanteerde inventarisatietechnieken, de te inventariseren objecten, de risicoclassificatie en de in het inventarisatierapport opgenomen conclusies en aanbevelingen voor de asbestinventarisatie.

7.4.4. Plaatsvervanging

Voor elke in dit schema genoemde functionaris moet een gekwalificeerde plaatsvervanging schriftelijk geregeld zijn.

7.4.5. Functiebeschrijvingen

Van alle ingezette medewerkers voor asbestinventarisatie, of direct daaraan gerelateerde onderwerpen, moet een functieomschrijving beschikbaar zijn.

7.5. Kwaliteitssysteem

7.5.1. Kwaliteitsbeleid, directieverklaring

Het management van het inventarisatiebureau moet haar visie en doelstellingen inzake kwaliteit onderschrijven en vastleggen in een kwaliteitssysteem. Zij dient tevens zorg te dragen dat dit beleid algemeen bekend is en tot op alle niveaus in het beleid van de organisatie is verankerd.

7.5.2. Doeltreffendheid

Het inventarisatiebureau moet over een effectief kwaliteitssysteem beschikken dat is toegesneden op de aard van het werkgebied, de omvang van de uit te voeren inventarisatiewerkzaamheden en het asbestinventarisatierapport, conform hoofdstuk 7.17.

7.5.3. Kwaliteitshandboek (KBH)

Het kwaliteitssysteem moet zijn beschreven in een KHB, waarin alle informatie die conform dit certificatieschema is vereist, is opgenomen. Een voorbeeld van onderwerpen die in het KHB opgenomen worden zijn:

  • a) algemene informatie (naam, adres, telefoonnummers etc. en de wettelijke status van bedrijf of instelling);

  • b) een directieverklaring betreffende de uitgangspunten, doelstellingen en onderschrijving van het kwaliteitsbeleid;

  • c) een directieverklaring inzake de benoeming van een kwaliteitsfunctionaris zoals bedoeld in par. 7.5.4;

  • d) een beschrijving van het werkveld en de competenties van het inventarisatiebureau;

  • e) informatie over de plaats van de inspectie-instelling binnen de moederorganisatie (indien van toepassing);

  • f) een organogram;

  • g) functiebeschrijvingen van de voor asbestinventarisatie relevante functies binnen het inventarisatiebureau;

  • h) een beleidsverklaring inzake de kwalificaties en opleiding van personeel;

  • i) procedures voor beheersing van de documentatie;

  • j) procedures voor interne audits;

  • k) procedures voor terugkoppeling en correctieve acties;

  • l) procedures voor het uitvoeren van een directiebeoordeling van het kwaliteitssysteem;

  • m) andere procedures, werkinstructies of verwijzingen naar andere procedures of werkinstructies die vereist zijn volgens dit certificatieschema;

  • n) een distributielijst van het Kwaliteitshandboek.

7.5.4. Kwaliteitsfunctionaris

Het management van de organisatie moet een functionaris aanwijzen die bevoegd en verantwoordelijk is voor de kwaliteitsborging binnen het inventarisatiebureau. Deze functionaris moet directe toegang hebben tot de hoogste leiding van de organisatie.

7.5.5. Actualiseren van het kwaliteitssysteem

Het kwaliteitssysteem moet onder verantwoordelijkheid van deze functionaris up-to-date gehouden worden.

7.5.6. Beheersing van documenten

Het inventarisatiebureau moet een systeem bijhouden voor het beheersen van alle documentatie in relatie tot haar activiteiten. Dit dient om te verzekeren dat:

  • a) Actuele versies van alle kwaliteitsdocumenten op de geëigende plaatsen aanwezig zijn en voor alle betrokken medewerkers beschikbaar zijn;

  • b) alle veranderingen of toevoegingen aan documenten zijn voorzien van de juiste autorisatie en tijdig beschikbaar worden gesteld aan alle betrokkenen;

  • c) vervallen documenten binnen de organisatie worden ingenomen, waarbij een exemplaar (gekenmerkt als vervallen) nog voor een bepaalde tijd gearchiveerd blijft;

  • d) andere partijen, indien dat nodig is, van wijzigingen op de hoogte worden gesteld.

7.5.7. Interne audits

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een beschreven systeem van geplande interne kwaliteitsbeoordelingen om vast te stellen of aan de in dit certificatieschema gestelde eisen wordt voldaan en om de effectiviteit van het eigen kwaliteitssysteem te toetsen. Het personeel dat de beoordelingen uitvoert moet voldoende gekwalificeerd zijn en een onafhankelijke positie hebben t.o.v. de beoordeelde onderdelen en/of personen.

Toelichting:

Met betrekking tot de beheersing en borging van de totstandkoming van het asbestinventarisatierapport zijn collegiale toetsingen een mogelijkheid. Deze zouden als volgt kunnen worden uitgevoerd. Een tweede (doorgaans meer ervaren senior-) inspecteur voert, zonder voorkennis van de resultaten van de eerste inspecteur, op hetzelfde bouwwerk of object een inventarisatie uit. Door vergelijking van de werkwijze en resultaten kan een oordeel worden gevormd over de inventarisatie en de volledigheid waarmee een inventarisatie wordt uitgevoerd. Met name voor kleine inventarisatiebureaus is het ook mogelijk collega-bedrijven in te schakelen voor dergelijke intercollegiale toetsingen.

7.5.8. Interne beoordelaar

De interne beoordelaar moet aantoonbaar beschikken over:

  • a) algemene kennis van de gezondheidsrisico’s bij asbest, wet- en regelgeving, certificatieregelingen, persoonlijke beschermingsmiddelen, het asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsproces etc.

  • b) Met het beschikbaar hebben van het Ascert-Diploma Asbestdeskundige ADK conform SC-570: versie 01, datum 15-11-2011 is aan deze eisen voldaan.

  • c) kennis van het eigen kwaliteitssysteem..

7.5.9. Terugkoppeling en corrigerende maatregelen

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een beschreven procedure voor het terugkoppelen van de resultaten van interne audits en het nemen van corrigerende maatregelen voor alle mogelijke afwijkingen die in het kwaliteitssysteem en/of de uitvoering van de inspecties worden gevonden.

Voor met name de afhandeling van het evaluatieformulier dient het inventarisatiebureau over een vrijgegeven procedure te beschikken.

Toelichting:

Indien het asbestverwijderingsbedrijf (buiten de verstrekte opsomming in het asbestinventarisatierapport) onvoorzien asbest, asbesthoudende producten etc aantreft, wordt dit met het evaluatieformulier (zie SC-540 par. 7.17.4) gemeld aan het inventarisatiebureau.

7.5.10. Beoordeling kwaliteitssysteem door de directie

De directie van het inventarisatiebureau moet tenminste éénmaal per jaar het kwaliteitssysteem beoordelen op haar effectiviteit. De resultaten van de directiebeoordeling moeten worden vastgelegd en gedocumenteerd.

7.6. Personeel

7.6.1. Beschikbaarheid en tijdelijk personeel

Het inventarisatiebureau moet over voldoende personeel in vaste dienst beschikken, waarmee alle expertise gebieden die nodig zijn voor de normale bedrijfsvoering met betrekking tot de asbestinventarisatie bestreken worden. Tijdelijk personeel moet voldoen aan alle eisen die in dit hoofdstuk zijn omschreven.

Het inventarisatiebureau zal de aan haar opgedragen inventarisaties zelf uitvoeren.

Toelichting:

Het inventarisatierapport blijft de verantwoordelijkheid van het asbestinventarisatiebedrijf.

7.6.2. Personeelskwalificaties

Het personeel dat de inventarisaties uitvoert dient in het bezit te zijn van een geldig Ascert Persoonscertificaat Deskundig Inventariseerder Asbest (DIA) conform SC-560.

7.6.3. Opleiding

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een beschreven opleidingsplan. Dit is om te verzekeren dat de vakbekwaamheid van haar personeel in zowel de technische, als de administratieve aspecten van de uit te voeren werkzaamheden, up-to-date en op niveau gehouden wordt. Dit plan dient te staan in relatie tot de doelstellingen van het inventarisatiebureau. De vereiste opleiding zal afhangen van de capaciteiten, vooropleiding en ervaring van de betrokkenen personen.

7.6.4. Personeelsdossiers

Door het inventarisatiebureau moet een passende gedetailleerde registratie van het personeel, van de gevolgde en nog te volgen opleidingen en werkervaringsgegevens worden bijgehouden.

7.6.5. Gedragscode

Het inventarisatiebureau moet over gedragsrichtlijnen beschikken en het personeel periodiek beoordelen op het kennen en toepassen daarvan. Integriteit, onafhankelijkheid en beroepshouding dienen daarin als belangrijkste aan de orde te komen. In deze gedragscode dienen tenminste de volgende aspecten aan de orde te komen:

  • a) inventariseerder is bekend met en onderschrijft alle aspecten uit SC-540;

  • b) werkhouding bij het omgaan met klanten en hun personeel;

  • c) hoe te handelen bij conflicten die een correcte uitvoering van een inventarisatie bemoeilijken;

  • d) hoe te handelen bij pogingen tot beïnvloeding van het resultaat;

  • e) hoe te handelen bij situaties waarin een direct blootstellinggevaar aan asbest dreigt voor bewoners/gebruikers;

  • f) hoe de door de werknemer(s) geconstateerde situaties bekend worden gemaakt bij de verantwoordelijken binnen het bedrijf voor registratie en afhandeling;

  • g) het onverwijld melden, in geval van een redelijk vermoeden, van het directe blootstellinggevaar aan het bevoegde gezag (zie ook par. 7.16.3);

  • h) hoe de door de werknemer geconstateerde situaties voor registratie en afhandeling bekend worden gemaakt bij de verantwoordelijken binnen het bedrijf;

  • i) hoe te handelen indien de opdrachtgever een dringend advies tot een risicobeoordeling conform NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005 niet opvolgt (zie par. 7.16.3).

7.6.6. Vergoedingen

De beloning van inventarisatiepersoneel mag niet afhankelijk zijn van het aantal uit te voeren inventarisaties en mag nimmer afhankelijk zijn van het resultaat van een inventarisatie.

Toelichting:

Met deze maatregel is beoogd het ongewenst ‘kopen’ van incorrecte inventarisatierapporten zoveel mogelijk te beperken.

7.6.7. Medische keuring/blootstellingsregistratie

De werknemers die blootstelling aan asbest riskeren, moeten in de gelegenheid worden gesteld om arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

  • bij indiensttreding;

  • zolang de blootstelling voortduurt tenminste eenmaal in de drie jaar.

De werkgever of de werknemer dient daar zelf om te verzoeken. De individuele arbeidsgezondheidskundige gegevens van de werknemers moeten in persoonlijke dossiers worden opgeslagen. De dossiers moeten tenminste 40 jaar na het eind van de blootstelling worden bewaard.

De werkgever is verplicht de bovengenoemde arbeidsgezondheidskundige onderzoeken aan de werknemers aan te bieden. Werknemers hebben echter het recht te weigeren een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Dit dient uit een eigen schriftelijke verklaring te blijken. Schriftelijk bewijs van medische geschiktheid (of afstandsverklaring) moet aantoonbaar zijn op de projectlocatie.

7.7. Voorzieningen en uitrusting

7.7.1. Beschikbaarheid

Het inventarisatiebureau moet beschikken over passende faciliteiten en uitrusting voor alle uit te voeren inventarisatiewerkzaamheden. De voor asbestinventarisaties benodigde voorzieningen en uitrusting zijn vermeld in par. 7.14.4.

Toelichting:

Deze verplichting past in de algemene wettelijke verplichting van de werkgever met betrekking tot voorlichting, instructie, risico-inventarisatie en -evaluatie etc. (zie Arbowet art 3).

7.7.2. Toegang en bevoegdheid tot gebruik

Het inventarisatiebureau moet beschikken over duidelijke regels voor toegang en gebruik van genoemde faciliteiten en uitrusting.

7.7.3. Geschiktheid voor gebruik

Het inventarisatiebureau moet zorgdragen dat de in SC-540 par. 7.14.4 vermelde uitrusting altijd in goede staat en gebruiksgereed is.

7.7.4. Identificatie

Alle kwaliteitsbepalende uitrusting en materieel moeten gekenmerkt zijn.

7.7.5. Onderhoud

Het inventarisatiebureau moet zorgdragen dat alle uitrusting naar behoren wordt onderhouden conform de daartoe opgestelde procedures en werkinstructies.

Toelichting:

Zie de normatieve invulling van uitbesteding van onderhoud bij par. 7.12.

7.7.6. Kalibratie

Het inventarisatiebureau zorgt ervoor dat alle in te zetten apparatuur, voor zover van toepassing, voorafgaand aan gebruik herleidbaar is gekalibreerd volgens een tevoren opgesteld kalibratieschema.

7.7.7. Tussentijdse controles

Wanneer relevant moet apparatuur, afgezien van het reguliere kalibratieprogramma, ook voorafgaand aan gebruik worden gecontroleerd.

7.7.8. Inkoop en uitbesteding

Wanneer dit relevant is voor de te leveren diensten, moet het inventarisatiebureau over procedures beschikken voor:

  • a) het kiezen van gekwalificeerde leveranciers of bedrijven waarvan personeel wordt ingeleend;

  • b) de afgifte van geëigende inkoopdocumenten;

  • c) een afnamecontrole van de geleverde producten of diensten;

  • d) het op de juiste wijze opslaan van de geleverde producten.

Toelichting:

Voor een inventarisatie zijn o.a. een asbeststofzuiger en persoonlijke beschermingsmiddelen als kwaliteitsbepalende apparatuur aanwezig. Deze worden zorgvuldig onderhouden, gecontroleerd en jaarlijks gekeurd. Leveranciers die dergelijke apparatuur leveren, worden tevoren op kwaliteit getoetst. Het artikel geldt ook voor de aankoop van diensten, zoals laboratoriumonderzoek, servicediensten etc. Tijdelijk personeel wordt bij voorkeur betrokken van gecertificeerde collega-bedrijven en moet voldoen aan alle eisen zoals gesteld in dit certificatieschema par 7.12. Laboratoriumdiensten en kalibraties worden uitsluitend uitbesteed aan instellingen die voor de betreffende verrichting(en) zijn geaccrediteerd. Uitbesteding van het onderhoud aan kwaliteitsbepalende apparatuur geschiedt, indien voorhanden, aan een daartoe gecertificeerde leverancier of onderhoudsdienst. Criteria voor het tijdelijk inhuren van personeel zijn beschreven in par 7.12.

7.7.9. Geautomatiseerde apparatuur en computers

Wanneer de instelling bij de uitvoering van inspecties gebruik maakt van computers en/of geautomatiseerde apparatuur, dan dient men ervoor te zorgen dat:

  • a) de computersoftware is getest op geschiktheid voor het beoogde doel;

  • b) er procedures zijn ontwikkeld en vastgelegd om de integriteit van de gegevens te beschermen;

  • c) de computers en/of geautomatiseerde apparatuur adequaat wordt onderhouden;

  • d) er procedures zijn ontwikkeld en vastgelegd om de vastgelegde gegevens veilig op te slaan.

Toelichting:

Bij inventarisatie zijn computers belangrijk voor het systematisch vastleggen van o.a.:

  • (bouw)tekeningen en plattegronden;

  • foto’s;

  • beschrijvingen van de waarnemingen bij het inventariseren;

  • overige zaken (analyseresultaten etc.).

7.7.10. Niet goed functionerende apparatuur

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een beschreven procedure voor de behandeling van defecte apparatuur. Defecte apparatuur moet buiten bedrijf worden gesteld door afscheiding en/of duidelijke labeling. De instelling moet nagaan of het werken met defecte apparatuur van invloed is geweest op uitgevoerde inventarisaties.

7.7.11. Registratie van apparatuurgegevens

Relevante gegevens van gebruikte apparatuur (zoals identificatie, kalibratie en onderhoud) moeten worden vastgelegd.

7.8. Inventarisatie methoden en procedures

Een volledige asbestinventarisatie conform SC-540 kan gefaseerd worden uitgevoerd conform par.

7.14.

Het eindproduct is een inventarisatierapport conform par. 7.17. Het asbestinventarisatierapport en overige documenten betreffende het asbestinventarisatiewerk dienen te zijn voorzien van een projectidentificatiecode. Met de Ascert-code van het gecertificeerde, uitvoerende asbestinventarisatiebedrijf vormt de projectidentifcatiecode een uniek identificatie van het asbestinventarisatiewerk en het daarop gebaseerde asbestinventarisatierapport. De beperkingen van een asbestinventarisatierapport moeten met argumenten onderbouwd expliciet in het rapport worden opgenomen.

7.8.1. Melding van asbestinventarisatiewerk

Het bedrijf dient vóór begin van de uitvoering de periode van het asbestinventarisatiewerk melden aan de CKI (zie Bijlage A).

7.8.2. Inventarisatiemethoden

Een inventarisatiebureau moet haar methoden en procedures toepassen conform par. 7.14.5.

7.8.3. Uitvoeringsmethoden

Het inventarisatiebureau dient per inventarisatieproject te beschikken over een werkvoorschrift dat leidt tot een passend inventarisatieplan inclusief checklijst (zie par. 7.14). Wanneer van toepassing, vereist dit een voldoende kennis van technieken om een representatieve monsterneming te bewerkstelligen en om meetgegevens op de juiste wijze te verwerken en te interpreteren.

Toelichting:

Onder dit punt valt dus de technische beschrijving van het eigenlijke inventarisatieproces, de gebruikte technieken, etc.

7.8.4. Niet genormeerde methoden

Wanneer het inventarisatiebureau genoodzaakt is om af te wijken van dit certificatieschema, dan moet de alternatieve methode voor het doel geschikt zijn en volledig zijn beschreven.

Toelichting:

In principe wordt altijd SC-540 gevolgd. In uitzonderlijke situaties kan het voorkomen dat hiervan afgeweken moet worden. In dat geval geldt dat deze afwijking volledig gemotiveerd en beschreven moet zijn.

7.8.5. Beheer van de documentatie

Alle werkinstructies, normen of beschreven procedures, registratieformulieren, checklists en referentiegegevens die van belang zijn voor het werk van het inventarisatiebureau, moeten up-to-date gehouden worden en direct toegankelijk zijn voor het personeel.

7.8.6. Beoordeling van de contracten

Het inventarisatiebureau moet beschikken over een systeem om contracten of opdrachten te beoordelen en garandeert dat:

  • a) Het opgedragen werk binnen het expertisegebied valt en dat voldaan kan worden aan de gestelde eisen;

  • b) de eisen van de klant goed zijn omschreven en dat afwijkende omstandigheden en uitzonderingen zodanig zijn beschreven dat deze ook voor het personeel dat de inventarisatie uitvoert zonder meer duidelijk is;

  • c) de kwaliteit van de opgedragen inventarisatie conform het kwaliteitssysteem wordt gecontroleerd;

  • d) afgerond onderzoek aan een eindcontrole onderworpen wordt om vast te stellen dat het onderzoek conform de eisen is uitgevoerd.

Toelichting:

De formulering van de opdracht door de klant (b) c.q. de formulering van de offerte door het bedrijf en het akkoord daarop van de klant kan niet strijdig zijn met SC-540. Denk daarbij aan toegang tot ruimten, opgelegde beperkingen m.b.t. destructief onderzoek, goedkopere varianten, etc.

7.8.7. Registratie van de inventarisatiegegevens

Waarnemingen en andere bij de inventarisatie verkregen gegevens moeten op een daartoe geschikte manier worden opgeslagen om te voorkomen dat belangrijke gegevens verloren kunnen gaan.

Zie voor specifieke eisen aan vastlegging en rapportage par. 7.17. Registratie, archivering en afhandeling van retour ontvangen evaluatieformulieren dienen zorgvuldig te geschieden.

7.8.8. Gegevensoverdracht en berekeningen

Alle berekeningen en punten waarbij overdracht van gegevens plaatsvindt, moeten naar behoren gecontroleerd worden.

7.8.9. Veiligheid

Het inventarisatiebureau moet beschikken over beschreven veiligheidsinstructies voor het uitvoeren van inventarisaties, waarbij tevens voldaan moet worden aan de eisen in wet- en regelgeving.

7.9. Behandeling van inventarisatieobjecten en materiaalmonsters

7.9.1. Identificatie

Het inventarisatiebureau draagt zorg voor een unieke codering van te inventariseren objecten en genomen monsters, zodat hierover geen misverstanden kunnen ontstaan.

Toelichting:

De unieke codering geldt voor de gebouwen, constructies en objecten en alle onderverdelingen naar verdiepingen, bouw- of constructiedelen en materialen. Vastlegging op (digitale) foto’s kan daarbij een nuttig hulpmiddel zijn. Het is van belang dat deze eis ook duidelijk wordt overgebracht aan b.v. laboratoria die in opdracht van het inventarisatiebureau monsters nemen van asbestverdachte materialen en die veelal een eigen systematiek hanteren. Voorkom dat beide systemen conflicteren waardoor de traceerbaarheid van monsters nadelig wordt beïnvloed.

7.9.2. Afwijkingen

Elke duidelijke afwijking of onregelmatigheid die onder de aandacht van de inventariseerder wordt gebracht of door de inventariseerder zelf wordt opgemerkt, moet voorafgaand of tijdens de inventarisatie worden vastgelegd. Wanneer er twijfel bestaat over de geschiktheid van het object voor inspectie, of wanneer het object niet voldoet aan de vooraf opgegeven kenmerken, wordt eerst contact opgenomen met de klant alvorens tot inventarisatie over te gaan.

Toelichting:

Dit geldt bijvoorbeeld bij het inventariseren van ruimten die wel op tekening staan, maar op locatie niet voor inventarisatie toegankelijk blijken te zijn en/of als er omstandigheden zijn waardoor de inventariseerder niet ongestoord zijn werk kan doen.

7.9.3. Voorbereiding

Het inventarisatiebureau moet vaststellen of alle noodzakelijke voorbereidingen aan het te inventariseren object zijn getroffen.

Toelichting:

In het kader van een asbestinventarisatie worden het historisch onderzoek, het verzamelen van bouwtekeningen en plattegronden en overige voorbereidende werkzaamheden als ‘voorbereiding’ beschouwd.

7.9.4. Intact laten van de te inventariseren objecten

Het inventarisatiebureau moet over een procedure beschikken en maatregelen nemen om te voorkomen dat het inspectieobject tijdens de inventarisatie wordt aangetast of beschadigd.

7.10. Beheer van gegevens

7.10.1. Registratiesysteem

Het inventarisatiebureau moet alle voor het doel relevante waarnemingsresultaten vastleggen, in overeenstemming met de geldende regels en voorschriften.

7.10.2. Registraties

7.10.2.1. Blootstellingsgegevens

De werkgever moet de blootstellingsgegevens van blootgestelde werknemers registreren door vermelding van de aard, de mate en de duur van de blootstelling. Deze gegevens moeten ter kennis gebracht worden van de werknemer. De gegevens moeten in niet op individuen herleidbare vorm ter kennis worden gebracht van de ondernemingsraad of bij het ontbreken daarvan aan de betrokken werknemers. Het register moet minstens 40 jaar na de laatste blootstelling worden bewaard.

7.10.2.2. Inventarisatie gegevens

De gegevens, vastgelegd in het kader van de uitgevoerde inventarisaties, moeten voldoende informatie bevatten om hieruit eenduidige inventarisatieresultaten te kunnen afleiden.

7.10.3. Archivering

Alle inventarisatierapporten moeten gedurende tenminste 10 jaar op een veilige plaats worden bewaard met inachtneming van de met de klant overeengekomen geheimhouding, tenzij de wet anders voorschrijft.

Indien het bedrijf wordt beëindigd dienen de gegevens op een passende wijze met effectieve terugvindbaarheid te worden opgeslagen.

Toelichting:

Informatie met belangrijke gezondheidsaspecten dient, conform de wet, minstens 40 jaar bewaard te blijven.

7.11. Inventarisatierapporten

7.11.1. Inventarisatierapport

Het werk dat door het inventarisatiebureau is uitgevoerd moet zijn vastgelegd in een inventarisatierapport, dat vervolgens aan de opdrachtgever wordt verstuurd. De aard van de inventarisatie, onderscheiden naar het rapport Type-A of Type-B moet expliciet in het rapport worden opgenomen.

In het asbestinventarisatierapport dient het toelichtende document: Verplichtingen Opdrachtgever (SC-540 Bijlage G) opgenomen te zijn.

7.11.2. Inhoud

Het inventarisatierapport moet alle resultaten van het inventarisatieonderzoek bevatten en de (eventuele) conclusies die uit deze resultaten worden afgeleid, inclusief alle voor een juist begrip of interpretatie benodigde gegevens. Al deze informatie moet eenduidig, correct en accuraat worden gerapporteerd conform het in par. 7.17 opgestelde format. Eventueel door onderaannemers aangeleverde gegevens moeten in het rapport duidelijk als zodanig gekenmerkt zijn.

7.11.3. Goedkeuring

Inventarisatierapporten moeten door een daartoe bevoegde persoon worden ondertekend of op andere wijze van een goedkeuring worden voorzien. De direct bij de inventarisatie betrokken medewerkers dienen betrokken te zijn bij de vrijgavecontrole van het inventarisatierapport.

Toelichting:

In de meeste gevallen zal dit de technische verantwoordelijke zijn (zie par. 7.4.2). De ondertekenaar moet het resultaat dus vakinhoudelijk kunnen beoordelen.

7.11.4. Verbeteringen en aanvullingen

Correcties of toevoegingen aan een rapport moeten worden vastgelegd en onderbouwd met inachtneming van de in dit hoofdstuk omschreven eisen.

7.12. Uitbesteding

7.12.1. Uitbesteding van overige diensten

Zie par. 7.17.

7.12.2. Evaluatie van toeleveranciers

Het inventarisatiebureau moet alle gegevens betreffende competentie, certificatie/accreditatie etc. van haar toeleveranciers bijhouden in een register.

7.12.3. Beoordeling van de resultaten

Wanneer een inventarisatiebureau bepaalde specialistische taken uitbesteedt, moet zij toegang hebben tot een ter zake kundig en ervaren persoon die een onafhankelijke beoordeling van de door deze toeleverancier verkregen resultaten kan geven. De eindverantwoordelijkheid voor het uit te brengen inventarisatierapport berust bij het inventarisatiebureau.

7.13. Samenwerking

Van een inventarisatiebureau wordt verwacht dat zij aantoonbaar actief participeert in het uitwisselen van ervaringen met collega-bedrijven en dat zij een bijdrage levert aan het proces van verbetering en standaardisatie.

7.14. Eisen te stellen aan asbestinventarisatie

7.14.1. Doel

Het doel van een asbestinventarisatie is het volledig in kaart brengen, identificeren en kwantificeren van alle van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen (asbest, asbesthoudende producten, etc.) die aanwezig zijn in een bouwwerk, object of plaats waar een incident heeft plaatsgevonden en asbest is vrijgekomen. Het inventariseren van asbest, asbesthoudende producten etc. in een bouwwerk of object gaat vooraf aan het geheel of gedeeltelijk afbreken ervan, aan het verwijderen van asbest, of aan het opruimen van asbest na een incident. Tevens wordt op grond van de aard van het aangetroffen asbest en/of de asbesthoudende producten, de wijze waarop deze in de constructie zijn bevestigd en de omgevingsomstandigheden, een indeling in één van de drie risicoklassen voor verwijdering gemaakt, zoals beschreven in SC-540 deel I par. 3.3.

7.14.2. Actualiteit van het asbestinventarisatierapport

Indien bij de voorbereiding van het daadwerkelijk verwijderen het inventarisatierapport ouder is dan drie jaar, dan dient het inventarisatierapport getoetst te worden op de actualiteit. Veranderingen in het bouwwerk of object dienen dan te zijn beoordeeld op gevolgen voor de aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten etc. Deze dienen te zijn geregistreerd en te zijn toegevoegd aan het inventarisatierapport voordat verwijdering kan plaats vinden. In geval er geen veranderingen zijn, of veranderingen zonder gevolgen, dient dit eveneens te worden geregistreerd en te zijn toegevoegd aan het inventarisatierapport voordat verwijdering kan plaats vinden.

Toelichting:

Deze termijn van drie jaar is ingevoerd om de opdrachtgever er op te duiden, dat veranderingen in de aard van gebouw door verbouwingen e.d. gevolgen kunnen hebben op de aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in bouwwerken en objecten. In SC-530 par 7.14.1 is aangegeven dat het opdrachtwervende asbestverwijderingsbedrijf de opdrachtgever dient te wijzen op de actualiteit van het asbestinventarisatierapport.

7.14.3. Uitzonderingen

Na een incident, zoals brand of explosie, kan de inventarisatie van het daarbij resterende bouwwerk of object conform dit certificatieschema worden uitgevoerd. Zie ook SC-540 Bijlage H.

Is er echter bij brand en/of explosie sprake van verspreiding van asbest naar verharde of onverharde bodem (toplaag), dan valt het in kaart brengen van de verspreiding in de bodem niet onder het toepassingsgebied van de SC-540. Details daaromtrent zijn beschreven in [lit.10]. Bij de inventarisatie van een dergelijk terrein wordt informatief gebruik gemaakt van de meetstrategie en onderzoekmethode zoals omschreven in de norm NEN 5707.

7.14.4. Uitrusting en materialen

Inventarisatie Type A

De werkgever is conform de Arbowet [lit.1.] verplicht zorg te dragen voor arbeidsveilige werkomstandigheden van zijn werknemers.

Voor een grondig en effectief uit te voeren asbestinventarisatie zijn afhankelijk van de omstandigheden de hieronder opgesomde materialen en hulpmiddelen nodig. Voor bepaalde uitrustingsstukken is periodiek onderhoud en/of kalibratie vereist.

   

• Projectmap met werkplan, werktekeningen, etc.

• Volgelaatsmasker/P3 filter met aanblaasunit (bij onderzoek in containment)

• Halfgelaatsmasker (bij destructief onderzoek en monsternames)

• Veiligheidsbril

• Veiligheidsschoenen / veiligheidslaarzen

• Veiligheidshelm

• Zuurstofmeter (bij onderzoek in kruipruimten)

• Stofzuiger met absoluutfilter

• Afzetband/asbestlint

• EHBO-trommel

• Wegwerpoverall

• Oordoppen

• Camera

• Zaklamp

• Ladder / trapje (maximale stahoogte 2,5 m i.v.m. Arbovoorschriften ‘werken op hoogte’)

• Gereedschapset, bestaande uit:

– Punttang

– combinatietang

– waterpomptang

– Stanleymes

– schroevendraaiers (kruis, plat)

– koevoet/breekijzer

– (klauw)hamer

– beitels (steen, hout)

– holle boor/kurkenboor

– accuboormachine

– endoscoop

• Spuitlijm

• Duct-tape

• Monsterzakjes

• Latex- en werkhandschoenen

• Rolbandmaat; andere methoden van afstandmeting zijn toegestaan

• Hoekspiegeltje

• Kleefdoekjes (t.b.v. schoonmaak gereedschap)

• Stickers met asbestlogo

• Afvalzak met asbestopdruk ten behoeve van vervuilde uitrusting etc.

De keus van gereedschap en materieel hangt af van de te onderzoeken objecten. In bijzondere gevallen en/of voor het uitvoeren van destructief onderzoek kan ander gereedschap en/of materieel nodig zijn. In het inventarisatieplan dient een lijst opgenomen te worden van te gebruiken uitrusting en materialen.

Inventarisatie Type-B

Bij inventarisatie type B wordt het bouwwerk/object, wel of niet in samenwerking met een gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf (zie par. 3.4.2), zodanig selectief gesloopt / destructief onderzocht dat de aanwezigheid van nog resterende asbesthoudende materialen moet kunnen worden vastgesteld. De sloop- / onderzoekmethode en uitrusting dienen daarbij zodanig te zijn dat er geen asbestblootstelling optreedt.

7.14.5. Inventarisatie van asbest, asbesthoudende producten etc.

7.14.5.1. Inleiding

Asbestinventarisatie geschiedt veelal in fasen, omdat vanwege gebruik of andere oorzaken, niet in één gang een allesomvattend onderzoek in het bouwwerk of object kan plaats vinden. Uiteindelijk dient alle aanwezige asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object volledig in kaart te zijn gebracht, geïdentificeerd en gekwantificeerd.

Opmerking:

Een onderzoeker heeft een inspanningsverplichting, afhankelijk van de mate waarin een pand in gebruik is, en de vrijheid die een opdrachtgever bij een inventarisatie Type-A kan bieden. Verlaagde plafonds, lambrisering, spouwmuren, koven etc. kunnen in veel gevallen zonder problemen met opdrachtgevers of risico op emissie worden open gemaakt, dit geldt ook voor vaste vloerbedekkingen. In overeenstemming met de typering in SC-540 par. 3.4. is het volgende onderscheid aangebracht.

7.14.6. Type A: Direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten etc.

De belangrijkste activiteit c.q. onderwerp van dit certificatieschema is het systematisch en volledig inventariseren van alle direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object met gebruik van handgereedschap (zonder of met licht destructief onderzoek). Daarbij is onbelemmerde en passende toegang tot de ruimten een voorwaarde voor het kunnen uitvoeren van de inventarisatie. Deze inventarisatie leidt tot een asbestinventarisatierapport Type-A (zie par. 7.17.2.).

Als deze inventarisatie leidt tot ‘een redelijk vermoeden’ op niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object, dan dient er een aanvullende inventarisatie (Type-B) te worden uitgevoerd.

Toelichting:

De inventariseerder komt op basis van zijn deskundigheid in het herkennen en benoemen van asbesttoepassingen tot de veronderstelling dat er asbesthoudende materialen aanwezig zouden kunnen zijn, die slechts met destructief onderzoek bereikbaar zijn. Deze bevinding wordt aangeduid met ‘een redelijk vermoeden’. De bevinding van ‘een redelijk vermoeden’ dient in de samenvatting van het rapport te worden aangegeven (zie ook par. 7.17.2.2). In de samenvatting van het rapport dient in dat geval over de werkwijze van de vergunningverlener bovendien en aansluitend de volgende zin te worden opgenomen:

‘De vergunningverlener verplicht in de omgevingsvergunning tot de aanvullende inventarisatie (Type B)’.

Het asbestinventarisatierapport type-A zal kunnen dienen als basis voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.

7.14.6.1. Type G; inventarisatie gericht op het gebruik van het gebouw

Eigenaren of beheerders van gebouwen kunnen vrijwillig opdracht geven tot asbestinventarisatie van een gebouw of object, gericht op het beheersen van asbest in het gebouw. Een dergelijke inventarisatie heeft tot doel de gebruiksintegriteit van het gehele gebouw vast te stellen en wordt aangeduid als asbestinventarisatie Type-G. Een asbestinventarisatie Type-G is een uitbreiding op een volledige asbestinventarisatie Type-A. Het volledig inventariseren van alle direct waarneembare asbest, etc. in een bouwwerk of object betekent dat alle ruimten worden onderzocht.

Toelichting:

Van elke ruimte dienen de vloer, wanden en plafond onderzocht te worden. Is sprake van een kruipruimte en deze is betreedbaar voor de onderzoeker, dan dient deze onderzocht te worden. Daarnaast dienen de buitengevels, het dak en schoorstenen alsook de gebouwinstallaties onderzocht te worden.

Naast het in kaart brengen van de asbesthoudende toepassingen omvat een asbestinventarisatie Type G een risicobeoordeling met betrekking tot de gebruikssituatie en het opstellen van een asbestbeheersplan.

De risicobeoordeling en het asbestbeheersplan dienen te voldoen aan de NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005. In het asbestbeheersplan dienen ook de asbesthoudende toepassingen worden beschreven waarvan een ‘redelijk vermoeden’ bestaat, maar welke niet zonder destructief onderzoek vast te stellen zijn. Het asbestbeheersplan dient periodiek beoordeeld te worden op actualiteit. De frequentie daarvan dient omschreven te zijn in het asbestbeheersplan, waarbij voldaan wordt aan de eisen zoals gesteld in bijlage D van NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005. De normverwijzing BRL 5052 in de versie van 2005 moet gelezen worden als SC-540 en BRL 5050 als SC-530.

Toelichting:

Door het in het beheerplan opnemen van asbesthoudende toepassingen waarvan een ‘een redelijk vermoeden’ bestaat, zijn de risico’s van deze mogelijk toepassingen tot op zekere hoogte beheerd (de conditie is niet bekend). Hiermee wordt voorkomen dan (licht) destructief onderzoek nodig is, wat in gebruikssituaties vaak ongewenst is. Een volledige risicobeoordeling van deze toepassingen conform de NEN-EN-ISO/IEC 2991: 2005 is niet mogelijk. Indien uit de risicobeoordeling blijkt dat er sprake is van blootstelling aan asbestvezels dient dit direct gemeld te worden aan de opdrachtgever en dient de ruimte waar de besmetting heerst afgesloten en voor gebruik verboden te worden. Het asbesthoudende materiaal of asbeststof, dat de besmetting veroorzaakt, dient verwijderd te worden en de ruimte te worden schoongemaakt van asbestvezels.

7.14.7. Type B: Niet-direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten etc.

Het redelijke vermoeden van niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten etc in een bouwwerk of object, vermeld in asbestinventarisatierapport Type-A, leidt tot een aanvullende inventarisatie.

Niet-direct waarneembare asbest, asbesthoudende producten etc. worden in dat geval voorafgaand aan de bouwkundige sloop, wel of niet in samenwerking met het gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf (conform SC-530), met destructief onderzoek opgespoord (zie 3.4.3), waarbij de bouwkundige integriteit van een gebouw of constructie wordt aangetast (voorbeeld: in de fundering gegoten asbestcement leidingwerk). Het destructief onderzoek daarbij dient te geschieden onder het regime van SC-530. Het resultaat leidt tot een asbestinventarisatierapport Type-B als aanvulling op het asbestinventarisatierapport Type-A. Dit wordt door het asbestinventarisatiebedrijf ter beschikking gesteld via de opdrachtgever c.q. de houder van de omgevingsvergunning aan de vergunningverlener (gemeente).

7.14.8. Type 0: Beperkte inventarisatie voorafgaand aan een risicobeoordeling

Buiten het kader van SC-540 kan voorafgaand aan uit te voeren risicobeoordelingen, conform NEN 2991, in gebouwen, constructies of objecten in bewoonde/gebruikte staat die niet zullen worden gesloopt, worden volstaan met een beperkte, uitsluitend op visueel onderzoek gebaseerde, inventarisatie van asbesthoudende materialen. Deze inventarisatie dient gerapporteerd te worden.

Toelichting:

De uitvoering van een risicobeoordeling conform NEN 2991 valt, behoudens het bepaalde in 7.14.6.1 buiten het kader van deze SC-540. Het resultaat van een type 0 inventarisatie kan dan als startpunt dienen. Uiteraard wordt een Type-O inventarisatie uitsluitend uitgevoerd indien er voor het betreffende gebouw, constructie of object geen Type-A inventarisatie beschikbaar is, terwijl er redenen zijn om op korte termijn een NEN 2991 risicobeoordeling uit te voeren.

7.14.9. Bepalen van de indeling in een risicoklasse t.b.v. asbestinventarisatie

De inventarisatie van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object is gericht op het vaststellen van de blootstellingrisico's bij het verwijderen ervan. De bepalende factoren daarbij zijn o.a. de aard van het asbest, asbesthoudende product, asbestbesmet materiaal of asbestbesmet constructieonderdeel, de wijze waarop het is aangebracht en daarmee de methode van verwijderen en de beschermingsmaatregelen. De vaststelling van de risicoklasse dient aantoonbaar gedocumenteerd uitgevoerd te zijn op basis van de resultaten van de inventarisatie.

De indeling in risicoklassen is gebaseerd op het Arbobesluit. Er zijn drie risicoklassen gedefinieerd, elk met een eigen specifiek veiligheidsregime. Deze risicoklassen zijn volgens het volgende globale model ingedeeld:

Risicoklasse

Beschrijving van de belangrijkste kenmerken

Lit. 1

1

Blootstellingsniveau < 0,01 vezels/cm3 (10.000 vezels/m3)

Licht regime, vergelijkbaar met de oude ‘vrijstellingsregelingen’.

Art. 4.44

2

Blootstellingsniveau 0,01 tot 1 vezels/cm3 (10.000 tot 1.000.000 vezels/m3)

Standaardregime conform de SC-530

Art. 4.48

3

Blootstellingsniveau > 1 vezels/cm3 (> 1.000.000 vezels/m3)

Verzwaard regime conform SC-530, uitsluitend voor verwijdering van ‘risicovolle’ niet-hechtgebonden materialen zoals spuitasbest, leiding- en ketelisolatie, brandwerend board en asbestkarton.

Art. 4.53a

Om een juiste indeling te kunnen maken zijn niet alleen gegevens nodig over het asbesthoudende materiaal (aard, samenstelling, asbestgehalte, graad van verwering/aantasting, wijze van bevestiging etc.). De inventariseerder moet óók op de hoogte zijn van de verwijderingstechnieken en -methoden die beschikbaar zijn. Immers, de combinatie van materiaaleigenschappen en de bij demontage of sloop gebruikte technieken bepalen uiteindelijke het concentratieniveau aan asbest in de lucht tijdens de asbestinventarisatie.

Opmerkingen

  • 1) De indeling van de risicoklassen dient te geschieden conform de vigerende wet- en regelgeving op basis van genoemde parameters. Zie par. 3.3.1.

  • 2) Het ministerie van SZW heeft een geautomatiseerd databestand geïntroduceerd met behulp waarvan de risicoklasse-indeling kan worden bepaald. Daarbij is een eenduidige en uniforme vaststelling van de risicoklassen en overdracht van gegevens met betrekking tot de bijbehorende verwijderingsvoorwaarden en beschermingsmaatregelen naar een asbestverwijderingsbedrijf verzekerd.

  • 3) Dit databestand is beschikbaar onder de naam SMA-rt (zie par. 3.4.6 en 3.4.7).

  • 4) De Arbeidsinspectie hanteert bij haar toezicht- en handhavingsactiviteiten SMA-rt.

7.14.10. Kwantificeren en registreren

Voor plaatmaterialen en golfplaat dient de hoeveelheid weergegeven te worden in m2. Desgewenst kan naar massa-eenheden (kg, ton) worden omgerekend. Bulktoepassingen, zoals spuitasbest, leidingisolatie etc. dienen altijd omgerekend te worden naar volume en/of massa-eenheden. Daarnaast dienen de afmetingen van alle asbesthoudende bouw- of constructiedelen zorgvuldig op een plattegrond te worden aangegeven en geregistreerd.

7.14.11. Monsterneming en analyse

Van elk type als asbestverdacht aangemerkt materiaal dient per onderzoeksproject door de inventariseerder tenminste één representatief monster te worden genomen. Ook indien het materiaal visueel als asbesthoudend wordt herkend. De monsterneming dient te voldoen aan de betreffende eisen uit NEN 5896: 2003.

Van materialen waarin het asbest inhomogeen aanwezig is zoals vinyl vloerbedekkingtypen, Internitplaat, beglazingskit etc., dienen meerdere monsters op selectief verschillende toepassingslocaties te worden genomen. Zie ook par. 7.16.3.2: Eisen te stellen aan monsterneming. De genomen monsters dienen geanalyseerd te worden door een voor deze verrichting door de RvA geaccrediteerd laboratorium dat werkt conform NEN 5896: 2003 (zie www.rva.nl).

7.15. Omvang van het project

Het is van belang dat de omvang van het project eenduidig wordt vastgelegd. In principe geldt een inventarisatie voor het gehele te onderzoeken gebouw/object, tenzij slechts opdracht is gegeven om een deel van het gebouw en/of object te inventariseren, bijvoorbeeld een bepaalde vleugel of verdieping. Het inventarisatiebureau bepaalt of een dergelijke opsplitsing niet in strijd is met de uitgangspunten van dit certificatieschema.

7.15.1. Zelfstandig te beschouwen bouwkundige eenheid

Het inventariseren van een als zelfstandig te beschouwen bouwkundige eenheid is toegestaan. Bij de indeling is het van belang dat de eenheden zodanig groot zijn, dat alle asbesthoudende bronnen binnen de bouwkundige of installatietechnische eenheid worden meegenomen. Het in één keer inventariseren van zeer grote bouwkundige eenheden kan tot bezwaren leiden en nadelen hebben. De oplossing ligt dan vrijwel altijd in het later samenbundelen van de deelinventarisaties tot een overzichtelijk geheel.

De asbestinventarisatie van de zelfstandig bouwkundige eenheid dient volledig in kaart gebracht, geïdentificeerd en gekwalificeerd te worden.

Voor de vraag of er een deelinventarisatie gemaakt kan worden, dient niet alleen gekeken te worden naar de mate waarin de ruimte bouwkundig zelfstandig is. Ook dient gekeken te worden of de betreffende asbestbron zich beperkt tot die ruimte.

Voorbeelden:

  • Een kamer met asbesthoudende vinyltegels is een zelfstandige bouwkundige eenheid waarbij de een deelinventarisatie tot die kamer beperkt kan worden.Een asbesthoudende roltrap loopt via een open verbinding door op drie verdiepingen. Alle verdiepingen behoren dan tot de te onderzoeken eenheid.

  • Een luchtbehandelingsysteem met asbestbevattende luchtkanalen bedient zes verdiepingen, waardoor al deze verdiepingen binnen de te onderzoeken eenheid vallen.

7.15.2. Het inventariseren van afzonderlijke bronnen of constructiedelen

Het inventariseren van afzonderlijke bronnen of constructiedelen is niet acceptabel. Opsplitsing in te kleine eenheden stuit vrijwel altijd op bezwaren. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om uitsluitend een gevelconstructie, vensterbanken of technische ruimten te inventariseren en daarbij geen aandacht te besteden aan de overige bronnen binnen de bouwkundige eenheid.

Voorbeeld:

In een grote hal met een staalconstructie waarop spuitasbest is aangebracht, bevinden zich winkels die afzonderlijk zijn verhuurd. Wanneer slechts een deel van de huurders opdracht geeft tot inventarisatie van de door hen gehuurde winkel, leidt dit tot een onvolledige inventarisatie die bovendien een onbetrouwbare basis vormt voor een omgevingsvergunning of een eventueel aansluitend uit te voeren risicobeoordeling conform NEN 2991. In dergelijke gevallen zal dus de eigenaar van het bouwwerk als (hoofd)opdrachtgever moeten optreden.

7.16. Het asbestinventarisatieplan

Wanneer een inventarisatiebureau niet een volledig bouwwerk, object of constructie onderzoekt, moet de gekozen indeling van het te onderzoeken bouwdeel gemotiveerd worden vastgelegd in het op te stellen asbestinventarisatieplan en het asbestinventarisatierapport.

7.16.1. Informatie van de opdrachtgever ten behoeve van historisch onderzoek

Het asbestinventarisatiebedrijf dient de opdrachtgever te verzoeken de relevante documenten en archieven beschikbaar te stellen waarin de toepassing van asbest en asbesthoudende producten is beschreven.

Toelichting:

Dit kan omvatten bouwtekeningen, archieven van verbouwingen of renovaties, beschrijving van calamiteiten of incidenten, eerder uitgevoerde (deel)saneringen etc.

Daarnaast dient de opdrachtgever te worden verzocht de mogelijkheid te bieden (ex)werknemers te laten interviewen voor zover dat relevant is voor het onderzoek.

7.16.2. Het systematisch opsporen van asbest, asbesthoudende producten etc.

Het bedrijf dient te werken met een checklist toegespitst op het te inventariseren bouwwerk of object. Tevoren dient deskresearch te zijn uitgevoerd, gebruikmakend van bestek, tekeningen, bouwaanvragen of vergelijkbare informatie. Resultaten van deskresearch dienen op de onderzoekslocatie tijdens het onderzoek aanwezig te zijn. Bij het inventariseren dienen alle ruimten en constructiedelen, met inbegrip van bijvoorbeeld kanalen en kokers, schoorstenen, kruipruimten, ruimten boven het plafond etc. onderzocht te worden. In het bouwwerk en/of object dienen de te onderzoeken materialen in hoofdgroepen te worden ingedeeld.

Toelichting:

Voorbeelden van een indeling in hoofdgroepen zijn onderstaand gegeven:

Installaties:

• In de controlelijst moet tot uiting komen dat onderzocht wordt hoe de installaties zijn opgebouwd:

– Verwarmings-/klimaatinstallaties;

– ventilatie (breng de opbouw/constructie van de ventilatiekanalen in beeld);

– stoomleidingen en overige buizen en leidingen;

– water;

– riolering;

– elektrische installaties;

– verticaal transport (liften, roltrappen etc.);

– (rook)gaskanalen;

– afvoerkanalen van apparaten (b.v. zuurkasten).

Apparatuur en inrichting:

• zuurkasten;

• schoolborden;

• noodstroom aggregaten.

Brandwerende constructies:

• brandcompartimenten:

• verticaal

• horizontaal

• brandwerende constructies naar belendingen;

• brandwerende bekleding draagconstructies.

Afwerking en decoraties:

• stucwerk;

• vloerbedekking incl. evt. lijmlaag;

• natuursteenvervangers;

• alle imitatiesteenachtige materialen;

• scheidingswanden e.d.;

• voegkit, afdichting dilatatievoegen.

Gevelconstructies en waterkerende constructies:

• golfplaten;

• dakbedekking; gevelbekleding;

• horizontaal

• verticaal

• waterkerende en waterdampdoorlatende lagen in buitenwanden endaken;

• natuursteenvervangers zoals bij waterdorpels en muurafdekkingen etc.

Tijdens de bouw toegepaste asbesthoudende hulpconstructies:

• verloren bekisting in betonconstructies;

• stelplaatjes.

Asbestbesmetting:

• asbeststof afkomstig van oude saneringen of erosie (kabelgoten verlaagde plafonds etc.) op materiaal of constructieonderdelen;

• asbeststof afkomstig uit naastgelegen bouwdelen of emissiebronnen (via banden, schoeisel of calamiteit) op materiaal of constructieonderdelen.

7.16.3. Veiligheidsaspecten

7.16.3.1. Inleiding

De inventariseerder beschikt bij de inventarisaties over de vereiste PBM’s.

7.16.3.2. Eisen te stellen aan monsterneming en analyse

Ter voorkoming van blootstelling of besmetting van de omgeving dienen bij de monsterneming de volgende voorzorgsmaatregelen in acht genomen te worden:

  • draag beschermende kleding en de voorgeschreven adembescherming. Bij het op de beschreven wijze bemonsteren van materialen kan worden volstaan met een halfgelaatsmasker P3 en geldt het regime van risicoklasse 1;

  • scherm de plaats van monsterneming af van de omgeving;

  • gebruik puntafzuiging (asbeststofzuiger) wanneer de te verwachten vezelemissie tijdens het nemen van een monster niet op een andere wijze is te voorkomen;

  • impregneer de ontstane breukvlakken;

  • de plaatsen waar monsters zijn genomen dienen terugvindbaar te zijn;

  • reinig de omgeving na afloop zorgvuldig, verpak elk verdacht materiaal als asbesthoudend;

  • verpak de monsters dusdanig dat er geen asbeststof kan vrijkomen bij onzorgvuldige behandeling tijdens verzending of transport;

  • het niet nemen van monsters en daardoor het creëren van uitsluitingen als gevolg van de inschatting dat bij monstername een onacceptabele vezelemissie zal ontstaan is niet toegestaan;

  • de inventariseerder dient er zeker van te zijn dat er voldoende monstermateriaal genomen wordt;

  • tevens dient hij het analyseresultaat kritisch te beoordelen en de representativiteit van de monsterneming onderbouwd te beschrijven. Indien er twijfels zijn betreffende de uitkomst van de analyse dient een nieuw monster genomen te worden, of een contra-analyse uitgevoerd te worden.

7.16.3.3. Inventarisatie van risicovolle materialen

Bij het inventariseren van niet-hechtgebonden asbest of asbesthoudende materialen is er een reële kans op blootstelling. Dit geldt met name voor situaties waarbij het evenwicht wordt verstoord, bijvoorbeeld het openen van plafonds, het betreden van kruipkelders of technische ruimten. In dat geval dienen er adequate beschermingsmaatregelen te worden genomen en de besmetting van aangrenzende bouwdelen te worden voorkomen. Bij (vermoeden van) zwaar met niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen vervuilde ruimten dient de inventarisatie in containment te worden uitgevoerd.

7.16.3.4. Ernstige besmettingen die een direct blootstellingsrisico opleveren

Indien tijdens de inventarisatie een ernstige besmetting met niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen wordt aangetroffen, die een direct risico opleveren voor bewoners / gebruikers van een gebouw of constructie, dient de opdrachtgever hierover terstond ingelicht te worden. Dit leidt tot een onvolledige rapportage en tot het dringend advies per direct organisatorische (voorzorgs)maatregelen te treffen en een risicobeoordeling conform NEN 2991 te laten uitvoeren. Weigert een opdrachtgever om maatregelen te nemen om bewoners/gebruikers tegen de blootstelling aan asbest te beschermen, dan kunnen in uiterste consequentie andere stappen worden ondernomen.

7.17. Rapportage

7.17.1. Inleiding

De belangrijkste activiteit van het asbestinventarisatiebedrijf is het inventariseren van asbesthoudende materialen en/of secundaire bronnen in een gebouw, constructie of object. Met behulp van de verkregen informatie kunnen de asbesthoudende materialen worden verwijderd. Het asbestinventarisatierapport is daarom van groot belang voor het zorgvuldig en hygiënisch verantwoord verwijderen van asbest. In deze paragraaf wordt aangegeven op welke wijze de resultaten van de asbestinventarisatie dienen te worden gerapporteerd. Voor minder omvangrijke asbestinventarisaties dient eenzelfde model te worden gehanteerd.

Par. 7.17.4 geeft een evaluatieformulier dat altijd in het inventarisatierapport dient te worden opgenomen.

Het is gebruikelijk om behalve een schriftelijke versie, ook een digitale versie van het rapport aan de opdrachtgever aan te bieden. De digitale kopie is beveiligd, zodat daarin geen veranderingen aangebracht kunnen worden (doorgaans een PDF-file). Desgewenst kunnen tabellen, tekeningen en andere bijlagen in het oorspronkelijke format (b.v. Word of Excel) worden meegeleverd, zodat een opdrachtgever deze kan gebruiken als basis voor een asbestbeheersplan. Wel moet daarbij duidelijk aan de opdrachtgever worden vermeld dat alle door hem aangebrachte veranderingen en/of toevoegingen niet meer onder verantwoordingen van het inventarisatiebureau vallen, tenzij deze gegevens door het inventarisatiebureau zijn gevalideerd. Dit geldt ook voor via het Internet werkende systemen van gegevensuitwisseling. Voor alle digitale systemen geldt dat deze afdoende beveiligd moeten zijn.

7.17.2. Inventarisatierapport Type-A, Type-B of Type-G

Dit omvat de inventarisatie van direct waarneembaar asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object. Bij de inventarisatie kan gebruik worden gemaakt van handgereedschap (zonder of met licht destructief onderzoek).

De rapportage Asbestinventarisatie Type-G dient naast hetgeen is aangegeven bij Asbestinventarisatie Type-A, de volgende onderdelen te bevatten:

  • Resultaten risicobeoordeling

    *Rapportage dient te voldoen aan hoofdstuk 4 en 5 van NEN 2991: 2005

  • Asbestbeheersplan

    *Rapportage dient te voldoen aan bijlage D van NEN 2991: 2005

Indien relevant voor het bouwwerk of object wordt tevens een opsomming gegeven van de vermoedelijk niet-direct waarneembare aanwezigheid van asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in het bouwwerk of object, waarop in tweede instantie een aanvullende inventarisatie (Type B) uitgevoerd zal moeten worden. Deze bevinding dient in de samenvatting van het rapport te worden aangegeven. Het inventarisatierapport Type-A zal kunnen dienen als basis voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. Dit rapport dient tenminste de volgende elementen te bevatten:

7.17.2.1. Titelblad

Waarop is vermeld:

  • Naam van de eigenaar / opdrachtgever en de partij (asbestverwijderingsbedrijf, directievoerder, projectbegeleider e.d.) die namens de opdrachtgever optreedt;

  • Naam van het uitvoerende inventarisatiebureau met het certificaatnummer;

  • Naam van de uitvoerende medewerkers met identificatiecode (Ascert-code DIA)

  • Unieke projectidentificatie code;

  • Omschrijving van de onderzochte bouwkundige eenheid, constructie of object;

    Toelichting:

    Wanneer er sprake is van een beperkt doelruimte etc. ..... bv .....

  • Duidelijk en onmiskenbaar aangeven, voor welk doel het rapport geschikt is:

    • Voor het verwijderen van uitsluitend in dit rapport onder type A geïnventariseerde asbesthoudende materialen;

    • Voor het aansluitend uitvoeren van een Type B onderzoek ter verificatie van de lijst van redelijk vermoedelijke aanwezig asbest in het daaraan voorafgaande Type A onderzoek;

    • Voor het vaststellen van de gebruiksintegriteit van het gehele gebouw met een asbestinventarisatierapport Type-G ;

    • Voor de renovatie van een in de inleiding nader gespecificeerd deel van het onderzochte bouwwerk;

    • Voor de renovatie van het gehele bouwwerk.

    • Voor de sloop van het gehele bouwwerk

  • Datum van interne autorisatie.

Verplicht is onderstaande classificatie aanvullend op de titelpagina op te nemen.

Omvang onderzoek

  • Gehele gebouw of object

  • Gedeelte van gebouw of object

  • Representatieve steekproef (bijvoorbeeld bij flatgebouwen, 10% voor vergunning)

  • Aanvulling op representatieve steekproef

  • Onvoorzien aanwezig asbest

Soort onderzoek

  • Asbestinventarisatie Type-A

    □ Volledig

    □ Onvolledig (NEN 2991:2005) ernstig blootstellingsrisico

  • Asbestinventarisatie Type-B

  • Asbestinventarisatie Type-G

Risicobeoordeling

  • Risicobeoordeling ten behoeve van sloop en verbouw (SMA-rt)

  • Risicobeoordeling in gebruiksfase (NEN 2991: 2005)

7.17.2.2. Samenvatting

Hierin zijn alle relevante uitkomsten van het onderzoek bondig samengevat. Tevens dient hier aangegeven te worden:

  • Een numeriek overzicht van aantal bronnen met risicoklasse 1, 2 en/of 3 en eventueel aantal bronnen met beargumenteerde afwijkingen;

  • of er een redelijk vermoeden bestaat op de aanwezigheid van in de constructie verborgen asbesthoudende materialen met verwijzing naar het desbetreffende overzicht in het rapport;

  • of het om een ‘volledig’ Type-A onderzoek gaat, of om een ‘onvolledig’ Type-A onderzoek. In geval van een onvolledig Type-A onderzoek dienen de beperkingen en uitsluitingen die expliciet bij deze inventarisatie behoren, te zijn aangegeven. Zie ook par. 7.14.6.

7.17.2.3. Omschrijving van de opdracht

  • Een opsomming van de door de opdrachtgever ter beschikking gestelde informatie en/of documenten;

    Toelichting: Indien er meerdere inventarisatiebureau’s opeenvolgend voor het betreffende bouwwerk/object een rapport hebben uitgebracht dienen deze hier vermeld te worden met vermelding van opsteller (naam en Ascert-code) , identificatiecode en publicatiedatum.

  • Een omschrijving van de opgedragen werkzaamheden;

  • Een eenduidige en volledige identificatie van de onderzochte bouw- en constructiedelen, voorzien van plaats, adres en datum;

  • De persoon of personen die de inventarisatie heeft/hebben uitgevoerd incl. de Ascert-code van de DIA;

  • Het type inventarisatie;

  • Datum van interne autorisatie.

7.17.2.4. Methoden

Een omschrijving van de gebruikte onderzoeksmethoden.

7.17.2.5. Resultaten

  • Resultaten van het vooronderzoek (historisch onderzoek, desk research);

  • Een kwalitatief overzicht van alle aangetroffen asbesthoudende materialen (type product, soort(en) asbest en gehalte, toepassing);

  • Een overzicht van de genomen monsters;

  • Een overzicht van de analyseresultaten zoals aangeleverd door het geaccrediteerde laboratorium;

  • Een compleet kwantitatief overzicht van alle aangetroffen asbesthoudende materialen, exacte plaatsen, de bereikbaarheid van die plaatsen, de wijze van bevestiging van asbestbevattend materiaal etc; deze gegevens dienen als input voor het indelen in één van de drie risicoklassen;

  • Plaatsen die niet geïnventariseerd zijn, maar wel opgenomen zijn in de eenduidige en volledige identificatie van de onderzochte bouw- en constructiedelen.

7.17.2.6. Indeling in risicoklassen bij verwijdering

  • Geef voor elk type / toepassing asbesthoudend materiaal aan hoe dit gedemonteerd of gesloopt moet worden;

  • Geef voor de gekozen verwijderingsmethode(n) per type/toepassing materiaal een onderbouwde samenvatting van de gevonden verwijderingsvoorwaarden met de daarbij gevonden risicoklasse-indeling.

  • De brongerelateerde output van de SMA-rt risicoklassebepaling dient bovendien de volgende gegevens te bevatten:

    Bovenaan het document

    Onderaan het document

    • Ascert-code en naam van het inventarisatiebureau.

    • Unieke projectidentificatie code (ID-project) aangevuld met de identificatie van de asbestbron.

    • De datum van het tijdstip van genereren

    • Unieke code van het document

    • Vermelding dat het document onverbrekelijk onderdeel uitmaakt van het asbestinventarisatie-rapport (ID-project);

    • Argumenten voor afwijkingen (par. 3.4.7).

7.17.2.7. Conclusies en aanbevelingen

  • Een puntsgewijze samenvatting van alle conclusies en aanbevelingen;

  • Onderbouwing van het redelijk vermoeden op de aanwezigheid van in de constructie verborgen asbesthoudende materialen, met vermelding van het moment van het Type-B onderzoek (voor of tijdens de sloop);

  • Voor zover relevant: Aanbevelingen voor eventueel vervolgonderzoek conform NEN 2991: 2005 (Risicobeoordeling in niet-sloopsituaties).

7.17.2.8. Bijlagen bij het inventarisatierapport

  • a) Bouwtekeningen, plattegronden en/of schetsen waarin de asbesthoudende materialen zijn ingetekend. Indien deze desgevraagd niet door de opdrachtgever ter beschikking zijn gesteld, dan zal met het oog op een eenduidige duiding van de asbesthoudende materialen het asbestinventarisatiebedrijf deze dienen te vervaardigen;

  • b) Beknopt verslag van alle inspanningen die verricht zijn m.b.t. het deskresearch met bronvermelding duidelijk en overzichtelijk;

  • c) Verslag van de gesprekken met o.a. gebouwenbeheerders in de vorm van beknopt verslag;

  • d) in welke mate het uitgevoerde deskresearch voldoende input/gegevens heeft verschaft voor het veldwerk.

  • e) Conclusies m.b.t. de informatie verzameld onder b), c) en d);

  • f) Foto’s;

  • g) Indien relevant, digitale informatiedragers met onderzoeksgegevens (CD-ROM of DVD);

  • h) Integrale opname van een kopie van de analysecertificaten met daarop aangegeven de unieke projectidentificatiecode;

  • i) Wanneer bij de inventarisatierapporten gebruik gemaakt is van validatiemetingen conform SC-548: versie 01, datum 15-09-2011/NEN 2939, dient de rapportage daarvan, voorzien van unieke projectidentificatiecode, bij het inventarisatierapport gevoegd te worden;

  • j) SC-540 Bijlage G Verplichtingen van de opdrachtgever overeenkomstig Wet- en regelgeving;

  • k) Blanco evaluatieformulier voor onvoorzien asbest conform par. 7.17.4;

  • l) De oorspronkelijke brongerelateerde output van de SMA-rt risicoklassebepaling.

7.17.3. Aanvullend inventarisatierapport Type-B

Het asbestinventarisatierapport Type-B is het resultaat van de aanvullende inventarisatie van alle redelijk veronderstelde niet-direct-waarneembare asbest en asbesthoudende producten etc. die direct voorafgaand aan de bouwkundige sloop met destructief onderzoek zijn opgespoord en waarbij de bouwkundige integriteit van een gebouw of constructie is aangetast (voorbeeld: in de fundering gegoten asbestcement leidingwerk).

De directe aanleiding tot een dergelijke inventarisatie is de vaststelling, tijdens inventarisatie Type-A (zie par. 3.4), van het redelijke vermoeden van in het bouwwerk of object niet-direct-waarneembare asbest en asbesthoudende producten.

Het asbestinventarisatierapport Type-B vormt een aanvulling op het asbestinventarisatierapport Type-A.

7.17.4. Evaluatieformulier als verplicht onderdeel van het inventarisatierapport

De auteurs van de elkaar opvolgende versies van het inventarisatierapport

1. Asbestinventarisatie type A

Naam inventarisatiebureau

 

Ascert-code

 

Rapport nummer

 

Vrijgave datum

 

2. Asbestinventarisatie type B

Naam inventarisatiebureau

 

Ascert-code

 

Rapport nummer

 

Vrijgavedatum

 

3. Asbestinventarisatie van onvoorzien asbest

Naam inventarisatiebureau

 

Ascert-code

 

Rapport nummer

 

Vrijgave datum

 

Omschrijving onvoorzien asbest

Omschrijving

Plaats

Hoeveelheid

Asbestverwijderingsbedrijf

Naam

 

Ascert-code

 

Naam

Handtekening

   

Verzonden naar

1.

2.

3

4

5

6

7

Door (naam)

             

datum

             

Paraaf

             
               

Verzendlijst: 1= AIB type A; 2= AIB type B; 3= AIB onvoorzien; 4 = gemeente; 5 = eigenaar; 6 = opdrachtgever

8. Beoordelingsmethodiek

De wijze waarop de certificatie-instelling de beoordelingen en controles uitvoert is als volgt elders in certificatieschema vastgelegd:

Deel I Algemene bepalingen Hoofdstuk 4 Certificatiereglement:

In het certificatiereglement is aangegeven op welke wijze een kandidaat een procescertificaat kan verwerven. Naast de procedurele gang van zaken zijn dat de vorm, aard en frequentie van de beoordelingen en rapportage daarvan op zowel de kantoorlocatie(s) als de projectlocaties. De besluitvorming het certificaat wel / niet te verlenen in combinatie met de publicatie van het certificaat met opname in het Ascert Register.

Deel I Algemene bepalingen Hoofdstuk 6 Toezicht

In dit gedeelte is aangegeven hoe de certificatie-instelling gedurende de looptijd van het certificaat toegang heeft tot de werkzaamheden van de certificaathouder. Vermeld zijn de vorm, aard en frequentie van de beoordelingen op zowel de kantoorlocatie(s) als de projectlocaties. Voor de projectbeoordelingen is een controlelijst beschikbaar.

Tenslotte is aangegeven welke maatregelen de certificatie-instelling neemt in reactie op de geconstateerde bevindingen en de afhandeling daarvan door de certificaathouder. Daarin is voorzien de mogelijkheid van voortijdige intrekking van een procescertificaat na herhaald onvoldoende reageren van de certificaathouder binnen de certificatieperiode.

Tenslotte is vermeld de besluitvorming het certificaat wel / niet opnieuw te verlenen in combinatie met de eventuele publicatie van het certificaat met opname in het Ascert Register.

8.1. Tijdsbesteding bij de beoordelingen

De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn; de tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

  • Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging: 1 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; maximaal 2 beoordelingen per dag.

8.2. Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

De CKI dient in geval van het combineren van beoordelingen, met de beoordelingsrapportage aannemelijk en aantoonbaar te kunnen maken, dat bij beoordeling per vestiging de minimale vereisten van SC-540 gedurende de certificatieperiode worden onderzocht. Beoordelingen op projectlocaties staan op zichzelf en dienen conform het bepaalde in par. 5.2.2 uitgevoerd te worden.

9. Het certificaat

9.1. Certificaatgegevens

Het certificaat dient minimaal de navolgende gegevens te bevatten (zie SC-530 Bijlage E).

Gegevens van de certificaathouder:

  • Volledige bedrijfsnaam

  • Contactpersoon

  • Vestigingsplaats

  • Inschrijvingsnummer van de Kamer van Koophandel

  • Relatie met eisenstellend (werkveld specifiek) document identificatie en versie aanduiding.

  • Werkmaatschappijen in de bijlage (zie par. 4.3.4)

  • Ascert-code van de certificaathouder

Gegevens van de CKI:

  • Naam;

  • Vestigingsplaats;

  • Logo;

  • Kenmerk van de aanwijzingsbeschikking minister SZW.

Overige gegevens certificaat:

  • De datum van inwerkingtreding en de datum tot wanneer het certificaat geldig is.

  • Tekst: Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de instelling verklaart dat het betreffende bedrijf voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema;

  • Handtekening bevoegd persoon CKI;

  • Beeldmerk en logo Ascert met daarin de vermelding SC-540

  • Datum

9.2. Gebruik van het certificaat

Het gebruik van het certificaat is gebonden aan het Ascert Beeldmerk.

9.3. Ascert Certificaatregister

De CKI registreert maandelijks de actuele gegevens in het systeemcertificaat. Conform de overeenkomst met Ascert worden de gegevens elektronisch verzonden aan Bureau Ascert ten behoeve van het Ascert Certificaatregister. Het intrekken van certificaten dient door de CKI onmiddellijk te worden doorgegeven aan Ascert. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt, binnen de wettelijke kaders.

Deel III. Bijlagen

Deel III van dit certificatieschema bevat de bijlagen, waarnaar in de delen I en II verwezen wordt.

Bijlage A. Meldingsformulier asbestinventarisatie

Verplichtend karakter

Deze gegevens worden ter beschikking gesteld aan de certificatie-instelling.

   

1 Arbeidsinspectie

7 Periode asbestinventarisatie

Adres:

Aanvangsdatum:

Postcode en plaats:

Tijdstip aanvang werk

E-mailadres:

Einddatum:

 

Tijdstip einde werk:

2 Certificatie-instelling van het asbestinventarisatiebedrijf

 

Naam:

8 Type locatie: (indien anders)

Contactpersoon:

0 wel in gebruik

Adres:

0 niet in gebruik

Postcode

 

Plaats :

Bouwwerk

Telefoonnr.:

0 utiliteitsgebouw

Faxnr:

0 woning (en)

E-mailadres:

0 agrarische drijfsgebouwen

 

0 flat(s)

3 Asbestinventarisatiebedrijf

0 kantoor

Naam:

0 school

Contactpersoon:

0 overige, namelijk:

Adres:

 

Postcode

Object

Plaats :

0 .....

Telefoonnr.:

0 .....

Faxnr:

0 .....

E-mailadres:

 

Ascert-code:

Overig

 

0 .....

4 Aantal asbestinventariseerders

0 .....

DIA:

0 .....

   

5 Plaats waar de asbestinventarisatie

9 Ondertekening

wordt uitgevoerd (de locatie)

Asbestinventarisatiebedrijf

Omschrijving projectlocatie:

Plaats: :

Adres:

Datum:

Postcode:

Naam bedrijf:

Plaats:

Naam organisatie:

Telefoonnr:

Naam contactpersoon:

E-mailadres:

Naam contactpersoon:

 

Handtekening:

6 Type asbestinventarisatie

 

0 Type A

10 Toegangsvoorwaarden

0 Type B

Naam contactpersoon

 

telefoon

 

etc.

Bijlage B. Definities (i)

Informatief karakter

Begrip

Definitie / betekenis

Aangewezen certificatie-Instelling

Een instelling die vanwege een ministeriële aanwijzing gerechtigd is te toetsen of een bedrijf haar werkzaamheden uitvoert conform een overeengekomen certificeringschema (b.v. asbestinventarisatie of asbestverwijdering ).

Afdichten / afschermen / inkapselen/ Impregneren

Het aanbrengen van een duurzame afscherming of impregnatie ter voorkoming van het vrijkomen van asbestvezels

Toelichting:

Een duurzame inkapseling/impregnatie bewerkstelligt dat in een besloten ruimte gedurende de resterende gebruiksjaren van een gebouw of constructie vanuit het asbesthoudend materiaal, zelfs onder intensieve gebruikscondities, geen asbestconcentratie in de lucht ontstaat die de door het ministerie van IenM gestelde Streefwaarde uitgedrukt als een 8-uurs gemiddelde concentratie significant overschrijdt.

Afnemer

De natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het asbestinventarisatiebedrijf of het asbestverwijderingsbedrijf de dienst(en) levert.

Afvalprocedure

Voor de omschrijving van de afvalprocedure zie document SC-531: versie 01, datum 15-09-2011.

Amfiboolasbest

De vezelachtige silicaten actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4), amosiet (Cas-nummer 12172-73-5), anthofylliet (Cas-nummer 77536-67-5), crocidoliet (Cas-nummer 12001-28-4) en tremoliet (Cas-nummer 77536- 68-6), alsmede producten waarin die vezelachtige silicaten zijn verwerkt.

Arbeidshygiënische criteria

Criteria met betrekking tot de arbeidshygiënische voorzieningen bij de voorbereiding en uitvoering van asbestinventarisatie of asbestverwijderingswerk.

Asbest

De vezelachtige silicaten actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4), amosiet (Cas-nummer 12172-73-5), anthofylliet (Cas-nummer 77536-67-5), chrysotiel (Cas-nummer 12001-29-5), crocidoliet (Cas-nummer 12001-28- 4) en tremoliet (Cas-nummer 77536-68-6.

Asbestanalyse

Analyse door een voor de desbetreffende verrichting RvA geaccrediteerd laboratorium (zie www.rva.nl) van een materiaal- of luchtmonster op de aanwezigheid, type en percentage/concentratie asbest.

Asbesthoudend bouw- of constructiemateriaal

Bouw- of constructiematerialen waarin serpentijnasbest of amfiboolasbest verwerkt of aanwezig is en waarvan het asbestgehalte groter of gelijk is aan 0,1 gewichtsprocent (de bepalingsondergrens van de methode zoals vastgelegd in NEN 5896: 2003).

Toelichting:

Asbesthoudende materialen worden vaak ten onrechte als ‘asbest’ aangeduid.

De in SC-540 en SC-530 gebruikte benaming is asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructie-onderdelen

Asbestinventarisatieplan

De schematische weergave van waar, wanneer, hoe, door wie en onder welke omstandigheden/randvoorwaarden een asbestinventarisatie wordt gedaan en uit welke onderdelen die bestaat.

Asbestinventarisatiewerk

Het systematisch inventariseren van alle asbesthoudende materialen in een nader omschreven (gedeelte van een) bouwwerk, constructie of object met als resultaat een asbestinventarisatierapport conform SC-540 par. 7.17.

Asbestinventarisatierapport

Rapport, onderscheiden naar type-A, type-B, type-O en type-G, waarin het resultaat van het volledige asbestinventarisatiewerk is vastgelegd conform SC-540 par. 7.17.

Asbestverdacht materiaal

Hieronder wordt verstaan een materiaal dat op basis van uitsluitend een visuele, en dus subjectieve, beoordeling als asbesthoudend of’mogelijk asbesthoudend’ wordt beoordeeld.

Toelichting:

Eerst na monsterneming en -analyse conform NEN 5896: 2003, door een daartoe geaccrediteerd laboratorium, kan het materiaal in het inventarisatierapport met objectieve zekerheid worden aangeduid als asbesthoudend, met vermelding van asbesttype en concentratieklasse.

Asbestvezel

Een asbestdeeltje dat langer is dan 5 micrometer, een diameter heeft van minder dan 3 micrometer en een lengte/breedte verhouding heeft van meer dan 3:1 (Arbobesluit). In de milieukwaliteitdoelstellingen voor asbest van het ministerie van Infrastructuur en Milieu vallen ook vezels met een lengte kleiner dan 5 micrometer onder de definitie asbestvezel.

Audit

Beoordeling van een (kandidaat) certificaathouder op conformiteit met een certificatieschema door een daartoe RvA geaccrediteerde, en/of door de minister van SZW aangewezen certificatie-instelling

Auditor

Benaming gehanteerd voor een vakdeskundige beoordelaar van een certificerende Instelling

Bedrijfskundige criteria

Criteria voor de inrichting, uitvoering, beheersing en borging van het asbestinventarisatieproces.

Beheersing

De operationele technieken en activiteiten die worden toegepast om te bewerkstelligen dat de asbestinventarisatie geschiedt conform de SC-540.

Bemonsteringsplan

De schematische weergave van de plaatsen waar monsters worden genomen, de aard van de monsters, de hoeveelheid en andere relevante gegevens, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen en maatregelen bij monsterneming ter voorkoming van emissie van asbest.

Beoordeling

Zich een oordeel vormen over een onderwerp door te onderzoek/te meten of dit voorwerp op de te beoordelen eigenschappen overeenkomt met de gestelde norm of referentie.

Borging (arbo en milieu)

Het geheel van alle geplande en systematische acties die nodig zijn om te verzekeren dat bij de asbestinventarisatie de verspreiding van asbest naar mens en omgeving wordt voorkomen met inachtneming van de wettelijk geldende normen en voorschriften.

Bouwwerk

Datgene wat gebouwd wordt of voortkomt uit bouwwerkzaamheden. Een bouwwerk moet voldoen aan vier criteria:

• Het moet van enige omvang zijn.

Toelichting:

Een simpele grafsteen is niet van enige omvang en derhalve geen bouwwerk. Een grafmonument is wel van enige omvang en derhalve wel een bouwwerk.)

• Het moet een constructie zijn.

• Het moet driedimensionaal zijn.

• Het moet plaatsgebonden zijn.

Toelichting

Een verrijdbare viskraam die ergens zes maanden staat, is een bouwwerk. Dezelfde verrijdbare viskraam die elke dag ergens anders staat, is geen bouwwerk.

Voorbeelden van een bouwwerk zijn: utiliteitsgebouwen, woningen, schuren, woonwagens, fietsenstallingen, stallen, midgetgolfbanen. lantaarnpalen, fabriekshallen, transformatorhuisjes, viaducten, grafmonumenten, industriële installaties die zich op een vaste plaats bevinden, stacaravans en verrijdbare viskramen met een vaste standplaats.

Bouwkundige eenheid

Een functionele eenheid van een bouwwerk, constructie of object (vleugel, verdieping, technische ruimte etc.).

Toelichting:

Bij de indeling is het van belang dat de eenheden zodanig groot zijn dat alle asbesthoudende bronnen binnen de bouwkundige of installatietechnische eenheid worden meegenomen. Voorbeelden:

Een asbesthoudende roltrap loopt via een open verbinding door op drie verdiepingen. Alle verdiepingen behoren dan tot de te onderzoeken eenheid.

Een luchtbehandelingsysteem bedient 6 verdiepingen waardoor al deze verdiepingen binnen de te onderzoeken eenheid vallen.

Brand

Een brand is een verbranding met vuur die zich ongehinderd uit kan breiden en schade en/of gevaar veroorzaakt. Binnen het kader van dit certificatieschema is de betekenis brand incl. het vrijkomen van asbestvezels. Ook wel als asbestbrand aangeduid.

Calamiteit

Een calamiteit is de algemeen gebruikte aanduiding voor een niet-verwachte gebeurtenis die ernstige schade kan veroorzaken. In dit certificatieschema wordt deze gebeurtenis gekoppeld aan asbestrisico’s voor de omgeving voordat met asbestverwijderingswerk wordt begonnen.

Constructie

Iets wat door construeren is ontstaan.

Toelichting:

Met een constructie kan een compleet bouwwerk bedoeld worden, maar in de context van een asbestinventarisatie wordt een constructie beschouwd als een zelfstandig onderdeel van een bouwwerk of object b.v. een hangconstructie van een brug, de fundering van een gebouw, de draagconstructie van een viaduct. Deze is apart benoemd omdat in dergelijke deelconstructies soms specifieke asbesttoepassingen voorkomen.

Containment

Constructie waarmee een werkgebied waar asbesthoudende materialen worden verwijderd wordt afgeschermd van de omgeving en waarin een wettelijk vastgelegd niveau van onderdruk in stand wordt gehouden, ter voorkoming van de verspreiding van asbestvezels naar mens en milieu.

Decontaminatieprocedure

Voor de omschrijving van de decontanimatieprocedure zie de documenten SC-531A: versie 01, datum 15-09-2011 en SC-531B: versie 01, datum 15-09-2011 op www.ascert.nl onder Documenten.

Demonteren

Het zonder bewerkingen als één geheel verwijderen van een asbestbevattend product of apparaat. Demonteren is een vorm van slopen.

Desk research

Het uitvoeren van een bureauonderzoek naar de bouwhistorie van het object.

Deskundig Inventariseerder Asbest (DIA)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Inventariseerder Asbest conform SC- 560. En daarmee aantoont te voldoen aan de in Bijlage A van de SC-540 vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel

Deskundig toezichthouder Asbestverwijdering (DTA)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering conform SC-510 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheids-profiel.

Deskundig Asbestverwijderaar (DAV)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar conform SC-520 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidsprofiel.

Geaccrediteerd asbestlaboratorium

Laboratorium dat beschikt over een accreditatie van de Raad voor Accreditatie voor de desbetreffende verrichting. Er wordt apart geaccrediteerd voor onder meer de volgende verrichtingen m.b.t asbest:

• materiaalanalyse;

• monsterneming van binnenlucht in een bestaande situatie;

• analyse van binnenluchtmonsters (bestaande situatie);

• eindcontrole na asbestverwijdering in een containment, glovebag (couveusezak) of buitensituatie conform NEN 2990: 2005

• niet-routinematig onderzoek inzake asbest (onderzoek & ontwikkeling ofwel een O&O-erkenning).

Opmerking:

Een laboratorium/onderzoeksinstelling dat een eindcontrole na verwijdering van asbest uitvoert moet geaccrediteerd zijn conform NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 type-C (RvA-Inspectie).

De overige verrichtingen (luchtmeting, materiaalanalyse etc.) wordt beoordeeld conform NEN-EN-ISO/IEC 17025: 2005 (RvA Testen). Over het algemeen geldt dus dat een laboratorium dat een eindcontrole uitvoert voor beide verrichtingen, geaccrediteerd moet zijn. Combinaties zijn mogelijk, waarbij de NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 leidend is met daaronder één of meer RvA-Testen accreditaties

Gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf

Bedrijf dat voldoet aan de criteria ter zake van asbestinventarisatie conform certificatieschema SC-540 opgesteld door CCvD Asbest en getoetst aan de wet- en regelgeving door het ministerie van SZW.

Een dergelijk bedrijf is op grond van artikel 11 van het Asbestverwijderingsbesluit en de overeenkomst met Ascert gemachtigd het Ascert-beeldmerk te voeren (SC-065: versie 01, datum 15-09-2011 en SC-800: versie 01, datum 15-09-2011).

Gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf

Bedrijf dat voldoet aan de criteria ter zake van asbestverwijdering, conform certificatieschema SC-530, opgesteld door CCvD Asbest en getoetst aan de wet- en regelgeving door Min van SZW.

Een dergelijk bedrijf is op grond van artikel 11 van het Asbestverwijderingsbesluit en de overeenkomst met Ascert gemachtigd het Ascert-beeldmerk te voeren (SC-065: versie 01, datum 15-09-2011 en SC-800: versie 01, datum 15-09-2011).

Glovebag (couveusezak)

Niet-betreedbare constructie van beperkte omvang waarmee het te verwijderen asbestbevattende materiaal lekvrij wordt afgeschermd van de omgeving.

Het gebruik van een glovebag is voorbehouden aan gecertificeerde bedrijven door of onder toezicht van de DTA aanwezig op de projectlocatie, SC-531D.

Destructief onderzoek in verband met niet-direct waarneembaar, vermoedelijk aanwezig asbest

Niet-direct waarneembaar en vermoedelijk aanwezig asbest is asbestmateriaal waarvan met gebruikmaking van ander materieel dan de gereedschapset als vermeld in SC-540 par. 7.14.4. de bouwkundige integriteit, voorafgaande aan de bouwkundige sloop van een bouwwerk, object of constructie, moet worden verstoord om de aanwezigheid ervan te kunnen vaststellen. Deze onderzoekmethode wordt aangeduid met destructief onderzoek en is beschreven in SC-540 par 3.4.3.

Toelichting:

Het onderscheidende criterium is de aantasting van de bouwkundige integriteit.

Het boren in een vloer om een onderliggende asbesthoudende deklaag op te sporen of het gebruik van een holle boor in een buisisolatie valt dus niet onder destructief onderzoek en wordt geacht onderdeel uit te maken van SC-540 par 3.4.2. uit te voeren type-A onderzoek. Het met behulp van de gereedschapset toegang verschaffen achter een plafond, zonder daarbij de bouwkundige integriteit te verstoren, om asbesthoudend materiaal op te sporen is duidelijk een vorm van licht destructief onderzoek en valt onder type-A (SC-540 par. 3.4.2).

Doucheprocedure

Zie decontaminatieprocedure

Eindcontrole na asbestverwijdering

Bepaling (visuele inspectie, monsterneming en analyse) uitgevoerd volgens NEN 2990: 2005 die plaatsvindt na beroepsmatige verwijdering van asbest in een containment of afgeschermde ruimte, om vast te stellen of er visueel geen asbestbevattend stof meer in de ruimte aanwezig is en of de asbestconcentratie in de lucht zich beneden de wettelijke vrijgavegrens bevindt. Indien niet in containment of afgeschermde ruimte asbest is verwijderd (buitenlocaties) geldt de visuele inspectie als eindcontrole.

De instelling die deze werkzaamheden uitvoert is aangeduid als Eindbeoordelingsinstelling (zie par 2.1 definities.

Opmerking:

Zie verder SC-530 par. 7.16 Eindcontrole en eindoplevering.

Incident

Storend voorval, onvoorziene gebeurtenis met betrekking tot het ontstaan van asbest- blootstellingrisico’s

Indeling (in risicoklassen)

Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest conform de methodiek zoals omschreven in TNO-rapport R 2004/523 en elektronisch toegankelijk gemaakt in SMA-rt. (zie ook ‘risicoklasse’).

Inkapselen

Zie Afdichten /inkapselen/ impregneren etc.

Inventarisatieplan

Beschrijving van het inventarisatieproces waarin opgenomen:

wanneer, waar, wat, hoe, waarmede en door wie wordt geïnspecteerd;

de kritische punten in het proces en procesbeheersingsmaatregelen;

de op benodigde documentatie voor een zorgvuldige asbestinventarisatie (werkvoorschriften, specificaties en registraties).

Integriteit (bouwkundige-)

Samenstel van constructieve elementen die het gebouw zijn stabiliteit geven (b.v. fundering, dragende muren en kolommen.

Kwaliteitshandboek

De schriftelijke vastlegging van het kwaliteitssysteem.

Kwaliteitssysteem

De organisatorische structuur, verantwoordelijkheden, procedures, processen en voorzieningen voor het ten uitvoer brengen van maatregelen om de kwaliteit van de uitgevoerde asbestinventarisaties op het vereiste peil te houden.

Licht destructief onderzoek in verband met direct waarneembaar asbest

Direct waarneembaar asbest is asbestmateriaal waarvan o.a. met gebruikmaking van de gereedschapset als vermeld in SC-540 par. 7.14.4. de aanwezigheid kan worden vastgesteld. De gehanteerde onderzoekmethode wordt, ingeval het handgereedschap wordt ingezet aangeduid met licht destructief onderzoek en is beschreven in SC 540 par 3.4.1

Toelichting:

Het onderscheidende criterium is de aantasting van de bouwkundige integriteit. Het met behulp van een sloophamer vrij maken van een in beton gestorte asbestbuis valt dus niet onder licht destructief onderzoek en wordt geacht onderdeel uit te maken van SC-540 par 3.4.3. uit te voeren type B onderzoek.

Milieuhygiënische criteria

Criteria met betrekking tot de milieuhygiënische voorzieningen bij de voorbereiding en uitvoering van de asbestinventarisatie.

Monsterneming

Het uit een gedefinieerde partij nemen van steekproeven op een dusdanige wijze dat een representatief beeld ontstaat van de eigenschappen van die partij.

Object

Apparaat, transportmiddel, constructie of installatie, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet.

Toelichting:

Objecten zijn bijvoorbeeld:

• gas-, waterleiding- en rioolbuizen die behoren tot een buiten een bouwwerk gelegen ondergronds gas-, water- of rioolleidingnet;

• verwarmingstoestellen (wanneer die aard- en nagelvast aan een bouwwerk zijn verbonden, zijn ze geen object, maar behoren ze tot het bouwwerk);

• asbestcementbloembakken;

• niet meer aan bouwwerken bevestigde producten, zoals asbestcement golfplaten;

• oudere huishoudelijke apparaten waarin warmte wordt ontwikkeld, zoals haardrogers, broodroosters e.d.;

• oudere warmhoudplaatjes;

• bromfietsen, auto’s, vrachtauto’s, treinen en schepen;

• (halfverharde) wegen, voor zover deze zich niet op een viaduct e.d. bevinden (een weg op een viaduct is een bouwwerk);

• beschoeiing van oevers.

Asbesthoudende bodem en asbesthoudend puingranulaat (bsa-granulaat) zijn geen bouwwerk en ook geen object.

Onderhoud

Het verrichten van periodieke werkzaamheden binnen of aan de schil en constructie van een gebouw, object of constructie, en/of de daarin aanwezige installaties.

Opdrachtgever

De natuurlijke persoon of rechtspersoon die de inventarisatie of het asbestverwijderingswerk opdraagt.

Projectlocatie

Locatie waar het asbestverwijderingswerk of de asbestinventarisatie plaatsvindt.

Renovatie

Het verrichten van groot onderhoud aan een gebouw, object of constructie, waarbij gedeeltelijke sloop kan plaatsvinden zonder dat daarbij de bouwkundige integriteit verloren gaat.

Risicoklassering

Indeling van sloop- of andere werkzaamheden met of aan asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in één van de drie risicoklassen conform het gewijzigde Arbobesluit inzake asbest d.d. 7 juli 2006.

De indeling in risicoklassen is gebaseerd op de hoogte van de blootstelling aan respirabele asbestvezels voor werkers en omgeving conform de methodiek zoals beschreven in TNO-rapport R 2004/523.

Risicobeoordeling (in niet-sloopsituaties)

Beoordeling van het blootstellingsrisico aan asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in bouwwerken of objecten (niet-sloopsituaties) conform NEN 2991: 2005.

Sloop

Het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk of object

Transitroute

Zie decontaminatieprocedure

Uitrusting

Alle technische hulpmiddelen die nodig zijn voor het ten uitvoer brengen van een asbestinventarisatie of asbestverwijderingswerk.

Uitsluisprocedure asbestmateriaal.

Voor de omschrijving van de uitsluisprocedure zie document SC-531C: versie 01, datum 15-09-2011.

Validatie-onderzoek (voor indeling in een risicoklasse)

Onderzoek naar de blootstelling aan respirabele asbestvezels tijdens het uitvoeren van werkzaamheden met asbest of asbesthoudend materiaal met het doel deze werkzaamheden in één van de drie risicoklassen in te delen. Het onderzoek moet worden uitgevoerd onder voor het werk representatieve omstandigheden in de ademzone van de werkers die de werkzaamheden uitvoeren. De uitvoering geschiedt conform NEN 2939 waarin tevens de wijze van monsterneming (Persoonlijke monsterneming) en de te gebruiken analysetechniek (SEM.RMA conform ISO 14966) zijn voorgeschreven.

Het toetsen van de gemeten waarden aan de voor de indeling in risicoklassen gehanteerde concentratiegrenzen geschiedt met inachtneming van de norm NEN-EN 689.

Opmerking

Een dergelijk onderzoek behoeft slechts te worden uitgevoerd wanneer het gaat om tot op heden onbekende combinaties van asbesthoudende materialen, toepassingen, saneringstechnieken, of sterk afwijkende omgevingsfactoren waarvan (nog) geen gevalideerde meetgegevens beschikbaar zijn in SMA-rt.

V&G (veiligheids- en gezondheids coördinator)

De natuurlijke persoon of rechtspersoon die belast is met de in het Arbeidsomstandighedenbesluit, hoofdstuk 2, afdeling 5 (bouwplaatsen) genoemde taken inzake veiligheid en gezondheid gedurende de studie-, de ontwerp- en de uitwerkingsfase van het ontwerp van een (bouw)werk/object.

V&G (veiligheids- en gezondheids) plan

Het document waarin is opgenomen:

• een beschrijving van het werk;

• een overzicht van de bij het werk betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen op de (bouw)plaats;

• de naam van de V&G-coördinator ontwerp- en uitvoeringsfase;

• een inventarisatie en evaluatie van gevaren conform artikel 4.1 van de Arbowet;

• de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking tussen werkgevers en eventuele zelfstandigen op de (bouw)plaats, welke voorzieningen daarbij worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht wordt uitgeoefend;

• de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking en het overleg tussen werkgevers en werknemers op de (bouw)plaats, en de wijze waarop voorlichting en onderricht van de werknemers plaatsvindt;

• gevaar voor derden (artikel 11 van de Arbowet).

V&G (veiligheids- en gezondheids) dossier

Het dossier inhoudende informatie die van belang is voor de veiligheid en gezondheid van werknemers die later werkzaamheden aan het (bouw)werk/object zullen verrichten.

Vrijgavegrens

Door de overheid vastgestelde waarde voor de asbestconcentratie in de lucht vastgesteld volgens NEN 2990, die bepalend is voor de vrijgave van een besloten ruimte na het beroepsmatig verwijderen van asbest of asbesthoudend materiaal.

Opmerking:

Door de overheid wordt thans een waarde gehanteerd van 0,01 vezel/cm3, gedefinieerd als een overschrijding van de bovengrens van het 95% betrouwbaarheidsinterval. Zowel de vrijgavegrens als de wijze van toetsing in relatie met de meetonzekerheid worden door de overheid vastgesteld en maken geen deel uit van het normatieve deel van de NEN 2990: 2005.

Vrijstellingsonderzoek

Gevalideerd onderzoek waarmee door middel van representatieve blootstellingsmetingen kan worden aangetoond dat de blootstelling aan asbest beneden het voor risicoklasse 3 maximaal toegestane blootstellingsniveau blijft.

Werkplan

De schriftelijke weergave van de voorgenomen uitvoering van activiteiten met betrekking tot asbest met daarin vermeld het in te zetten personeel, de te gebruiken apparatuur, de materialen, materieel, te hanteren werkvoorschriften, werkmethoden en -instructies.

Werkplek (asbestverwijdering)

De afgebakende/afgeschermde en gemarkeerde plaats waar asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen het op arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt verwijderd.

Bijlage C. Model aanvraag projecten voor initiële certificatie (v)

Verplichtend karakter

1. Algemeen

Het nog niet gecertificeerde asbestverwijdering bedrijf dient bij een bevoegde certificatie-instelling (CKI) een aanvraag te doen voor een toelatingsonderzoek voor het Ascert-Procescertificaat Asbestverinventarisatie conform SC-540. Nadat de CKI heeft vastgesteld dat het bedrijf voldoet aan de eisen volgens het certificatieschema SC-540, exclusief de praktijkeisen, kan toestemming worden gevraagd voor de uitvoering van twee asbestverinventarisatieprojecten.

Motivatie voor deze regeling is dat het bedrijf alleen asbesthoudende producten mag inventariseren, indien het bedrijf in het bezit is van het Ascert-Procescertificaat Asbestinventarisatie. Namens het bedrijf verzoekt de CKI hiervoor bij Ascert schriftelijk om toestemming. Bij dit verzoek wordt overlegd:

  • De schriftelijke verklaring van de CKI dat het bedrijf voldoet aan de eisen conform het certificatieschema SC-540, exclusief de praktijkeisen;

  • Een nadere omschrijving van de twee projecten.

Op grond van de volgende criteria dient Ascert schriftelijke toestemming op de aanvraag gegeven te hebben:

  • de twee projecten dienen van elkaar te zijn onderscheiden door verschillende opdrachtgevers en locaties,

  • Volledig ingevuld aanvraagformulier.

Indien de overlegde omschrijvingen aan de voorwaarden voldoen, verstrekt Ascert schriftelijk toestemming voor het uitvoeren van omschreven projecten. Ascert zendt de toestemming rechtstreeks naar de certificatie-instelling, die dit vervolgens doorzendt naar het asbestverwijderingsbedrijf.Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt dat de Ascert-toestemming op het werk aanwezig is, zodat die op eerste verzoek kan worden getoond.

Indien de CKI op één van de twee projecten tot het oordeel komt dat het asbestinventarisatiebedrijf niet voldoet aan de criteria die voor de praktijktoets gelden, kan Ascert, op schriftelijk verzoek van de CKI, voor de uitvoering van één extra te beoordelen project (met vergelijkbaar werk) schriftelijk toestemming geven.

De verdere afhandeling van het certificatietraject is beschreven in SC-540 par 4.3.7

NB

De certificatie-instelling dient bij de opdracht tot initiële certificatie duidelijke, bindende afspraken te maken met het asbestinventarisatiebedrijf, in het geval het bedrijf niet blijkt te kunnen voldoen aan de praktijkeisen en de bedoelde projecten niet conform SC-540 afgehandeld kunnen worden.

2. Aanvraag

De certificatie-instelling: ..... CKI-nummer: ..... gevestigd te: .....

verklaart dat het hieronder genoemde asbestinventarisatiebedrijf voldoet aan de eisen, zoals gesteld in certificatieschema SC-540, excl. de praktijkeisen, en verzoekt ter beoordeling van de uitvoeringspraktijk, toestemming voor de uitvoering van de onderstaande asbestinventarisatieprojecten Tevens verklaart de CKI dat het inventarisatieplan voldoet aan de eisen conform het certificatieschema SC-540 par. 7.16.;

Asbestinventarisatiebedrijf:

Naam

Contactpersoon

Adres

Postcode

Plaats

Inschrijving KvK

Telefoonnr

Faxnr.

E-mailadres

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

De twee te beoordelen projecten zijn:

Opdrachtgever Project 1

Opdrachtgever Project 2

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Omschrijving projectlocatie:

Omschrijving projectlocatie:

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

   

Uitvoeringsdatum:

Uitvoeringsdatum:

   

Het origineel sturen per e-mail naar Bureau Ascert (info@ascert.nl).

Afhandeling door Ascert:

Akkoord met uitvoering:

Heden, ....., is het origineel in pdf-bestand per e-mail door Ascert verzonden aan de Certificatie-instelling.

3. Toestemming

Aan het asbestinventarisatiebedrijf:

 

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Inschrijving KvK:

Telefoonnr:

Faxnr:

E-mailadres

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

(Verzonden per e-mail in pdf-bestand aan de certificatie-instelling Conform de afspraken, vastgelegd in het aanvraagdocument verlenen wij u toestemming voor het uitvoeren van onderstaande asbestverwijderingsproject(en) op de volgende projectlocatie:

Opdrachtgever Project 1

Opdrachtgever Project 2

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Omschrijving projectlocatie:

Omschrijving projectlocatie:

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

       

Uitvoeringsdatum

 

Uitvoeringsdatum

 
 
 

Naam

.....

De toestemming is verzonden aan de certificatie-instelling

   
 

Contactpersoon

.....

 

E-mailadres

.....

Hoogachtend,

Stichting Certificatie Asbest

Bureau Ascert

..... [Naam]

Bijlage D. Model overeenkomst cki en certificaathouder (i)

Informatief karakter

De certificatie-instelling ..... gevestigd te ....., ten deze vertegenwoordigd door ....., directeur, hierna te noemen de instelling en de houder van het procescertificaat conform SC-540, in beheer bij Stichting Ascert:

   
 

Naam Bedrijf

 

Inschrijving KvK

 

Contactpersoon

 

Adres

 

Postcode

 

Plaats

 

E-mailadres

 

Telefoon

hierna te noemen certificaathouder verklaren het volgende te zijn overeengekomen:

Artikel 1. Rechten te ontlenen aan het Ascert Procescertificaat Asbestinventarisatie:

  • 1) Certificaathouder is gerechtigd om het verstrekte geldige certificaat te gebruiken;

  • 2) Certificaathouder wordt door de instelling geregistreerd in het Ascert Certificaatregister.

Artikel 2. Plichten:

Certificaathouder

  • 1) Certificaathouder verplicht zicht blijvend te voldoen aan de eisen in het Ascert-Certificatieschema SC-540

  • 2) Certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen door of vanwege de certificatie-instelling;

  • 3) Certificaathouder is verplicht om opvolging te geven aan het ingetrokken of ongeldig geworden certificaat door zich niet meer te presenteren als gecertificeerd bedrijf;

  • 4) De certificaathouder is niet tevens betrokken bij het bedrijf dat asbest verwijdert. In geval van een (mede-)eigendom van zowel het verwijderingsbedrijf als het inventarisatiebedrijf of in het geval van bestuurlijke functies in beide bedrijven gecombineerd in een persoon is voor derden aantoonbaar dat er geen wederzijdse beïnvloeding plaats vindt bij de activiteiten van verwijderen en inventarisatie;

  • 5) Certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn aan de certificatie-instelling door te geven.

Certificatie-instelling

  • 1) De certificatie-instelling draagt zorg voor een passend tijdstip van beoordeling in het kader van hercertificatie.

  • 2) De certificatie-instelling draagt zorg voor de directe opname van het procescertificaat in het Ascert Certificaatregister.

Artikel 3. Voorwaarden voor Ascert Procescertificatie Asbestinventarisatie:

  • 1) Aan de betalingsverplichtingen jegens de certificatie-instelling voortkomende uit deze overeenkomst is voldaan;

  • 2) Certificaathouder zal in het kader van dit certificaat een register met klachten over zichzelf bijhouden;

  • 3) Het certificaat is maximaal geldig tot einddatum [= drie jaar na certificatiedatum].

Artikel 4. Beëindiging van de overeenkomst:

De certificatieovereenkomst zal door de certificatie-instelling beëindigd worden, met tegelijkertijd intrekking van het certificaat, indien:

  • 1) De Certificaathouder zijn verplichtingen niet nakomt, dan wel niet (meer) voldoet aan de voorwaarden;

  • 2) De Certificaathouder geverbaliseerd wordt voor onveilig handelen;

  • 3) Er binnen de certificatieperiode twee gegronde klachten over de certificaathouder zijn wegens onveilig handelen;

  • 4) Er misbruik wordt gemaakt van het certificaat.

Artikel 5. Klachten

Klachten en de eventuele verzoeken tot herziening dienen te worden worden afgehandeld conform SC-540 par. 4.3 en par.4.4.

Artikel 6. Aansprakelijkheid

De certificatie-instelling is niet aansprakelijk voor schade als gevolg van het gebruik van het procescertificaat.

Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend,

   

De certificaathouder:

Voor de instelling:

   

Datum:

Datum:

   

Naam:

Naam:

   

Handtekening:

Handtekening:

   

.....

.....

Bijlage E. Ascert procescertificaat asbestinventarisatie (v)

Verplichtend karakter

Certificaathouder

bedrijfsnaam

adres

postcode en plaats

telefoon

telefax

e-mail

contactpersoon

inschrijving KvK

 

Verklaring van uitgifte

Dit procescertificaat is op basis van het Ascert-Certificatieschema Procescertificaat Asbestinventarisatie SC-540, conform ABC Certification B.V. Reglement voor Procescertificatie van februari1997 afgegeven door ABC Certification B.V.

 

In het certificatieschema SC-540 zijn de volgende wettelijke bepalingen verwerkt:

Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.54 a en 4.54 d

Arbeidsomstandighedenregeling artikel 4.27

 

ABC Certification B.V. verklaart, dat het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het door de certificaathouder uit te voeren proces van inventariseren van aanwezige asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in een bouwwerk of object, voorafgaand aan het geheel of gedeeltelijk afbreken van bouwwerken en/of objecten, het verwijderen van asbest of het opruimen van asbest na een incident, incl. de oplevering van het asbestinventarisatierapport volgens de eisen van het certificatieschema geschiedt.

 

Voor ABC Certification B.V.

Piet Alfabet

Certificatie-instelling ABC Certification B.V.

– bedrijfsnaam

– adres

– postcode en

– plaats

– telefoon

– telefax

– e-mail

– websiteidentificatiecode SZW Aanwijzingsbeschikking

– CI-certificaatnummer

– Ascert-code: .0na

– datum eerste uitgifte

– datum uitgifte

– vervaldatum

Voor de geldigheid van dit procescertificaat wordt verwezen naar het Ascert Certificaatregister op www.ascert.nl

Dit procescertificaat bestaat uit twee bladzijden.

Nadruk verboden Blad 1 van 2

Vestiging Bedrijfsnaam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Inschrijving KvK:

Ascert-code: .0nb

Vestiging Bedrijfsnaam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Inschrijving KvK:

Ascert-code: .0nc

Vestiging Bedrijfsnaam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Inschrijving KvK:

Ascert-code: .0nd

Wenken voor de opdrachtgever

  • 1) Bij de uitvoering van toezicht door CI, AI, en/of gemeente dient de opdrachtgever de toezichthouder toegang te verlenen tot de projectlocatie.

  • 2) De reguliere beoordelingen door de certificatie-instelling op de projectlocatie vinden altijd onaangekondigd plaats.

  • 3) De resultaatgerichte beoordelingen op de projectlocatie, middels het inventarisatierapport, in aanwezigheid van de DIA vinden altijd aangekondigd plaats.

  • 4) De opdrachtgever stelt (ver-)bouw- en/of constructiebeschrijvingen beschikbaar aan het asbestinventarisatiebedrijf.

  • 5) Indien de periode vanaf vrijgavedatum van het ter beschikkingstaande inventarisatierapport tot aan de verwijderigsdatum meer dan 3 jaar is, dient een aantoonbare vaststelling van de actuele betrouwbaarheid op het voorkomen van asbest in het bouwwerk of object beschikbaar te zijn (zie SC-540 par. 17.4.2).

  • 6) Indien er bij asbestverwijdering sprake blijkt te zijn van onvolledige en/of onjuiste uitgevoerde asbestinventarisatie dient de opdrachtgever, nadat het asbestverwijderingsbedrijf dit heeft geconstateerd en gemeld aan de opdrachtgever, het inventarisatiebedrijf daarvan op de hoogte te stellen (zie SC-530 par. 7.14.3);

  • 7) Bij klachten dient contact opgenomen te worden met de certificaathouder en in geval van ernstige klachten met de certificatie-instelling (zie ook de klachtenprocedure zoals omschreven in certificatieschema SC-540 par. 4.7).

  • 8) Voor gegeven inventarisatiesituaties met onverwachte grote asbestblootstellingsrisico’s dient de opdrachtgever de adviezen van het inventarisatiebedrijf op passende wijze op te volgen.

  • 9) (Zie ook SC-540 par. 7.6.5 en par. 7.16.3.4).

Dit procescertificaat bestaat uit twee bladzijden.

Nadruk verboden Blad 1 van 2

Bijlage F. Verplichtingen opdrachtgever (i)

Informatief karakter

1. Algemeen

De opdrachtgever heeft een wettelijke informatieplicht daar waar het gaat over de aanwezigheid van asbest in zijn bouwwerk/object, dat hij in eigendom / beheer heeft. Deze plicht heeft hij naar de gebruiker van het bouwwerk/object en zij die het bouwwerk/object respectievelijk onderhouden, renoveren, slopen of werkzaamheden erin uitvoeren.

Asbestverwijdering is onderhevig aan een gemeentelijke vergunning. Aan de vergunning ligt een asbestinventarisatierapport ten grondslag. Wie kan een vergunning aanvragen en wordt daarmee de houder van de vergunning?

  • 1) De eigenaar van een bouwwerk;

  • 2) Namens de eigenaar van het bouwwerk: het adviesbureau;

  • 3) De gebruiker van een bouwwerk.

    Toelichting:

    • a) De houder van de vergunning blijft voor de gemeente verantwoordelijk en aanspreekpunt voor de rapportage als sanering. Is het niet volledig en dus niet geschikt voor afgifte omgevingsvergunning, dan spreekt de gemeente de aanvrager van de vergunning aan. Deze spreekt vervolgens het onderzoeksbureau aan. Dit geldt eveneens voor de asbestverwijdering.

    • b) Als gewerkt wordt in strijd met de voorschriften, spreekt de gemeente de houder van de vergunning in eerste instantie aan, in tweede instantie de asbestverwijderaar.

De onder de punten 1 t/m 3 genoemde personen kunnen opdrachtgever zijn voor zowel de asbestinventarisatie, de asbestverwijdering, als de eindbeoordeling. Hij hoeft niet perse opdrachtgever te zijn voor de eindbeoordeling. Dit kan hij overlaten aan het verwijderingsbedrijf, hetgeen ook logisch is.

De opdrachtgever is degene die:

  • 1) De opdracht tot inventarisatie verleent aan een bedrijf dat in het bezit is van een geldig certificaat voor asbestinventarisatie;

  • 2) De omgevingsvergunning bij de Gemeente aanvraagt, implicerende de melding voor het voornemen tot slopen/ verwijderen;

  • 3) De opdracht tot de eindbeoordeling van de uitgevoerde asbestverwijdering verleent aan een laboratorium c.q. inspectie-instelling dat/die daarvoor is geaccrediteerd;

  • 4) De opdracht tot de asbestverwijdering verleent aan een asbestverwijderingsbedrijf dat in het bezit is van een geldig certificaat voor asbestverwijderen;

  • 5) De Gemeente minimaal één week vóór uitvoering op de hoogte stelt van de juiste uitvoeringsdata en -tijdstippen;

  • 6) De stortbon en het vrijgavebewijs van het asbestverwijderingsbedrijf ontvangt;

  • 7) De Gemeente uiterlijk binnen twee weken na uitvoering een afschrift stuurt van de resultaten van de eindbeoordeling;

  • 8) De facturen voor de verleende diensten (1 t/m 4) ontvangt en betaalt.

De opdrachtgever kan de zaken genoemd onder 1, 2, 3, 5 en 7 delegeren aan bijvoorbeeld het asbestverwijderingsbedrijf, doch blijft verantwoordelijk voor de aanwezigheid van de juiste papieren (inventarisatierapport en omgevingsvergunning) op het werk.

2. Asbestverwijderingsbesluit 2005

De verantwoordelijkheid van de opdrachtgever voor de juiste papieren (inventarisatierapport en omgevingsvergunning) op het werk vindt zijn wettelijke basis in Par. 2, Artikel 3 en 5 en Par. 4, Artikel 10 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005. De door de opdrachtgever in te schakelen bedrijven voor asbestinventarisatie, asbestverwijdering en eindbeoordeling kunnen het werk alleen verrichten, wanneer zij in het bezit zijn van de wettelijk verplichte certificatie, respectievelijk accreditatie, vermeld in art. 4.54a, 4.54d en 4.55a van het Arbobesluit / Asbestverwijderingsbesluit 2005.’

3. Asbestinventarisatierapport

Ontleend aan Asbestverwijderingsbesluit 2005, Stb. 704 d.d. 16-12-2005 en Stb. 87 d.d. 20-02-2006

Paragraaf 2 – Asbestinventarisatie

Art. 3-1-b:

lid b: degene die geheel of gedeeltelijk doet (laat) afbreken of uit elkaar nemen (= dus de opdrachtgever)

.... beschikt over een asbestinventarisatierapport.

Art. 3-2-b:

ook hier wordt weer gesproken over degene die asbest doet (laat) verwijderen (= dus de opdrachtgever)

.... beschikt over een asbestinventarisatierapport.

Art. 5

Degene die de handelingen van par. 3 doet / laat verrichten (= dus de opdrachtgever), verstrekt vóórdat de handeling wordt verricht, een afschrift van het inventarisatierapport aan degene die de handeling verricht (= dus het asbestverwijderingsbedrijf).

Conclusie:

Art. 3 en 5 zijn heel duidelijk: De opdrachtgever beschikt over een inventarisatierapport en geeft een afschrift van dat rapport aan degene die het asbest verwijdert. Hoe de opdrachtgever aan dat rapport komt, staat niet vermeld. Hij moet er gewoon over beschikken, dus het zelf regelen. Zie ook art. 4.54a-1 t/m 5 en 4.54d-5 (toevoeging aan Arbo-besluit).

Aanvulling Arbeidsomstandighedenbesluit

Artikel 4.54a. Asbestinventarisatie

  • 1) Voordat een handeling als bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, onderdeel a, b of d, wordt aangevangen, wordt de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende producten volledig geïnventariseerd en worden de resultaten hiervan opgenomen in een inventarisatierapport.

  • 2) Het eerste lid is van toepassing indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan asbest of asbesthoudende producten dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende producten.

  • 3) De inventarisatie en het inventarisatierapport, bedoeld in het eerste lid, worden uitgevoerd, onderscheidenlijk opgesteld, door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat voor asbestinventarisatie dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

  • 4) Een afschrift van het inventarisatierapport wordt verstrekt aan het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, die de handeling, bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, onderdeel a, b, of d, verricht.

  • 5) Het certificaat of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

Artikel 4.54d. Asbestverwijdering

  • 1) De handelingen, bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, met uitzondering van de handelingen, bedoeld in artikel 4.54b, onderdeel b tot en met i, worden verricht volgens een vooraf opgesteld werkplan als bedoeld in artikel 4.55 door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat voor asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

  • 2) Bij een bedrijf als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval een persoon als bedoeld in het derde lid werkzaam.

  • 3) De handelingen, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het verwijderen van asbest en crocidoliet, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

  • 4) Voorzover de handelingen, bedoeld in het eerste lid, mede worden verricht door een andere persoon dan de persoon, bedoeld in het derde lid, is deze andere persoon in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest en crocidoliet, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

  • 5) Voordat wordt aangevangen met de handelingen, bedoeld in het eerste lid, is het bedrijf, bedoeld in het eerste lid, in het bezit van een afschrift van een inventarisatierapport als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid.

  • 6) De certificaten, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, of afschriften daarvan en een afschrift van het inventarisatierapport, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

Par. 4 – Bouwwerken

Art. 10:

Het is verboden om een bouwwerk te slopen zonder of in afwijking van de vergunning van B&W. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning moet een inventarisatierapport worden overlegd (art. 10j).

De houder van de omgevingsvergunning moet een afschrift van die vergunning ter hand stellen aan het bedrijf dat de sloop uitvoert.

Bijlage G. Hoe te handelen bij incident (brand storm) (i)

Informatief karakter

Bijlage 249578.png

Definitie bodem

Vaste deel van de aarde, grond en grondwater, met minder dan 20% puin. Ophooglagen en (half)verhardingslagen behoren niet tot de bodem.

Onderzoek bodem noodzakelijk

  • 1) Wanneer de visueel niet zichtbare grond verdacht is op asbest doordat deze is geroerd tijdens sanering of tijdens werkzaamheden bij het bestrijden van de brand/calamiteit.

  • 2) Indien de grond niet goed visueel is te inspecteren door bijvoorbeeld de conditie van het maaiveld. Onder de 90% efficiency dient bodemonderzoek plaats te vinden, waarbij:

    • 2.1. inspectie efficiency 90–100%: droog, niet geroerd en geen vegetatie

    • 2.2. inspectie efficiency 70–90%: klei, droog, los en geen vegetatie

    • 2.3. inspectie efficiency 70–90%: vochtig en matige vegetatie

    • 2.4. inspectie efficiency 50–70%: klei, vochtig, geroerd en/of matige vegetatie

Alleen de verdachte bodemlaag hoeft niet te worden onderzocht.

Opmerking

Op het verrichten van onderzoek naar asbest in de bodem is het Besluit bodemkwaliteit en de onderliggende Regeling bodemkwaliteit van toepassing. Daaruit volgt dat bodemonderzoek in de meeste gevallen dient plaats te vinden door een erkende bodemintermediair volgens de BRL SIKB 2000 en bij asbest het onderzoek volgens protocol 2018 wordt uitgevoerd. Daarin is de NEN 5707 overigens verwerkt. Indien uit een dergelijk onderzoek blijkt dat sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging (asbestconcentratie in de bodem boven de restconcentratienorm / interventiewaarde bodem), dient de bodemsanering plaats te vinden door een erkende bodemintermediair volgens de BRL SIKB 7000.

Bijlage H. Categorie indeling sanctiestelsel asbestinventarisatie tabel 5.5.3 (v)

Afwijkingen

 

CKI sanctie

 

Nr.

Vestigingslocatie

SC-540

Clusterindeling

Cat.

I

Cat.

II

Cat.

III

Cat. IV

Opmerkingen

1

Het bedrijf van de certificaathouder verricht asbestinventariseringswerkzaamheden of werkzaamheden verbonden met het inventariseren van asbest terwijl haar certificaat is geschorst.

 

X

     

Onder schorsing wordt zowel de herstelsanctie als de ordemaatregel verstaan

2

De volledige bedrijfsstructuur is niet schriftelijk vastgelegd:

• de bestuurlijke en eigendomsverhoudingen,

• de personele invulling van de managementstructuur

• de werknemers en hun certificaten

• de taken en bevoegdheden van de werknemers wat betreft asbestinventarisatie

7.1.1

   

X

   

3

Het asbestinventarisatiebedrijf maakt onderdeel uit van een in Nederland actief operend concern, waarbinnen ook andere dan asbestinventarisatiewerkzaamheden worden verricht, terwijl de asbestinventarisatiewerkzaamheden niet onderscheidend vallen binnen een eenduidig verantwoordelijke, zelfstandige eenheid binnen het concern.

7.1.4

A

   

X

   

4

Er is binnen één onderneming sprake van een ongeoorloofde combinatie van asbestinventarisatiewerk en asbestverwijderingswerk.

7.1.2 a

A

   

X

   

5

Het bedrijf vormt een zelfstandig onderdeel van het concern en levert haar asbestinventarisatiediensten uitsluitend aan (andere onderdelen van) het concern, terwijl er geen functionele scheiding in verantwoordelijkheden tussen de asbestinventarisatiemedewerkers en de andere concernmedewerkers is en/of de onafhankelijkheid organisatorisch niet gewaarborgd is.

7.1.4

A

   

X

   

6

Het bedrijf vormt een zelfstandig onderdeel van het concern en levert haar asbestinventarisatiediensten uitsluitend aan (andere onderdelen van) het concern, terwijl het bedrijf en/of de medewerkers betrokken zijn (geweest) bij activiteiten, die ten aanzien van asbestinventarisaties in strijd zijn met de onafhankelijkheid en integriteit, zoals (toekomstige) asbestverwijdering of het uitvoeren van eindcontroles na asbestverwijdering (Eindbeoordelingen) van te inventariseren / geïnventariseerde projecten.

7.1.4

A

   

X

   

7

Er is sprake van een ongeoorloofd combinatie van aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij enerzijds een asbestinventarisatiebedrijf en anderzijds een asbestverwijderingsbedrijf.

7.1.2 b

A

   

X

   

8

Er is sprake van het ongeoorloofd gecombineerd vervullen van een bestuursfunctie bij een asbestinventarisatiebedrijf en een asbestverwijderingsbedrijf.

7.1.2 c

A

   

X

   

8a

Er is sprake van een ongeoorloofde combinatie door natuurlijke of rechtspersonen van aandeelhouderschap bij een asbestinventarisatiebedrijf met bestuurderschap in een asbestverwijderingsbedrijf.

7.1.2 d

A

   

X

   

8b

Er is sprake van een ongeoorloofde combinatie door natuurlijke of rechtspersonen van bestuurderschap in een asbestinventarisatiebedrijf met aandeelhouderschap bij een asbestverwijderingsbedrijf.

7.1.2 e

A

   

X

   

9

Binnen eenzelfde project hebben aandeelhouders en/of bestuurders en/of werknemers van een asbestinventarisatiebedrijf werkzaamheden verricht bij de asbestverwijdering .

7.1.2 i .

A

   

X

   

9a

Binnen eenzelfde project hebben aandeelhouders en/of bestuurders en/of werknemers die betrokken waren bij het opstellen van het asbestinventarisatierapport de eindcontrole na asbestverwijdering (eindbeoordeling) uitgevoerd.

7.1.2 j

A

   

X

   

10

Binnen eenzelfde project hebben aandeelhouders, bestuurders of werknemers binnen het concern waar het asbestinventarisatiebedrijf deelt van uit maakt werkzaamheden verricht bij de asbestverwijdering

7.1.2 k

A

   

X

   

11

Binnen eenzelfde project hebben aandeelhouders, bestuurders of werknemers binnen het concern waar het asbestinventarisatiebedrijf deel van uit maakt en die betrokken waren bij het opstellen van het asbestinventarisatierapport, de eindcontrole na asbestverwijdering verricht.

7.1.2 l

A

   

X

   

12

Binnen een zelfde project is sprake van een 1e 0f 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder van het asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf.

7.1.2 m

A

   

X

   

12a

Binnen een zelfde project is sprake van een 1e 0f 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf.

7.1.2 n

A

   

X

   

13

Een asbestinventarisatiebedrijf heeft de door haar aangenomen of aan haar opgedragen asbestinventarisatiewerkzaamheden niet zelf uitgevoerd en uitbesteed aan een niet gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf.

7.1.2 f

J

   

X

   

14

Het bedrijf beschikt niet over een adequate aansprakelijkheidsverzekering.

7.1.6

     

X

 

15

Het bedrijf heeft niet aan de opdrachtgever terstond nadere aanbevelingen gedaan tot dringende (organisatorische en/of technische) voorzorgsmaatregelen (buiten gebruik stellen, afsluiten, markeren, beheersen, saneren, nader onderzoek, NEN 2991 onderzoek) bij het aantreffen ernstige asbestbesmettingen en/of situaties, waarin niet-hechtgebonden materialen in risicovolle condities aanwezig zijn, en direct blootstellingsrisico aannemelijk is

7.3.2 7.16.3.4

   

X

 

Een certificaathouder is deskundig op het gebied van asbest. Hij is vanuit die deskundigheid verplicht om gevaarlijke situaties te melden. Indien hij zelf geen maatregelen kan treffen, dient hij de opdrachtgever van het gevaar op de hoogte te stellen en te adviseren omtrent de te nemen maatregelen.

Aangezien dit op zich buiten zijn taken als inventariseerder ligt, is voorwaardelijk intrekking aanvaardbaar. De te nemen maatregelen bestaan er uit dat in de organisatie geborgd wordt dat deze overtreding voortaan wordt voorkomen.

16

Bij het aantreffen ernstige asbest-besmettingen en/of situaties, waarin niet-hechtgebonden materialen in risicovolle condities aanwezig zijn, en direct blootstellingsrisico aannemelijk is, meldt de certificaathouder dit niet bij het bevoegd gezag.

 

   

X

 

Ook deze meldingsplicht vloeit voort uit de rol van asbestdeskundige. Hetzelfde geldt.

17

De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verplichte functionarissen voor de bedrijfsvoering voor het zorgvuldig, deskundig, arbeidshygiënisch en milieu-hygiënisch verantwoord uitvoeren van asbestinventarisaties (functie-omschrijvingen) zijn, inclusief plaatsvervanging, niet of niet duidelijk vastgelegd.

7.4.1 7.4.4 7.4.5

K

   

X

   

18

Niet alle verplichte functionarissen zijn benoemd: kwaliteitsfunctionaris, directievertegenwoordiger, interne beoordelaar, technisch verantwoordelijke.

7.4.2 7.5.4 7.5.8 7.11.3 7.12.3

K

   

X

   

19

De technisch eindverantwoordelijke, kwaliteitsfunctionaris, directie-vertegenwoordiger, interne beoordelaar is niet gekwalificeerd en/of onafhankelijk en/of bevoegd.

7.4.2 7.5.4 7.12.3

K

   

X

   

20

Het bedrijf draagt geen zorg voor effectief toezicht op de uitvoering van het gehele asbestinventarisatieproces conform de kwaliteits- en veiligheidsdoelstellingen van het kwaliteitshandboek en de SC-540.

7.4.3

K

   

X

   

21

De invulling ontbreekt van de visie, doelstellingen en het beleid in een kwaliteitssysteem m.b.t. het zorgvuldig, deskundig, arbeids- en milieuhygiënisch verantwoord uitvoeren van asbestinventarisaties (beleidsverklaring) en daarmee de fomulering van de actuele bedrijfsdoelen, operationele kwaliteits- en veiligheidsdoelstellingen, beoordelingen tot continue verbetering en toetsing of zulks binnen het bedrijf wordt gedragen.

7.5.1

K

     

X

 

22

Het bedrijf beschikt niet over een kwaliteitssysteem, dat is toegesneden op de aard van de dienstverlening, de omvang van de uit te voeren asbestinventarisatiewerkzaamheden en de geschiktheid van de rapportage.

7.5.2

K

   

X

   

Het kwaliteitssysteem is niet geschikt en effectief

 

K

   

X

   

23

Het bedrijf beschikt niet over een volledig Kwaliteitshandboek

7.5.3 7.8.9

K

   

X

   

Het kwaliteitshandboek bevat niet actueel bijgehouden documenten, procedures, werkvoorschriften, veiligheidsvoorschriften, inventarisatieplan, projectgerichte RI&E (project-RI&E) of Taak Risico Analyse (TRA), formulieren, controlelijsten en registraties

K

   

X

 

24

Het bedrijf beschikt niet over onderhouden procedures voor de het voldoen aan de gestelde eisen conform de SC-540 tot borging van de beheersing van het asbestinventarisatieproces.

7.5.6

K

   

X

   

25

Het bedrijf beschikt niet over planmatig interne kwaliteitsbeoordelingen op zowel de vestigingslocatie(s) als projectlocaties om te bepalen in hoeverre de borging van de beheersing van asbestinventarisaties doeltreffend wordt ondersteund door geïmplementeerde en onderhouden documentatie en doeltreffend geschikte bedrijfsprocessen, én daarmee overeenkomt met de eisen vanuit SC-540, de geldende wet- en regelgeving en de eigen bedrijfsvoering.

7.5.7

K

   

X

   

26

Het bedrijf beschikt niet over (een) beschreven procedure(s) voor het analyseren van de resultaten van interne en externe audits, afwijkingen, registraties tot verbetering e.d., het treffen van corrigerende maatregelen en het toetsen van de doeltreffendheid van corrigerende maatregelen.

7.5.7

H

     

X

 

27

Het bepalen, registreren en verzamelen van geschikte gegevens, inclusief klachten, afwijkingen en evaluatieformulieren, om de geschiktheid en doeltreffendheid van de borging van de beheersing van het asbestinventariseren te analyseren t.b.v. continue verbetering, vindt niet plaats.

7.5.9 7.12.2

H

     

X

 

28

Afwijkingen van het zorgvuldig, deskundig, arbeids- en milieuhygiënisch verantwoord uitvoeren van asbestinventarisaties worden niet vastgesteld, geregistreerd, gecorrigeerd en geverifieerd.

7.5.9

H

     

X

 

29

Het onmiddellijk analyseren van afwijkingen, .d. ter bepaling van de aard en importantie, de oorzaken en de te treffen corrigerende maatregelen om de oorzaken en de gevolgen van afwijkingen op te heffen én om herhaling te voorkómen, vinden niet plaats.

7.5.9

H

     

X

 

30

Het doelmatig vaststellen en doorvoeren van corrigerende maatregelen om de oorzaken en de gevolgen van afwijkingen op te heffen en herhaling te voorkómen en/of het verifiëren van de doeltreffendheid van de getroffen maatregelen, vinden niet plaats.

7.5.9

H

     

X

 

31

Het periodiek analyseren van bedrijfsprocessen, toegepaste middelen, methoden e.d., inclusief afwijkingen en klachten e.d., ter bepaling van de aard en importantie, de oorzaken en de te treffen preventieve maatregelen om toekomstige oorzaken en gevolgen van mogelijke afwijkingen te voorkómen, vindt niet plaats.

7.5.9

H

     

X

 

32

Het periodiek analyseren en beoordelen (directiebeoordeling, managementdoelstellingen, actieplan) van de prestaties van de bedrijfsprocessen, de functionarissen en de corrigerende en preventieve maatregelen om te komen tot continue verbetering van de doeltreffendheid van de borging van en de beheersing zelf van het verantwoord uitvoeren van asbestinventarisaties, vindt niet plaats.

7.5.10 7.12.3

H

     

X

 

33

Het bureau beschikt niet over medewerkers met de vereiste kwalificaties voor de correcte uitvoering van asbestinventarisaties conform de SC-540 in eigen beheer en onder eigen verantwoordelijkheid.

7.6.1

G

 

X

     

34

Bij het asbestinventarisatiebedrijf is niet tenminste één als DIA gekwalificeerde medewerker op basis van een arbeidsovereenkomst in voltijds vast dienstverband werkzaam.

7.6.1

G

   

X

   

35

De personen die belast zijn met het verrichten van asbestinventaristiewerkzaamheden beschikken niet allen over het certificaat Deskundig Inventariseerder Asbest (DIA).

 

G

 

X

     

36

Ingehuurde / ingeleende medewerkers zijn niet gekwalificeerd voor de correcte uitvoering van asbestinventarisaties conform de SC-540.

7.6.1

G

 

X

     

37

Medewerkers die niet als leerling, wel geheel zelfstandig en zonder aantoonbaar voortdurend toezicht taken en functies verrichten bij de uitvoering van asbestinventarisaties, beschikken niet over het certificaat DIA volgens SC-560.

7.6.2

G

 

X

     

38

Het bedrijf heeft geen registraties en/of beheersing van de vereiste en aanwezige persoonlijke vakbekwaamheden, training (opleiding, voorlichting, instructie, werkoverleg), bewustzijn en medische geschiktheid voor het verantwoord uitvoeren van asbestinventarisaties (functioneringsbeoordelingen).

7.6.4

     

X

 

39

Personen die betrokken zijn bij asbestinventarisaties worden (extra) beloond op basis van de opbrengsten aan uitgevoerde asbestinventarisaties en/of de resultaten daarvan.

7.6.6

 

X

   

Er moet sprake zijn van een objectief en onafhankelijk onderzoek door de personen die inventariseren. Een extra beloning op basis van de uitkomst van het onderzoek leidt tot onbetrouwbaar onderzoek en verhoogd het risico op asbestemissie en blootstelling. Indien een certifcaathouder (formeel of informeel) een systeem heeft voor dergelijke beloningen (ongeacht of dit wordt uitgevoerd) of dergelijke beloningen geeft, leidt dit tot onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

40

Het bedrijf beschikt niet over maatregelen en/of procedures om de medewerkers structureel te vrijwaren van commerciële, financiële of andere vormen van druk, die hun oordelen en/of de resultaten en conclusies van de asbestinventarisaties kunnen beïnvloeden.

7.2

   

X

 

Ook druk door derden leidt tot onbetrouwbaar onderzoek. De ceritifcaathouder moet een procedure om dit tegen te gaan. Omdat deze druk zich niet altijd zal voordoen en niet actief vanuit de werkgever komt, kan volstaan worden met een voorwaardelijke intrekking.

41

Medewerkers die asbestinventarisaties verrichten, zijn niet in gelegenheid gesteld om op vrijwillige basis medisch te worden gekeurd op geschiktheid voor het werken met asbest of het dragen van ABM

7.6.7

     

X

 

42

De individuele arbeidsgezondheidskundige gegevens en blootstellingsregistraties (ook de blootstellingen bij onvoorziene calamiteitensituaties) van de betrokken medewerkers worden niet gearchiveerd tot en met ten minste 40 jaar na de laatste blootstelling.

7.6.7. 7.10.3

   

X

 

Blootstelling aan asbest kan nog na lange tijd gevolgen hebben voor de gezondheid van de werknemers. Door de gezondheidskundige gegevens en de blootstelling te registreren is het mogelijk dat bij klachten die na jaren ontstaan de arts de benodigde informatie heeft om diagnose te stellen en een behandeling te kiezen. Voorwaardelijke intrekking is hier aanvaardbaar. De certificaathouder krijgt de herkansing om een registratie voor de toekomst op te zetten, waarin zo mogelijk ook gegevens uit het verleden aan worden toegevoegd.

43

De ‘blootstellingsgevens’ (ook de blootstellingen bij onvoorziene calamiteitensituaties) van de inventariseerders bij de asbestinventarisatiewerkzaamheden worden niet geregistreerd en/of ter kennis gebracht aan de werknemer en/of de OR en/of deze worden niet ten minste tot en met 40 jaar na de laatste blootstelling gearchiveerd.

7.6.7 7.10.2 7.10.3

   

X

 

Hiervoor geldt hetzelfde als bij 42 . Aan de voorwaarden van de voorwaardelijke intrekking worden in ieder geval toegevoegd:

• in de procedure wordt opgenomen dat de werknemers en de OR voortaan worden ingelicht;

• de werknemers en de OR worden ingelicht over blootstellingen in het verleden.

44

Het bedrijf heeft niet vastgesteld, welke faciliteiten en middelen / uitrusting nodig en geschikt zijn en/of geschikte faciliteiten en middelen / uitrusting ter beschikking gesteld voor de borging van de beheersing én continue verbetering van het asbestinventarisatieproces

7.7.1 7.14.4

K

   

X

   

45

Het bedrijf beschikt niet over een actuele bedrijfsgerichte Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (bedrijfs-RI&E).

7.7.1

K

   

X

   

46

Het bedrijf beschikt niet over een actueel en volledig Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G-plan) Uitvoeringsfase, (mede) gericht op alle veiligheids-, gezondheids-, welzijn en milieuzorgaspecten van het verantwoord uitvoeren van asbestinventarisatiewerkzaamheden op een concreet project.

7.7.1

K

   

X

   

47

Er zijn geen duidelijke regels zijn gesteld voor de accordering van / de vrijgave tot de toegang en het gebruik van

a) ter beschikking staande faciliteiten en

b) uitrusting en/of dat deze op het voor hun geschikte gebruik zijn geïdentificeerd en/of dat deze op hun veilige en doeltreffende werking zijn gecontroleerd, waar van toepassing zijn gekalibreerd (meetapparatuur) en onderhouden.

7.7.2 7.7.3 7.7.4 7.7.5 7.7.6 7.7.7 7.7.11 7.14.4

K

   

X

   

48

Er wordt niet geborgd, dat de inkoop en inhuur van goederen en diensten vóóraf en bij afname/levering voldoen aan duidelijk vastgelegde, gespecificeerde eisen (product-/dienstspecificaties, certificaties, accreditaties, leveranciersbeoordelingen, WKA, leverancierskwalificaties, lijst goedgekeurde leveranciers, afwijkingsrapporten, afkeurings- en klachtenregistraties).

7.7.8

K

   

X

   

49

Het bedrijf beschikt niet over een vastgelegde procedure voor de behandeling van defecte apparatuur en het onderzoeken van de gevolgen van defect gebleken apparatuur:

• op de kwaliteit van uitgevoerde asbestinventarisaties

• en of het defect tot een emissie of blootstelling heeft geleid

7.7.10

K/B/C/F

   

X

   

• Defecte apparatuur wordt niet uit roulatie genomen totdat het is gerepareerd

 

X

     

• Het wordt niet onderzocht wat de gevolgen zijn geweest van het defect op de inventarisatie

   

X

   

• Het wordt niet onderzocht of het defect tot een emissie of blootstelling heeft geleid

   

X

   

50

Er zijn geen documenten, formulieren en registraties beschikbaar voor de borging van de beheersing van het zorgvuldig, deskundig, arbeids- en milieuhygiënisch verantwoord uitvoeren van een volledige asbestinventarisatie op een concreet project (procedures, asbestinventarisatieplan, checklijst).

7.8.2 7.8.3 7.8.5 7.14

K

   

X

   

51

Voor de borging van de beheersing van het verantwoord uitvoeren van een asbestinventarisatie worden de beschikbare documenten, registraties of (evaluatie-) formulieren niet toegepast.

7.8.7 7.8.8 7.17 7.10.1 7.10.2

K

   

X

   

52

In geval er afgeweken moet worden van de werkmethoden conform SC-540, zijn de alternatieve methoden niet met argumenten onderbouwd

7.8.4 7.9.2

B/C/D/F

   

X

 

Indien er geen argumentatie wordt het certificaat geschorst (ordemaatregel) terwijl wordt onderzocht of de afwijking gerechtvaardigd was; Het certificaat wordt ook geschorst (ordemaatregel) indien de argumentatie te summier is om te bepalen of de afwijking gerechtvaardigd is;

De schorsingen (ordemaatregel of sanctie) lopen totdat de argumentatie is gegeven.

indien de afwijking niet gerechtvaardigd was , is er sprake van een overtreding die overeenkomstig het stelsel wordt afgehandeld.

53

Het bedrijf heeft niet voorzien in het vooraf beoordelen, vastleggen, accorderen en operationeel maken van de eisen die vanuit de opdrachtgever, de geldende wet- en regelgeving, SC-540 of de eigen bedrijfsvoering worden gesteld aan het volledig en correct uitvoeren van een asbestinventarisatieproject.

7.8.6 7.9.2

K

   

X

   

54

Het asbestinventarisatieproject wordt niet uniek gecodeerd

7.9.1

F

   

X

   

De daarbij behorende monsters worden niet uniek gecodeerd.

 

X

     

55

Afwijkingen of onregelmatigheden, die van invloed zijn op de aard, volledigheid en/of veiligheid van de voorgenomen asbestinventarisatiewerkzaamheden worden niet vastgelegd in het asbestinventarisatierapport en/of niet vooraf overlegd met de opdrachtgever.

7.9.2 7.10.2

F/L(b)

   

X

   

56

Het asbestinventarisatiewerk wordt niet voorbereid om de bedrijfsprocessen, logistiek en planning zodanig te inrichten dat sprake is van het verantwoord uitvoeren van een asbestinventarisatie.

7.9.2 7.9.3

L(b)

   

X

   
                 

57

De asbestinventarisatierapporten met inventarisatiegegevens worden niet ten minste 10 jaar gearchiveerd op een veilige, voor derden afgesloten en effectief terugvindbare plaats.

7.10.3

   

X

 

Voorwaardelijk intrekken met als voorwaarde in ieder geval conform de normering archiveren

58

De rapportage van de asbestinventarisatie voldoet niet aan de vereiste inhoud zoals te rapporteren gegevens

7.8.6 7.11.1 7.11.2 7.12.3 7.17

F

 

X

   

Een asbestinventarsiatierapport dat niet alle benodigde gegevens bevat, creëert risico’s bij de verwijdering en daarna. Het certificaat dient onvoorwaardelijk te worden ingetrokken en geschorst (ordemaatregel)

Het rapport is niet ter beschikking gesteld aan de opdrachtgever

7.17

 

X

   

Bij de scheiding van actoren zal de opdrachtgever degene zijn die het rapport aan de verwijderaar en eindbeoordelaar geeft. Als hij er niet over beschikt, kan het rapport niet gebruikt worden.

59

Asbestinventarisatierapporten zijn niet door de technisch eindverantwoordelijke kwaliteitsfunctionaris, directievertegenwoordiger,interne beoordelaar gecontroleerd en geaccordeerd vrijgegeven voor gebruik door de opdrachtgever en/of deze vrijgavecontrole vindt niet plaats in overleg met de inventarisatiemedewerker(s).

7.8.6 7.11.3 7.12.3 7.17

F

   

X

   

60

Correcties op of toevoegingen aan een rapport worden niet onderbouwd en vastgelegd.

7.8.6 7.11.4 7.17

F

 

X

   

Indien een rapport aangepast moet worden, moet het ook daadwerkelijk aangepast worden. In het rapport moet worden aangegeven dat er van het betreffende element wordt afgeweken. In een addendum bij het rapport moet de afwijking worden opgenomen en moet worden onderbouwd waarom wordt afgeweken. Zonder deze duidelijke en volledige aanpassing en motivering, bestaat het risico dat er onduidelijkheid optreedt. Dit leidt tot het risico van fouten en overtredingen.

Een gecorrigeerd rapport leidt niet tot een duidelijk onderscheidend definitief rapport dat opnieuw gecontroleerd en geaccordeerd is vrijgegeven voor gebruik door de opdrachtgever.

   

X

   

61

Het bedrijf houdt geen actueel dossiers bij van de kwaliteitsgegevens en prestaties van toeleveranciers / uitbestedingen, de resultaten van ingangscontroles, toetsingen en klachten, de beoordelingen van strategische leveranciers (leveranciersbeoordelingen, lijst goedgekeurde leveranciers).

7.12.2 7.12.3

     

X

 

62

De uitvoering van de asbestinventarisatie komt niet overeen met de van toepassing zijnde de voorschriften.

7.14

F

 

X

     

63

Het inventarisatieplan komt niet overeen met alle van toepassing zijnde voorschriften.

7.16

L(b)

   

X

   

64

Het inventarisatieplan komt niet overeen met de voorschriften en/of vertoont dermate ernstige mankementen / afwijkingen dat er sprake is van onvoldoende kwaliteitsborging en/of aanleiding is tot direct risicovolle situaties.

7.16

L(b)

   

X

   

65

Bij de uitvoering van de asbestinventarisatie ie sprake is van onvoldoende kwaliteitsborging, die voert tot direct risicovolle situaties.

7.14

F

 

X

     

66

Het onderzoek en de beoordeling van de locatiespecifieke omstandigheden, inclusief de afwegingen van alternatieve werkmethoden, -omstandigheden beschermingsmaatregelen en werkvolgorde in combinatie met het gebruik van de SMA-rt risicoklassificatie is niet afgesloten met een passend asbestverwijderingsadvies met acceptabele asbestemissie.

3.4.6 3.4.7 7.14.9

F

   

X

 

Het gaat hier slechts om een advies met betrekking tot de werkwijze. Uiteindelijk zal de verwijderaar de werkwijze bepalen, zodat het ontbreken van dit advies niet direct tot een onveilige werkwijze leidt. Een voorwaardelijke intrekking is gerechtvaardigd.

67

Bij de asbestinventarisatie is niet aangegeven, wat de grenzen zijn van de te onderzoeken bouwkundige eenheid, c.q. het voorgenomen werk-/saneringsgebied.

7.15.1

F

 

X

     

68

De asbestinventarisatie beperkt zich tot een broninventarisatie.

7.15.2

F

 

X

     

69

Er is geen doelmatig inventarisatieplan opgesteld en/of beschikbaar op locatie.

7.16

L(b)

   

X

   
 

Het asbestinventarisatieplan wordt niet opgevolgd

 

L(b)

   

X

   

70

Het onderzoek en de inspecties a.h.v. het inventarisatieplan en de checklijst(en) met informatie uit bouwkundige en installatietechnische gegevens vinden niet op passende wijze plaats.

7.16.2

F

   

X

   

71

Bij de asbestinventarisatie wordt geen persoonlijke bescherming toegepast.

7.14.4 7.16.3.1 7.16.3.3

B

 

X

   

Er wordt een onderscheid gemaakt in de reden dat de middelen niet worden gebruikt. Indien de middelen niet worden gebruikt, omdat het bedrijf niet over de middelen beschikt of de middelen niet op de werkplek zijn, is een onvoorwaardelijke intrekking gerechtvaardigd.

Indien de middelen wel ter plekke zijn, maar niet worden gebruikt is de lagere sanctie van schorsing gerechtvaardigd. De schorsing kan worden opgeheven als het middel wordt gebruikt en maatregelen zijn getroffen om er voor te zorgen dat het middel voortaan wordt gebruikt.

Het bedrijf beschikt niet over de middelen of ze zijn niet op de locatie

De middelen worden niet gedragen/onjuist gebruikt

 

X

 

72

Bij de asbestinventarisatie blijken de vanwege de veiligheid m.b.t. asbestblootstelling vereiste PBM/ABM, decontaminatie procedures of fundamentele brongerichte emissiebeperkende werkmethoden niet of verkeerd te worden toegepast.

7.14.4 7.16.3.1 7.16.3.2 7.16.3.3

B/C

   

X

   

73

Het asbestinventarisatierapport komt niet overeen met de van toepassing zijnde voorschriften.

7.17

F

 

X

     

Afwijkingen

   

CKI sanctie

 

Nr.

 

Projectlocatie

SC-540 par.

Clusterindeling

Cat. I

Cat. II

Cat. III

Cat. IV

Opmerkingen

1

 

Het werk is niet gemeld (via het LAVS) aan de CKI

7.8.1

I

   

X

   

2

 

De meldingstermijn is niet in acht genomen

7.8.1

I

   

X

   

3

 

De projectvoorbereiding heeft niet plaatsgevonden

De projectvoorbereiding heeft geleid tot een asbestinventarisatieplan met de volgende gebreken:

• controle op (en onderhoud van) de geschiktheid van de uitrusting, materialen en gereedschappen;

• de actualiteit is niet verzekerd;

• inventarisatie kan niet ongestoord en volledig worden uitgevoerd

• registraties van en afspraken over eventuele afwijkingen zijn niet bekend

7.16

L(b)

   

X

   

4

 

De zelfstandig werkende asbestinventariseerder is niet gekwalificeerd (persoonscertificaat DIA, ervaren DTA(-B) met CV, o.g.);

 

G

 

X

     

5

 

De inventariseerder beschikt niet over een bewijs van medische geschiktheid voor het werken onder asbestcondities met persoonlijke beschermingsmiddelen en ademhalingsbescherming,

 

     

X

 

De inventariseerder beschikt over een eigen verklaring, waarin daar beargumenteerd van wordt af gezien.

 

     

X

 

6

 

Er is op de werklocatie geen asbestinventarisatieplan aanwezig

 

L(b)

   

X

   

7

 

Het asbestinventarisatieplan is niet compleet vanwege:

 

L(b)

         

• het project is niet uniek geregistreerd;

   

X

 

• bij onderzoek van een niet volledig bouwwerk, object of constructie is de beperking niet vastgelegd;

   

X

 

• keuze voor de gemaakte indeling is niet met argumenten onderbouwd;

   

X

 

• de onderzoekslocatie/-ruimte(n) is niet zodanig geïdentificeerd dat volledigheid, traceerbaarheid en reproduceerbaarheid gewaarborgd zijn;

   

X

 

• de uitgangspunten vanuit de contractafspraken en desk-research zijn niet/niet duidelijk vastgeld;

   

X

 

• registraties van en afspraken over eventuele afwijkingen zijn niet / niet duidelijk vastgelegd.

   

X

 

8

 

Waarnemingen en schetsen/tekeningen die de plaats en aard van asbest aangeven worden niet vastgelegd, geregistreerd of gedocumenteerd.

7.10

F

X

       

9

 

In het inventarisatieplan zijn organisatorisch en technische afspraken met de opdrachtgever en derden over veiligheidsaspecten, -maatregelen, toegankelijkheid, afbakeningen, afschermingen, verantwoordelijkheden, werktijden e.d. (V&G-plan Uitvoeringsfase, project-RI&E) niet vastgelegd.

7.16

L(b)

   

X

   

10

 

De inventariseerder beschikt niet over beschreven procedures voor primaire persoonlijke reiniging én reiniging van gereedschappen / uitrusting

 

K

   

X

   

11

 

Het inventarisatieplan bevat geen (verwijzingen naar) procedures voor het veilig betreden en verlaten van verdacht besmette locaties, het nemen van monsters, brongerichte emissiebeperkende werkwijzen e.d.

 

K

   

X

   

12

 

Op de werklocatie is geen volledig en actueel calamiteitenplan met registratiemogelijkheden aanwezig

 

L(c)

   

X

   

13

 

De inventariseerder werkt niet conform de op het project toegesneden checklist(s), zoals opgenomen in het inventarisatieplan

 

L(b)

   

X

   

14

 

De gehanteerde onderzoeksmethodiek leidt niet tot een inventarisatie van alle ruimten en constructiedelen (incl. kruipruimten, schachten, kanalen/kokers, schoorstenen, ruimten boven plafonds / plafond-spouwen, muurspouwen, boven/achter vaste kasten, kelders, zolders, vlieringen, technische ruimten, enz.)

 

F

 

X

     

15

 

Op de werklocatie zijn geen passende uitrusting, materialen en geschikte hulpmiddelen of gereedschappen (niet zijnde beschermingsmiddelen) aanwezig dan wel verkeren niet in goed onderhouden staat

 

B

   

X

   

16

 

De inventariseerder beschikt niet over (geschikte) PBM/ABM, deze zijn niet aanwezig op de werkplek of verkeren niet in goed onderhouden staat

 

B

 

X

     

17

 

De arbeidsmiddelen hebben geen identificatiecode voorzien van een geldige keuring en, waar van toepassing, kalibratie

 

B

   

X

   

De keurings /calibratietermijn van de arbeidsmiddelen is verlopen

 

B

   

X

   

18

 

In geval van een zelfstandige bouwkundige eenheid:

De omvang van het project is niet eenduidig vastgelegd

7.15.1

L(b)

   

X

   

19

 

Indien een bouwwerk of object niet volledig behoeft te worden geïnventariseerd:

Niet alle asbestbronnen binnen de bouwkundige of installatietechnische eenheid, als onderdeel van een bouwwerk of object, waar asbest verwijderd moet worden, zijn bij de inventarisatie meegenomen.

 

F

 

X

     

20

 

De inventarisatie binnen een bouwkundige of installatietechnische eenheid is beperkt tot een afzonderlijk bouwkundig of installatie-technisch element / constructieonderdeel

 

F

 

X

     

21

 

Niet /niet duidelijk is vastgelegd, wat de voorgenomen inventarisatie werkzaamheden zijn

 

L(b)

   

X

   

Niet aangegeven is om welk type inventarisatie (type A of B ) het gaat

 

F

 

X

     

22

 

De bij inventarisatie Type A niet toegankelijk gebleken ruimten, plaatsen of objecten worden niet direct en duidelijk geregistreerd.

 

F

 

X

     

23

 

De beperkte inventarisatie is niet gevolgd met de mededeling aan opdrachtgever dat er een vervolg nodig is

 

F

   

X

   

24

 

Een overzicht van de naar redelijk vermoeden aanwezige,niet direct waarneembare asbest is niet direct en duidelijk geregistreerd

 

F

   

X

 

Het kan zijn dat een inventarisatie (terecht of onterecht) beperkt is geweest, maar toch informatie geeft over vermoedelijke aanwezigheid van asbest. In dat geval moet ook dit vermoeden worden opgenomen voor toekomstige werkgevers en gebruikers. Echter, omdat deze werkgevers en gebruikers ook een eigen verantwoordelijkheid hebben, is bij het ontbreken van deze mededeling voorwaardelijke intrekking een voldoende sanctie.

25

 

De inventarisatie type B vindt niet plaats d.m.v. uitvoering van destructief onderzoek, met inbegrip van bouwkundig constructieve bouwdelen en installatietechnische elementen

 

F

 

X

     

26

 

De nog niet toegankelijk gebleken constructies en elementen worden niet direct en duidelijk geregistreerd in afwachting van het noodzakelijk destructieve onderzoek c.q. (sloop)werkzaamheden of de voorgenomen werkzaamheden.

 

F

 

X

     

27

 

Omwille van de volledigheid van de asbestinventarisatie vindt er geen volgende afsluitende inventarisatie fase plaats voorafgaande aan de aanvang van overig sloopwerk

 

F

 

X

     

28

 

Het destructief onderzoek vindt niet plaats met inachtneming van (voorzorgs)maatregelen conform SC-530

 

B/C

       

Hier volgt de sanctie volgens SC-530

29

 

Een of meer van de volgende door de inventariseerder verzamelde brongegevens en locatiespecifieke omstandigheden, nodig voor de risicoklasse bepaling, zijn niet vastgelegd:

– lokalisering (binnen, buiten situaties) en relatieve omvang t.o.v. de locatieruimte;

– aard, samenstelling, gebondenheid;

– mate van verwering/veroudering; aantasting/beschadiging;

– wijze van bevestiging

– wijze(n) van verwijdering

– bereikbaarheid, afvoermogelijkheden;

– overige relevante bron- of omgevingskenmerken

 

F

 

X

     

30

 

Niet van alle asbestverdachte bronnen zijn de hoeveelheden (afmeting of gewicht of volume) aangegeven op plattegrond en/of geregistreerd

 

F

 

X

     

31

 

Niet van elke als asbest(verdacht) aan te merken bron is een representatief monster genomen

 

F

 

X

     

32

 

Van materialen waarin het asbest inhomogeen aanwezig kan zijn, worden geen monsters verspreid over verschillende plaatsen genomen

 

F

 

X

     

33

 

De genomen monsters worden niet geanalyseerd door een voor deze verrichting (NEN 5896) geaccrediteerd laboratorium

 

F

 

X

     

34

 

Monsterneming geschiedt niet door een volgens NEN 5896 geaccrediteerd laboratorium, of SC-540 gecertificeerd inventarisatiebedrijf of een overeenkomstig SC-560 DIA gekwalificeerde / gecertificeerde inventariseerder

 

F

 

X

     

35

 

Bemonsteringen worden niet uitgevoerd conform risicoklasse 1 condities

     

X

     

36

 

Wordt de plaats van monsterneming niet /niet voldoende afgebakend/ afgeschermd van de omgeving

 

C

 

X

   

Het niet voldoende afschermen van de plaats van monsterneming verhoogd het risico op verspreiding van de asbestvezels die vrijkomen bij monsterneming

37

 

Wordt daar waar vezelemissie niet op een andere wijze is te voorkómen, geen puntafzuiging gebruikt

 

C

 

X

     

38

 

Worden, daar waar nodig door de lokale omstandigheden, geen beschermende kleding en ademhalingsbescherming (PBM/ABM = tenminste P3 halfgelaatsmasker) gedragen

 

B

 

X

   

Er wordt een onderscheid gemaakt in de reden dat de middelen niet worden gebruikt. Indien de middelen niet worden gebruikt, omdat het bedrijf niet over de middelen beschikt of de middelen niet op de werkplek zijn, is een onvoorwaardelijke intrekking gerechtvaardigd.

Indien de middelen wel ter plekke zijn, maar niet worden gebruikt is de lagere sanctie van schorsing gerechtvaardigd. De schorsing kan worden opgeheven als het middel wordt gebruikt en maatregelen zijn getroffen om er voor te zorgen dat het middel voortaan wordt gebruikt

Het bedrijf beschikt niet over de middelen of de middelen zijn niet op de werkplek

De middelen zijn op de werkplek maar worden niet toegepast

 

X

 

39

 

Persoonlijke reiniging en reiniging van gereedschappen vindt niet plaats

 

D

 

X

     

40

 

Ontstane breukvlakken worden niet geïmpregneerd/ ingekapseld/ afgedicht

 

D

 

X

     

41

 

De monsterlocatie wordt na bemonstering niet zorgvuldig gereinigd achtergelaten.

 

D

 

X

     
   

de toepassingslocaties van asbestverdachte bronnen worden niet uniek geregistreerd (foto’s, tekeningen)

 

F

 

X

     

42

 

De plaatsen van monsterneming worden niet uniek gemarkeerd en geregistreerd

 

F

 

X

     

43

 

Monsters worden niet als asbesthoudend materiaal vezeldicht verpakt en uniek gemarkeerd

 

C

 

X

     

44

 

De wijze van verpakken leidt tot vezelemissie tijdens behandeling, transport of verzending.

 

C

 

X

     

45

 

Tijdens de uitvoering van destructieve ontsluitingsmethoden wordt blootstelling aan asbestvezels en verspreiding van asbestverontreinigingen niet voorkómen

 

C

 

X

     

46

 

Ondanks het vermoeden van met niet-hechtgebonden asbesthoudende materialen vervuilde ruimten wordt de inventarisatie niet in een afgeschermde werkruimte, of besloten werkruimte onder gebruikmaking van een decontaminatieprocedure uitgevoerd

 

C

 

X

     

47

 

De opdrachtgever wordt niet terstond en ingelicht over de aanwezigheid van niet-hechtgebonden asbest, die tot directe normoverschrijdende blootstelling kan leiden.

 

   

X

 

Een certificaathouder is deskundig op het gebied van asbest. Hij is vanuit die deskundigheid verplicht om gevaarlijke situaties te melden. Indien hij zelf geen maatregelen kan treffen, dient hij de opdrachtgever van het gevaar op de hoogte te stellen en te adviseren omtrent de te nemen maatregelen.

Aangezien dit op zich buiten zijn taken als inventariseerder ligt, is voorwaardelijk intrekking aanvaardbaar. De te nemen maatregelen bestaan er uit dat in de organisatie geborgd wordt dat deze overtreding voortaan wordt voorkomen

48

 

Er wordt niet een bij punt 7.29 passend advies gegeven (organisatorische en technische maatregelen treffen, risicobeoordeling conform NEN 2991 laten uitvoeren)

 

   

X

 

Zie overtreding [47]

49

 

De registraties van locatiegegevens en waarnemingen zijn niet zodanig, zodat daaruit conform SC-540 een correct asbestinventarisatie- rapport kan worden opgesteld

 

F

 

X

     

50

 

Het blootstellingsregister van de inventariseerder wordt niet aan de hand van de inventarisatie-inspecties en daarbij gevoerde registraties correct bijgehouden.

 

   

X

 

Blootstelling aan asbest kan nog na lange tijd gevolgen hebben voor de gezondheid van de werknemers. Door de gezondheidskundige gegevens en de blootstelling te registreren is het mogelijk dat bij klachten die na jaren ontstaan de arts de benodigde informatie heeft om diagnose te stellen en een behandeling te kiezen. Voorwaardelijke intrekking is hier aanvaardbaar. De certificaathouder krijgt de herkansing om een registratie voor de toekomst op te zetten, waarin zo mogelijk ook gegevens uit het verleden aan worden toegevoegd.

Bijlage I-1. Voorbeeld risicoklassificatie

(niet-geautoriseerde gebruiker)

NB. Er kunnen geen rechten ontleend worden

Bijlage 249579.png

Bijlage I-2. Voorbeeld risicoklassificatie

(geautoriseerde gebruiker)

Bijlage 249580.png

Bijlage J. Maatregelen algemeen (v)

Het is algemeen bekend dat blootstelling aan asbestvezels zeer gevaarlijk is. Asbestvezels kunnen leiden tot schade aan de gezondheid en tot de dood. Kerngedachte bij de regels omtrent asbest is dat het hier gaat om het leven en de gezondheid van mensen. Dit gevaar van blootstelling betekent dat als het op handelingen met asbest aankomt zeer zorgvuldige gehandeld dient te worden. De overheid moet er op kunnen vertrouwen dat bedrijven en personen die betrokken zijn bij het werken met asbest zeer zorgvuldig handelen en het risico van blootstelling tot het laagst mogelijk beperken. Dit betekent dat geëist wordt dat zij zich aan de regels houden die gelden voor werken met en rondom asbest. Indien het risico van blootstelling niet zo laag mogelijk is gehouden of een persoon zich niet aan de regels houdt, moet de overheid streng optreden ter bescherming van de gezondheid en het leven van mensen.

De overheid heeft ervoor gekozen om de zorgvuldigheid van asbestinventarisatiebedrijven en asbestverwijderingsbedrijven en de in deze bedrijven werkzame personen te borgen door een certificatiestelsel. Alleen die bedrijven en personen die een certificaat hebben, mogen handelingen met asbest verrichten (voor zover de wet een dergelijk certificaat verplicht stelt).

Essentieel is dat de overheid er op moet kunnen vertrouwen dat certificaathouders zich aan de regels zullen houden en het risico van blootstelling zullen minimaliseren. Een certificaathouder die niet conform de regels handelt, beschaamt dat vertrouwen en dient in beginsel zijn certificaat te verliezen. Er kan niet meer op vertrouwd worden dat dit bedrijf zorgvuldig zal handelen. Derhalve verliest hij zijn certificaat. Een certificaathouder die het risico van asbestemissie niet minimaliseert of zelfs een asbestbesmetting veroorzaakt, heeft niet voldoende zorgvuldig gehandeld en dient ook in beginsel zijn certificaat te verliezen.

Het is niet een daadwerkelijke blootstelling alleen die reden is voor onvoorwaardelijke intrekking. Enkel het risico van asbestemissie of het verhogen van dit risico betekent al dat een certificaathouder die een dergelijk risico laat ontstaan, de werkzaamheden niet meer mag te verrichten. Het doel van de regelgeving is immers emissie en blootstelling te voorkomen. Om dit doel te bereiken moet het risico van emissie en blootstelling geminimaliseerd worden. Het is niet aanvaardbaar dat een certificaathouder die risico’s verhoogd pas zijn certificaat verliest als het risico wordt verwezenlijkt en er mensen zijn blootgesteld.

De intrekking van het certificaat is bij een afweging van de betrokken belangen al snel gerechtvaardigd. Bij een afweging van de belangen van mensen dat hun gezondheid en leven niet in gevaar wordt gebracht door blootstelling aan asbestvezels en het belang van het bedrijf om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten, wegen de belangen van de gezondheid en het leven van mensen altijd zwaarder. Het feit dat het intrekken van het certificaat zal leiden tot het einde van de activiteiten is, gezien de belangen, proportioneel. Het einde van de activiteiten is dan ook een aanvaard gevolg en geen reden om het certificaat niet in te trekken. Ook niet in die beperkte gevallen dat dit leidt tot het einde van het bedrijf. Van de mogelijkheid van herkansing of zonder voorwaarden verder te mogen werken, zal slechts gebruik gemaakt mogen worden als dit aanvaardbaar is dat wil zeggen dat de overtreding niet tot een hoog risico voor blootstelling heeft geleid én voldoende gegarandeerd is dat het leven en de gezondheid van mensen voortaan niet meer in gevaar komt. Herhaling van het overtreden van regels en het laten ontstaan van (het risico van) een asbestemissie zal zeker dienen te leiden tot intrekking van het certificaat.

Herstelsancties

Het voorgaande betekent dat de kern van het sanctiestelsel is dat een (rechts)persoon die niet conform de regels werkt het werk niet meer mag verrichten. Uitgangspunt is dat een dergelijke (rechts)persoon het certificaat verliest. Er is voor gekozen om bij een eerste afwijking niet direct tot intrekking van het certificaat over te gaan. De certificaathouder krijgt een herkansing. De herkansing bestaat er uit dat het certificaat wordt geschorst waardoor het certificaat zijn geldigheid verliest . Als de certificaathouder voldoende maatregelen heeft getroffen wordt de schorsing ingetrokken.

Er is echter een verschil in ernst van afwijkingen waardoor er afwijkingen zijn waarbij het aanvaardbaar is dat het certificaat zijn geldigheid behoudt terwijl de certificaathouder de maatregelen treft. Het certificaat wordt ingetrokken als de certificaathouder niet binnen de termijn voldoende maatregelen treft. Zoals gezegd zal een certificaathouder die overtredingen blijft begaan zijn certificaat verliezen ongeacht de ernst van de overtredingen.

In het sanctiestelsel wordt een onderscheid gemaakt tussen vier herstelsancties:

  • 1. onvoorwaardelijke intrekking

  • 2. schorsing

  • 3. voorwaardelijke intrekking

  • 4. waarschuwing

   

ad 1

het certificaat wordt ingetrokken zonder herkansing;

ad 2

het certificaat verliest zijn geldigheid totdat de afwijking is opgeheven én voldoende is aangetoond dat de overtreding zich niet zal herhalen;

ad 3

het certificaat wordt ingetrokken als niet binnen een gestelde termijn bepaalde maatregelen zijn getroffen. De certificaathouder kan in die periode doorwerken, maar verliest zonder nadere beschikking zijn certificaat als de genomen maatregelen niet voor een bepaalde datum zijn getroffen;

ad 4

de certificaathouder wordt gewezen op de afwijking, maar deze afwijking heeft (nog) geen gevolgen voor de geldigheid van het certificaat.

Verder is in paragraaf 5.5.2.3 een beschreven hoe bij herhaalde afwijkingen de herstelsancties in ernst toenemen tot aan het intrekken van het certificaat. In bijlage I is opgenomen tot welke herstelsanctie een bepaalde afwijking leidt.

Schorsing als ordemaatregel

Naast de herstelsancties is voorzien in schorsing als een ordemaatregel waarbij het certificaat wordt geschorst met betrekking tot een locatie, een project of werkzaamheden. Hier wordt schorsing niet opgelegd als herstelsanctie, maar wordt voorkomen dat de certificaathouder verder werkt terwijl de sanctieprocedure loopt.

De onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (herstelsanctie) worden niet direct opgelegd als de afwijking wordt geconstateerd. Eerst wordt een procedure doorlopen. Pas aan het einde van deze procedure neemt de CKI zijn beslissing en verliest het certificaat haar geldigheid (of niet). In beginsel is het certificaat tijdens deze procedure geldig en mag de certificaathouder de betreffende werkzaamheden verrichten.

Door de schorsing als herstelmaatregel mag de certificaathouder niet verder werken op de betreffende locatie, project of werk tijdens de procedure.

Van de ordemaatregel schorsing moet gebruik gemaakt worden wanneer doorwerken door de certificaathouder niet aanvaardbaar is. Schorsing is bijvoorbeeld aangewezen als er een asbestemissie heeft plaatsgevonden of het risico op een emissie sterk is toegenomen. Hierdoor heeft de certificaathouder het leven en gezondheid van mensen in gevaar gebracht.

Ook in die gevallen dat er mogelijk sprake is van dergelijke situatie, maar dit nog volledig moet worden uitgezocht, kan er grond zijn om te schorsen. Als de CKI in redelijkheid kan oordelen dat er sprake is geweest van gevaar voor het leven en de gezondheid van mensen, en dat het certificaat onvoorwaardelijk zal worden ingetrokken dan wel worden geschorst (herstelsanctie), is schorsing (ordemaatregel) aangewezen. Het risico dat de certificaathouder het leven en gezondheid van mensen in gevaar heeft gebracht, is te groot om de certificaathouder door te laten werken. In het geval dat na verloop van de procedure blijkt dat de situatie niet zo ernstig was of dat er toch geen onvoorwaardelijke intrekking of schorsing (herstelsanctie) wordt opgelegd, is de schorsing (ordemaatregel) toch terecht opgelegd. Het feit dat in redelijkheid door de CKI geoordeeld kon worden dat het leven en gezondheid in gevaar werd gebracht, betekent dat de schorsing als ordemaatregel terecht was.

Bij de vraag of schorsing als ordemaatregel moet worden gebruikt, zal de CKI moeten afwegen of het laten doorwerken door deze certificaathouder verantwoord is gezien het belang van mensen (werknemers en anderen) om niet blootgesteld te worden aan asbestvezels. Bij de onderverdeling van de afwijkingen wordt aangegeven wanneer schorsing (ordemaatregel) in ieder geval moet worden toegepast.

Het tijdens een schorsing verrichten van werkzaamheden op de betreffende locatie of het betreffende project, of het verrichten van de betreffende werkzaamheden waarvoor een certificaat is vereist die is geschorst, leidt tot onvoorwaardelijke intrekking.

De schorsing dient wel de mogelijkheid te geven dat de certificaathouder het eventuele gevaar dat is ontstaan kan opheffen en de situatie kan veiligstellen.

Categorie-indeling

In de certificatieschema’s zijn afwijkingen ingedeeld in categorieën waaraan een van de genoemde herstelsancties is verbonden.

Categorie I – onvoorwaardelijke intrekking

Categorie II – schorsing

Categorie III – voorwaardelijke intrekking

Categorie IV – waarschuwing

Uitgangspunt bij de indeling van de afwijkingen is dat overtredingen die leiden tot blootstelling dan wel het risico op blootstelling verhogen, vallen onder categorie II. Andere afwijkingen zullen onder categorie III vallen, met uitzonderingen naar categorie II en IV. Als de certificaathouder de gecertificeerde werkzaamheden (of daarmee verbonden werkzaamheden) verricht terwijl het certificaat is geschorst (zowel herstelsanctie als ordemaatregel), zal het certificaat onvoorwaardelijk worden ingetrokken.

Handelen in de geest van een norm

Een norm beschermt bepaalde belangen. Het wordt soms gesteld dat op een andere wijze dat belang beschermd kan worden. Dit is niet van belang. De bevoegde autoriteit heeft bepaalt dat op de voorgeschreven wijze het belang wordt behartigd. Het is niet aan een certificaathouder om dit naast zich neer te leggen en eigen maatregelen te gaan bepalen. Er is een afwijking en deze leidt tot het opleggen van de herstelsanctie. Deze niveaus zijn nader uitgewerkt in de zogenaamde escalatieladder.

Bijlage K. Onderverdeling van de afwijkingen (v)

De afwijkingen kunnen verdeeld worden in een aantal typen of clusters van afwijkingen. Hieronder wordt in algemene zin de cluster van overtredingen beschreven en tot welke sanctie deze dienen te leiden. Wat bij open begrippen als ‘voldoende’ of ‘deugdelijk’ wordt beschouwd, is ingevuld in bijvoorbeeld de regelgeving, de schema’s of in de lijst met afwijkingen. Binnen de clusters zal van een aantal normen worden gemotiveerd waarom overtreding van deze normen leidt tot een bepaalde sanctie. Hieronder worden de clusters benoemd. Binnen deze clusters worden een aantal type afwijkingen besproken met de voorgeschreven sanctie en motivering daarvan.

Ook wordt voorgeschreven wanneer schorsing (ordemaatregel) in ieder geval opgelegd moet worden.

Het feit dat schorsing (ordemaatregel) niet is voorgeschreven wil niet zeggen dat niet geschorst (ordemaatregel) moet worden. De CKI zal in elk concreet geval moeten beoordelen of schorsing (ordemaatregel) aangewezen is. Het is mogelijk dat de certificaathouder dermate snel is met zijn herstelmaatregelen dat al aan de voorwaarden voor het intrekken van de schorsing (herstelsanctie) is voldaan nog voordat deze sanctie is opgelegd. In dat geval wordt een schorsing met een termijn van 0 uur opgelegd.

A. Overtreding van normen die de onafhankelijkheid en objectiviteit borgen

Bij dit type gaat het om bepalingen die de onafhankelijkheid en objectiviteit van de verschillende actoren binnen het proces bewaken. Bij asbestwerkzaamheden worden de volgende fasen doorlopen:

  • 1) de opdracht

  • 2) het inventariseren van asbest

  • 3) het verwijderen van asbest

  • 4) de eindbeoordeling

Er zijn derhalve verschillende (rechts)personen: opdrachtgever, het asbestinventarisatiebedrijf, het asbestverwijderingsbedrijf en de eindbeoordelaar. Binnen en achter de rechtspersonen en bedrijven zijn verschillende mensen actief. Indien een (rechts)persoon een rol speelt in verschillende fases in het proces komen de onafhankelijkheid en de objectiviteit in de verschillende fases in het gedrang. De praktijk heeft geleerd dat een belangrijke factor achter overtredingen ligt in het feit dat dezelfde (rechts)personen voorkomen in verschillende fases van asbestwerkzaamheden. In de schema’s zijn bepalingen opgenomen die ‘schotten’ plaatsen tussen deze actoren, door dubbele rollen van de verschillende actoren (en hun mensen) te verbieden. Deze schotten zijn gebaseerd op situaties die in de praktijk door bijvoorbeeld de Arbeidsinspectie en CKI’s zijn aangetroffen.

Indien de verboden inzake objectiviteit en onafhankelijkheid worden overtreden, leidt dit tot voorwaardelijke intrekking van het certificaat.

Een overtreding van een dergelijke bepaling leidt niet direct tot blootstelling of het verhogen van het risico. Afwijkingen die behoren tot dit cluster zullen in beginsel worden ingedeeld in categorie III.

Schending van deze kan wel een factor zijn die heeft bijgedragen aan een andere overtreding die heeft geleid tot blootstelling dan wel dit risico heeft verhoogd. Indien dit het geval is, zal deze andere overtreding al leiden tot een zwaardere sanctie.

Indien bepalingen zijn overtreden die er op toe zien inzichtelijk te maken wat de rollen van de natuurlijke en rechtspersonen zijn bij een opdrachtgever, asbestverwijderings- of asbestinventarisatiebedrijf en de eindbeoordelaar, leidt dit ook tot voorwaardelijke intrekking.

Zonder deze inzichtelijkheid kan immers niet beoordeeld worden of aan de bepalingen inzake onafhankelijkheid en objectiviteit is voldaan. Indien de certificaathouder het deugdelijk controleren van een bepaling onmogelijk maakt, leidt dit tot dezelfde sanctie als die staat op het overtreden van de te controleren norm.

B. Overtredingen van normen om de blootstelling van de werknemers voorkomen

Deze groep bepalingen ziet op het voorkomen dat werknemers worden blootgesteld aan asbestvezels. Bij het verwijderen van asbest komen bij risicoklasse 2 en 3 asbestvezels vrij. Dit volgt uit de aard van deze risicoklasse. Ook degene die daadwerkelijk inventariseert zal vaak blootgesteld worden aan asbestvezels, bijvoorbeeld als het gaat om het inventariseren bij niet-hechtgebonden asbest of bij asbesthoudend materiaal dat beschadigd of verweerd is. De werknemer zal derhalve worden blootsgesteld aan asbestvezels en moet hiertegen beschermd worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om maatregelen zoals:

  • voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm’s) op de werkplek;

  • de pbm’s voldoen aan de keuringseisen;

  • de pbm’s zijn goed onderhouden;

  • de pbm’s werken; en,

  • de pbm’s worden gedragen en gebruikt.

Indien niet alle werknemers het juiste pbm dragen en het bedrijf niet beschikt over voldoende (deugdelijk) werkende pbm’s zal dit leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Het bedrijf is overgegaan tot het inventariseren of verwijderen van asbest, terwijl zij niet aan de normering kan voldoen. Indien de middelen er niet zijn, is het leven en de gezondheid doorslaggevend: er mag niet worden gewerkt.

Indien er niet voldoende (deugdelijk) werkende pbm’s op de werkplek zijn, maar het bedrijf beschikt hier wel over: schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Het maakt voor de werknemer immers weinig uit of het bedrijf niet over de pbm’s beschikt of dat ze niet op de werkplek zijn. In beide gevallen kan hij ze niet gebruiken. De werkgever dient de werkzaamheden dan niet te laten aanvangen. Doet hij dat toch en werkt de werknemer zonder pbm, dan geldt hetzelfde als bij de vorige categorie.

Indien niet alle werknemers een pbm dragen en juist gebruiken, maar er wel voldoende deugdelijke pbm’s op de werkplek zijn: voorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

De werkgever heeft op zich de middelen verschaft. Het probleem zit in de toepassing. De werkgever dient uit te zoeken hoe de overtreding is ontstaan (waarom droegen de werknemers de pbm’s niet) en maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen. Welke maatregelen dit zijn, is afhankelijk van de situatie en van de reden dat de pbm’s niet gedragen werden. Slechts de werknemers/toezichthouders aanspreken zal in het algemeen onvoldoende zijn. Ook vanuit de werkgever zullen maatregelen getroffen moeten worden.

Indien de pbm’s niet goed werken, dient het certificaat te worden geschorst (herstelsanctie) en geschorst (ordemaatregel).

De werknemers worden onbeveiligd te werk gesteld, terwijl ze denken veilig te zijn.

Indien de pbm’s niet goed zijn onderhouden of niet op tijd zijn vervangen, maar wel werken, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken.

De werknemers zijn beschermd, maar het risico dat de pbm’s ophouden te functioneren door gebrekkig onderhoud brengt ze in gevaar. Indien het gebrekkige onderhoud of gebrek aan controle ertoe leidt dat de pbm’s niet meer veilig werken, zal op grond van deze overtreding het certificaat voorwaardelijk worden ingetrokken.

C. Overtreding van normen om te voorkomen dat het asbest zich verspreid buiten de directe plek waar het gesaneerd wordt

Deze groep bepalingen ziet er op dat wordt voorkomen dat asbestvezels buiten de directe ruimte/plek komen waar het asbest wordt verwijderd of de inventarisatie plaatsvindt. De wijze waarop de verspreiding van asbestvezels voorkomen moet worden, is afhankelijk van de werkwijze om het asbest te inventariseren of te verwijderen. Deze wijze wordt bepaald door de wet, de schema’s en de invulling in het werkplan.

Ook bij het inventariseren van asbest bestaat de mogelijkheid dat er asbestvezels vrijkomen, bijvoorbeeld bij niet-hechtgebonden asbest of door monsterneming. Hier moet de verspreiding van asbest ook voorkomen worden. Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn:

  • er moeten middelen zijn op de werkplek om conform de regelgeving het asbest te inventariseren. Het gaat dan om middelen zoals: deco-unit, onderdrukapparatuur, middelen voor containment, glove bags, container, zakken etc.;

  • verplichtingen voor het juiste gebruik van deze middelen: er is sprake van voldoende onderdruk, de decontaminatieprocedure wordt juist uitgevoerd, er vindt voldoende toezicht plaats op deze verplichtingen;

  • de onderdruk moet regelmatig gecontroleerd en geregistreerd worden;

  • verplichtingen om tijdens de werkzaamheden de asbestvezels op te vangen en af te voeren;

  • het containment contained;

  • wat afgeplakt moet zijn, is afgeplakt.

Indien bepalingen van dit type wordt overtreden ontstaat het risico van een asbestemissie. Niet alleen werknemers, maar ook derden, zoals omwonenden en passanten, kunnen worden blootgesteld. Verder is het moeilijk om bij een asbestemissie het besmette gebied te bepalen en volledig te zuiveren.

Indien niet alle benodigde middelen gebruikt worden of als het bedrijf niet beschikt over deze middelen, zal dit leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Hier geldt hetzelfde als in het geval het bedrijf niet beschikt over voldoende pbm’s. De certificaathouder is met asbestwerkzaamheden bezig waarbij hij niet aan de wet kan voldoen. Hij heeft zeker niet alles gedaan om het risico van een asbestemissie te minimaliseren. Indien de middelen er niet zijn, is het leven en de gezondheid doorslaggevend: er wordt niet gewerkt. Dit geldt hier nog meer, aangezien hier ook anderen dan de werknemers het risico aan blootstelling lopen.

Het ontbreken van de middelen op de werkplek om de verspreiding van de asbestvezels te voorkomen, leidt ook tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Ook hier geldt dat het voor personen niet uitmaakt of het bedrijf over de middelen beschikt of niet. Als de middelen niet op de werkplek zijn, worden ze niet gebruikt.

Indien de containment niet conform de regels is aangebracht of wordt toegepast, is de kans op emissie groot. Schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel) zijn dan aangewezen.

Een containment dat niet contained, voorkomt verspreiding van asbestvezels niet. Hierdoor kunnen niet alleen werknemers, maar ook anderen worden blootgesteld.

Indien de druk van het containment niet conform de regels wordt gemeten, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken.

Door te meten wordt gecontroleerd of de containment werkt. Als dit niet gemeten wordt, bestaat het risico dat (door onvoorziene omstandigheden) de onderdruk te laag wordt. Het risico van emissie ontstaat dan. Het feit dat niet gemeten wordt, betekent echter niet dat er ook direct sprake is van blootstelling. Voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar.

D. Overtreding van normen over het opruimen van de werkplek, het afval, het asbest etc.

Deze groep bepalingen ziet er op dat de plek waar asbestvezels zijn gekomen onbesmet wordt achtergelaten. In essentie: opruimen; zorg dat er geen asbestvezels overblijven. Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn:

  • verpak en voer het verwijderde asbest zo snel mogelijk af in de juiste verpakking;

  • maak de plekken waar asbest kan zijn gekomen schoon;

  • maak de pbm’s en andere middelen schoon;

  • voer een visuele inspectie uit;

  • laat een eindcontrole uitvoeren;

  • zorg dat de objecten in de ruimte niet besmet kunnen raken (verwijderen, afplakken etc.);

  • als een monster is genomen, zorg dat een eventueel ontstane bron wordt afgeschermd; en,

  • als door destructief onderzoek een bron is vrijgekomen, zorg dat deze wordt afgeschermd.

Indien er asbesthoudend materiaal of besmet materiaal onbeschermd ligt buiten de werkplek en dit niet-hechtgebonden is (waaronder verweerd of beschadigd), dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (sanctiemaatregel).

De certificaathouder heeft een bron van besmetting naar buiten gebracht. Het gaat hier om zowel onverpakt materiaal als materiaal in open/beschadigde verpakking.

Indien het asbesthoudend materiaal of besmet materiaal niet in de juiste verpakking is verpakt, dient dit bij onbeschadigd, hechtgebonden materiaal te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Er is nog geen bron van besmetting en het risico van besmetting is niet groot genoeg zodat deze lagere sanctie aanvaardbaar is.

Indien het asbesthoudend materiaal niet juist verpakt is en niet-hechtgebonden is of verweerd of beschadigd is, dient het certificaat geschorst (herstelsanctie) te worden. Ook dient de schorsing als ordemaatregel genomen te worden.

Bij beschadiging van de verpakking is er direct een bron van besmetting. Als niet is aangegeven dat het om asbest gaat, zal er minder zorgvuldig met het materiaal worden omgegaan. Hiertoe neemt de kans op beschadiging toe. Verder bestaat het risico dat het materiaal op onjuiste wijze verwerkt wordt waardoor het in de leefomgeving komt. De certificaathouder dient uit te zoeken hoe deze overtreding is ontstaan, deze op te heffen en maatregelen te treffen dat de overtreding zich niet zal herhalen. Dan kan de schorsing (herstelsanctie) worden ingetrokken.

Indien er (potentieel) met asbest besmet materiaal buiten de plek ligt waar asbest wordt of is verwijderd en dit niet vezeldicht is afgeschermd, dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Indien er materiaal niet vezeldicht was afgeschermd in een ruimte waar asbestvezels konden vrijkomen bestaat er een groot risico dat dit materiaalbesmet is . Indien het vervolgens buiten de beschermde plek wordt gebracht, worden de asbestvezels naar buiten gebracht en ontstaat een emissie of in ieder geval een risico van blootstelling. Ook zaken zoals filters en water kunnen besmet raken en dienen zodanig te worden afgevoerd dat er geen vezelemissie mogelijk is.

E. Overtreding bestaande uit onjuist verwijderen of verwijderen in een te lage risicoklasse

Op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving dient het asbest verwijderd te worden in de risicoklasse van het inventarisatierapport en dienen de bijbehorende maatregelen te worden getroffen. De werkzaamheden dienen echter in een hogere klasse te worden uitgevoerd als de feitelijke aard van de werkzaamheden of de staat van het asbest hiertoe verplicht.

Deze uitzondering van de feitelijke situatie geldt niet als de risicoklasse-indeling in het rapport te hoog is. De risicoklasse indeling in het asbestinventarisatierapport vormt de ondergrens. Indien de werkzaamheden volgens het asbestinventarisatierapport bijvoorbeeld in risicoklasse 2 dienen te worden uitgevoerd, dienen zij in risicoklasse 2 te worden uitgevoerd. Ook als de werkzaamheden feitelijk in risicoklasse 1 kunnen worden uitgevoerd.

Het feit dat een asbestinventarisatierapport onduidelijk of onvoldoende is, betekent niet dat de verwijderaar dit moet compenseren. Hij dient te weigeren het werk uit te voeren totdat er een deugdelijk rapport ligt. Een verwijderaar zal altijd op basis van de aangetroffen situatie moeten beoordelen of hij toch niet in een hogere klasse zouden moeten werken dan in het rapport is aangegeven. In dat geval zal een aanvullend en opnieuw goedgekeurd inventarisatierapport noodzakelijk zijn.

Indien een asbestverwijderingsbedrijf niet werkt volgens de maatregelen die behoren bij de risicoklasse die de wet voorschrijft, leidt dit tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

De risicoklasse ligt ten grondslag aan de te nemen maatregelen. De wet is duidelijk wat betreft in welke risicoklasse gewerkt moet worden. Indien de certificaathouder niet de maatregelen treft die behoren tot deze risicoklasse, dient het certificaat geschorst te worden .

Indien de asbestverwijderaar niet over een deugdelijk asbestinventarisatierapport beschikt, dient zijn certificaat te worden geschorst(herstelsanctie) en te worden geschorst (ordemaatregel).

Een asbestverwijderaar mag niet aan zijn werkzaamheden beginnen zonder een deugdelijk asbestinventarisatierapport. Een verwijderaar die zonder deugdelijk rapport te werk gaat, riskeert blootstelling en emissie. Het is zijn keuze om met een ondeugdelijk rapport te gaan werken en voor zijn risico als hij daardoor overtredingen begaat. Bij een ondeugdelijk rapport moet de verwijderaar zijn werkzaamheden staken en wachten tot de opdrachtgever voor een deugdelijk rapport zorgt. Begint hij toch met het verwijderen van asbest dan dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie en ordemaatregel).

Indien (een kopie van) het asbestinventarisatierapport niet aanwezig is op de plek waar asbest wordt verwijderd, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

De informatie die het asbestinventarisatierapport geeft, is nodig op de werkplek. De informatie uit het rapport dient ook betrokken te worden bij de werkzaamheden. Indien deze informatie er niet is, leidt dit tot een verhoging van het risico van blootstelling. Echter, het is voor de beschikbaarheid van de informatie op de werkplek niet altijd nodig dat het asbestinventarisatierapport op de werkplek is. De afwezigheid van het rapport hoeft op zich niet tot een blootstelling of verhoging van het risico te leiden. Het is aanvaardbaar dat deze afwijking leidt tot voorwaardelijke intrekking. Ook bij deze overtreding geldt dat het gebrek aan informatie dat is ontstaan doordat het rapport niet op de werkplek is, al geleid kan hebben tot een overtreding die leidt tot voorwaardelijke intrekking. Voor een onduidelijke kopie van het rapport geldt het voorgaande ook.

F. Overtredingen met betrekking tot de inventarisatie van het asbest

De basis voor veilig verwijderen van asbest is de asbestinventarisatie. Hierdoor weet de verwijderaar wat hij tegen zal komen en kan hij de verwijdering plannen en uitvoeren. Verder zal de verwijderaar het bouwwerk of het betreffende deel daarvan asbestvrij opleveren, zodat de aannemer geen asbest zal aantreffen bij zijn werkzaamheden en de gebruiker geen asbest aantreft bij het gebruik.

In een inventarisatie dient al het aanwezige asbest geïnventariseerd te worden. De asbestinventariseerder zal niet zonder reden zijn onderzoek mogen beperken. Indien werkzaamheden op een bepaalde plek verricht moeten worden, zal de inventariseerder daar moeten inventariseren. Indien de inventarisatie niet volledig is, bestaat het risico dat de verwijderaar of de aannemer tijdens zijn werkzaamheden onverwacht asbest tegenkomt. Vaak is dit al beschadigd tegen de tijd dat wordt ontdekt dat het om asbest gaat, zodat er al asbestemissie en blootstelling aan asbestvezels heeft plaatsgevonden. Het is nu juist de bedoeling dat dit soort verrassingen worden voorkomen door een volledig en diepgaand onderzoek door de inventariseerder.

In het rapport moeten alle relevante gegevens over het asbest aangegeven worden, zoals de aard van het asbest, de concentratie asbest in het materiaal en de staat van het materiaal. Elk stuk asbest moet ook uniek worden aangegeven in de zin dat de verwijderaar de gegevens in het rapport kan koppelen aan de situatie die hij aantreft. De verwijderaar moet de asbest immers kunnen vinden en weten waar hij mee te maken heeft.

De volgende gebreken met betrekking tot de asbestinventarisatie dienen te leiden tot het schorsen (herstelsanctie en ordemaatregel) van het certificaat:

• de asbestinventariseerder heeft niet de volledige locatie, gebouw(deel), bouwwerk of object onderzocht waar zal worden gewerkt;

• hij heeft geen destructief onderzoek verricht in situaties dat er gesloopt/gerenoveerd/verbouwd etc. zal worden;

• niet al het asbest is voorzien van een uniek kenmerk;

• niet van al het asbestmateriaal is een monster genomen;

• niet al het asbest is in het rapport aangegeven met alle benodigde informatie, zoals vindplaats, mate van concentratie en staat van het materiaal, etc.

Indien het rapport niet volledig is of niet alle gegevens bevat, voldoet het niet aan zijn primaire functie. Daarbij leidt een onvolledig rapport tot een risico van blootstelling aan asbestvezels. De asbestverwijderaar moet op de volledigheid en juistheid van het rapport kunnen vertrouwen.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een type A asbestinventarisatie (direct waarneembare asbest) en een type B asbestinventarisatie (niet-direct waarneembare asbest). Er kan pas gesproken worden van een volledig asbestinventarisatierapport als alle asbest op de locatie, in het bouwwerk of object is geïnventariseerd (voor zover daar gewerkt zal worden). Indien bij de inventarisatie alleen naar het waarneembare asbest is gekeken, kan veelal niet gesproken worden van een volledig asbestinventarisatierapport. Een dergelijk onvolledig rapport kan niet als overtreding door de certificaathouder worden beschouwd indien het slechts zijn opdracht was om een type A onderzoek te doen. De certificaathouder zal wel duidelijk de beperkingen van het onderzoek in het rapport moeten aangeven. Verder zal hij in het rapport moeten wijzen op de risico’s van een dergelijk beperkt rapport.

Een indeling in een te lage risicoklasse leidt tot schorsing (herstelsanctie en ordemaatregel).

De inventariseerder dient op basis van zijn onderzoek de risicoklasse te bepalen. De risicoklasse-indeling wordt vaak al bepaald door de aard en staat van het aangetroffen asbest. De asbestverwijderaar en andere werkgevers moeten kunnen vertrouwen op het inventarisatierapport. De praktijk leert dat veel verwijderaars en andere werkgevers afgaan op de indeling in het rapport. Daarmee leidt een te lage indeling tot het treffen van onvoldoende maatregelen. Dit speelt met name als ten onrechte risicoklasse 1 is aangegeven.

Aangezien een verkeerde risicoklasse indeling het risico op asbestemissie en blootstelling verhoogt, is een lagere sanctie niet aanvaardbaar.

Indien de verwijderaar afwijkt van de werkwijze die in het rapport wordt omschreven, zal hij zelf moeten bepalen of dit gevolgen heeft voor de risicoklasse-indeling. Hierbij geldt de risicoklasse-indeling uit het rapport nog steeds als ondergrens.

G. Overtredingen van normen met betrekking tot de deskundigheid/kennis/certificatie van werknemers

Op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving dienen de werkzaamheden te worden verricht onder voortdurend toezicht van een DTA-er. De werkzaamheden dienen te worden verricht door personen met een DAV-certificaat. Door middel van deze certificaten wordt geborgd dat asbestverwijderingswerkzaamheden worden verricht door personen met voldoende deskundigheid en kennis van zaken. Bij onvoldoende kennis en deskundigheid bestaat het risico dat door (onbedoelde) fouten asbestvezels vrijkomen en zich verspreiden.

DTA-er

De rol van de DTA-er is om continu toezicht te houden op de asbestverwijderingswerkzaamheden. De DTA-er is de vertegenwoordiger van de werkgever op de arbeidsplaats. Hij dient opkomende problemen te signaleren, op te lossen of terug te koppelen naar de werkgever. Verder dient hij te voorkomen dat onvoorziene situaties tot problemen leiden. Hij moet er ook voor zorgen dat de werknemers de regels naleven en de veiligheid van henzelf, hun collega’s en andere personen niet in gevaar brengen. Bij alle werkzaamheden bestaat het gevaar dat door bv. routine, menselijke gemakzucht, het verkeerd inschatten van de risico’s of het ‘even snel’-denken de werknemers onveilig handelen. Het is dan cruciaal dat de DTA-er er is en hen hiervan weerhoudt.

Consequentie van deze rol is dat als hij er niet is de werkzaamheden tijdens zijn afwezigheid niet worden uitgevoerd. Als de werkzaamheden dermate omvangrijk zijn dat één DTA-er niet overal toezicht kan houden, moeten er meerdere op het werk aanwezig zijn.

Indien er geen gecertificeerde DTA-er aanwezig is op het werk en deze niet is geregeld, dient het certificaat te worden geschorst (herstelsanctie en ordemaatregel).

Het feit dat er geen gecertificeerde DTA-er is geregeld, betekent dat de werkgever de werkzaamheden in strijd met de wet en schema’s heeft gepland. Gezien het belang van de DTA-er om toezicht te houden op de werknemers en op te treden bij (onvoorziene) problemen, betekent dit dat het certificaat geschorst (herstelsanctie en ordemaatregel) te worden.

Indien de gecertificeerde DTA-er niet continu toezicht houdt (dat wil zeggen niet aanwezig is waar asbestverwijderingswerkzaamheden worden verricht), dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie en ordemaatregel).

De DTA-er dient continu toezicht te houden. Als de werkzaamheden plaatsvinden zonder DTA-er ontbreekt een belangrijke schakel in de veiligheid. Het werken zonder deze schakel dient te leiden tot het schorsen van het certificaat. Verschil met de vorige categorie is dat er een DTA-er was geregeld, maar deze niet bij de werkzaamheden aanwezig was. Dit is niet van belang. Als er geen DTA-er bij de asbestverwijderingswerkzaamheden is, maakt het niet uit of er wel of niet een DTA-er was geregeld. Hij is er niet, zodat hij geen toezicht kan houden. Indien de asbestverwijderingswerkzaamheden dermate omvangrijk zijn dat één DTA-er niet bij alle werkzaamheden kan zijn, is er niet een DTA-er aanwezig bij alle asbestverwijderingswerkzaamheden. Ook dan is er sprake van deze overtreding. De certificaathouder dient voldoende DTA-ers te regelen, zodat bij alle asbestverwijderingswerkzaamheden een DTA-er aanwezig is.

Indien de certificaathouder geen gecertificeerde DTA-er in dienst heeft op basis van een arbeidsovereenkomst, moet dit leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Het feit dat de werkgever geen DTA-er in dienst heeft, wil niet zeggen dat er geen DTA-er toezicht houdt bij de werkzaamheden. Voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar. Indien het feit dat er geen DTA-er in dienst is ertoe leidt dat er geen of onvoldoende DTA-ers bij de werkzaamheden zijn, zal het certificaat geschorst worden (herstelsanctie en ordemaatregel). Er zijn immers onvoldoende DTA-ers aanwezig.

DAV-er

Indien ongecertificeerde personen asbestverwijderingswerkzaamheden verrichten, dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Asbest is dermate gevaarlijk voor werknemers en anderen dat iedere persoon die feitelijk asbestverwijderingswerkzaamheden verricht een minimale opleiding moet hebben en moet onderhouden. Dit wordt geborgd via het DAV-certificaat. De DAV-er moet weten wat de risico’s zijn, wat de rol is van de veiligheidsmaatregelen, wanneer hij de DTA-er moet inschakelen. In het kort: hij moet weten waar hij mee bezig is. De consequentie van het verrichten van asbestwerkzaamheden door ongecertificeerde personen moet zijn dat dit wordt beëindigd en dat er maatregelen worden getroffen om herhaling te voorkomen. Tot dan mag niet gewerkt worden. Dit betekent dat zowel geschorst moet worden als ordemaatregel als dat de sanctie van schorsing moet worden opgelegd totdat voldoende is gewaarborgd dat er niet weer een ongecertificeerd persoon asbestwerkzaamheden verricht.

DIA-er

Indien ongekwalificeerde personen asbestinventarisatiewerkzaamheden verrichten, dient dit te leiden tot schorsing en schorsing (ordemaatregel)

Gezien het belang van een deugdelijk asbestinventarisatierapport dient de inventariseerder voldoende kennis en deskundigheid te hebben.

Leerling DAV-er

In SC-520 is de mogelijkheid opgenomen dat asbestwerkzaamheden worden verricht door een Leerling-Deskundig Asbestverwijderaar (LDAV). Deze personen mogen onder strikte begeleiding asbestwerkzaamheden verrichten vooruitlopend op het halen van het DAV-certificaat. Aan het werken als LDAV zijn voorwaarden verbonden. Hier worden werkzaamheden verricht door iemand die nog niet voldoende kennis en deskundigheid heeft. Dit risico wordt afgedekt door de voorwaarden waaronder deze persoon mag werken en de beperkte duur van de periode dat deze persoon nog niet gecertificeerd is.

Iemand is pas LDAV als hij als zodanig staat ingeschreven in het register van ASCERT.

Als de LDAV asbestwerkzaamheden verricht buiten de periode waarin hij als LDAV mag werken zonder zijn certificaat te halen, leidt dit tot schorsing en schorsing (ordemaatregel).

Indien de LDAV werkt buiten de toegestane periode is er sprake van dezelfde situatie dat er iemand werkt die niet gecertificeerd is. Deze reactie hierop is dan van toepassing.

Overtreding van de voorwaarden voor de LDAV leidt tot schorsing en schorsing (ordemaatregel)

De voorwaarden voor de LDAV zijn er op gericht om te compenseren voor het gebrek aan zijn kennis en deskundigheid. In zoverre is deze positie te vergelijken met de persoon die in het geheel niet is gecertificeerd. Dezelfde sanctie is derhalve aanvaardbaar. Overigens kan het feit dat er LDAV-ers zijn betekenen dat er meer DTA-ers bij het werk moeten zijn, omdat het werk te omvangrijk is voor één DTA-er die ook één of twee LDAV-ers moet begeleiden.

H. Overtreding van normen die zien op het analyseren van de werkzaamheden, het bedrijf etc. en leren van ervaringen

Het is belangrijk om te leren van afwijkingen en incidenten en bijna-afwijkingen en -incidenten. Het is een continu proces om op basis van ervaring de veiligheid te blijven waarborgen. Hierdoor worden afwijkingen en incidenten voorkomen, waardoor de veiligheid en naleving van de regels toenemen.

Ook dient de certificaathouder met regelmaat haar bedrijfsvoering te analyseren om te bezien of dit voldoende functioneert en of er geen verbeteringen aangebracht kunnen worden.

Indien er een structuur is waarbinnen geleerd wordt, is het leren reëel. Hierdoor wordt continu de vraag gesteld of er geleerd kan worden. Bij een ad hoc leersysteem verwatert het leren en worden momenten waarvan geleerd kan worden niet gesignaleerd. Het gaat bijvoorbeeld om de volgende type normeringen:

  • de inventariseerder en asbestverwijderaar moeten een structureel leersysteem hebben (vastgelegd en verifieerbaar);

  • de inventariseerder en asbestverwijderaar moet dit systeem toepassen;

  • indien (bijna-)afwijkingen of (bijna-)incidenten zich voordoen moeten de inventariseerder en de asbestverwijderaar hier aantoonbaar aandacht aan besteden. In dit kader moet hij vragen stellen zoals: hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wat zijn de gevolgen geweest? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?

Deze regels staan los van de verplichting om een afwijking en incident zo spoedig mogelijk ongedaan te maken. Dit leren ziet op de toekomst.

Over het algemeen zal het overtreden van bovenstaande 3 typen normering leiden tot een waarschuwing.

Het overtreden van deze bepalingen verhoogt in lichtere mate het risico op emissie en blootstelling bij concrete werkzaamheden. Het is aanvaardbaar om de certificaathouder tijd te geven om de overtreding ongedaan te maken door bijvoorbeeld een leersysteem op te zetten en toe te gaan passen of een opgezet leersysteem toe te gaan passen.

I. Meldingsplichten

De regelgeving kent een aantal verplichtingen om werkzaamheden te melden. De achtergrond van deze meldingsplichten is dat de betreffende instantie een inspectie kan uitvoeren. Een dergelijke inspectie kan bestaan uit het ter plekke een onderzoek verrichten, maar bijvoorbeeld ook gaan om het opvragen van stukken, zoals het asbestinventarisatierapport, om te de juistheid en volledigheid hiervan te controleren. Het doel is om tot effectief toezicht te komen. Indien de werkzaamheden niet tijdig worden gemeld, kan de certificaathouder een controle voorkomen en hierdoor overtredingen verbergen.

Het niet (tijdig) melden van werkzaamheden dient te leiden tot een voorwaardelijke intrekking.

Een eerste overtreding hiervan is niet dermate ernstig dat het niet aanvaardbaar is dat de certificaathouder een herkansing krijgt. In de periode van de voorwaardelijke intrekking dient de certificaathouder maatregelen te treffen om te voorkomen dat weer niet of te laat wordt gemeld. Uiteraard dienen in deze periode alle werkzaamheden wel tijdig gemeld te worden. Het is mogelijk dat pas na het verlopen van de gestelde periode blijkt dat in deze periode werkzaamheden niet zijn gemeld. Dit wordt dan behandeld als een tweede overtreding in de escalatieladder.

J. Zelf uitvoeren van de werkzaamheden

Het komt voor dat een asbest- inventariseerder of verwijderaar de inventarisatie- of verwijderingswerkzaamheden geheel of gedeeltelijk uitbesteed. Het probleem hierbij is dat het vaak onduidelijk wordt wie waarvoor verantwoordelijk is. Door deze onduidelijkheid wordt het risico verhoogd dat maatregelen niet genomen worden, omdat betrokken personen menen dat een ander de maatregelen zal treffen.

Indien de certificaathouder de aangenomen of opgedragen werkzaamheden niet (volledig) zelf uitvoert en uitbesteedt aan een niet-gecertificeerd bedrijf, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken.

Het niet zelf uitvoeren van de werkzaamheden leidt niet direct tot blootstelling of het verhogen van het risico. Voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar. Het bedrijf dat uitbesteedt, blijft bij inlenen of uitbesteden ten volle zelf verantwoordelijk. Zij zal (mede) worden aangesproken als een bedrijf aan wie (een deel van) de werkzaamheden zijn uitbesteed een fout maakt. Indien er sprake is van een overtreding door het bedrijf aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed, wordt dit beschouwd als een overtreding door de uitbestedende certificaathouder. Dit ongeacht of degene aan wie is uitbesteed gecertificeerd is.

Dit kan er toe leiden dat het uibestedende bedrijf zwaarder wordt gestraft dan het bedrijf aan wie is uitbesteedt, omdat er bij de uitbesteder sprake is van herhaling. Bij verdere uitbesteding geldt het voorgaande voor de hele keten. Stel dat asbestverwijderaar A een deel van de werkzaamheden uitbesteed aan asbestverwijderaar B die op zijn beurt weer een deel uitbesteed aan asbestverwijderaar C. Indien C een overtreding begaat, wordt dit beschouwd als een overtreding van zowel A, B als C.

Indien het zo is dat door omstandigheden de certificaathouder de werkzaamheden niet kan uitvoeren, kan hij dit ook oplossen door de opdracht terug te geven. Hij kan ook werknemers inlenen of middelen inhuren om het werk toch te kunnen verrichten.

K. Organisatie van het bedrijf

De regelgeving kent vele bepalingen omtrent de organisatie van het bedrijf. In het bedrijf dienen bijvoorbeeld bepaalde functionarissen benoemd te zijn, bepaalde procedures dienen opgesteld te zijn en er dienteen kwaliteitsysteem te zijn. Het belang van dergelijke regels wordt vaak ten onrechte onderschat en beschouwd als onnodige bureaucratie. Een goed organisatie leidt echter tot een beter borging van kwaliteit, het voorkomen van ad hoc oplossingen zoeken en het voorkomen van afwijkingen.

Indien het bedrijf verplichte functionarissen, procedures, registraties of systemen niet heeft of indien de procedures, registraties of systemen niet voldoende zijn, zal dit over het algemeen leiden tot een voorwaardelijke intrekking.

De meeste regels zijn duidelijk en kunnen eenvoudig worden nageleefd. Het feit dat de certificaathouder de regels niet heeft nageleegd, betekent dat de overheid niet op deze persoon/bedrijf kan vertrouwen. Gezien het feit dat het niet bestaan of niet deugdelijk zijn van deze elementen niet direct leidt tot blootstelling, kan volstaan worden met voorwaardelijke intrekking.

L. Voorbereiding van de werkzaamheden

Onder dit type vallen de normen die zien op de voorbereiding van de werkzaamheden. Het gaat hier om het opstellen van een werkplan, het overleggen met andere bedrijven op de arbeidsplaats, de instructie van de werknemers, de keuring van de werknemers etc. De variatie onder dit type is groot ook wat betreft de ernst van de overtreding gezien het risico van blootstelling aan asbest. Hier wordt slechts bij een aantal onderwerpen een toelichting gegeven.

a) Werkplan

In het werkplan wordt vastgelegd hoe het verwijderen van asbest aangepakt zal worden. Hierdoor wordt de verwijderaar gedwongen om na te denken over de werkzaamheden en de mogelijke problemen. De werkwijze hoeft niet gaandeweg te worden uitgevonden, maar is van tevoren bedacht en vastgelegd. Aangezien duidelijk is hoe er gewerkt zal worden, kan er ook voor gezorgd worden dat de benodigde middelen aanwezig zijn. Indien deze voorbereiding wordt overgeslagen neemt het risico op asbestemissie en blootstelling toe. De praktijk heeft geleerd dat als er geen plan is of als dit onvoldoende is, de werknemers zelf oplossingen gaan bedenken of doorwerken zonder de benodigde maatregelen te nemen. Dit leidt vaak tot het vrijkomen van asbestvezels dan wel blootstelling.

Het niet opstellen van een deugdelijk werkplan/projectplan dient te leiden tot voorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

Een asbestverwijderaar die geen deugdelijk plan opstelt, kiest er voor om dit niet te doen. Op een dergelijk persoon/bedrijf kan de overheid niet vertrouwen. Voorwaardelijke intrekking volstaat, omdat het gebrek aan een plan nog niet tot blootstelling of een verhoging van het risico hoeft te leiden.

Indien het werkplan niet op de werkplek is, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Indien het werkplan niet op de werkplek is geldt hetzelfde. Immers, een plan dat niet aanwezig is op de plek waar het uitgevoerd dient te worden, kan net zo goed niet zijn opgesteld.

Indien een deugdelijk werkplan niet wordt gevolgd, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Een werkplan dat niet wordt gevolgd, kan net zo goed niet zijn opgemaakt.

b) Inventarisatieplan

In het asbestinventarisatieplan legt de inventariseerder vast wat geïnventariseerd moeten worden en hoe dit gedaan moet worden. Hierdoor wordt voorkomen dat de inventarisatie onvolledig is.

Het niet opstellen van een inventarisatieplan dient te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Een asbestinventariseerder die geen inventarisatieplan opstelt, kiest er voor om dit niet te doen.

Voorwaardelijke intrekking volstaat, omdat het gebrek aan een plan nog niet tot blootstelling of een verhoging van het risico hoeft te leiden.

Indien het plan niet op de werkplek is, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Indien het plan niet op de werkplek is geldt hetzelfde. Immers, een plan dat niet aanwezig is op de plek waar het uitgevoerd dient te worden, kan net zo goed niet zijn opgesteld.

Indien een deugdelijk inventarisatieplan niet wordt gevolgd, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Een plan dat niet wordt gevolgd, kan net zo goed niet zijn opgemaakt.

c) Instructie

De opleiding die de werknemers krijgen is per definitie algemeen. Over de concrete werkwijze in het bedrijf zullen zij geïnstrueerd moeten worden. De onderwerpen waarover de werknemers instructie moeten krijgen zijn veel en gevarieerd. De werknemers moeten in ieder geval het werkplan kennen. Verder moeten zij instructies krijgen over het gebruik van de concrete middelen waarmee zij werken. Ook moet duidelijk zijn met wie zij contact moeten opnemen bij problemen.

Bij de meeste afwijkingen omtrent de instructies zal waarschuwing een aanvaardbare sanctie zijn.

Overlap

Het is mogelijk dat een norm onder meerdere cluster valt. In dat geval zal voor de meest vergaande sanctie gekozen worden. Dit volgt immers uit de ernst van de overtreding.

Bijzondere omstandigheden

Het is mogelijk dat zich in een concreet geval bijzondere omstandigheden voordoen die reden zijn om van de lijsten af te wijken, omdat in het concrete geval toepassing van de lijst tot onevenredige gevolgen leidt. Bijzondere omstandigheden zijn omstandigheden die niet veel voorkomend zijn.

Indien er al sprake is van bijzondere omstandigheden, zal dit niet snel leiden tot onevenredigheid. Het belang van het leven en de gezondheid van mensen en dat de overheid moet kunnen vertrouwen op de certificaathouder maakt dat in verreweg de meeste gevallen de gevolgen van de sancties evenredig zijn. Het belang van het bedrijf om ongestoord actief te zijn, geld te verdienen of zijn activiteiten voort te zetten is niet een belang dat afwijken van de lijst rechtvaardigt.

Bijlage XIIIb. behorend bij Artikel 4.27

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering

Certificatieschema

voor het verwijderen van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen voorafgaand aan sloop, renovatie of onderhoud in bouwwerken en objecten en na een incident

Document: SC-530: 2011, versie 02

Onder beheer van:

StichtingAscert

www.Ascert.nl

Inhoud

DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

96

     

1.

Inleiding

96

     

2.

Definities

96

2.1

Algemene definities

96

2.2

Werkveldspecifieke definities

97

2.3

Documenten

97

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

98

3.1

Beschrijving schema

98

3.2

Actieve partijen

99

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

99

     

4.

Certificatiereglement

100

4.1

Doelstelling

100

4.2

Certificatieprocedure

100

4.3

Procedures

100

4.4

Beslissing inzake het certificaat

103

4.5

Geldigheidsduur van het certificaat

103

4.6

Geldigheidscondities

103

4.7

Klachten

103

4.8

Bezwaarschriftenprocedure

104

4.9

Norminterpretatie

106

     

5.

Toezicht

106

5.1

Toegang

106

5.2

Frequentie van het toezicht

106

5.3

De wijze van uitvoering van het toezicht

107

5.4

Verslag van bevindingen

108

5.5

Sancties bij geconstateerde afwijkingen

108

5.6

Kosten van onderzoek

110

     

DEEL II

NORMEN

111

     

6.

Onderwerp van certificatie

111

     

7.

Eisen

111

 

Administratieve eisen

111

7.1

Asbestverwijderingsbedrijf of -concern

111

7.2

Relaties /combinaties asbestverwijderingsbedrijf en/of -concern binnen de asbestketen

111

7.3

Werkterrein en technisch kunnen

112

7.4

Aansprakelijkheidsverzekering

112

7.5

Leverings-/contractvoorwaarden

112

 

Eisen aan De beheersing en borging asbestverwijdering

113

7.6

Algemene eisen

113

7.7

Documentatie-eisen

113

7.8

Beheersing van registraties

114

7.9

Directieverantwoordelijkheid

114

7.10

Directiebeoordeling

115

7.11

Management van middelen

115

7.12

Het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen

118

7.13

Meting, analyse en verbetering

121

 

Eisen te stellen aan asbestverwijdering

122

7.14

Voorbereiding

122

7.15

Uitvoering asbestverwijdering op de projectlocatie

125

7.16

Eindbeoordeling na asbestverwijdering

128

7.17

Afvoer asbesthoudende materiaal

129

     

8.

Beoordelingsmethodiek

129

8.1

Tijdsbesteding bij de beoordelingen

129

8.2

Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

129

     

9.

Het certificaat

23+

9.1

Gegevens

129

9.2

Gebruik van het certificaat

130

9.3

Ascert Certificaatregister

130

     

DEEL III

BIJLAGEN

131

     

BIJLAGE A

MELDINGSFORMULIER ASBESTINVENTARISATIE- EN VERWIJDERING (V)

131

BIJLAGE B

DEFINITIES WERKVELDSPECIFIEK (I)

133

BIJLAGE C

MODEL AANVRAAG PROJECTEN VOOR INITIËLE CERTIFICATIE (V)

137

BIJLAGE D

MODEL OVEREENKOMST CKI EN CERTIFICAATHOUDER (I)

140

BIJLAGE E

ASCERT PROCESCERTIFICAAT ASBESTVERWIJDERING (V)

142

BIJLAGE F

UITWISSELINGSPROTOCOL AI-CKI (I)

144

BIJLAGE G

MODEL WERKPLAN (V)

148

BIJLAGE H

CATEGORIE INDELING SANCTIESTELSEL ASBESTVERWIJDERING TABEL 5.5.3 (V)

151

BIJLAGE I

MAATREGELEN ALGEMEEN (V)

164

BIJLAGE J

ONDERVERDELING VAN DE AFWIJKINGEN (V)

167

Deel I. Algemene bepalingen

Deel I van dit certificatieschema bevat algemene uitgangspunten en bepalingen voor certificatie door CKI ’s en voorwaarden waaronder de afgifte van certificaten dient te gebeuren. In de tekst is ter ondersteuning en verduidelijking aanvullende informatie gegeven in de vorm van Toelichting, Opmerking en Appendix.

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema SC-530 is door Centraal College van Deskundigen Asbest opgesteld. Het betreft het zorgvuldig, arbeids- en milieuhygiënisch verwijderen van:

  • asbest;

  • asbesthoudende producten;

  • asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen.

Vastgelegd in een asbestinventarisatierapport cf SC-540

Voorafgaand aan

  • sloop;

  • renovatie;

  • onderhoud in bouwwerken en objecten;

  • na een incident.

Met als resultaat een locatie waar het asbest volgens de eisen is verwijderd.

Het betreft het Ascert Procescertificaat Asbestverwijdering. Deze is door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

2. Definities

2.1. Algemene definities

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AI:

Arbeidsinspectie

AI/TC:

Arbeidsinspectie Team Certificatie

ADK:

Asbestdeskundige

Asbestverwijderingswerk:

• de verwijdering van asbest, asbesthoudende producten en/of asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen, nader omschreven in het asbestinventarisatierapport en het werkplan;

• de verwijderingslocatie na de eindbeoordeling en voor de oplevering door het asbestverwijderingsbedrijf vrij van bronnen met secundaire asbestvezelemissie.

Ascert:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert. Voor het werkveld asbest functioneert Stichting Certificatie Asbest (Ascert), voorheen SCA.

Beoordeling:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Categorie I, II, III of IV:

Er zijn vier niveaus waarop bij afwijkend gedrag van het certificaathoudend bedrijf de volgende sancties kunnen worden getroffen:

– Categorie I Onvoorwaardelijk intrekken

– Categorie II Schorsing

– Categorie III Voorwaardelijk intrekken met een termijn van 3 maanden

– Categorie III Waarschuwen

Deze niveaus zijn nader uitgewerkt in SC-530 par. 5.5.2.2)

Centraal College van Deskundigen (CCvD):

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door Ascert, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante accreditatienormen.

Certificaathouder:

(rechts) Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat voor zijn bedrijf.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatie-proces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI):

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CKI-persoon:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van WDA&T SC-501 voor de verlening van persoonscertificaten op basis van WSCS SC-510 en/of SC-520

CKI-proces:

CKI door de Minister van SZW aangewezen op grond van WDA&T SC-502 voor de verlening van procescertificaten op basis van WSCS SC-530 en/of SC-540

Concern:

a) een groep van bedrijven die (in belangrijke mate) onder gezamenlijke leiding staan en als eenheid optreden; of

b) rechtspersonen die via aandeelhouderschap verbonden zijn.

Controle:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

DAV:

Deskundig asbestverwijderaar

DTA:

Deskundig toezichthouder asbestverwijdering

Eindbeoordelingsinstelling:

Door de RvA, NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 type-C, geaccrediteerde inspectie-instelling die de eindbeoordeling (inspectie, monsterneming en -analyse) na asbestverwijdering verricht.

IenM:

Ministerie van Infrastructuur en Mileu.

Interne beoordelaar:

Functionaris belast met interne beoordeling en collegiale toetsing

Opdrachtgever:

Opdrachtgever in de zin van artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder c en d van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Project:

een bouwwerk in de zin van artikel 1.1, tweede lid, aanhef en onder b van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waarbij de grenzen van het project worden gevormd door de gehele opdracht van de opdrachtgever.

Risicoanalyse:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

SC-501:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-501: 2011, versie 02.

SC-502:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB). Documentnummer SC-502: 2011, versie 02.

SC-510:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Documentnummer SC-510: 2011, versie 02.

SC-520:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-520: 2011, versie 02.

SC-530:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering. Documentnummer SC-530: 2011, versie 02.

SC-540:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie. Documentnummer SC-540: 2011, versie 02.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Toezicht en handhavende instellingen:

(Overheids)instellingen belast met het toezicht en de handhaving op de asbestverwijdering zoals certificatie-instellingen (aangewezen door het ministerie van SZW), Arbeidsinspectie, VROM-inspectie, gemeenten, milieupolitie etc.

Werkveldspecifiek certificatieschema (WSSC):

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Term gebruikt door SZW voor een document waarin enerzijds de normen zijn vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW en anderzijds de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

ZBO:

Zelfstandig bestuursorgaan

2.2. Werkveldspecifieke definities

SC-530 Deel III Bijlage B bevat een aanvullende lijst met werkveldspecifieke definities.

2.3. Documenten

In de tekst van dit certificatieschema vervullen de onderstaande documenten een rol.

[1]

Arbeidsomstandighedenwet

wettelijk

[2]

Besluit van 7 juli 2006 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (implementatie van wijzigingsrichtlijn nr. 2003/18/EG) Staatsblad nr. 348, juli 2006

wettelijk

[3]

Statische verwijzing van SC-540 in de Arbeidsomstandighedenregeling. Zie betreffende Staatscourant, waarvan het nummer is vermeld op www.ascert.nl.

wettelijk

[4]

Asbestverwijderingsbesluit 2005. Staatsblad 2005, 704

wettelijk

[5]

Wijziging beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving Staatsblad 2008, nr 502

wettelijk

[6]

Productenbesluit Asbest

wettelijk

[7]

Rapport TNO-MEP R 2004/523 Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest

informatief

[8]

Convenant Ministerie van SZW en Stichting Certificatie Asbest d.d. 8 maart 2006. Staatcourant 7 augustus 2006, nr. 151/pag. 7

normatief

[9]

Protocol Validatiemetingen ten behoeve uitbouw SMA-rt (SC-548); CCvD Asbest

normatief

[10]

Informatieblad Plan van Aanpak Asbestbrand 2006. VROM-inspectie. Beschikbaar op www.vrom.nl

informatief

[11]

Landelijke Uitvoeringsmethodiek Asbestinventarisatie besluit 2005; VROM en LOM. Een handreiking voor gemeenten. Senter Novem juni 2007

informatief

     

[12]

NEN 2990: 2005; Lucht – Eindcontrole na asbestinventarisatie

normatief

[13]

NEN 2991: 2005; Lucht – Risicobeoordeling in en rondom gebouwen of constructies, waarin asbesthoudende materialen zijn verwerkt.

normatief

[14]

NEN 5896: 2005 nl; Monsterneming en analyse van asbest in onbewerkt bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat

normatief

[15]

NEN 5897 / NEN 5707 Asbest in puin- en sloopafval

informatief

[16]

NEN 5707: 2003 nl; Bodem – Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem

informatief

[17]

Algemeen protocol voor de validatie van asbestrisicoclassificatiesystemen (Ascert SC-549: versie 01, datum 15-11-2011);

normatief

[18]

Aedes Protocol Verwijdering Asbesthoudende materialen bij mutatie- en klachtenonderhoud 2007

normatief

[19]

NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002; Richtlijnen voor het uitvoeren van kwaliteits- en/of milieumanagementsysteemaudits

normatief

[20]

NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 en; Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren.

normatief

[21]

NTA Asbest in waterbodems

informatief

[22]

Ontwerp-NEN 2939: ‘Werkplekatmosfeer – Bepaling van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht bij het werken met of in de directe omgeving van asbest of asbesthoudende producten, met behulp van microscopische technieken.’

informatief

[23]

NEN-EN 1822-5:2000 en; Luchtfilters met een hoog rendement (HEPA en ULPA) – Deel 5: Bepalen van het rendement van het filterelement.

normatief

[24]

CROW 132; Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water

informatief

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Om het maatschappelijk belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de kwaliteit/veiligheid bij de verwijdering van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen voorafgaand aan sloop, renovatie of onderhoud in bouwwerken en objecten en na een incident met als resultaat een locatie, waar de aanwezigheid van asbest voldoet aan het wettelijk vastgelegde acceptatieniveau.

Voorafgaande aan het opruimen van asbestbevattende materiaal na een incident (brand / storm) dient het aangegeven stappenplan te worden doorlopen. Zie bijvoorbeeld het Informatieblad Plan van Aanpak Asbestbrand 2006.

SC-530 is niet van toepassing op asbest in bodem.

3.1. Beschrijving schema

Het werkveldspecifieke certificatieschema voor het zorgvuldig, arbeids- en milieuhygiënisch verwijderen van asbest, ‘SC-530’ is door Ascert voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief de aanpassingen in het kader van de aanscherping van de eisen3 – vastgesteld middels een statische verwijzing in het Arbobesluit of Arboregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD Asbest p/a Stichting Ascert, info@ascert.nl.

3.2. Actieve partijen

Binnen de Stichting Certificatie Asbest zijn met name actief:

  • Centraal College van Deskundigen Asbest;

  • Werkkamer Asbest;

  • Centrale Examencommissie;

  • De certificatie-instellingen; vermeld op www.ascert.nl onder CKI ’s;

  • De certificaathouders; vermeld in het Ascert Register (zie www.ascert.nl).

3.3. Risicoanalyse en afbreukcriteria

3.3.1. Algemeen

Vanwege de goede eigenschappen is Asbest in het verleden veel gebruikt, bijvoorbeeld in gebouwen en woningen. Asbestvezels kunnen bij inademing echter diep in de longen doordringen en op termijn buikvlieskanker, longvlieskanker en asbestose (stoflongen) veroorzaken. Hieraan sterven jaarlijks in Nederland naar schatting zo'n 700 mensen. De termijn tussen blootstelling en ziek worden kan tientallen jaren duren. IenM is samen met SZW en VWS verantwoordelijk voor regelgeving over asbest. Bij activiteiten in het kader van de verwijdering van asbest is er een risico dat er asbestvezels in de ademzone van werknemers komen. Het aantal vezels tijdens de activiteiten is onderscheiden in drie afzonderlijke risicoklassen:

  • 1. Risicoklasse 1: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) kleiner dan 0,01 vezel/cm3;

  • 2. Risicoklasse 2: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) tussen de 0,01 en 1 vezel/cm3;

  • 3. Risicoklasse 3: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) hoger dan 1 vezel/cm3.

Conform het Arbeidsomstandighedenbesluit is aan deze drie risicoklassen (onderstaande tabel) een eigen specifiek veiligheidsregime gekoppeld.

Risicoklasse

Beschrijving van de belangrijkste kenmerken

Lit. 2

1

Blootstellingsniveau < 0,01 vezels/cm3 (10.000 vezels/m3)

Licht regime, vergelijkbaar met de oude ‘vrijstellingsregelingen’.

Art. 4.44

2

Blootstellingsniveau 0,01 tot 1 vezels/cm3 (10.000 tot 1.000.000 vezels/m3)

Standaardregime conform de SC-530.

Art. 4.48

3

Blootstellingsniveau > 1 vezels/cm3 (> 1.000.000 vezels/cm3)

Verzwaard regime conform SC-530, uitsluitend voor verwijdering van ‘risicovolle’ niet-hechtgebonden materialen zoals spuitasbest, leiding- en ketelisolatie, brandwerend board en asbestkarton.

Art. 4.53a

3.3.2. Risicoanalyse niveau asbestverwijdering

Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om risico’s te definiëren en maatregelen te nemen. Deze beogen de risico’s m.b.t. asbestvezelemissie/besmetting uit te bannen. De maatregelen zijn er in twee vormen en kunnen bestaan uit afstand tot de bron of uit technische maatregelen, zoals directe maatregelen om de risico’s uit te bannen en daarmee asbestvezelbesmetting te voorkomen. Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf de centrale gebeurtenis niet uitbannen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen.

Als de maatregelen zijn gedefinieerd dan dienen deze ingericht en onderhouden te worden. Dit laatste stelt eisen aan het asbestverwijderingsbedrijf en haar medewerkers. Als de maatregelen zijn geplaatst, dan is de inspectie en het onderhoud van de maatregelen noodzakelijk. De directe oorzaak van asbestvezelbesmetting is per definitie één of meerdere falende maatregelen.

Centrale gebeurtenis

Optredende risico’s

Maatregelen

In SC-530 par.

Management factoren

Asbestvezelemissie

1. Niet beheerste asbestverwijdering

2. Asbestvezelemissie

1

Onafhankelijkheid verwijderingsbedrijf van asbestinventarisatiebedrijf

7.2.1

SC-530

2

Onafhankelijkheid verwijderingsbedrijf van eindbeoordelingsinstelling

7.2.1

3

Passende werkvoorbereiding

7.12

4

Passend werkplan

7.14.4

5

Acceptatie van werkplan

7.14.7

6

Uitvoering conform werkplan

7.15

7

Passend reageren op afwijkende situaties

7.13.3

8

Eindbeoordeling juist uitgevoerd en juist gerapporteerd

7.16.3 7.16.5

9

Laatste controle juist uitgevoerd en juist gerapporteerd

7.16.6

10

Juiste afvoer van asbestafval

7.17

11

Geldigheidscondities

4.6

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het werkveldspecifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte en intrekking van certificaten, procedures bij het uitvoeren van initiële en periodieke beoordelingen, afhandeling van klachten en het eventuele verzoek tot herziening daarvan.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat certificaathouder dient bij een CKI (zie www.ascert.nl), in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in tot het uitvoeren van de certificatieprocedure.

Vervolgens verstrekt de CKI informatie over de gang van zaken bij de afhandeling van de aanvraag.

4.3. Procedures

In het kader van de initiële certificatie van het asbestverwijderingsbedrijf worden verschillende processen doorlopen.

De CKI dient:

  • aangewezen te zijn door het ministerie van SZW voor het uitvoeren van de betreffende keuringen;

  • een samenwerkingsovereenkomst te hebben gesloten met Stichting Ascert.

Daarnaast is de CKI verplicht de aanvrager schriftelijk te informeren over de regels, voorwaarden en procedures die verband houden met het afgeven, intrekken, etc. van het certificaat. Zonder enige vorm van discriminatie jegens de aanvrager. In het kader van het certificatieproces worden de volgende procedures doorlopen:

  • Afhandeling van de aanvraag voor de initiële certificatie

  • Aanvragen / certificaten bij een andere, of meer dan één, CKI

  • Verloop toelatingsbeoordeling

  • Meerdere filialen/vestigingen

  • Initiële beoordeling

  • Het afronden dan wel afbreken van de initiële beoordeling

  • Toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie

  • Tijdsbesteding initiële beoordeling

  • Rapportage

Onderstaand wordt dit nader uitgewerkt.

4.3.1. Afhandeling aanvraag initiële certificatie

Een CKI dient een aanvraag voor het certificaat in overeenstemming met een door hem opgesteld reglement te behandelen. De CKI is verplicht de kandidaat schriftelijk te informeren over de daarin vastgestelde regels, voorwaarden en procedures die verband houden met de behandeling van de aanvraag voor het certificaat.

4.3.2. Aanvragen van een procescertificaat

Bij de aanvraag gelden de volgende voorwaarden:

  • a) de aanvrager, wel of niet deel uitmakend van een concern, dient de aanvraag zelfstandig af te handelen;

  • b) Indien er sprake is van een certificatieverleden op het onderwerp van asbestverwijdering dient de kandidaat de volledige beoordelingsrapporten en correspondentie over de afgelopen drie jaar ter beschikking te stellen aan de certificatie-instelling. De CKI moet vooraf de aanvraag controleren of de kandidaat al geen certificaat heeft gehad bij een andere CKI en of deze is geschorst of ingetrokken. Indien het certificaat is geschorst of ingetrokken moet de CKI de aanvraag niet accepteren en de kandidaat terugverwijzen naar zijn oorspronkelijke CKI.;

  • c) een aanvraag voor een certificaat voor een bedrijf waarvan het certificaat al dan niet op verzoek van de certificaathouder tot uiterlijk 12 maanden eerder werd ingetrokken, wordt niet in behandeling genomen;

  • d) een aanvraag voor een certificaat voor een (rechts)persoon van wie een certificaat al dan niet op verzoek van de certificaathouder tot uiterlijk 12 maanden eerder werd ingetrokken, wordt niet in behandeling genomen.

Indien een certificaathouder meedeelt zijn certificaat in te leveren, is dit een aanvraag om het certificaat in te trekken. Het certificaat is pas ingetrokken als de CKI per besluit op de aanvraag heeft beslist (en het certificaat heeft ingetrokken). De mededeling (aanvraag) moet schriftelijk of elektronisch gebeuren. De aanvraag om een certificaat in te trekken, kan niet mondeling gedaan worden. De termijn van 12 maanden van sub c en d loopt vanaf de dagtekening van het besluit van de CKI waarbij het certificaat is ingetrokken.

4.3.3. Beperkte duur toelatingsbeoordeling

Het verloop van de toelatingsbeoordeling, vanaf de eerste beoordeling op projectlocatie tot de beslissing over al dan niet verlening van het certificaat, is gemaximeerd op 4 maanden. Als de overschrijding is te wijten aan de aanvrager, vervallen de beoordelingsresultaten van de kandidaat.

4.3.4. Meerdere filialen/vestigingen

Onderscheid wordt gemaakt in:

  • a) zelfstandige ondernemingen, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel

  • b) ondernemingen, ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, die onderdeel uitmaken van een concern (zie tevens par. 7.1). Zij dienen zelfstandig bij een en dezelfde certificatie-instelling het procescertificaat aan te vragen. Het procescertificaat wordt op de naam van de onderneming gesteld en opgenomen in het Ascert-register, met eenzelfde Ascert-code voor alle deelnemende ondernemingen, met per deelnemende onderneming een subcode.

    Toelichting:

    • dochteronderneming A: Ascert-code 03-C030014.01a

    • dochteronderneming B: Ascert-code 03-C030014.01b

  • c) vestigingen/filialen van één onderneming, waarbij alleen de onderneming is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (zie tevens par 7.1). De onderneming dient bij een certificatie-instelling het procescertificaat aan te vragen.

Het procescertificaat wordt op de naam van de onderneming gesteld. Alleen de onderneming wordt opgenomen in het Ascert-register. De vestigingen/filialen worden op het procescertificaat vermeld. Elk filiaal/vestiging dient een succesvolle vestigingsbeoordeling, bedoeld in par. 4.3.5.B.1, en twee bijbehorende succesvolle beoordelingen op projectlocaties, bedoeld in par. 4.3.5.B.2 te hebben ondergaan.

4.3.5. Initiële beoordeling

Het doel van het door de CKI uit te voeren beoordeling is om vast te stellen of aan alle eisen in de SC-530 wordt voldaan. De beoordeling bestaat uit:

   

A. Beoordeling van de documentatie

Onderzocht wordt of datgene wat volgens het certificatieschema schriftelijk vastgelegd dient te zijn, ook daadwerkelijk is vastgelegd in de eigen kwaliteitsdocumentatie (kwaliteitshandboek en daarmee samenhangende documentatie).

B. Beoordeling van de implementatie

Nadat is vastgesteld dat de documentatie aan de gestelde eisen voldoet, wordt de implementatie van het gedocumenteerde systeem onderzocht. Deze beoordeling bestaat uit de onder B.1 en B.2 genoemde onderdelen en vindt plaats aan de hand van gemaakte afspraken tussen de CKI en het (kandidaat)-asbestverwijderingsbedrijf.

B.1 Beoordeling op de vestiging(en) van de kandidaat c.q. het asbestverwijderingsbedrijf.

Op de vestiging(en) wordt onderzocht of de delen van het kwaliteitssysteem die op de vestiging kunnen worden onderzocht, in samenhang met het hele kwaliteitssysteem, voldoen aan de eisen zoals gesteld in het certificatieschema SC-530 en de kwaliteitsdocumentatie van de kandidaat.

B.2 Beoordeling op projectlocaties.

Per filiaal/vestiging wordt op tenminste twee projectlocaties beoordeeld of ook de praktische uitvoering van de asbestverwijdering voldoet aan het certificatieschema SC-530 en de eigen kwaliteitsdocumentatie. De bouwwerken of objecten waaruit asbest dient te worden verwijderd dienen, naar het oordeel van de CKI, naar aard en omvang voldoende representatief te zijn om de uitvoeringsaspecten uit de SC-530 goed te kunnen beoordelen. Zo dient minimaal één project in containment te worden beoordeeld.

4.3.6. Aanvraag en toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie

Een kandidaat wordt voor de duur van de beoordeling op twee projectlocaties waar de beoordeling door de CKI plaatsvindt, gelijkgesteld aan een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf, òf in geval van een extra beoordeling op drie projectlocaties. De daarbij geldende voorwaarden zijn dat:

  • Bij de CKI een schriftelijke aanvraag is ingediend voor de verwerving van het certificaat;

  • De kandidaat voldoet aan de in SC-530 gestelde eisen, voor zover de beoordeling, bedoeld in par. 4.3.5A betreft.

Na blijk van het voldoen aan genoemde voorwaarden stelt de CKI de aanvraag op voor elke projectlocatie die in de beoordeling van de kandidaat zal worden betrokken. Op grond van de volgende criteria dient Ascert schriftelijke toestemming op de aanvraag gegeven te hebben:

  • De twee projecten dienen van elkaar te zijn onderscheiden door verschillende opdrachtgevers en inventarisatielocaties, verschillende asbestinventarisatiebedrijven en inspectie-instellingen/laboratoria voor de controle na asbestverwijdering;

  • Volledig ingevuld aanvraagformulier SC-530 Bijlage C;

  • Goedkeurende verklaring van de CKI dat het werkplan voldoet aan de bepalingen in SC-530;

  • Vermelding van het asbestinventarisatiebedrijf (incl. Ascert-code);

  • Vermelding van de identificatiecode van het asbestinventarisatie- rapport;

  • Goedkeurende verklaring van de CKI dat het inventarisatierapport voldoet aan SC-540 incl. brongerelateerde en herleidbare risicoclassificatie.

4.3.7. Het afronden dan wel afbreken van de initiële beoordeling

De beoordeling kan slechts worden afgerond, indien de kandidaat minimaal 2 volledige asbestverwijderingswerken heeft uitgevoerd, die aan de eisen van de SC-530 voldoen.

Daarbij dient onderscheid te zijn in werk in containment en openlucht

De beoordeling wordt zonder verlening van het certificaat afgebroken indien:

  • het resultaat van de beoordeling op de vestiging, bedoeld in par. 4.3.5.B.1, ook na een tweede beoordeling op die vestiging niet voldoet aan de eisen;

  • het resultaat van de extra beoordeling op locatie, bedoeld in par. 4.3.6, niet voldoet aan de eisen;

  • de kandidaat op een of meer projectlocaties werkzaamheden verricht waarvoor geen voorafgaande toestemming van Ascert is verkregen.

Indien de kandidaat wiens beoordeling is afgebroken opnieuw het certificaat wil verwerven, dienen alle stappen van de beoordeling opnieuw te worden doorlopen.

4.3.8. Tijdsbesteding initiële beoordeling

De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn. De tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

  • kwaliteitsdocumentatie en voorbeoordeling: 0,5 mandag;

  • implementatie op vestiging: 0,5 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; max. 2 beoordelingen per dag.

4.3.9. Rapportage

De geregistreerde waarnemingen en bevindingen met dekking op alle eisen bij initiële beoordeling en op alle eisen over de certificatieperiode worden aan de kandidaat gerapporteerd conform de richtlijnen in de vigerende versie van ISO 19011. Op basis van SC-530 Bijlage C ‘Aanvraag van toestemming voor werkzaamheden op projectlocatie’ worden de asbestverwijderingswerken met de gegevens over de kandidaat bij Ascert geregistreerd.

4.3.10. Gebruik van het certificaat

Het gebruik van het certificaat is gebonden aan een door Ascert verleend gebruiksrecht op het Ascert Beeldmerk

4.4. Beslissing inzake het certificaat

De beslissing inzake de afgifte van het certificaat wordt genomen door een functionaris van de CKI die is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem van de CKI, als certificaatbeslisser, en de procedures conform par. 4.3 en die niet betrokken is geweest bij de initiële beoordeling.

Aan de hand van de uitkomst van de initiële beoordelingen zal de auditor binnen de gestelde termijn een rapport opmaken en een advies opstellen betreffende het al dan niet afgeven van het certificaat. Dit advies wordt binnen de gestelde termijn samen met de vastgelegde resultaten van de beoordeling voorgelegd aan de certificaatbeslisser.

4.5. Geldigheidsduur van het certificaat

Het certificaat is, behoudens tussentijdse intrekking, maximaal drie jaar geldig.

4.5.1. Hercertificatie

Tenzij de certificaathouder schriftelijk te kennen heeft gegeven het certificaat niet te willen voortzetten, zal de CKI in het laatste jaar van de lopende certificatieperiode de jaarlijkse beoordelingen bij de filialen/vestigingen uiterlijk drie maanden voor vervaldatum van het certificaat dienen te hebben afgerond.

4.5.2. Hercertificatie na intrekking

Indien een certificaathouder na een intrekking (zie par. 5.5.4) opnieuw gecertificeerd wil worden, dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. De termijn tussen intrekken en het indienen van de aanvraag voor een nieuw certificaat is 12 maanden. De intrekking is niet van toepassing bij 5.2.3.

Ook voor een bedrijf waarvan het certificaat is ingetrokken, dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. De termijn tussen intrekken en het indienen van de aanvraag voor een nieuw certificaat is 12 maanden.

4.6. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden de volgende condities gesteld.

  • a) Het certificaat is onverbrekelijk verbonden met het asbestverwijderingsbedrijf, geregistreerd bij de Kamer van Koophandel.

  • b) In het geval het bedrijf ophoudt te bestaan wordt per direct het certificaat ingetrokken;

  • c) Het aantoonbaar voldoen aan de bepalingen, waarnaar verwezen wordt in de risicoanalyse par 3.3.2 en bedoeld om de aldaar benoemde risico’s uit te bannen;

  • d) Een kandidaat die eerder in het bezit was van een geldig certificaat en van wie het certificaat is ingetrokken kan binnen de periode van 12 maanden na datum van intrekking geen nieuwe aanvraag indienen.

4.7. Klachten

4.7.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de gecertificeerde bedrijven als de gebruikers van certificaten. Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn;

  • De klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, beoordelen en onderzoeken van de klacht; de wijze van volgen en vastleggen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd;

  • Het besluit over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen(en) die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

  • In overleg met de cliënt en de indiener van de klacht moet worden bepaald of en in hoeverre de klacht en de oplossing daarvan openbaar worden gemaakt.

4.7.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. Het reglement van de CKI is bepalend voor de verdere afhandeling van deze klachten. Indien uit de extra beoordeling blijkt dat de klacht terecht is, wordt deze als extra beoordeling in rekening gebracht. Indien blijkt dat de klacht onterecht is, wordt de extra beoordeling beschouwd als een reguliere (project) beoordeling, die de eerstvolgende, in de toekomst geplande beoordeling vervangt.

4.7.3. Klachtenregeling

4.7.3.1. Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor elke klacht (tekortkoming, verbetervoorstel) wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

4.7.3.2. Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze in een brief, fax of e-mail te verwoorden. Als een klacht in de vorm van een brief, fax of e-mail binnenkomt wordt deze meteen (direct na het inschrijven in binnengekomen post) naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht. De kwaliteitsmanager registreert de klacht, neemt deze over op het klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het formulier tekortkoming in het vak eigenaar en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk (brief, e-mail, fax) over de ontvangst van de klacht.

4.7.3.2.1. Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte; legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

4.7.3.2.2. Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij. De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier in het vak verbetervoorstel. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier in het daarvoor bestemde vak. De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht. De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier in het vak bevindingen vervolgonderzoek. De kwaliteitsmanager archiveert de documenten van de klachtafhandeling.

4.8. Bezwaarschriftenprocedure

4.8.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen beslissingen van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.8.2. Werkwijze

4.8.2.1. Algemeen

  • Een door of namens de CKI genomen beslissing, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • De CKI stelt in haar correspondentie de belanghebbende in kennis van de mogelijkheid een bezwaarschrift tegen een beslissing in te dienen door middel van de volgende clausule:

    ‘ Ingevolge de CKI procedure ’bezwaarschriftenprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot deze beslissing een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom de gegeven beslissing niet juist gevonden wordt.

    Verzocht wordt bij het verzoek een kopie van die bestreden beslissing en van alle eventuele andere op de zaak betrekking hebbende documenten toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • a. naam en adres indiener;

    • b. dagtekening;

    • c. een omschrijving van de bestreden beslissing;

    • d. de gronden van het bezwaar.

  • Het bezwaarschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard:

    • a. indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest;

    • b. in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel.

  • Het bezwaarschrift wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • Het bezwaarschrift schorst niet de werking van de beslissing.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van de beslissing waartegen het bezwaarschrift is gericht.

4.8.2.2. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst onder verwijzing naar de toepassing van dit reglement.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot de beslissing en dient in beginsel binnen vier weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zake kundigen. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van de beslissing, en geen binding hebben met de belanghebbende.

    Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het bezwaarschrift is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • De persoon of personen die horen overtuigt/overtuigen zich of bij de totstandkoming van de beslissing de juiste procedures gevolgd zijn, en neemt kennis van de argumenten van belanghebbende(n) in elkaars aanwezigheid.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op bezwaar gevoegd.

  • De persoon of personen die horen brengt/brengen tevens advies aan de CKI.

4.8.2.3. Beslissing op bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

  • De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

  • De kwaliteitsmanager wordt op de hoogte gesteld van de afloop van de procedure.

  • De certificatiecoördinator archiveert alle betrokken documenten.

4.8.2.4. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op het bezwaarschrift wijzen op deze

    ogelijkheid.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD zorgt voor eenduidige norminterpretatie. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Toezicht

Het asbestverwijderingsbedrijf is onder dit certificatieregime wettelijk verplicht periodieke controles te ondergaan. Het doel van de periodieke controle is om de blijvende veiligheid bij asbestverwijdering en het bijbehorende kwaliteitsmanagement systeem van het asbestverwijderingsbedrijf zoveel mogelijk te waarborgen.

Het melden van een asbestverwijderingswerk en daarmee de overdracht van de relevante gegevens ervan, dient te geschieden met behulp van het Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS) vanaf het moment van inwerkingtreding.

5.1. Toegang

Onderstaand wordt aangegeven op welke wijze de certificaathouder toegang dient te verlenen en/of informatie ter beschikking dient te stellen om toezicht door de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen, waaronder de CKI, de RvA en de Arbeidsinspectie, mogelijk te maken.

  • 1. De certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen op zowel kantoor, als op projectlocaties, door of vanwege de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen waaronder de certificatie-instelling, Raad voor Accreditatie en Arbeidsinspectie.

  • 2. De certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn, aan de certificatie-instelling door te geven.

  • 3. De certificaathouder is verplicht de gegevens van een asbestverwijderingswerk t.b.v. beoordeling op locatie bekend te maken bij de toezichthoudende en handhavende (overheids-)instellingen.

  • 4. Het melden van een asbestverwijderingswerk en daarmee de overdracht van de relevante gegevens van een asbestverwijderingswerk dient te geschieden met behulp van het Webportaal Arbeidsinspectie (zie bijlage A).

5.2. Frequentie van het toezicht

Nadat het certificaat is verleend, voert de CKI gedurende de certificatieperiode onderstaande periodieke beoordelingen bij de certificaathouder uit.

5.2.1. Beoordeling op de vestiging

Er vindt tenminste één beoordeling op de vestiging per jaar plaats. Onderdeel van deze beoordeling is de dossierbeoordeling van tenminste vier asbestverwijderingsprojecten. Wanneer een asbestverwijderingsbedrijf, naast de hoofdvestiging, beschikt over één of meer filialen/vestigingen, vindt tevens naast de ene beoordeling per jaar op de hoofdvestiging, per filiaal/vestiging één beoordeling per jaar plaats.

5.2.2. Beoordeling op projectlocatie

Tijdens de looptijd van het certificaat vinden periodieke beoordelingen op projectlocaties plaats. De frequentie van de periodieke beoordelingen op de projectlocatie wordt vastgesteld op basis van het aantal projectdagen uit het voorgaande jaar (zie tabel 5.2.2). Daarbij geldt het volgende:

  • a) De beoordeling vindt onaangekondigd plaats.

  • b) Naast het aantal projectdagen4 dient er per jaar sprake te zijn van minimaal 7 aangemelde en uitgevoerde asbestwerken.

  • c) Onder één projectdag (deel) asbestverwijderingswerk wordt verstaan een kalenderdag (deel) waarbij op eenzelfde project met pak/masker asbest wordt verwijderd, opgeruimd en/of verpakt ongeacht het aantal asbestverwijderaars dat op deze (dit) kalenderdag(deel) het project mede uitvoert.

  • d) De bepaling van het aantal projectdagen worden onder asbestverwijderingswerk niet meegeteld:

    • werkzaamheden voor bijvoorbeeld opbouw van een containment en afvoer van asbesthoudend afval naar de stortplaats;

    • regendagen waarop niet gewerkt wordt;

    • pauzes en verzuim van werknemers.

  • e) Indien het asbestverwijderingsbedrijf kan aantonen dat het bedrijf één of enkele grote verwijderingsopdrachten uitvoert, kunnen de minimaal zes beoordelingen (zie tabel 5.2.2.) bij verschillende deelprojecten worden uitgevoerd. Echter wel onder de voorwaarde dat deze naar grootte en complexiteit, naar het oordeel van de CKI, voldoende representatief zijn om de uitvoeringsaspecten uit de SC-530 te kunnen beoordelen.

Tabel 5.2.2: Beoordelingen per jaar uit te voeren op projectlocatie per certificaathouder

Aantal projectdagen per jaar

Totaal aantal beoordelingen op projectlocatie per periode van 12 maanden na certificaatverlening

35–140

6

141–240

7

241–440

8

441–640

9

641–840

10

841 en meer

11

Toelichting op tabel

  • De minimale omvang van het totale asbestverwijderingswerk dient minimaal 35 projectdagen te zijn, verdeeld over minimaal 7 projecten onder risicoklasse 2 of 3;

  • Bij een minimum van 35 projectdagen, verdeeld over minimaal 7 projecten, worden er 6 asbestverwijderingsprojecten onverwacht beoordeeld;

  • De steekproef van onverwachte beoordelingen van asbestverwijderingsprojecten op locatie door de CKI loopt op naar een mogelijke frequentieverdeling van ongeveer 1 per maand (bij 841 projectdagen of meer, worden er per certificaathouder 11 asbestverwijderingsprojecten door de CKl beoordeeld);

  • De tijdsinspanning van de onverwachte beoordeling door de CKl per asbestverwijderingsproject is op minimaal 0,5 mandag gesteld;

  • Naar gelang de omvang van het asbestverwijderingsproject staat het de CKl vrij om meer tijd voor deze beoordeling van een dergelijk project met de certificaathouder over een te komen.

5.2.3. Periodieke beoordeling op projectlocatie tijdelijk niet mogelijk

Indien door omstandigheden het in tabel 5.2.2 aangegeven aantal beoordelingen op projectlocatie over een periode van 12 maanden niet kan worden uitgevoerd, dienen de ontbrekende aantallen in de direct daaropvolgende periode van 12 maanden alsnog te worden uitgevoerd. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast. Deze maatregel kan slechts één keer in 4 opeenvolgende perioden van 12 maanden worden toegepast.

5.2.4. Rapportage door CKI over de beoordeling

De resultaten van de beoordelingen door de CKI worden tussentijds aan het asbestverwijderingsbedrijf gerapporteerd conform de richtlijnen in NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002.

5.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

In deze paragraaf is aangegeven op welke wijze de CKI de beoordelingen invult. De wijze waarop is afgeleid van de opgestelde risicoanalyse.

5.3.1. Tijdsbesteding bij periodieke beoordeling en hercertificatie

De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn; de tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

  • Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging: 1 mandag;

  • beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; max. 2 beoordelingen per dag.

5.3.2. Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

De CKI dient, in geval van het combineren van beoordelingen, met de beoordelingsrapportage aannemelijk en aantoonbaar te kunnen maken dat bij beoordeling per vestiging de minimale vereisten van SC-530 gedurende de certificatieperiode worden onderzocht. Beoordelingen op projectlocaties staan op zich zelf en dienen conform het bepaalde in 5.2.2 uitgevoerd te worden.

5.4. Verslag van bevindingen

5.4.1. Rapportage aan de CH

De CKI stelt conform de richtlijnen in de vigerende versie van NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002 een verslag op van haar bevindingen tijdens de tussentijdse audit. Dit verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder. Deze kan hiertegen een klacht indienen (zie hiervoor par. 4.7).

5.4.2. Rapportage aan CKI-persoon

Indien naar het oordeel van de CKI-proces de onder SC-530 par. 5.5.2 geconstateerde afwijkingen toe te schrijven aan medewerkers met een persoonscertificaat DTA/DAV zal de CKI-proces het desbetreffende afwijkingsrapport direct en rechtstreeks melden en rapporteren aan de persoonscertificaat verlenende instelling.

5.5. Sancties bij geconstateerde afwijkingen

Indien blijkt dat een certificaathouder en de onder zijn verantwoordelijkheid voor te bereiden en uit te voeren processen niet of niet meer voldoen aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema, , dient de CKI de sancties die zijn voorgeschreven in dit schema op te leggen. Bij de constatering van de afwijkingen en de toepassing van sancties dient de CKI dwingend tabel 5.5.3 (Bijlage H) toe te passen.

5.5.1. Algemeen

Voor het algemene kader van sancties bij geconstateerde afwijkingen wordt verwezen naar Bijlage I.

5.5.2. Escalatieladder

5.5.2.1. Inleiding

Indien door een door de minister van SZW aangewezen certificatie-instelling wordt geconstateerd dat een certificaathoudend asbestverwijderingsbedrijf een afwijking begaat volgens de in tabel 5.5.3 (Bijlage H) opgenomen bepalingen, dan wordt door de certificatie-instelling het certificaat van de certificaathouder (on-) voorwaardelijk ingetrokken of geschorst of ontvangt de certificaathouder een waarschuwing. Na intrekken van het certificaat kan de gewezen certificaathouder pas na 12 maanden een aanvraag indienen voor een nieuw certificaat. Ook voor het bedrijf kan pas na 12 maanden een aanvraag worden ingediend voor een nieuw certificaat. De periode van 12 maanden begint met ingang van de dag volgend op de dag waarop het besluit in werking treedt waarbij het certificaat is ingetrokken. Na de constatering van een Cat III afwijking dient de certificaathouder binnen 2 maanden een interne corrigerende maatregel te hebben ingevoerd, waarna de CKI binnen een maand deze maatregel definitief moet hebben beoordeeld. Binnen de termijn van 3 maanden kan de afwijking, in positieve zin ( Cat III opgeheven) dan wel negatieve zin (verzwaring van Cat III naar Cat I) afgesloten zijn.

Indien in een concernsituatie met meerdere zelfstandige ondernemingen, die bij eenzelfde CKI onder procescertificaat staan, van een onderneming het certificaat (on)voorwaardelijk wordt ingetrokken of geschorst zal de CKI alle andere gecertificeerde ondernemingen per direct onderwerpen aan een controle op die onderwerpen waarop een afwijking is geconstateerd die heeft geleid tot de sanctie.

5.5.2.2. Onderverdeling van afwijkingen

Voor de onderbouwing van de onderverdeling van de sanctie per afwijking wordt verwezen naar Bijlage J.

5.5.2.3. Verzwaring

Bij de toepassing van het hierboven onder par. 5.5.2.1 en 5.5.2.2 bedoelde, worden de volgende verzwaringen toegepast:

  • Indien tijdens een controle of onderzoek drie of meer afwijkingen, niet zijnde afwijkingen uit Categorie I, uit één categorie worden geconstateerd, dan worden deze drie of meer afwijkingen beschouwd als zijnde één afwijking uit de naastgelegen, hogere (zwaardere) Categorie;

  • Indien binnen een periode van één jaar zesmaal een afwijking van Categorie II, III, of IV is vastgesteld, dan wordt de zesde afwijking beschouwd als zijnde een afwijking uit de naastgelegen, hogere (zwaardere) Categorie. Dit betekent dat bij elke afwijking van Categorie II, III, of IV bepaald dient te worden of er in het jaar voorafgaand aan deze afwijking vijfmaal een afwijking van Categorie II, III, of IV is vastgesteld.

  • Indien op een bepaald moment meerdere feiten worden geconstateerd die in verschillende van de onder par. 5.5.2.1 en 5.5.2.2 genoemde categorieën vallen, dan zal het feit uit de zwaarste categorie bepalend zijn voor de door de certificatie-instelling te treffen sanctie.

5.5.3. Uitwerking per categorie in toetspunten

De vier categorieën waarop bij initiële en/of periodieke beoordeling van de (kandidaat-)certificaathouder sancties worden opgelegd zijn inclusief de onderverdeling in de afwijkingen uitgewerkt en opgenomen in tabel 5.5.3 (Bijlage H)

5.5.4. Sanctieprocedure

Het besluit inzake een sanctie met betrekking tot het procescertificaat asbestverwijdering vanwege geconstateerde afwijkingen door de CKI is gebaseerd op eigen onderzoek of op onderzoek door toezichthoudende en handhavende overheidsinstellingen (Arbeidsinspectie, VROM-Inspectie, (Milieu)politie, Gemeenten).

5.5.4.1. Eigen onderzoek CKI

De CKI zal moeten vaststellen of er sprake is van een Categorie I, II, III of IV afwijking of dat er geen afwijking is. Hiervoor moet zij feiten vaststellen. De kaders daarvoor zijn:

  • Het periodiek toezicht (kantoor- en projectlocaties) (zie SC-530 Hoofdstuk 5)

  • Klachten conform SC-530 par.4.7

Indien bij een Categorie I of II afwijking wordt geconcludeerd dat een gecertificeerde DTA/DAV niet competent is, maakt de CKI-proces hier een afwijkingsrapport van op met zijn bevindingen en conclusie. De CKI-proces stuurt hiervan een afschrift aan de betreffende CKI-persoon.

5.5.4.2. Onderzoek door overheidsinstellingen

Indien onderzoeken door toezichthoudende overheidsinstellingen leiden tot proces-verbaal, rapport van bevindingen of een boeterapport kan direct aan de hand van Bijlage H worden bepaald of sprake is van een of meer afwijkingen. Desnoods wordt nader onderzoek verricht door de CKI.

Het is ook mogelijk dat de CKI alleen een melding krijgt van de toezichthoudende overheidsinstellingen. In dat geval zal de CKI (bij een voldoende duidelijk en onderbouwde melding) zelf onderzoek moeten doen.

Bij meldingen door overheidsinstellingen dient de CKI de betreffende overheidsinstelling te berichten wat met de melding is gedaan.

5.5.4.3. Sanctie

Nadat de CKI heeft vastgesteld, op basis van de vaststaande feiten door eigen onderzoek of dat van een toezichthoudende overheidsinstelling, dat er sprake is van een afwijking van categorie I, II of III is de gang van zaken aan de orde als beschreven in par. 5.5.4.4.

5.5.4.4. Zienswijzeprocedure

Indien er een afwijking Categorie I, II, III of IV is vastgesteld stuurt de CKI een kennisgeving van (on)voorwaardelijke intrekking of schorsing aan de certificaathouder. In deze kennisgeving wordt medegedeeld dat de CKI voornemens is om het certificaat (on)voorwaardelijk in te trekken, te schorsen dan wel een waarschuwing te geven. Zij motiveert waarom, hetgeen neerkomt op het motiveren waarom er sprake is van een categorie I , II, III of IV afwijking. Verder stelt zij de certificaathouder in de gelegenheid om binnen twee weken op dit voornemen te reageren via een zogenaamde zienswijze.

Nadat de CKI de zienswijze heeft ontvangen of de twee weken zijn verstreken zonder dat er een zienswijze is ontvangen, beoordeelt de CKI binnen één week of zij het voornemen moet doorzetten. Als nog steeds is aangetoond dat er sprake is van een afwijking, zal de CKI de sanctie opleggen. Het kan zijn dat de feiten dermate bestreden zijn dat niet langer vaststaat dat er sprake is van een categorie I, II, III of IV afwijking of dat nader onderzoek nodig is. Dit nadere onderzoek dient binnen 4 weken te zijn afgerond. De certificaathouder wordt hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Als de CKI van oordeel is dat er nog steeds sprake is van een categorie I, II, III of IV afwijking, trekt zij het certificaat (on)voorwaardelijk in respectievelijk schorst zij het certificaat, dan wel geeft zij een waarschuwing.. Ook hierin wordt opgenomen waarom er sprake is van een Categorie I, II, III of IV afwijking. De CKI meldt categorie I, II en III afwijkingen aan de Arbeidsinspectie.

Bij Categorie II of Categorie III afwijkingen volgt altijd een extra beoordeling door de CKI op kantoor of projectlocatie.

5.6. Kosten van onderzoek

De kosten die voortvloeien uit onderzoek dat wordt verricht naar aanleiding van een melding of naar aanleiding van de mogelijkheid van een afwijking komen voor rekening van de certificaathouder. Dat geldt eveneens voor de kosten van extra toezicht dat moet worden gehouden, omdat een afwijking is geconstateerd.

Deel II. Normen

Deel II van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat of verklaring voor producten in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie(zie hoofdstuk 6);

  • de inhoudelijke eisen die gelden voor het certificaat (zie hoofdstuk 7);

  • de wijze waarop het voldoen aan de eisen wordt beoordeeld en gerapporteerd (zie hoofdstuk 8);

  • te stellen eisen aan format van het certificaat(zie hoofdstuk 9).

In de tekst is ter ondersteuning en verduidelijking aanvullende informatie gegeven in de vorm van Toelichting, Opmerking en Uitwerking. Deze toevoegingen hebben een informatief karakter.

6. Onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema SC-530 is door SCA voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arbeidsomstandighedenregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp van certificatie betreft het proces van het verwijderen van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen voorafgaand aan sloop, renovatie of onderhoud in bouwwerken en objecten en na een incident incl. de oplevering van het asbestverwijderingswerk volgens de eisen van het certificatieschema. met als resultaat een locatie vrij van bronnen met secundaire asbestvezelemissie

7. Eisen

De gezondheid van de direct betrokkenen bij een asbestverwijderingswerk wordt niet in gevaar gebracht wanneer conform de opdracht van de beheerder/eigenaar van het bouwwerk/object, tot gehele of gedeeltelijke verwijdering, wordt voldaan aan de, in dit certificatieschema vastgelegde eisen.

Administratieve eisen

7.1. Asbestverwijderingsbedrijf of -concern

Het asbestverwijderingsbedrijf dient de volledige groeps/holdingstructuur, bestuurlijke verhoudingen, eigendomsverhoudingen, aanwezige certificaten op het gebied van asbest zowel bedrijfsmatig als persoonlijk, de personele invulling van de managementstructuur, doel en aard van de onderneming en haar dienstverlening volledig, actueel en schriftelijk te hebben vastgelegd en getekend door alle bestuurders van het bedrijf (conform KvK) te hebben voorgelegd aan de CKI. Het asbestverwijderingsbedrijf dient ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel of zusterorganisaties binnen de Europese Unie. Overheidsorganen, zoals gemeenten, politie en defensie, kunnen wel in het bezit zijn van een procescertificaat, maar behoeven niet ingeschreven te zijn bij de Kamer van Koophandel.

7.2. Relaties /combinaties asbestverwijderingsbedrijf en/of -concern binnen de asbestketen

7.2.1. Bedrijfsniveau

  • a) Het uitvoeren van combinaties van:

    • 1. asbestverwijderingswerk en asbestinventarisatie of;

    • 2. asbestverwijderingswerk en eindbeoordeling5 (eindcontrole na asbestverwijdering) binnen een onderneming is niet toegestaan.

  • b) Gecombineerd aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij:

    • 1. een asbestverwijderingsbedrijf en een asbestinventarisatiebedrijf of;

    • 2. een asbestverwijderingsbedrijf en eindbeoordelingsinstelling is niet toegestaan.

  • c) Gecombineerd vervullen van een bestuursfunctie door natuurlijke of rechtspersonen in:

    • 1. een asbestverwijderingsbedrijf en een asbestinventarisatiebedrijf of;

    • 2. een asbestverwijderingsbedrijf en een eindbeoordelingsinstelling 2 is niet toegestaan.

  • d) De combinatie van aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij een asbestverwijderingsbedrijf met bestuurderschap in een asbestinventarisatiebedrijf of een eindbeoordelingsinstelling is niet toegestaan.

  • e) De combinatie van bestuurderschap door natuurlijke of rechtspersonen in een asbestverwijderingsbedrijf met aandeelhouderschap bij een asbestinventarisatiebedrijf of een eindebeoordelingsinstelling is niet toegestaan.

  • f) Een asbestverwijderingsbedrijf moet de door haar aangenomen of aan haar opgedragen asbestverwijderingswerkzaamheden zelf uitvoeren. Zij mag deze werkzaamheden uitsluitend uitbesteden aan een ander gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.

Een overtreding door het bedrijf aan wie is uitbesteed, wordt beschouwd als een overtreding van het bedrijf dat heeft uitbesteed. In de sanctieprocedure tegen het uitbestedende bedrijf wordt de overtreding behandeld als ware zij door het uitbestedende bedrijf begaan.

7.2.2. Projectniveau

  • a) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of werknemers van het asbestverwijderingsbedrijf, dat verantwoordelijk is voor asbestverwijderingswerkzaamheden, werkzaamheden verrichten bij de asbestinventarisatie en/of de eindcontrole na asbestverwijdering.

  • b) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, bestuurders of werknemers binnen een concern waar het asbestverwijderingsbedrijf, dat verantwoordelijk is voor asbestverwijderingswerkzaamheden, deel van uit maakt, werkzaamheden verrichten bij de asbestinventarisatie en/of de eindcontrole na asbestverwijdering.

  • c) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, werknemers of bestuurders van het asbestverwijderingsbedrijf, dat verantwoordelijk is voor asbestverwijderingswerkzaamheden, de uitvoering van het project begeleiden c.q. directie daarop voeren.

  • d) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, werknemers of bestuurders binnen een concern waar het asbestverwijderingsbedrijf, dat verantwoordelijk is voor asbestverwijderingswerkzaamheden,deel van uit maakt, de uitvoering van het project begeleiden c.q. directie daarop voeren.

  • e) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, werknemers of bestuurders van het asbestverwijderingsbedrijf, dat verantwoordelijk is voor asbestverwijderingswerkzaamheden, de eindcontrole na verwijdering uitvoeren.

  • f) Binnen eenzelfde project is het niet toegestaan dat aandeelhouders, werknemers of bestuurders van één concern waar het asbestverwijderingsbedrijf, dat verantwoordelijk is voor asbestverwijderingswerkzaamheden, deel van uit maakt, de eindcontrole na verwijdering uitvoeren.

  • g) Het is niet toegestaan dat een asbestverwijderingsbedrijf en een asbestinventarsiatiebedrijf binnen hetzelfde project werkzaamheden verrichten indien er sprake is van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf.

  • h) Het is niet toegestaan dat een asbestverwijderingsbedrijf en een eindbeoordelingsinstelling binnen hetzelfde project werkzaamheden verrichten indien er sprake is van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van de eindbedoordelingsinstelling.

  • i) Het niet toegestaan dat een asbestverwijderingsbedrijf en een asbestinventarisatiebedrijf binnen hetzelfde project werkzaamheden verrichten indien er sprake is van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf.

  • j) Het is niet toegestaan dat een asbestverwijderingsbedrijf en een eindbeoordelingsinstelling binnen hetzelfde project werkzaamheden verrichten indien er sprake is van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van de eindbeoordelingsinstelling.

Alleen een gecertificeerd bedrijf mag het project en de werkzaamheden doen. Als het hiervoor mensen wil inlenen, kan dat. Maar het gecertificeerde bedrijf blijft verantwoordelijk.

7.3. Werkterrein en technisch kunnen

Het asbestverwijderingsbedrijf moet beschikken over beheerde documentatie waarin doel en aard van de dienstverlening van het bedrijf zijn vastgelegd.

7.4. Aansprakelijkheidsverzekering

Het bedrijf dient voor haar dienstverlening adequaat verzekerd te zijn.

7.5. Leverings-/contractvoorwaarden

Het asbestverwijderingsbedrijf moet beschikken over beschreven actuele leverings-/contractvoorwaarden.

Eisen aan de beheersing en borging asbestverwijdering

7.6. Algemene eisen

In overeenstemming met de eisen van dit certificatieschema moet het asbestverwijderingsbedrijf de beheersing en borging van het asbestverwijderen opzetten, documenteren, invoeren en onderhouden, alsmede de doeltreffendheid ervan continu verbeteren. Deze processen moeten worden bestuurd door het asbestverwijderingsbedrijf, in overeenstemming met de eisen in dit certificatieschema.

7.6.1. Verplichtingen bij asbestverwijdering

7.6.1.1. Verplichting asbestinventarisatierapport

Het verwijderen van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen uit een bouwwerk of object of na een incident is onderwerp van dit certificatieschema. Een verplichting daarbij is de aanwezigheid van een inventarisatierapport (zie SC-540). Dit is ter beschikking gesteld door de opdrachtgever, met een daarop gebaseerde omgevingsvergunning voor het slopen conform het Asbestverwijderingsbesluit.

Het gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf blijft als werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor de risicobeheersing en daarmee voor de veilige arbeidsomstandigheden.

7.6.1.2. Verwijderen conform inventarisatierapport

Het inventarisatierapport geeft de risicoklasse bij het verwijderen in combinatie met de verwijderingsmethoden, de verwijderingsmiddelen en de beschermingsmaatregelen. Het asbestverwijderingsbedrijf dient conform het inventarisatierapport te handelen (zie ook SC-530 par. 7.12.4.1 2e en 3e bullet)

7.6.2. Deskundig toezicht bij het werken met asbest

Conform het Arbeidsomstandighedenbesluit art. 4.54d lid 5 en 6 dienen asbestverwijderingswerkzaamheden te worden verricht door, of onder voortdurend toezicht van, een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest: Ascert-Persoonscertificaat DTA conform SC-510.

7.6.3. Werken met asbest

Conform het Arbeidsomstandighedenbesluit art 4.54d lid 7 dienen asbestverwijderingswerkzaamheden te worden verricht door een persoon die aantoonbaar in het bezit is van een certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest: Ascert Persoonscertificaat DAV conform SC-520.

7.7. Documentatie-eisen

Het bedrijf moet over procedures beschikken en deze op peil houden voor de beheersing van alle documenten die betrekking hebben op de in dit certificatieschema gestelde eisen voor de borging en beheersing van het asbestverwijderingsproces. Alle operationele documenten zijn door een daartoe aangewezen en bevoegd persoon beoordeeld op geschiktheid en doelmatigheid en vervolgens voor uitgifte vrijgegeven. Dit heeft betrekking op zowel nieuwe als gewijzigde documenten. De beheersing van documenten moet resulteren in:

  • De aanwezigheid van actuele documenten op die plaatsen waar de borging en beheersing van het asbestverwijderingsproces tot stand komt;

  • Een overzichtelijk en toegankelijk register voor het bijhouden van het documentenbestand, inclusief de aanvullingen, wijzigingen en de aard van de wijzigingen.

Bewaarperiode

  • Minimaal 40 jaar archivering van alle individuele arbeidsgezondheidskundige gegevens van de werknemers, direct betrokken bij het asbestverwijderen, waarbij de aard en de duur van de arbeid, alsmede de mate van blootstelling (vastgelegd in het logboek) worden vermeld;

  • Dossiers van opgeleverde projecten dienen minimaal 5 jaar te worden bewaard;

  • De originele certificaten van een eindbeoordeling na asbestverwijdering dienen minimaal vijf jaar te worden gearchiveerd;

  • Overige documenten conform de wettelijke regelingen.

Op de vestigingslocatie van het bedrijf dient SC-530 aanwezig te zijn.

7.8. Beheersing van registraties

Vastgesteld moet worden welke registraties er bijgehouden moeten worden om het bewijs te leveren van een doeltreffende werking van de beheersing en borging van het asbestverwijderen.

Registraties moeten leesbaar, gemakkelijk herkenbaar en terugvindbaar blijven. Een gedocumenteerde procedure moet worden vastgesteld om de beheersing te definiëren die nodig is voor de identificatie, het opslaan, de bescherming, het terugvinden, de bewaartermijn en de vernietiging van registraties.

7.9. Directieverantwoordelijkheid

7.9.1. Betrokkenheid van de directie

De directie moet het bewijs leveren betrokken te zijn bij de beheersing en borging van het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen en bij het continu verbeteren van de doeltreffendheid ervan door:

  • a) binnen het asbestverwijderingsbedrijf bij voortduring het belang kenbaar te maken dat wordt voldaan aan de eisen van de opdrachtgever en dat wordt voldaan aan de eisen in het certificatieschema, incl. de bijbehorende wet- en regelgeving;

  • b) het beleid vast te stellen met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen;

  • c) te bewerkstelligen dat doelstellingen zijn vastgesteld met betrekking tot de beheersing en borging van het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen;

  • d) directiebeoordelingen uit te (laten) voeren;

  • e) zorg te dragen voor de beschikbaarheid van middelen.

7.9.2. Tevredenheid van de opdrachtgever

Om de tevredenheid van de opdrachtgever te verhogen moet de directie er voor zorgen dat:

  • de eisen met betrekking tot het asbestverwijderingswerk vanwege de opdrachtgever zijn vastgelegd in het werkplan, o.a. ontleend aan het inventarisatierapport;

  • de opdrachtgever in de gelegenheid wordt gesteld na oplevering het project te evalueren en zonodig en zo mogelijk verbeteracties door te voeren.

7.9.3. Beleid

Met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen dient de directie ervoor te zorgen dat het beleid:

  • a) tevens het doel van het asbestverwijderingsbedrijf omvat;

  • b) de continue verbetering bevat van de doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen;

  • c) een kader biedt voor het vaststellen en beoordelen van de doelstellingen met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen;

  • d) kenbaar wordt gemaakt en begrepen wordt binnen de asbestverwijderingsbedrijf;

  • e) wordt beoordeeld op voortdurende geschiktheid.

7.9.4. Verantwoordelijkheid, bevoegdheid en communicatie

7.9.4.1. Verantwoordelijkheid en bevoegdheid

De directie moet bewerkstelligen dat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn gedefinieerd en kenbaar gemaakt binnen het asbestverwijderingsbedrijf.

7.9.4.2. Directievertegenwoordiger

De directie moet een lid van het management benoemen dat, ongeacht overige verantwoordelijkheden, de verantwoordelijkheid en bevoegdheid moet hebben om:

  • a) processen die nodig zijn voor de beheersing en borging van het asbestverwijderen vast te (laten) stellen, in te (laten) voeren en te (laten) onderhouden;

  • b) te (laten) rapporteren aan de directie over de prestaties van de beheersing en borging van het asbestverwijderen en eventuele noodzaak voor verbetering.

Opmerking:

De verantwoordelijkheid van een directievertegenwoordiger kan inhouden dat hij/zij samenwerkt met externe partijen voor zaken die betrekking hebben op de beheersing en borging van het asbestverwijderen.

7.9.4.3. Dta verantwoordelijk voor het eindproduct

Voor elk asbestverwijderingswerk dient de directie de DTA te benoemen, die verantwoordelijk is voor de totstandkoming van een correct vrijgegeven en opgeleverde locatie na uitvoering van het asbestverwijderingswerk.

7.9.4.4. Interne communicatie

De directie moet er voor zorgen dat passende communicatie plaatsvindt met betrekking tot de geschiktheid en doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen.

7.10. Directiebeoordeling

7.10.1. Algemeen

De directie moet de beheersing en borging van het asbestverwijderen minimaal een maal per jaar (laten) beoordelen. Het resultaat dient door de directie te worden ingezet om haar zorg en betrokkenheid bij de beheersing en borging tot uitdrukking te brengen, zodat deze bij voortduring geschikt, passend en doeltreffend is. Deze beoordeling moet tevens het onderzoeken van kansen voor verbetering omvatten, alsmede de noodzaak van wijzigingen in de beheersing en borging van het asbestverwijderen, met inbegrip van het beleid en de doelstellingen met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen. Registraties van directiebeoordelingen moeten worden bijgehouden.

7.10.2. Input voor de beoordeling

De input voor de directiebeoordeling moet informatie bevatten over:

  • a) resultaten van interne beoordelingen;

  • b) resultaten van externe beoordelingen door de certificatie-instelling, Arbeidsinspectie e.a.;

  • c) terugkoppeling van opdrachtgevers;

  • d) de resultaten van asbestverwijderingswerk met betrekking tot zorgvuldigheid, arbeidshygiëne en milieuhygiëne;

  • e) de bevindingen met de asbest inventarisatierapporten, vastgelegd in de evaluatieformulieren;

  • f) status van preventieve en corrigerende maatregelen;

  • g) vervolgmaatregelen van vorige directiebeoordelingen;

  • h) veranderingen die van invloed kunnen zijn op de beheersing en borging van het asbestverwijderen;

  • i) aanbevelingen ter verbetering.

7.10.3. Output van de beoordeling

De output van de directiebeoordeling moet bestaan uit de besluiten en maatregelen met betrekking tot:

  • a) verbetering van de doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen en de bijbehorende processen;

  • b) verbetering van het asbestverwijderingsproces;

  • c) behoeften aan middelen.

7.11. Management van middelen

7.11.1. Beschikbaar stellen van middelen

Het asbestverwijderingsbedrijf moet vaststellen welke middelen nodig zijn en er voor zorgen dat deze middelen aanwezig zijn om:

  • a) de beheersing en borging van het asbestverwijderen conform SC-530 in te voeren en te onderhouden en de doeltreffendheid ervan continu te verbeteren; en

  • b) de opdrachtgevertevredenheid te verhogen door te voldoen aan de eisen van opdrachtgevers.

7.11.2. Personeel

7.11.2.1. Bekwaamheid, bewustzijn en training

Het asbestverwijderingsbedrijf moet:

  • a) bepalen welke bekwaamheden het personeel nodig heeft dat werkzaamheden uitvoert die van invloed zijn op het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen;

  • b) in training voorzien of andere maatregelen treffen om hieraan te voldoen;

  • c) de doeltreffendheid van de getroffen maatregelen beoordelen;

  • d) bewerkstelligen dat het personeel zich bewust is van de relevantie en het belang van de activiteiten en hoe het bijdraagt aan het bereiken van de doelstellingen met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen; en

  • e) geschikte registraties bijhouden van opleiding (o.a. Leerling deskundig asbestverwijderaar LDAV; zie het reglement LDAV SC-525: versie 01, datum 15-09-2011), training, vaardigheden en ervaring en de wettelijk verplichte persoonscertificaten:

    • Deskundig asbestverwijderaar conform SC-520;

    • Deskundig toezichthouder asbestverwijdering conform SC-510.

7.11.2.2. Medische keuring/blootstellingsregistratie

De werknemers die blootstelling aan asbest riskeren, moeten in de gelegenheid worden gesteld om arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

  • bij indiensttreding;

  • zolang de blootstelling voortduurt tenminste eenmaal in de drie jaar.

De individuele arbeidsgezondheidskundige gegevens van de werknemers moeten in persoonlijke dossiers worden opgeslagen. De dossiers moeten tenminste 40 jaar na het eind van de blootstelling worden bewaard.

De werkgever is verplicht de bovengenoemde arbeidsgezondheidskundige onderzoeken aan de werknemers aan te bieden. Werknemers hebben echter het recht te weigeren een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Dit dient uit een eigen schriftelijke verklaring te blijken. Schriftelijk bewijs medische geschiktheid (of afstandverklaring) moet aantoonbaar zijn op de projectlocatie.

7.11.2.3. Interne beoordelaar

De interne beoordelaar moet aantoonbaar beschikken over:

  • algemene kennis van de gezondheidsrisico’s bij asbest, wet- en regelgeving, certificatieregelingen, persoonlijke beschermingsmiddelen, het asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsproces etc. Met het Ascert-Diploma Asbestdeskundige ADK (zie SC-570: versie 01, datum 15-11-2011) kan aan deze eis worden voldaan;

  • kennis van het eigen kwaliteitssysteem.

7.11.3. Bedrijfsinrichting en bedrijfsmiddelen

Het asbestverwijderingsbedrijf moet de bedrijfsinrichting en bedrijfsmiddelen bepalen, beschikbaar stellen en onderhouden die nodig zijn om het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen mogelijk te maken. Dit conform de eisen van de opdrachtgever.

Bedrijfsinrichting en bedrijfsmiddelen omvatten voor zover van toepassing:

  • a) gebouwen, werkruimte en bijbehorende voorzieningen;

  • b) procesuitrusting: zie onderstaande tabel 7.11.3;

  • c) ondersteunende diensten (zoals transport, communicatie etc.).

Het asbestverwijderingsbedrijf dient de middelen die zijn ingezet bij het verwijderen en transporteren van asbestbevattend materiaal na gebruik zodanig te reinigen dat er geen bronnen zijn met secundaire asbestvezelemissie c.q te verpakken en af te voeren (zie ook SC-530 par. 7.15.10 t/m 7.15.12).

Tabel 7.11.3 Procesuitrusting

Nr.

Arbeidsmiddelen

Keuringsgrondslag, c.q. -criteria

Keuringsperiode

 

Arbeidsmiddelen

Alle keuringen (en reparaties) te verrichten door een voor dat onderdeel gekwalificeerde monteur. dienen te voldoen aan de CE-keur ER-89/686/EEG

+/– 1 maand

1.

Elektrisch apparaat, incl. alle hieronder genoemde elektrische apparaten

Keuring volgens NEN 3140.

12 maanden

2.

Blusmiddel

Keuring volgens NEN 2559 en NEN-EN 671-1 t/m 3.

12 maanden

3.

Steigerwerk, ladder en overig klimmaterieel

Keuring volgens NEN-EN 2484, EN 131-1 t/m 5, NEN 2718.

12 maanden

4.

Persoonlijke beschermingsmiddelen en kleding (PBM)

Onderhoud, behandeling en controle:

• voor en na ieder gebruik op werking controleren en onderhouden cf. Arbowet, artikel 3;

• op een daartoe aangewezen geschikte plaats bewaren/opslaan;

• luchtfiltereisen dienen in overeenstemming te zijn met NEN-EN 143, 144, 12942.

12 maanden

5.

Harnasgordel, vanglijn en anti-valtoestel, lifeline, remchute

Keuring volgens NEN-EN 354, 355, 358, 360 t/m 363.

12 maanden

6.

Omgevingslucht (on-) afhankelijk adembeschermingsmiddel (ABM, O-ABM)

Keuring op pasvorm, beschadigingen, hoofdbanden, vizier, ademcapaciteit, weerstand in- en uitblaasventielen, ademautomaat, trekbeveiliging koppelstuk, luchtslangen, luchtopbrengst (min. 120, resp. 160 l/min. p.p. bij afhankelijke ABM en min. 300 l/min. p.p. plus 150 l/min. voor elke extra persoon bij 6 – 8 Bar bij onafhankelijke O-ABM), accu, duurtest accu (6 h) en motorunit volgens NEN-EN 132 t/m 144 en NEN-EN 12942.

12 maanden

7.

Mobiele decontaminatie-unit

Controle op:

• Legionella volgens een specifiek beheersplan;

• eindbeoordeling van tenminste de ‘vuile’ ruimte met visuele controle en minimaal één luchtmeting door een RvA Inspecties en Testen geaccrediteerd laboratorium;

• de goede werking van de afscheidingen tussen de drie compartimenten;

• onderdrukventilatie met een minimale ventilatievoud van 2x6 van de inhoud van de natte cel (minimaal 20 Pascal in de ‘vuile’ ruimte), waarbij de ventilatie zigzaggend en diagonaal van boven naar beneden (of andersom) van de schone naar de ‘vuile’ ruimte plaatsvindt;

• gas-, verwarmingskeuring volgens GIVEG;

• inrichting, dat met asbest vervuild water wordt opgevangen en gefilterd met een juist waterfilter(systeem), eindigend met een filtertrap met 5 micron poriëndiameter;

• de wagen volgens eisen Rijksdienst voor Wegverkeer.

12 maanden

8.

Watermanagementsysteem

Controle op:

• Legionella volgens een specifiek beheersplan (bij boiler-/doorstroomsystemen, facultatief bij volledige leeg-/droogloopsystemen);

• functionaliteit verwarmingsinstallatie;

• inrichting, dat met asbest vervuild water wordt opgevangen en gefilterd met een juist waterfilter(systeem), eindigend met een filtertrap met 5 micron poriëndiameter.

12 maanden

9.

Asbeststofzuigsysteem

• HEPA-filter moet voldoen aan NEN-EN 1822, filterklasse H13 of H14;

• HEPA-filter vervangen indien de lekdichtheid in de machine niet voldoet (uit te voeren met een photometer), of het volumedebiet van de machine door vervuiling van het filter is gereduceerd tot 75% of minder van de fabriekswaarde;

• rendementstest.

12 maanden

10.

Onderdrukmonitor/-meter

Calibratie volgens DIN 16086

12 maanden

11.

Onderdrukventilatiemachine (waaronder ook die van decontaminatie-units, overdrukcabines en droge stoffen zuiginstallaties / wagens)

• HEPA-filter moet voldoen aan NEN-EN 1822, filterklasse H13 of H14; het filter moet aan de belastbare zijde voorzien zijn van metalen beschermingsstrippen/-rooster;

• HEPA-filter vervangen indien de lekdichtheid in de machine niet voldoet (uit te voeren met een ohotometer), of het volumedebiet van de machine door vervuiling van het filter is gereduceerd tot 75% of minder van de fabriekswaarde;

• Controle op optredende luchtverplaatsing aan maximaal toelaatbare luchtverplaatsing voor het betreffende filter {in m3/h = filteroppervlak (m2) x 3600 (sec./h) x toelaatbare filtersnelheid (m/sec)};

• rendementstest en keuringen volgens NEN 50110-1;

• functionaliteitscontrole traploze regeling, urenteller e.d., waar van toepassing.

12 maanden

12.

Overdrukcabines / -machines

• Capaciteitstesten volgens NEN-EN 1822 1 t/m 5;

• in de cabine moet een overdruk van 100-300 Pascal heersen (50 Pascal voor machines van vóór 1997);

• koolwaterstofmeting < 5 ppm bij een meetperiode van minimaal 60 seconden;

• luchtopbrengst tussen de 40 en 120 m3/h;

• controleren plaats uitlaat, zodat geen gassen kunnen worden aangezogen;

• controleren dat de aangezogen lucht alleen via de filters kan toestromen;

• controleren automatische opstart, optische en akoestische signalering;

• bij de machine met overdrukcabine moet een filterlogboek aanwezig zijn, waarin staat aangegeven, welke filters aanwezig zijn en of deze op tijd zijn gewisseld.

12 maanden

13.

Verpakking van asbesthoudend materiaal

Asbesthoudend materiaal, asbestafval en asbestbesmet afval dat buiten het containment, de afgeschermde werkruimte, de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderingslocatie aanwezig is, dient  minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht met een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige folie (polyethyleen van min. 0,2 mm dikte) verpakt  te worden.

 

7.12. Het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen

7.12.1. Planning van een asbestverwijderingswerk

De bedrijfsprocessen, benodigd voor de uitvoering van een specifiek asbestverwijderingswerk, moeten door het asbestverwijderingsbedrijf zijn ingericht in samenhang met de beheersing en borging van het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen. Bij het plannen van een asbestverwijderingswerk moet het asbestverwijderingsbedrijf, voor zover van toepassing, voor het volgende zorgdragen:

  • a) Doelstellingen met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen en overige eisen voor een specifiek asbestverwijderingswerk.

  • b) het opstellen van een projectgerichte Risico-Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) en mede daarop gebaseerde V&G Plan Uitvoeringsfase6 en projectwerkplan inclusief standaardprocedures en werkmethoden, protocollen e.d. uit het bedrijfseigen kwaliteitshandboek.

    Toelichting:

    • In deze RI&E dient aandacht gegeven te zijn aan:

    • veilig werken op hoogte;

    • maatregelen tegen valgevaar en vallende voorwerpen;

    • veilig werken met chemicaliën, oplosmiddelen, etc.;

    • bescherming tegen lawaai;

    • bescherming tegen koolmonoxide;

    • bescherming tegen extreme temperaturen;

    • bescherming tegen hoogfrequente trillingen;

    • veilig werken met machines en arbeidsmiddelen;

    • toepassen van alle benodigde geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen;

    • omgevingsbescherming;

    • brongericht emissiebeperkend werken;

    • de verplichting om bij ter beschikking hebben van afdoende alternatieve technieken en methoden deze alternatieven dan ook daadwerkelijk te gebruiken.

  • c) het opstellen van documenten (o.a. RI&E, V&G Plan, projectwerkplan) en het beschikbaar stellen van middelen die specifiek zijn voor een asbestverwijderingswerk.

  • d) de vereiste specifieke verificatie, geldigverklaring, bewaking, keurings- en beproevingsactiviteiten en de opleveringscriteria voor een asbestverwijderingswerk.

  • e) registraties die nodig zijn om het bewijs te leveren dat een gereedgekomen asbestverwijderingswerk voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid, arbeidshygiëne en milieuhygiëne en overige eisen (zie par. 7.8).

  • f) registratie in het evaluatieformulier van de bevindingen met betrekking tot het door de opdrachtgever beschikbaar gestelde asbestinventarisatierapport.

De output van deze planning moet passen op de manier van werken in het asbestverwijderingsbedrijf.

Opmerking:

Een document dat de beheersing en borging van het asbestverwijderen en de toe te passen middelen voor een gegeven asbestverwijderingswerk specificeert, kan worden aangeduid als een kwaliteitsplan.

7.12.2. Processen die verband houden met de opdrachtgever

7.12.2.1. Bepaling van eisen te stellen aan asbestverwijderingswerk

Het asbestverwijderingsbedrijf moet het volgende bepalen:

  • a) door de opdrachtgever gespecificeerde eisen o.a. vastgelegd in het asbestinventarisatierapport, met inbegrip van de eisen voor afvoer naar een vergunninghoudende inrichting;

  • b) eisen vanuit wet- en regelgeving met betrekking tot het asbestverwijderingswerk;

  • c) hoe te handelen naar de opdrachtgever ingeval er bij verwijdering meer asbest wordt aangetroffen dan is beschreven in het asbestinventarisatierapport;

  • d) alle aanvullende eisen die door het asbestverwijderingsbedrijf zijn vastgesteld.

7.12.2.2. Beoordeling van eisen te stellen aan asbestverwijderingswerk

Het asbestverwijderingsbedrijf moet de eisen te stellen aan een asbestverwijderingswerk beoordelen. Deze beoordeling moet worden uitgevoerd voordat het asbestverwijderingsbedrijf zich voor de uitvoering van een asbestverwijderingswerk aan de opdrachtgever verbindt (bijv. aanbesteding, aanvaarding van opdrachten, aanvaarding van wijzigingen van opdrachten). Registraties van de resultaten van de beoordeling en maatregelen die voortvloeien uit de beoordeling moeten worden bijgehouden (zie SC-530 par.7.8). Wanneer de eisen te stellen aan het asbestverwijderingswerk worden gewijzigd, dan moet het asbestverwijderingsbedrijf bewerkstelligen dat relevante documenten worden gewijzigd en dat direct betrokkenen op de hoogte wordt gesteld omtrent de gewijzigde eisen.

7.12.2.3. Communicatie met de opdrachtgever

Het asbestverwijderingsbedrijf moet een doeltreffende communicatie inrichten met opdrachtgevers met betrekking tot:

  • a) de informatie over een asbestverwijderingswerk;

  • b) opdrachtbehandeling, inclusief wijzigingen;

  • c) terugkoppeling naar opdrachtgevers met inbegrip van de informatie met betrekking tot onvoorzien aangetroffen asbest (zie SC-540);

  • d) de aanbieding van het eindopleveringsrapport en de acceptatie daarvan door de opdrachtgever.

7.12.3. Inkoop en inlenen van personeel

7.12.3.1. Inkoopproces

Het asbestverwijderingsbedrijf moet bewerkstelligen dat ingekochte producten en/of diensten voldoen aan de gespecificeerde inkoopeisen. Het asbestverwijderingsbedrijf moet leveranciers beoordelen en kiezen op basis van hun vermogen om een product en/of dienst te leveren overeenkomstig de eisen van het asbestverwijderingsbedrijf. Criteria voor keuze, beoordeling en herbeoordeling moeten worden vastgesteld. Registraties van de resultaten van beoordelingen en eventueel noodzakelijke maatregelen die voortvloeien uit de beoordeling, moeten worden bijgehouden.

7.12.3.2. Inkoopgegevens

Inkoopgegevens moeten het in te kopen product en/of dienst beschrijven, waaronder:

  • a) eisen voor goedkeuring van het product en/of dienst;

  • b) eisen voor kwalificatie van personeel; en

  • c) eisen vanuit de beheersing en borging van het asbestverwijderen.

Het asbestverwijderingsbedrijf moet de geschiktheid van gespecificeerde inkoopeisen garanderen alvorens deze kenbaar te maken aan de leverancier.

7.12.3.3. Inlenen van personeel

Het personeel dat is ingeleend staat geheel onder verantwoordelijkheid van de certificaathouder conform het kwaliteitssysteem. Met name dient te worden voldaan aan dit certificatieschema met betrekking tot:

  • a) de bekwaamheid;

  • b) de werkwijze, voor zover relevant voor het ingeleende personeel.

De verantwoordelijkheid voor het ingeleende personeel met betrekking tot RI&E en de gezondheidsaspecten ligt bij de certificaathouder. Indien van toepassing dienen de overeenkomsten met betrekking tot ingeleend personeel ten behoeve van het asbestverwijderingswerk op de projectlocatie aanwezig te zijn.

7.12.4. Asbestverwijdering

Hoofdstuk 7.14 van dit certificatieschema bevat de eisen te stellen aan het asbestverwijderingsproces.

7.12.4.1. Beheersing van asbestverwijdering

Naast het werkplan moet conform het Arbeidsomstandighedenbesluit een V&G-plan voor de uitvoeringsfase zijn opgesteld. Het bedrijf moet bewerkstelligen dat de werkzaamheden, vermeld in het werkplan, onder beheerste omstandigheden plaatsvinden. Onder beheerste omstandigheden wordt verstaan:

  • De aanwezigheid en toepassing van werkvoorschriften met betrekking tot:

    • controle op de conformiteit van een inventarisatierapport met SC-540 Hoofdstuk 7.17

    • voorlichting aan derden over gevaren en risico's;

    • inrichting werkorganisatie met daarin vastgelegd de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen bij het asbestverwijderingsproces;

    • het inrichten en onderhouden van de arbeidsplaats om tijdens het verwijderen van asbest onbeheerste en ongewenste verspreiding van asbest naar mens en omgeving te voorkomen;

    • gebruik van middelen/uitrusting;

    • de verpakking en identificatie van het af te voeren asbestbevattende materiaal;

    • de aanwezigheid van asbest op andere plaatsen in het bouwwerk/object dan in het asbest-inventarisatierapport was aangegeven;

    • controlemeting, ook van ingezette middelen, na verwijdering en oplevering;

    • afvoer van asbest.

  • de aanwezigheid van bronmaatregelen;

  • toepassing van arbeidshygiënische strategie bij het nemen van maatregelen;

  • de criteria voor de vrijgave van processen, persoonlijke beschermingsmiddelen en uitrusting ten behoeve van de asbestverwijderingswerkzaamheden;

  • de voorschriften in het Arbeidsomstandighedenbesluit voor personeel met betrekking tot arbeidsgezondheidskundige aspecten;

  • de beschikbare informatie over het personeel met betrekking tot hun persoonscertificaten DTA en DAV en inschrijving in het LDAV-register.

  • Het bedrijf moet aantoonbaar voldoen aan de arbeids- en milieuhygiënische criteria.

Een passende registratie van asbestverwijderingswerkzaamheden (conform de werkvoorschriften), van de gebruikte middelen, van de uitrusting en van alle betrokken personen, moet zorgvuldig worden bijgehouden in een projectgebonden logboek.

7.12.4.2. Eigendom van de opdrachtgever

Het asbestverwijderingsbedrijf moet zorgvuldig omgaan met eigendom van de opdrachtgever wanneer dit door het asbestverwijderingsbedrijf wordt beheerd of gebruikt. Het asbestverwijderingsbedrijf moet eigendom van de opdrachtgever dat deel uit maakt van het asbestverwijderingswerk identificeren, verifiëren, beschermen en bewaren. Indien enig eigendom van de opdrachtgever verloren gaat, beschadigd wordt of anderszins ongeschikt geacht wordt voor gebruik, dan moet dit worden gerapporteerd aan de opdrachtgever en moeten registraties daarvan worden bijgehouden.

7.12.5. Beheersing van bewakings- en meetapparatuur

Het asbestverwijderingsbedrijf moet voor de bewaking en meting van de onderdrukwaarden in het containment bepalen welke bewakings- en meetapparatuur nodig zijn om het bewijs te kunnen leveren dat asbest wordt verwijderd conform de eisen in dit schema.

Het asbestverwijderingsbedrijf moet passende maatregelen treffen indien blijkt dat bij het asbestverwijderen de vereiste waarden niet zijn gehanteerd. Registraties van de resultaten van verificatie moeten worden bijgehouden.

7.13. Meting, analyse en verbetering

7.13.1. Algemeen

Het asbestverwijderingsbedrijf moet over passende middelen beschikken om aan te tonen dat:

  • a) het asbestverwijderingswerk aan de eisen voldoet;

  • b) de beheersing en borging van het asbestverwijderen aan de eisen voldoet;

  • c) de doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen continu wordt verbeterd.

7.13.2. Bewaking en meting

7.13.2.1. Opdrachtgever tevredenheid

Met behulp van een klanttevredenheidsformulier dient het asbestverwijderingsbedrijf per asbestverwijderingswerk de opdrachtgever in de gelegenheid te stellen zijn ervaringen kenbaar te maken met de werkwijze van het asbestverwijderingsbedrijf. En of zij volgens de opdrachtgever heeft voldaan aan de eisen van opdrachtgever en het certificatieschema SC-530 incl. de bijbehorende wet- en regelgeving.

7.13.2.2. Interne beoordeling

Het asbestverwijderingsbedrijf moet minimaal één maal per jaar interne beoordelingen uitvoeren om vast te stellen of de beheersing en borging van het asbestverwijderen:

  • a) overeenkomt met de eisen van het certificatieschema SC-530: versie 01, datum 15-09-2011 incl. de bijbehorende wet- en regelgeving en de interne eisen met betrekking tot de beheersing en borging van het asbestverwijderen;

  • b) doeltreffend is geïmplementeerd en onderhouden.

Er moet een beoordelingsprogramma worden gepland, waarbij rekening moet worden gehouden met de resultaten van vorige beoordelingen. De beoordelingscriteria, de reikwijdte, de frequentie en methoden moeten worden gedefinieerd. Door de keuze van de beoordelaars en het uitvoeren van beoordelingen moeten de objectiviteit en onpartijdigheid van het beoordelingsproces gegarandeerd worden. Beoordelaars mogen geen beoordeling uitvoeren over hun eigen werk. Het management dat verantwoordelijk is voor de beoordeling moet bewerkstelligen dat, zonder onnodig uitstel, maatregelen worden getroffen om ontdekte afwijkingen en hun oorzaken weg te werken. Vervolgactiviteiten moeten bestaan uit de verificatie van de genomen maatregelen en de rapportage van verificatieresultaten.

7.13.3. Beheersing van afwijkend asbestverwijderingswerk

Het asbestverwijderingsbedrijf moet bewerkstelligen dat, wanneer niet conform de eisen van zorgvuldigheid, arbeidshygiëne en milieuhygiëne wordt gewerkt, dit wordt vastgesteld en onder controle wordt gebracht om asbestblootstelling te voorkomen. De beheersing en hiermee samenhangende verantwoordelijkheden en bevoegdheden om om te gaan met mogelijke asbestblootstelling door afwijkingen, moet worden vastgelegd in een gedocumenteerde procedure. Het asbestverwijderingsbedrijf moet met afwijkingen bij het asbestverwijderen omgaan op één of meer van de volgende manieren:

  • a) door maatregelen te treffen om de waargenomen afwijking op te heffen;

  • b) door gebruik, vrijgave of aanvaarding ervan toe te staan met instemming van een locaal bevoegde autoriteit;

  • c) door maatregelen te treffen om het oorspronkelijk beoogde asbestblootstellingsniveau te verzekeren.

Registraties van de aard van afwijkingen en eventueel later getroffen maatregelen, waaronder verkregen goedkeuringen, moeten worden bijgehouden. Wanneer er afwijkingen worden gecorrigeerd, moet het opnieuw worden geverifieerd om aan te tonen dat het voldoet aan de eisen. Wanneer er afwijkingen worden ontdekt na oplevering, moet het asbestverwijderingsbedrijf maatregelen treffen die gericht zijn op de gevolgen of mogelijke gevolgen van de afwijking.

7.13.4. Analyse van gegevens

Het asbestverwijderingsbedrijf moet geschikte gegevens bepalen, verzamelen en analyseren om de geschiktheid en doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen aan te tonen. En om te beoordelen waar continue verbetering van de doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen haalbaar is. Dit moet gegevens omvatten die afkomstig zijn uit bewaking en meting en uit andere relevante bronnen. De analyse van gegevens moet informatie opleveren met betrekking tot:

  • a) opdrachtgevertevredenheid;

  • b) het voldoen aan de eisen van zorgvuldigheid, arbeidshygiëne en milieuhygiëne bij het asbestverwijderen en overige eisen;

  • c) mogelijkheden voor preventieve maatregelen;

  • d) leveranciers.

7.13.5. Verbetering

7.13.5.1. Continue verbetering

Het asbestverwijderingsbedrijf moet continu de doeltreffendheid van de beheersing en borging van het asbestverwijderen verbeteren door gebruikmaking van:

  • a) beleid en doelstellingen met betrekking tot het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen;

  • b) beoordeling resultaten;

  • c) analyse van gegevens;

  • d) corrigerende en preventieve maatregelen;

  • e) de directiebeoordeling.

7.13.5.2. Corrigerende maatregelen

Het asbestverwijderingsbedrijf moet maatregelen treffen om de oorzaak van afwijkingen op te heffen om herhaling te voorkomen. Corrigerende maatregelen moeten afgestemd zijn op de gevolgen van de afwijkingen die zich voordoen. Er moet een gedocumenteerde procedure worden vastgesteld om de eisen te definiëren voor:

  • a) het beoordelen van afwijkingen (waaronder klachten van opdrachtgevers);

  • b) het bepalen van de oorzaken van afwijkingen;

  • c) het beoordelen van de noodzaak om maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat afwijkingen zich niet opnieuw voordoen;

  • d) het vaststellen en doorvoeren van de benodigde maatregelen;

  • e) het registreren van de resultaten van de getroffen maatregelen;

  • f) het beoordelen van de getroffen corrigerende maatregelen.

7.13.5.3. Preventieve maatregelen

Het asbestverwijderingsbedrijf moet maatregelen vaststellen om de oorzaken van mogelijke toekomstige afwijkingen op te heffen, om zo het ontstaan ervan te voorkomen. Preventieve maatregelen moeten afgestemd zijn op de gevolgen van de mogelijke toekomstige problemen.

Er moet een gedocumenteerde procedure worden vastgesteld om de eisen te definiëren voor:

  • a) het bepalen van mogelijke toekomstige afwijkingen en hun oorzaken;

  • b) het beoordelen van de noodzaak om maatregelen te nemen die voorkomen dat afwijkingen zich voordoen;

  • c) het vaststellen en doorvoeren van de benodigde maatregelen;

  • d) het registreren van resultaten van de getroffen maatregelen;

  • e) het beoordelen van de getroffen preventieve maatregelen.

Eisen te stellen aan asbestverwijdering

7.14. Voorbereiding

7.14.1. Opdrachtverwerving

Bij de opdrachtverwerving dient het asbestverwijderingsbedrijf de opdrachtgever erop te wijzen:

  • 1) dat een asbestinventarisatierapport conform SC-540 voor het verwijderen van asbest uit bouwwerken en objecten verplicht7 is.

  • 2) Indien het inventarisatierapport ouder is dan drie jaar, het inventarisatierapport getoetst dient te worden op de actualiteit (zie hiervoor SC-540 par 7.14.2).

  • 3) dat in het geval het een bouwwerk in de zin van de Woningwet betreft een omgevingsvergunning voor het slopen verplicht8 is.

  • 4) dat indien het verwijderen van obstakels en/of inboedel geen efficiënte en doelmatige handeling is de, in de ruimten waar asbestverwijdering is voorzien, aanwezige obstakels en/of inboedel dienen te zijn afgedekt.

   

ad 1:

In geval het een bouwwerk in de zin van de Woningwet wordt de omgevingsvergunning voor het slopen door de opdrachtgever aangevraagd bij het bevoegde gezag van de desbetreffende gemeente. Als voor het asbestverwijderingswerk geen omgevingsvergunning voor het slopen door het bevoegde gezag is afgegeven en het bedrijf voert toch de asbestwerkzaamheden uit, dan kan het werk door die gemeente worden stilgelegd.

ad 4:

Met name bij vervanging van asbesthoudende golfplaten,dak/wandplaten en dergelijke van bergingen, schuren, werkplaatsen, opstallen e.d. bij huurpanden is de verhuurder/opdrachtgever verplicht bij haar huurders zorg te dragen voor het tijdig leegruimen. De verhuurder/opdrachtgever is bevoegd om, bij weigering van de huurder, op kosten van de huurder dergelijke ruimten te laten ontruimen.

7.14.2. Opdracht eindcontrole na asbestverwijdering

Ingeval de opdrachtgever het verwijderingsbedrijf daartoe verzoekt, dient het bedrijf ten behoeve van het verrichten van de eindcontrole, namens de opdrachtgever, opdracht te geven aan een hiervoor RvA-geaccrediteerde eindcontrole instelling.

Toelichting:

Het (na)sturen aan de opdrachtgever van het rapport van de eindmeting van eindbeoordelingsinstelling geschiedt door het asbestverwijderingsbedrijf.

7.14.3. Relevante externe documenten

Het bedrijf dient voor de uitvoering van het werk de volgende relevante externe documenten te verwerven:

  • een inventarisatierapport incl. de risicoklasse-indeling en verwijderingsvoorwaarden (zie SC-540 par. 7.17), ter beschikking gesteld door de opdrachtgever;

    • Indien het inventarisatierapport niet voldoet aan de vereiste actualiteit conform SC-540 par. 7.17 dient het asbestverwijderingsbedrijf dit te melden aan haar opdrachtgever.

    • Onder de voorwaarde dat het asbestinventarisatierapport aan de eisen voldoet kan het asbestverwijderingsbedrijf haar werkvoorbereiding afronden en de uitvoering aanvangen.

      Opmerking:

      Het asbestverwijderingsbedrijf kan geconfronteerd worden met een inventarisatierapport dat niet voldoet aan SC-540 en de daaraan ten grondslag liggende wet- en regelgeving. In dat geval is er een risico met betrekking tot onbelemmerde voortgang vanwege het toezicht door het bevoegde gezag.

  • een compleet afschrift van de omgevingsvergunning voor het slopen.

In geval er sprake is van een opdragende woningcorporatie in het kader van mutatie- en klachtenonderhoud, dient het bedrijf te beschikken over kopieën van de parapluvergunning dan wel een omgevingsvergunning voor het slopen en daaraan gekoppelde meldingen conform het ‘Protocol Verwijdering Asbesthoudende materialen bij mutatie- en klachtenonderhoud’.

Toelichting:

Woningcorporaties kunnen als opdrachtgever voor veel voorkomende werkzaamheden in de gemeentes waar zij werken een parapluvergunning aanvragen. In de parapluvergunning geeft de gemeente de woningcorporatie vergunning tot het verwijderen van asbesthoudende materialen uit haar woningbezit bij mutatie- en klachtenonderhoud, onder voorwaarde dat de woningcorporatie zich houdt aan de werkwijze die in het Protocol Verwijdering Asbesthoudende materialen bij mutatie- en klachtenonderhoud staat beschreven en onder voorwaarde dat de woningcorporatie de adresgegevens van de betreffende woningen tijdig voor aanvang van de verwijdering aan de gemeente meldt. Een kopie van de parapluvergunning met de melding zijn gelijk te stellen met een omgevingsvergunning. De eis dat er een asbestinventarisatie van alle direct en niet-direct waarneembare asbest of asbesthoudende producten etc. is uitgevoerd, blijft onverkort van toepassing. De woningcorporaties handelen in deze niet anders dan in het geval van een omgevingsvergunning voor het slopen.

7.14.4. Werkplan

Het bedrijf dient een compleet werkplan op te stellen en intern te controleren met als resultaat een werkplan met de status ''geschikt voor uitvoering''. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten van toepassing:

1e

Het werkplan omvat de te treffen maatregelen om te voldoen aan de (verwijderings-)voorwaarden en beschermingsmaatregelen (o.a. protectiefactor voor het volgelaatsmasker) in relatie met de aangegeven risicoklasse vermeld in het inventarisatierapport;

2e

Verwijderen volgens het inventarisatierapport, met inbegrip van eventuele aanpassingen;

3e

In het werkplan zijn tevens de uitvoeringseisen uit de omgevingsvergunning voor het slopen opgenomen. Er dient gebruik te worden gemaakt van de best bestaande techniek.

4e

De plaatsen waar asbest wordt verwijderd zijn duidelijk afgebakend, respectievelijk afgeschermd en gemarkeerd;

5e

Het in te zetten materieel en materiaal is afgestemd op de in het asbestinventarisatierapport vermelde risicoklassen en voldoet aan de eisen. Het materieel is voorzien van een geldige keuringsidentificatie;

6e

Vóór aanvang van de asbestsanering is in het inventarisatierapport vermelde niet-asbestbesmette losstaande inventaris uit het werkgebied verwijderd of degelijk en luchtdicht afgeplakt;

7e

Bij meerdaagse werken is er een (‘schone’) zone ingericht en wordt schoongehouden waar werknemers kunnen eten en drinken; tevens is er een toiletgelegenheid aanwezig die wordt schoongehouden;

8e

Gedurende de uitvoering van de saneringswerkzaamheden en tijdens de eindcontrole is een decontaminatie-unit aanwezig;

9e

Deze decontaminatie-unit is bij voorkeur aan het werkgebied gekoppeld. Indien koppeling van de decontaminatie-unit aan het werkgebied niet mogelijk is, is de reden hiervan in het werkplan vastgelegd;

10e

In een containmentsituatie wordt bij verwijdering onder risicoklasse 2 de onderdruk continu gemeten en bij elke shift de geconstateerde onderdrukwaarde geregistreerd in het logboek;

11e

In een containmentsituatie wordt bij verwijdering onder risicoklasse 3 ‘de onderdruk’ continu gemeten en continu geregistreerd. De registraties worden opgenomen in het logboek;

12e

Een eventueel aanwezig ventilatiesysteem in een containmentsituatie wordt uitgeschakeld en afgeplakt;

13e

Het containment wordt zodanig ingericht dat er geen vezelverspreiding buiten het containment kan plaatsvinden gedurende het asbestverwijderingswerk. Gedurende die periode dient de onderdruk onderhouden te worden; ook wanneer er geen activiteiten zijn zoals bijvoorbeeld in de nacht wordt zodanig ingericht dat er geen vezelverspreiding buiten het containment kan plaatsvinden tijdens de asbestwerkzaamheden;

   
 

Uitwerking:

Dit kan worden gerealiseerd door:

• het containment luchtdicht af te plakken door middel van folie en tape/spuitlijm;

• een afzuig capaciteit van 6 x de inhoud van het containment per uur te realiseren;

• een minimale onderdruk van 20 Pascal instant te houden tijdens de verwijdering;

• een decontaminatie-unit aan het containment te koppelen;

• een tweetraps materiaalsluis aan het containment te koppelen.

14e

De afgezogen lucht wordt gefilterd met een voorfilter om grove (asbest)vezeldeeltjes tegen te houden en met een HEPA H13 of H14-filter (volgens NEN-EN1822-1 t/m 5:2002) om fijne (asbest)vezeldeeltjes tegen te houden;

15e

Het verwijderen van asbest gebeurt waar mogelijk via demontage;

16e

Aan de verwijderingsbron wordt een effectieve stofafzuiging toegepast;

17e

Het te verwijderen materiaal wordt vóór verwijdering geïmpregneerd of bevochtigd; indien hiermee een risico op asbestblootstelling wordt gecreëerd, wordt van deze maatregel afgezien;

18e

Met asbest vervuild water wordt opgevangen en gefilterd met een voorfilter om grove (asbest)vezeldeeltjes tegen te houden en met een of meer filters met als laatste filter < 5 μm.

19e

Bij het verwijderen van asbest bevattende materialen (risicoklasse 2) die zich aan de buitenzijde van een bouwwerk of object bevinden, is het niet noodzakelijk om compartimentering en in onderdruk houden van de ruimte toe te passen. De punten 9), 12) en 13) zijn dan niet verplicht. De overige genoemde punten gelden echter altijd en worden opgevolgd.

20e

Voor asbest bevattende materialen (risicoklasse 3) die zich aan de buitenzijde van een bouwwerk of object bevinden geldt de wettelijke eis van compartimentering en in onderdruk houden wèl, met andere woorden: hier wordt de best bestaande techniek toegepast.

7.14.5. Melden van het asbestverwijderingswerk

Het bedrijf dient vóór begin van de uitvoering de periode van het asbestverwijderingswerk (zie SC-530 Bijlage A) in te voeren in het registratiesysteem Webportaal Arbeidsinspectie.

De melding wordt via het Webportaal Arbeidsinspectie automatisch doorgezonden aan:

  • de Arbeidsinspectie;

  • de Certificatie-instelling van het asbestverwijderingsbedrijf;

  • de vergunningverlenende gemeente waarbinnen het asbestverwijderingswerk zal worden uitgevoerd.

Toelichting:

Als op te geven begintijd geldt het tijdstip waarop met de asbestverwijdering wordt begonnen. Als op te geven eindtijd geldt het te verwachten moment van oplevering van het werkgebied conform NEN2990.

Wijzigingen in data en/of tijdstippen (zowel van de aanvang als van de beëindiging van de werkzaamheden) dienen direct te worden gemeld aan genoemde instanties.

Is er sprake van een calamiteit dan mag het werk onmiddellijk worden verricht. De melding dient binnen 24 uur na aanvang van het werk te zijn gedaan. Op het meldingsformulier (SC-530 bijlage A) dient te worden aangegeven wat de reden (met feiten onderbouwd) is van de spoedsanering naar aanleiding van de calamiteit.

Indien er sprake is van een hoofdaannemer en een onderaannemer wordt door de uitvoerende partij het asbestverwijderingswerk gemeld. Als voor het asbestverwijderingswerk geen omgevingsvergunning voor het slopen door de desbetreffende gemeente is afgegeven en het bedrijf voert toch de asbestwerkzaamheden uit, dan kan het werk door die gemeente worden stilgelegd. Naar aanlelding van Arbobesluit artikel 14.47c, eerste lid.

Indien de melding als bedoeld in artikel 4.47c, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit schriftelijk wordt verricht, wordt hij als tijdig beschouwd als de melding van de in dit artikel genoemde gegevens schriftelijk wordt gedaan, uiterlijk vijf werkdagen voor het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. In afwijking daarvan kan bij spoedgevallen worden volstaan met een melding met een uiterste termijn van twee werkdagen voor het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. Indien de melding elektronisch wordt verricht, wordt hij als tijdig beschouwd, als de melding wordt gedaan uiterlijk twee werkdagen voor het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. Als asbest onverwacht wordt aangetroffen tijdens een sloop of bij calamiteiten, kan worden volstaan met een onmiddellijke melding. Indien dit laatste betekent dat de melding buiten kantooruren zou moeten plaatsvinden, dient deze te geschieden direct bij het begin van de eerstvolgende werkdag.

7.14.6. Geldig persoonscertificaat

Het benodigde personeel, DTA’(s) en DAV’(s) dient in het bezit te zijn van een op de werkplek aantoonbaar geldig persoonscertificaat, opgenomen in het Ascert-register.

7.14.7. Acceptatie werkplan door DTA

Het bedrijf dient de DTA het voorbereide project, gedocumenteerd in het werkplan, te laten controleren en accepteren. Deze DTA is belast met de uitvoering en/of oplevering van het project (zie par. 7.9.4.3) Indien van toepassing dienen de overeenkomsten met betrekking tot ingeleend personeel ten behoeve van het asbestverwijderingswerk op de projectlocatie aanwezig te zijn.

7.15. Uitvoering asbestverwijdering op de projectlocatie

7.15.1. Controle voor start asbestverwijderingswerk

De DTA dient vóór de daadwerkelijke start van het asbestverwijderingswerk op de projectlocatie de volgende controle uit te voeren:

  • of het werkplan compleet is, inclusief de voor het werk relevante documenten;

  • of de beschrijving van het werk in het werkplan overeenkomt met de aangetroffen situatie op de projectlocatie;

  • of de opdracht c.q. de aangetroffen situatie op de projectlocatie afwijkt van het werkplan en/of wanneer het werkplan niet compleet is;

  • of de geconstateerde tekortkoming(en) via de juiste procedurele weg tot een passend werkplan heeft (hebben) geleid, zodat het werk kan worden opgestart.

7.15.2. Werken in de buitenlucht bij lage temperaturen

Bij het in de buitenlucht bij lage temperaturen verrichten van asbestverwijderingswerk waarbij met buitenlucht-aangedreven volgelaatsmaskers worden gebruikt moeten ook met andere Arbo-factoren rekening worden gehouden dan alleen met de factor 'blootstelling aan asbestvezels'.

Uit de, voor het specifieke werk op te stellen risico-inventarisatie en -evaluatie moet het volgende duidelijk worden:

  • a) Tot welke minimum temperatuur het stoffilter en de apparatuur kan worden gebruikt  volgens de bij het  stoffilter behorende gebruiksaanwijzing c.q. productspecificatie;

  • b) Tot welke maximale luchtvochtigheidsgraad het stoffilter kan worden gebruikt volgens de bij het stoffilter  behorende gebruiksaanwijzing c.q. productspecificatie.

  • c) Tot welke minimum temperatuur het ademhalingsbeschermingsmiddel kan worden gebruikt volgens de bij het ademhalingsbeschermingsmiddel behorende gebruiksaanwijzing c.q. productspecificatie;

    Toelichting:

    Het risico bestaat namelijk dat de materialen van het ademhalingsbeschermingsmiddel zodanig verstijven dat het gevaar bestaat dat het masker niet meer voldoende functioneert; denk aan o.m. het terugslagventiel, de afdichting van het masker. Hiervoor moeten de instructies van de fabrikant van het volgelaatmasker worden geraadpleegd).

  • d) Hoe lang het werken bij de heersende temperatuur verantwoord is;

    Toelichting:

    Verstijving van ledematen, sterke afkoeling van het gezichtoppervlak, tranende ogen, etc. zijn indicatoren om het werk onmiddellijk te beëindigen. Hierbij is de gevoelstemperatuur (temperatuur onder invloed van de windkracht) van belang;

  • e) De te nemen maatregelen om uitglijden van ladders, platforms, e.d. te voorkomen;

  • f) De te nemen maatregelen om het functioneren van het gereedschap en het materieel (bijvoorbeeld de decontaminatiewagen) onder koude omstandigheden zeker te stellen.

Het personeel dient tevoren duidelijke instructies te ontvangen en kan het werk beëindigen wanneer daartoe gezondheidsredenen en/of veiligheid aanleiding geven.

7.15.3. Toezicht door DTA tijdens asbestverwijderingswerk

De DTA dient tijdens de asbestverwijdering aantoonbaar en voortdurend toezicht te houden. Dit toezicht omvat ondermeer dat de DTA:

  • a) zich ervan overtuigt dat alle asbestgerelateerde apparatuur, waaraan in SC-530 tabel 7.11.3 keuringseisen zijn gesteld, functioneert en is voorzien van een geldig keuringsbewijs;

  • b) zich ervan overtuigt dat alle medewerkers aantoonbaar medisch geschikt zijn voor de uitoefening van asbestverwijderingswerk;

  • c) zich ervan overtuigt dat de beschermingsmaatregelen geschikt zijn voor de risicoklasse waarin gewerkt wordt;

  • d) zich ervan overtuigt dat alle verwijderaars in het bezit zijn van het DAV Persoonscertificaat of conform SC-525: versie 01, datum 15-11-2011 geregistreerd zijn als LDAV (max. 2 per DTA);

  • e) de medewerkers aantoonbaar een instructie geeft over de uit te voeren werkzaamheden, de hieraan verbonden risico’s en de taakverdeling;

  • f) zich ervan overtuigt dat de decontaminatieprocedure gebruikt wordt (zie SC-531: versie 01, datum 15-11-2011);

  • g) het werkgebied en/of containment controleert op de eisen die hieraan zijn gesteld in het werkplan;

  • h) zich ervan overtuigt dat de veiligheidsmaatregelen die voor het project in het werkplan zijn voorgeschreven passend zijn uitgevoerd en resulteren in een beheerste situatie;

  • i) registreert conform SC-530 par. 7.8.

De resultaten van deze controles dienen in het logboek te zijn geregistreerd.

7.15.4. Melden van onvoorzien asbest

Het bedrijf dient onmiddellijk te melden wanneer asbest moet worden verwijderd waarvoor geen omgevingsvergunning voor het slopen is verleend. De melding dient plaats te vinden aan:

  • aan de vergunningverlenende gemeente (bevoegd gezag) overeenkomstig artikel 8.3.4 van de (model-) bouwverordening;

  • de opdrachtgever;

  • het asbestinventarisatiebedrijf.

In geval er bij verwijdering/sloop verborgen asbesthoudende materialen worden aangetroffen die niet in het inventarisatierapport type A zijn vermeld en waarvoor dus ook geen omgevingsvergunning voor het slopen verleend is, dient dit gemeld te worden.

De opdrachtgever is in een dergelijke situatie verplicht een aanvullende inventarisatie te doen uitvoeren. Het resultaat leidt tot een asbestinventarisatierapport Type-B dat als bijlage wordt toegevoegd aan het asbestinventarisatierapport type-A en wordt ter beschikking gesteld aan de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen en de vergunningverlener (gemeente). In geval er bij verwijdering/ sloop, ondanks de aanwezigheid van een inventarisatierapport Type-A met aanvulling Type-B, onvoorzien asbesthoudende materialen worden aangetroffen en waarvoor dus ook geen omgevingsvergunning voor het slopen verleend is, dient dit gemeld te worden en te worden geregistreerd in het evaluatieformulier dat is opgenomen in het asbestinventarisatierapport (zie SC-540)..

7.15.5. Start asbestverwijderingswerk

Bij aanvang van het werk dienen de volgende logistieke zaken geregeld te zijn:

  • Het geven van voorlichting aan betrokken derden;

  • Het houden van een startwerkbespreking met het uitvoerende personeel;

  • De inzet van goedgekeurde arbeidsmiddelen (materiaal en materieel);

  • Het met de goedgekeurde arbeidsmiddelen inrichten van de projectlocatie.

7.15.6. Afgeschermde ruimtes

Indien van toepassing dienen een of meerdere afgeschermde ruimtes beschikbaar te zijn waarbinnen de asbestverwijdering veilig kan plaatsvinden.

7.15.7. Ruimten met onderdruk

Indien van toepassing dienen de besloten en afgeschermde ruimte(s) op de juiste onderdruk te zijn beproefd. (Zie ook SC-530 par. 7.14.4 13e gedachtestreepje).

7.15.8. Registraties logboek

Het uitvoeringsproces op de projectlocatie dient continu bewaakt te worden met registraties daarvan in het logboek.

7.15.9. Vrijkomend asbestmateriaal uit het containment

Het in het containment of op de werklocatie vrijkomende asbestmateriaal dient in combinatie met het met het aldaar, eventueel met asbest, verontreinigde uitrusting en gereedschap dubbel én lucht- en vezeldicht te worden verpakt en uit het containment of werklocatie te worden gebracht.

7.15.10. Verwijderen en verpakken

Het verwijderen en verpakken van het asbestmateriaal en het (indien van toepassing) afvoeren naar een verzamelpunt op de projectlocatie dient volgens het geaccepteerde werkplan als volgt plaats te vinden:

  • Het asbesthoudend afval dient, na sloop, zo spoedig mogelijke verzameld, verpakt en afgevoerd te worden in een daarvoor geschikte en luchtdicht afgesloten verpakking en te worden voorzien van een asbest gevarensticker (A-label Productenbesluit Asbest).

  • Asbesthoudend materiaal, asbestafval en asbestbesmet afval dat buiten het containment, de afgeschermde werkruimte, de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderingslocatie aanwezig is, dient minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht met een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige folie (polyethyleen van min. 0,2 mm dikte) verpakt te worden.

  • Indien het gezien de omvang van het verpakte asbesthoudende afval niet mogelijk is om het naar een plaats buiten het werkgebied af te voeren, dient de reden daarvan te zijn vastgelegd in het werkplan. Het asbesthoudende afval dient dan echter wel zodanig te worden geplaatst, dat inspectie onder het afval mogelijk blijft en het de eindcontrole op geen enkele wijze belemmert;

  • Het asbest dient zodanig te worden verwijderd dat er geen restdelen in het werkgebied kunnen achterblijven, tenzij het werkplan anders aangeeft;

  • De herkomst, transporteur en ontvanger van het asbestafval dient te worden geregistreerd op het begeleidingsbiljet ( zie 7.17)

7.15.11. Schoonmaak en visuele afnamecontrole

Het asbestverwijderingsbedrijf dient volgens het geaccepteerde werkplan de projectlocatie, inclusief de gebruikte uitrusting en middelen (o.a. besmette folie- en taperesten) ingezet voor het verwijderen en transporteren vrij te maken van stof en vuil gevolgd door een visuele afnamecontrole op het ontbreken van bronnen met secundaire asbestvezelemissie.

7.15.12. Gebruikte gereedschappen

De gebruikte gereedschappen dienen na afloop van de sanering te worden vrijgemaakt van bronnen met secundaire asbestvezelemissie of indien dit niet mogelijk is luchtdicht te worden verpakt in een deugdelijke stoot- en scheurvaste verpakking voorzien van een asbestgevarensticker (A-label Productenbesluit Asbest).

7.16. Eindbeoordeling na asbestverwijdering9

In Asbestverwijderingsbesluit 2005, Staatsblad 2005, 704 wordt de term eindbeoordeling gehanteerd. De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een NEN-EN-ISO/IEC 17020: 2004 geaccrediteerd eindbeoordelingsinstelling.

7.16.1. Entree saneringsgebied

Het saneringsgebied dient, tot en met de eindbeoordeling, alleen door bevoegde personen te worden betreden die zich houden aan de hiervoor geldende procedures.

7.16.2. Controle DTA op uitgevoerd werk

De DTA dient op de projectlocatie te controleren of het werk is uitgevoerd conform het werkplan en in aanmerking komt voor de eindcontrole. Dit dient geregistreerd te worden in het logboek.

7.16.3. Inschakeling eindbeoordelingsinstelling

De DTA dient er op toe te zien dat door of namens de opdrachtgever de eindbeoordelingsinstelling wordt opgeroepen voor het verrichten van de eindbeoordeling op de projectlocatie conform NEN 2990 (inclusief decontaminatie-unit bij een containment en/ of transitroute) en op basis van een projectgebonden asbestinventarisatierapport. In geval van een negatieve eindbeoordeling kan niet worden uitgeweken naar een andere eindbeoordelingsinstelling. Voor risicoklasse 3 is bovendien NEN 2939 van toepassing.

Deze eindbeoordeling omvat zowel eigen als ingehuurde middelen.

7.16.4. Uitvoering eindbeoordeling en DTA

Zie ook Risicoanalyse en afbreukcriteria SC-530 par 3.3.2

De DTA, verantwoordelijk voor de uitvoering en de oplevering (zie SC-530 par. 7.9.4.3), dient namens het asbestverwijderingsbedrijf bij de eindbeoordeling aanwezig zijn. De afhandeling van eventuele vervolgacties dienen te worden geregistreerd en gevoegd bij de certificaten van de eindbeoordeling

7.16.5. Melding resultaat eindbeoordeling

De bevindingen van de eindbeoordeling dienen gemeld te worden aan de opdrachtgever, inclusief een afschrift van de certificaten van de eindbeoordeling, met tevens een kopie naar het locale bevoegd gezag.

7.16.6. Laatste controle van de ‘ontruimde projectlocatie’

Vervolgens dient de op de projectlocatie geplaatste inrichting verwijderd te worden, waarna ten behoeve van de eindoplevering een laatste controle van de ‘ontruimde projectlocatie’ dient te worden uitgevoerd. Deze actie dient door het asbestverwijderingsbedrijf te worden geregistreerd in het eindopleveringsrapport.

7.16.7. Afronding asbestverwijderingswerk

Ter afronding van het asbestverwijderingswerk dienen minimaal de volgende acties te worden uitgevoerd:

  • Het invullen van het evaluatieformulier met de bevindingen met betrekking tot onvoorzien aanwezige asbesthoudende materialen buiten het asbestinventarisatierapport en overhandigen aan het asbestinventarisatiebedrijf;

  • Het aan de opdrachtgever ter goedkeuring voorleggen en overhandigen van het opleveringsrapport ter afsluiting van de opdracht, inclusief de certificaten van de eindbeoordeling door de onafhankelijke inspectie-instelling / laboratorium;

  • Het (na)sturen aan de opdrachtgever van het stortbewijs van het asbesthoudende afval;

  • Het bedrijf dient de geaccepteerde oplevering en daarmee het einde van jn het asbestverwijderingswerk in het registratiesysteem Webportaal Arbeidsinspectie te melden (zie par 7.14.5);

  • Indien er afwijkingen zijn van de oorspronkelijke melding, deze melden bij AI/CKI/gemeente.

    Toelichting:

    Wanneer het werk eerder gereed is of langer duurt dan is aangegeven in de oorspronkelijke melding, wordt dit aan de Arbeidsinspectie, Certificatie-instelling en Gemeente direct doorgegeven. Eveneens wordt opgegeven of het asbest dat in het betreffende inventarisatierapport wordt genoemd, is verwijderd. Zo niet, dan opgeven wat wel is verwijderd;

  • Het completeren en terugzoekbaar afleggen van het projectdossier.

7.17. Afvoer asbesthoudende materiaal

De afvoer van het vrijkomende afval dient als volgt plaats te vinden:

  • het asbestverwijderingsbedrijf dient zorg te dragen voor de juiste afvoer van de vrijkomende asbesthoudende afvalstoffen naar een inrichting (stortplaats of inrichting ten behoeve van tussenopslag) die daarvoor een vergunning heeft op grond van de Wet milieubeheer.

  • Het vervoer van asbest dient te geschieden door een geregistreerde vervoerder en/of inzamelaar van afvalstoffen (de zogenoemde VIHB-registratie), zoals bedoeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen (Staatsblad 2004, nummer 127).

  • het asbestverwijderingsbedrijf dient vooraf een omschrijving van de afvalstof aan de ontvanger te verstrekken en, voor zover de ontvanger ontvangstmeldingsplichtig is op grond van het Besluit melden afvalstoffen, bij de ontvanger een afvalstroomnummer aan te vragen.

  • Gedurende het transport van asbesthoudende afvalstoffen dient een volledig ingevuld begeleidingsbiljet bij de vracht aanwezig te zijn.

  • Indien asbest afkomstig van verschillende locaties wordt samengevoegd in één containerbag, dient er een projectregister tussenopslag bijgehouden te worden, waarop wordt geregistreerd van welke projecten het asbest in de desbetreffende containerbag afkomstig is.

  • De stortbon, een doorslag van de begeleidingsbrief en het, indien van toepassing, door de stortplaats afgetekende projectregister dient door de asbestverwijderaar tenminste 5 jaar bewaard te worden.

  • Een kopie van de stortbon en een kopie van het, indien van toepassing, door de stortplaats afgetekende projectregister dient bij oplevering van het werk aan de opdrachtgever van het asbestverwijderingswerk te worden overhandigd.

8. Beoordelingsmethodiek

8.1. Tijdsbesteding bij de beoordelingen

De aangegeven tijdsbesteding is een richtlijn voor reguliere beoordelingen; de tijdseenheden zijn inclusief rapportage.

Jaarlijkse beoordeling en hercertificatie op vestiging: 1 mandag;

Beoordeling op projectlocatie: 0,5 mandag per beoordeling; maximaal 2 beoordelingen per dag.

8.2. Combinatie met beoordelingen voor andere certificatieschema’s

De CKI dient in geval van het combineren van beoordelingen, met de beoordelingsrapportage aannemelijk en aantoonbaar te kunnen maken dat bij beoordeling per vestiging de minimale vereisten van SC-530 gedurende de certificatieperiode worden onderzocht.

Beoordelingen op projectlocaties staan op zich zelf en dienen conform het bepaalde in 8.1 uitgevoerd te worden.

9. Het certificaat

9.1. Gegevens

Het certificaat dient minimaal de navolgende gegevens te bevatten (zie Bijlage E).

Gegevens van de certificaathouder:

  • Volledige bedrijfsnaam;

  • Vestigingsplaats;

  • Inschrijvingsnummer van de Kamer van Koophandel

  • Relatie met eisenstellend (werkveld specifiek) document identificatie en versie aanduiding.

  • Werkmaatschappijen in de bijlage (zie par. 4.3.4);

  • Ascert-code van de certificaathouder (SC-710: versie 01, 15-09-2011, Reglement Inrichten Ascert Certificaatregister)

Gegevens van de CKI:

  • Naam;

  • Vestigingsplaats;

  • Logo;

  • Kenmerk van de aanwijzingsbeschikking minister SZW.

Overige gegevens certificaat:

  • De datum van inwerkingtreding en de datum tot wanneer het certificaat geldig is.

  • Tekst: Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de instelling verklaart dat het betreffende bedrijf voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema;

  • Handtekening bevoegd persoon CKI;

  • Beeldmerk en logo Ascert met daarin de vermelding respectievelijk SC-530 (Zie SC-800: versie 01, 15-09-2011 Reglement Ascert Beeldmerk)

  • Datum

9.2. Gebruik van het certificaat

Het gebruik van het certificaat en het daarop aangegeven Ascert Beeldmerk is gebonden aan SC-800: versie 01, 15-09-2011 Reglement Gebruik Ascert-beeldmerk en SC-810: versie 01, datum 15-09-2011 Certificaatmodellen.

9.3. Ascert Certificaatregister

De CKI registreert maandelijks de actuele gegevens in het systeemcertificaat. Conform de overeenkomst met Ascert worden de gegevens elektronisch verzonden aan Bureau Ascert ten behoeve van het Ascert Certificaatregister. Het intrekken van certificaten dient door de CKI onmiddellijk te worden doorgegeven aan Ascert. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt, binnen de wettelijke kaders.

Deel III. Bijlagen

Ten behoeve van de informatie aan de certificaathouder is per bijlage aangegeven het verplichtend karakter (v = verplichtend) of het voorlichtende karakter (i = informatief).

Bijlage A. Meldingsformulier asbestinventarisatie- en verwijdering (v)

Verplichtend karakter

Deze gegevens worden volgtijdig door deelnemers aan het proces in het Webportaal Arbeidinspectie ingevoerd.

   

1 Arbeidsinspectie

7 Laboratorium/inspectie-instelling dat de eindbeoordeling na verwijdering uitvoert

Adres:

Postcode en plaats:

Naam:

E-mailadres:

Contactpersoon:

 

Adres:

2 Certificatie-instelling van het asbestverwijderingsbedrijf (hoofdaannemer)

Postcode

Plaats:

Naam:

Telefoonnr.:

Contactpersoon:

Faxnr:

Adres:

E-mailadres:

Postcode

RvA-code:

Plaats:

 

Telefoonnr.:

8 Plaats waar het asbestverwijderingswerk wordt uitgevoerd (de locatie)

Faxnr:

E-mailadres:

Omschrijving projectlocatie:

 

Adres:

3 B&W Gemeente

Postcode:

Afdeling:

Plaats:

Contactpersoon:

Telefoonnr:

Adres:

E-mailadres:

Postcode

 

Plaats:

9 Periode asbestverwijderingswerk

Telefoonnr.:

Aanvangsdatum:

Faxnr:

Tijdstip aanvang werk

E-mailadres:

Einddatum:

 

Tijdstip einde werk:

4 Asbestverwijderingsbedrijf (hoofdaannemer)

 

Naam:

10 Aantal asbestwerkers

Contactpersoon:

DTA:

Adres:

DAV:

Postcode

 

Plaats:

11 Type locatie: (indien anders)

Telefoonnr.:

 

Faxnr:

12 Asbestinventarisatie type A

E-mailadres:

Naam asbestinventarisatiebedrijf:

Ascert-code:

Contactpersoon:

 

Ascert-code:

5 Asbestverwijderingsbedrijf (onderaannemer)

Datum asbestinventarisatierapport:

Naam:

Welke risicoklasse(n) zijn van toepassing?

Contactpersoon:

• Risicoklasse 1 (laag);

Adres:

• Risicoklasse 2 (midden);

Postcode:

• Risicoklasse 3 (hoog);

Plaats:

Geïnventariseerde hoeveelheden m1

Telefoonnr.:

m2

Faxnr:

Stuks:

E-mailadres:

 

Ascert-code:

13 Asbestinventarisatie type B

 

Naam asbestinventarisatiebedrijf:

6 Houder omgevingsvergunning voor het slopen

Contactpersoon:

Naam:

Ascert-code:

Contactpersoon:

Datum asbestinventarisatierapport: --

Adres:

Welke risicoklasse(n) zijn van toepassing?

Postcode:

• Risicoklasse 1 (laag);

Plaats:

• Risicoklasse 2 (midden);

Telefoonnr:

• Risicoklasse 3 (hoog);

E-mailadres:

Geïnventariseerde hoeveelheden m1

Omgevingsvergunning voor het slopen

m2

verleend op datum: - -

Stuks:

code:

 

14 Indien er sprake is van een gedeeltelijke verwijdering van het asbestmateriaal vermeld onder 12 en/of 13:

15 Ondertekening

 

Welke risicoklasse(n) zijn van toepassing?

Hoofdaannemer

Houder omgevingsvergunning voor het slopen

• Risicoklasse 1 (laag);

Plaats:

Plaats:

• Risicoklasse 2 (midden);

Datum:

Datum:

• Risicoklasse 3 (hoog);

Naam bedrijf:

 

Geïnventariseerde hoeveelheden m1

Naam organisatie:

 

m2

Naam contactpersoon:

Stuks:

Naam contactpersoon:

Aantal pakdagen:

Handtekening:

Handtekening:

Bijlage B. Definities werkveldspecifiek (i)

Informatief karakter

Begrip

Definitie / betekenis

Afdichten/afschermen/inkapselen/Impregneren

Het aanbrengen van een duurzame afscherming of impregnatie ter voorkoming van het vrijkomen van asbestvezels.

Toelichting:

Een duurzame inkapseling/impregnatie bewerkstelligt dat in een besloten ruimte gedurende de resterende gebruiksjaren van een gebouw of constructie vanuit het asbesthoudend materiaal, zelfs onder intensieve gebruikscondities, geen asbestconcentratie in de lucht ontstaat die de door het ministerie van IenM gestelde Streefwaarde uitgedrukt als een 8-uurs gemiddelde concentratie significant overschrijdt.

Afnemer

De natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het asbestinventarisatiebedrijf of het asbestverwijderingsbedrijf de dienst(en) levert.

Afvalprocedure

Voor de omschrijving van de afvalprocedure zie document SC-531 op www.ascert.nl

Amfiboolasbest

De vezelachtige silicaten actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4), amosiet (Cas-nummer 12172-73-5), anthofylliet (Cas-nummer 77536-67-5), croCKIdoliet (Cas-nummer 12001-28-4) en tremoliet (Cas-nummer 77536- 68-6), alsmede producten waarin die vezelachtige silicaten zijn verwerkt.

Arbeidshygiënische criteria

Criteria met betrekking tot de arbeidshygiënische voorzieningen bij de voorbereiding en uitvoering van asbestinventarisatie of asbestverwijderingswerk.

Asbest

De vezelachtige silicaten actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4), amosiet (Cas-nummer 12172-73-5), anthofylliet (Cas-nummer 77536-67-5), chrysotiel (Cas-nummer 12001-29-5), crocidoliet (Cas-nummer 12001-28- 4) en tremoliet (Cas-nummer 77536-68-6.

Asbestanalyse

Analyse door een voor de desbetreffende verrichting RvA geaccrediteerd laboratorium (zie www.rva.nl) van een materiaal- of luchtmonster op de aanwezigheid, type en percentage/concentratie asbest.

Asbesthoudend bouw- of constructiemateriaal

Bouw- of constructiematerialen waarin serpentijnasbest of amfiboolasbest verwerkt of aanwezig is en waarvan het asbestgehalte groter of gelijk is aan 0,1 gewichtsprocent (de bepalingsondergrens van de methode zoals vastgelegd in NEN 5896).

Toelichting:

Asbesthoudende materialen worden vaak ten onrechte als ‘asbest’ aangeduid.

De in SC-540 en SC-530 gebruikte benaming is asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructie-onderdelen.

Asbest-inventarisatiewerk

Het systematisch inventariseren van alle asbesthoudende materialen in een nader omschreven bouwwerk, constructie of object met als resultaat een asbestinventarisatierapport conform SC-540 par. 21.8. met een unieke project identificatiecode. Een volledige asbestinventarisatie conform de SC-540 omvat een asbestinventarisatierapport Type A met zo nodig een aanvulling Type B.

Asbestvezel

Een asbestdeeltje dat langer is dan 5 micrometer, een diameter heeft van minder dan 3 micrometer en een lengte/breedte verhouding heeft van meer dan 3:1 (Arbobesluit). In de milieukwaliteitdoelstellingen voor asbest van het ministerie van Infrastructuur en Milieu vallen ook vezels met een lengte kleiner dan 5 micrometer onder de definitie asbestvezel.

Audit

Beoordeling van een (kandidaat) certificaathouder op conformiteit met een certificatieschema door een daartoe RvA geaccrediteerde, en/of door de minister van SZW aangewezen certificatie-instelling

Auditor

Benaming gehanteerd voor een vakdeskundige beoordelaar van een certificerende Instelling

Asbest-Inventarisatierapport

Rapport, te onderscheiden naar Type-A, Type-B, Type-O en Type-G, waarin het resultaat van de asbestinventarisatie is vastgelegd. De rapporteisen waaraan het asbestinventarisatierapport moet voldoen, staan vermeld in SC-540 par. 7.17.

Bedrijfskundige criteria

Criteria voor de inrichting, uitvoering, beheersing en borging van het asbestinventarisatieproces.

Beheersing

De operationele technieken en activiteiten die worden toegepast om te bewerkstelligen dat de asbestinventarisatie geschiedt conform SC-540.

Bemonsteringsplan

De schematische weergave van de plaatsen waar monsters worden genomen, de aard van de monsters, de hoeveelheid en andere relevante gegevens, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen en maatregelen bij monsterneming ter voorkoming van emissie van asbest.

Borging (arbo en milieu)

Het geheel van alle geplande en systematische acties die nodig zijn om te verzekeren dat bij de asbestinventarisatie de verspreiding van asbest naar mens en omgeving wordt voorkomen met inachtneming van de wettelijk geldende normen en voorschriften.

Bouwwerk

Datgene wat gebouwd wordt of voortkomt uit bouwwerkzaamheden. Een bouwwerk moet voldoen aan vier criteria:

• Het moet van enige omvang zijn.

Toelichting:

Een simpele grafsteen is niet van enige omvang en derhalve geen bouwwerk. Een grafmonument is wel van enige omvang en derhalve wel een bouwwerk.)

• Het moet een constructie zijn.

• Het moet driedimensionaal zijn.

• Het moet plaatsgebonden zijn.

Toelichting

Een verrijdbare viskraam die ergens zes maanden staat, is een bouwwerk. Dezelfde verrijdbare viskraam die elke dag ergens anders staat, is geen bouwwerk.

Voorbeelden van een bouwwerk zijn: utiliteitsgebouwen, woningen, schuren, woonwagens, fietsenstallingen, stallen, midgetgolfbanen. lantaarnpalen, fabriekshallen, transformatorhuisjes, viaducten, grafmonumenten, industriële installaties die zich op een vaste plaats bevinden, stacaravans en verrijdbare viskramen met een vaste standplaats.

Bouwkundige eenheid

Een functionele eenheid van een bouwwerk, constructie of object (vleugel, verdieping, technische ruimte etc.).

Toelichting

Bij de indeling is het van belang dat de eenheden zodanig groot zijn dat alle asbesthoudende bronnen binnen de bouwkundige of installatietechnische eenheid worden meegenomen. Voorbeelden:

Een asbesthoudende roltrap loopt via een open verbinding door op drie verdiepingen. Alle verdiepingen behoren dan tot de te onderzoeken eenheid.

Een luchtbehandelingsysteem bedient 6 verdiepingen waardoor al deze verdiepingen binnen de te onderzoeken eenheid vallen.

Brand

Een brand is een verbranding met vuur die zich ongehinderd uit kan breiden en schade en/of gevaar veroorzaakt. Binnen het kader van dit certificatieschema is de betekenis brand incl. het vrijkomen van asbestvezels. Ook wel als asbestbrand aangeduid.

Calamiteit

Een calamiteit is de algemeen gebruikte aanduiding voor een niet-verwachte gebeurtenis die ernstige schade kan veroorzaken. In dit certificatieschema wordt deze gebeurtenis gekoppeld aan asbestrisico’s voor de omgeving voordat met asbestverwijderingswerk wordt begonnen.

Constructie

Iets wat door construeren is ontstaan.

Toelichting:

Met een constructie kan een compleet bouwwerk bedoeld worden, maar in de context van een asbestinventarisatie wordt een constructie beschouwd als een zelfstandig onderdeel van een bouwwerk of object b.v. een hangconstructie van een brug, de fundering van een gebouw, de draagconstructie van een viaduct. Deze is apart benoemd omdat in dergelijke deelconstructies soms specifieke asbesttoepassingen voorkomen.

Containment

Constructie waarmee een werkgebied waar asbesthoudende materialen worden verwijderd wordt afgeschermd van de omgeving en waarin een wettelijk vastgelegd niveau van onderdruk in stand wordt gehouden, ter voorkoming van de verspreiding van asbestvezels naar mens en milieu.

Controle

Periodieke beoordeling door de RvA van CKI’s tegen de door de voor de beoordeling geldende regels van de minister: SC-502.

Demonteren

Het zonder bewerkingen als één geheel verwijderen van een asbestbevattend product of apparaat. Demonteren is een vorm van slopen.

Desk research

Het uitvoeren van een bureauonderzoek naar de bouwhistorie van het object.

Deskundig Inventariseerder Asbest (DIA)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Inventariseerder Asbest conform SC- 560. En daarmee aantoont te voldoen aan de in Bijlage A van de SC-540 vastgelegde vakbekwaamheidprofiel

Deskundig toezichthouder Asbestverwijdering (DTA)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering conform SC- 510 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidprofiel.

Deskundig Asbestverwijderaar (DAV)

Persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar conform SC- 520 en het daarin vastgelegde vakbekwaamheidprofiel.

Geaccrediteerd asbestlaboratorium (zie ook eindbeoordelingsinstelling)

Laboratorium dat beschikt over een accreditatie van de Raad voor Accreditatie voor de desbetreffende verrichting. Er wordt apart geaccrediteerd voor onder meer de volgende verrichtingen m.b.t asbest:

• materiaalanalyse;

• monsterneming van binnenlucht in een bestaande situatie;

• analyse van binnenluchtmonsters (bestaande situatie);

• eindcontrole na asbestverwijdering in een containment, glovebag (couveusezak) of buitensituatie conform NEN 2990

• niet-routinematig onderzoek inzake asbest (onderzoek & ontwikkeling ofwel een O&O-erkenning).

Opmerking:

Een laboratorium/onderzoeksinstelling dat een eindcontrole na verwijdering van asbest uitvoert moet geaccrediteerd zijn conform NEN-ISO/IEC 17020 (RvA-Inspectie). De overige verrichtingen (luchtmeting, materiaalanalyse etc.) wordt beoordeeld conform NEN-ISO/IEC 17025 (RvA Testen). Over het algemeen geldt dus dat een laboratorium dat een eindcontrole uitvoert voor beide verrichtingen, geaccrediteerd moet zijn. Combinaties zijn mogelijk, waarbij de NEN-ISO/IEC 17020 leidend is met daaronder één of meer RvA-Testen accreditaties.

Gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf

Bedrijf dat voldoet aan de criteria ter zake van asbestinventarisatie conform certificatieschema SC-540 opgesteld door CCvD Asbest en getoetst aan de wet- en regelgeving door het ministerie van SZW

Een dergelijk bedrijf is op grond van artikel 11 van het Asbestverwijderingsbesluit en de overeenkomst met Ascert gemachtigd het Ascert-beeldmerk te voeren

Gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf

Bedrijf dat voldoet aan de criteria ter zake van asbestverwijdering, conform certificatieschema SC-530, opgesteld door CCvD Asbest en getoetst aan de wet- en regelgeving door Min van SZW .

Een dergelijk bedrijf is op grond van artikel 11 van het Asbestverwijderingsbesluit en de overeenkomst met Ascert gemachtigd het Ascert-beeldmerk te voeren.

Glovebag (couveusezak)

Niet-betreedbare constructie van beperkte omvang waarmee het te verwijderen asbestbevattende materiaal lekvrij wordt afgeschermd van de omgeving.

Het gebruik van een glovebag is voorbehouden aan gecertificeerde bedrijven door of onder toezicht van de DTA aanwezig op de projectlocatie

Destructief onderzoek

Onderzoek naar niet-direct waarneembaar en vermoedelijk aanwezig asbest of asbesthoudende producten voorafgaand aan de bouwkundige sloop van een bouwwerk, object of constructie, met behulp van zwaar materieel, waarbij de bouwkundige integriteit wordt aangetast. Dit type onderzoek is in SC-540 par 3.4.3 Type-B nader omschreven.

Toelichting:

Handelingen die bedoeld zijn om bij een inventarisatie niet-direct waarneembaar en vermoedelijk aanwezig asbest of asbesthoudende producten op te sporen en waarbij alleen handgereedschap wordt gebruikt (soms aangeduid als ‘licht destructief onderzoek’) worden volgens deze definitie als niet-destructief beschouwd omdat de bouwkundige integriteit niet wordt aangetast. Het boren in een vloer om een onderliggende asbesthoudende deklaag op te sporen of het gebruik van een holle boor in een buisisolatie valt dus niet onder destructief onderzoek en wordt geacht onderdeel uit te maken van een SC-540 par 3.4.2.

Doucheprocedure

Zie decontaminatieprocedure

Eindcontrole na asbestverwijdering (= eindbeoordeling)

Bepaling (visuele inspectie, monsterneming en analyse) uitgevoerd volgens NEN 2990 die plaatsvindt na beroepsmatige verwijdering van asbest in een containment of afgeschermde ruimte, om vast te stellen of er visueel geen asbestbevattend stof meer in de ruimte aanwezig is en of de asbestconcentratie in de lucht zich beneden de wettelijke vrijgavegrens bevindt. Indien niet in containment of afgeschermde ruimte asbest is verwijderd (buitenlocaties) geldt de visuele inspectie als eindcontrole.

Opmerking:

Zie verder SC-530 par. 7.16 Eindcontrole en eindoplevering.

Incident

Storend voorval, onvoorziene gebeurtenis met betrekking tot het ontstaan van asbestblootstellingrisico’s

Indeling (in risicoklassen)

Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest conform de methodiek zoals omschreven in TNO-rapport R 2004/523 en elektronisch toegankelijk gemaakt in SMA-rt. (zie ook ‘risicoklasse’).

Inkapselen

Zie Afdichten /inkapselen/ impregneren etc.

Inventarisatieplan

Beschrijving van het inventarisatieproces waarin opgenomen:

• wanneer, waar, wat, hoe, waarmede en door wie wordt geïnspecteerd;

• de kritische punten in het proces en procesbeheersingsmaatregelen;

• de op benodigde documentatie voor een zorgvuldige asbestinventarisatie (werkvoorschriften, specificaties en registraties).

Integriteit (bouwkundige-)

Samenstel van constructieve elementen die het gebouw zijn stabiliteit geven ( b.v. fundering, dragende muren en kolommen.

Kwaliteitshandboek

De schriftelijke vastlegging van het kwaliteitssysteem.

Kwaliteitssysteem

De organisatorische structuur, verantwoordelijkheden, procedures, processen en voorzieningen voor het ten uitvoer brengen van maatregelen om de kwaliteit van de uitgevoerde asbestinventarisaties op het vereiste peil te houden.

Milieuhygiënische criteria

Criteria met betrekking tot de milieuhygiënische voorzieningen bij de voorbereiding en uitvoering van de asbestinventarisatie.

Monsterneming

Het uit een gedefinieerde partij nemen van steekproeven op een dusdanige wijze dat een representatief beeld ontstaat van de eigenschappen van die partij.

Object

Apparaat, transportmiddel, constructie of installatie, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet.

Toelichting:

Objecten zijn bijvoorbeeld:

• gas-, waterleiding- en rioolbuizen die behoren tot een buiten een bouwwerk gelegen ondergronds gas-, water- of rioolleidingnet;

• verwarmingstoestellen (wanneer die aard- en nagelvast aan een bouwwerk zijn verbonden, zijn ze geen object, maar behoren ze tot het bouwwerk);

• asbestcementbloembakken;

• niet meer aan bouwwerken bevestigde producten, zoals asbestcement golfplaten;

• oudere huishoudelijke apparaten waarin warmte wordt ontwikkeld, zoals haardrogers, broodroosters e.d.;

• oudere warmhoudplaatjes;

• bromfietsen, auto’s, vrachtauto’s, treinen en schepen;

• (halfverharde) wegen, voor zover deze zich niet op een viaduct e.d. bevinden (een weg op een viaduct is een bouwwerk);

• beschoeiing van oevers;

• Asbesthoudende bodem en asbesthoudend puingranulaat (bsa-granulaat) zijn geen bouwwerk en ook geen object.

Onderhoud

Het verrichten van periodieke werkzaamheden binnen of aan de schil en constructie van een gebouw, object of constructie, en/of de daarin aanwezige installaties.

Opdrachtgever

De natuurlijke persoon of rechtspersoon die de inventarisatie of het asbestverwijderingswerk opdraagt.

Projectlocatie

Locatie waar het asbestverwijderingswerk of de asbestinventarisatie plaatsvindt.

Renovatie

Het verrichten van groot onderhoud aan een gebouw, object of constructie, waarbij gedeeltelijke sloop kan plaatsvinden zonder dat daarbij de bouwkundige integriteit verloren gaat.

Risicoklassering

Indeling van sloop- of andere werkzaamheden met of aan asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in één van de drie risicoklassen conform het gewijzigde Arbobesluit inzake asbest d.d. 7 juli 2006 (SC-540).

De indeling in risicoklassen is gebaseerd op de hoogte van de blootstelling aan respirabele asbestvezels voor werkers en omgeving conform de methodiek zoals beschreven in TNO-rapport R 2004/523.

Risicobeoordeling (in niet-sloopsituaties)

Beoordeling van het blootstellingsrisico aan asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen in bouwwerken of objecten (niet-sloopsituaties) conform NEN 2991.

Sloop

Het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk of object

Transitroute

Zie decontaminatieprocedure

Uitrusting

Alle technische hulpmiddelen die nodig zijn voor het ten uitvoer brengen van een asbestinventarisatie of asbestverwijderingswerk.

Validatie-onderzoek (voor indeling in een risicoklasse)

Onderzoek naar de blootstelling aan respirabele asbestvezels tijdens het uitvoeren van werkzaamheden met asbest of asbesthoudend materiaal met het doel deze werkzaamheden in één van de drie risicoklassen in te delen. Het onderzoek moet worden uitgevoerd onder voor het werk representatieve omstandigheden in de ademzone van de werkers die de werkzaamheden uitvoeren. De uitvoering geschiedt conform NEN 2939 waarin tevens de wijze van monsterneming (Persoonlijke monsterneming) en de te gebruiken analysetechniek (SEM.RMA conform ISO 14966) zijn voorgeschreven. Het toetsen van de gemeten waarden aan de voor de indeling in risicoklassen gehanteerde concentratiegrenzen geschiedt met inachtneming van de norm NEN-EN 689. Opmerking:

Een dergelijk onderzoek behoeft slechts te worden uitgevoerd wanneer het gaat om tot op heden onbekende combinaties van asbesthoudende materialen, toepassingen, saneringstechnieken, of sterk afwijkende omgevingsfactoren waarvan (nog) geen gevalideerde meetgegevens beschikbaar zijn in SMA-rt.

V&G (veiligheids- en gezondheids coördinator

De natuurlijke persoon of rechtspersoon die belast is met de in het Arbeidsomstandighedenbesluit, hoofdstuk 2, afdeling 5 (bouwplaatsen) genoemde taken inzake veiligheid en gezondheid gedurende de studie-, de ontwerp- en de uitwerkingsfase van het ontwerp van een (bouw)werk / object.

V&G (veiligheids- en gezondheids) plan

Het document waarin is opgenomen:

• een beschrijving van het werk;

• een overzicht van de bij het werk betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen op de (bouw)plaats;

• de naam van de V&G-coördinator ontwerp- en uitvoeringsfase;

• een inventarisatie en evaluatie van gevaren conform artikel 4.1 van de Arbowet;

• de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking tussen werkgevers en eventuele zelfstandigen op de (bouw)plaats, welke voorzieningen daarbij worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht wordt uitgeoefend;

• de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de samenwerking en het overleg tussen werkgevers en werknemers op de (bouw)plaats, en de wijze waarop voorlichting en onderricht van de werknemers plaatsvindt;

• gevaar voor derden (artikel 11 van de Arbowet).

V&G (veiligheids- en gezondheids) dossier

Het dossier inhoudende informatie die van belang is voor de veiligheid en gezondheid van werknemers die later werkzaamheden aan het (bouw)- werk/object zullen verrichten.

Vrijgavegrens

Door de overheid vastgestelde waarde voor de asbestconcentratie in de lucht vastgesteld volgens NEN 2990, die bepalend is voor de vrijgave van een besloten ruimte na het beroepsmatig verwijderen van asbest of asbesthoudend materiaal.

Opmerking:

Door de overheid wordt thans een waarde gehanteerd van 0,01 vezel/cm3, gedefinieerd als een overschrijding van de bovengrens van het 95% betrouwbaarheidsinterval. Zowel de vrijgavegrens als de wijze van toetsing in relatie met de meetonzekerheid worden door de overheid vastgesteld en maken geen deel uit van het normatieve deel van de NEN 2990.

Vrijstellingsonderzoek

Gevalideerd onderzoek waarmee door middel van representatieve blootstellingsmetingen kan worden aangetoond dat de blootstelling aan asbest beneden het voor risicoklasse 3 maximaal toegestane blootstellingsniveau blijft.

Werkplan

De schriftelijke weergave van de voorgenomen uitvoering van activiteiten met betrekking tot asbest met daarin vermeld het in te zetten personeel, de te gebruiken apparatuur, de materialen, materieel, te hanteren werkvoorschriften, werkmethoden en

–instructies.

Werkplek (asbestverwijdering)

De afgebakende/afgeschermde en gemarkeerde plaats waar asbest, asbesthoudende producten, asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen het op arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt verwijderd.

Bijlage C. Model aanvraag projecten voor initiële certificatie (v)

Verplichtend karakter

1. Algemeen

Het nog niet gecertificeerde asbestverwijdering bedrijf dient bij een bevoegde certificatie-instelling (CKI) een aanvraag te doen voor een toelatingsonderzoek voor het Ascert-Procescertificaat Asbestverwijdering conform SC-530. par. 4.3.6. Nadat de CKI heeft vastgesteld dat het bedrijf voldoet aan de eisen volgens het certificatieschema SC-530, exclusief de praktijkeisen, kan toestemming worden gevraagd voor de uitvoering van twee asbestverwijderingsprojecten. Namens het bedrijf verzoekt de CKI hiervoor bij Ascert schriftelijk om toestemming.

Een kandidaat wordt voor de duur van de beoordeling op twee projectlocaties waar de beoordeling door de CKI plaatsvindt, gelijkgesteld aan een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf, òf in geval van een extra beoordeling op drie projectlocaties. De daarbij geldende voorwaarden zijn dat:

  • bij de CKI een schriftelijke aanvraag is ingediend voor de verwerving van het certificaat;

  • de kandidaat voldoet aan de in SC-540 gestelde eisen, voor zover de beoordeling, bedoeld in 4.3.5A betreft.

Na blijk van het voldoen aan genoemde voorwaarden stelt de CKI de aanvraag op voor elke projectlocatie die in de beoordeling van de kandidaat zal worden betrokken. Op grond van de volgende criteria dient Ascert schriftelijke toestemming op de aanvraag gegeven te hebben:

  • De schriftelijke verklaring van de CKI dat het bedrijf voldoet aan de eisen conform het certificatieschema SC-530, exclusief de praktijkeisen;

  • Een nadere omschrijving van de twee projecten.

  • De twee projecten dienen van elkaar te zijn onderscheiden door verschillende opdrachtgevers en inventarisatielocaties, verschillende asbestinventarisatiebedrijven en eindbeoordelings-instellingen voor de controle na asbestverwijdering;

  • Volledig ingevuld aanvraagformulier;

  • Goedkeurende verklaring van de CKI dat het werkplan voldoet aan de bepalingen in SC-530;

  • Vermelding van het asbestinventarisatiebedrijf (incl. Ascert-code);

  • Vermelding van de identificatiecode van het asbestinventarisatie-rapport;

  • Goedkeurende verklaring van de CKI dat het inventarisatierapport voldoet aan SC-540 incl. brongerelateerde en herleidbare risicoklassificatie;

  • In het document (in Word ) dienen alle gegevens op de openstaande plaatsen door de aanvrager te zijn ingevuld.

Indien de overlegde omschrijvingen aan de voorwaarden voldoen, verstrekt Ascert schriftelijk toestemming voor het uitvoeren van omschreven projecten. Ascert zendt de toestemming (in pdf) rechtstreeks naar de certificatie-instelling, die dit vervolgens doorzendt naar het asbestverwijderingsbedrijf. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt dat de Ascert-toestemming op het werk aanwezig is, zodat die op eerste verzoek kan worden getoond.

Indien de CKI op één van de twee projecten tot het oordeel komt dat het asbestverwijderingsbedrijf niet voldoet aan de criteria die voor de praktijktoets gelden, kan Ascert, op schriftelijk verzoek van de CKI, voor de uitvoering van één extra te beoordelen project (met vergelijkbaar werk) schriftelijk toestemming geven.

De verdere afhandeling van het certificatietraject is beschreven in het Certificatiereglement Asbestverwijdering SC-530 par. 4.3.6. De certificatie-instelling dient bij de opdracht tot initiële certificatie duidelijke, bindende afspraken te maken met het asbestverwijderingsbedrijf, in het geval het bedrijf niet blijkt te kunnen voldoen aan de praktijkeisen en de bedoelde projecten niet conform SC-530 afgehandeld kunnen worden.

2. Aanvraag

De certificatie-instelling: ..... CKI-nummer: ..... gevestigd te: .....

verklaart dat het hieronder genoemde asbestverwijdering bedrijf voldoet aan de eisen, zoals gesteld in certificatieschema SC-530, excl. de praktijkeisen, en verzoekt ter beoordeling van de uitvoeringspraktijk, toestemming voor de uitvoering van de onderstaande asbestverwijderingsprojecten. Tevens verklaart de CKI dat het asbestinventarisatierapport voldoet aan de eisen conform het certificatieschema SC-530.

Asbestverwijdering bedrijf:

Naam

Contactpersoon

Adres

Postcode

Plaats

Inschrijving KvK

Telefoonnr

Faxnr.

E-mailadres

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

 

De twee te beoordelen projecten zijn:

Opdrachtgever Project 1

Opdrachtgever Project 2

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Inventarisatierapport

Inventarisatierapport

Ascert-code Asbest-

inventarisatiebedrijf:

 

Ascert-code Asbest-

inventarisatiebedrijf:

 

Identificatiecode

inventarisatierapport

 

Identificatiecode

inventarisatierapport:

 

Risicoklasse:

 

Risicoklasse:

 

CKI akkoord

rapport

Datum:

.....

CKI akkoord

rapport

Datum:

.....

Naam

.....

Naam

.....

Werkplan

Werkplan

Identificatiecode

werkplan:

 

Identificatiecode

werkplan:

 

CKI akkoord

werkplan

Datum:

.....

CKI akkoord

werkplan

Datum

.....

Naam:

.....

Naam

.....

Locatiegegevens

Locatiegegevens

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

ÙItvoeringsdatum

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

Uitvoeringsdatum

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

       

Het origineel per e-mail sturen naar: Secretariaat Ascert, Postbus 154 3990 DD Houten (info@ascert.nl).

Afhandeling door Ascert:

Akkoord met uitvoering:

Heden, ....., is het origineel in pdf-bestand per e-mail door Ascert verzonden aan de Certificatie-instelling en het asbestverwijderingsbedrijf.

3. Toestemming

Aan: Asbestverwijdering bedrijf

Naam

Contactpersoon

Adres

Postcode

Plaats

Inschrijving KvK

Telefoonnr

Faxnr.

E-mailadres

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Conform de afspraken, vastgelegd in SC-530 par 4.3.6 en verstrekte gegevens verlenen wij u toestemming voor het uitvoeren van onderstaande asbestverwijderingsproject(en) op de volgende projectlocatie:

Opdrachtgever Project 1

Opdrachtgever Project 2

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Contactpersoon:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Inventarisatierapport

Inventarisatierapport

Ascert-code Asbestinventarisatiebedrijf:

 

Ascert-code Asbestinventarisatiebedrijf:

 

Identificatiecode inventarisatierapport:

 

Identificatiecode inventarisatierapport:

 

Risicoklasse:

 

Risicoklasse:

 
 

Naam:

 

Naam:

Werkplan

Werkplan

Identificatiecode

Werkplan:

 

Identificatiecode

Werkplan:

 
 

Naam:

 

Naam:

Locatiegegevens

Locatiegegevens

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

Naam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoonnr:

Faxnr:

.....

.....

.....

.....

.....

.....

ÙItvoeringsdatum

 

Uitvoeringsdatum

 

Toestemming

De toestemming is verzonden aan het asbestverwijderingsbedrijf en de certificatie-instelling

Contactpersoon CKI

.....

E-mailadres

.....

Contactpersoon bedrijf

.....

E-mailadres

.....

Stichting Certificatie Asbest

Bureau Ascert

..... [Naam]

Bijlage D. Model overeenkomst cki en certificaathouder (i)

Informatief karakter

De certificatie-instelling ..... gevestigd te ....., ten deze vertegenwoordigd door ....., directeur, hierna te noemen de instelling en de houder van het procescertificaat conform het Ascert-Certificatieschema Asbestverwijdering, in beheer bij Stichting Ascert:

   
 

Naam Bedrijf

 

Inschrijving KvK

 

Ascert-code

 

Contactpersoon

 

Adres

 

Postcode

 

Plaats

 

E-mailadres

 

Telefoon

hierna te noemen certificaathouder

verklaren het volgende te zijn overeengekomen:

Artikel 1. Rechten te ontlenen aan het Ascert Procescertificaat Asbestverwijdering:

  • 1) Certificaathouder is gerechtigd om het verstrekte geldige certificaat te gebruiken;

  • 2) De instelling draagt er zorg voor dat de gegevens van de certificaathouder direct worden doorgegeven aan Ascert voor de vermelding in het Ascert Certificaatregister.

Artikel 2. Plichten:

Certificaathouder

  • 1) Certificaathouder dient te voldoen aan de eisen vermeld in SC-530;

  • 2) Certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen door of vanwege de certificatie-instelling;

  • 3) Certificaathouder is verplicht om opvolging te geven aan het ingetrokken of ongeldig geworden certificaat door zich niet meer te presenteren als gecertificeerd bedrijf;

  • 4) Certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden, die voor het certificaat van belang kunnen zijn, aan de certificatie-instelling door te geven.

Certificatie-instelling

  • 1) De certificatie-instelling draagt zorg voor een passend tijdstip van beoordeling in het kader van hercertificatie;

  • 2) De certificatie-instelling draagt zorg voor de directe aanlevering van de gegevens van de certificaathouder in het Ascert Certificaatregister;

  • 3) Indien de ministeriele aanwijzing vervalt dient de certificatie-instelling de certificaathouder daarover te informeren en stappen te ondernemen de certificaathouder onder te brengen bij een daartoe gekwalificeerde certificatie-instelling (zie www.ascert.nl).

Artikel 3. Voorwaarden voor Ascert Procescertificatie Asbestverwijdering:

  • 1) Aan de betalingsverplichtingen jegens de certificatie-instelling voortkomende uit deze overeenkomst is voldaan;

  • 2) Certificaathouder zal in het kader van dit certificaat een register met klachten over zichzelf bijhouden (zie ook SC-530 par 4.7);

  • 3) Het certificaat is maximaal geldig tot einddatum [= drie jaar na certificatiedatum].

Artikel 4. Beëindiging van de overeenkomst:

De certificatieovereenkomst zal door de certificatie-instelling beëindigd worden indien:

  • 1) De Certificaathouder zijn verplichtingen niet nakomt, dan wel niet (meer) voldoet aan de voorwaarden en dientengevolge het certificaat is ingetrokken;

  • 2) De ministeriele aanwijzing van de certificatie-instelling is ingetrokken of niet is verlengd;

  • 3) De Certificaathouder geverbaliseerd wordt voor onveilig handelen;

  • 4) Er binnen de certificatieperiode twee gegronde klachten over de certificaathouder zijn wegens onveilig handelen;

  • 5) Er misbruik wordt gemaakt van het certificaat.

Artikel 5. Klachten en Verzoek tot herziening

  • 1) Aan de certificaathouder. De klachten vanwege het voorkomen van onbeschermde blootstelling bij risicoklasse 2 en/of 3 een asbestverwijderingswerk van de certificaathouder worden door de certificaathouder overeenkomstig art. 3 lid 2 geregistreerd en schriftelijk gemeld aan de CKI;

  • 2) Van de certificaathouder. De klachten met betrekking tot de beoordelingsprocedure en de interpretatie van de criteria ervan worden ingediend bij de certificatie-instelling;

  • 3) Van de certificaathouder. De klachten met betrekking tot de beslissing het certificaat wel of niet te verlenen worden ingediend bij de certificatie-instelling. In geval er een verzoek tot herziening volgt handelt de certificatie-instelling volgens SC-530 par. 4.8).

Artikel 6. Aansprakelijkheid

De certificatie-instelling is niet aansprakelijk voor schade als gevolg van het gebruik van het procescertificaat.

Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend,

   

De certificaathouder:

Voor de instelling:

   

Datum:

Datum:

   

Naam:

Naam:

   

Handtekening:

Handtekening:

   

.....

.....

Bijlage E. Ascert procescertificaat asbestverwijdering (v)

Verplichtend karakter

Certificaathouder

Bedrijfsnaam:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Inschrijving KvK:

Het CKI-certificaatnummer:

Ascert-code: .0na

Datum eerste uitgifte:

Datum uitgifte:

Vervaldatum:

Ascert Logo met vermelding SC-530

Verklaring van uitgifte

Dit procescertificaat is op basis van het Ascert-Certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering SC-530, conform ABC Certification B.V. Reglement voor Procescertificatie van februari1997 afgegeven door ABC Certification B.V.

 

In het certificatieschema SC-530 zijn verwerkt de volgende wettelijke bepalingen:

Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.54 a en 4,54d

Arbeidsomstandighedenregeling artikel 4.27a

 

ABC Certification B.V. verklaart, dat het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het proces van verwijderen van asbest, asbesthoudende producten en asbestbesmet materiaal of asbestbesmette constructieonderdelen voorafgaand aan sloop, renovatie of onderhoud in bouwwerken en objecten en na een incident incl. de oplevering van het asbestverwijderingswerk, met als resultaat een locatie vrij van bronnen met secundaire asbestvezelemissie, wordt uitgevoerd volgens de eisen van het certificatieschema

 

Voor ABC Certification B.V.

Piet Alfabet

Certificatie-instelling ABC Certification B.V.

– bedrijfsnaam

– adres

– postcode en

– plaats

– telefoon

–telefax

– e-mail

– website

– Identificatiecode SZW Aanwijzingsbeschikking

Voor de geldigheid van dit procescertificaat wordt verwezen naar het Ascert Certificaatregister op www.ascert.nl

Dit procescertificaat bestaat uit twee bladzijden.

Nadruk verboden Blad 1 van 2

Vestiging Bedrijfsnaam:

Ascert-code:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Vestiging Bedrijfsnaam:

Ascert-code:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Vestiging Bedrijfsnaam:

Ascert-code:

Adres:

Postcode:

Plaats:

Telefoon:

Telefax:

E-mail:

Contactpersoon:

Wenken voor de afnemer/opdrachtgever

  • 1) Bij de uitvoering van toezicht door CKI, AI, en/of gemeente dient de opdrachtgever de toezichthouder toegang te verlenen tot de projectlocatie;

  • 2) Beoordelingen door de Certificatie-instelling op de projectlocatie vinden altijd onaangekondigd plaats;

  • 3) De opdrachtgever zal het asbestverwijderingsbedrijf het volledige asbestinventarisatie rapport, conform SC-540, ter beschikking stellen overeenkomstig het gestelde in artikel 4.54a van het Asbestverwijderingsbesluit;

  • 4) De opdrachtgever stelt voor de aanvang van het asbestverwijderingswerk een kopie van de volledige omgevingsvergunning voor het slopen ter beschikking aan het asbestverwijderingsbedrijf overeenkomstig het gestelde in artikel 10, lid 14.54a van het Asbestverwijderingsbesluit;

  • 5) De opdrachtgever (of de certificaathouder in naam van de opdrachtgever) zorgt ervoor dat een eindbeoordelingsinstelling de opdracht wordt verleend om na gereed komen van het asbestverwijderingswerk de eindbeoordeling uit te voeren;

    Toelichting:

    De opdrachtgever kan dit gedelegeerd hebben aan de opdrachtnemer.

  • 6) De opdrachtgever stelt de bevindingen van de eindbeoordeling schriftelijk ter beschikking aan het asbestverwijderingsbedrijf;

  • 7) Indien de bij de asbestverwijdering vrijkomende asbest of asbesthoudende producten niet rechtstreeks wordt afgevoerd naar de daarvoor ingerichte stortplaats, dient dit te worden opgeslagen in een tussenopslag. De tussenopslag dient te voldoen aan het gestelde in de wet Milieubeheer. Wanneer de totale inhoud van de tussenopslag bij de daarvoor ingerichte stortplaats wordt gestort, dient een kopie van het betreffende deel van projectregister tussenopslag samen met het stortbewijs aan de opdrachtgever van het asbestverwijderingswerk te worden gezonden (zie ook SC-530 par. 7.17);

  • 8) Bij klachten dient contact opgenomen te worden met de certificaathouder en in geval van ernstige klachten met de certificatie-instelling.

Dit procescertificaat bestaat uit twee bladzijden.

Nadruk verboden Blad 2 van 2

Bijlage F. Uitwisselingsprotocol ai-cki (i)

Informatief karakter

Protocol Informatieuitwisseling ASBEST

Arbeidsinspectie – Certificerende Instellingen

Ondergetekenden,

  • 1) Arbeidsinspectie, vertegenwoordigd door mr. J.A. van den Bos, Algemeen Directeur van de Arbeidsinspectie, hierna te noemen: ‘Arbeidsinspectie’,

    En

  • 2) De Certificerende instelling: [naam certificatie instelling]

    vertegenwoordigd door:

    hierna te noemen: ‘Certificerende Instelling’

OVERWEGENDE DAT:

  • 1) Artikel 1.5 b, lid 3 en 4, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepaalt dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in casu de Arbeidsinspectie, en de aangewezen Certificerende Instellingen elkaar wederzijds informeren over bij controles of inspecties aangetroffen situaties waar de veiligheid en of de gezondheid van werknemers door de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd in gevaar wordt of kan worden gebracht

  • 2) De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft aangegeven dat hij belang hecht aan deze informatie-uitwisseling, met name op het werkterrein ‘asbestverwijdering (SC-530)

  • 3) Het doel van de informatie-uitwisseling is om, enerzijds, de Certificerende Instellingen informatie te verschaffen die hen in staat stelt bij daarvoor in aanmerking komende situaties het certificaat van disfunctionerende certificaathouders in te trekken en, anderzijds, de Arbeidsinspectie informatie te verschaffen die haar in staat stelt gerichte inspecties uit te voeren bij daarvoor in aanmerking komende bedrijven.

  • 4) Het wenselijk is om m.b.t. deze wederzijdse informatie-uitwisseling over een aantal inhoudelijke en procesmatige aspecten afspraken te maken tussen de Arbeidsinspectie en de Certificerende Instellingen en deze neer te leggen in een protocol;

KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:

In dit protocol wordt een aantal begrippen met een beginhoofdletter gebruikt. Aan deze begrippen komt de betekenis toe die hieraan wordt gegeven in het hierna volgende artikel 1

Artikel 1:. begripsomschrijvingen.

  • 1) Protocol: dit protocol

  • 2) Inspecteur: inspecteur van de Arbeidsinspectie

  • 3) Inspectie: bezoek door een inspecteur van de Arbeidsinspectie aan een locatie of werkplek

  • 4) Auditor: auditor van de Certificerende Instelling

  • 5) Controle: bezoek door een auditor van een Certificerende Instelling aan een locatie of werkplek

  • 6) Certificaathouder: een bedrijf of persoon die in bezit is van een certificaat

  • 7) Arbowet: de Arbeidsomstandighedenwet

Artikel 2:. aanwijzen van contactpersonen.

  • 1) Arbeidsinspectie en Certificerende instellingen wijzen beide contactpersonen aan voor de uitvoering van het Protocol.

  • 2) De in het eerste lid bedoelde Contactpersonen hebben in ieder geval tot taak om de aan de andere partij te verstrekken informatie te toetsen aan de afspraken in het protocol en, indien nodig, nadere informatie te verschaffen

  • 3) Een lijst met contactpersonen van AI en CKI’s zal onderling worden uitgewisseld.

Artikel 3:. melding van gevaarlijke situaties aan de Arbeidsinspectie.

  • 1) Indien een Auditor tijdens een projectinspectie bij een Certificaathouder een situatie aantreft die resulteert in een Cat I afwijking die voorkomt in Bijlage 1 van dit protocol, dan dient de CKI hiervan melding te doen aan de Arbeidsinspectie.

  • 2) Indien een auditor tijdens een controle van een certificaathouder een situatie aantreft die niet vergelijkbaar is met één van de situaties die zijn opgenomen in de bijlage bij dit protocol maar die naar zijn oordeel toch ernstige gevaren oplevert voor de veiligheid en of gezondheid van de daarbij betrokken werknemer(s) doet hij hier direct melding van aan de Arbeidsinspectie. Deze melding moet als telefonische klacht aan de centrale meldkamer van de Arbeidsinspectie in Utrecht worden doorgegeven.

Artikel 4:. melding van gevaarlijke situaties aan de Certificerende Instelling.

  • 1) Indien een Inspecteur tijdens een inspectie van een locatie of werkplek een overtreding van de regelgeving constateert die, die naar zijn professionele oordeel, vergelijkbaar is met één van de situaties die zijn opgenomen op de bijlage 1 bij dit protocol, dan doet hij hiervan melding aan de aan hem toebedeelde contactpersoon bij de Arbeidsinspectie die vervolgens, na beoordeling van deze melding, zorg draagt voor doorgeleiding van de melding naar de betreffende certificerende instelling.

Artikel 5:. termijn en inhoud van de melding.

  • 1) Een melding zoals bedoeld in de artikelen 3, lid 1 en 4 wordt zo spoedig mogelijk doch in ieder geval binnen 10 werkdagen na aantreffen van de gevaarlijke situatie gedaan aan de andere partij. Een melding zoals bedoeld in de artikelen 3 lid 1en 4 dient schriftelijk te geschieden, waarbij e-mail als een vorm van schriftelijk melden wordt beschouwd. Een melding zoals bedoeld in de artikelen 3 lid 1 en 4 omvat tenminste:

    • naam, telefoonnummer en e-mail van de contactpersoon en organisatie(onderdeel) waarvoor deze werkzaam is;

    • naam, registratienummer e.d. van de certificaathouder op wie de melding betrekking heeft;

    • Datum, tijdstip en plaats van de constatering.

    • omschrijving van de situatie of gedraging waarop de melding betrekking heeft, inclusief verwijzing naar het relevante artikel in bijlage 1,

    • indien mogelijk, relevante schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld een afschrift van correspondentie met de betreffende certificaathouder;

Artikel 6:. afhandeling van de melding.

  • 1) Meldingen conform artikel 3 worden door de Arbeidsinspectie gebruikt om een goed beeld te krijgen van het functioneren van de certificaathouders. Het leidt in principe niet tot een directe inspectie. Bij de afhandeling van de melding wordt daarom volstaan met een, automatisch gegenereerde, ontvangstbevestiging van de melding naar de betreffende certificerende instelling.

  • 2) Meldingen als bedoeld in artikel 4 worden door de certificerende instellingen gebruikt om directe actie te ondernemen naar de betreffende certificaathouder. De eerste stap is verificatie van de juistheid van de constatering bij de certificaathouder. Indien de constatering correct is dan is het uitgangspunt dat een mogelijke intrekking van het certificaat volgt. Daarbij wordt uitgegaan van de procedure Cat I afwijking uit de SC-530. Als een bedrijf de juistheid van de constatering van de arbeidsinspecteur aanvecht maar geen beroep aantekent tegen de stillegging blijft voor de betreffende certificerende instelling uitgangspunt dat het certificaat mogelijk wordt ingetrokken conform de procedure Cat I-afwijking uit de SC-530. Als een bedrijf wel beroep aantekent tegen het stilleggingsbesluit van de Arbeidsinspectie dan is de vervolgactie van de certificerende instelling afhankelijk van de uitkomst van het beroep.

  • 3) De ontvangst van een van een melding zoals bedoeld in artikel 4 wordt binnen 7 kalenderdagen na ontvangst door de betreffende certificerende instelling aan de Arbeidsinspectie bevestigd Een bevestiging per e-mail wordt beschouwd als een schriftelijke bevestiging.

  • 4) In de ontvangstbevestiging zoals bedoeld in het voorgaande lid wordt in ieder geval aangegeven:

    • naam en telefoonnummer van degene die de melding in behandeling heeft

    • De actie die de certificerende instelling voornemens is te doen naar de certificaathouder waarop de melding betrekking heeft

    • De termijn waarop of waarbinnen deze actie zal plaatsvinden

  • 5) Een melding wordt geacht te zijn afgehandeld, indien deze ofwel heeft geleid tot een besluit door de ontvanger van de melding dat verdere actie achterwege kan blijven ofwel heeft geleid tot een volledig afgeronde actie richting de betrokken certificaathouder.

  • 6) De certificerende instelling stuurt binnen 7 kalenderdagen na volledige afhandeling van de richting certificaathouder ingezette actie, doch uiterlijk binnen 6 weken na ontvangst van de melding, schriftelijk bericht hierover naar de Arbeidsinspectie. In dit bericht moet samengevat worden aangegeven hoe de melding van de Arbeidsinspectie afgehandeld is en welke actie naar de betreffende certificaathouder is ondernomen.

Artikel 7:. privacy-aspecten.

  • 1) Een ieder die in het kader van dit protocol bedrijfs- of persoonsgegevens dan wel andersoortige vertrouwelijke informatie ontvangt is verplicht tot geheimhouding. De gegevens die in het kader van dit protocol verstrekt worden aan een andere partij mogen alleen gebruikt worden met het oog op het in dit protocol omschreven doel. Partijen verstrekken geen gegevens of informatie waarvan de relevantie voor het doel van dit protocol niet kan worden aangetoond of waarvan het belang ondergeschikt moet worden geacht aan één of meer zwaarder wegende belangen.

Artikel 8:. kosten.

Partijen zullen elkaar geen kosten in rekening brengen voor het doen van meldingen en/of voor de afhandeling van die meldingen en/of voor andere activiteiten die voortvloeien uit dit Protocol.

Artikel 9:. wijzigingen in het Protocol.

Wijzigingen in het Protocol behoeven de schriftelijke instemming van alle bij het protocol betrokken partijen.

Artikel 10:. geschillen.

Participanten zullen in geval van problemen of geschillen bij de uitleg of uitvoering van dezeovereenkomst zich tot het uiterste inspannen om in goed overleg tot overeenstemming terzake te komen.

Artikel 11:. evaluatie.

Jaarlijks vindt een evaluatiebijeenkomst plaats waarbij partijen de resultaten

Van het protocol evalueren en bekijken of gemaakte afspraken worden nageleefd. Indien gewenst wordt het protocol en/of de bij het protocol behorende bijlage aangepast.

Artikel 12:. looptijd.

Dit protocol treedt inwerking op 1 maart 2009 en heeft een looptijd van twee jaar.

Dit Protocol is overeengekomen en ondertekend

Namens de Arbeidsinspectie te Den Haag

op de datum:

Namens de Certificerende Instelling

op de datum:

Projectenlijst ernstige feiten

Onderstaande lijst is gebaseerd op de SC 532: versie 01, 15-09-2011, Project-checklijst uitgegeven door Ascert en op de Lijsten van ernstige feiten behorende bij beleidsregel 33 van de Arbeidsomstandighedenwet.

Omschrijving afwijkingen SC 532

Feit Arbo

Omschrijving te kortkoming Arbobesluit

3. Algemene maatregelen bij het verwijderen van asbest

3.1 Worden de werkzaamheden conform het werkplan uitgevoerd? (Hiermee wordt bedoeld of er geen principiële afwijkingen zijn, zoals bijvoorbeeld een uitvoering in openlucht condities, terwijl uitvoering onder gecompartimenteerde condities (in containment / afgeschermde werkruimte / met glove-bag) staat voorge-/beschreven, een bepaalde afvalafvoerprocedure staat voor-geschreven die niet wordt opgevolgd, of dergelijke).

B40500501

Het bij slopen, verwijderen, reinigen en opruimen van asbest of van producten die deze stof bevatten, niet conform het werkplan uitvoeren van de maatregelen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de betrokken werknemers.

3.10 Is er een volledige decontaminatie-unit aanwezig en staat deze gebruiksklaar opgesteld?

B40500401

Het niet aanwezig zijn van een doelmatige sanitaire-eenheid (decontaniminatie-unit).

3.13 Wordt de decontaminatieprocedure of de transitprocedure correct volgens SC-530 par 9.1.4 (SC-531A, B) uitgevoerd?

B40500401

Het niet volgen van de decontaminatieprocedure.

3.15 Wordt de geschikte ademhalingsbescherming toegepast in de juiste uitvoering en met een voldoende beschermingsfactor?

B4048a201

Het niet treffende van doelmatige maatregelen treffen bij te verwachten overschrijding grenswaarde. Zoals o.a. het beschikbaar stellen en het verplichten te dragen van passende ademhalingsapparatuur.

3.19 Worden er bij de bron emissiebeperkende maatregelen getroffen? (in Openlucht condities of met de glove-bag methode)

* = bijvoorbeeld inkapselen, vochtig houden, zo heel mogelijk verwijderen / demonteren, puntafzuiging toepassen, van tevoren / zo snel mogelijk verpakken.

B40450201

Het niet zodanige werkmethoden toepassen dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of, indien onmogelijk, niet in de lucht vrijkomt.

3.24 Is het niet-hechtgebonden asbestafval/asbestbesmette afval, dat buiten het containment, de afgeschermde werkruimte, of de glove-bag locatie, of bij openlucht condities de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderingslocatie aanwezig is, volgens de eisen minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht in een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige verpakking (polyethyleen van min. 0,2 mm dikte) verpakt t.b.v. de afvoer vanaf de werkplek?

B40450204

Het asbesthoudend afval niet zo spoedig mogelijk verzamelen en afvoeren in geschikte, gesloten verpakking voorzien van een etiket met duidelijke, goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevat.

3.31 Is na de eindbeoordeling en vrijgave door het RvA geaccredi-teerde bedrijf, óf de laatste visuele eindcontrole door het asbestverwijderingsbedrijf vóór oplevering, de veilig te achten saneringslocatie visueel geheel vrij van als niet hechtgebonden asbesthoudend/-besmet te beschouwen resten afkomstig uit het asbest-verwijderingswerk?

B40500301

Het niet door het asbestverwijderingsbedrijf zich er van vergewissen dat er na de eindinspectie dat er geen risico’s van blootstelling aan asbest of asbesthoudende producten zijn.

4. Specifieke maatregelen bij werkzaamheden in containment condities

4.2 Is gewaarborgd dat er geen asbestvezelemissie/-besmetting naar de omgeving buiten het containment / de afgeschermde werkruimte plaats kan vinden (uitschakelen ventilatiesystemen, afplakken luchtroosters, openingen, doorvoeren, holle constructies, geen ongereinigde en onverpakte uitrustingen buiten het containment / de afgeschermde werkruimte, etc.)?

B4048a101

Het niet treffende van doelmatige maatregelen bij te verwachten overschrijding grenswaarde. Zoals het voorkomen van de verspreiding van stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen naar buiten de ruimte waar de werkzaamheden worden verricht d.m.v. afscherming.

5. Keuring, onderhoud en reparatie van materieel

5.6 Zijn de filters voor de ABM geschikt tegen asbeststof en de eventuele additionele schadelijke stoffen en voldoen ze aan de vereiste speCKIficaties {min./max. gebruikstemperatuur, houdbaarheidsdatum, passende maatvoering, TM-P3-(SL)}?

B80030101

Beschikbaarheid en gebruik van doeltreffende persoonlijke beschermingsmiddelen, waaronder adembeschermingsmiddelen.

Bijlage G. Model werkplan (v)

Verplichtend karakter

1. Inleiding

Op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit dient het schriftelijke werkplan een beschrijving te zijn van het conform SC-530 par 7.14 uit te voeren asbestverwijderingswerk en doeltreffende maatregelen te bevatten ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers. Daarbij geldt het volgende:

  • De onderstaande opzet van het werkplan is bindend. Dat wil zeggen dat de volgorde van de betreffende hoofdstukken is aangehouden;

  • Het werkplan is zo volledig mogelijk opgesteld en door het bedrijf vrijgegeven, voorafgaand aan de asbestverwijdering;

  • Het werkplan omschrijft het uit te voeren werk en bevat dus de specifieke kenmerken van dit werk. Ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers zijn op ondubbelzinnige wijze de doeltreffende maatregelen beschreven;

  • Afwijkingen van de algemene uitgangspunten genoemd in de SC-530 par. 7.14.4 zijn in het werkplan met argumenten onderbouwd;

  • Het werkplan is beknopt van omvang en voor een auditor of handhaver goed beoordeel- en leesbaar;

  • De beheersmaatregelen met betrekking tot de niet aan asbest gerelateerde risico’s, zoals valgevaar, koolmonoxidevorming in het containment, hete leidingen, legionella besmetting en elektrocutiegevaar (ontleend aan V&G-plan), dienen eveneens in het werkplan te zijn opgenomen;

  • Het werkplan is onder te verdelen in:

    • projectspecifieke gegevens met het volledige inventarisatierapport, de omgevingsvergunning voor het slopen, de projectspecifieke werkvoorschriften, de eventuele toelichtingen, de afwijkingen op het werkplan,

    • bedrijfsspecifieke gegevens met daarin het V&G-plan, RI-E (w.o. het Legionella-beheersplan), het calamiteitenplan, de controleerlijsten, de diploma’s en keuringsbewijzen van het personeel en de keuringsbewijzen van het materieel dienen.

      Toelichting:

      Een inventarisatierapport conform SC-540, inclusief de risicoklassen en verwijderingsvoorwaarden en of een ingevulde checklijst, wordt niet als het werkplan beschouwd.

2. Opzet werkplan

Korte omschrijving van de aard van de werkzaamheden

  • aard van de werkzaamheden (open lucht- of binnensanering);

  • waar worden de werkzaamheden in / aan uitgevoerd;

  • wat moet worden verwijderd en hoeveel.

Korte omschrijving van de basisgegevens

  • identificatiecode van het asbestinventarisatie-rapport (incl. asbestanalyse) en Ascert-code van het bedrijf dat de inventarisatie heeft uitgevoerd;

  • risicoklasse, verwijderingvoorwaarden en beschermingsmaatregelen ontleend aan het asbestinventarisatierapport;

  • analyserapporten van de bij de inventarisatie onderzochte asbestmonsters.

Gegevens over het gebouw / object

  • adres en plaats;

  • telefoon (indien van toepassing);

  • bedrijf;

  • directeur;

  • contactpersoon;

  • omgevingsvergunning voor het slopen (bij bouwwerk);

  • V&G-plan.

Gegevens over het bedrijf en de werknemers

  • naam en Ascert-code van het bedrijf;

  • adres, plaats en telefoon van het bedrijf;

  • inrichting van de werkorganisatie;

  • naam en Ascert-code van de deskundig toezichthouder asbestverwijdering DTA;

  • naam en Ascert-code van de deskundig asbestverwijderaar DAV en LDAV, indien aanwezig;

  • aantal werknemers dat de asbestverwijderingswerkzaamheden uitvoert.

Tijdsplanning en werk- en rusttijdenregeling

  • datum en tijdstip van het begin van de werkzaamheden;

  • einddatum van de werkzaamheden;

  • beschrijving van de werk- en rusttijdenregeling op het betreffende werk.

Gegevens over de aanwezigheid van andere bedrijven op de locatie

  • bedrijf;

  • contactpersoon;

  • hoe te bereiken;

  • te verrichten werkzaamheden.

Gegevens over het afschermen en afbakenen van de locatie

  • schets van de werklocatie, inclusief decontaminatie-unit, afvalsluis, schaftgelegenheid, afbakening, waarschuwingsborden, onderdrukapparatuur, eventuele transitroute, enz.

  • Beschrijving van de uitvoering van de werkzaamheden

    Dit dient te omvatten:

    • de aard van de asbestverwijderingswerkzaamheden;

    • de maatregelen om verontreiniging van het milieu met asbest te voorkomen;

    • de volgorde van de uitvoering van de asbestverwijderingswerkzaamheden;

    • de maatregelen gericht op het, indien redelijkerwijs uitvoerbaar, eerst verwijderen van asbest alvorens andere sloopwerkzaamheden uit te voeren;

    • de maatregelen om stofvorming te voorkomen en de concentratie aan asbest zo laag mogelijk te houden;

    • het verzamelen van het asbesthoudende materiaal en andere afvalmaterialen en de afvoer uit het werkgebied (vuile zone); indien geen afvalsluis wordt aangelegd, dient dit te worden gemotiveerd;

    • het reinigen van de asbestverwijderingslocatie / containment c.q. het werkgebied;

    • de visuele controle na het reinigen;

    • de maatregelen die genomen zijn indien onvoorzien asbest is aangetroffen wat niet was opgenomen in het asbestinventarisatierapport.

Beschrijving van de persoonlijke beschermingsmiddelen en apparatuur

  • werkkleding;

  • ademhalingsbeschermingsmiddelen;

  • overige persoonlijke beschermingsmiddelen;

  • toegepaste collectieve beschermingsmiddelen (relatie met milieu- en arboaspecten);

  • toegepaste beschermingsfactoren (relatie adembescherming);

  • gereedschappen en apparaten die bij het slopen worden gebruikt;

  • onderhoud en controle van de persoonlijke beschermingsmiddelen;

  • toegepaste filtersystemen (lucht en water).

Arbeidshygiënische maatregelen

  • beschrijving van de decontaminatieprocedure;

  • beschrijving van de eventueel noodzakelijk toe te passen transitprocedure;

  • beschrijving van de wijze van het omgaan met vervuilde kleding.

N.B. Hier alleen de wijzigingen op de algemene beschrijving van het kwaliteitshandboek opnemen.

Beschrijving van de afvoer van het asbesthoudend materiaal

  • de wijze van verzamelen en, indien van toepassing, tussentijdse opslag van

  • asbesthoudend afval;

  • de wijze van transport en bestemming van het verzamelde asbesthoudend

  • sloopafval;

  • afvoer van het asbesthoudend afval conform voorschriften in de omgevingsvergunning voor het slopen

    (alleen bij verwijdering van asbest uit een bouwwerk).

Informatie over de eindcontrole

  • naam van het laboratorium / inspectie-instelling;

  • aangeven of de eindcontrole wordt uitgevoerd conform de vigerende wetgeving;

  • namen van de personen en bedrijven aan wie een afschrift van de rapportage ter beschikking wordt gesteld.

Opleidingsplan – voorlichting aan derden

  • korte omschrijving/aanduiding en verwijzing naar een bijlage of het kwaliteitshandboek;

  • aangeven of voorlichting aan derden over risico’s van de werkzaamheden is gegeven met vermelding van namen en datum.

Arbeidsgezondheidskundige begeleiding

  • beschrijving van wijze waarop de arbeidsgezondheidskundige begeleiding plaatsvindt

Registratie (wordt in het logboek bijgehouden)

  • registratie van de werknemers die het asbest verwijderen en van alle personen die aan respirable (inadembare) asbestvezels kunnen worden blootgesteld;

  • directe registratie van begin- en eindtijd als het werkgebied wordt betreden of verlaten;

  • aard en duur van de werkzaamheden. Het is niet verplicht de asbestconcentratie in het compartiment te meten. Er dient minimaal een indicatie van de luchtconcentratie te worden genoteerd;

  • meting en registratie van de onderdruk (bij niet-hechtgebonden en hechtgebonden asbest);

  • registratie van de verstrekte ademhalingsbeschermingsmiddelen;

  • registratie van de bezoekers (overheid, certificatie-instelling, derden);

  • registratie van de afwijkingen op het werkplan;

  • registratie van het asbesthoudende afval en de identificatie hiervan;

  • registratie van eventuele incidenten en calamiteiten;

  • registratie van klachten en afwijkingen (tekortkomingen);

  • registratie van alle uitgevoerde metingen;

  • overige registraties op basis van het opgestelde werkplan.

3. Afwijkingen op het werkplan

Afwijkingen op het werkplan, die overigens binnen de regels van SC-530 vallen, dienen vóór uitvoering, met redenen omkleed, in het werkplan en /of op het logboekformulier te worden vermeld.

Voor een uitvoeringswijze die afwijkt van de regels van SC-530 dient tevoren een schriftelijke goedkeuring op basis van een Plan van aanpak (risico-inventarisatie) te worden verkregen van een Arbokerndeskundige. Het door die deskundige getoetste Plan van aanpak dient als bijlage aan het werkplan te worden toegevoegd.

Bijlage H. Categorie indeling sanctiestelsel asbestverwijdering tabel 5.5.3 (v)

Afwijkingen

 

CKI sanctie

 

Nr.

Vestigingslocatie

SC-530

Clusterindeling

Cat. I

Cat. II

Cat. III

Cat. IV

opmerkingen

1

Het bedrijf van de certificaathouder verricht asbestverwijderingswerkzaamheden of werkzaamheden verbonden aan asbestverwijdering terwijl haar certificaat is geschorst.

   

X

     

Onder schorsing wordt zowel de herstelsanctie als de ordemaatregel verstaan.

2

De volledige bedrijfsstructuur is niet schriftelijk vastgelegd:

• de bestuurlijke en eigendomsverhoudingen,

• de personele invulling van de managementstructuur

• de werknemers en hun certificaten

• de taken en bevoegdheden van de werknemers wat betreft asbestverwijdering

7.1.

   

X

   

3

Er is sprake van een ongeoorloofde combinatie van asbestverwijderingswerk en asbestinventarisatie dan wel asbestverwijderingswerk en eindbeoordeling (eindcontrole na asbestverwijdering) binnen een onderneming.

7.2.1 a

A

   

X

   

4

Er is sprake van ongeoorloofde gecombineerd aandeelhouderschap door natuurlijke of rechtspersonen bij een asbestverwijderingsbedrijf en een asbestinventarisatiebedrijf dan wel een asbestverwijderingsbedrijf en een eindbeoordelingsinstelling

7.2.1 b

A

   

X

   

5

Er is sprake van het ongeoorloofde gecombineerd vervullen van een bestuursfunctie bij een asbestverwijderingsbedrijf en een asbestinventarisatiebedrijf dan wel bij een asbestverwijderingsbedrijf en een eindbeoordelingsinstelling.

7.2.1 c

A

   

X

   

5a

Er is sprake van een ongeoorloofde combinatie van aandeelhouderschap, bij een asbestverwijderingsbedrijf met bestuurderschap in een asbestinventarisatiebedrijf of eindbeoordelingsinstelling door natuurlijke of rechtspersonen.

7.2.1 d

A

   

X

   

5b

Er is sprake van een ongeoorloofde combinatie van bestuurschap in een asbestverwijderingsbedrijf met aandeelhouderschap bij een asbestinventarisatiebedrijf of eindbeoordelingsinstelling door natuurlijke of rechtspersonen.

7.2.1 e

A

   

X

   

6

Binnen eenzelfde project hebben aandeelhouders, bestuurders en/of werknemers van het asbestverwijderingsbedrijf werkzaamheden verricht bij de asbestinventarisatie en/of de eindcontroles(s) na de asbestverwijdering, de uitvoering van het project begeleid of directie daarop gevoerd of de eindcontrole na verwijdering uitgevoerd.

7.2.2 a 7.2.2 c 7.2.2 e

A

   

X

   

7

Binnen eenzelfde project hebben aandeelhouders, bestuurders en/of werknemers van een concern waar het asbestverwijderingsbedrijf, deel van uit maakt werkzaamheden verricht bij de asbestinventarisatie en/of de eindcontrole(s) na de asbestverwijdering, de uitvoering van het project begeleid of directie daarop gevoerd of de eindcontrole na verwijdering uitgevoerd.

7.2.2 b 7.2.2 d 7.2.2 f

A

   

X

   

8

Binnen een zelfde project is sprake van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf.

7.2.2 g

A

   

X

   

9

Binnen een zelfde project is sprake van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van de eindbeoordelingsinstelling.

7.2.2 h

A

   

X

   

9a

Binnen een zelfde project is sprake van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf.

7.2.2 i

A

   

X

   

9b

Binnen een zelfde project is sprake van een 1e of 2e graads bloed-/verwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van de eindbeoordelingsinstelling.

7.2.2 j

A

   

X

   

10

Een asbestverwijderingsbedrijf heeft de door haar aangenomen of aan haar opgedragen asbestverwijderingswerkzaamheden niet zelf verricht en uitbesteed aan een niet gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.

7.2.1 h

J

   

X

   

11

Het bedrijf beschikt niet over een adequate aansprakelijkheidsverzekering.

7.4

     

X

 

12

Het bedrijf beschikt niet over onderhouden procedures voor de beheersing van alle documenten betreffende de gestelde eisen conform de SC-530 tot borging van de beheersing van het asbestverwijderingsproces.

7.7

K

   

X

   

13

Het bedrijf heeft geen registraties voor het bewijs van een doeltreffende werking van de borging van de beheersing van het asbestverwijderingsproces

7.8

K

   

X

   

14

De betrokkenheid van de directie bij de borging van de beheersing en de continue verbetering van het asbestverwijderingsproces kan niet worden aangetoond.

7.9.1 7.10.1

K

   

X

   

15

Documentatie omtrent de betrokkenheid van de directie bij het structureel correct uitvoeren van de dienstverlening ontbreekt

7.9.1

K

   

X

   

16

Inhoudelijke invulling van het beleid m.b.t. het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoord asbestverwijderen (actuele bedrijfsdoelen, operationele kwaliteits- en veiligheidsdoelstellingen), is niet beschikbaar

7.9.3

K

   

X

   

17

De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verplichte functionarissen voor de bedrijfsvoering voor het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoord asbestverwijderen (functie-omschrijvingen) zijn niet of niet duidelijk vastgelegd.

7.9.4.1

K

   

X

   

18

Niet alle verplichte functionarissen zijn benoemd: directievertegenwoordiger, een interne beoordelaar.

7.9.4.2 7.11.2.3

K

   

X

   

19

Bij het asbestverwijderingsbedrijf is geen DTA op basis van een arbeidsovereenkomst in voltijds vast dienstverband werkzaam

 

G

   

X

   

20

De projectgebonden taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de DTA op een asbestverwijderingswerk c.q. de verantwoordelijkheid voor een correct vrijgegeven en opgeleverde locatie na uitvoering van het asbestverwijderingswerk zijn niet vastgelegd.

1 7.9.4.3

K

   

X

   

21

Interne communicatie ontbreekt m.b.t. de geschiktheid en doeltreffendheid van de borging van de beheersing van het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoord asbestverwijderen.

7.9.4.4

K

   

X

   

22

De jaarlijkse directiebeoordeling van de borging van de beheersing van het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoord asbestverwijderen vindt niet plaats of voldoet niet aan de eisen.

7.10

K

   

X

   

23

Personeel, middelen en faciliteiten nodig voor de borging van de beheersing én verbetering van het asbestverwijderingsproces ontbreken.

7.11.1 7.11.3

K

   

X

   

24

Het bedrijf controleert niet de ter beschikking gestelde middelen op hun blijvend veilige en doeltreffende werking.

7.11.3 7.15.12

B/C

   

X

 

Er is sprake van een afwijking als het bedrijf de middelen niet controleert. Zolang de middelen echter nog veilig en voldoende functioneren is er geen reden om direct de zwaarste sanctie op te leggen.

25

De registraties van de aanwezige personele bekwaamheden, training (opleiding, voorlichting, instructie, werkoverleg), medische geschiktheid en personeelsbeoordelingen ontbreken.

7.8 7.11.2.1 7.11.2.2

K

   

X

   

27

De planning van de logistiek, inzet van personeel en middelen ter voorbereiding van het verantwoord arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch asbestverwijderen ontbreekt.

7.8 7.12.1

K

   

X

   

28

Het bedrijf beschikt niet over een actuele Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (bedrijfs-RI&E).

7.12.1

K

   

X

   

29

Het bedrijf beschikt niet over een actueel en volledig Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G-plan) Uitvoeringsfase

7.12.1 7.12.4.1

K

   

X

   

30

Het bedrijf beschikt niet over een actueel en volledig projectgebonden werkplan,

7.14.4

L(a)

   

X

   

32

Het bedrijf beschikt niet over een volledig Kwaliteitshandboek

7.7

K

   

X

   

33

Het kwaliteitshandboek wordt niet actueel gehouden

 

K

   

X

   

34

Er is niet geborgd, dat de inkoop en inhuur van goederen en diensten en de afname/levering voldoen aan duidelijk vastgelegde, gespecificeerde eisen.

7.12

K

   

X

   

35

Ingehuurd / ingeleend personeel voldoet niet aan de gestelde eisen op het gebied van bekwaamheden, training (opleiding, voorlichting, instructie, werkoverleg) en medische geschiktheid.

7.11.2.1 7.11.2.2 7.12.3.3 7.15.3

G

 

X

     

36

Er bestaan niet per project voor de borging van de beheersing van het zorgvuldig, arbeidshygiënisch en milieuhygiënisch verantwoord asbestverwijderen documenten, formulieren en registraties ter beschikking.

7.8 7.12.4.1 7.14.4

     

X

 

37

Documenten, formulieren en registraties voor de borging van de beheersing van verantwoord asbestverwijderen zijn niet beschikbaar of worden niet toegepast .

7.8 7.12.4.1 7.14.4 7.15.1 7.15.3 7.15.4 7.15.8

     

X

 

38

Het bedrijf heeft geen bewakings- en meetapparatuur ter beschikking gesteld om de onderdrukwaarden, ventilatiecapaciteit in het containment en/of de overdrukwaarde(n) van de overdrukcabine te monitoren,

7.8 7.12.5 7.15.7 7.15.8

C

 

X

     

Vastgestelde afwijkingen van de vereiste waarden worden niet opgevolgd door correctieve maatregelen

 

X

     

39

Het bedrijf beschikt niet over een vastgelegde procedure voor de behandeling van defecte apparatuur en het onderzoeken van de gevolgen van defect gebleken apparatuur:

– op de kwaliteit van uitgevoerde asbestverwijdering

– en of het defect tot een emissie of blootstelling heeft geleid

 

K/B/C/F

   

X

   

Defecte apparatuur wordt niet uit roulatie genomen totdat het is gerepareerd

 

X

     

Het wordt niet onderzocht wat de gevolgen zijn geweest van het defect op en tijdens de verwijdering

   

X

   

Het wordt niet onderzocht of het defect tot een emissie of blootstelling heeft geleid

   

X

 

40

Het bedrijf beschikt niet over passende middelen om aan te tonen, dat het asbestverwijderingswerk aan de eisen voldoet.

7.8 7.13.1

K

K

   

X

   

De borging van de beheersing daarvan voldoet niet aan de eisen

   

X

   

De doeltreffendheid van deze borging van de beheersing zelf wordt niet continu verbeterd.

     

X

 

41

Het bedrijf heeft geen interne beoordelingen op zowel de vestigingslocatie(s) als projectlocaties uitgevoerd.

7.8 7.13.2.2

H

   

X

   

De borging van de beheersing van het asbestverwijderen is niet doeltreffend ondersteund door geïmplementeerde en onderhouden documentatie en doeltreffende\geschikte bedrijfsprocessen

K

   

X

   

De planning en uitvoering van het interne beoordelingsprogramma zijn niet vastgelegd.

H

   

X

   

42

Vastgestelde afwijkingen zijn niet geregistreerd, gecorrigeerd, geverifieerd of afgesloten .

7.8 7.12.4.1 7.13.3 7.15.1 7.15.4 7.15.8

H

   

X

   

43

De geschiktheid en doeltreffendheid van de borging van de beheersing van het asbestverwijderen is niet geanalyseerd aan de hand van bij beoordelingen verkregen gegevens, inclusief klachten en afwijkingen.

7.8 7.13.3 7.13.4

H

   

X

   

44

De periodieke analyse en beoordeling van de prestaties van de bedrijfs-processen, de functionarissen en de corrigerende en preventieve maatregelen en opvolging in de vorm van directiebeoordeling, managementdoelstellingen, actieplan is niet uitgevoerd

7.8 7.13.5.1.

H

   

X

   

45

Het onmiddellijk analyseren van afwijkingen, klachten, e.d. ter bepaling van de aard en importantie, de oorzaken en de te treffen corrigerende maatregelen om de oorzaken en gevolgen van afwijkingen op te heffen én om herhaling te voorkómen vindt niet plaats.

7.8 7.13.5.2

H

   

X

   

46

Het doelmatig vaststellen en doorvoeren van corrigerende maatregelen om de oorzaken en de gevolgen van afwijkingen op te heffen en herhaling te voorkómen en/of het verifiëren van de doeltreffendheid van de getroffen maatregelen vinden niet plaats.

7.8 7.13.5.2

H

   

X

   

47

Het periodiek analyseren van bedrijfsprocessen, toegepaste middelen, methoden e.d., inclusief afwijkingen en klachten e.d., ter bepaling van de aard en importantie, de oorzaken en de te treffen preventieve maatregelen om toekomstige oorzaken en gevolgen van mogelijke afwijkingen te voorkómen vinden niet plaats.

7.8 7.13.4

H

   

X

   

48

Het bedrijf heeft niet met de opdrachtgever afgestemd op welke wijze en door welke partij de wettelijk verplichte eindbeoordeling wordt verricht en op welke wijze de eindrapportage ter beschikking wordt gesteld.

7.14.2

K

   

X

   

49

De voor de opdrachtverwerving én uitvoering verplichte, externe documenten zijn niet beschikbaar

7.14.3

     

X

 

De voor de opdrachtverwerving én uitvoering verplichte, externe documenten zijn niet beoordeeld en vrijgegeven voor gebruik binnen de projectafhandeling.

     

X

 

Afwijkingen projectlocatie

 

CKI sanctie

Arbeidsinspectie

Opmerkingen

Nr.

   

SC-530

Clusterindeling

Cat. I

Cat. II

Cat. III

Cat. IV

Beboetbaar feit

1

 

Bij het verwijderen van asbest worden niet alle maatregelen getroffen die behoren bij de wettelijk voorgeschreven risicoklasse.

 

A

 

X

       

2

 

Op de werklocatie is geen asbest-inventarisatierapport conform SC-540 (met risicoklassering) aanwezig;

7.14.3

E

   

X

 

B40500101

Het feit dat het rapport niet aanwezig is, is een afwijking. De afwezigheid van het rapport wil echter niet zeggen dat de benodigde kennis niet ter plekke aanwezig is. De afwezigheid van het rapport is derhalve geen reden om direct de zwaarste sanctie op te leggen.

3

 

Het werk is niet gemeld aan AI, CI en Gemeente.

5.1 7.14.5

I

   

X

     

4

 

De meldingstermijn is niet in acht genomen.

7.14.5

I

   

X

     

5

 

Op de werklocatie is geen werkplan conform het Arbobesluit (artikel 4.50) en SC-530, aanwezig.

7.12.1 7.14.4

L(a)

   

X

 

B40500101

 

6

 

Het werkplan is niet volledig

7.12.1 7.14.4

L(a)

   

X

     

7

 

Het werkplan is niet door de projectverantwoordelijke DTA geaccordeerd

7.9.4.3

L(a)

     

X

   

8

 

De in het werkplan beschreven werkwijzen zijn niet in overeenstemming met het de risicoklasse en de wijze van afscherming zoals voorgeschreven in de SMA-rt

7.14.4

E

 

X

       

9

 

Op de werklocatie is geen V&G-plan Uitvoeringsfase óf geen aan het V&G-plan of de bedrijfsgebonden RI&E ontleende projectgebonden RI&E / TRA aanwezig.

7.12.1 7.12.4.1 7.14.4

K

     

X

   

10

 

Het bedrijf beschikt niet over een calamiteitenplan of er is geen calamiteitenplan aanwezig op de werkplek

7.13.3

L(c)

     

X

   

Het calamiteitenplan is niet volledig

L(c)

     

X

   

11

 

De werkzaamheden worden afwijkend van het werkplan uitgevoerd

7.14.4 7.15 7.16 7.17

L(a)

   

X

 

B40500501

 

12

 

Er is geen DTA met een geldig persoonscertificaat volgens SC-510 aanwezig op de asbestverwijderingslocatie

7.14.6 7.15.1

G

 

X

   

B4054d501

 

12a

 

Op niet alle plaatsen waar asbest wordt verwijderd is toezicht door een DTA

 

G

 

X

       

13

 

De asbestverwijderingsmedewerker(s) op locatie is (zijn) geen DAV(’s) met een geldig persoonscertificaat volgens SC-520.

7.14.6

G

 

X

   

B4054d701

 

14

 

Op het asbestverwijderingswerk zijn meer dan twee leerling-DAV’s per mentor-DTA aanwezig;

7.11.2.1

G

 

X

   

B4054d701

 

15

 

De werklocatie is niet afgebakend/afgeschermd conform SC-530.

7.14.4 punt 4 7.15.6

C

 

X

       

16

 

De DTA volgt het werkplan niet op

7.8 7.14.4 7.15.1 7.15.2 7.15.3 7.15.4 7.15.8

H

     

X

   

De DTA houdt het logboek niet bij

     

X

De relevante procesparameters volgens SC-530 zijn niet vastgelegd

     

X

17

 

Er zijn aanvullend asbesthoudende/-verdachte materialen / producten / verontreinigingen op vooraf niet bekende plaatsen aangetroffen, zonder dat passende maatregelen zijn getroffen

7.8 7.12.4.1 7.15.4

C

 

X

       

De getroffen maatregelen zijn niet geregistreerd

H

   

X

 

18

 

alle aanwezige medewerkers met in- en uitgangstijden asbestverwijderingsgebied;

7.8 7.15.2 7.15.8

     

X

     

19

 

alle bezoekers, opzichters, inspecteurs, directievoerders, laboratoriummedewerker(s) e.d. met in- en uitgangstijden en hun bevindingen;

7.8 7.12.4.1 7.15 3 7.15.5 7.15.8

     

X

     

20

 

de van toepassing zijnde risico-klassering(en) (als mate van ‘blootstelling’);

7.8 7.12.4.1 7.14.4 7.15.3 7.15.8

     

X

     

21

 

het continu in werking zijn geweest van de onderdrukventilatie;

7.12.1 7.12.4.1 7.14.4 7.15.3 7.15.6 7.15.7

     

X

     

22

 

de onderdrukwaarden (minimaal 1 x per shift, of per gewaarmerkte onder-drukmonitor registraties);

7.8 7.12.1 7.12.4.1 7.12.5 7.14.4 punten 10 en 11 7.15.1 7.15.3 7.15.6 7.15.7 7.15.8

     

X

     

23

 

storingen, klachten, schades, incidenten (calamiteiten in het calamiteitenplan);

7.8 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.12.5 7.13.3 7.13.5.1 7.13.5.2 7.14.4 7.15.8

     

X

     

24

 

aanvullingen op, afwijkingen / wijzigingen van het werkplan, V&G-plan (in het werkplan, V&G-plan, of logboek);

7.8 7.12.1 7.12.4.1 7.12.5 7.13.3 7.13.5.1 7.13.5.2 7.14.4 7.15.1

     

X

     

25

 

de periode van stilstand en conditie douchewatervoerende installatie, actuele waterbron(nen), spoel-, reinigings- en/of desinfectiemaat-regelen, analyses op Legionella van watermonsters per decontaminatie-unit.

7.8 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1

     

X

     

26

 

Er is geen volledige decontaminatie-unit aanwezig en/of deze staat na aanvang asbestverwijdering/-sanering niet gebruiksklaar opgesteld.

7.14.4 punt 8

C

 

X

   

B40500401

 

27

 

De decontaminatie-unit is, indien technisch mogelijk, niet direct gekoppeld aan het werkgebied.

7.14.4 punt 9

C

 

X

       

28

 

Er wordt gebruik gemaakt van de transitprocedure, zonder dat de argumenten daarvoor zijn vastgelegd in het werkplan / controleplan / logboek.

7.14.4 punt 9

C

   

X

   

Indien de argumenten het gebruik van de transitprocedure niet rechtvaardigen is er sprake van een afwijking.

29

 

De decontaminatieprocedure of de transitprocedure wordt niet correct uitgevoerd,

bij risicoklasse 3 werkzaamheden

bij risicoklasse 2 werkzaamheden

7.14.4 punt 9 7.15.1 7.15.3

C

 

X

   

B40500401

 

30

 

Het met asbest verontreinigde afvalwater wordt niet opgevangen en (stapsgewijs) door een afvalwater-filtering afgevoerd met een laatste filter met poriëndiameter van 5 micro-meter.

7.11.1 7.11.3 7.14.4 punt 18

D

 

X

       

31

 

Er wordt geen geschikte ademhalingsbescherming toegepast.

7.11.1 7.11.3 7.14.4

B

       

B4048a201

Er wordt een onderscheid gemaakt in de reden dat de middelen niet worden gebruikt. Indien de middelen niet worden gebruikt, omdat het bedrijf niet over de middelen beschikt of de middelen niet op de werkplek zijn, is een onvoorwaardelijke intrekking gerechtvaardigd.

Indien de middelen wel ter plekke zijn, maar niet worden gebruikt is de lagere sanctie van voorwaardelijke intrekking gerechtvaardigd. De maatregelen bestaan er uit dat het middel wordt gebruikt en maatregelen zijn getroffen om er voor te zorgen dat het middel voortaan wordt gebruikt

1. Het bedrijf beschikt niet over de middelen of ze zijn niet op de werkplek aanwezig

 

X

   

2. De middelen zijn op de werkplek aanwezig (maar worden niet gebruikt)

   

X

 

32

 

Er worden geen geschikte beschermende werkkleding en PBM toegepast.

7.11.1 7.11.3 7.14.4. 7.15.2

B

         

Zie motivering onder 31.

Het bedrijf beschikt niet over de middelen of ze zijn niet op de werkplek aanwezig

 

X

   

De middelen zijn op de werkplek aanwezig (maar worden niet gebruikt)

   

X

 

33

 

Voor aanvang van de asbest-verwijdering is de niet-besmette inventaris/inboedel niet uit / van de werklocatie verwijderd

7.12.4.1 7.14.4 punten 6, 12, 13 7.15.2

C

 

X

   

B4048a101

Door het verwijderen of afschermen van de boedel/inventaris wordt voorkomen dat asbestvezels die vrijkomen bij de verwijdering achterblijven na de werkzaamheden. Als dit niet wordt voorkomen, bestaat het risico van blootstelling door de gebruikers van de boedel/inventaris.

Het niet verwijderen of afschermen van de boedel/inventaris dient dan ook te leiden tot onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

Voor aanvang van de asbest-verwijdering is de niet-besmette inventaris/inboedel niet vezeldicht afgeplakt / afgeschermd.

C

 

X

   

34

 

Wanneer er in de naaste omgeving zodanige (sloop-)activiteiten plaats vinden dat daardoor het resultaat van het asbestverwijderingswerk en/of de eindbeoordeling wordt benadeeld en er tijdens de asbestverwijdering en/of de eindbeoordeling geen doeltreffende maatregelen zijn getroffen.

7.14.4

 

X

     

Het is niet aanvaardbaar dat de asbestverwijdering en eindbeoordeling niet volledig worden verricht. Indien andere activiteiten tot gevolg hebben dat de werkzaamheden niet kunnen worden afgerond, zal de certificaathouder het werk niet als afgerond mogen opleveren. Er is sprake van deze afwijking als de werkzaamheden worden opgeleverd alsof ze volledig zijn uitgevoerd, terwijl dit niet het geval is. De certificaathouder heeft de keuze de opdracht onafgemaakt terug te geven (met melding van de onvolkomenheden) of het werk open te laten totdat die afgerond kunnen worden.

35

 

Er worden geen brongerichte emissiebeperkende maatregelen toegepast bij werkzaamheden in containment of afgeschermde werkruimte condities

7.12.4.1 7.14.4 punten 15, 16, 17

C

 

X

   

B40450201

 

Er worden geen brongerichte emissiebeperkende maatregelen toegepast bij werkzaamheden in openlucht condities of met de glove-bag methode:

C

 

X

     

36

 

Er vinden, ook bij verwijderingswerk in openlucht condities, geen afdoende doeltreffende eind-reinigingen van alle daartoe relevante locaties / oppervlakken plaats.

7.15.10 7.15.11

D

 

X

     

Door de schoonmaak niet goed uit te voeren bestaat het risico dat er asbestvezels achterblijven. Dit leidt tot blootstelling door bewoners, gebruikers etc. Het niet goed schoonmaken dient dan ook te leiden tot onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

37

 

Het glove-bag werk wordt niet correct uitgevoerd.

7.14.4 7.15 7.16 7.17

C

 

X

   

B4048a101

 

38

 

Het asbestafval/asbestbesmette afval dat buiten het containment, de afgeschermde werkruimte, of de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderings-locatie aanwezig is, is niet volledig onbeschermd of de verpakking is niet vezeldicht .

Het betreft niet-hechtgebonden asbest

7.11.3 7.15.9

D

 

X

   

B40450204

 

Het betreft hechtgebonden asbest:

       

X

 

39

 

Het asbestafval/asbestbesmette afval dat buiten het containment, de afgeschermde werkruimte, of de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderings-locatie aanwezig is, is niet volgens de eisen minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht in een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige verpakking (0,2 mm dikke of hi-tec pe-folie) verpakt t.b.v. de afvoer vanaf de werkplek.

Het betreft niet-hechtgebonden asbest

7.15.10

D

 

X

       

Het betreft hechtgebonden asbest

   

X

 

40

 

Gereedschappen, machines, klimmaterieel, uitrustingsstukken, etc., die met asbeststof in aanraking zijn geweest, zijn niet doeltreffend gereinigd, dan wel niet volgens de eisen minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht in een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige verpakking (0,2 mm dikke of hi-tec pe-folie) verpakt t.b.v. het vervoer en de opslag buiten de werkplek.

7.11.3 7.15.9 7.15.11 7.15.12

D

 

X

     

Door de schoonmaak niet goed uit te voeren bestaat het risico dat er asbestvezels achterblijven. Dit leidt tot blootstelling door bewoners, gebruikers etc. Het niet goed schoonmaken dient dan ook te leiden tot onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

41

 

De afsluitklep(pen) van de onderdruk-ventilatiemachine(s) (ODM’s) is (zijn) niet lekvrij afgedicht.

7.11.3 7.12.4.1 7.15.9

C

 

X

       

42

 

De verpakkingen van asbestafval en/of asbestbesmette onderdelen, uitrusting stukken e.d. zijn niet uitwendig gemarkeerd met de voorgeschreven asbest-waarschuwingsstickers (Productenbesluit Asbest 2005)

 

D

 

X

       

45

 

Na de eindbeoordeling en vrijgave door eindbeoordelingsinstelling én de laatste visuele eindcontrole door het asbestverwijderingsbedrijf vóór de oplevering, is de veilig te achten saneringslocatie visueel niet vrij van als asbesthoudend/-besmet te beschouwen resten afkomstig uit het asbestverwijderingswerk;

Het betreft niet-hechtgebonden asbest:

7.16.2, 7.16.4 7.16.6

D

 

X

   

B40500301

 

Het betreft hechtgebonden asbest:

       

X

 

46

 

Er is geen doeltreffend gesloten containment opgericht.

7.11.1 7.11.3 7.12.4.1 7.14.4 7.15.1 7.15.9

C

 

X

   

B4048a101

 

47

 

Er is niet gewaarborgd, dat er geen asbestvezelemissie/-besmetting naar de omgeving buiten het containment kan plaatsvinden

7.12.4.1 7.14.4 punten 6, 12, 13 7.15.1

C

 

X

   

B4048a101

 

48

 

Het containment wordt niet permanent op een onderdruk van minimaal 20 Pascal (Pa) gehouden, indien substantieel lager dan 20 Pa en het containment wordt minder dan 6 keer per uur geventileerd.

7.12.5 7.14.4 punten 10, 11 en 13 7.15.3

C

 

X

       

49

 

Het containment wordt minder dan 6 keer per uur geventileerd.

7.14.4 punt 13 7.15.1 7.15.3

C

   

X

     

50

 

Het werkplan / logboek bevat geen of niet de juiste berekening(en) van de benodigde ventilatiecapaciteit.

7.14.4 7.15.1 7.15.3

C

   

X

     

51

 

Bij risicoklasse 2 werk: de onderdruk die in het containment heerst wordt;

a. niet continue gemeten

7.12.5 7.14.4 punt 10 7.15.1

C

   

X

     

b. niet per shift in het logboek geregistreerd.

   

X

52

 

Bij risicoklasse 3 werk: de onderdruk die in het containment heerst wordt niet continue gemeten én tegelijk continue geregistreerd (onderdruk-registratiemonitor).

7.12.5 7.14.4 punt 11 7.15.1

C

   

X

     

53

 

Bij asbestverwijderingswerk onder risicoklasse 3 condities wordt geen omgevingslucht onafhankelijke ademhalingsbescherming toegepast, óf ademhalingsbescherming met een afdoende verhoogde beschermings-factor,

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4 punten 1, 2, 5 7.15.1

B

 

X

   

B4048a201

 

Het bedrijf beschikt niet over deze middelen of zij zijn niet op de werkplek aanwezig

 

X

   

De middelen zijn op de werkplek aanwezig maar worden niet toegepast

 

X

   

54

 

Er is geen apart aan het containment / de afgeschermde werkplek gekoppelde afval-/materiaalsluis toegepast, hoewel dat technisch mogelijk is en vanwege de hoe-veelheid af te voeren afval-verpakkingen nodig is.

7.14.4 punt 13 7.15.9

C

   

X

     

55

 

De uitsluis- en afvoerprocedure voor het asbestafval (en de verpakte, als asbestbesmet te beschouwen uitrusting stukken) is `niet correct uitgevoerd

bij risicoklasse 3 werkzaamheden:

7.14.4 7.15.1 7.15.8 7.15.9

D

 

X

   

B40500401

Door de procedure voor het afvoeren van asbest(afval) en (potentieel) met asbest besmette middelen niet goed uit te voeren wordt het risico verhoogd dat er asbestvezels buiten de plek komen waar asbest wordt verwijderd. Dit risico wordt niet alleen verhoogd voor de werknemers, maar ook anderen. Dit betekent dat deze afwijking dient te leiden tot schorsing (ordemaatregel).

bij risicoklasse 2 werkzaamheden:

     

X

   

56

 

Indien het apart uitsluizen van de asbestafvalverpakkingen niet mogelijk is, moeten de verpakkingen lucht- en vezeldicht verpakt/afgeplakt en los van de vloer in het containment / de afgeschermde werkruimte opgeslagen zijn .

7.14.4 7.15.1. 7.15.9

D

 

X

       

57

 

Ademhalingsbeschermingsmiddelen (ABM’s) voldoen niet aan de keuringseisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4

B

   

X

     

58

 

De filters voor de ABM zijn niet bestand tegen asbeststof en de eventuele additionele schadelijke stoffen en/of voldoen niet aan de vereiste specificaties.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4

B

 

X

   

B4048a201

B80030101

 

59

 

Additionele uitrustingsstukken, zoals koppelstukken, leefluchtslangen, compressor/ventilator en leeflucht-filters voor van de omgevingslucht onafhankelijke ABM’s voldoen niet aan de keuringseisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4

B

   

X

     

60

 

Op de werklocatie is geen reserveset ABM met voldoende beschermings-factor voor de gegeven risicoklasse aanwezig

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4

B

   

X

   

Het feit dat een reserveset niet aanwezig is, leidt op zich nog niet tot een verhoging van het risico van blootstelling. Indien de ABM van een werknemer niet langer functioneert, kan hij ook van het werk gestuurd worden of van elders een set gaan halen.

Een voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar.

61

 

Er worden ABM(‘s) gebruikt die zodanig zijn beschadigd, dat dit de veilige werking nadelig kan beïnvloeden.

7.11.3

B

 

X

     

Een ABM die niet werkt, biedt geen bescherming. Dit is gelijk aan het niet gebruiken van ABM.

62

 

Er worden ABM(‘s) gebruikt die niet schoon zijn (inwendig en uitwendig) m.b.t. stof, vuil, restfracties, schimmels, etc.

De vervuiling is niet schadelijk voor de gezondheid

7.11.3 7.11.4 7.11.6

B

   

X

   

Voor zover deze vervuiling niet schadelijk is voor de gezondheid, is voorwaardelijke intrekking aanvaardbaar.

 

De vervuiling is wel schadelijk voor de gezondheid

   

X

     

Indien de vervuiling schadelijk is voor de gezondheid, is het middel waarmee de werknemer zich denkt te beschermen juist een bron van gevaar. Een dergelijke vervuiling dient te leiden tot onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

63

 

De gebruikte filter(s) van de ABM(‘s) zijn niet correct gemarkeerd of, luchtdicht afgedopt.

7.11.3 7.11.4 7.11.6

D

 

X

       

64

 

• decontaminatie-unit(s)en/of de

• onderdrukventilatiemachine(s)

• watermanagement-systeem,

voldoen niet aan de keuringseisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4 7.15.4

C

   

X

     

65

 

De decontaminatie-unit is beschadigd waardoor er geen veilige werking is

7.11.3 7.15.1

C

 

X

       
                     

66

 

Veiligheidszuigsystemen (zoals HEPA-filtrerende asbeststofzuigers) voldoen niet aan de keuringseisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.14.4

C/D

   

X

     

67

 

Onder-drukventilatiemachine(s) (ODM’s) voldoen niet aan de keuringseisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.12.5 7.14.4

C

   

X

     

68

 

Onder-drukregistratiemonitor voldoet niet aan de keurings- en calibratie-eisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.12.5 7.14.4

C

   

X

     

69

 

Machine(s) die voorzien moeten zijn van een overdrukcabine, voldoet(n) niet aan de keuringseisen.

7.11.1 7.11.3 7.12.1 7.12.4.1 7.12.5 7.14.4

C

   

X

     

70

 

De gebruikte machine(s) zijn zodanig beschadigd dat er geen veilige werking is.

7.11.3 7.15.1

C

 

X

       

71

 

Vervangende stof-/afvalzakken voor de asbeststofzuiger(s) en/of vóór-filters voor de onderdrukventilatie-machine(s) zijn niet voorradig.

7.15.1 7.15.4

C/D

   

X

   

Het feit dat vervanging niet aanwezig is, leidt op zich nog niet tot een verhoging van het risico van blootstelling. Indien vervanging nodig is, kan het werk ook worden beëindigd totdat er wel vervanging is geregeld.

Een voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar.

Bijlage I. Maatregelen algemeen (v)

Het is algemeen bekend dat blootstelling aan asbestvezels zeer gevaarlijk is. Asbestvezels kunnen leiden tot schade aan de gezondheid en tot de dood. Kerngedachte bij de regels omtrent asbest is dat het hier gaat om het leven en de gezondheid van mensen. Dit gevaar van blootstelling betekent dat als het op handelingen met asbest aankomt zeer zorgvuldige gehandeld dient te worden. De overheid moet er op kunnen vertrouwen dat bedrijven en personen die betrokken zijn bij het werken met asbest zeer zorgvuldig handelen en het risico van blootstelling tot het laagst mogelijk beperken. Dit betekent dat geëist wordt dat zij zich aan de regels houden die gelden voor werken met en rondom asbest. Indien het risico van blootstelling niet zo laag mogelijk is gehouden of een persoon zich niet aan de regels houdt, moet de overheid streng optreden ter bescherming van de gezondheid en het leven van mensen.

De overheid heeft ervoor gekozen om de zorgvuldigheid van asbestinventarisatiebedrijven en asbestverwijderingsbedrijven en de in deze bedrijven werkzame personen te borgen door een certificatiestelsel. Alleen die bedrijven en personen die een certificaat hebben, mogen handelingen met asbest verrichten (voor zover de wet een dergelijk certificaat verplicht stelt). Essentieel is dat de overheid er op moet kunnen vertrouwen dat certificaathouders zich aan de regels zullen houden en het risico van blootstelling zullen minimaliseren. Een certificaathouder die niet conform de regels handelt, beschaamt dat vertrouwen en dient in beginsel zijn certificaat te verliezen. Er kan niet meer op vertrouwd worden dat dit bedrijf zorgvuldig zal handelen. Derhalve verliest hij zijn certificaat. Een certificaathouder die het risico van asbestemissie niet minimaliseert of zelfs een asbestbesmetting veroorzaakt, heeft niet voldoende zorgvuldig gehandeld en dient ook in beginsel zijn certificaat te verliezen. Het is niet een daadwerkelijke blootstelling alleen die reden is voor onvoorwaardelijke intrekking. Enkel het risico van asbestemissie of het verhogen van dit risico betekent al dat een certificaathouder die een dergelijk risico laat ontstaan, de werkzaamheden niet meer mag verrichten. Het doel van de regelgeving is immers emissie en blootstelling te voorkomen. Om dit doel te bereiken moet het risico van emissie en blootstelling geminimaliseerd worden. Het is niet aanvaardbaar dat een certificaathouder die risico’s verhoogd pas zijn certificaat verliest als het risico wordt verwezenlijkt en er mensen zijn blootgesteld.

De intrekking van het certificaat is bij een afweging van de betrokken belangen al snel gerechtvaardigd. Bij een afweging van de belangen van mensen dat hun gezondheid en leven niet in gevaar wordt gebracht door blootstelling aan asbestvezels en het belang van het bedrijf om zijn werkzaamheden te kunnen verrichten, wegen de belangen van de gezondheid en het leven van mensen altijd zwaarder. Het feit dat het intrekken van het certificaat zal leiden tot het einde van de activiteiten is, gezien de belangen, proportioneel. Het einde van de activiteiten is dan ook een aanvaard gevolg en geen reden om het certificaat niet in te trekken. Ook niet in die beperkte gevallen dat dit leidt tot het einde van het bedrijf. Van de mogelijkheid van herkansing of zonder voorwaarden verder te mogen werken, zal slechts gebruik gemaakt mogen worden als dit aanvaardbaar is. Dat wil zeggen dat de afwijking niet tot een hoog risico voor blootstelling heeft geleid én voldoende gegarandeerd is dat het leven en de gezondheid van mensen voortaan niet meer in gevaar komt.

Herhaling van het overtreden van regels en het laten ontstaan van (het risico van) een asbestemissie zal zeker dienen te leiden tot intrekking van het certificaat.

Herstelsancties

Het voorgaande betekent dat de kern van het sanctiestelsel is dat een (rechts)persoon die niet conform de regels werkt het werk niet meer mag verrichten. Uitgangspunt is dat een dergelijke (rechts)persoon het certificaat verliest. Er is voor gekozen om bij een eerste afwijking niet direct tot intrekking van het certificaat over te gaan. De certificaathouder krijgt een herkansing. De herkansing bestaat er uit dat het certificaat wordt geschorst waardoor het certificaat zijn geldigheid verliest . Als de certificaathouder voldoende maatregelen heeft getroffen wordt de schorsing ingetrokken.

Er is echter een verschil in ernst van afwijkingen waardoor er afwijkingen zijn waarbij het aanvaardbaar is dat het certificaat zijn geldigheid behoudt terwijl de certificaathouder de maatregelen treft. Het certificaat wordt ingetrokken als de certificaathouder niet binnen de termijn voldoende maatregelen treft.

Zoals gezegd zal een certificaathouder die overtredingen blijft begaan zijn certificaat verliezen ongeacht de ernst van de overtredingen.

In het sanctiestelsel wordt een onderscheid gemaakt tussen vier herstelsancties:

  • 1. onvoorwaardelijke intrekking

  • 2. schorsing

  • 3. voorwaardelijke intrekking

  • 4. waarschuwing

   

ad 1

het certificaat wordt ingetrokken zonder herkansing;

ad 2

het certificaat verliest zijn geldigheid totdat de afwijking is opgeheven én voldoende is aangetoond dat de afwijking zich niet zal herhalen;

ad 3

het certificaat wordt ingetrokken als niet binnen een gestelde termijn bepaalde maatregelen zijn getroffen. De certificaathouder kan in die periode doorwerken, maar verliest zonder nadere beschikking zijn certificaat als de genomen maatregelen niet voor een bepaalde datum zijn getroffen;

ad 4

de certificaathouder wordt gewezen op de afwijking, maar deze afwijking heeft (nog) geen gevolgen voor de geldigheid van het certificaat.

Verder is er een verzwaring die tot gevolg heeft dat een certificaathouder die overtredingen blijft begaan, zijn certificaat verliest. In bijlagen in SC-530 en SC-540 is opgenomen tot welke herstelsanctie een bepaalde afwijking leidt.

Schorsing als ordemaatregel

Naast de herstelsancties is voorzien in schorsing als een ordemaatregel waarbij het certificaat wordt geschorst met betrekking tot een locatie, een project of werkzaamheden. Hier wordt schorsing niet opgelegd als herstelsanctie, maar wordt voorkomen dat de certificaathouder verder werkt terwijl de sanctieprocedure loopt.

De onvoorwaardelijke intrekking en schorsing (herstelsanctie) worden niet direct opgelegd als de afwijking wordt geconstateerd. Eerst wordt een procedure doorlopen. Pas aan het einde van deze procedure neemt de CKI zijn beslissing en verliest het certificaat haar geldigheid (of niet). In beginsel is het certificaat tijdens deze procedure geldig en mag de certificaathouder de betreffende werkzaamheden verrichten.

Door de schorsing als herstelmaatregel mag de certificaathouder niet verder werken op de betreffende locatie, project of werk tijdens de procedure.

Van de ordemaatregel schorsing moet gebruik gemaakt worden wanneer doorwerken door de certificaathouder niet aanvaardbaar is. Schorsing is bijvoorbeeld aangewezen als er een asbestemissie heeft plaatsgevonden of het risico op een emissie sterk is toegenomen. Hierdoor heeft de certificaathouder het leven en gezondheid van mensen in gevaar gebracht.

Ook in die gevallen dat er mogelijk sprake is van dergelijke situatie, maar dit nog volledig moet worden uitgezocht, kan er grond zijn om te schorsen. Als de CKI in redelijkheid kan oordelen dat er sprake is geweest van gevaar voor het leven en de gezondheid van mensen, en dat het certificaat onvoorwaardelijk zal worden ingetrokken dan wel worden geschorst (herstelsanctie), is schorsing (ordemaatregel) aangewezen. Het risico dat de certificaathouder het leven en gezondheid van mensen in gevaar heeft gebracht, is te groot om de certificaathouder door te laten werken. In het geval dat na verloop van de procedure blijkt dat de situatie niet zo ernstig was of dat er toch geen onvoorwaardelijke intrekking of schorsing (herstelsanctie) wordt opgelegd, is de schorsing (ordemaatregel) toch terecht opgelegd. Het feit dat in redelijkheid door de CKI geoordeeld kon worden dat het leven en gezondheid in gevaar werd gebracht, betekent dat de schorsing als ordemaatregel terecht was.

Bij de vraag of schorsing als ordemaatregel moet worden gebruikt, zal de CKI moeten afwegen of het laten doorwerken door deze certificaathouder verantwoord is gezien het belang van mensen (werknemers en anderen) om niet blootgesteld te worden aan asbestvezels. In de bespreking van afwijkingen hieronder zal worden aangegeven wanneer schorsing (ordemaatregel) in ieder geval moet worden toegepast.

Het tijdens een schorsing verrichten van werkzaamheden op de betreffende locatie of het betreffenden project, of het verrichten van de betreffende werkzaamheden waarvoor een certificaat is vereist die is geschorst, leidt tot onvoorwaardelijke intrekking.

De schorsing dient wel de mogelijkheid te geven dat de certificaathouder het eventuele gevaar dat is ontstaan kan opheffen en de situatie kan veiligstellen.

Categorie-indeling

In de certificatieschema’s zijn afwijkingen ingedeeld in categorieën waaraan een van de genoemde herstelsancties is verbonden.

Categorie I – onvoorwaardelijke intrekking

Categorie II – schorsing

Categorie III – voorwaardelijke intrekking

Categorie IV – waarschuwing

Uitgangspunt bij de indeling van de afwijkingen is dat afwijkingen die leiden tot blootstelling dan wel het risico op blootstelling verhogen, vallen onder Categorie II. Andere afwijkingen zullen onder Categorie III vallen, met uitzonderingen naar Categorie II en IV. Als de certificaathouder de gecertificeerde werkzaamheden (of daarmee verbonden werkzaamheden) verricht terwijl het certificaat is geschorst (zowel herstelsanctie als ordemaatregel), zal het certificaat onvoorwaardelijk worden ingetrokken.

Handelen in de geest van een norm

Een norm beschermt bepaalde belangen. Het wordt soms gesteld dat op een andere wijze dat belang beschermd kan worden. Dit is niet van belang. De bevoegde autoriteit heeft bepaald dat op de voorgeschreven wijze het belang wordt behartigd. Het is niet aan een certificaathouder om dit naast zich neer te leggen en eigen maatregelen te gaan bepalen. Er is een afwijking en deze leidt tot het opleggen van de herstelsanctie. Deze niveaus zijn nader uitgewerkt in de zogenaamde escalatieladder.

Bijlage J. Onderverdeling van de afwijkingen (v)

De afwijkingen kunnen verdeeld worden in een aantal typen of clusters van afwijkingen. Hieronder wordt in algemene zin de cluster van afwijkingen beschreven en tot welke sanctie deze dienen te leiden. Wat bij open begrippen als ‘voldoende’ of ‘deugdelijk’ wordt beschouwd, is ingevuld in bijvoorbeeld de regelgeving, de schema’s of in de lijst met afwijkingen (bijlagen bij SC-530 en SC-540). Binnen de clusters zal van een aantal normen worden gemotiveerd waarom afwijking van deze normen leidt tot een bepaalde sanctie. Hieronder worden de clusters benoemd. Binnen deze clusters worden een aantal type afwijkingen besproken met de voorgeschreven sanctie en motivering daarvan.

Ook wordt voorgeschreven wanneer schorsing (ordemaatregel) in ieder geval opgelegd moet worden. Het feit dat schorsing (ordemaatregel) niet is voorgeschreven wil niet zeggen dat niet geschorst (ordemaatregel) moet worden. De CKI zal in elk concreet geval moeten beoordelen of schorsing (ordemaatregel) aangewezen is. Het is mogelijk dat de certificaathouder dermate snel is met zijn herstelmaatregelen dat al aan de voorwaarden voor het intrekken van de schorsing (herstelsanctie) is voldaan nog voordat deze sanctie is opgelegd. In dat geval wordt een schorsing met een termijn van 0 uur opgelegd.

A. Overtreding van normen die de onafhankelijkheid en objectiviteit borgen

Bij dit type gaat het om bepalingen die de onafhankelijkheid en objectiviteit van de verschillende actoren binnen het proces bewaken. Bij asbestwerkzaamheden worden de volgende fasen doorlopen:

  • 1) de opdracht

  • 2) het inventariseren van asbest

  • 3) het verwijderen van asbest

  • 4) de eindbeoordeling

Er zijn derhalve verschillende (rechts)personen: opdrachtgever, het asbestinventarisatiebedrijf, het asbestverwijderingsbedrijf en de eindbeoordelaar. Binnen en achter de rechtspersonen en bedrijven zijn verschillende mensen actief. Indien een (rechts)persoon een rol speelt in verschillende fases in het proces komen de onafhankelijkheid en de objectiviteit in de verschillende fases in het gedrang. De praktijk heeft geleerd dat een belangrijke factor achter overtredingen ligt in het feit dat dezelfde (rechts)personen voorkomen in verschillende fases van asbestwerkzaamheden. In de schema’s zijn bepalingen opgenomen die ‘schotten’ plaatsen tussen deze actoren, door dubbele rollen van de verschillende actoren (en hun mensen) te verbieden. Deze schotten zijn gebaseerd op situaties die in de praktijk door bijvoorbeeld de Arbeidsinspectie en CKI’s zijn aangetroffen.

Indien de verboden inzake objectiviteit en onafhankelijkheid worden overtreden, leidt dit tot voorwaardelijke intrekking van het certificaat.

Een overtreding van een dergelijke bepaling leidt niet direct tot blootstelling of het verhogen van het risico. Afwijkingen die behoren tot dit cluster zullen in beginsel worden ingedeeld in Categorie III.

Schending van deze kan wel een factor zijn die heeft bijgedragen aan een andere overtreding die heeft geleid tot blootstelling dan wel dit risico heeft verhoogd. Indien dit het geval is, zal deze andere overtreding al leiden tot een zwaardere sanctie.

Indien bepalingen zijn overtreden die er op zien inzichtelijk te maken wat de rollen van de natuurlijke en rechtspersonen zijn bij een opdrachtgever, asbestverwijderings- of asbestinventarisatiebedrijf en de eindbeoordelaar, leidt dit ook tot voorwaardelijke intrekking.

Zonder deze inzichtelijkheid kan immers niet beoordeeld worden of aan de bepalingen inzake onafhankelijkheid en objectiviteit is voldaan. Indien de certificaathouder het deugdelijk controleren van een bepaling onmogelijk maakt, leidt dit tot dezelfde sanctie als die staat op het overtreden van de te controleren norm.

B. Overtredingen van normen om de blootstelling van de werknemers voorkomen

Deze groep bepalingen ziet op het voorkomen dat werknemers worden blootgesteld aan asbestvezels. Bij het verwijderen van asbest komen bij risicoklasse 2 en 3 asbestvezels vrij. Dit volgt uit de aard van deze risicoklasse. Ook degene die daadwerkelijk inventariseert zal vaak blootgesteld worden aan asbestvezels, bijvoorbeeld als het gaat om het inventariseren bij niet-hechtgebonden asbest of bij asbesthoudend materiaal dat beschadigd of verweerd is. De werknemer zal derhalve worden blootsgesteld aan asbestvezels en moet hiertegen beschermd worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om maatregelen zoals:

  • voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen (pbm’s) op de werkplek;

  • de pbm’s voldoen aan de keuringseisen;

  • de pbm’s zijn goed onderhouden;

  • de pbm’s werken; en,

  • de pbm’s worden gedragen en gebruikt.

Indien niet alle werknemers het juiste pbm dragen en het bedrijf niet beschikt over voldoende (deugdelijk) werkende pbm’s zal dit leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Het bedrijf is overgegaan tot het inventariseren of verwijderen van asbest, terwijl zij niet aan de normering kan voldoen. Indien de middelen er niet zijn, is het leven en de gezondheid doorslaggevend: er mag niet worden gewerkt.

Indien er niet voldoende (deugdelijk) werkende pbm’s op de werkplek zijn, maar het bedrijf beschikt hier wel over schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Het maakt voor de werknemer immers weinig uit of het bedrijf niet over de pbm’s beschikt of dat ze niet op de werkplek zijn. In beide gevallen kan hij ze niet gebruiken. De werkgever dient de werkzaamheden dan niet te laten aanvangen. Doet hij dat toch en werkt de werknemer zonder pbm, dan geldt hetzelfde als bij de vorige categorie.

Indien niet alle werknemers een pbm dragen en juist gebruiken, maar er wel voldoende deugdelijke pbm’s op de werkplek zijn: voorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

De werkgever heeft op zich de middelen verschaft. Het probleem zit in de toepassing. De werkgever dient uit te zoeken hoe de afwijking is ontstaan (waarom droegen de werknemers de pbm’s niet) en maatregelen te treffen om herhaling te voorkomen. Welke maatregelen dit zijn, is afhankelijk van de situatie en van de reden dat de pbm’s niet gedragen werden. Slechts de werknemers/toezichthouders aanspreken zal in het algemeen onvoldoende zijn. Ook vanuit de werkgever zullen maatregelen getroffen moeten worden.

Indien de pbm’s niet goed werken, dient het certificaat te worden geschorst (herstelsanctie) en geschorst (ordemaatregel).

De werknemers worden onbeveiligd te werk gesteld, terwijl ze denken veilig te zijn.

Indien de pbm’s niet goed zijn onderhouden of niet op tijd zijn vervangen, maar wel werken, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken.

De werknemers zijn beschermd, maar het risico dat de pbm’s ophouden te functioneren door gebrekkig onderhoud brengt ze in gevaar. Indien het gebrekkige onderhoud of gebrek aan controle ertoe leidt dat de pbm’s niet meer veilig werken, zal op grond van deze afwijking het certificaat voorwaardelijk worden ingetrokken.

C. Overtreding van normen om te voorkomen dat het asbest zich verspreid buiten de directe plek waar het gesaneerd wordt

Deze groep bepalingen ziet er op dat wordt voorkomen dat asbestvezels buiten de directe ruimte/plek komen waar het asbest wordt verwijderd of de inventarisatie plaatsvindt. De wijze waarop de verspreiding van asbestvezels voorkomen moet worden, is afhankelijk van de werkwijze om het asbest te inventariseren of te verwijderen. Deze wijze wordt bepaald door de wet, de schema’s en de invulling in het werkplan. Ook bij het inventariseren van asbest bestaat de mogelijkheid dat er asbestvezels vrijkomen, bijvoorbeeld bij niet-hechtgebonden asbest of door monsterneming. Hier moet de verspreiding van asbest ook voorkomen worden. Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn:

  • er moeten middelen zijn op de werkplek om conform de regelgeving het asbest te verwijderen. Het gaat dan om middelen zoals: deco-unit, onderdrukapparatuur, middelen voor containment, glove bags, container, zakken etc.;

  • verplichtingen voor het juiste gebruik van deze middelen: er is sprake van voldoende onderdruk, de decontaminatieprocedure wordt juist uitgevoerd, er vindt voldoende toezicht plaats op deze verplichtingen;

  • de onderdruk moet regelmatig gecontroleerd en geregistreerd worden;

  • verplichtingen om tijdens de werkzaamheden de asbestvezels op te vangen en af te voeren;

  • het containment contained;

  • wat afgeplakt moet zijn, is afgeplakt.

Indien bepalingen van dit type wordt overtreden ontstaat het risico van een asbestemissie. Niet alleen werknemers, maar ook derden, zoals omwonenden en passanten, kunnen worden blootgesteld. Verder is het moeilijk om bij een asbestemissie het besmette gebied te bepalen en volledig te zuiveren.

Indien niet alle benodigde middelen gebruikt worden of als het bedrijf niet beschikt over deze middelen, zal dit leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Hier geldt hetzelfde als in het geval het bedrijf niet beschikt over voldoende pbm’s. De certificaathouder is met asbestwerkzaamheden bezig waarbij hij niet aan de wet kan voldoen. Hij heeft zeker niet alles gedaan om het risico van een asbestemissie te minimaliseren.

Indien de middelen er niet zijn, is het leven en de gezondheid doorslaggevend: er wordt niet gewerkt. Dit geldt hier nog meer, aangezien hier ook anderen dan de werknemers het risico aan blootstelling lopen.

Het ontbreken van de middelen op de werkplek om de verspreiding van de asbestvezels te voorkomen, leidt ook tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Ook hier geldt dat het voor personen niet uitmaakt of het bedrijf over de middelen beschikt of niet. Als de middelen niet op de werkplek zijn, worden ze niet gebruikt.

Indien de containment niet conform de regels is aangebracht of wordt toegepast, is de kans op emissie groot. Schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel) zijn dan aangewezen.

Een containment dat niet contained, voorkomt verspreiding van asbestvezels niet. Hierdoor kunnen niet alleen werknemers, maar ook anderen worden blootgesteld.

Indien de druk van het containment niet conform de regels wordt gemeten, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken.

Door te meten wordt gecontroleerd of de containment werkt. Als dit niet gemeten wordt, bestaat het risico dat (door onvoorziene omstandigheden) de onderdruk te laag wordt. Het risico van emissie ontstaat dan. Het feit dat niet gemeten wordt, betekent echter niet dat er ook direct sprake is van blootstelling. Voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar.

D. Overtreding van normen over het opruimen van de werkplek, het afval, het asbest etc.

Deze groep bepalingen ziet er op dat de plek waar asbestvezels zijn gekomen onbesmet wordt achtergelaten. In essentie: opruimen; zorg dat er geen asbestvezels overblijven. Voorbeelden van dergelijke verplichtingen zijn:

  • verpak en voer het verwijderde asbest zo snel mogelijk af in de juiste verpakking;

  • maak de plekken waar asbest kan zijn gekomen schoon;

  • maak de pbm’s en andere middelen schoon;

  • voer een visuele inspectie uit;

  • laat een eindcontrole uitvoeren;

  • zorg dat de objecten in de ruimte niet besmet kunnen raken (verwijderen, afplakken etc.);

  • als een monster is genomen, zorg dat een eventueel ontstane bron wordt afgeschermd;

  • als door destructief onderzoek een bron is vrijgekomen, zorg dat deze wordt afgeschermd.

Indien er asbesthoudend materiaal of besmet materiaal onbeschermd ligt buiten de werkplek en dit niet-hechtgebonden is (waaronder verweerd of beschadigd), dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (sanctiemaatregel).

De certificaathouder heeft een bron van besmetting naar buiten gebracht. Het gaat hier om zowel onverpakt materiaal als materiaal in open/beschadigde verpakking.

Indien het asbesthoudend materiaal of besmet materiaal niet in de juiste verpakking is verpakt, dient dit bij onbeschadigd, hechtgebonden materiaal te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Er is nog geen bron van besmetting en het risico van besmetting is niet groot genoeg zodat deze lagere sanctie aanvaardbaar is.

Indien het asbesthoudend materiaal niet juist verpakt is en niet-hechtgebonden is of verweerd of beschadigd is, dient het certificaat geschorst (herstelsanctie) te worden. Ook dient de schorsing als ordemaatregel genomen te worden.

Bij beschadiging van de verpakking is er direct een bron van besmetting. Als niet is aangegeven dat het om asbest gaat, zal er minder zorgvuldig met het materiaal worden omgegaan. Hiertoe neemt de kans op beschadiging toe. Verder bestaat het risico dat het materiaal op onjuiste wijze verwerkt wordt waardoor het in de leefomgeving komt. De certificaathouder dient uit te zoeken hoe deze afwijking is ontstaan, deze op te heffen en maatregelen te treffen dat de overtreding zich niet zal herhalen. Dan kan de schorsing (herstelsanctie) worden ingetrokken.

Indien er (potentieel) met asbest besmet materiaal buiten de plek ligt waar asbest wordt of is verwijderd en dit niet vezeldicht is afgeschermd, dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Indien er materiaal niet vezeldicht was afgeschermd in een ruimte waar asbestvezels konden vrijkomen bestaat er een groot risico dat dit materiaalbesmet is . Indien het vervolgens buiten de beschermde plek wordt gebracht, worden de asbestvezels naar buiten gebracht en ontstaat een emissie of in ieder geval een risico van blootstelling. Ook zaken zoals filters en water kunnen besmet raken en dienen zodanig te worden afgevoerd dat er geen vezelemissie mogelijk is.

E. Overtreding bestaande uit onjuist verwijderen of verwijderen in een te lage risicoklasse

Op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving dient het asbest verwijderd te worden in de risicoklasse van het inventarisatierapport en dienen de bijbehorende maatregelen te worden getroffen. De werkzaamheden dienen echter in een hogere klasse te worden uitgevoerd als de feitelijke aard van de werkzaamheden of de staat van het asbest hiertoe verplicht. Deze uitzondering van de feitelijke situatie geldt niet als de risicoklasse-indeling in het rapport te hoog is. De risicoklasse indeling in het asbestinventarisatierapport vormt de ondergrens. Indien de werkzaamheden volgens het asbestinventarisatierapport bijvoorbeeld in risicoklasse 2 dienen te worden uitgevoerd, dienen zij in risicoklasse 2 te worden uitgevoerd. Ook als de werkzaamheden feitelijk in risicoklasse 1 kunnen worden uitgevoerd.

Het feit dat een asbestinventarisatierapport onduidelijk of onvoldoende is, betekent niet dat de verwijderaar dit moet compenseren. Hij dient te weigeren het werk uit te voeren totdat er een deugdelijk rapport ligt.

Een verwijderaar zal altijd op basis van de aangetroffen situatie moeten beoordelen of hij toch niet in een hogere klasse zouden moeten werken dan in het rapport is aangegeven. In dat geval zal een aanvullend en opnieuw goedgekeurd inventarisatierapport noodzakelijk zijn.

Indien een asbestverwijderingsbedrijf niet werkt volgens de maatregelen die behoren bij de risicoklasse die de wet voorschrijft, leidt dit tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

De risicoklasse ligt ten grondslag aan de te nemen maatregelen. De wet is duidelijk wat betreft in welke risicoklasse gewerkt moet worden. Indien de certificaathouder niet de maatregelen treft die behoren tot deze risicoklasse, dient het certificaat geschorst te worden.

Indien de asbestverwijderaar niet over een deugdelijk asbestinventarisatierapport beschikt, dient zijn certificaat te worden geschorst(herstelsanctie) en te worden geschorst (ordemaatregel).

Een asbestverwijderaar mag niet aan zijn werkzaamheden beginnen zonder een deugdelijk asbestinventarisatierapport. Een verwijderaar die zonder deugdelijk rapport te werk gaat, riskeert blootstelling en emissie. Het is zijn keuze om met een ondeugdelijk rapport te gaan werken en voor zijn risico als hij daardoor overtredingen begaat. Bij een ondeugdelijk rapport moet de verwijderaar zijn werkzaamheden staken en wachten tot de opdrachtgever voor een deugdelijk rapport zorgt. Begint hij toch met het verwijderen van asbest dan dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie en ordemaatregel).

Indien (een kopie van) het asbestinventarisatierapport niet aanwezig is op de plek waar asbest wordt verwijderd, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

De informatie die het asbestinventarisatierapport geeft, is nodig op de werkplek. De informatie uit het rapport dient ook betrokken te worden bij de werkzaamheden. Indien deze informatie er niet is, leidt dit tot een verhoging van het risico van blootstelling. Echter, het is voor de beschikbaarheid van de informatie op de werkplek niet altijd nodig dat het asbestinventarisatierapport op de werkplek is. De afwezigheid van het rapport hoeft op zich niet tot een blootstelling of verhoging van het risico te leiden. Het is aanvaardbaar dat deze afwijking leidt tot voorwaardelijke intrekking. Ook bij deze afwijking geldt dat het gebrek aan informatie dat is ontstaan doordat het rapport niet op de werkplek is, al geleid kan hebben tot een overtreding die leidt tot onvoorwaardelijke intrekking. Voor een onduidelijke kopie van het rapport geldt het voorgaande ook.

F. Overtredingen met betrekking tot de inventarisatie van het asbest

De basis voor veilig verwijderen van asbest is de asbestinventarisatie. Hierdoor weet de verwijderaar wat hij tegen zal komen en kan hij de verwijdering plannen en uitvoeren. Verder zal de verwijderaar het bouwwerk of het betreffende deel daarvan asbestvrij opleveren, zodat de aannemer geen asbest zal aantreffen bij zijn werkzaamheden en de gebruiker geen asbest aantreft bij het gebruik.

In een inventarisatie dient al het aanwezige asbest geïnventariseerd te worden. De asbestinventariseerder zal niet zonder reden zijn onderzoek mogen beperken. Indien werkzaamheden op een bepaalde plek verricht moeten worden, zal de inventariseerder daar moeten inventariseren. Indien de inventarisatie niet volledig is, bestaat het risico dat de verwijderaar of de aannemer tijdens zijn werkzaamheden onverwacht asbest tegenkomt. Vaak is dit al beschadigd tegen de tijd dat wordt ontdekt dat het om asbest gaat, zodat er al asbestemissie en blootstelling aan asbestvezels heeft plaatsgevonden. Het is nu juist de bedoeling dat dit soort verrassingen worden voorkomen door een volledig en diepgaand onderzoek door de inventariseerder.

In het rapport moeten alle relevante gegevens over het asbest aangegeven worden, zoals de aard van het asbest, de concentratie asbest in het materiaal en de staat van het materiaal. Elk stuk asbest moet ook uniek worden aangegeven in de zin dat de verwijderaar de gegevens in het rapport kan koppelen aan de situatie die hij aantreft. De verwijderaar moet de asbest immers kunnen vinden en weten waar hij mee te maken heeft.

De volgende gebreken met betrekking tot de asbestinventarisatie dienen te leiden tot het schorsen (herstelsanctie en ordemaatregel) van het certificaat:

• de asbestinventariseerder heeft niet de volledige locatie, gebouw(deel), bouwwerk of object onderzocht waar zal worden gewerkt;

• hij heeft geen destructief onderzoek verricht in situaties dat er gesloopt/gerenoveerd/verbouwd etc. zal worden;

• niet al het asbest is voorzien van een uniek kenmerk;

• niet van al het asbestmateriaal is een monster genomen;

• niet al het asbest is in het rapport aangegeven met alle benodigde informatie, zoals vindplaats, mate van concentratie en staat van het materiaal, etc.

Indien het rapport niet volledig is of niet alle gegevens bevat, voldoet het niet aan zijn primaire functie. Daarbij leidt een onvolledig rapport tot een risico van blootstelling aan asbestvezels. De asbestverwijderaar moet op de volledigheid en juistheid van het rapport kunnen vertrouwen.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een type-A asbestinventarisatie (direct waarneembare asbest) en een type-B asbestinventarisatie (niet-direct waarneembare asbest). Er kan pas gesproken worden van een volledig asbestinventarisatierapport als alle asbest op de locatie, in het bouwwerk of object is geïnventariseerd (voor zover daar gewerkt zal worden). Indien bij de inventarisatie alleen naar het waarneembare asbest is gekeken, kan veelal niet gesproken worden van een volledig asbestinventarisatierapport.

Een dergelijk onvolledig rapport kan niet als overtreding door de certificaathouder worden beschouwd indien het slechts zijn opdracht was om een type-A onderzoek te doen. De certificaathouder zal wel duidelijk de beperkingen van het onderzoek in het rapport moeten aangeven. Verder zal hij in het rapport moeten wijzen op de risico’s van een dergelijk beperkt rapport.

Een indeling in een te lage risicoklasse leidt tot schorsing (herstelsanctie en ordemaatregel).

De inventariseerder dient op basis van zijn onderzoek de risicoklasse te bepalen. De risicoklasse-indeling wordt vaak al bepaald door de aard en staat van het aangetroffen asbest. De asbestverwijderaar en andere werkgevers moeten kunnen vertrouwen op het inventarisatierapport. De praktijk leert dat veel verwijderaars en andere werkgevers afgaan op de indeling in het rapport. Daarmee leidt een te lage indeling tot het treffen van onvoldoende maatregelen. Dit speelt met name als ten onrechte risicoklasse 1 is aangegeven.

Aangezien een verkeerde risicoklasse indeling het risico op asbestemissie en blootstelling verhoogt, is een lagere sanctie niet aanvaardbaar.

Indien de verwijderaar afwijkt van de werkwijze die in het rapport wordt omschreven, zal hij zelf moeten bepalen of dit gevolgen heeft voor de risicoklasse-indeling. Hierbij geldt de risicoklasse-indeling uit het rapport nog steeds als ondergrens.

G. Overtredingen van normen met betrekking tot de deskundigheid/kennis/certificatie van werknemers

Op grond van de arbeidsomstandighedenwetgeving dienen de werkzaamheden te worden verricht onder voortdurend toezicht van een DTA-er. De werkzaamheden dienen te worden verricht door personen met een DAV-certificaat. Door middel van deze certificaten wordt geborgd dat asbestverwijderingswerkzaamheden worden verricht door personen met voldoende deskundigheid en kennis van zaken. Bij onvoldoende kennis en deskundigheid bestaat het risico dat door (onbedoelde) fouten asbestvezels vrijkomen en zich verspreiden.

DTA-er

De rol van de DTA-er is om continu toezicht te houden op de asbestverwijderingswerkzaamheden. De DTA-er is de vertegenwoordiger van de werkgever op de arbeidsplaats. Hij dient opkomende problemen te signaleren, op te lossen of terug te koppelen naar de werkgever. Verder dient hij te voorkomen dat onvoorziene situaties tot problemen leiden. Hij moet er ook voor zorgen dat de werknemers de regels naleven en de veiligheid van henzelf, hun collega’s en andere personen niet in gevaar brengen. Bij alle werkzaamheden bestaat het gevaar dat door bv. routine, menselijke gemakzucht, het verkeerd inschatten van de risico’s of het ‘even snel’-denken de werknemers onveilig handelen. Het is dan cruciaal dat de DTA-er er is en hen hiervan weerhoudt. Consequentie van deze rol is dat als hij er niet is de werkzaamheden tijdens zijn afwezigheid niet worden uitgevoerd. Als de werkzaamheden dermate omvangrijk zijn dat één DTA-er niet overal toezicht kan houden, moeten er meerdere op het werk aanwezig zijn.

Indien er geen gecertificeerde DTA-er aanwezig is op het werk en deze niet is geregeld, dient het certificaat te worden geschorst (herstelsanctie en ordemaatregel).

Het feit dat er geen gecertificeerde DTA-er is geregeld, betekent dat de werkgever de werkzaamheden in strijd met de wet en schema’s heeft gepland. Gezien het belang van de DTA-er om toezicht te houden op de werknemers en op te treden bij (onvoorziene) problemen, betekent dit dat het certificaat geschorst (herstelsanctie en ordemaatregel) te worden.

Indien de gecertificeerde DTA-er niet continu toezicht houdt (dat wil zeggen niet aanwezig is waar asbestverwijderingswerkzaamheden worden verricht), dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie en ordemaatregel).

De DTA-er dient continu toezicht te houden. Als de werkzaamheden plaatsvinden zonder DTA-er ontbreekt een belangrijke schakel in de veiligheid. Het werken zonder deze schakel dient te leiden tot het schorsen van het certificaat. Verschil met de vorige categorie is dat er een DTA-er was geregeld, maar deze niet bij de werkzaamheden aanwezig was. Dit is niet van belang. Als er geen DTA-er bij de asbestverwijderingswerkzaamheden is, maakt het niet uit of er wel of niet een DTA-er was geregeld. Hij is er niet, zodat hij geen toezicht kan houden. Indien de asbestverwijderingswerkzaamheden dermate omvangrijk zijn dat één DTA-er niet bij alle werkzaamheden kan zijn, is er niet een DTA-er aanwezig bij alle asbestverwijderingswerkzaamheden. Ook dan is er sprake van deze afwijking. De certificaathouder dient voldoende DTA-ers te regelen, zodat bij alle asbestverwijderingswerkzaamheden een DTA-er aanwezig is.

Indien de certificaathouder geen gecertificeerde DTA-er in dienst heeft op basis van een arbeidsovereenkomst, moet dit leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Het feit dat de werkgever geen DTA-er in dienst heeft, wil niet zeggen dat er geen DTA-er toezicht houdt bij de werkzaamheden. Voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar.

Indien het feit dat er geen DTA-er in dienst is ertoe leidt dat er geen of onvoldoende DTA-ers bij de werkzaamheden zijn, zal het certificaat geschorst worden (herstelsanctie en ordemaatregel). Er zijn immers onvoldoende DTA-ers aanwezig.

DAV-er

Indien ongecertificeerde personen asbestverwijderingswerkzaamheden verrichten, dient dit te leiden tot schorsing (herstelsanctie) en schorsing (ordemaatregel).

Asbest is dermate gevaarlijk voor werknemers en anderen dat iedere persoon die feitelijk asbestverwijderingswerkzaamheden verricht een minimale opleiding moet hebben en moet onderhouden. Dit wordt geborgd via het DAV-certificaat. De DAV-er moet weten wat de risico’s zijn, wat de rol is van de veiligheidsmaatregelen, wanneer hij de DTA-er moet inschakelen. In het kort: hij moet weten waar hij mee bezig is. De consequentie van het verrichten van asbestwerkzaamheden door ongecertificeerde personen moet zijn dat dit wordt beëindigd en dat er maatregelen worden getroffen om herhaling te voorkomen. Tot dan mag niet gewerkt worden. Dit betekent dat zowel geschorst moet worden als ordemaatregel als dat de sanctie van schorsing moet worden opgelegd totdat voldoende is gewaarborgd dat er niet weer een ongecertificeerd persoon asbestwerkzaamheden verricht.

DIA-er

Indien ongekwalificeerde personen asbestinventarisatiewerkzaamheden verrichten, dient dit te leiden tot schorsing en schorsing (ordemaatregel)

Gezien het belang van een deugdelijk asbestinventarisatierapport dient de inventariseerder voldoende kennis en deskundigheid te hebben.

Leerling DAV-er

In SC-520 is de mogelijkheid opgenomen dat asbestwerkzaamheden worden verricht door een Leerling-Deskundig Asbestverwijderaar (LDAV). Deze personen mogen onder strikte begeleiding asbestwerkzaamheden verrichten vooruitlopend op het halen van het DAV-certificaat. Aan het werken als LDAV zijn voorwaarden verbonden. Hier worden werkzaamheden verricht door iemand die nog niet voldoende kennis en deskundigheid heeft. Dit risico wordt afgedekt door de voorwaarden waaronder deze persoon mag werken en de beperkte duur van de periode dat deze persoon nog niet gecertificeerd is. Iemand is pas LDAV als hij als zodanig staat ingeschreven in het register van Ascert.

Als de LDAV asbestwerkzaamheden verricht buiten de periode waarin hij als LDAV mag werken zonder zijn certificaat te halen, leidt dit tot schorsing en schorsing (ordemaatregel).

Indien de LDAV werkt buiten de toegestane periode is er sprake van dezelfde situatie dat er iemand werkt die niet gecertificeerd is. Deze reactie hierop is dan van toepassing.

Overtreding van de voorwaarden voor de LDAV leidt tot schorsing en schorsing (ordemaatregel)

De voorwaarden voor de LDAV zijn er op gericht om te compenseren voor het gebrek aan zijn kennis en deskundigheid. In zoverre is deze positie te vergelijken met de persoon die in het geheel niet is gecertificeerd. Dezelfde sanctie is derhalve aanvaardbaar. Overigens kan het feit dat er LDAV-ers zijn betekenen dat er meer DTA-ers bij het werk moeten zijn, omdat het werk te omvangrijk is voor één DTA-er die ook één of twee LDAV-ers moet begeleiden.

H. Overtreding van normen die zien op het analyseren van de werkzaamheden, het bedrijf etc. en leren van ervaringen

Het is belangrijk om te leren van afwijkingen en incidenten en bijna-afwijkingen en -incidenten. Het is een continu proces om op basis van ervaring de veiligheid te blijven waarborgen. Hierdoor worden afwijkingen en incidenten voorkomen, waardoor de veiligheid en naleving van de regels toenemen. Ook dient de certificaathouder met regelmaat haar bedrijfsvoering te analyseren om te bezien of dit voldoende functioneert en of er geen verbeteringen aangebracht kunnen worden. Indien er een structuur is waarbinnen geleerd wordt, is het leren reëel. Hierdoor wordt continu de vraag gesteld of er geleerd kan worden. Bij een ad hoc leersysteem verwatert het leren en worden momenten waarvan geleerd kan worden niet gesignaleerd. Het gaat bijvoorbeeld om de volgende type normeringen:

  • de inventariseerder en asbestverwijderaar moeten een structureel leersysteem hebben (vastgelegd en verifieerbaar);

  • de inventariseerder en asbestverwijderaar moet dit systeem toepassen;

  • indien (bijna-)afwijkingen of (bijna-)incidenten zich voordoen moeten de inventariseerder en de asbestverwijderaar hier aantoonbaar aandacht aan besteden. In dit kader moet hij vragen stellen zoals: hoe heeft dit kunnen gebeuren? Wat zijn de gevolgen geweest? Hoe wordt dit in de toekomst voorkomen?

Deze regels staan los van de verplichting om een afwijking en incident zo spoedig mogelijk ongedaan te maken. Dit leren ziet op de toekomst.

Over het algemeen zal het overtreden van bovenstaande 3 typen normering leiden tot een waarschuwing.

Het overtreden van deze bepalingen verhoogt in lichtere mate het risico op emissie en blootstelling bij concrete werkzaamheden. Het is aanvaardbaar om de certificaathouder tijd te geven om de afwijking ongedaan te maken door bijvoorbeeld een leersysteem op te zetten en toe te gaan passen of een opgezet leersysteem toe te gaan passen.

I. Meldingsplichten

De regelgeving kent een aantal verplichtingen om werkzaamheden te melden. De achtergrond van deze meldingsplichten is dat de betreffende instantie een inspectie kan uitvoeren. Een dergelijke inspectie kan bestaan uit het ter plekke een onderzoek verrichten, maar bijvoorbeeld ook gaan om het opvragen van stukken, zoals het asbestinventarisatierapport, om te de juistheid en volledigheid hiervan te controleren. Het doel is om tot effectief toezicht te komen. Indien de werkzaamheden niet tijdig worden gemeld, kan de certificaathouder een controle voorkomen en hierdoor overtredingen verbergen.

Het niet (tijdig) melden van werkzaamheden dient te leiden tot een voorwaardelijke intrekking.

Een eerste overtreding hiervan is niet dermate ernstig dat het niet aanvaardbaar is dat de certificaathouder een herkansing krijgt. In de periode van de voorwaardelijke intrekking dient de certificaathouder maatregelen te treffen om te voorkomen dat weer niet of te laat wordt gemeld. Uiteraard dienen in deze periode alle werkzaamheden wel tijdig gemeld te worden. Het is mogelijk dat pas na het verlopen van de gestelde periode blijkt dat in deze periode werkzaamheden niet zijn gemeld. Dit wordt dan behandeld als een tweede afwijking in de escalatieladder.

J. Zelf uitvoeren van de werkzaamheden

Het komt voor dat een asbest- inventariseerder of verwijderaar de inventarisatie- of verwijderingswerkzaamheden geheel of gedeeltelijk uitbesteed. Het probleem hierbij is dat het vaak onduidelijk wordt wie waarvoor verantwoordelijk is. Door deze onduidelijkheid wordt het risico verhoogd dat maatregelen niet genomen worden, omdat betrokken personen menen dat een ander de maatregelen zal treffen.

Indien de certificaathouder de aangenomen of opgedragen werkzaamheden niet (volledig) zelf uitvoert en uitbesteedt aan een niet-gecertificeerd bedrijf, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken.

Het niet zelf uitvoeren van de werkzaamheden leidt niet direct tot blootstelling of het verhogen van het risico. Voorwaardelijke intrekking is aanvaardbaar. Het bedrijf dat uitbesteedt, blijft bij inlenen of uitbesteden ten volle zelf verantwoordelijk. Zij zal (mede) worden aangesproken als een bedrijf aan wie (een deel van) de werkzaamheden zijn uitbesteed een fout maakt. Indien er sprake is van een afwijking door het bedrijf aan wie werkzaamheden zijn uitbesteed, wordt dit beschouwd als een afwijking door de uitbestedende certificaathouder. Dit ongeacht of degene aan wie is uitbesteed gecertificeerd is.

Dit kan er toe leiden dat het uibestedende bedrijf zwaarder wordt gestraft dan het bedrijf aan wie is uitbesteedt, omdat er bij de uitbesteder sprake is van herhaling. Bij verdere uitbesteding geldt het voorgaande voor de hele keten. Stel dat asbestverwijderaar A een deel van de werkzaamheden uitbesteed aan asbestverwijderaar B die op zijn beurt weer een deel uitbesteed aan asbestverwijderaar C. Indien C een overtreding begaat, wordt dit beschouwd als een afwijking van zowel A, B als C.

Indien het zo is dat door omstandigheden de certificaathouder de werkzaamheden niet kan uitvoeren, kan hij dit ook oplossen door de opdracht terug te geven. Hij kan ook werknemers inlenen of middelen inhuren om het werk toch te kunnen verrichten.

K. Organisatie van het bedrijf

De regelgeving kent vele bepalingen omtrent de organisatie van het bedrijf. In het bedrijf dienen bijvoorbeeld bepaalde functionarissen benoemd te zijn, bepaalde procedures dienen opgesteld te zijn en er dient een kwaliteitsysteem te zijn. Het belang van dergelijke regels wordt vaak ten onrechte onderschat en beschouwd als onnodige bureaucratie. Een goede organisatie leidt echter tot een beter borging van kwaliteit, het voorkomen van ad hoc oplossingen zoeken en het voorkomen van afwijkingen.

Indien het bedrijf verplichte functionarissen, procedures, registraties of systemen niet heeft of indien de procedures, registraties of systemen niet voldoende zijn, zal dit over het algemeen leiden tot een voorwaardelijke intrekking.

De meeste regels zijn duidelijk en kunnen eenvoudig worden nageleefd. Het feit dat de certificaathouder de regels niet heeft nageleegd, betekent dat de overheid niet op deze persoon/bedrijf kan vertrouwen. Gezien het feit dat het niet bestaan of niet deugdelijk zijn van deze elementen niet direct leidt tot blootstelling, kan volstaan worden met voorwaardelijke intrekking.

L. Voorbereiding van de werkzaamheden

Onder dit type vallen de normen die zien op de voorbereiding van de werkzaamheden. Het gaat hier om het opstellen van een werkplan, het overleggen met andere bedrijven op de arbeidsplaats, de instructie van de werknemers, de keuring van de werknemers etc. De variatie onder dit type is groot ook wat betreft de ernst van de afwijking, gezien het risico van blootstelling aan asbest. Hier wordt slechts bij een aantal onderwerpen een toelichting gegeven.

a) Werkplan

In het werkplan wordt vastgelegd hoe het verwijderen van asbest aangepakt zal worden. Hierdoor wordt de verwijderaar gedwongen om na te denken over de werkzaamheden en de mogelijke problemen. De werkwijze hoeft niet gaandeweg te worden uitgevonden, maar is van tevoren bedacht en vastgelegd. Aangezien duidelijk is hoe er gewerkt zal worden, kan er ook voor gezorgd worden dat de benodigde middelen aanwezig zijn.

Indien deze voorbereiding wordt overgeslagen neemt het risico op asbestemissie en blootstelling toe. De praktijk heeft geleerd dat als er geen plan is of als dit onvoldoende is, de werknemers zelf oplossingen gaan bedenken of doorwerken zonder de benodigde maatregelen te nemen. Dit leidt vaak tot het vrijkomen van asbestvezels dan wel blootstelling.

Het niet opstellen van een deugdelijk werkplan/projectplan dient te leiden tot voorwaardelijke intrekking en schorsing (ordemaatregel).

Een asbestverwijderaar die geen deugdelijk plan opstelt, kiest er voor om dit niet te doen. Op een dergelijk persoon/bedrijf kan de overheid niet vertrouwen. Voorwaardelijke intrekking volstaat, omdat het gebrek aan een plan nog niet tot blootstelling of een verhoging van het risico hoeft te leiden.

Indien het werkplan niet op de werkplek is, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Indien het werkplan niet op de werkplek is geldt hetzelfde. Immers, een plan dat niet aanwezig is op de plek waar het uitgevoerd dient te worden, kan net zo goed niet zijn opgesteld.

Indien een deugdelijk werkplan niet wordt gevolgd, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Een werkplan dat niet wordt gevolgd, kan net zo goed niet zijn opgemaakt.

b) Inventarisatieplan

In het asbestinventarisatieplan legt de inventariseerder vast wat geïnventariseerd moeten worden en hoe dit gedaan moet worden. Hierdoor wordt voorkomen dat de inventarisatie onvolledig is.

Het niet opstellen van een inventarisatieplan dient te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Een asbestinventariseerder die geen inventarisatieplan opstelt, kiest er voor om dit niet te doen.

Voorwaardelijke intrekking volstaat, omdat het gebrek aan een plan nog niet tot blootstelling of een verhoging van het risico hoeft te leiden.

Indien het plan niet op de werkplek is, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Indien het plan niet op de werkplek is geldt hetzelfde. Immers, een plan dat niet aanwezig is op de plek waar het uitgevoerd dient te worden, kan net zo goed niet zijn opgesteld.

Indien een deugdelijk inventarisatieplan niet wordt gevolgd, dient dit te leiden tot voorwaardelijke intrekking.

Een plan dat niet wordt gevolgd, kan net zo goed niet zijn opgemaakt.

c) Calamiteitenplan

Het is altijd mogelijk dat zich iets onverwachts voordoet waardoor er bij de werkzaamheden een risico op emissie of blootstelling ontstaat. Er kan bijvoorbeeld brand uitbreken of onverwacht asbest worden ontdekt, een middel kan defect raken of iemand kan uitvallen. Het bedrijf dient in een calamiteitenplan vast te leggen hoe met deze situaties dient te worden omgegaan. Indien er geen calamiteitenplan is zullen werknemers ter plekke ad hoc oplossingen moeten verzinnen. Hierbij bestaat het risico dat er te lang naar een oplossing moet worden gezocht of dat een verkeerde oplossing wordt gekozen. Dit betekent dat het bedrijf geen werkzaamheden mag verrichten totdat het over een calamiteitenplan beschikt.

Indien een certificaathouder geen deugdelijk calamiteitenplan heeft, dient het certificaat voorwaardelijk te worden ingetrokken

Het ontbreken van een calamiteitenplan leidt niet direct tot blootstelling of een verhoging van het risico. Eerst zal er een calamiteit moeten gebeuren. Ook dan hoeft het ontbreken van een plan niet tot blootstelling of verhoging van het risico te leiden. Voorwaardelijke intrekking volstaat.

Indien het calamiteitenplan niet op de werkplek is, dient het certificaat voorwaardelijke te worden ingetrokken.

Indien het plan niet op de werkplek is, is dat gelijk te stellen aan het plan dat niet is opgesteld.

Indien een calamiteitenplan onvolledig is, hangt het van het gebrek af of een voorwaardelijke intrekking volstaat.

Dit zal per geval beoordeeld moeten worden.

d) Instructie

De opleiding die de werknemers krijgen is per definitie algemeen. Over de concrete werkwijze in het bedrijf zullen zij geïnstrueerd moeten worden. De onderwerpen waarover de werknemers instructie moeten krijgen zijn veel en gevarieerd. De werknemers moeten in ieder geval het werkplan kennen. Verder moeten zij instructies krijgen over het gebruik van de concrete middelen waarmee zij werken. Ook moet duidelijk zijn met wie zij contact moeten opnemen bij problemen.

Bij de meeste afwijkingen omtrent de instructies zal waarschuwing een aanvaardbare sanctie zijn.

Overlap

Het is mogelijk dat een norm onder meerdere clusters valt. In dat geval zal voor de meest vergaande sanctie gekozen worden. Dit volgt immers uit de ernst van de overtreding.

Bijzondere omstandigheden

Het is mogelijk dat zich in een concreet geval bijzondere omstandigheden voordoen die reden zijn om van de lijsten af te wijken, omdat in het concrete geval toepassing van de lijst tot onevenredige gevolgen leidt. Bijzondere omstandigheden zijn omstandigheden die niet veel voorkomend zijn. Indien er al sprake is van bijzondere omstandigheden, zal dit niet snel leiden tot onevenredigheid. Het belang van het leven en de gezondheid van mensen en dat de overheid moet kunnen vertrouwen op de certificaathouder maakt dat in verreweg de meeste gevallen de gevolgen van de sancties evenredig zijn. Het belang van het bedrijf om ongestoord actief te zijn, geld te verdienen of zijn activiteiten voort te zetten is niet een belang dat afwijken van de lijst rechtvaardigt.

Bijlage XIIIc. behorend bij Artikel 4.27

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA)

Document: SC-510: 2011, versie 02

Onder beheer van:

StichtingAscert

www.Ascert.nl

Inhoud

DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

179

     

1.

Inleiding

179

     

2.

Definities en documenten

179

2.1

Definities

179

2.2

Documenten

180

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

180

3.1

Beschrijving schema

181

3.2

Actieve partijen

181

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

181

     

4.

Certificatiereglement

182

4.1

Doelstelling

182

4.2

Certificatieprocedure

183

4.3

Beslissingen m.b.t. het certificaat

183

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

183

4.5

Geldigheidscondities (zie Hoofdstuk 13)

183

4.6

Klachten

183

4.7

Bezwaarschriftenprocedure

184

4.8

Ascert Register voor vakbekwaamheid

186

4.9

Norminterpretatie

186

     

5.

Examenreglement

186

5.1.

Doelstelling

186

5.2

Examenreglement

186

5.3

Eisen te stellen aan het certificatiepersoneel

187

5.4

Eisen te stellen aan het examen

187

 

Algemeen

187

 

Theorie-examen

187

 

Praktijkexamen

188

5.5

Beheer centrale itembank en aanvragen examenpakketten

188

     

6.

Toezicht

188

6.1

Medewerking aan toezicht

188

6.2

Frequentie van het toezicht

188

6.3

De wijze van uitvoering van toezicht

189

6.4

Het afwijkingsrapport

189

6.5

Maatregelen (artikel 1.5g Arbobesluit)

189

     

DEEL II

NORMEN

190

     

7.

Entreecriteria

190

     

8.

Profiel en eindtermen

190

     

9.

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

191

9.1

Theorie examen

191

9.2

Praktijkexamen

198

9.3

Geldigheidsduur van het examenresultaat

200

9.4

Cesuur examen DT-Asbestverwijdering

200

9.5

Beheersing en borging van de behandeling van de examenpakketten

200

     

10.

Hercertificatie

200

     

DEEL III

BIJLAGEN

201

     

BIJLAGE A

MODELCERTIFICAAT (V)

201

BIJLAGE B

MINIMALE GEGEVENS DTA KAART (V)

203

BIJLAGE C

MODEL OVEREENKOMST CKI EN KANDIDAAT CERTIFICAATHOUDER (I)

204

Deel I. Algemene bepalingen

Deel I van dit certificatieschema bevat algemene uitgangspunten en bepalingen voor certificatie door CKI’s en voorwaarden waar onder de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • Het werkveld waarop dit certificatieschema betrekking heeft;

  • Definities;

  • Een beschrijving van de specifieke kenmerken van het werkveld waar onder een risicoanalyse,

  • Het certificatiereglement;

  • Het examenreglement;

  • Bepalingen met betrekking tot toezicht.

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor de Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering personen is door Ascert opgesteld en door de minister van SZW vastgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van toezicht op asbestverwijdering. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003.

2. Definities en documenten

2.1. Definities

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat:

De persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beoordelingsprotocol:

De wijze waarop de beoordeling van een toets door een examinator plaats dient te vinden.

Centraal College van Deskundigen (CCvD):

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door Ascert, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie (SCE):

Commissie binnen de structuur van Ascert die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante accreditatienormen.

Certificaathouder:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief hercertificatie.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI):

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CKI-persoon:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van SC-501 voor de verlening van persoonscertificaten op basis van SC-510 en/of SC-520.

In de formulering van de eisen in dit schema is de term ‘certificatie-instelling’ inclusief de exameninstelling.

CKI-proces:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van SC-502 voor de verlening van procescertificaten op basis van SC-530 en/of SC-540.

Cesuur:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

DTA:

Deskundig toezichthouder asbestverwijdering.

Eindtermen:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

IenM:

Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Nuffic:

Stichting Nederlandse Organisatie voor Internationale Samenwerking in het hoger onderwijs gevestigd te Den Haag

Persoonscertificatie:

Het doen verkrijgen van een certificaat voor een specifieke competentievan een persoon onderscheiden in drie fasen:

fase 1: het examineren ( theorie en praktijk) van een kandidaat;

fase 2: het beoordelen van de examenresultaten;

fase 3: het beslissen omtrent verlening van het certificaat aan de persoon.

SC-501:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-501: 2011, versie 02.

SC-502:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB). Documentnummer SC-502: 2011, versie 02.

SC-510:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Documentnummer SC-510: 2011, versie 02.

SC-520:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-520: 2011, versie 02.

SC-530:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering. Documentnummer SC-530: 2011, versie 02.

SC-540:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie. Documentnummer SC-540: 2011, versie 02.

Toetsterm:

Een omschrijving van (een element van) een eindterm, in de vorm van één kennisaspect, één vaardigheid of één houding, zodanig dat ze toetsbaar is.

Toets:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om voor een individuele kandidaat te kunnen beoordelen of hij of zij aan de eindtermen voldoet.

Toetsmatrijs:

Het geheel aan eisen met betrekking tot de samenstelling en de beoordelingswijze van de toets en de voorwaarden waaronder de toets dient te worden afgenomen, voor het inrichten van een valide examensituatie in het kader van de eindtermen.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren10.

Vakbekwaamheidsgebied:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houding inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveldspecifiek certificatieschema(WSCS):

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Term gebruikt door SZW voor een document waarin enerzijds de normen zijn vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW en anderzijds de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

2.2. Documenten

  • 1. Beroepsprofielen Deskundig Toezichthouder Asbestsloop en Asbestsaneerder. PRC Divisie Bouwcentrum 06 juli 2005 (code S09490-101/WB/JM).

3. Werkveldspeckifieke kenmerken

Asbest verwijderen is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van de Deskundige Toezichthouder Asbestverwijdering.

3.1. Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema ‘SC-510’ is door Ascert voorgesteld en door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD Asbest p/a Stichting Ascert, Postbus 154, 3990 DD, Houten, info@ascert.nl.

3.2. Actieve partijen

In onderstaande afbeelding is een overzicht gegeven van de door Ascert ingerichte structuur en werkwijze van de certificatieregelingen voor de persoonscertificaten van de Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA).

Binnen deze structuur zijn met name actief:

  • Stichting Certificatie Asbest (Ascert)

  • CCvD Asbest

  • Werkkamer Asbest

  • Ascert Centrale Examencommissie

Bijlage 249581.png

3.3. Risicoanalyse en afbreukcriteria

3.3.1. Algemeen

Asbest is in het verleden veel gebruikt, bijvoorbeeld in gebouwen en woningen, vanwege de goede eigenschappen. Asbestvezels kunnen bij inademing echter diep in de longen doordringen en op termijn buikvlieskanker, longvlieskanker en asbestose (stoflongen) veroorzaken. Hieraan sterven jaarlijks in Nederland naar schatting zo'n 700 mensen. De termijn tussen blootstelling en ziek worden kan tientallen jaren duren. IenM is samen met SZW, en VWS verantwoordelijk voor regelgeving over asbest.

Bij activiteiten in het kader van de verwijdering van asbest is er een risico dat er asbestvezels in de ademzone van werknemers komen.

Het aantal vezels tijdens de activiteiten is onderscheiden in drie afzonderlijke risicoklassen:

  • Risicoklasse 1: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) kleiner dan 0,01 vezel/cm3

  • Risicoklasse 2: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) tussen de 0,01 en 1 vezel/cm3

  • Risicoklasse 3: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) hoger dan 1 vezel/cm3

Conform het Arbeidsomstandighedenbesluit is aan deze drie risicoklassen (onderstaande tabel) een eigen specifiek veiligheidsregime gekoppeld.

Risicoklasse

Beschrijving van de belangrijkste kenmerken

Arbobesluit

1

Blootstellingsniveau < 0,01 vezels/cm3 (10.000 vezels/m3)

Licht regime, vergelijkbaar met de oude ‘vrijstellingsregelingen’.

Art. 4.44

2

Blootstellingsniveau 0,01 tot 1 vezels/cm3 (10.000 tot 1.000.000 vezels/m3)

Standaardregime conform SC-530

Art. 4.48

3

Blootstellingsniveau > 1 vezels/cm3 (> 1.000.000 vezels/m3)

Verzwaard regime conform SC-530, uitsluitend voor verwijdering van ‘risicovolle’ niet-hechtgebonden materialen zoals spuitasbest, leiding- en ketelisolatie, brandwerend board en asbestkarton.

Art. 4.53a

3.3.2. Risicoanalyse niveau Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering

Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om risico’s te definiëren en maatregelen te nemen. Deze beogen de risico’s m.b.t. asbestvezelbesmetting uit te bannen.

De maatregelen zijn er in twee vormen en kunnen bestaan uit afstand tot de bron of uit technische maatregelen, zoals directe maatregelen om de risico’s m.b.t. het optreden van de centrale gebeurtenis uit te bannen en daarmee asbestvezelbesmetting het voorkomen. Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf de centrale gebeurtenis niet uitbannen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen. Als de maatregelen zijn gedefinieerd dan dienen deze ingericht en onderhouden te worden door vakbekwame en betrokken werknemers.

Dit laatste stelt eisen aan de training en de opleiding van werknemers die deze activiteiten uitvoeren. Als de maatregelen zijn geplaatst, dan is de inspectie en het onderhoud van de maatregelen noodzakelijk. Wanneer meerdere werknemers betrokken zijn bij werkzaamheden, dan speelt communicatie altijd een belangrijke rol. De directe oorzaak van asbestvezelbesmetting is per definitie één of meerdere falende maatregelen.

Centrale gebeurtenis

Optredende risico’s DT-Asbest verwijdering [1]

Maatregelen

In SC-510 Eind- en toetstermen

Management factoren

Theorie

Praktijk

Asbestvezelemissie

Asbestvezel besmetting van personen

Werkvoorbereiding

T8, T11-13, T15-25

 

SC-501 NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003

Coördinatie en beheer technische uitvoering

 

P2, P2.19-20

Coördinatie en beheer keuringen, inspecties en veiligheid

 

P2.22-24

Verwijderen van asbest

T17-25

P2

Afvoer afvalstoffen

T21,

P2.15-16

Veilig werken

T22

P2.12,

Administreren projectgegevens

 

P2.25

Communicatie intern

 

P1.1, P2.10-20

Communicatie extern

 

P1.2-3

Instructie geven

T8

P1.1, P2.21+24

Geldigheidscondities

SC-510

 

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoek tot herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat DTA dient bij een CKI (zie www.ascert.nl), in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het Persoonscertificaat DTA. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces. De CKI moet vooraf de aanvraag controleren of de kandidaat reeds een certificaat heeft gehad bij een andere CKI en of deze is geschorst of ingetrokken. Indien het certificaat is geschorst of ingetrokken moet de CKI de aanvraag niet accepteren en de kandidaat terugverwijzen naar zijn oorspronkelijke CKI.

4.3. Beslissingen m.b.t. het certificaat

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht SC-501.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van een persoonscertificaat is 3 jaar.

4.5. Geldigheidscondities (zie Hoofdstuk 13)

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • a) De certificaathouder dient te blijven voldoen aan de eindtermen;

  • b) De certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften. Leidt dit tot een afwijking bij asbestinventarisatie of asbestverwijdering dan kan dit leiden tot schorsing. Bij een door de CKI gegrond verklaarde schorsing volgt een extra examen;

  • c) Indien zijn handelen binnen een periode van 2 jaar opnieuw leidt tot een onder b) genoemde afwijking wordt het certificaat ingetrokken;

  • d) De certificaathouder dient te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

4.6. Klachten

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de gecertificeerde bedrijven als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • De klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, beoordelen en onderzoeken van de klacht; de wijze van volgen en vastleggen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • Het besluit over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen(en) die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

  • In overleg met de cliënt en de indiener van de klacht moet worden bepaald of en in hoeverre de klacht en de oplossing daarvan openbaar worden gemaakt.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. Het reglement van de CKI is bepalend voor de verdere afhandeling van deze klachten.

Indien uit de extra beoordeling blijkt dat de klacht terecht is, wordt deze als extra beoordeling in rekening gebracht. Indien blijkt dat de klacht onterecht is, wordt de extra beoordeling beschouwd als een reguliere (project)beoordeling, die de eerstvolgende, in de toekomst geplande beoordeling vervangt.

4.6.3. Klachtenregeling

4.6.3.1. Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor elke klacht (tekortkoming, verbetervoorstel) wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

4.6.3.2. Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze in een brief, fax of e-mail te verwoorden.

Als een klacht in de vorm van een brief, fax of e-mail binnenkomt wordt deze meteen (direct na het inschrijven in binnengekomen post) naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht, neemt deze over op het klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht.

De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het formulier tekortkoming in het vak eigenaar en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht.

De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk (brief, e-mail, fax) over de ontvangst van de klacht.

4.6.3.2.1. Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte; legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

4.6.3.2.2. Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier in het vak verbetervoorstel. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier in het daarvoor bestemde vak.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier in het vak bevindingen vervolgonderzoek.

De kwaliteitsmanager archiveert de documenten van de klachtafhandeling.

4.7. Bezwaarschriftenprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen beslissingen van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

4.7.2.1. Algemeen

  • Een door of namens de CKI genomen beslissing, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • De CKI stelt in haar correspondentie de belanghebbende in kennis van de mogelijkheid een bezwaarschrift tegen een beslissing in te dienen door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ’bezwaarschriftenprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot deze beslissing een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom de gegeven beslissing niet juist gevonden wordt.

    Verzocht wordt bij het verzoek een kopie van die bestreden beslissing en van alle eventuele andere op de zaak betrekking hebbende documenten toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • a. naam en adres indiener;

    • b. dagtekening;

    • c. een omschrijving van de bestreden beslissing;

    • d. de gronden van het bezwaar.

  • Het bezwaarschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard:

    • a. indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener (het overtreden van de termijn hem niet van verwijtbaar is) aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest;

    • b. in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel.

  • Het bezwaarschrift wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • Het bezwaarschrift schorst niet de werking van de beslissing.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van de beslissing waartegen het bezwaarschrift is gericht.

4.7.2.2. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst onder verwijzing naar de toepassing van dit reglement.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot de beslissing en dient in beginsel binnen vier weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zake kundigen. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van de beslissing, en geen binding hebben met de belanghebbende.

    Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het bezwaarschrift is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • De persoon of personen die horen overtuigt/overtuigen zich of bij de totstandkoming van de beslissing de juiste procedures gevolgd zijn, en neemt kennis van de argumenten van belanghebbende(n) in elkaars aanwezigheid.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar gevoegd.

  • De persoon of personen die horen brengt/brengen tevens advies aan de CKI.

4.7.2.3. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

  • De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

  • De kwaliteitsmanager wordt op de hoogte gesteld van de afloop van de procedure.

  • De certificatiecoördinator archiveert alle betrokken documenten.

4.7.2.4. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op het bezwaarschrift wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Ascert Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met Ascert tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan Ascert ten behoeve van het Ascert Certificaatregister. Dit register is via internet toegankelijk gemaakt. Ascert is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

In de overeenkomst Ascert-CKI is een maximale termijn vermeld tussen het tijdstip van certificatiebeslissing en vermelding in het register.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD zorgt voor eenduidige norminterpretatie. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen.

Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering.

5.1. Doelstelling

Dit examenreglement is onderdeel van SC-510. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit twee delen:

  • het praktijkexamen;

  • het theorie-examen.

De certificatie-instelling is verantwoordelijk voor de afgifte van een persoonscertificaat met behulp van de volgenden acties:

  • fase 1: examineren van de kandidaat met onderscheid in theorie en praktijkexamen;

  • fase 2: beoordelen van de examenresultaten van de kandidaat;

  • fase 3: beslissen omtrent verlening, en eventueel intrekking, van het certificaat.

Eventueel kunnen de werkzaamheden voor ‘fase 1’ worden uitbesteed aan een exameninstelling (zie SC-501 par. 4.2.5).

Het is de verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling dat aan de onderstaande eisen van het theorie-examen en het praktijkexamen wordt voldaan.

De certificatie-instelling dient te beschikken over een handleiding voor het certificatiepersoneel belast met de uitvoering van bovengenoemde fasen 1 t/m 3. Daarin dienen o.a. de taken en bevoegdheden opgenomen te zijn.

5.2. Examenreglement

De certificatie-instelling dient een examenreglement te hanteren waarin de volgende zaken opgenomen dienen te zijn:

  • 1. wijze van bepalen ingangsdatum van het certificaat;

  • 2. vaststellen aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 3. wijze waarop de deelname en oproep worden bevestigd ;

  • 4. wijze van identificatie van de deelnemers;

  • 5. regeling toelating en afwezigheid;

  • 6. vaststellen examenduur en wijze van examinering;

  • 7. opstellen gedragsregels voor kandidaten;

  • 8. opstellen regeling aangepast examen;

  • 9. vaststellen normen voor slagen en afwijzen;

  • 10. wijze van bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 11. vaststellen bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 12. vaststellen inzagerecht;

  • 13. vaststellen geldigheidsduur van het examenresultaat. Een kandidaat kan uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, zal zowel het theorie- als het praktijkexamen opnieuw afgelegd dienen te worden. Indien een kandidaat een onvoldoende resultaat behaalt voor het theoriegedeelte en een onvoldoende resultaat voor zijn praktijktoets, dient het gehele (her)examen te worden volbracht. Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

5.3. Eisen te stellen aan het certificatiepersoneel

Certificatiepersoneel moet voldoen aan de eisen zoals opgenomen in SC-501 par 4.2.6

De CKI dient zorg te dragen dat alleen competent personeel wordt ingezet.

Het certificatiepersoneel dient een verklaring ondertekend te hebben waarin geheimhouding en onafhankelijkheid (van opleiders en kandidaten) en de beslotenheid van de examens wordt gegarandeerd.

De certificatie-instelling dient een register bij te houden van certificatiepersoneel en hun inzet bij de examens. Tevens dient de certificatie-instelling over persoonsdossiers te beschikken waarin ten minste opgenomen een curriculum vitae, een geheimhoudingsverklaring, een informatie/bereidheidsverklaring c.q. overeenkomst, beoordelingsformulieren en andere relevante, persoonsgebonden documenten.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

Algemeen

5.4.1. Beslotenheid van examens

Certificatiepersoneel verstrekt geen informatie over de inhoud van de afgenomen examens aan derden en is niet betrokken bij examinering. Certificatiepersoneel dient een verklaring van geheimhouding te hebben ondertekend.

5.4.2. Algemene eisen examenlocatie

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • er mag geen hinderlijke geluidsoverlast zijn;

  • op de locatie dient een ruimte voor de opvang van de kandidaten beschikbaar te zijn;

  • er dienen nabij de examenlocatie sanitaire voorzieningen beschikbaar te zijn;

  • nabij de locatie dient voor de toezichthouder een telefoon (bij voorkeur voorzien van een rechtstreekse buitenlijn) beschikbaar te zijn. Een mobiele telefoon voldoet ook;

  • de werkverlichting binnen de examenlocatie dient voldoende te zijn;

  • de ruimte dient voldoende geventileerd en verwarmd te zijn.

Theorie-examen

5.4.3. Algemene eisen bij de uitvoering van het theorie examen

  • Elke examenlocatie dient in examenopstelling ingericht te zijn met minstens 1 meter tussenruimte tussen de tafels. De tafels dienen zowel in de lengte als in de breedte rechte rijen te vormen voor elke kandidaat dient een tafel (minimaal 0,50x0,70 m) en stoel aanwezig te zijn en voor de toezichthouder een bij voorkeur grotere tafel en stoel;

  • Voor het theorie-examen dienen op basis van het aantal te examineren kandidaten voldoende gebundelde opgaven en uitwerkpapier aanwezig te zijn. Indien op één examenlocatie op verschillende momenten een theorie-examen wordt afgenomen, dienen er verschillende versies gebruikt te worden.

  • Het schriftelijk theorie-examen wordt in de Nederlandse taal afgenomen;

  • Hulp van vertalers en tolken is niet toegestaan;

  • De duur van het reguliere theorie-examen bedraagt maximaal 75 minuten.

5.4.4. Voorwaarden voor een alternatief mondeling theorie examen

  • Tijdens de examinering wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal; hulp van vertalers en tolken is niet toegestaan;

  • Voor kandidaten met een door een arts afgegeven dyslexie verklaring wordt de beschikbare tijd van de reguliere maximale examenduur (= 75 minuten) verhoogd met 30 minuten tot maximaal 105 minuten.

Van deze alternatieve afname dient door de exameninstelling een registratie te worden bijgehouden met een (minimaal jaarlijkse) rapportage naar Ascert.

Mondelinge en schriftelijke theorie examens moeten altijd tegelijkertijd plaatsvinden.

Praktijkexamen

5.4.5. Algemene eisen bij de uitvoering van het praktijkexamen

  • Ten behoeve van het afnemen van praktijkexamens DTA, dient de locatie te beschikken over vijf examenplaatsen die voldoen aan de specifieke eisen per examenlocatie volgens SC-512: versie 01, datum 15-11-2011, Eisen DTA praktijkexamenlocaties.

  • Tijdens het praktijkexamen wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal.

  • Examens met behulp van vertalers en tolken worden niet toegestaan.

  • Het praktijkexamen wordt individueel afgelegd.

  • De examenlocatie bestaat uit 5 ruimten waarin één of meer opdrachten vervuld dienen te worden.

  • De beoordeling dient plaats te vinden op basis van de beoordelingsaspecten onder par. 9.2 ‘Praktijkexamen’.

  • De totale tijd van het praktijkexamen bedraagt 1,5 uur (90 minuten).

  • Deze tijd is als volgt ingedeeld:

    • 1 * 30 minuten voor het kunnen verzorgen van een mondelinge instructie en/of voorlichting;

    • 1 * 60 minuten voor het kunnen toezicht houden op de werkzaamheden en zo nodig corrigerend optreden.

5.5. Beheer centrale itembank en aanvragen examenpakketten

Gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank. Het beheer van de itembank geschiedt onder strikte geheimhouding centraal door de Centrale Examencommissie van Ascert.

De beheerder van de centrale itembank genereert examenpakketten en geeft die uit aan de CKI. De CKI vraagt examenpakketten aan bij de beheerder van de centrale itembank en de toezichthouder van de CKI zorgt er voor dat dit pakket op de examenlocatie komt en neemt na afloop de examens en de resultaten in en mee terug naar kantoor.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Door de CKI-persoon wordt toezicht op de certificaathouder gehouden.

Zowel de CKI-proces als de handhavende overheidsinstelling, de Arbeidsinspectie, zijn verplicht hun bevindingen m.b.t. tot het functioneren van een DTA voor wat betreft geconstateerde afwijkingen (zie SC-530 par 5.3.3) te melden en te rapporteren aan de CKI-persoon die het certificaat heeft uitgegeven.

6.2. Frequentie van het toezicht

Niet van toepassing.

6.3. De wijze van uitvoering van toezicht

Tijdens de projectaudits van een CKI-proces kan deze constateringen doen waaruit moet worden geconcludeerd dat de gecertificeerde DTA niet competent is. De CKI-proces maakt hier een afwijkingsrapport van op met zijn bevindingen en conclusie. De CKI-proces stuurt hiervan een afschrift aan de betreffende CKI-persoon.

Tijdens inspectiebezoeken kan de AI overtredingen vaststellen waarbij wordt vastgesteld dat een gecertificeerde DTA niet competent blijkt te zijn. De schriftelijke constatering hiervan wordt door de AI in het kader van het Uitwisselingsprotocol AI-CKI toegezonden aan de CKI-proces en aan de betreffende CKI-persoon.

6.4. Het afwijkingsrapport

Het desbetreffende afwijkingsrapport dient feitelijke informatie te bevatten opdat de CKI-persoon zich een oordeel kan vormen.

6.5. Maatregelen (artikel 1.5g Arbobesluit)

De CKI-persoon informeert de certificaathouder schriftelijk, per aangetekend schrijven van de ontvangst van de melding van de CKI-proces of van de Arbeidsinspectie. Bij dit schrijven is de melding van de CKI-proces gevoegd.

De CKI-persoon stelt in dit schrijven de certificaathouder op de hoogte van onderstaande procedure.

Procedure:

  • De certificaathouder dient binnen vier weken een verweerschrift in te dienen.

  • Het verweer zal worden beoordeeld.

  • Wanneer de CKI-persoon twijfel houdt over de competentie van de certificaathouder of als het verweer niet binnen de termijn is ingediend, zal de certificaathouder worden geschorst voor een periode van vier weken.

  • In die periode wordt de certificaathouder in de gelegenheid gesteld opnieuw examen te doen.

  • Bij het niet succesvol afleggen van het examen of het niet tijdig doen van een examen wordt het certificaat van de certificaathouder ingetrokken.

  • Op dit besluit is de bezwaarprocedure van kracht

  • De CKI-persoon meldt alle veranderingen in de certificatiestatus van de certificaathouder aan Ascert. Ascert zal deze registreren en zorgt voor publicatie.

Deel II. Normen

Deel II van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificeringsproces (7);

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat (8);

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd. De beheersing en borging door de CKI van de behandeling van de examenpakketten op zich met terugkoppeling van de examenresultaten(9);

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie (10);

  • te stellen eisen aan het certificaat inclusief de geldigheidscondities (Bijlage A).

7. Entreecriteria

Voor de afgifte van het wettelijk verplichte Ascert-persoonscertificaat volgt onderstaand een opsomming van de eisen.

  • Basisonderwijs of gelijkwaardig hebben gevolgd;

  • Nederlandse taal minimaal in woord machtig en geschrift zijn;

  • minimale leeftijd van 18 jaar hebben;

  • De aanvrager is niet opgenomen in de lijst van ingetrokken certificaathouders (binnen een periode van 12 maanden na intrekking van een certificaat kan geen nieuw certificaat worden verstrekt);

  • Als de aanvrager bij aanvraag reeds beschikt over een nog geldig certificaat dan vervalt per direct bij verstrekking van het nieuwe certificaat het oude.

8. Profiel en eindtermen

Profiel

De Deskundig Toezichthouder Asbest (DTA) is leidinggevend bij het uitvoeren van asbestverwijderingswerkzaamheden en uit dien hoofde verantwoordelijk voor het veilig laten verlopen van het asbestverwijderingsproces op de verwijderingslokatie. De DTA moet kennis hebben van de wet- en regelgeving omtrent asbestverwijdering en kan  aan de hand van deze kennis besluitvaardig optreden binnen het asbestverwijderingsproject. Tevens dient de DTA vaardig te zijn in zijn communicatie met toezichthouders, communicatie en aansturing van DAV-ers alsmede handelend te kunnen optreden bij incidenten.

Eindtermen

Elke eindterm wordt omgezet in een aantal toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm.

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

Soorten en toepassingen:

  • 1. De examenkandidaat kan de verschillende soorten asbest en asbesthoudend materiaal noemen.

  • 2. De examenkandidaat kan de verschillende toepassingen van asbest of asbesthoudend materiaal noemen en kan de situaties waarin het werd toegepast noemen en herkennen.

Wettelijk kader:

  • 3. De examenkandidaat dient kennis te hebben van de bestaande arbeidsbeschermende voorschriften op het gebied van asbest in het algemeen en op het gebied van het slopen of verwijderen van asbest in het bijzonder.

  • 4. De examenkandidaat kan werkzaamheden uitvoeren conform de eisen uit een sloopvergunning.

  • 5. De examenkandidaat dient kennis te hebben van de milieuvoorschriften die gelden bij het verwijderen van asbest.

  • 6. De examenkandidaat kan het deskundig asbestverwijderingsbedrijf positioneren in de wettelijke context.

  • 7. De examenkandidaat kan de instanties noemen die de controle op de naleving van voornoemde wettelijke voorschriften uitvoeren en weet de bevoegdheden.

Taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, leidinggeven en toezicht:

  • 8. De examenkandidaat kan de taken van een Deskundig Toezichthouder Asbest noemen en toelichten.

Risicobeoordeling:

  • 9. De examenkandidaat kan de risico’s voor de gezondheid bij het verwijderen van asbest herkennen en beoordelen en weet maatregelen te noemen om deze emissie te voorkomen.

  • 10. De examenkandidaat kan het doel, de werking en de aspecten van alternatieven voor verwijdering benoemen en uitleggen.

Asbestinventarisatie:

  • 11. De examenkandidaat weet in welke gevallen er een asbestinventarisatieplicht is, door wie deze inventarisatie verricht moet worden en kent de uitzonderingen op deze verplichting.

  • 12. De examenkandidaat kent de verschillende typen asbestinventarisaties, weet de verschillen en kent de geldigheidsduur van de rapporten.

  • 13. De examenkandidaat kan beoordelen of een asbestinventarisatierapport volledig is en handelend optreden indien dit niet het geval is.

Risicoklassen:

  • 14. De examenkandidaat weet wie bevoegd zijn om risicoklassen te bepalen en hoe deze bepaald worden.

  • 15. De examenkandidaat kent de voorwaarden voor het eventueel aanpassen van de risicoklasse en kent de concentraties die aan de klassen ten grondslag liggen.

  • 16. De examenkandidaat kent de eisen m.b.t. de werkmethoden, opleiding van personeel, meldingsplicht, gebruik van PBM en de eindinspectie.

Procesbeheersing:

  • 17. De examenkandidaat is op de hoogte van de meldingsplicht en kan de aan het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering verbonden meldingsplicht uitvoeren.

  • 18. De examenkandidaat kan een werkplan voor het verwijderen van asbest samenstellen en beoordelen en weet wanneer een werkplan noodzakelijk is.

  • 19. De examenkandidaat kan de kwaliteit van de bij het slopen of verwijderen van asbest gebruikte hulpmiddelen beoordelen.

  • 20. De examenkandidaat kan maatregelen benoemen en beschrijven om vezelemissie zo veel mogelijk te voorkomen.

  • 21. De examenkandidaat is op de hoogte van de voorschriften voor het omgaan met asbesthoudend afval en kan deze voorschriften toepassen.

  • 22. De examenkandidaat kan aan de hand van documenten de benodigde kwaliteits- en veiligheidsregistraties op de werkplek benoemen en uitvoeren.

Eindinspecties:

  • 23. De examenkandidaat kent de voorwaarden van de visuele inspectie door de DTA uitgevoerd moet worden voordat de inspectie-instelling een eindcontrole komt uitvoeren

  • 24. De examenkandidaat kent de randvoorwaarden en condities van eindinspectie die behoren bij de verschillende verwijderingtechnieken en risicoklassen

  • 25. De examenkandidaat kent de verantwoordelijkheden van de DTA en de inspectie-instelling bij de eindinspectie.

Betrokken partijen bij de certificatieregeling:

  • 26. De examenkandidaat kan de relaties tussen Ascert, de certificerende instellingen en het gecertificeerde bedrijf duidelijk maken en kent de relevante certificatieschema’s van Ascert.

9. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

9.1. Theorie examen

Toetstermen

Elke eindterm wordt omgezet in een aantal toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm.

Soorten en toepassingen:

1. De examenkandidaat kan de verschillende soorten asbest en asbesthoudend materiaal noemen.

1.1

Kan de 6 verschillende soorten asbest van naam herkennen.

1.2

Kan de 3 meest voorkomende asbestsoorten noemen.

1.3

Kan de 2 hoofdgroepen van naam herkennen en kent het verschil in structuur.

1.4

Kan ten minste 5 verschillende soorten asbesthoudende materialen noemen.

2. De examenkandidaat kan de verschillende toepassingen van asbest of asbesthoudend materiaal noemen en kan de situaties waarin het werd toegepast noemen en herkennen.

2.1

Kan ten minste 5 kenmerkende eigenschappen van asbest noemen.

2.2

Kan ten minste 5 verschillende functionele toepassingen van asbesthoudend materiaal noemen.

2.3

Kan benoemen op welke wijze asbestverdacht materiaal goed te herkennen is.

2.4

Kent het onderscheid tussen hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest.

Wettelijk kader:

3. De examenkandidaat dient kennis te hebben van de bestaande arbeidsbeschermende voor- schriften op het gebied van asbest in het algemeen en op het gebied van het slopen of verwijde- ren van asbest in het bijzonder.

3.1

Weet dat de wettelijke grondslag voor de arbeidsbeschermende maatregelen is gelegen in de Arbowetgeving.

3.2

Kan de drie onderdelen noemen van de arbeidsomstandighedenwetgeving (wet-besluit-regeling).

3.3

Weet dat in het Arbobesluit een apart hoofdstuk is gewijd aan asbest.

3.4

Kent in deze ook de algemene verplichtingen voor de werknemer en werkgever zoals verwoord in de Arbo-wet.

3.5

Kent in essentie de verboden, normen en voorschriften over asbest in het Arbobesluit.

3.6

Kent de vrijstellingen.

3.7

Weet welke adembescherming de overheid verplicht stelt bij werkzaamheden waarbij de grenswaarde wordt overschreden .

3.8

Is op de hoogte van de meldingsplicht en kent de termijnen waarbinnen de melding van sloopwerkzaamheden aan de arbeidsinspectie moet worden gedaan.

4. De examenkandidaat kan werkzaamheden uitvoeren conform de eisen uit een sloopvergunning.

4.1

Weet in welke gevallen een sloopvergunning verplicht is.

4.2

Weet dat een sloopvergunning door de gemeente wordt verstrekt.

4.3

Weet dat de gemeente toeziet op de uitvoering van de werkzaamheden conform de sloopvergunning.

4.4

Weet dat in een sloopvergunning specifieke aanvullende eisen aan de uitvoering van de werkzaamheden kunnen zijn geformuleerd.

4.5

Weet wat een sloopmelding is en weet in welke gevallen asbestverwijderingswerkzaamheden met een sloopmelding mogen worden uitgevoerd.

4.6

Weet wat een parapluvergunning is en voor welke werkzaamheden deze gebruikt mag worden.

5. De examenkandidaat dient kennis te hebben van de milieuvoorschriften die gelden bij het verwijderen van asbest.

5.1

Weet dat in het Asbest-verwijderingsbesluit de belangrijkste milieuvoorschriften zijn opgenomen inzake asbestverwijdering.

5.2

Kent in essentie verboden, normen en voorschriften van het Asbestverwijderingsbesluit.

6. De examenkandidaat kan het deskundig asbestverwijderingsbedrijf positioneren in de wettelijke context.

6.1

Weet dat de verplichting voor het Procescertificaat voor asbestverwijdering is vastgelegd in het Asbest-verwijderingsbesluit.

6.2

Weet dat gecertificeerde bedrijven aangemerkt worden als ‘deskundig’.

6.3

Weet dat risicoklasse 2 en 3 asbestverwijderingswerkzaamheden slechts mogen worden uitgevoerd door ‘deskundige’ bedrijven.

7. De examenkandidaat kan de instanties noemen die de controle op de naleving van voornoemde wettelijke voorschriften uitvoeren en weet de bevoegdheden.

7.1

Weet dat Arbeidsinspectie, Milieupolitie, gemeente en certificatie-instelling instanties zijn die asbestwerk controleren op naleving van de voorschriften.

7.2

Weet dat de Arbeidsinspectie beoordeeld op de eisen uit de Arbowet en het Arbobesluit

7.3

Weet dat de Arbeidsinspectie opsporingsbevoegdheid heeft en werken stil kan leggen, proces-verbaal op kan maken en boeterapporten op kan stellen

7.4

Weet dat Milieupolitie in principe beoordeeld op de eisen uit de milieugerelateerde wetgeving zoals het asbestverwijderingsbesluit, maar algemene opsporingsbevoegdheid heeft en daardoor ook mag beoordelen t.a.v. Arbozorg en bouwverordening.

7.5

Weet dat de milieupolitie opsporingsbevoegdheid heeft en werken stil kan leggen, proces-verbaal op kan maken en boeterapporten op kan stellen

7.6

Weet dat toezichthouders van gemeenten toezien op naleving van de eisen uit de sloopvergunning en het werk stil kan leggen als niet aan deze eisen is voldaan

7.7

Weet dat auditoren van certificatie-instelling toezien op naleving van de SC-530 en bevoegd zijn om afwijkingsberichten uit te schrijven.

7.8

Weet dat certificatie-instellingen toezien op naleving van de SC-530 en bevoegd zijn om conform het sanctiebeleid persoons- en procescertificaten te schorsen of in te trekken.

7.9

Weet dat de instanties bevoegd zijn om onderling gegevens uit te wisselen over constateringen.

Taken, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, leidinggeven en toezicht

8. De examenkandidaat kan de taken van een Deskundig Toezichthouder Asbest noemen en toelichten.

8.1

Weet dat een DTA over een geldig SC-510 certificaat moet beschikken.

8.2

Weet dat wettelijk is geregeld dat asbestverwijderingswerkzaamheden plaats moeten vinden onder toezicht van een DTA

8.3

Kan de belangrijkste taken van de DTA benoemen, zijnde:

• het toezicht houden op de naleving van de wettelijke voorschriften en de voorschriften uit het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering tijdens de voorbereiding, de uitvoering en de oplevering van de asbestverwijderingswerkzaamheden;

• het instrueren van werknemers;

• communicatie met derden (arbeidsinspectie, opdrachtgever, certificatie-instelling).

Risicobeoordeling:

9. De examenkandidaat kan de risico’s voor de gezondheid bij het verwijderen van asbest herkennen en beoordelen en weet maatregelen te noemen om deze emissie te voorkomen

9.1

Weet dat inademing van asbestvezels schade aan de longen kan veroorzaken.

9.2

Weet dat asbestose, mesothelioom en asbest gerelateerde longkanker het gevolg kunnen zijn van de blootstelling aan asbestvezels.

9.3

Weet wat het ziektebeeld is van bovengenoemde drie ziekten.

9.4

Kan de aandoeningen asbestwratten en pleurale plaque benoemen en weet hoe deze aandoeningen kunnen ontstaan.

9.5

Weet dat de amfibole groep (o.a. crocidoliet en amosiet ) een groter gezondheidsrisico, met betrekking tot de ziekte mesothelioom, inhoudt dan de serpentijne groep (chrysotiel).

9.6

Kent het verband tussen roken en het risico op een asbestziekte

9.7

Kent het verschil tussen arbeidshygiënische maatregelen en milieuhygiënische maatregelen

9.8

Kent het doel van de arbeidshygiënische maatregelen.

9.9

Kan de arbeidshygiënische strategie in relatie brengen met de uitgangspunten van beleid inzake veiligheid en gezondheid, zoals neergelegd in de Arbo-wet.

9.10

Kan tenminste drie arbeidshygiënische maatregelen bij het slopen van asbest noemen en hun toepassing beschrijven.

9.11

Kan op basis van het doel van de arbeidshygiënische strategie kritische punten noemen die van belang zijn bij het toezicht houden op de uitvoering van een gegeven arbeidshygiënische maatregel.

9.12

Weet dat een emissie van asbestvezels naar de omgeving voorkomen dient te worden.

9.13

Weet dat bij het slopen van asbesthoudende toepassingen grote hoeveelheden asbestvezels vrij kunnen komen.

9.14

Kent het begrip ‘best bestaande techniek’.

9.15

Kent het doel van de milieuhygiënische maatregelen inzake het verwijderen van asbest, zoals die zijn voorgeschreven in het Asbest-verwijderingsbesluit.

9.16

Kan tenminste 3 milieuhygiënische maatregelen noemen en hun toepassing beschrijven.

9.17

Kan op basis van het doel van de milieuhygiënische strategie kritische punten noemen die van belang zijn bij het toezicht houden op de uitvoering van een gegeven milieuhygiënische maatregel.

10. De examenkandidaat kan het doel, de werking en de aspecten van alternatieven voor verwijdering benoemen en uitleggen

10.1

Kent de verschillen tussen isoleren (afschermen), verwijderen en fixeren (coaten) van asbesthoudend materiaal.

10.2

Kent het doel van de bovengenoemde technieken.

10.3

Kan de werking van de drie technieken beschrijven.

10.5

Kent de voor- en nadelen van de drie technieken.

Asbestinventarisatie:

11. De examenkandidaat weet in welke gevallen er een asbestinventarisatieplicht is, door wie deze inventarisatie verricht moet worden en kent de uitzonderingen op deze verplichting.

11.1

Weet in welke gevallen er een asbestinventarisatieplicht is

11.2

Kent de wettelijke uitzonderingen op deze plicht

11.3

Weet dat asbestinventarisaties uitsluitend mogen worden uitgevoerd door SC-540 gecertificeerde bedrijven

12. De examenkandidaat kent de verschillende typen asbestinventarisaties, weet de verschillen en kent de geldigheidsduur van de rapporten.

12.1

Weet dat de SC-540, 4 verschillende inventarisaties kent (O, A, B en G).

12.2

Weet het verschil tussen deze verschillende rapporten.

12.3

Weet waar een Type A rapport geschikt voor is.

12.4

Weet in welke gevallen een Type B noodzakelijk is.

12.5

Weet waar een Type O wel en niet geschikt voor is.

12.6

Weet wat de geldigheid van een asbestinventarisatierapport is.

13. De examenkandidaat kan beoordelen of een asbestinventarisatierapport volledig is en handelen optreden indien dit niet het geval is.

13.1

Kan aan de hand van een voorbeeld(rapport) bepalen of een rapport geschikt is voor de geformuleerde werkzaamheden.

13.2

Kan aan de hand van een voorbeeld(rapport) bepalen of een rapport volledig is.

13.3

Kan actie benoemen die noodzakelijk is als een rapport niet compleet of volledig is.

13.4

Weet wat een uitsluiting is.

13.5

Weet hoe hij/zij moet handelen in het geval een NEN 2991 advies gegeven is.

13.6

Weet dat in het rapport een brongerichte risicoclassificatie (SMA-rt) dient te zitten.

13.7

Weet dat monsters geanalyseerd moeten zijn door een RvA testen geaccrediteerd laboratorium.

Risicoklassen:

14. De examenkandidaat weet wie bevoegd zijn om risicoklassen te bepalen en hoe deze bepaald worden.

14.1

Weet dat bepaling van de risicoklasse geschiedt door een SC-540 gecertificeerd inventarisatiebureau

14.2

Weet dat voor de bepaling een gevalideerd risicoklasse bepalingsysteem moet worden gebruikt (SMA-rt)

15. De examenkandidaat kent de voorwaarden voor het eventueel aanpassen van de risicoklasse en kent de concentraties die aan de klassen ten grondslag liggen

15.1

Weet dat aanpassing van de risicoklasse naar boven door het asbestverwijderingsbedrijf mag geschieden.

15.2

Weet dat aanpassen van risicoklassen naar beneden uitsluitend is voorbehouden aan een SC-540 gecertificeerd bedrijf.

15.3

Weet dat de bepaling voor het aanpassen van de risicoklasse naar beneden dient te geschieden conform de eisen uit SC-548: versie 01, datum 15-11-2011.

15.4

Kent de grenswaarden tussen risicoklasse 1 en 2 en tussen klasse 2 en 3.

15.5

Kent het verband tussen de risicoklassen en de grenswaarde.

16. De examenkandidaat kent de eisen m.b.t. de werkmethoden, opleiding van personeel, meldingsplicht, gebruik van PBM en de eindinspectie

16.1

Kent de eisen m.b.t. de meldingsplicht voor risicoklasse 1, 2 en 3.

16.2

Kent de eisen m.b.t. opleiding van personeel voor risicoklasse 1, 2 en 3.

16.3

Kent de eisen m.b.t. gebruik van adembeschermingsmiddelen voor risicoklasse 1, 2 en 3.

16.4

Kent de eisen m.b.t. de eindinspectie voor risicoklasse 1, 2 en 3.

Procesbeheersing:

17. De examenkandidaat is op de hoogte van de meldingsplicht en kan de aan het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering verbonden meldingsplicht uitvoeren.

17.1

Is op de hoogte van de meldingsplicht aan AI, CKI en gemeente.

17.2

Weet welke werkzaamheden aan de Arbeidsinspectie gemeld moeten worden.

17.3

Kent de termijnen van meldingen aan Arbeidsinspectie, Certificatie-instelling en gemeente.

17.4

Is in staat om een melding via de website van de Arbeidsinspectie uit te voeren en te wijzigen.

18. De examenkandidaat kan een werkplan voor het verwijderen van asbest samenstellen en beoordelen en weet wanneer een werkplan noodzakelijk is.

18.1

Weet wanneer een werkplan noodzakelijk is.

18.2

Weet dat het werkplan V&G maatregelen moet beschrijven of dat een separaat V&G plan noodzakelijk is.

18.3

Kan beoordelen of een gegeven werkplan voldoet aan de eisen van het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering.

18.4

Kan beoordelen of een gegeven werkplan volledig is.

18.5

Kan een volledig werkplan samenstellen.

18.6

Kan beoordelen of het werkplan in overeenstemming is met het asbestinventarisatierapport.

19. De examenkandidaat kan de kwaliteit van de bij het slopen of verwijderen van asbest gebruikte hulpmiddelen beoordelen.

19.1

Weet dat adembeschermingsmiddelen, overdruk- en onderdrukapparatuur, veiligheidszuigsystemen, decontaminatiesystemen, waterverzorgingsblokken, filtersystemen en onderdruk-registratie-apparatuur periodiek gekeurd dienen te worden.

19.2

Kent de verplichte frequentie van de verschillende keuringen.

19.3

Weet dat de gekeurde middelen voorzien dienen te zijn van een identificatienummer en een keuringssticker met een geldigheidsdatum.

19.4

Weet dat persoonlijke beschermingsmiddelen voorzien dienen te zijn van CE-markering.

19.5

Weet wanneer voorfilters van onderdrukmachines vervangen dienen te worden.

19.6

Kent de voorschriften voor tijdige vervanging van voorfilters en absoluutfilters.

20. De examenkandidaat kan maatregelen benoemen en beschrijven om vezelemissie zo veel mogelijk te voorkomen.

20.1

Kan minimaal 3 bronmaatregelen benoemen die vezelemissie in een containmentsituatie beperkt.

20.2

Kan minimaal 3 bronmaatregelen benoemen die vezelemissie in een openluchtsituatie beperkt.

20.3

Kan het doel van een containment benoemen.

20.4

Kent de norm voor onderdruk in het containment.

20.5

Kent de norm voor luchtverversing in het containment door middel van ventilatie (afzuiging).

20.6

Kan maatregelen benoemen om dode hoeken in containment te voorkomen.

20.7

Kan de uitvoering van de decontaminatieprocedures beschrijven conform SC 531: versie 01, datum 15-09-2011 A en B.

20.8

Kan de uitvoering van de afvalsluisprocedure beschrijven conform SC 531C: versie 01, datum 15-11-2011

21. De examenkandidaat is op de hoogte van de voorschriften voor het omgaan met asbesthoudend afval en kan deze voorschriften toepassen.

21.1

Weet dat het verwerken van asbesthoudend afval verboden is.

21.2

Weet dat afval dubbel verpakt moet worden en voorzien van een asbestgevaarsetiket.

21.3

Kent de eisen aan tijdelijke opslag voorafgaand aan transport naar een stortplaats.

21.4

Kent de waarde en betekenis van een stortbewijs.

21.5

Weet in welke gevallen een afvalgeleidebiljet noodzakelijk is

21.6

Weet welke gegevens minimaal op een afvalgeleidebiljet moeten worden vermeld

21.7

Weet dat stortplaatsen specifieke eisen kunnen stellen aan de wijze van verpakken en aanleveren van afval.

21.8

Kent de eisen aan de diverse soorten verpakking die voor het verpakken van asbesthoudend afval worden gesteld.

22. De examenkandidaat kan aan de hand van documenten de benodigde kwaliteits- en veiligheidsregistraties op de werkplek benoemen en uitvoeren.

22.1

Kan een ingevuld logboek in relatie tot een projectbeschrijving (case) beoordelen op volledigheid.

22.2

Weet hoe de uitvoering van de werkzaamheden en eventuele bijzonderheden moeten worden vastgelegd in het logboek.

22.3

Kan op basis van een casebeschrijving een logboek opstellen.

Eindinspecties:

23. De examenkandidaat kent de voorwaarden van de visuele inspectie door de DTA uitgevoerd moet worden voordat de inspectie-instelling een eindcontrole komt uitvoeren

23.1

Weet dat de DTA zelf een voorinspectie moet uitvoeren.

23.2

Weet dat deze voorinspectie met volledige persoonlijke beschermingsmiddelen moet worden uitgevoerd.

23.3

Weet de criteria voor de goed of afkeur van deze voorinspectie.

24. De examenkandidaat kent de randvoorwaarden en condities van eindinspectie die behoren bij de verschillende verwijderingtechnieken en risicoklassen

24.1

Weet dat organisaties die visuele inspecties na asbestverwijdering uitvoeren na klasse 2 en klasse 3 saneringen een RvA Inspectie accreditatie dienen te hebben.

24.2

Weet dat organisaties die luchtmonsters bij eindinspecties mogen nemen en analyseren een RvA testen accreditatie dienen te hebben.

24.3

Weet dat de eindinspecties worden uitgevoerd conform de NEN 2990.

24.4

Kent de eindinspectie eisen bij klasse 1 verwijdering.

24.5

Kent de eindinspectie eisen bij een klasse 2 verwijdering in de open lucht

24.6

Kent de eindinspectie-eisen bij een klasse 2 verwijdering in containment

24.7

Kent de eindinspectie-eisen bij een klasse 3 verwijdering in containment

24.8

Kent de afwijkende eisen van een eindinspectie in een kruipruimte

24.9

Weet met welke persoonlijke beschermingsmiddelen de inspecties moeten worden uitgevoerd

24.10

Kent de geldende vrijgavenorm

25. De examenkandidaat kent de verantwoordelijkheden van de DTA en de inspectie-instelling bij de eindinspectie.

25.1

Weet dat de DTA verantwoordelijk is voor het betreden van het werkgebied.

25.2

Weet dat de inspectie-instelling verantwoordelijk is voor het bemonsteren en analyseren van de lucht.

25.3

Weet dat de DTA verantwoordelijk is voor de uiteindelijke vrijgave van het werkgebied.

25.4

Weet dat er niet van inspectie-instelling mag worden gewisseld na een afkeur.

Betrokken partijen bij de certificatieregeling

26. De examenkandidaat kan de relaties tussen Ascert, de certificerende instellingen en het gecertificeerde bedrijf duidelijk maken en kent de relevante certificatieschema’s van Ascert

26.1

Weet dat Ascert een coördinerende rol heeft in het veld asbestverwijdering, asbestinventarisaties, en persoonscertificering.

26.2

Weet dat het College van Deskundigen Asbest een afspiegeling is van betrokken partijen uit de markt van asbestverwijdering.

26.3

Weet dat het College van Deskundigen bindende uitspraken doet t.b.v. het certificatieschema

26.4

Weet dat een certificerende instelling regelmatig het gecertificeerde bedrijf beoordeelt of nog steeds aan de eisen van de SC-530 wordt voldaan.

26.5

Kan het toelatingsprogramma om een SC-530 certificaat te behalen beschrijven.

26.6

Weet dat het aantal werkbezoeken dat wordt afgelegd afhankelijk is van het aantal mandagen.

26.7

Kent de taken en bevoegdheden van de certificerende instelling cq. de auditoren inzake de controle op de naleving van het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering.

26.8

Weet dat in het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering (SC-530) de relevante voorschriften uit het Asbestverwijderingsbesluit en het Arbobesluit zijn opgenomen.

26.9

Weet dat de certificering conform het certificatieschema Procescertificaat Asbestinventarisatie (SC-540) betrekking heeft op het proces van asbestinventarisaties.

26.10

Kent de essentie van het sanctiebeleid inzake certificering zoals dat is vastgelegd in het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering.

26.11

Weet uit welke onderdelen de praktijk-audit bestaat.

26.12

Weet dat werklokatie-audits altijd onaangekondigd plaatsvinden.

26.13

Kent de bevoegdheden van een auditor tijdens een praktijk-audit.

26.14

Kent de status van een afwijkingsbericht A, B en opmerking.

26.15

Weet dat het auditrapport door de DTA voor gezien moet worden getekend.

26.16

Weet waar een actueel overzicht kan worden gevonden van geaccrediteerde laboratoria, gecertificeerde bedrijven en ken de geldigheid toetsen van persoonscertificaten.

Uitvoering theorie examen

Toetsmatrijs DTA theorie deel A +B

In de bijgaande tabellen zijn de verschillende eindtermen uit het vakbekwaamheidsprofiel verdeeld over de vragen in het examen. Per afdeling is het aantal vragen vastgesteld. Daarnaast is een onderverdeling over de verschillende eindtermen vastgesteld. Deel A bestaat uit 40 meerkeuze vragen. Deel B bestaat uit 2 delen, te weten een set met een vijftal open vragen en een fotoserie t.b.v. materiaalherkenning.

Toetsmatrijs theorie Deel A meerkeuze en deel B open vragen

 

Aantal

%

 

Aantal

%

Soorten en toepassingen

 

2

5

Risicoklassen

 

4

10

1.

Asbest

1

   

28.

Bevoegdheden en toegestane middelen

2

   

2.

Toepassingen en kenmerken

1

   

29.

Grenswaarden

1

   

Wettelijk kader

 

7

17

30.

Eisen meldingsplicht, opleiding etc.

1

   

3.

Grondslag

3

   

Procesbeheersing

 

8

20

4.

Opbouwstructuur arbowet

   

31

Meldingen

1

   

5.

Verplichtingen werkgever en werknemer

   

32.

Werkplan, noodzaak en V&G aspecten

1

   

6.

Verboden, normen en voorschriften

   

33.

Opstellen werkplan

Open vraag

7.

Vrijstellingen

   

34.

Beoordelen werkplan

       

35.

Middelen met keuringsplicht

1

   

8.

Verplichting op gebruik adembescherming

   

36.

Frequentie en identificatie

1

   

9.

Meldingsplicht en termijnen

   

37.

Voorschriften absoluutfilters ODM

   

10.

Sloopvergunning

1

   

38.

Bronmaatregelen openlucht / containment

1

   

11.

Milieuvoorschriften

1

   

39.

Eisen containment

1

   

12.

Deskundig bedrijf

1

   

40.

Deco en transitprocedure SC 531a en b

1

   

13.

Betrokken Partijen bij toezicht

1

   

41

Afvalsluisprocedure SC 531 c

   

14.

Bevoegdheidsterreinen toezichthouders

   

42.

Eisen bewerking en opslag afval

1

   

15.

Bevoegdheid tot uitwisseling gegevens

   

43.

Stortbewijs en geleidebiljet

   

Taken

 

2

5

44.

Soorten verpakking

   

16.

Verplichting tot hebben SC-510

certificaat

2

   

45.

Logboek en keuringsplan

Open vraag

17.

Taken en verantwoordelijkheden

   

Eindinspectie

 

4

10

Risicobeoordeling

 

4

10

46.

Voorinspectie

1

   

12.

Gezondheidsrisico’s

3

   

47.

Eisen aan inspectie-instellingen

   

13.

Milieurisico’s en maatregelen

1

   

48.

Eisen bij de risicoklassen en technieken

2

   

14.

Alternatieven voor verwijdering

     

49

Verantwoordelijkheden bedrijf en DTA

1

   

Risicobeheersing

 

5

13

Betrokken partijen bij certificatieregling

 

2

5

15.

Beperking emissie

2

   

50.

Relaties binnen het certificatie schema

1

   

16.

Beperking blootstelling

1

   

51.

Verantw.heden en bev.heden van CKI

1

   

17.

Certificatie

1

   

52.

Verantw.heden en bev.heden van auditor

   

18.

Milieumaatregelen

1

   

De toetstermen zijn in steekwoorden weergegeven

Asbestinventarisatie

 

2

5

19.

Inventarisatieplicht en uitzonderingen

2

   

20.

Verschillen tussen inventarisaties

   

21.

Geschiktheid van inventarisaties

   

22.

Beoordeling geschiktheid en volledigheid

Open vraag

23.

Benoemen actie bij onvolledigheid

24.

Uitsluitingen

25.

Actie bij NEN 2991 advies

26.

Brongerichte risicoclassificatie

27.

Analyses in het rapport

Cesuur theorie-examen

De beoordeling van deel A en B van het theoretisch examen is een functie van het aantal goed beantwoorde vragen. Een kandidaat is geslaagd voor de totale theorietoets als hij/zij voor theorie A en B samen een voldoende heeft gescoord. Het cijfer voor theorie A telt 70% mee en het cijfer voor theorie B telt 30% mee voor de eindscore. Het cijfer deel B wordt bepaald uit het gemiddelde van de open vragen en het gemiddelde van de score van de materiaalherkenning.

Daarbij wordt de volgende formule toegepast:

Het eindcijfer theorie is opgebouwd uit 70% van het resultaat van deel A plus 30% van het resultaat van deel B. In formule uitgedrukt: 0,7 * cijfer van deel A (cijfer var. van 0–10) + 0,15 * cijfer van deel B1 + 0,15 * cijfer van opdracht B2.

Waarbij voor deel A de volgende staffel geldt:

Aantal goed

0

1–5

6–10

11–15

16–20

21–22

23

24

25–26

27

28–29

30

31

32

33

34

35

Cijfer

0

1

2

3

4

4,5

5

5,5

6

6,5

7

7,5

8

8,5

9

9,5

10

Voor deel B1 (open vragen) wordt het maximaal te behalen punten aantal (500) gedeeld door 50.

Voor deel B2 (materiaalherkenning uit fotoserie) wordt het maximaal te behalen puntenaantal (100) gedeeld door 10. Er worden 10 foto’s getoond en daarvan moet de materiaalherkening goed zijn op minimal 6 foto’s (= 60 punten)

9.2. Praktijkexamen

Toetstermen

De toetstermen zijn afgeleid van de eindtermen:

1. Het kunnen verzorgen van een mondelinge instructie en/of voorlichting.

1.1

Beschikt over de communicatieve vaardigheden om werknemers die betrokken zijn bij het verwijderen van asbest volgens het werkplan te instrueren en te beoordelen of de instructie begrepen is en opgevolgd kan worden. Kandidaat is daarbij in staat om zijn gekozen methodiek te verdedigen en inhoudelijke vragen adequaat te beantwoorden.

1.2

Beschikt over de communicatieve vaardigheden om opdrachtgevers en derden die betrokken zijn bij het verwijderen van asbest volgens het werkplan te instrueren en voor te lichten en te beoordelen of de voorlichting begrepen is.

Kandidaat is daarbij in staat om zijn gekozen methodiek te verdedigen en inhoudelijke vragen adequaat te beantwoorden.

1.3

Beschikt over de communicatieve vaardigheden om controlerende instanties tijdens de werkzaamheden effectief van de stand van zaken op de hoogte te brengen en de juiste documenten te laten zien. Kandidaat is daarbij in staat om zijn gekozen methodiek te verdedigen en inhoudelijke vragen adequaat te beantwoorden.

2. Het kunnen toezicht houden op de werkzaamheden en zo nodig corrigerend optreden.

2.1

Kan zijn toezichthoudende taak – mede op basis van zijn leidinggevende capaciteiten en sociale vaardigheden – uitvoeren.

2.2

Kan – zowel in technische als in sociale zin – corrigerend optreden wanneer er niet op juiste wijze omgegaan wordt met de hulpmiddelen en de persoonlijke beschermingsmiddelen.

2.3

Kan effectief handelend optreden bij het wegvallen van de onderdruk.

2.4

Kan effectief handelend optreden bij te veel onderdruk.

2.5

Kan effectief handelend optreden bij een ongeval met persoonlijk letsel.

2.6

Kan effectief handelend optreden bij het open gaan van een afvalzak.

2.7

Kan effectief handelend optreden bij het uitvallen van stroom.

2.8

Kan effectief handelend optreden bij het wegvallen van de watervoorziening.

2.9

Kan effectief handelend optreden bij het openscheuren van het containment.

2.10

Kan opdracht geven tot het plaatsen van afzettingen, er op toezien dat deze handelingen op de juiste wijze worden uitgevoerd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.11

Kan opdracht geven tot het uitvoeren van werkzaamheden met de glovebag , kan er op toezien dat de werkzaamheden met de glovebag techniek op een juiste wijze worden uitgevoerd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.12

Kan opdracht geven tot het opbouwen van een containment, er op toezien dat een containment op de juiste wijze wordt opgebouwd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is. Kan tevens de inrichting testen op effectiviteit.

2.13

Kan opdracht geven tot het opstellen en aansluiten van een decontaminatie-unit , er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is. Kan tevens de decontaminatie-unit testen op juiste werking.

2.14

Kan opdracht geven tot het opbouwen van een transitsluis, er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.15

Kan opdracht geven tot het verpakken en in de afvalsluis plaatsen van asbesthoudend afval, er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.16

Kan opdracht geven tot het uitsluizen van asbesthoudend afval inclusief de administratieve handelingen, er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.17

Kan opdracht geven tot het verwijderen van materiaal waarbij gebruik wordt gemaakt van bronmaatregelen, er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.18

Kan beoordelen of hulpmiddelen en apparatuur zijn gekeurd.

2.19

Kan opdracht geven tot het inplakken van een onderdrukmachine, er op toezien dat de machine op de juiste wijze wordt geplaatst en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.20

Kan opdracht geven tot het inschakelen van een onderdrukmachine, er op toezien dat de machine op de juiste wijze wordt ingeschakeld en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.21

Kan een effectieve luchtverversing en een gewenste onderdruk in een concrete situatie bereiken door instructies te geven aan de DAV.

2.22

Kan de werking van apparatuur en hulpmiddelen tijdens het gebruik beoordelen op functionaliteit, veiligheid en effectiviteit.

2.23

Kan de decontaminatieprocedure uitleggen, er op toezien dat deze veilig wordt uitgevoerd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.24

Kan opdracht geven tot het wisselen van een voor- en tussenfilter van een onderdrukmachine, er op toezien dat deze handelingen op de juiste wijze worden uitgevoerd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.25

Kan tijdens de werkzaamheden het logboek invullen waarin alle van belang zijnde gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden worden geregistreerd.

Uitvoering praktijkexamen

Het praktijk examen bestaat uit minimaal 6 opdrachten (zie samenstelling). Deze worden per examensessie beschikbaar gesteld door de Ascert Centrale Itembank. In deze itembank zijn per toetsterm meerdere, uniek gecodeerde, opdrachten opgeslagen. Eén opdracht kan meerdere toetstermen dekken. De opdrachten bestaan uit instructies voor de kandidaat om bepaalde vaardigheden (handelingen) uit te voeren en een bijbehorend beoordelingsprotocol voor de examinator. De examinator dient dit beoordelingsprotocol in te vullen en af te tekenen.

De specifieke eisen die gesteld zijn aan de examenplaatsen zijn opgenomen in SC-512: versie 01, datum 15-11-2011 Eisen DTA Praktijkexamenlocaties.

Samenstelling van de toets

In elke praktijktoets dienen tenminste 6 toetstermen uit groep 2 en 1 toetsterm uit groep 1 afgetoetst te worden. Het is mogelijk dat in één opdracht meerdere toetstermen worden getoetst.

Toetsmatrijs praktijkexamen

Toetsmatrijs

Praktijkopdrachten

Aantal

%

Opmerking

1

Het kunnen geven van een mondelinge voorlichting of instructie

1

17

Communicatie is een geïntegreerd onderdeel in elke opdracht

2

Het kunnen toezichthouden bij de diverse werkzaamheden en zo nodig corrigerend optreden

5

83

 

Totaal

6

100

Cesuur praktijkexamen

Bij de praktijk toets dient voor alle opdrachten een voldoende gehaald te worden. Elke opdracht wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsprotocol. Hierop is het algoritme van de handelingen die de kandidaat moet verrichten beschreven. Aan de verschillende handelingen zijn beoordelingscriteria toegevoegd en een puntenwaardering. Elke opdracht kent zo een puntenwaardering die is vastgelegd op het beoordelingsprotocol. Om een voldoende te halen dient minimaal 70% van de punten gescoord te worden, dan wel dient de kandidaat geen KO te hebben. KO (‘knock-out’ = fout die leidt tot onvoldoende voor het betreffende examenonderdeel).

9.3. Geldigheidsduur van het examenresultaat

Een kandidaat kan uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk.

In dit geval kan de kandidaat maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, zal zowel het theorie- als het praktijkexamen afgelegd dienen te worden. Indien een kandidaat een onvoldoende resultaat behaalt voor het theoriegedeelte en een onvoldoende resultaat voor zijn praktijktoets, dient het gehele (her)examen te worden volbracht.

Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

9.4. Cesuur examen DT-Asbestverwijdering

Een kandidaat is geslaagd als hij/zij voor de theorietoets en de praktijktoets een voldoende heeft gescoord. Kandidaten die geen voldoende hebben behaald voor het onderdeel theorie dan wel praktijk kunnen opnieuw aan het examen deelnemen, waarbij opnieuw aan de voorwaarden zoals vermeld in het examenreglement van de exameninstelling moet worden voldaan.

9.5. Beheersing en borging van de behandeling van de examenpakketten

Ten behoeve van de beheersing en borging van de behandeling van de examenpakketten worden het examen van alle, per examensessie door de Ascert beschikbaar gestelde, examenpakketten de, per kandidaat ingevulde, originele antwoordformulieren met de (ongebruikte) examenopgaven bij Ascert Centrale Itembank bezorgd.

De examenresultaten worden op vraagniveau door Ascert Centrale Itembank opgenomen in een database ten behoeve van uit te voeren analyses en evaluatie van de Itembank.

10. Hercertificatie

Hercertificatie vindt plaats nadat het gehele praktijk- en theorie-examen overeenkomstig Hoofdstuk 10 met goed gevolg is doorlopen (hercertificatie is initiële certificatie). Indien de positieve certificatiebeslissing valt binnen drie maanden voor de vervaldatum dan is de vervaldatum tevens de ingangsdatum van het vervolgcertificaat. Indien de positieve certificatiebeslissing valt voor de drie maanden voorafgaand aan de vervaldatum dan is de datum van de certificatiebeslissing de ingangsdatum van het vervolgcertificaat.

Deel III. Bijlagen

Ten behoeve van de informatie aan de certificaathouder is per bijlage aangegeven het verplichtend karakter (v = verplichtend) of het voorlichtende karakter (i = informatief).

Bijlage A. Modelcertificaat (v)

Bijlage 249582.png

Geldigheidscondities .

Gedurende de looptijd van 3 jaar gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • 1. De certificaathouder dient te blijven voldoen aan de eindtermen;

  • 2. De certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften. Leidt dit tot een afwijking bij asbestinventarisatie of asbestverwijdering dan kan dit leiden tot schorsing. Bij een door de CKI gegrond verklaarde schorsing volgt herexaminering;

  • 3. Indien zijn handelen binnen een periode van 2 jaar opnieuw leidt tot een onder 2. genoemde afwijking wordt het certificaat ingetrokken;

  • 4. De certificaathouder dient te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

Bijlage B. Minimale gegevens dta kaart (v)

BANKPAS formaat

Voorzijde

Bijlage 249583.png

Achterzijde

Bijlage 249584.png

Bijlage C. Model overeenkomst cki en kandidaat certificaathouder (i)

De certificatie-instelling ..... gevestigd te ....., ten deze vertegenwoordigd door ....., directeur, hierna te noemen de instelling en de kandidaat van het persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering conform Ascert-510: 2011 DTA in beheer bij Stichting Ascert:

Achternaam: ..... Voorletters: .....

Geboren op ..... 19 te ....., hierna te noemen certificaathouder verklaren het volgende te zijn overeengekomen:

Artikel 1. Rechten te ontlenen aan certificatie van vakbekwaamheid Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering:

  • 1. Certificaathouder is gerechtigd om het verstrekte geldige certificaat te gebruiken;

  • 2. Certificaathouder wordt door de instelling geregistreerd in het Ascert Certificaatregister met de Ascert-code als identificatie (zie SC-710: versie 01, datum 15-11-2011) .

Artikel 2. Plichten:

Certificaathouder

  • 1. Certificaathouder is verplicht gedurende de looptijd van het certificaat te blijven voldoen aan SC-510;

  • 2. Certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan controles door of vanwege de certificatie-instelling;

  • 3. De certificaathouder is verplicht om bij een gegronde schorsing extra examen te doen;

  • 4. Certificaathouder is verplicht om het ingetrokken of ongeldig geworden certificaat aan de certificatie-instelling terug te sturen, binnen 14 dagen na een aangetekend verzoek hiertoe;

  • 5. Certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn, zoals wijziging van werk, werkgever of woonadres aan de certificatie-instelling door te geven.

Certificatie-instelling

  • 6. De certificatie-instelling informeert de certificaathouder 3 maanden voor het einde van de certificatieperiode over de mogelijkheden van hercertificatie.

  • 7. De certificatie-instelling draagt bij het succesvol afronden van het examen zorg voor de opname van het persoonscertificaat in het Ascert Certificaatregister.

Artikel 3. Voorwaarden voor certificatie:

  • 1. Aan de betalingsverplichtingen jegens de certificatie-instelling voortkomende uit deze overeenkomst is voldaan;

  • 2. Het certificaat is maximaal geldig tot (einddatum: 3 jaar na certificatiedatum;

  • 3. Als aangetoond is dat de certificaathouder moedwillig afwijkt van de regels komt het certificaat te vervallen.

Artikel 4. Beëindiging van de overeenkomst:

De certificatieovereenkomst zal door de certificatie-instelling beëindigd worden indien de Certificaathouder zijn verplichtingen niet nakomt, dan wel niet (meer) voldoet aan de voorwaarden c.q. de geldigheidscondities (zie SC-510 par. 4.5 en par.13);

Artikel 5. Klachten en verzoek tot herziening

Over het functioneren van de certificaathouder.

  • 1. Door de CKI-proces conform SC-530 par 5.4.2 geconstateerde afwijkingen, welke zijn toe te schrijven aan de certificaathouder, worden afgehandeld conform SC-510 par. 6 Toezicht.

  • 2. Klachten van derden worden afgehandeld conform SC-510 par. 4.6. Verzoeken tot herziening van de beslissing van de CKI worden afgehandeld conform SC-510 par. 4.7

Over de certificatie-instelling.

  • 3. De klachten met betrekking tot de examenprocedure, de examenvragen en de interpretatie en met betrekking tot de beslissing het certificaat wel of niet te verlenen worden ingediend bij de certificatie-instelling conform SC-510 art 4.6. In geval er een verzoek tot herziening volgt vindt deze plaats volgens SC-510 art 4.7.

Artikel 6. Aansprakelijkheid

De certificatie-instelling kan niet aansprakelijk gesteld worden voor gevolgschade na intrekking of schorsing van een persoonscertificaat.

Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend,

   

De certificaathouder:

Voor de instelling:

   

Datum

Datum:

   

Naam

Naam:

   

Handtekening:

Handtekening:

Bijlage XIIId. behorend bij Artikel 4.27

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV)

Document: SC-520: 2011, versie 02

Onder beheer van:

StichtingAscert

www.Ascert.nl

Inhoud

DEEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

209

     

1.

Inleiding

209

     

2.

Definities en documenten

209

2.1

Definities

209

2.2

Documenten

210

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

210

3.1

Beschrijving schema

210

3.2

Actieve partijen

211

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

211

3.3.1

Algemeen

211

3.3.2

Risicoanalyse niveau asbestverwijderaar

212

     

4.

Certificatiereglement

212

4.1

Doelstelling

212

4.2

Certificatieprocedure

212

4.3

Beslissingen m.b.t. het certificaat

213

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

213

4.5

Geldigheidscondities (zie Hoofdstuk 13)

213

4.6

Klachten

213

4.6.1

Klachten over de CKI

213

4.6.2

Klachten over het bedrijf of de persoon

213

4.6.3

Klachtenregeling

213

4.7

Bezwaarschriftenprocedure

214

4.7.1

Inleiding

214

4.7.2

Werkwijze

214

4.8

Ascert Register voor vakbekwaamheid

215

4.9

Norminterpretatie

216

     

5.

Examenreglement

216

5.1

Doelstelling

216

5.2

Examenreglement

216

5.3

Eisen te stellen aan het certificatiepersoneel;

217

5.4

Eisen te stellen aan het examen

217

 

Algemeen

217

5.4.1

Beslotenheid van examens

217

5.4.2

Algemene eisen examenlocatie

217

 

Theorie-examen

217

5.4.3

Algemene eisen bij de uitvoering van het theorie-examen

217

5.4.4

Voorwaarden voor een alternatief mondeling theorie-examen

217

5.4.5

Registratie

218

 

Praktijkexamen

218

5.4.6

Te stellen eisen aan het praktijk-examen

218

5.5

Beheer centrale itembank en examenversies

218

     

6.

Toezicht

218

6.1

Medewerking aan toezicht

218

6.2

Frequentie van het toezicht

219

6.3

De wijze van uitvoering van toezicht

219

6.4

Het afwijkingsrapport

219

6.5

Maatregelen (artikel 1.5g Arbobesluit)

219

     

DEEL II

NORMEN

220

     

7.

Entreecriteria

220

     

8.

Eindtermen

220

     

9.

ToetsMethodiek bij initiële certificatie

220

9.2

Toetstermen

220

9.2.1

Kerntaak A.1 Verwijderen van asbest

220

9.2.2

Kerntaak A.2 Afvoer afvalstoffen

221

9.2.3

Kerntaak A.3 Veilig werken

221

9.3

Uitvoering examen

222

9.3.1

Toetsmatrijs

222

9.3.2

Theorie-examen

223

9.3.3

Praktijkexamen

223

9.4

Cesuur theorie- en praktijkexamen deskundig asbestverwijderaar

223

     

10.

Hercertificatie

224

     

DEEL III

BIJLAGEN

225

     

BIJLAGE A

MODEL PERSOONSCERTIFICAAT (V)

225

BIJLAGE B

MINIMALE GEGEVENS DAV KAART (V)

226

BIJLAGE C

MODEL OVEREENKOMST CKI EN KANDIDAAT CERTIFICAATHOUDER (I)

227

Deel I. Algemene bepalingen

Deel I van dit certificatieschema bevat algemene uitgangspunten en bepalingen voor certificatie door CKI’s en voorwaarden waar onder de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • Het werkveld waarop dit certificatieschema betrekking heeft,

  • Definities,

  • Een beschrijving van de specifieke kenmerken van het werkveld waar onder een risicoanalyse,

  • Het certificatiereglement,

  • Het examenreglement, en

  • Bepalingen met betrekking tot toezicht.

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor de Deskundig Asbestverwijderaar is door Ascert opgesteld en door de minister van SZW vastgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van asbest verwijderen. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003.

2. Definities en documenten

2.1. Definities

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat:

De persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het verkrijgen van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beoordelingsprotocol:

De wijze waarop de beoordeling van een toets door een examinator plaats dient te vinden.

Centraal College van Deskundigen (CCvD):

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door Ascert, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie (SCE):

Commissie binnen de structuur van Ascert die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante accreditatienormen.

Certificaathouder:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief hercertificatie.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI):

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CKI-persoon:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van SC-501 voor de verlening van persoonscertificaten op basis van SC-510 en/of SC-520.

In de formulering van de eisen in dit schema is de term ‘certificatie-instelling’ inclusief de exameninstelling.

CKI-proces:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van SC-502 voor de verlening van procescertificaten op basis van SC-530 en/of SC-540.

Cesuur:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

DAV:

Deskundig Asbestverwijderaar.

Eindtermen:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Nuffic:

Stichting Nederlandse Organisatie voor Internationale Samenwerking in het hoger onderwijs gevestigd te Den Haag

Persoonscertificatie:

Het doen verkrijgen van een certificaat voor een specifieke competentievan een persoon onderscheiden in drie fasen:

fase 1: het examineren ( theorie en praktijk) van een kandidaat;

fase 2: het beoordelen van de examenresultaten;

fase 3: het beslissen omtrent verlening van het certificaat aan de persoon.

SC-501:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-501: 2011, versie 02.

SC-502:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB). Documentnummer SC-502: 2011, versie 02.

SC-510:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Documentnummer SC-510: 2011, versie 02.

SC-520:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-520: 2011, versie 02.

SC-530:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering. Documentnummer SC-530: 2011, versie 02.

SC-540:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie. Documentnummer SC-540: 2011, versie 02.

Toetsterm:

Een omschrijving van (een element van) een eindterm, in de vorm van één kennisaspect, één vaardigheid of één houding, zodanig dat ze toetsbaar is.

Toets:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om voor een individuele kandidaat te kunnen beoordelen of hij of zij aan de eindtermen voldoet.

Toetsmatrijs:

Het geheel aan eisen met betrekking tot de samenstelling en de beoordelingswijze van de toets en de voorwaarden waaronder de toets dient te worden afgenomen, voor het inrichten van een valide examensituatie in het kader van de eindtermen.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.11

Vakbekwaamheidsgebied:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen betrekking op hebben.

Vakbekwaamheidseisen:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houding inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveldspecifiek certificatieschema(WSCS):

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd, te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Term gebruikt door SZW voor een document waarin enerzijds de normen zijn vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW en anderzijds de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

2.2. Documenten

  • 1. Beroepsprofielen Deskundig Toezichthouder Asbestsloop en Asbestsaneerder. PRC Divisie Bouwcentrum 06 juli 2005 (code S09490-101/WB/JM);

3. WerkveldspeCKIfieke kenmerken

Asbestverwijderen is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van de Deskundig Asbestverwijderaar.

3.1. Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema ‘SC-520’ is door Ascert voorgesteld en door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD Asbest p/a Stichting Ascert, info@ascert.nl.

3.2. Actieve partijen

In onderstaande afbeelding is een overzicht gegeven van de door Ascert ingerichte structuur en werkwijze van de certificatieregelingen voor de persoonscertificaten van de Deskundig Asbestverwijderaar (DAV).

Binnen deze structuur zijn met name actief:

  • Stichting Certificatie Asbest (Ascert)

  • CCvD Asbest

  • Werkkamer Asbest

  • Ascert Centrale Examencommissie (SCE)

Bijlage 249585.png

3.3. Risicoanalyse en afbreukcriteria

3.3.1. Algemeen

Asbest is in het verleden veel gebruikt, bijvoorbeeld in gebouwen en woningen, vanwege de goede eigenschappen. Asbestvezels kunnen bij inademing echter diep in de longen doordringen en op termijn buikvlieskanker, longvlieskanker en asbestose (stoflongen) veroorzaken. Hieraan sterven jaarlijks in Nederland naar schatting zo'n 700 mensen. De termijn tussen blootstelling en ziek worden kan tientallen jaren duren. I&M is samen met SZW, en VWS verantwoordelijk voor regelgeving over asbest.

Bij activiteiten in het kader van de verwijdering van asbest is er een risico dat er asbestvezels in de ademzone van werknemers komen.

Het aantal vezels tijdens de activiteiten is onderscheiden in drie afzonderlijke risicoklassen:

Risicoklasse 1: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) kleiner dan 0,01 vezel/cm3

Risicoklasse 2: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) tussen de 0,01 en 1 vezel/cm3

Risicoklasse 3: tijdens de werkzaamheden is de asbestvezelconcentratie in de ademzone van de betreffende werknemer(s) hoger dan 1 vezel/cm3

Conform het Arbeidsomstandighedenbesluit [lit.2] is aan deze drie risicoklassen (onderstaande tabel) een eigen specifiek veiligheidsregime gekoppeld.

Risicoklasse

Beschrijving van de belangrijkste kenmerken

Lit. 2

1

Blootstellingsniveau < 0,01 vezels/cm3 (10.000 vezels/m3)

Licht regime, vergelijkbaar met de oude ‘vrijstellingsregelingen’.

Art. 4.44

2

Blootstellingsniveau 0,01 tot 1 vezels/cm3 (10.000 tot 1.000.000 vezels/m3)

Standaardregime conform SC-530

Art. 4.48

3

Blootstellingsniveau > 1 vezels/cm3 (> 1.000.000 vezels/m3)

Verzwaard regime conform SC-530, uitsluitend voor verwijdering van ‘risicovolle’ niet-hechtgebonden materialen zoals spuitasbest, leiding- en ketelisolatie, brandwerend board en asbestkarton.

Art. 4.53a

3.3.2. Risicoanalyse niveau asbestverwijderaar

Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om risico’s te definiëren en maatregelen te nemen en daartoe zogenaamde primaire barrières zeker te stellen. Deze barrières beogen de risico’s m.b.t. asbestvezelbesmetting uit te bannen.

De maatregelen zijn er in twee vormen en kunnen bestaan uit afstand tot de bron of uit technische maatregelen, zoals directe maatregelen om de risico’s m.b.t. het optreden van de centrale gebeurtenis uit te bannen en daarmee asbestvezelbesmetting het voorkomen.

Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf de centrale gebeurtenis niet uitbannen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen. Als de maatregelen zijn gedefinieerd dan dienen deze genomen en onderhouden te worden door vakbekwame en betrokken werknemers. Dit laatste stelt eisen aan de training en de opleiding van werknemers die deze activiteiten uitvoeren. Als de maatregelen zijn getroffen, dan is de inspectie en het onderhoud van de barrières noodzakelijk. Wanneer meerdere werknemers betrokken zijn bij werkzaamheden, dan speelt communicatie altijd een belangrijke rol. De directe oorzaak van asbestvezelbesmetting is per definitie één of meerdere falende maatregelen.

Centrale gebeurtenis

Optreden risico’s DAV Asbestverwijdering [1]

Maatregelen

In SC-520 toetstermen

Management factoren

Asbestvezelemissie

Asbestvezel besmetting van personen

Kerntaak 1 Verwijderen van asbest

Voert de vakinhoudelijke werkzaamheden uit van het asbestverwijderingsproces

Moet weerstand bieden aan het doen van concessies aan veilig werken (pbm, procedures en voorschriften)

• Juiste afweging bij inrichten werkplek en opzetten containment

• Juiste keuze bij gebruik hulpmiddelen

A.1-1 t/m A.1-17

SC-501 NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003

Kerntaak 2 Afvoer afvalstoffen

Verpakt en voert het asbesthoudend materiaal af vanaf de locatie tot en met de opslag in de container nabij de locatie

• Juiste keuze verpakken

A.2-1 t/m A.2-6

Kerntaak 3 Veilig werken

Voert de asbestverwijderingswerken uit volgens de voorschriften

• Discipline bij handhaven veiligheidsregime tegen druk van gemakkelijker en sneller werken

A.3-1 t/m A.3-31

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoek tot herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat DAV dient bij een CKI (zie www.ascert.nl), in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het Persoonscertificaat DAV. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces. De CKI moet vooraf de aanvraag controleren of de kandidaat reeds een certificaat heeft gehad bij een andere CKI en of deze is geschorst of ingetrokken. Indien het certificaat is geschorst of ingetrokken moet de CKI de aanvraag niet accepteren en de kandidaat terugverwijzen naar zijn oorspronkelijke CKI.

4.3. Beslissingen m.b.t. het certificaat

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht SC-501.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van een persoonscertificaat is 3 jaar.

4.5. Geldigheidscondities (zie Hoofdstuk 13)

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • a. De certificaathouder dient te blijven voldoen aan de eindtermen;

  • b. De certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften. Leidt dit tot een afwijking bij asbestinventarisatie of asbestverwijdering dan kan schorsing volgen. Bij een door de CKI gegrond verklaarde schoring volgt een extra examen;

  • c. Indien zijn handelen binnen een periode van 2 jaar opnieuw leidt tot een onder b) genoemde afwijking wordt het certificaat ingetrokken;

  • d. De certificaathouder dient te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

4.6. Klachten

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de gecertificeerde bedrijven als de gebruikers van certificaten. Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn;

  • De klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van

  • ontvangen, beoordelen en onderzoeken van de klacht; de wijze van volgen en vastleggen

  • van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat

  • correctieve acties worden uitgevoerd;

  • Het besluit over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen(en) die

  • niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht;

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de

  • ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst;

  • In overleg met de cliënt en de indiener van de klacht moet worden bepaald of en in

  • hoeverre de klacht en de oplossing daarvan openbaar worden gemaakt.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. Het reglement van de CKI is bepalend voor de verdere afhandeling van deze klachten.

Indien uit de extra beoordeling blijkt dat de klacht terecht is, wordt deze als extra beoordeling in rekening gebracht. Indien blijkt dat de klacht onterecht is, wordt de extra beoordeling beschouwd als een reguliere (project)beoordeling, die de eerstvolgende, in de toekomst geplande beoordeling vervangt.

4.6.3. Klachtenregeling

4.6.3.1. Inleiding

De klachtenregeling bevat een procedure voor de afhandeling van klachten. Voor elke klacht (tekortkoming, verbetervoorstel) wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

4.6.3.2. Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze in een brief, fax of e-mail te verwoorden.

Als een klacht in de vorm van een brief, fax of e-mail binnenkomt wordt deze meteen (direct na het inschrijven in binnengekomen post) naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht, neemt deze over op het klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht.

De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het formulier tekortkoming in het vak eigenaar en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht.

De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk (brief, e-mail, fax) over de ontvangst van de klacht.

4.6.3.2.1. Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte; legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

4.6.3.2.2. Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier in het vak verbetervoorstel. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier in het daarvoor bestemde vak.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier in het vak bevindingen vervolgonderzoek.

De kwaliteitsmanager archiveert de documenten van de klachtafhandeling.

4.7. Bezwaarschriftenprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen beslissingen van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

4.7.2.1. Algemeen

  • Een door of namens de CKI genomen beslissing, d.w.z. is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • De CKI stelt in haar correspondentie de belanghebbende in kennis van de mogelijkheid een bezwaarschrift tegen een beslissing in te dienen door middel van de volgende clausule:

    ‘ Ingevolge de CKI procedure ’bezwaarschriftenprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot deze beslissing een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom de gegeven beslissing niet juist gevonden wordt.

    Verzocht wordt bij het verzoek een kopie van die bestreden beslissing en van alle eventuele andere op de zaak betrekking hebbende documenten toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • a. naam en adres indiener;

    • b. dagtekening;

    • c. een omschrijving van de bestreden beslissing;

    • d. de gronden van het bezwaar.

  • Het bezwaarschrift wordt niet-ontvankelijk verklaard:

    • a. indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest;

    • b. in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel.

  • Het bezwaarschrift wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • Het bezwaarschrift schorst niet de werking van de beslissing.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van de beslissing waartegen het bezwaarschrift is gericht.

4.7.2.2. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst onder verwijzing naar de toepassing van dit reglement.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot de beslissing en dient in beginsel binnen vier weken na de vaststelling dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zake kundigen. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van de beslissing, en geen binding hebben met de belanghebbende.

    Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het bezwaarschrift is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • De persoon of personen die horen overtuigt/overtuigen zich of bij de totstandkoming van de beslissing de juiste procedures gevolgd zijn, en neemt kennis van de argumenten van belanghebbende(n) in elkaars aanwezigheid.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op bezwaar gevoegd.

  • De persoon of personen die horen brengt/brengen tevens advies aan de CKI.

4.7.2.3. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

  • De beslistermijn kan eenmaal met zes weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

  • De kwaliteitsmanager wordt op de hoogte gesteld van de afloop van de procedure.

  • De certificatiecoördinator archiveert alle betrokken documenten.

4.7.2.4. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op het bezwaarschrift wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Ascert Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met Ascert tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan Ascert ten behoeve van het Ascert Certificaatregister, dat is opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register is via internet toegankelijk gemaakt. Ascert is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

In de overeenkomst Ascert-CKI is een maximale termijn vermeld tussen het tijdstip van certificatiebeslissing en vermelding in het register.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD zorgt voor eenduidige norminterpretatie. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen.

Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren of hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het Persoonscertificaat Deskundig Asbest Verwijderaar.

5.1. Doelstelling

Dit examenreglement is onderdeel van dit schema. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit twee delen:

  • het praktijkexamen;

  • het theorie-examen.

De certificatie-instelling is verantwoordelijk voor de afgifte van een persoonscertificaat met behulp van de volgenden acties:

  • fase 1: examineren van de kandidaat met onderscheid in theorie en praktijkexamen;

  • fase 2: beoordelen van de examenresultaten van de kandidaat;

  • fase 3: beslissen omtrent verlening, en eventueel intrekking, van het certificaat.

Eventueel kunnen de werkzaamheden voor ‘fase 1’ worden uitbesteed aan een exameninstelling (zie SC-501 4.2.5).

Het is de verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling dat aan de onderstaande eisen van het theorie-examen en het praktijkexamen wordt voldaan.

De certificatie-instelling dient te beschikken over een handleiding voor het certificatiepersoneel belast met de uitvoering van bovengenoemde niveau’s 1 t/m 3. Daarin dienen o.a. de taken en bevoegdheden opgenomen te zijn.

5.2. Examenreglement

De certificatie-instelling dient een examenreglement te hanteren waarin de volgende zaken opgenomen dienen te zijn:

  • 1. wijze van bepalen ingangsdatum van het certificaat;

  • 2. vaststellen aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 3. wijze waarop de deelname en oproep worden bevestigd ;

  • 4. wijze van identificatie van de deelnemers;

  • 5. regeling toelating en afwezigheid;

  • 6. vaststellen examenduur en wijze van examinering;

  • 7. opstellen gedragsregels voor kandidaten;

  • 8. opstellen regeling aangepast examen;

  • 9. vaststellen normen voor slagen en afwijzen;

  • 10. wijze van bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 11. vaststellen bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 12. vaststellen inzagerecht;

  • 13. vaststellen geldigheidsduur van het examenresultaat. Een kandidaat kan uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, zal zowel het theorie- als het praktijkexamen opnieuw afgelegd dienen te worden. Indien een kandidaat een onvoldoende resultaat behaalt voor het theoriegedeelte en een onvoldoende resultaat voor zijn praktijktoets, dient het gehele (her)examen te worden volbracht. Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

5.3. Eisen te stellen aan het certificatiepersoneel;

Certificatiepersoneel moet voldoen aan de eisen zoals opgenomen in WDA&T SC-501 par 4.2.6.

De CKI dient zorg te dragen dat alleen competent personeel wordt ingezet.

Het certificatiepersoneel dient een verklaring ondertekend te hebben waarin geheimhouding en onafhankelijkheid (van opleiders en kandidaten) en de beslotenheid van de examens wordt gegarandeerd.

De certificatie-instelling dient een register bij te houden van certificatiepersoneel en hun inzet bij de examens. Tevens dient de certificatie-instelling over persoonsdossiers te beschikken waarin ten minste opgenomen een curriculum vitae, een geheimhoudingsverklaring, een informatie/bereidheidsverklaring c.q. overeenkomst, beoordelingsformulieren en andere relevante, persoonsgebonden documenten.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

Algemeen

5.4.1. Beslotenheid van examens

Het certificatiepersoneel verstrekt geen informatie over de inhoud van de afgenomen examens aan derden en is niet betrokken bij examinering. Certificatiepersoneel dient een verklaring van geheimhouding te hebben ondertekend.

5.4.2. Algemene eisen examenlocatie

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • er mag geen hinderlijke geluidsoverlast zijn;

  • op de locatie dient een ruimte voor de opvang van de kandidaten beschikbaar te zijn;

  • er dienen nabij de examenlocatie sanitaire voorzieningen beschikbaar te zijn;

  • nabij de locatie dient voor de toezichthouder een telefoon (bij voorkeur voorzien van een rechtstreekse buitenlijn) beschikbaar te zijn. Een mobiele telefoon voldoet ook;

  • de werkverlichting binnen de examenlocatie dient voldoende te zijn;

  • de ruimte dient voldoende geventileerd en verwarmd te zijn.

Theorie-examen

5.4.3. Algemene eisen bij de uitvoering van het theorie-examen

  • Elke examenlocatie dient in examenopstelling ingericht te zijn met minstens 1 meter tussenruimte tussen de tafels. De tafels dienen zowel in de lengte als in de breedte rechte rijen te vormen voor elke kandidaat dient een tafel (minimaal 0,50x0,70 m) en stoel aanwezig te zijn en voor de toezichthouder een bij voorkeur grotere tafel en stoel;

  • Voor het theorie-examen dienen op basis van het aantal te examineren kandidaten voldoende gebundelde opgaven en uitwerkpapier aanwezig te zijn. Indien op één examenlocatie op verschillende momenten een theorie-examen wordt afgenomen, dienen er verschillende versies gebruikt te worden;

  • Het schriftelijk theorie-examen wordt in de Nederlandse taal afgenomen;

  • Hulp van vertalers en tolken is niet toegestaan;

  • De duur van het reguliere theorie-examen bedraagt maximaal 75 minuten.

5.4.4. Voorwaarden voor een alternatief mondeling theorie-examen

  • Tijdens de examinering wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal; hulp van vertalers en tolken is niet toegestaan;

  • De examinator die voorleesexamens afneemt, dient vooraf door de certificatie-instelling te zijn geautoriseerd;

  • Een kandidaat dient een schriftelijk verzoek voor het mogen afleggen van een voorleesexamen te richten aan de certificatie-instelling en toestemming van de verantwoordelijke functionaris van de certificatie-instelling te hebben;

  • Voor een voorleesexamen kunnen hogere kosten in rekening worden gebracht. De kandidaat dient van deze kosten vooraf op de hoogte te worden gebracht;

  • Voor een voorleesexamen wordt de beschikbare tijd van de reguliere maximale examenduur (= 75 minuten) verhoogd met 30 minuten tot maximaal 105 minuten;

  • Bij een voorleesexamen geldt het certificatie-/examenreglement;

  • Het voorleesexamen dient door twee functionarissen van de CKI te worden afgenomen; bijvoorbeeld één (inhoudsdeskundige) examinator en één toezichthouder. De vragen worden door de inhoudsdeskundige gesteld;

  • Het voorleesexamen is in principe een regulier examen waarbij de vragen zodanig zijn geformuleerd dat een kandidaat met lees- of concentratiestoornissen de vragen gemakkelijker tot zich kan nemen.

  • De kandidaat heeft een papieren versie van het examen voor zich liggen, eventueel met een groter lettertype;

  • De examinator dient de vragen exact voor te lezen zoals deze op papier geformuleerd zijn. Er mag geen toelichting worden gegeven en de kandidaat mag niet worden beïnvloed in zijn of haar keuze;

  • Het examen dient op een geluidsdrager te worden opgenomen;

  • De beslisser dient de geluidsopnamen te beluisteren om te bepalen of aan de eisen is voldaan. De bevindingen van deze beoordeling moeten worden geregistreerd;

  • De uitslag van het examen (zowel van het multiple choice deel als ook van open vragen) worden niet door de examinator of toezichthouder meegedeeld maar moeten eerst ter goedkeuring aan de door de certificatie-instelling aangestelde corrector worden aangeboden én door de certificatie-instelling worden gevalideerd.

Mondelinge en schriftelijke theorie examens moeten altijd tegelijkertijd plaatsvinden.

5.4.5. Registratie

Van deze alternatieve afname dient door de exameninstelling een registratie te worden bijgehouden met een (minimaal jaarlijkse) rapportage naar de Ascert.

Praktijkexamen

5.4.6. Te stellen eisen aan het praktijk-examen

  • Ten behoeve van het afnemen van praktijkexamens DAV, dient de locatie te beschikken over vijf examenplaatsen die voldoen aan de specifieke eisen per examenlocatie volgens SC-522: versie 01, datum 15-11-2011 (Eisen DAV praktijkexamenlocaties). De examenlocatie bestaat uit 5 ruimten waarin één of meer opdrachten vervuld dienen te worden;

  • Het praktijkexamen wordt gelijktijdig door twee kandidaten afgelegd;

  • Tijdens het praktijkexamen wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal;

  • Examens met behulp van vertalers en tolken worden niet toegestaan;

  • De beoordeling dient plaats te vinden op basis van de beoordelingsaspecten onder par. 9 ‘Praktijkexamen’;

  • De totale tijd van het praktijkexamen bedraagt 1,5 uur (90 minuten).

  • Deze tijd is als volgt ingedeeld:

    • 3 x 30 minuten in de diverse praktijklocaties;

    • deze 30 minuten is exclusief het wisselen van locatie.

5.5. Beheer centrale itembank en examenversies

Gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank. Het beheer van de itembank geschiedt onder strikte geheimhouding centraal door de Centrale Examencommissie van Ascert.

De beheerder van de centrale itembank genereert examenpakketten en geeft die uit aan de CKI. De CKI vraagt examenpakketten aan bij de beheerder van de centrale itembank en de toezichthouder van de CKI zorgt er voor dat dit pakket op de examenlocatie komt en neemt na afloop de examens en de resultaten in en mee terug naar kantoor.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Door de CKI-persoon wordt geen direct toezicht op de certificaathouder gehouden.

Zowel de CKI-proces als een handhavende overheidsinstelling zijn verplicht hun bevindingen m.b.t. tot het functioneren van een DAV voor wat betreft geconstateerde afwijkingen (zie SC-530 par 5.3.3) te melden en te rapporteren aan de CKI-persoon die het certificaat heeft uitgegeven.

6.2. Frequentie van het toezicht

Niet van toepassing

6.3. De wijze van uitvoering van toezicht

Tijdens de projectaudits van een CKI-proces kan deze constateringen doen waaruit moet worden geconcludeerd dat de gecertificeerde DAV niet competent is. De CKI-proces maakt hier een afwijkingsrapport van op met zijn bevindingen en conclusie. De CKI-proces stuurt hiervan een afschrift aan de betreffende CKI-persoon.

Tijdens inspectiebezoeken kan de AI overtredingen vaststellen waarbij wordt vastgesteld dat een gecertificeerde DAV niet competent blijkt te zijn. De schriftelijke constatering hiervan wordt door de AI in het kader van het Uitwisselingsprotocol (zie SC-530 Bijlage G) toegezonden aan de CKI-proces en de betreffende CKI-persoon.

6.4. Het afwijkingsrapport

Het desbetreffende afwijkingsrapport dient feitelijke informatie te bevatten opdat de CKI-persoon zich een oordeel kan vormen.

6.5. Maatregelen (artikel 1.5g Arbobesluit)

De CKI-persoon informeert de certificaathouder schriftelijk, per aangetekend schrijven van de ontvangst van de melding van de CKI-proces of van de Arbeidsinspectie. Bij dit schrijven is de melding van de CKI-proces gevoegd.

De CKI-persoon stelt in dit schrijven de certificaathouder op de hoogte van onderstaande procedure.

Procedure:

  • De certificaathouder dient binnen vier weken een verweerschrift in te dienen.

  • Het verweer zal worden beoordeeld.

  • Wanneer de CKI-persoon twijfel houdt over de competentie van de certificaathouder of als het verweer niet binnen de termijn is ingediend, zal de certificaathouder worden geschorst voor een periode van vier weken.

  • In die periode wordt de certificaathouder in de gelegenheid gesteld opnieuw examen te doen.

  • Bij het niet succesvol afleggen van het examen of het niet tijdig doen van een examen wordt het certificaat van de certificaathouder ingetrokken.

  • Op dit besluit is de bezwaarprocedure van kracht

  • De CKI-persoon meldt alle veranderingen in de certificatiestatus van de certificaathouder onverwijld aan Ascert. Ascert zal deze registreren en zorgt voor publicatie.

Deel II. Normen

Deel II van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificeringsproces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beheersing en borging door de CKI van de behandeling van de examenpakketten op zich met terugkoppeling van de examenresultaten)

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7. Entreecriteria

Voor de afgifte van het wettelijk verplichte Ascert-persoonscertificaat volgt onderstaand een opsomming van de eisen.

  • Basisonderwijs of gelijkwaardig hebben gevolgd;

  • Nederlandse taal minimaal in woord machtig zijn;

  • Minimale leeftijd van 18 jaar hebben;

  • De aanvrager is niet opgenomen in de lijst van ingetrokken certificaathouders (binnen een periode van 12 maanden na intrekking van een certificaat kan geen nieuw certificaat worden verstrekt);

  • Als de aanvrager bij aanvraag reeds beschikt over een nog geldig certificaat dan vervalt per direct bij verstrekking van het nieuwe certificaat het oude.

8. Profiel en eindtermen

Profiel

De Deskundig Asbest Verwijderaar (DAV) voert asbestverwijderingswerkzaamheden uit onder leiding en toezicht van de DTA. De DAV is verantwoordelijk voor het veilig uitvoeren van de aan hem opgedragen werkzaamheden. De DAV moet kennis hebben van de gezondheidsrisico’s van asbest en dient dusdanige maatregelen te nemen dat blootstelling aan asbest voor zichzelf en de omgeving wordt voorkomen. Tevens dient de DAV vaardig te zijn in het werken met apparatuur welke voor asbestverwijderingswerkzaamheden wordt gebruikt.

Gebaseerd op het veldonderzoek [lit.1] zijn de kerntaken van de asbestverwijderaar opgesteld. Vervolgens zijn hieruit de eindtermen en de toetstermen vastgesteld.

Kerntaak

Eindterm

Toetstermen

A.1

Verwijderen van asbest

Heeft kennis van en kan de vakinhoudelijke werkzaamheden van het asbestsaneringsproces uitvoeren.

A.1-1 t/m A.1-17

A.2

Afvoer afvalstoffen

Heeft kennis van en kan afvalstoffen en gebruikte materialen op een veilige wijze verpakken en afvoeren.

A.2-1 t/m A.2-6

A.3

Veilig werken

Heeft kennis van en kan werkzaamheden op een veilige manier voor hemzelf, collega’s en omgeving uitvoeren.

A.3-1 t/m/ A.3-31

9. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

9.2. Toetstermen

Elke eindterm wordt omgezet in een aantal toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm.

9.2.1. Kerntaak A.1 Verwijderen van asbest

Eindterm: Heeft kennis van en kan de vakinhoudelijke werkzaamheden van het asbestsaneringsproces uitvoeren

Code

Toetsterm

A.1.1

Kandidaat kan van belang zijnde nutsvoorzieningen benoemen

A.1.2

Kandidaat kan een werkplek inrichten

A.1.3

Kandidaat kan een onderdrukmachine aansluiten en in gebruik nemen

A.1.4

Kandidaat kan een containment bouwen

A.1.5

Kandidaat kan de werkplek schoonhouden

A.1.6

Kandidaat kan de decontaminatieprocedure uitvoeren

A.1.7

Kandidaat kan asbesthoudend materiaal op de juiste manier verwijderen

A.1.8

Kandidaat kan aangeven welke handelingen moeten worden verricht voor het schoonmaken van een containment

A.1.9

Kandidaat kan alle handelingen verrichten voor het goed schoonmaken van een containment of werkgebied

A.1.10

Kandidaat gebruikt al het (hand)gereedschap op een juiste en veilige wijze.

A.1.11

Kandidaat gaat op juiste wijze met stofzuiger om

A.1.12

Kandidaat kan een vloerfrees instellen en gebruiken

A.1.13

Kandidaat kan keuze maken uit voor asbestverwijdering geschikt gereedschap.

A.1.14

Kandidaat gebruikt voor het verwijderen van asbest uitsluitend gereedschap dat hiervoor geschikt is

A.1.15

Kandidaat kan volgorde ontmantelen containment benoemen

A.1.16

Kandidaat voert ontmanteling van containment op een juiste wijze uit

A.1.17

Kandidaat accepteert de leiding van de DAV en voert de werkzaamheden conform de aanwijzing van de DAV uit

A1.18

Kandidaat kan de essentiële verschillen tussen de drie risicoklasse-indeling benoemen.

9.2.2. Kerntaak A.2 Afvoer afvalstoffen

Eindterm: Heeft kennis van en kan afvalstoffen en gebruikte materialen op een veilige wijze verpakken en afvoeren.

Code

Toetsterm

A.2.1

Kandidaat kan beschrijven hoe asbesthoudend materiaal moet worden geprepareerd, verpakt en geïdentificeerd.

A 2.2

Kandidaat kan asbesthoudend materiaal op een veilige wijze prepareren, verpakken en identificeren.

A.2.3

Kandidaat kan beschrijven hoe asbesthoudend materiaal veilig uit de werkruimte moet worden gebracht.

A 2.4

Kandidaat kan asbesthoudend materiaal veilig uit de werkruimte brengen.

A.2.5

Kandidaat kan benoemen op welke wijze een container/aanhangwagen dient te worden beladen.

A.2.6

Kandidaat belaadt de container / aanhangwagen op een juiste manier.

9.2.3. Kerntaak A.3 Veilig werken

Eindterm: Heeft kennis van en kan werkzaamheden op een veilige manier voor hemzelf, collega’s en omgeving uitvoeren.

Code

Toetsterm

A.3.1

Kandidaat kan benoemen in welke gevallen welke adembeschermingsmiddelen gebruikt moeten worden.

A.3.2*

Kandidaat kan beschikbare adembeschermingsmiddelen beoordelen op geschiktheid.

A.3.3*

Kandidaat kan beschikbare adembeschermingsmiddelen op juiste wijze toepassen.

A.3.4*

Kandidaat kan zijn adembeschermingsmiddel reinigen en onderhouden.

A.3.5

Kandidaat kan de algemeen geldende werk- en rusttijdenregeling noemen.

A.3.6

Kandidaat houdt zich aan de werk- en rusttijdenregeling.

A.3.7

Kandidaat gaat op juiste wijze met onderdrukmachine om.

A.3.8

Kandidaat kan de acties noemen die hij moet nemen bij onverwachte situaties en calamiteiten.

A.3.9

Kandidaat kan de juiste acties nemen in geval van onverwachte situaties en calamiteiten.

A.3.10

Kandidaat kan specifieke verschillen in eigenschappen benoemen tussen hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest.

A.3.11

Kandidaat kan uit een rij toepassingen opsommen welke asbestverdacht zijn.

A.3.12

Kandidaat weet dat gezondheidsschade van asbestvezels ontstaat door inademing.

A.3.13

Kandidaat kan uit een lijst de ziekten herkennen die door inademing van asbestvezels kunnen ontstaan.

A.3.14

Kandidaat kan benoemen wanneer een ruimte zonder PBM betreden mag worden.

A.3.15

Kandidaat kan benoemen dat de werkgever verplicht is hem in de gelegenheid te stellen een medisch onderzoek te ondergaan.

A.3.16

Kandidaat kan criteria noemen waarop hij (visueel) beoordeelt of machines en gereedschap geschikt is voor gebruik.

A.3.17

Kandidaat kan beoordelen of machines en gereedschap geschikt zijn voor gebruik.

A.3.18

Kandidaat kan minimale onderdruk en ventilatievoud benoemen.

A.3.19

Kandidaat kan onderdrukwaarde in containment bepalen.

A .3.20

Kandidaat kan noemen welke voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden bij werken op daken.

A.3.21

Kandidaat kan gebruik maken van de voorgeschreven valbeveiligingsmiddelen.

A.3.22

Kandidaat kan noemen welke voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden bij werken in besloten ruimten.

A.3.23

Kandidaat houdt zich aan alle veiligheidsvoorschriften bij het werken in besloten ruimten.

A.3.24

Kandidaat kan criteria noemen voor het beoordelen van rolsteigers of deze op een juiste manier zijn opgezet

A.3.25

Kandidaat kan rolsteigers conform de veiligheidsregels opbouwen, afbreken en gebruiken.

A.3.26

Kandidaat kan beoordelen in welke situaties met trappen en ladders gewerkt mag worden.

A.3.27

Kandidaat maakt gebruik van geschikt klimgereedschap bij daarvoor geschikte omstandigheden.

A.3.28

Kandidaat kan criteria benoemen waarop gelet dient te worden bij het werken met elektriciteit.

A.3.29

Kandidaat werkt veilig met elektriciteit.

A.3.30

Kandidaat kan filterweerstand van onderdrukmachine controleren.

A.3.31

Kandidaat kan decontaminatie-unit controleren op juiste aansluitingen.

9.3. Uitvoering examen

9.3.1. Toetsmatrijs

In deze toetsmatrijs zijn de verschillende toetstermen verdeeld over de vragen in het examen. De kolom theorievragen is het meest uitgewerkt. Per toetsterm is het aantal vragen vastgesteld. In de kolommen praktijkexamen zijn kruisjes [ X ] gezet bij de toetstermen die aan bod komen in het praktijkexamen. De theorie bestaat uit 20 meerkeuze vragen. De praktijkopdrachten gemerkt met (XXX) zijn verplicht. Aanvulling van het examen geschiedt met opdrachten gemarkeerd met een (X). Decontaminatieprocedure (6) en adembescherming (19) kunnen in 1 opdracht geëxamineerd worden.

 

Eind- en toetstermen12

Theorie

Praktijkexamen

 

Totaal aantal vragen:

 

20

100%

Toetsing

   

Onderverdeling

     

1. Verwijderen asbest

 

6

30%

 

1.

Benodigde nutsvoorzieningen

0–1

     

2.

Inrichten werkplek

0–1

   

X (L4)

2a

verschil weten tussen de 3 risicoklassen

0–1

     

3.

Aansluiten onderdrukmachine

0–1

   

X (L4)

4.

Bouw containment

0–1

     

5.

Schoonhouden werkplek

     

X (L4)

6.

Decontaminatieprocedure

1–2

   

XXX (L2)

7.

Verwijderen

0–1

     

8.

Schoonmaakhandelingen

0–1

     

9.

Uitvoeren schoonmaakhandelingen kunnen benoemen

     

X (L4)

10.

Gebruik handgereedschap kunnen benoemen

     

X (L4)

11.

Omgang met stofzuiger

     

X (L4)

12.

Instellen vloerfrees

0–1

     

13.

Keuze juist gereedschap

0–1

     

14.

Gebruik juist gereedschap kunnen benoemen

     

X (L4)

15.

Ontmanteling containment

0–1

     

16.

Uitvoeren ontmanteling containment

     

X (L4)

17.

Acceptatie leiding

0–1

     

2. Afvoer afvalstoffen

3

15%

 

1.

Verpakking beschrijven

0–2

     

2.

Verpakking uitvoeren

     

XXX (L3)

3.

Intern transport beschrijven

0–2

     

4.

Intern transport uitvoeren

     

X (L3)

5.

Beladen transportmiddel beschrijven

0–2

     

6.

Beladen transportmiddel uitvoeren kunnen benoemen

     

X (L3)

3. Veilig werken

11

55%

 

1.

Wanneer gebruik adembescherming (A3.1)

1–2

     

2.

Beoordelen geschiktheid adembescherming

0–1

   

XXX (L2)

3.

Toepassen adembescherming

     

XXX (L2)

4.

Onderhouden adembescherming

0–1

   

XXX (L2)

5.

Benoemen werk- en rusttijdenregeling

0–1

     

6.

Toepassen werk- en rusttijdenregeling kunnen benoemen

     

X (L2)

7.

Omgang met ODM

0–1

   

X (L4)

8.

Juiste acties benoemen bij calamiteit (A3.8)

1–2

     

9.

Juiste acties uitvoeren bij calamiteit

     

X (L3)

10.

Hechtgebondenheid

0–1

     

11.

Herkenning van toepassing

0–1

     

12.

Gezondheidsrisico’s (A3.12)

1–2

     

13.

Asbest ger. ziekten

0–1

     

14.

Veilige ruimte na sanering

0–1

     

15.

Medisch onderzoek

0–1

     

16.

Criteria beoordeling gereedschap noemen (A3.16)

1–2

     

17.

Uitvoeren beoordeling geschiktheid gereedschap kunnen benoemen

     

X (L4)

18.

Minimale onderdruk en ventilatie-voud benoemen (A3.18)

1–2

     

19.

Aflezen onderdrukwaarde kunnen benoemen

       

20.

Voorzorgsmaatregelen werken op daken

0–1

     

21.

Toepassen valbeveiligingsmiddelen kunnen benoemen

     

X (L4)

22.

Voorzorgsmaatregelen noemen van werken in besloten ruimten

0–1

     

23.

Voorzorgsmaatregelen toepassen van werken in besloten ruimten kunnen benoemen

     

X (L2)

24.

Criteria beoordelen van rolsteiger benoemen

0–1

     

25.

Opbouwen, afbreken van rolsteiger kunnen benoemen

     

X (L2)

26.

Criteria toepassen ladders

0–1

     

27.

Gebruik geschikt klimmateriaal

0–1

     

28.

Criteria noemen veilig werken met elektriciteit

0–1

     

29.

Veilig werken met elektriciteit kunnen benoemen

     

X (L4)

30.

Controleren filterweerstand

     

X (L2)

31.

Controle decon-unit kunnen benoemen

     

X (L2)

9.3.2. Theorie-examen

Het theorie-examen deel A bestaat uit 20 meerkeuzevragen. In de itembank zijn per toetsterm meerdere, uniek gecodeerde vragen opgeslagen. De beoordeling van deel A van het theoretische examen is een functie van het aantal goed beantwoorde vragen.

9.3.3. Praktijkexamen

Het praktijkexamen bestaat uit minimaal zes opdrachten. Deze worden per examensessie beschikbaar gesteld door de Ascert Centrale Itembank. In deze itembank zijn per toetsterm meerdere, uniek gecodeerde opdrachten opgeslagen. Eén opdracht kan meerdere toetstermen dekken.

De opdrachten bestaan uit instructies voor de kandidaat om bepaalde vaardigheden (handelingen) uit te voeren en desgevraagd te motiveren. Voor de examinator is er een bijbehorend beoordelingsprotocol. De examinator dient dit beoordelingsprotocol in te vullen en af te tekenen.

De specifieke eisen die gesteld zijn aan de examenplaatsen zijn opgenomen in SC-522: versie 01, datum 15-09-2011, Eisen DAV Praktijkexamenlocaties, beschikbaar op www.ascert.nl, Handboek Ascert.

9.4. Cesuur theorie- en praktijkexamen deskundig asbestverwijderaar

Een kandidaat is geslaagd voor het theorie-examen als hij/zij tenminste 70% van de vragen (14 van de 20) goed heeft beantwoord. Daarbij wordt de volgende verdeling toegepast:

Aantal goed

0–3

4–5

6–7

8–9

10–11

12–13

14–15

16

17–18

19

20

Cijfer

0

1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

Bij de praktijktoets dient voor alle opdrachten een voldoende gehaald te worden. Elke opdracht wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsprotocol. Hierop is het algoritme van de handelingen die de kandidaat moet verrichten beschreven. Aan de verschillende handelingen zijn beoordelingscriteria toegevoegd en een puntenwaardering. Elke opdracht kent zo een puntenwaardering die is vastgelegd op het beoordelingsprotocol. Om een voldoende te halen dient bij elke opdracht minimaal 70% van de punten gescoord te worden, dan wel dient de kandidaat geen KO te hebben. (KO: ‘knock-outs’ = fatale fouten in de opdrachtuitvoering).

Een kandidaat is geslaagd als hij/zij voor zowel het theorie- als het praktijkexamen een voldoende (≥ 5,5) heeft gescoord.

10. Hercertificatie

Vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat vindt plaats nadat het gehele praktijk- en theorie-examen conform dit certificatieschema met goed gevolg is doorlopen (hercertificatie is initiële certificatie).

Indien de positieve certificatiebeslissing valt binnen twee maanden voor de vervaldatum, dan is de vervaldatum tevens de datum van de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat.

Indien de positieve certificatiebeslissing valt voor de drie maanden voorafgaand aan de vervaldatum, dan is de datum van de certificatiebeslissing de datum van de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat.

Deel III. Bijlagen

Bijlage A. Model persoonscertificaat (v)

Bijlage 249586.png

Bijlage B. Minimale gegevens dav kaart (v)

BANKPAS formaat

Voorzijde

Bijlage 249587.png

Achterzijde

Bijlage 249588.png

Bijlage C. Model overeenkomst cki en kandidaat certificaathouder (i)

De certificatie-instelling ..... gevestigd te ....., ten deze vertegenwoordigd door ....., directeur, hierna te noemen de instelling en de kandidaat van het persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar conform het Ascert-520: 2011 DAV in beheer bij Stichting Ascert:

Achternaam: ..... Voorletters: .....

Geboren op ..... 19 te ....., hierna te noemen certificaathouder verklaren het volgende te zijn overeengekomen:

Artikel 1. Rechten te ontlenen aan certificatie van vakbekwaamheid Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering

  • 1. Certificaathouder is gerechtigd om het verstrekte geldige certificaat te gebruiken;

  • 2. Certificaathouder wordt door de instelling geregistreerd in het Ascert Certificaatregister met de Ascert-code als identificatie (zie SC-710: versie 01, datum 15-09-2011) .

Artikel 2. Plichten

Certificaathouder

  • 1. Certificaathouder is verplicht gedurende de looptijd van het certificaat te voldoen aan SC-520;

  • 2. Certificaathouder is verplicht medewerking te verlenen aan controles door of vanwege de certificatie-instelling;

  • 3. De certificaathouder is verplicht om bij een gegronde schorsing extra examen te doen;

  • 4. Certificaathouder is verplicht om het ingetrokken of ongeldig geworden certificaat aan de certificatie-instelling terug te sturen, binnen 14 dagen na een aangetekend verzoek hiertoe;

  • 5. Certificaathouder is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn, zoals wijziging van werk, werkgever of woonadres aan de certificatie-instelling door te geven.

Certificatie-instelling

  • 6. De certificatie-instelling informeert de certificaathouder 3 maanden voor het einde van de certificatieperiode over de mogelijkheden van hercertificatie;

  • 7. De certificatie-instelling draagt bij het succesvol afronden van het examen zorg voor de opname van het persoonscertificaat in het Ascert Certificaatregister.

Artikel 3. Voorwaarden voor certificatie

  • 1. Aan de betalingsverplichtingen jegens de certificatie-instelling voortkomende uit deze overeenkomst is voldaan;

  • 2. Het certificaat is maximaal geldig tot (einddatum: 3 jaar na certificatiedatum;

  • 3. Als aangetoond is dat de certificaathouder moedwillig afwijkt van de regels komt het certificaat te vervallen.

Artikel 4. Beëindiging van de overeenkomst

De certificatieovereenkomst zal door de certificatie-instelling beëindigd worden indien de Certificaathouder zijn verplichtingen niet nakomt, dan wel niet (meer) voldoet aan de voorwaarden c.q. de geldigheidsscondities (zie SC-520 par. 4.5 en par.13);

Artikel 5. Klachten en verzoek tot herziening

Over het functioneren van de certificaathouder.

  • 1. Door de CKI-proces conform SC-530 par 5.4.2 geconstateerde afwijkingen, welke zijn toe te schrijven aan de certificaathouder, worden afgehandeld conform SC-520 par. 6 Toezicht.

  • 2. Klachten van derden worden afgehandeld conform SC-520 par. 4.6. Verzoeken tot herziening van de beslissing van de CKI worden afgehandeld conform SC-520 par. 4.7

Over de certificatie-instelling:

  • 3. De klachten met betrekking tot de examenprocedure, de examenvragen en de interpretatie en met betrekking tot de beslissing het certificaat wel of niet te verlenen worden ingediend bij de certificatie-instelling conform SC-520 art 4.6. In geval er een verzoek tot herziening volgt vindt deze plaats volgens SC-520 art 4.7.

Artikel 6. Aansprakelijkheid

De certificatie-instelling kan niet aansprakelijk gesteld worden voor gevolgschade na intrekking of schorsing van een persoonscertificaat.

Aldus in tweevoud opgemaakt en ondertekend,

   

De certificaathouder :

Voor de instelling:

   

Datum:

Datum:

   

Naam:

Naam:

   

Handtekening:

Handtekening:

Bijlage XIIIe. behorend bij Artikel 4.28

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB)

Document: SC-502: 2011, versie 02

Onder beheer van:

StichtingAscert

www.Ascert.nl

Inhoud

1.

Inleiding

231

     

2.

Definities en Documenten

231

2.1

Definities

231

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

232

3.1

Beschrijving document

232

3.2

Actieve partijen

232

3.3

Risicoanalyse procescertificatie

232

     

4.

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

233

4.1

Niet van toepassing

233

4.2

Niet van toepassing

233

4.3

Procescertificatie

233

4.3.1

Uitbesteding

233

4.3.2

Certificatieprocedure

233

4.3.3

Beschikbaarheid personeel

233

4.3.4

Aanpassing van het certificatieschema

234

4.3.5

Aanvraag voor certificatie

234

4.3.6

Evaluatie

234

4.3.7

Toezicht

234

4.3.8

Licenties, certificaten, keurmerken

235

4.4

Niet van toepassing

235

4.5

Aanwijzingscriteria

235

4.5.1

Beroepsintegriteit

235

4.5.2

Verplichte gedragscode

235

4.5.3

Marktgedrag CKI

235

4.5.4

Beroepsgeheim

235

4.5.5

CKI bestuursorgaan

235

4.5.6

WA verzekering

235

4.5.7

Meldingsprocedure bij vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid

236

4.5.8

Informatieplicht aan SZW bij beëindiging activiteiten

236

4.5.9

Zienswijze-, klachten- en bezwaarprocedure

236

4.5.10

Verplichte vertegenwoordiging in CCVD

236

4.5.11

Meldplicht intrekken of schorsen certificaten

236

4.5.12

Sanctie- en maatregelenbeleid

236

4.5.13

Verplicht Nederlands taalgebruik

236

4.5.14

Onafhankelijkheid

236

     

5.

Toezicht op de certificatie-instelling

237

5.1

Informatieverstrekking

237

     

6.

Maatregelen

237

1. Inleiding

Asbestinventarisatie en asbestverwijderen zijn risicovolle beroepsactiviteiten. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor wettelijk verplichte certificatieregelingen voor procescertificatie van Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering. Het certificaat wordt onder deze regelingen verstrekt door Certificatie-instellingen (CKI’s). Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit WDA&T. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

2. Definities en Documenten

2.1. Definities

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AI:

Arbeidsinspectie.

AI/TC:

Arbeidsinspectie Team Certificatie.

Beoordeling:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Categorie I, II, III of IV:

Er zijn vier niveau’s waarop bij afwijkend gedrag van het certificaathoudend bedrijf de volgende sancties kunnen worden getroffen:

– Categorie I Onvoorwaardelijk intrekken

– Categorie II Schorsen

– Categorie III Voorwaardelijk intrekken met een termijn van 3 maanden

– Categorie IV Waarschuwen

Deze niveaus zijn nader uitgewerkt in de 5.5.2.2. (SC-530/SC-540).

Ascert:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Voor het werkveld asbest functioneert Stichting Certificatie Asbest (Ascert).

Centraal College van Deskundigen (CCvD):

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door Ascert, dat belanghebbende partijen in de asbestsector de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante accreditatienormen.

Certificaathouder:

(rechts) Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een certificatie-instelling beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief hercertificatie.

Certificerings en Keuringsinstelling (CKI):

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CH:

Certificaathouder.

CKI-persoon:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van SC-501 voor de verlening van persoonscertificaten op basis van SC-510 en/of SC-520.

CKI-proces:

CKI door de Minister van SZW aangewezen op grond van SC-502 voor de verlening van procescertificaten op basis van SC-530 en/of SC-540.

Controle:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Risicoanalyse:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

RvA:

Raad voor Accreditatie.

SC-501:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-501: 2011, versie 02.

SC-502:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB). Documentnummer SC-502: 2011, versie 02.

SC-510:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Documentnummer SC-510: 2011, versie 02.

SC-520:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-520: 2011, versie 02.

SC-530:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering. Documentnummer SC-530: 2011, versie 02.

SC-540:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie. Documentnummer SC-540: 2011, versie 02.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Werkveldspecifiek certificatieschema:

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd, te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificatie-instelling voor personen, producten of systemen.

WK Asbest:

Werkkamer Asbest. Onderwerpen van asbesttechnische aard worden door de Werkkamer Asbest voorafgaand aan de vergadering van het CCvD voorbereid en zo mogelijk voorzien van een advies.

Werkveldspecifiek certificatieschema (WSCS):

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Term gebruikt door SZW voor een document waarin enerzijds de normen zijn vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW en anderzijds de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving document

Werkveldspecifieke informatie

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht ‘SC-502’ is door Ascert voorgesteld en door de minister van SZW vastgesteld, zie www.ascert.nl. Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD Asbest, info@ascert.nl.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • Ascert

  • CCvD Asbest

  • WK Asbest

3.3. Risicoanalyse procescertificatie

Het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden wordt in het asbestveiligheidssysteem bij procescertificatie als de centrale gebeurtenis gedefinieerd. Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om maatregelen te nemen. Deze beogen de risico’s m.b.t. het niet naar behoren functioneren van de CKI bij het optreden van de centrale gebeurtenis uit te bannen.

Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf niet het onterecht verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat voorkomen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen.

De onderstaande managementfactoren, opgenomen in de desbetreffende documenten kunnen op zichzelf geen centrale gebeurtenis veroorzaken, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen.

Centrale gebeurtenis

Optredende risico’s

Maatregelen

In SC-502

Management factoren

het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden

Het niet naar behoren functioneren van de CKI

Deskundigheid CKI personeel

4.3.3

SC-502 NEN-EN 45011:1998 (SC-530 par. 5 en SC-540 par. 5)

Onafhankelijkheid CKI

4.3.3

Effectief toezicht op certificaathouders

4.3.7

Afstemming van de interpretaties door CKI’s onderling met finale besluitvorming in het CCvD.

4.3.4

Juiste beslissing m.b.t. resultaten beoordeling

4.3.2

4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Niet van toepassing

4.2. Niet van toepassing

4.3. Procescertificatie

Het resultaat van het verwijderingsproces, is op te vatten als een ‘product’. Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor afgifte van een certificaat vindt plaats op basis van de NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 en de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van aanwijzing (zie 4.5).

4.3.1. Uitbesteding

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 4.4

Aanvullend:

  • a. Sub-sub-contracting is niet toegestaan.

  • b. Niet uitbesteedbaar is de afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing alsmede het verlengen van uitstaande procescertificaten.

  • c. De CKI mag geen werkzaamheden uitbesteden zonder Ascert daarover te informeren.

  • d. De CKI verstrekt Ascert te allen tijde een accurate lijst van onderaannemers.

4.3.2. Certificatieprocedure

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 4.6

Aanvullend:

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het werkveldspecifieke schema. Hierbij dienen te zijn opgenomen:

  • Afhandeling aanvraag initiële certificatie;

  • Aanvragen van een procescertificaat;

  • Beperkte duur toelatingsbeoordeling;

  • Meerdere filialen/vestigingen;

  • Initiële beoordeling;

  • Beoordeling van de documentatie;

  • Beoordeling van de implementatie;

    • B.1 Beoordeling op de vestiging(en) van de kandidaat c.q. het asbestverwijderingsbedrijf;

    • B.2 Beoordeling op projectlocaties;

  • Aanvraag en toestemming voor werkzaamheden op de projectlocatie;

  • Het afronden dan wel afbreken van de initiële beoordeling;

  • Tijdsbesteding initiële beoordeling;

  • Rapportage;

  • Geldigheidsduur, geldigheidscondities van het certificaat;

  • Afgifte, gebruik en intrekking van het certificaat;

  • Afhandeling van klachten en de eventuele verzoek tot herziening daarvan.

4.3.3. Beschikbaarheid personeel

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 4.2.j

Aanvullend: De CKI moet beschikken over minimaal 2 medewerkers in vast dienstverband, ieder voor tenminste 0,8 fte (32 uur/week) voor alle certificatieactiviteiten betreffende asbestinventarisatie en/of asbestverwijdering.

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 5.2

Aanvullend: De CKI dient voor de verificatie van de competenties (kennis, kunde, houding) van het certificatiepersoneel over een specifieke verificatiemethode te beschikken.

Met deze methode dient aan de hand van onderstaande eisen te zijn aangetoond dat het certificatiepersoneel competent is.

Algemene eisen

  • Is in staat zich in woord en geschrift doeltreffend in de Nederlandse taal uit te drukken;

  • Beschikt over communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • Kan objectief en zonder vooroordelen auditen;

  • Kan onafhankelijk en zelfstandig handelen;

  • Is in staat om tijdens audits regelend en besluitvaardig op te treden;

  • Is in staat te oordelen op basis van feiten en de beoordelingscriteria, in plaats van op persoonlijke opvattingen en interpretaties;

  • Is in staat te verantwoorden hoe hij/zij tot zijn/ haar oordeel is gekomen en kan dat schriftelijk vastleggen;

  • Heeft gedegen kennis van SC-530 en SC-540;

  • Bewijs van 5 dagen basis opleiding auditor NEN-EN-ISO/IEC 19011: 2002 of gelijkwaardig;

  • Diploma Asbestdeskundige (SC-570: versie 01, datum 15-11-2011).

Kantoor auditor

  • Zie algemene eisen;

  • Minimaal 10 kantooraudits bij resp. een asbestinventarisatiebureau of asbestverwijderingsbedrijf onder toezicht van een gekwalificeerde kantoorauditor hebben uitgevoerd.

Projectauditor voor asbestinventarisatie

  • Zie algemene eisen;

  • Aantoonbare werkervaring met het uitvoeren en/of begeleiden van 50 asbestinventarisaties;

  • Aantoonbare werkervaring met de beoordeling van minimaal 5 asbestinventarisatierapporten op conformiteit met SC-540;

  • Minimaal 5 projectaudits onder toezicht van een gekwalificeerde projectauditor hebben uitgevoerd; conform SC-540 par. 5.

Projectauditor voor asbestverwijdering

  • Zie algemene eisen;

  • Aantoonbare werkervaring met het uitvoeren en/of begeleiden van 50 asbestverwijderingswerken

  • Bekend met de eisen waaraan een asbestinventarisatierapport conform SC-540 par. 7.17 moet voldoen;

  • Minimaal 5 projectaudits onder toezicht van een gekwalificeerde projectauditor hebben uitgevoerd; conform SC-530 par. 5.

Certificaatbeslisser

  • Zie algemene eisen;

  • Degene die beslist over het verlenen of intrekken van het certificaat dient niet betrokken te zijn als onderzoeker bij het betreffende dossier en onafhankelijk te staan van de beoordeelden;

Overgangsregeling

Degenen bedoeld in 4.3.3., die bij het van kracht worden van de SC-540 respectievelijk SC-530 in de afgelopen periode van drie jaar minimaal 50 beoordelingen heeft uitgevoerd als kantoorauditor en/of projectauditor dan wel beslisser met betrekking tot de certificatie van asbestinventarisatiebedrijven respectievelijk asbestverwijderingsbedrijven worden geacht aan bovenstaande kwalificaties te voldoen.

4.3.4. Aanpassing van het certificatieschema

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 6

Aanvullend: Wijzigingsvoorstellen kunnen door de CKI worden voorgelegd aan het CCvD, dat vervolgens voorstellen zal doen aan het ministerie van SZW tot aanpassing van het certificatieschema.

4.3.5. Aanvraag voor certificatie

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 8

Geen aanvullende eisen.

4.3.6. Evaluatie

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 10.1

Geen aanvullende eisen.

4.3.7. Toezicht

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 13

Aanvullend:

4.3.7.1. Consequentie afwijking voor dochterondernemingen

Indien in een concernsituatie met meerdere zelfstandige ondernemingen, die bij eenzelfde CKI onder procescertificaat staan, van een onderneming het certificaat (on)voorwaardelijk wordt ingetrokken of geschorst zal de CKI alle andere gecertificeerde ondernemingen per direct onderwerpen aan een controle op die onderwerpen waarop een afwijking is geconstateerd die heeft geleid tot de sanctie.

4.3.7.2. Afsluiting afwijking Categorie III binnen drie maanden

Na de constatering van een afwijking Cat III dient de certificaathouder binnen 2 maanden een interne corrigerende maatregel te hebben ingevoerd, waarna de CKI binnen een maand deze maatregel definitief moet hebben beoordeeld.

4.3.7.3. In het bijzonder gaat het er om dat de CKI

  • de controle activiteiten uitvoert m.b.t. de bepalingen in SC-530 par 7.2 en SC-540 par. 7.1.2 met betrekking tot mogelijke belangenverstrengeling.

  • controleert of conform par. 4.3.2 van SC-530 en/of SC-540 er informatie verstrekt wordt door de voormalige CKI van een ex-certificaathouder aan de CKI waar de ex-certificaathouder zich als kandidaat aangemeld heeft.

4.3.8. Licenties, certificaten, keurmerken

NEN-EN-ISO/IEC 45011: 1998 par. 14

4.4. Niet van toepassing

4.5. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

4.5.1. Beroepsintegriteit

De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit, vastgelegd in een gedragscode.

4.5.2. Verplichte gedragscode

Er is een integriteitbeleid, dat in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich door middel van een ondertekende en gedateerde verklaring aantoonbaar aan de gedragscode geconformeerd.

4.5.3. Marktgedrag CKI

De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

4.5.4. Beroepsgeheim

Het personeel van de aangewezen CKI is door middel van een ondertekende en gedateerde verklaring aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

4.5.5. Cki bestuursorgaan

De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

4.5.6. Wa verzekering

De aangewezen CKI dient te beschikken over een adequate WA verzekering.

4.5.7. Meldingsprocedure bij vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid

De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt. Ook staat hierin beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

4.5.8. Informatieplicht aan SZW bij beëindiging activiteiten

Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen. De (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

4.5.9. Zienswijze-, klachten- en bezwaarprocedure

De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb).

4.5.10. Verplichte vertegenwoordiging in CCVD

De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. De CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

4.5.11. Meldplicht intrekken of schorsen certificaten

De CKI zal de certificaathouder van haar besluit met betrekking tot de intrekking of schorsing van het procescertificaat onverwijld, per aangetekend schrijven, informeren en haar besluit publiceren. De CKI zal per direct Ascert over het genomen besluit informeren waarna Ascert dit besluit in het Ascert Register openbaar zal maken ( zie SC-530/SC-540 par. 9.3).

4.5.12. Sanctie- en maatregelenbeleid

De CKI houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeleid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de CKI.

4.5.13. Verplicht Nederlands taalgebruik

Taal van de rapportages en dossiers:

  • De CKI gebruikt uitsluitend de Nederlandse taal.

Taal bij beoordelingen:

Tijdens beoordelingen wordt uitsluitend gecommuniceerd in de Nederlandse taal; hulp van vertalers en tolken is niet toegestaan.

4.5.14. Onafhankelijkheid

  • a) Gecombineerd aandeelhouderschap bij een procescertificatie-instelling en een asbestverwijderingsbedrijf en/of een asbestinventarisatiebureau is niet toegestaan;

  • b) Gecombineerd vervullen van een bestuursfunctie bij een procescertificatie-instelling en een asbestverwijderingsbedrijf en/of een asbestinventarisatiebureau is niet toegestaan.

Ter verificatie van a) en b) dient de volledige groeps-/holdingstructuur, bestuurlijke verhoudingen, eigendomsverhoudingen, personele invulling van de managementstructuur, doel en aard van de onderneming en haar dienstverlening volledig, actueel en schriftelijkte worden gedocumenteerd en voorzien van een ondertekende verklaring en getekend door alle bestuurders van de onderneming (conform KvK).

5. Toezicht op de certificatie-instelling

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn van het Arbobesluit artikelen 1.5b en 1.5c en de Arboregeling artikel 1.1a van toepassing. De CKI’s dient zich te onderwerpen aan het toezicht uitgevoerd door AI/TC en RvA. De RvA doet schaduwonderzoek op dossiers van certificaathouders, controleert de CKI en woont beoordelingen op de kantoorvestiging en projectlocatie bij en heeft hiervoor een specifiek beoordelingsprotocol ( SBP).

5.1. Informatieverstrekking

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Jaarlijkse informatieplicht aan SZW

    zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan de minister van SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (schriftelijke verantwoording wordt naar de AI/TC gezonden).

    In deze schriftelijke verantwoording worden ten minste de onderwerpen behandeld:

    • 1. De door de instelling afgegeven en ingetrokken certificaten;

    • 2. Wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. Wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. Wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. Aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. Structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. Het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. Door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. Tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. Een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid, genoemd in punt 4.5.12.

  • b) Het verplicht meewerken aan (periodieke) controles door RvA

    Dit betekent dat de RvA beschikt over de informatie van de CKI over haar certificaat verstrekking

    De CKI dient mee te werken aan controles conform SC-502 en het vigerende specifieke beoordelingsprotocol (SBP) door de RvA.

  • c) Informatieplicht aan SZW en RvA

    In kader van a) en b) wordt de informatie over het functioneren verstrekt.

  • d) Informatieplicht aan SZW en Ascert

    Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan Ascert, over certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd. De informatie, die per direct aan Ascert wordt verstrekt, dient te bevatten de naam en Ascert-code van de certificaathouder en datum van intrekken met het oog op vermelding daarvan in het certificaatregister van Ascert op haar website.

  • e) Informatieplicht van CKI aan AI /TC

    De CKI verstrekt AI/TC informatie zoals onder a) vermeld.

  • f) Informatieplicht aan SZW

    Aan te tonen aan SZW dat de CKI voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen. In ieder geval worden frequenties, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

    In het bijzonder gaat het om dat de CKI:

    • Conform SC-530/ SC-540 par. 5.2 per certificaathouder tevens de afwijkingen Cat II en III specifiek aangeeft met datum van ingang en datum van opheffen;

    • Informatie te verstrekken aan CKI-persoon in het kader van de informatie uitwisseling CKI-proces-CKI-persoon.

  • g) Voornemen tot beëindiging taken

    SZW en Ascert in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen. Tevens dient zij daarbij aan te geven naar welke, daarvoor in aanmerking komende, CKI’s de certificaathouders willen overgaan.

  • h) Aanvragen aanvullende accreditatie

    SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage XIIIf. behorend bij Artikel 4.28

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV)

Document: SC-501: 2011, versie 02

Onder beheer van:

Stichting Ascert

www.Ascert.nl

Inhoud

1.

Inleiding

241

     

2.

Definities en documenten

241

2.1.

Definities

241

2.2.

Documenten

242

     

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

243

3.1.

Beschrijving document

243

3.2.

Actieve partijen

243

3.3.

Risicoanalyse niveau persoonscertificatie

243

     

4.

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

243

4.1.

Niet van toepassing

243

4.2.

Persoonscertificatie DTA/DAV

243

4.2.1.

Aansluiting bij Centraal College van Deskundigen Asbest

243

4.2.2.

Klachtenregeling

243

4.2.3.

Beschikbaarheid certificatiepersoneel

244

4.2.4.

Ontwikkeling en onderhoud van het schema

244

4.2.5.

Uitbesteding

244

4.2.6.

Eisen te stellen aan certificatiepersoneel

244

4.2.7.

Certificaat

245

4.2.8.

Toezicht

246

4.2.9.

Hercertificatie NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 6.5

246

4.2.10.

Gebruik van certificaten en logo’s NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 6.6

246

4.2.11.

Onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de CKI en haar personeel

246

4.3.

Niet van toepassing

246

4.4.

Niet van toepassing

246

4.5.

Aanwijzingscriteria

246

4.5.1.

Integriteit

246

4.5.2.

Verplichte gedragscode

247

4.5.3.

Marktgedrag CKI

247

4.5.4.

Beroepsgeheim

247

4.5.5.

CKI bestuursorgaan

247

4.5.6.

WA verzekering

247

4.5.7.

Meldingsprocedure bij vermoeden van veiligheid

247

4.5.8.

Informatieplicht aan SZW bij beëindiging activiteiten

247

4.5.9.

Zienswijze-, klachten- en bezwaarschriftprocedure

247

4.5.10.

Verplichte vertegenwoordiging CKI in CCvD

247

4.5.11.

Meldplicht intrekken en schorsen certificaten aan Ascert en andere CKI’s

247

4.5.12.

Sanctie- en maatregelenbeleid

248

4.5.13.

Verplicht Nederlands taalgebruik

248

4.5.14.

Verbod op onderuitbesteding

248

4.5.15.

Onafhankelijkheid CKI

248

4.5.16.

Buitenlandse getuigschriften

248

     

5.

Toezicht op de certificatie-instelling

248

5.1.

Informatieverstrekking

248

     

6.

Maatregelen

249

1. Inleiding

Asbestverwijderen betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor zowel de Deskundig Asbestverwijderaar (DAV) als de Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Het persoonscertificaat wordt onder deze regeling verstrekt door CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit WDA&T. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

2. Definities en documenten

2.1. Definities

Begrip of afkorting:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat:

De (rechts-)persoon die bij de CKI een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

ADK:

Asbestdeskundige.

AI:

Arbeidsinspectie.

AI/TC:

Arbeidsinspectie Team Certificatie.

Beoordeling:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beoordelingsprotocol:

De wijze waarop de beoordeling van een toets door een examinator plaats dient te vinden.

Beslotenheid van de examens:

Medewerkers van de CKI verstrekken geen informatie over de inhoud van de afgenomen examens aan derden, niet betrokken bij de examinering. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de CKI. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

Categorie I, II, III of IV:

Er zijn vier niveaus waarop bij afwijkend gedrag van het certificaathoudend bedrijf de volgende sancties kunnen worden getroffen:

– Categorie I, Onvoorwaardelijk intrekken

– Categorie II, Schorsen

– Categorie III, Voorwaardelijk intrekken met een termijn van 3 maanden

– Categorie IV, Waarschuwen

Deze niveaus zijn nader uitgewerkt in SC-530/SC-540 par. 5.5.2.2)

Ascert:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Voor het werkveld asbest functioneert Stichting Certificatie Asbest (Ascert).

Centraal College van Deskundigen (CCvD):

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door Ascert, dat belanghebbende partijen in de asbestsector de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie (SCE):

Commissie binnen de structuur van Ascert die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in de relevante accreditatienormen.

Certificaathouder:

(Rechts-)Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief hercertificatie.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI):

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CKI-persoon:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van SC-501 voor de verlening van persoonscertificaten op basis van SC-510 en/of SC-520.

CKI-proces:

CKI door de minister van SZW aangewezen op grond van SC-502 voor de verlening van procescertificaten op basis van SC-530 en/of SC-540.

Cesuur:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CH:

Certificaathouder.

Competentie:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

DAV:

Deskundig Asbestverwijderaar.

DIA:

Deskundig inventariseerder asbest.

DTA:

Deskundig toezichthouder asbest.

Eindtermen:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen:

Activiteit die deel uitmaakt van de beoordeling, en dat de bekwaamheid van een kandidaat meet met één of meer middelen, zoals schriftelijk, mondeling, praktisch en door waarneming.

Examencommissie:

Commissie binnen de structuur van de certificatie-instelling onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement:

Bepalingen voor de uitvoering van examens.

Risicoanalyse:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke certificatieschema.

SC-501:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-501: 2011, versie 02.

SC-502:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB). Documentnummer SC-502: 2011, versie 02.

SC-510:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA). Documentnummer SC-510: 2011, versie 02.

SC-520:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Asbestverwijderaar (DAV). Documentnummer SC-520: 2011, versie 02.

SC-530:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestverwijdering. Documentnummer SC-530: 2011, versie 02.

SC-540:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Procescertificaat Asbestinventarisatie. Documentnummer SC-540: 2011, versie 02.

SBP:

Specifiek beoordelingprotocol van RvA voor werkveld asbest.

Toezicht:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren13.

Toezichthouder theorie-examen:

Een toezichthouder theorie-examen draagt zorg voor de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften bij het afnemen van het theorie-examen.

Examinator praktijkexamen:

De examinator praktijkexamen is belast met de vaststelling of, en in welke mate, kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het praktijkexamen. Tevens ziet hij toe op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen bij de afname van het praktijkexamen.

Beoordelaar theorie- en praktijkexamens:

De beoordelaar dient binnen de gestelde termijn de resultaten van de theorie-examens en de resultaten van de praktijkexamens te beoordelen en hier een waardering volgens de methodiek zoals vastgelegd in het werkveldspecifiek certificatieschema aan te verbinden.

Beslisser:

In dienst van de instelling gecontracteerde en geautoriseerde persoon met de bevoegdheid certificatiebeslissingen te nemen met een onafhankelijke positie t.o.v. de kandidaat en de examenresultaten

Persoonscertificatie:

Het doen verkrijgen van een certificaat voor een specifieke competentie van een persoon onderscheiden in drie fasen:

fase 1: het examineren ( theorie en praktijk) van een kandidaat;

fase 2: het beoordelen van de examenresultaten;

fase 3: het beslissen omtrent verlening van het certificaat aan de persoon.

RvA :

Raad voor Accreditatie.

Vakbekwaamheidsgebied:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveldspecifiek certificatieschema (WSCS):

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T):

Term gebruikt door SZW voor een document waarin enerzijds de normen zijn vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW en anderzijds de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WK Asbest:

Werkkamer Asbest. Onderwerpen van asbesttechnische aard worden door de Werkkamer Asbest voorafgaand aan de vergadering van het CCvD voorbereid en zo mogelijk voorzien van een advies.

2.2. Documenten

  • 1. Beroepsprofielen Deskundig Toezichthouder Asbestsloop en Asbestsaneerder. PRC Divisie Bouwcentrum 06 juli 2005 (code S09490-101/WB/JM).

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht SC-501 is door Ascert voorgesteld en door de minister van SZW vastgesteld, zie www.ascert.nl. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies.

Op- en of aanmerkingen op dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD Asbest, p/a Stichting Ascert, info@ascert.nl.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • Ascert;

  • CCvD Asbest;

  • WK Asbest;

  • Ascert Centrale Examencommissie (SCE) (zie SC-210: versie 01, datum 15-09-2011).

3.3. Risicoanalyse niveau persoonscertificatie

Het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden wordt in het asbestveiligheidssysteem bij persoonscertificatie als de centrale gebeurtenis gedefinieerd. Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om maatregelen te nemen. Deze beogen de risico’s m.b.t. het niet naar behoren functioneren van de CKI bij het optreden van de centrale gebeurtenis uit te bannen.

Behalve de maatregelen bestaan er ook de zogenaamde managementfactoren. Deze managementfactoren kunnen op zichzelf niet het onterecht verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat voorkomen, maar beïnvloeden de kwaliteit van de maatregelen.

Centrale gebeurtenis

Optredende risico’s

Maatregelen

In SC-501

Management factoren

Het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden

Het niet naar behoren functioneren van de CKI

Onafhankelijk CKI personeel

4.2.11

SC-501 NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 en IAF-GD24: 2009 Interne kwaliteitscontrole CKI

Deskundig CKI personeel

4.2.6

Onafhankelijke CKI

4.2.11

Effectief toezicht bij afwijking Categorie II door verantwoordelijke certificaathouder

4.2.8.2

Anderstalige certificaathouders

4.5.13

Vertrouwelijkheid examenitems uit itembank

4.2.11

Afstemming van de interpretaties door CKI’s onderling met finale besluitvorming in het CCvD

4.2.4

4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Niet van toepassing

4.2. Persoonscertificatie DTA/DAV

Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor persooncertificatie vindt plaats op basis van de NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 en IAF-GD24: 2009 en de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van aanwijzing.

4.2.1. Aansluiting bij Centraal College van Deskundigen Asbest

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 4.2.3

Aanvullend: De CKI verplicht zich op grond van de overeenkomst met Ascert zich aan te sluiten bij het door Ascert ingestelde CCvD en de daaronder ressorterende Centrale Examencommissie voor DAV /DTA.

4.2.2. Klachtenregeling

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 4.2.6

Aanvullend: Zie SC-510/SC-520 par. 4.6 en 4.7.

4.2.3. Beschikbaarheid certificatiepersoneel

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 4.2.7

Aanvullend: De CKI dient de beoordeling van de resultaten van het theorie- en praktijkexamen en de aansluitende certificatiebeslissing uit te voeren in eigen beheer met personeel in vast dienstverband.

4.2.4. Ontwikkeling en onderhoud van het schema

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 4.3

Aanvullend: Wijzigingsvoorstellen kunnen door de CKI worden voorgelegd aan het CCvD, waarmee Ascert vervolgens voorstellen zal doen aan de minister van SZW tot aanpassing van het certificatieschema. Deze zal vervolgens beoordelen en bepalen of het wijzigingsvoorstel al dan niet ongewijzigd overgenomen wordt.

4.2.5. Uitbesteding

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 4.5

Aanvullend: EenCKI is bevoegd de uitvoering van het examen (zie 4.2.6 fase 1) door anderen te doen verrichten. Hiertoe dient een schriftelijke overeenkomst tot uitbesteding te worden gesloten met Ascert, waarin in ieder geval is opgenomen:

  • dat de CKI verplicht is om examenpakketten van Ascert af te nemen;

  • dat de CKI volledig verantwoordelijk is en blijft voor de resultaten van de uitbesteding;

  • de identificatie gegevens van de onderaannemer (incl. inschrijving Kamer van Koophandel);

  • de bewijsstukken dat de onderaannemer en haar personeel voldoet aan de eisen, gesteld aan de CKI, die voortvloeien uit de aanwijzing door de minister van SZW op grond van SC-501, NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 en IAF-GD24: 2009, de certificatieschema’s SC-510 en SC-520;

  • de wijze van rapportage;

  • het tarief dat van toepassing is, of de wijze waarop de verschuldigde vergoeding wordt berekend;

  • dat sub-sub-contracting niet is toegestaan.

Niet uitbesteedbaar is de afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling (fase 2 )en beslissing (fase 3). De CKI mag geen werkzaamheden uitbesteden zonder Ascert daarover te informeren.

De CKI verstrekt Ascert te allen tijde een accurate lijst van onderaannemers.

4.2.6. Eisen te stellen aan certificatiepersoneel

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 5

Certificatiepersoneel is alle personeel betrokken bij het certificatieproces.

Aanvullend: De CKI moet beschikken over medewerkers met onderstaande kwalificaties, voor de uitvoering van de volgende taken:

  • fase 1: examineren van de kandidaat:

    • theorie-examen door medewerkers in vast dienstverband bij de CKI of de exameninstelling;

    • praktijk examen door examinatoren ingeschreven in Ascert-Register volgens document SC-511: versie 01, datum 15-09-2011.

  • fase 2: beoordelen van de examenresultaten van de kandidaat door medewerkers in vast dienstverband van de CKI. Deze medewerkers zijn niet betrokken bij de afname van de examens.

  • fase 3: beslissen omtrent verlening, en eventueel intrekking, van het certificaat door medewerkers in vast dienstverband van de CKI. Deze medewerkers zijn niet betrokken bij de afname van de examens.

De CKI-persoon dient voor de verificatie van de competenties (kennis, kunde en houding) van onderstaand certificatiepersoneel, voor zover niet reeds elders in een toets opgenomen, over een specifieke verificatiemethode te beschikken. Een dergelijke toets is ten aanzien van de praktijkexaminatoren geregeld via het Reglement beheer Ascert Register Praktijkexaminatoren (SC-511: versie 01, datum 15-11-2011)).

Met de specifieke verificatiemethode dient aan de hand van onderstaande eisen te zijn aangetoond dat onderstaand certificatiepersoneel competent is.

Algemene eisen/tevens eisen toezichthouder theorie examen

  • Is in staat zich in woord en geschrift doeltreffend in de Nederlandse taal uit te drukken;

  • Beschikt over communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • Kan objectief en zonder vooroordelen examineren;

  • Kan onafhankelijk en zelfstandig handelen;

  • Is in staat om tijdens een examen regelend en besluitvaardig op te treden;

  • Heeft gedegen kennis van het examenreglement;

  • Heeft een verklaring getekend van geheimhouding, onafhankelijkheid en beslotenheid van de examens.

Examinator DAV praktijk-examen

  • Voldoet aan alle eisen gesteld aan de Toezichthouder theorie-examen

  • Is in staat te oordelen op basis van feiten en de beoordelingscriteria, in plaats van op persoonlijke opvattingen en interpretaties

  • Is in staat te verantwoorden hoe hij/zij tot zijn/ haar oordeel is gekomen en kan dat schriftelijk vastleggen

  • Heeft gedegen kennis van SC-520;

  • Minimaal twee jaar relevante werkervaring in het vakgebied;

  • Beschikt per 1 augustus 2012 over het Ascert-diploma ADK (SC-570: versie 01, datum 15-11-2011).

Examinator DTA praktijk-examen

  • Voldoet aan alle eisen gesteld aan de Toezichthouder theorie-examen;

  • Is in staat te oordelen op basis van feiten en de beoordelingscriteria, in plaats van op persoonlijke opvattingen en interpretaties;

  • Is in staat te verantwoorden hoe hij/zij tot zijn/ haar oordeel is gekomen en kan dat schriftelijk vastleggen;

  • Heeft gedegen kennis van SC-510;

  • Beschikt aantoonbaar over minimaal twee jaar relevante werkervaring in het vakgebied;

  • Beschikt per 1 augustus 2012 over het Ascert-diploma ADK (SC-570: versie 01, datum 15-11-2011).

Beoordelaar van theorie-examen en praktijkexamen

  • Zie algemene eisen exclusief de eisen om objectief en zonder vooroordelen te kunnen examineren en om het tijdens een examen regelend en besluitvaardig op te kunnen treden;

  • Heeft actuele vakinhoudelijke kennis van en inzicht in de werkzaamheden van de DTA/DAV;

  • Heeft gedegen kennis van respectievelijk SC-510 en SC-520;

  • Moet de examenresultaten en het examenproces kunnen beoordelen.

Certificaatbeslisser

Zie algemene eisen exclusief de eisen om objectief en zonder vooroordelen te kunnen examineren en om het tijdens een examen regelend en besluitvaardig op te kunnen treden;

Degene die beslist over het verlenen of intrekken van het certificaat dient niet betrokken te zijn bij de directe afname en de beoordeling van de resultaten van theorie-examen en praktijkexamen.

4.2.7. Certificaat

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 6.3.3

Aanvullend: Het certificaat dient minimaal de navolgende gegevens te bevatten.

Gegevens van de certificaathouder:

  • Volledige persoonsnaam (*);

  • Burgerservicenummer;

  • Adres en woonplaats (*);

  • Relatie met eisenstellend (werkveld specifiek) document identificatie en versie aanduiding;

  • Ascert-code van de certificaathouder (zie Reglement SC-710: versie 01, datum 15-11-2011).

Gegevens van de CI:

  • Naam (*);

  • Adres en vestigingsplaats (*);

  • KvK-nummer;

  • Logo;

  • Kenmerk van de aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW.

Overige gegevens certificaat:

  • Werkterrein (DTA of DAV)

  • De datum van inwerkingtreding en de datum tot wanneer het certificaat geldig is (*);

  • Tekst: Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de instelling verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema (identificatie-code en versie) (*);

  • Handtekening bevoegd persoon CI;

  • Beeldmerk en logo Ascert (*) met daarin de vermelding respectievelijk SC-510 of SC-520

Met een sterretje (*) gemerkte eisen zullen samen met de pasfoto op het Bankpas formaat moeten staan.

4.2.8. Toezicht

NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 6.4

Aanvullend:

4.2.8.1. Toezicht op klachtenafhandeling CKI

Klachten van derden dienen conform SC-510/SC-520 par. 4.6 afgehandeld te worden.

4.2.8.2. Toezicht op afhandeling van Cat I afwijking van de certificaathouder

Indien er door de CKI-proces bij een asbestverwijderingswerk een feitelijke Cat II afwijking (zie SC-530 par. 5.4.2. en par. 5.5.3) is geconstateerd die is toe te schrijven aan de DTA of DAV zal dit direct en rechtstreeks gemeld worden aan de CKI-persoon. Deze zal onmiddellijk maatregelen treffen conform SC-510/SC-520 par. 6.5.

4.2.9. Hercertificatie NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 6.5

Hercertificatie is geheel overeenkomstig de initiële certificatie.

4.2.10. Gebruik van certificaten en logo’s NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2003 par. 6.6

De CKI is verplicht een overeenkomst te sluiten met de certificaathouder.

4.2.11. Onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de CKI en haar personeel

Het optreden en handelen dient onpartijdig en onafhankelijk te zijn. De CKI en haar personeel mag geen belang hebben bij de uitslag van het examen/verlenen van het persoonscertificaat.

Het personeel dat bij de examinering en certificaatverstrekking betrokken is mag:

  • geen werkzaamheden of andere activiteiten verrichten van welke aard dan ook, in welke hoedanigheid dan ook en ongeacht of er al of niet een vergoeding tegenover staat, in opdracht van het opleidingsinstituut van de kandidaat voor het desbetreffende certificatieschema;

  • niet onder contract zijn van het opleidingsinstituut van de kandidaat of een vanuit de holding van het opleidingsinstituut gerelateerde onderneming;

Het certificatiepersoneel tekent een verklaring waarin geheimhouding en onafhankelijkheid (van opleiders en kandidaten) en de beslotenheid van de examens wordt gegarandeerd.

Mocht blijken dat er toch een relatie, van welke aard dan ook, bestaat tussen de kandidaat en de betreffende medewerker, dient deze dit tijdig aan de certificatie-/exameninstelling te melden. Het is onder geen enkele voorwaarde toegestaan dat de betreffende medewerker deze kandidaat examineert/beoordeelt/besluit tot verlenen certificaat.

4.3. Niet van toepassing

4.4. Niet van toepassing

4.5. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

4.5.1. Integriteit

De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit. Dit dient te worden gedocumenteerd en voorzien te zijn van een ondertekende verklaring voor correcte weergave door alle bestuurders en betrokken werknemers.

4.5.2. Verplichte gedragscode

Er is een integriteitsbeleid, dat in een gedragscode is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar door middel van getekende verklaringen hieraan geconformeerd.

4.5.3. Marktgedrag CKI

De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

4.5.4. Beroepsgeheim

Het personeel van de aangewezen CKI is door middel van getekende verklaringen aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

4.5.5. Cki bestuursorgaan

De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

4.5.6. Wa verzekering

De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering voor risico’s van aansprakelijkheid.

4.5.7. Meldingsprocedure bij vermoeden van veiligheid

De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

4.5.8. Informatieplicht aan SZW bij beëindiging activiteiten

Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

4.5.9. Zienswijze-, klachten- en bezwaarschriftprocedure

De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld:

  • een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb);

  • een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb);

  • een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb).

4.5.10. Verplichte vertegenwoordiging CKI in CCvD

De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het Ascert CKI-overleg en de afspraken uit het overleg daadwerkelijk nakomen.

Ingeval certificaathouders en CKI’s uiteenlopende interpretaties/definities hanteren, dan dienen deze afwijkende interpretaties door de CKI’s te worden voorgelegd aan het CCvD. (zie SC-510 par. 4.9 en SC-520 par. 4.9).

4.5.11. Meldplicht intrekken en schorsen certificaten aan Ascert en andere CKI’s

De CKI zal de certificaathouder van haar besluit met betrekking tot schorsen of intrekken van het certificaat onverwijld, per aangetekend schrijven, informeren. De CKI zal per direct Ascert over het genomen besluit informeren waarna Ascert dit besluit in het Ascert Register openbaar zal maken.

De CKI zal de andere CKI’s van haar besluit met betrekking tot schorsen of intrekken van het certificaat onverwijld informeren.

4.5.12. Sanctie- en maatregelenbeleid

De CKI houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeleid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de CKI.

4.5.13. Verplicht Nederlands taalgebruik

Taal van de rapportages en dossiers:

  • De CKI gebruikt uitsluitend de Nederlandse taal.-

Taal bij examinering:

Tijdens de examinering (theorie en praktijk) wordt uitsluitend gecommuniceerd in de Nederlandse taal;hulp van vertalers en tolken is niet toegestaan.

4.5.14. Verbod op onderuitbesteding

Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

4.5.15. Onafhankelijkheid CKI

  • a) gecombineerd aandeelhouderschap bij een persoonscertificatie-instelling en een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan;

  • b) gecombineerd aandeelhouderschap bij een persoonscertificatie-instelling en een opleidingsinstelling voor het DTA en DAV persoonscertificaat is niet toegestaan;

  • c) gecombineerd vervullen van een bestuursfunctie bij een persoonscertificatie-instelling en een asbestverwijderingsbedrijf is niet toegestaan.

Ter verificatie van a) en b) dient de volledige groeps/holdingstructuur, bestuurlijke verhoudingen, eigendomsverhoudingen, personele invulling van de managementstructuur, doel en aard van de onderneming en haar dienstverlening volledig, actueel en schriftelijk te worden gedocumenteerd en voorzien van een ondertekende verklaring en getekend door alle bestuurders van de onderneming (conform KvK).

4.5.16. Buitenlandse getuigschriften

Een aanvraag tot beoordeling van gelijkwaardigheid van buitenlandse getuigschriften en kwalificaties van vakbekwaamheid wordt uitgevoerd met in achtneming van het bepaalde in Bijlage 0 bij de Arboregeling.

5. Toezicht op de certificatie-instelling

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn van het Arbobesluit artikelen 1.5b en 1.5c en de Arboregeling artikel 1.1a van toepassing. De CKI dient zich te onderwerpen aan het toezicht uitgevoerd door AI/TC en RvA. RvA doet bijwoningen van examens en controleert de CKI en heeft hiervoor een specifiek beoordelingsprotocol (SBP).

5.1. Informatieverstrekking

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Jaarlijkse informatieplicht aan SZW

    Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan de minister van SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de Minister van SZW is aangewezen (schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) gezonden. In deze schriftelijke verantwoording worden ten minste de onderwerpen behandeld:

    • 1. De door de instelling geweigerde, afgegeven, geschorste en ingetrokken certificaten;

    • 2. Wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. Wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. Wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. Aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. Structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. Het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. Door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. Tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. Een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid, genoemd in punt 4.5.12.

  • b) Verplicht mee te werken aan (periodieke) controles door RvA

    Dit betekent dat de RvA beschikt over de informatie van de CKI over haar certificaatverstrekking.

    De CKI dient mee te werken aan controles conform SC-501 en SBP door de RvA.

  • c) Informatieplicht aan SZW

    Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen. Deze informatie dient de rapportage te bevatten van de interne beoordeling op het voldoen aan de aanwijzingsnormen conform SC-501.

  • d) Informatieplicht aan SZW en Ascert (Ascert)

    Terstond informatie te verstrekken aan SZW en Ascert (Ascert) in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd.

  • e) Informatieplicht aan AI/TC

    Informatie te verstrekken aan AI/TC over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders initieel en periodiek beoordeelt.

  • f) Aantonen aan SZW en RvA

    De CKI dient aan te tonen dat zij:

    • De afhandeling van klachten (zie 4.2.8.1) voldoende controleert;

    • De afhandeling van Cat I afwijking (zie 4.2.8.2) voldoende controleert;

    • Informatie te verstrekken over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders initieel en tussentijds naar aanleiding van klachten en meldingen van CKI-proces beoordeelt;

    • Informatie heeft over de frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles.

  • g) Voornemen tot beëindiging taken

    SZW en Ascert in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen. Tevens dient zij daarbij aan te geven naar welke, daarvoor in aanmerking komende, CKI’s de certificaathouders willen overgaan

  • h) Aanvragen aanvullende accreditatie

    SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage XIV. behorende bij artikel 4.32a, derde lid, onderdeel a

Bijlage 241845.png

Lijst met verklarende begrippen bij beslisschema

Belastende situatie in de gebruiksfase

Belastingen die een belangrijke toename in de corrosie veroorzaken en/of die hogere eisen stellen aan de prestaties van het verfsysteem nadat het is aangebracht

Beschermingsmaatregel

Maatregelen ter bescherming van de gezondheid

Bijzondere belastende omstandigheden

Situaties in de gebruikersfase die gelijktijdig een verhoogde kans op corrosie veroorzaken door bij voorbeeld gelijktijdig mechanische en chemische belasting

C1–C5

Corrosiesnelheden gekoppeld aan belastingen met voorbeelden:

 

C1 Verwarmde gebouwen met een schone atmosfeer b.v. kantoren, winkels, scholen, hotels, woningen.

 

C2 Onverwarmde gebouwen waar condensatie kan optreden b.v. depots, sporthallen.

 

C3 Productiehallen met een hoge vochtigheid en enige luchtvervuiling b.v. Voedselverwerkende fabrieken, wasserijen, brouwerijen zuivelindustrie

 

C4 Productiehallen of gebouwen met een permanente belasting of hoge condensatie b.v. chemische fabrieken, zwembaden

 

C5 Gebouwen met bijna permanente condensatie of een hoge vervuiling

Dauwpunt

De temperatuur waaronder het vocht in de lucht zal condenseren op het oppervlak

Derivaten

Afgeleide producten van minerale oliën of combinaties van producten waarin minerale oliën aanwezig zijn

Droge ruimte

Een ruimte waarin de relatie luchtvochtigheid en temperatuur van dien aard is dat van een normale geaccepteerde leefomgeving kan worden gesproken, waarin verblijfomstandigheden voor langere duur zijn geaccepteerd

Enige luchtvervuiling

Een vervuiling welke incidenteel dan wel permanent wordt gekenmerkt door een chemische verontreiniging welke invloed kan uitoefenen op de kwaliteit van het beschermende verfsysteem

Hoge luchtvervuiling

Een vervuiling welke bijna permanent aanwezig is welke gezien de aanwezige chemische stoffen invloed hebben op het verfsysteem en direct negatieve invloed hebben, in corrosieve zin, op een metalen ondergrond

NEN 12944 ( NPR 7452)

Norm die de bescherming van metalen door middel van verfsystemen behandelt. In deze norm vertegenwoordigen de aanduidingen C1 t/m C5 corrosiebelastingscategorieën. Aan deze categorie-indeling zijn nu ook vervangings- en beheersmaatregelen gekoppeld.

Onderdompeling langer dan 5 minuten per 24 uur

Directe blootstelling aan een vloeistof, welke plaats vindt langer dan 5 minuten en die zoor zijn samenstelling directe deformatie van het beschermende verfsysteem veroorzaakt, dan wel omdat de vloeistof door het verfsysteem heen dringt en dan corrosie van de onderliggende metalen ondergrond veroorzaakt

Schone atmosfeer

Een atmosfeer welke zich kenmerkt door zeer weinig of geen verontreiniging en welke gezien wordt als een normale situatie onder normale leefomstandigheden

VOS

Vluchtige organische stof. Volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.62a wordt hieronder verstaan: organische verbindingen en mengsels hiervan, die bij 293,15 K (20°C) een dampspanning hebben van ten minste 0,01 kPa, dan wel een overeenkomstige vluchtigheid bij de specifieke gebruiksomstandigheden. Blootstelling aan VOS kan schadelijk zijn voor de gezondheid. VOS moeten zoveel mogelijk worden vervangen. In gevallen waarin vervanging onmogelijk is, moeten beschermingsmaatregelen worden genomen.

Bijlage XV. behorend bij artikel 4.32f, tweede lid, onder a en vierde lid

Maximale hoeveelheid vluchtige organische stoffen (VOS) in producten toegestaan bij het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen

Groepen

VOS 14 in het gebruiks-/spuitklare mengsel

Spuitenreinigers

850 gr/liter

Oppervlaktereinigers

200 gr/liter

Washprimers

780 gr/liter

Primer surfacer,

540 gr/liter

1 of 2 component

 

Sealer

540 gr/liter

1-laags aflaksysteem

420 gr/liter

en chassiscoating

 

2-laagsaflaksysteem bestaande uit:

420 gr/liter 15

basiskleurlak en blanke lak

 

Speciale producten 16

840 gr/liter

Overige producten 17

150 gr/liter

Bijlage XVI. behorend bij Artikel 6.1, 2e lid

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met: persoonscertificatie op het gebied van Werken onder Overdruk

Document: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD)

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

145

       

2

 

Definities

145

       

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

147

 

3.1

Beschrijving van het document

147

 

3.2

Actieve partijen

147

 

3.3

Risicoanalyse

147

       

4

 

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

147

 

4.1

persoonscertificatie bij werken onder overdruk

147

 

4.2

Aanwijzingscriteria

149

       

5

 

Toezicht op de cki’s

150

       

6

 

Maatregelen

151

1. Inleiding

Werken onder overdruk betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor het werken onder overdruk. Onder werken onder overdruk wordt in overeenstemming met artikel 6.13 van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan: duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk.

Het betreft de volgende in het Arbeidsomstandighedenbesluit genoemde activiteiten:

De certificaten voor deze werkzaamheden worden onder deze regeling verstrekt door CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken moet een CKI hiertoe worden aangewezen door de minister. Dit gebeurt door toetsing aan dit document betreffende aanwijzing en toezicht. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich moeten houden.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen worden gehanteerd. Indien de definities in dit document afwijken van de definities in ISO/IEC 17024, gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beheerstichting (BHST)

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instelling rapporteert aan SZW en betrokken CKI of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een certificerende instelling beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en certificerende instelling.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de certificerende instelling de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

RI&E

:

Systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen met risico's voor de veiligheid en de gezondheid met betrekking tot een activiteit op basis waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.

TRA (taak risico analyse)

:

Systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen met risico's voor de veiligheid en de gezondheid met betrekking tot een specifieke taak op basis waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan de CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Documentnummer: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Documentnummer: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Documentnummer: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving van het document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht op CKI’s belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk wordt aangehaald als WDAT-WOD-P. Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht binnen het werkveld Werken onder druk, is door de minister van SZW vastgesteld. De minister van SZW kan wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ als college van deskundigen van de beheerstichting.

3.3. Risicoanalyse

De volgende risico’s kunnen optreden, indien de CKI in het certificatieproces niet voldoende functioneert:

  • 1) de CKI laat na om een certificaat af te geven of geeft ten onterechte een certificaat af door ontoereikende procedures en documentatie van het certificatieproces;

  • 2) de CKI is niet in staat om openheid te betrachten over toegang tot het certificatieproces, de uitvoering van de beoordeling en de eisen waartegen beoordeeld wordt;

  • 3) de CKI is niet in staat om een adequate en objectieve beoordeling uit te voeren, doordat de CKI geen onpartijdigheid kan betrachten wegens belangenverstrengeling met bijvoorbeeld opleidingsinstellingen, werkgevers en opdrachtgevers;

  • 4) de CKI geeft de kandidaten geen gelijke kansen bij het examen door inbreuken op de onpartijdigheid jegens de kandidaat;

  • 5) de CKI kan zich geen onafhankelijk beeld vormen van de vaardigheden van de kandidaat door onvoldoende afstand tot de opleiding van de kandidaat;

  • 6) de CKI kan zich door middel van het examen geen adequaat beeld vormen van de vaardigheden van de kandidaat door onvoldoende gekwalificeerde examinatoren die niet over adequate kennis, ervaring en attitude beschikken;

  • 7) de CKI maakt inbreuken op vertrouwelijkheid van beoordelingsresultaten of bedrijfsgegevens en persoonsgegevens die tijdens de beoordeling bekend zijn geworden;

  • 8) de CKI is niet ontvankelijk voor klachten met betrekking tot fouten, omissies en onredelijke gedragingen die tijdens het certificatieproces door kandidaten of belanghebbenden ervaren worden;

  • 9) de CKI oordeelt aan de hand van een aanvullende RI&E dat de veiligheid van de kandidaten en de overige betrokkenen tijdens het praktijkexamen door de onvoldoende inzet van eigen personeel of faciliteiten of de passende uitbesteding daarvan bij derden onvoldoende gewaarborgd wordt;

  • 10) de CKI is door onvoldoende kennis van werken onder overdruk en ontoereikende processen in de informatievoorziening niet in staat om gevaarlijke situaties te melden;

  • 11) de CKI levert geen adequate gegevens voor het centraal register , zodat belanghebbenden en toezichthouders de geldigheid niet kunnen nagaan.

De vereisten in dit document ten aanzien van de CKI moeten de bovengenoemde risico’s beperken.

4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Persoonscertificatie bij werken onder overdruk

Het beoordelen en aanwijzen van de CKI’s voor persoonscertificatie vindt plaats op basis van de eisen die aan de certificerende instelling gesteld worden op grond van de aanwijzing (zie paragraaf 4.5 van dit document) en de ISO/IEC 17024 en IAF GD 24 behoudens de volgende aanvullingen en afwijkingen:

4.1.1. Wijziging van het certificatieschema

Onverlet de overige bepalingen van paragraaf 4.2.3 van ISO/IEC 17024 mag de CKI in afwijking van deze paragraaf het certificatieschema niet zelf ontwikkelen of wijzigen. De CKI moet het certificatieschema gebruiken dat door de minister is vastgesteld. De CKI moet een eventueel wijzigingsvoorstel indienen bij de beheerstichting. Het Centraal College van Deskundigen moet een wijzigingsvoorstel beoordelen en kan het bestuur van de beheerstichting adviseren om een wijzigingsvoorstel voor te leggen aan de minister. De minister zal het voorstel beoordelen en bepalen of het wijzigingsvoorstel overgenomen wordt.

4.1.2. Voldoende personeel

De bepalingen van paragraaf 4.2.7 van ISO/IEC 17024 zijn onverkort van toepassing.

4.1.3. Ontwikkeling en onderhoud van het certificatieschema

Onverlet de overige bepalingen van paragraaf 4.3 van ISO/IEC 17024 moet de CKI rekening houden met de procedure voor wijziging van de beoordelingseisen en beoordelingsmethodiek, indien de minister hiervoor bijzondere bepalingen in een werkveldspecifiek certificatieschema heeft vastgesteld.

In aanvulling op paragraaf 4.3.3 van ISO/IEC 17024 moet de CKI bij de communicatie over en toepassing van wijzigingen in een werkveldspecifiek certificatieschema rekeningen houden met de procedure voor vaststelling van wijzigingen overeenkomstig paragraaf 4.2.1 van dit document voor aanwijzing en toezicht.

Op grond van de aanwijzing door de minister en de overeenkomst met de beheerstichting moet de CKI de beoordelingseisen en beoordelingsmethodiek van het werkveldspecifiek certificatieschema toepassen. De beheerstichting heeft de taak om de certificatieschema’s voor de relevante werkvelden te beheren en te onderhouden. De CKI moet de verrichtingen van het door de beheerstichting ingestelde Centraal College van Deskundigen, dat belast is met de werkveldspecifieke certificatieschema’s, volgen en kan hieraan ook inhoudelijk bijdragen.

De CKI moet de uitvoering van de examinering van de kandidaten overeenkomstig paragraaf 4.3.6 van ISO/IEC 17024 zelf evalueren. Indien uit de evaluatie blijkt dat het certificatieschema aanpassingen behoeft, dan moet de CKI hiervoor een met argumenten onderbouwd voorstel aan het Centraal College van Deskundigen doen.

4.1.4. Aan derden uitbestede werkzaamheden

De bepalingen van paragraaf 4.5 van ISO/IEC 17024 zijn onverkort van toepassing.

4.1.5. Kwalificaties van examinatoren

In aanvulling op de bepalingen van paragraaf 5 van ISO/IEC 17024 moet de CKI bij de selectie van examinatoren en de overige betrokkenen bij het examen aan de onderstaande eisen toepassen. De uitwerking van de eisen ten aanzien van het examenpersoneel moeten worden opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten, zoals het kwaliteitshandboek van de certificerende instelling.

A. Deskundigheidseisen aan examinatoren

Bij de selectie van examenpersoneel moet het examenpersoneel aan de hand van een portfolio ten minste worden beoordeeld op de volgende eisen:

  • 1. Algemeen:

    • in staat zijn om adequaat, niet intimiderend en overtuigend te communiceren met de kandidaten en overige betrokkenen bij het examen;

    • in staat zijn om integer, naar eer en geweten en zonder eigenbelang op te treden;

    • in staat zijn om orde te handhaven en waar nodig correctief op te treden;

    • in staat zijn om punctualiteit en nauwkeurigheid te betrachten bij het uitreiken van de opgaven en het innemen en uitwerkingen.

  • 2. Vakinhoudelijk:

    • in staat zijn om de kandidaat deskundig en objectief te beoordelen door een theoretische en praktische training als examinator gevolgd te hebben;

    • beschikken over kennis van het certificatieschema, het examenreglement, de normen voor slagen en afwijzen en de nader gestelde gedragsregels;

    • beschikken over aantoonbare en actuele kennis van het vakgebied van het betreffende onderdeel van het praktijk- of theorie-examen en in het betreffende examenonderdeel zelf met goed gevolg examen hebben afgelegd.

De genoemde eisen ten aanzien van het examenpersoneel gelden volledig voor de examinator die betrokken is bij de beoordeling van het examenwerk en praktijkonderdelen. Voor het toezicht tijdens het theorie-examen mag een medewerker worden ingezet die niet beschikt over de inhoudelijke kennis zoals genoemd in punt 2.

B. Instructie van de overige betrokkenen bij het examen

De CKI moet ervoor zorgen dat de personen die bij het examen optreden als leden van de duikploeg, maar niet zelf kandidaat zijn, voldoende instructie krijgen om de veiligheid en onafhankelijkheid tijdens het examen te borgen. Indien de duikploeg uit meerdere kandidaten bestaat, moet elk van de leden van de duikploeg overeenkomstig worden geïnstrueerd. De CKI moet ervoor zorgen dat aan de briefing een heldere en eenduidige examencase ten grondslag ligt. Indien betrokkenen bij het examen duiken, dienen zij te beschikken over het persoonscertificaat duikarbeid (WSCS-WOD D of WSCS-WOD E). Indien de betrokkenen bij het examen optreden als duikploegleider dan wel deze rol overnemen dienen zij te beschikken over het persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-F of WSCS-WOD-L)

C. Onafhankelijkheid

De examinatoren, de overige betrokkenen bij het examen en het personeel van de CKI moeten jegens de examenkandidaat onafhankelijk en onbevooroordeeld kunnen optreden. De onafhankelijkheid van alle betrokken omvat ten minste dat zij niet persoonlijk betrokken zijn geweest bij de opleiding van de kandidaat en dat zij in relatie tot de werkgever van de kandidaat aantoonbaar over voldoende onafhankelijkheid beschikken om hun optreden tijdens het examen en jegens de kandidaat hierdoor niet te laten beïnvloeden. De CKI moet ervoor zorgen dat de kandidaten tijdens het examen gelijke kansen krijgen en het examen veilig kunnen uitvoeren.

4.1.6. Vermeldingen op het certificaat

In aanvulling op de bepalingen van paragraaf 6.3.3 van ISO/IEC 17024 moet op het certificaat worden vermeld:

  • 1) het inschrijvingsnummer van de CKI in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel behoudens CKI’s die hiertoe niet wettelijk verplicht zijn;

  • 2) het logo van de CKI;

  • 3) het kenmerk van de aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 4) het logo van de beheerstichting.

4.1.7. Toezicht op de certificaathouder

De bepalingen van paragraaf 6.4 van ISO/IEC 17024 zijn onverkort van toepassing, maar de CKI moet rekening houden met bijzondere voorschriften ten aanzien van het toezicht op de certificaathouder, indien de minister hiervoor bijzondere bepalingen in een werkveldspecifiek certificatieschema heeft vastgesteld.

4.1.8. Hercertificatie

Onverlet de overige bepalingen van paragraaf 6.5 van ISO/IEC 17024 moet de CKI rekening houden met bijzondere voorschriften ten aanzien van de hercertificatie, indien de minister hiervoor bijzondere bepalingen in een werkveldspecifiek certificatieschema heeft vastgesteld.

4.1.9. Gebruik van het beeldmerk

In aanvulling op de bepaling van paragraaf 6.6 van ISO/IEC 17024 moet de CKI zich bij het gebruik van een beeldmerk van de beheerstichting houden aan de voorschriften van de overeenkomst tussen de beheerstichting en de CKI.

4.2. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.2.1 De aangewezen CKI en de werknemers die beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.2.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.2.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.2.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten 2aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.2.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.2.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.2.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.2.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.2.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb).

  • 4.2.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland bij het Europese NoBo-overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.2.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s en aan de beheerstichting.

  • 4.2.12 De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de cki.

  • 4.2.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.2.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

5. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie SZW gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.

  • b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden) .

  • c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

  • d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de Beheerstichting in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW verstrekt moet worden).

  • e) Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, of nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • h) hSZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage XVIa. behorend bij Artikel 6.5, 1e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts

Document: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD)

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

153

       

2

 

Definities

153

       

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

155

 

3.1

Algemeen

155

 

3.2

Beschrijving van het schema

155

 

3.3

Actieve partijen

155

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

155

       

4

 

Certificatiereglement

156

 

4.1

Doelstelling

156

 

4.2

Certificatieprocedure

156

 

4.3

Certificatiebeslissing

156

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

156

 

4.5

Geldigheidscondities

156

 

4.6

Klachtenregeling

156

 

4.7

Bezwaarprocedure

158

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

159

 

4.9

Norminterpretatie

159

 

4.10

Aanvraag van het certificaat bij herintreding

159

       

5

 

Examenreglement

159

 

5.1

Algemeen

159

 

5.2

Uitvoering van het examen

159

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

160

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

160

 

5.5

Beheer centrale itembank en examenversies

160

       

6

 

Toezicht

161

 

6.1

Medewerking aan toezicht

161

 

6.2

Frequentie van het toezicht

161

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

161

 

6.4

Verslag van bevindingen

162

 

6.5

Maatregelen

162

 

6.6

Melding aan de Inspectie SZW

163

       

7

 

Onderwerp van de certificatie

163

       

8

 

Entreecriteria

164

       

9

 

Eindtermen

165

       

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

165

 

10.1

Toetstermen

165

 

10.2

Uitslagregel van het examen

169

       

11

 

Hercertificatie

169

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

169

 

11.2

Beoordelingsmethode

169

 

11.3

Cesuur van de beoordeling

171

       

12

 

Certificaat

171

       

13

 

Geldigheidscondities

171

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het gebied van arbeidsgezondheidskundig onderzoek door duikerartsen. Het bestuur van de Stichting werken onder overdruk (SWOD) heeft het schema heeft goedgekeurd. Door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is het schema vastgesteld. Dit schema vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het uitvoeren van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in verband bij werknemers die duikarbeid verrichten. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk. Het betreffende arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt uitgevoerd door duikerartsen. Het persoonscertificaat duikerarts is wettelijk vereist op grond van artikel 6.14a lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Het certificatiesysteem van de certificerende instelling moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de ISO/IEC 17024: 2003.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief borging van de kwaliteit.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Compressiekamer of -tank

:

Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik (operationele)

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Duikklok, gesloten of droge

:

Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.

Duikklok, open of natte

:

Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in geval van nood) geademd kan worden.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Portfolio

:

Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties, onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk stappenplan.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Saturatieduiken

 

Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit cilinders die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Documentnummer: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Documentnummer: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Documentnummer: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van duikerartsen.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt aangeduid als WSCS-WOD-A, Persoonscertificaat duikerarts. Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit schema vervangt eerdere versies.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • aangewezen certificatie-instellingen (CKI’s);

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ als college van deskundigen van de beheerstichting (CCvD WOD).

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:

  • duikarbeid:

    • duikerziekten en effecten op lange termijn;

    • eigenschappen van het ademgas;

  • veiligheid van de arbeidsmiddelen:

    • afhankelijkheid van duikmaterieel;

    • verwonding door het gebruik van handgereedschappen en elektrische, hydraulische en mechanische gereedschappen;

  • veilige inrichting van de duiklocaties:

    • extreme temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;

    • overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;

    • scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;

    • afhankelijkheid van de duikploeg;

    • afstand tot medische assistentie;

  • overige risico’s:

    • blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;

    • fysieke belasting;

    • arbeids- en rusttijden.

De werknemer moet over de geestelijke en lichamelijke geschiktheid beschikken om werk onder overdruk te kunnen verrichten. Deze geschiktheid kan worden vastgesteld in een onderzoek voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden (inkeuring). Door de lichamelijke belasting die werk onder overdruk met zich meebrengt en door verouderingsverschijnselen, kan de geschiktheid mettertijd afnemen. Hierop wordt toegezien door jaarlijks herhaalde onderzoeken (herkeuringen).

De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in water op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn en vereisen door de natuurkundige en lichamelijke verschijnselen in verband met de overdruk een specifieke behandeling. Voor de behandeling van incidenten onder overdruk is een gedegen kennis van de aard van de duikarbeid, duikerziekten en behandeling in compressiefaciliteiten noodzakelijk.

Een meer omvangrijke risicoanalyse is opgenomen in het document Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op de certificerende instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van duikarbeid (WDAT-WOD-P).

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De aanvrager dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag tot (her)certificatie in voor het persoonscertificaat duikerarts (WSCS-WOD-A) bij een CKI. Vervolgens verstrekt de certificerende instelling alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de certificerende instelling die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat is op grond van de risicoanalyse vier jaar. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen en bekendheid met de technieken en de werkzaamheden bij duikarbeid. Gedurende deze periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden en te ontwikkelen. De geldigheidsduur van het certificaat is wettelijk vastgelegd in artikel 6.3a lid 2 van de Arbeidsomstandighedenregeling.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de certificerende instelling worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De certificerende instelling registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan het de beheerstichting. De overeenkomst met de certificerende instelling zal voorschrijven welk digitale formaat de toelevering van gegevens moet hebben, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD WOD moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, certificerende instellingen of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat dient te voldoen aan de gestelde entree-eisen.

De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:

  • 1) opleiding tot duikerarts op grond waarvan de kandidaat eerder gecertificeerd is geweest;

  • 2) historische ervaring als duikerarts blijkend uit een volledig overzicht van de door hem behandelde medische dossiers.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het persoonscertificaat duikerarts (WSCS-WOD-A).

Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikerarts. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificerende instelling en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • praktijkexamen;

  • theorie-examen.

Het examen wordt door de certificerende instelling afgenomen.

5.2. Uitvoering van het examen

De certificerende instelling stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1) Ingangsdatum van het certificaat

  • 2) Entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3) Aanvraagprocedure

  • 4) Bevestiging van deelname en oproep

  • 5) Identificatie van de deelnemers

  • 6) Toelating en afwezigheid

  • 7) Examenduur en wijze van examinering

  • 8) Gedragsregels voor kandidaten

  • 9) Regeling aangepast examen

  • 10) Normen voor slagen en afwijzen

  • 11) Bekendmaking van de uitslag

  • 12) Bewaartermijn

  • 13) Inzagerecht

  • 14) Geldigheidsduur

  • 15) Kansen en herkansen van een examen(onderdeel)

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht voor CKI’s bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).

In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij de beoordeling van het praktijkexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:

  • 1) Is in het bezit van het persoonscertificaat duikerarts in categorie B en ten minste 5 jaar werkervaring op dit niveau.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

De medewerkers van de certificerende instelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de certificerende instelling.

5.4.2. Algemene regels

De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor het theorie-examen zijn:

  • absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;

  • sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;

  • voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;

  • individuele werktafels met stoelen voor de kandidaten die met tussenruimten van ten minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;

  • ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.

De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:

  • een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;

  • voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;

  • voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat, tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.

Het theorie-examen wordt afgenomen in de Nederlandse taal. Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen. Het afnemen van een examen op andere wijze behoeft voorafgaande instemming van het Centraal College van Deskundigen. Op indicatie van de certificerende instelling wordt het examen bij kandidaten met buitenlandse voorkwalificaties afgenomen in de Engelse taal.

De eisen ten aanzien van de faciliteiten voor het praktijkexamen worden nauwkeurig uitgewerkt door de certificerende instelling.

5.5. Beheer centrale itembank en examenversies

Indien de beheerstichting met meerdere certificerende instellingen samenwerkt op onderhavig WSCS, wordt onder verantwoordelijkheid van de beheerstichting een centrale itembank ingericht.

In de centrale itembank worden meerdere versies van de examenopgaven, opdrachten en casus voor het praktijkeindexamen vastgelegd. Het theorie-examen bevat generieke toetsopdrachten en het praktijkeindexamen bevat daarentegen specifieke toetsopdrachten. Het gebruik van de centrale itembank moet ervoor zorgen dat de kandidaten bij verschillende certificerende instellingen gelijkwaardige examens afleggen. De certificerende instellingen moeten medewerken aan de totstandkoming van de centrale itembank.

De beheerstichting stelt nadere regels ten aanzien van de aanvraag voor de aanlevering van examenversies uit de centrale itembank, de samenstelling van versies, de aanlevering op de examenlocatie en het onderhoud van de centrale itembank.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De certificerende instelling is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. Alhoewel de certificerende instelling normaliter geen tussentijds toezicht uitvoert vanwege de beperkte geldigheidsduur van vier jaar, moet de certificerende instelling in bepaalde situaties wel tussentijds toezicht uitvoeren. Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de certificatie-instelling, de nationale accreditatie-instelling en de Inspectie SZW.

In de overeenkomst tussen de certificerende instelling en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1) op verzoek van de certificerende instelling te allen tijde inzage in het overzicht van de behandelde duikmedische dossiers;

  • 2) op verzoek van de certificerende instelling zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 3) binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;

  • 4) toestemming te geven aan de certificerende instelling om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:

  • 1. bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2. naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3. op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.

De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen en bekendheid met de technieken en de werkzaamheden bij duikarbeid. Gedurende de periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden en te ontwikkelen.

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CI inzage in zijn doorlopende jaarlijkse beroepservaring door een jaarlijks overzicht te overleggen van verrichtte her- dan wel inkeuringen en studiepunten. Hierdoor kan de CI de doorlopende beroepservaring met het oog op hercertificatie tijdig bijhouden

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, zoals bedoeld in paragraaf 6.2.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1. aanleiding voor de controle;

  • 2. wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3. wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Inzage in het overzicht van dossiers

Indien de certificerende instelling inzage neemt in het overzicht van dossiers van de certificaathouder, dan wordt ingegaan op de wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens.

6.3.3. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de certificerende instelling de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen met betrekking tot het tijdstip. Het uitvoeringsplan beschrijft verder de locatie en de partij die het materieel, de medische behandelkamer en eventueel de duikploeg ter beschikking stelt en de partij die de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de certificerende instelling. De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.4. Verslag van bevindingen

De certificerende instelling maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4) tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering kunnen worden gecorrigeerd;

  • 5) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 6) eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5.

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het overzicht van dossiers overlegt;

  • 2) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 3) tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 4) tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 5) niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;

  • 6) misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming zoals bedoeld onder punt 3 en 4 heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder punt 1, 2 en 5 of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.

De schorsing als mede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1) niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2) aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 3) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 4) zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;

  • 5) in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, moet dezelfde procedure doorlopen worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie moet de certificerende instelling aangeven en registreren dat na een periode van één jaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling moet voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Inspectie SZW

De certificerende instelling moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft de beoordeling van de lichamelijk en geestelijke geschiktheid van personen die worden belast met het verrichten van duikarbeid. In het werkveld van arbeid onder overdruk wordt onderscheiden:

  • duikarbeid: het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk;

  • caissonarbeid: het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf en transport van en naar die ruimte;

  • overige arbeid onder overdruk: het verrichten van andere arbeid dan duik- of caissonarbeid in een ruimte onder druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk met inbegrip van verblijf in die ruimte.

Voor alle vormen van duikarbeid is het noodzakelijk dat de persoon die met die arbeid belast wordt, in een zodanige lichamelijke en geestelijk toestand verkeert, dat hij in staat is de gevaren, die verbonden zijn aan de door hem te verrichten arbeid, te onderkennen en zo mogelijk te voorkomen of te beperken. Een persoon mag daarom slechts duikarbeid verrichten als uit arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt dat het verrichten van die arbeid op medische gronden toelaatbaar is.

De geschiktheid wordt aangetoond met een bewijs van geschiktheid tot het verrichten van duikarbeid, dat is afgegeven door een duikerarts. Als blijkt dat een persoon slechts in beperkte mate in staat is om bepaalde vormen van duikarbeid te verrichten, dan moet het bewijs van geschiktheid beperkende voorschriften bevatten.

Ten aan zien van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen een initieel onderzoek (inkeuring) en een periodiek onderzoek (herkeuring). De inkeuring moet voorafgaand aan het verrichten van duikarbeid gedaan worden. Bij een herkeuring wordt vervolgens iedere twaalf maanden beoordeeld of de persoon blijft voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden aan zijn lichamelijke en geestelijk toestand.

De herkeuring moet worden uitgevoerd door een duikerarts die in bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid om een herhaling van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die worden belast met het verrichten van duikarbeid uit te voeren (duikerarts A)..

De duikerarts die het initiële arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met het verrichten van duikarbeid uitvoert, dan wel een klinische behandeling na een duikmedisch incident uitvoert, dan wel optreedt als duikmedisch begeleider dan wel als duikmedisch adviseur moet in het bezit zijn van het certificaat duikerarts B. Voor deze werkzaamheden gelden namelijk zwaardere eisen.

Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan:

  • a) de duikerarts die bekwaam is in het uitvoeren van een herhaling van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met het verrichten van arbeid onder overdruk (duikerarts A);

  • b) de duikerarts die bekwaam is in het uitvoeren van het initiële arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk , optreedt als duikmedisch begeleider dan wel als duikmeidsch adviseur dan wel de klinische behandeling na duikmedische incidenten uitvoert (duikerarts B).

8. Entreecriteria

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikerarts, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • 1) hij is ingeschreven als arts voor arbeid en gezondheid in het BIG-register op grond van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg;

  • 2) hij beschikt over een getuigschrift van een theoretische en praktische opleiding van ten minste 25 lesuren en 3 praktijkuren tot duikerarts die periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek uitvoert bij personen die arbeid onder overdruk verrichten.

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid duikerarts B moet de kandidaat bovendien voldoen aan de volgende aanvullende entreecriteria:

  • 1) hij beschikt op grond van het verslag van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek over de geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van duikarbeid;

  • 2) hij voldoet ten minste 2 kalenderjaren aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikerarts met bekwaamheid in het uitvoeren van periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met duikarbeid;

  • 3) hij heeft in de voorgaande 2 kalenderjaren aantoonbaar ten minste 10 duikmedische herhalingskeuringen per jaar uitgevoerd;

  • 4) hij beschikt over een getuigschrift van een theoretische en praktische opleiding van ten minste 60 lesuren (aanvullend op de onder punt 2 genoemde 25 lesuren) tot duikerarts die geschoold is het uitvoeren van initieel arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk en het klinisch behandelen na duikmedische incidenten . In het kader van deze opleiding heeft de kandidaat een praktijkstage gelopen bij een duikerarts in categorie B.

De certificerende instelling heeft tot taak om in samenspraak met een examinator op onderhavig WSCS te bepalen of en in hoeverre een in het buitenland afgeronde opleiding tot duikerarts in Nederland door de medische beroepsvereniging erkend wordt. In het verlengde daarvan kan de certificerende instelling bepalen welke eventuele aanvullingen op het opleidingsniveau van de kandidaat noodzakelijk zijn.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

  • 1. hij heeft uitgebreide kennis op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van duikarbeid;

  • 2. hij heeft basale kennis op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede uitgebreide kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving;

  • 3. hij heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van arbeid onder overdruk;

  • 4. hij heeft uitgebreide kennis van de medische gevolgen van een duikongeval, weet hoe duikincidenten behandeld moeten worden en kan informatie over duikincidenten inventariseren, groeperen naar resultaat en op grond hiervan conclusies trekken;

  • 5. hij heeft kennis van het praktische verloop van het verrichten van duikarbeid;

  • 6. hij heeft kennis van het praktische verloop van een behandeling in een compressiefaciliteit.

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid duikerarts B voldoet de kandidaat bovendien de volgende aanvullende eindtermen:

  • 7. hij heeft expertise op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van duikarbeid;

  • 8. hij heeft expertise op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede relevante standaarden en wet- en regelgeving;

  • 9. hij heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk;

  • 10. hij heeft expertise op het gebied van oorzaken en behandeling van duikongevallen en duikincidenten alsmede de revalidatie na een duikongeval;

  • 11. hij heeft uitgebreide kennis van de ontwikkelingen in nationaal en internationaal duikmedisch onderzoek;

  • 12. hij beschikt over praktische ervaring in het ter plaatse verlenen van medische hulp bij duikongevallen;

  • 13. hij heeft praktische ervaring in de behandeling van duikongevallen in de compressiekamer en heeft uitgebreide kennis van de complicaties die kunnen optreden bij een hyperbare behandeling alsmede van revalidatie na duikongevallen.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over basale kennis, uitgebreide kennis en expertise. Deze drie indicaties van het kennisniveau zijn ontleend aan de ‘Diving Industry Personnel Competence Standards’, die zijn uitgegeven door het European Diving Technology Committee in maart 2003. In dit certificatieschema worden de kennisniveaus als volgt geïnterpreteerd:

   

Elementair of basaal:

de kandidaat kent de kernbegrippen en elementaire logica van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met de redenen en gevolgen van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

expertise

de kandidaat kent de achterliggende theorie op dit kennisgebied en kan op dit gebied zelfstandig zijn kennis vergroten, waardoor hij een rolmodel vormt en zijn kennis aan anderen kan overdragen

10.1. Toetstermen

De certificerende instelling draagt er zorg voor dat de toetstermen minimaal blijven voldoen aan de vigerende EDTC regeling. De certificerende instelling hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt getoetst aan de volgende toetscriteria:

1. De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van duikarbeid

1.1

Uitgebreide kennis van hyperbare fysica, waaronder ten minste kennis van gaswetten, stromingsleer, bellenmodellen, weefseltheorieën en M-waarden

1.2

Uitgebreide kennis van duikmedische fysiologie en de gevolgen van overdruk en onderdompeling in een vloeistof voor de longfunctie, het gehoor- en evenwichtsorgaan en de warmteregulatie

1.3

Uitgebreide kennis van hyperbare pathofysiologie, waaronder ten minste de duikreflex, het blackout-mechanisme inclusief apneu, psychologie, arbeid en uithoudingsvermogen onder water, de theorieën over decompressie en het ontstaan van gasbellen

1.4

Uitgebreide kennis van hyperbare pathologie, waaronder acute aandoeningen (barotraumata,decompressieziekte) en chronische aandoeningen (lange termijn effecten)

1.5

Elementaire kennis van de werking van medicamenten onder overdruk

1.6

Uitgebreide kennis van zuurstofintoxicatie, effecten van hypoxie, intoxicatie met CO2 en CO en effecten van inerte gassen, zoals narcose en high pressure nervous syndrome (HPNS)

1.7

Basale kennis van verdrinking, de invloed van hypothermie en ongevallen onder water

2. De kandidaat beschikt over basale kennis op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede uitgebreide kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving

2.1

Basale kennis van operationele duikprocedures

2.2

Basale kennis van duik- en caissonmaterieel

2.3

Basale kennis van duiktabellen

2.4

Basale kennis van veiligheidsplanning en -monitoring tijdens de duikoperatie

2.5

Uitgebreide kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving

3. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van arbeid onder overdruk

3.1

Expertise op het gebied van medische criteria en contra-indicaties voor fysieke en geestelijke geschiktheid

3.2

Expertise op het gebied van diagnostisch onderzoek bij de duiker

3.3

Expertise op het gebied van nationale en internationale standaarden en wet- en regelgeving ten aanzien van de duikmedische keuring

4. De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis van de medische gevolgen van een duikongeval alsmede basale kennis van de behandeling van duikongevallen en duikincidenten

4.1

Basale kennis van de oorzaken en gevolgen van duikongevallen en incidenten tijdens het verrichten van arbeid onder overdruk

4.2

Basale kennis van de behandeling van duikongevallen

4.3

Basale kennis van revalidatie na een duikongeval en het toepassen van criteria om de duiker fit te verklaren voor zijn werkzaamheden

5. De kandidaat is bekend met het praktische verloop van het verrichten van duikarbeid

5.1

Elementaire kennis van duikarbeid

6. De kandidaat is bekend met het praktische verloop van een behandeling in een compressiefaciliteit

6.1

Elementaire kennis van de behandeling van een duikongeval in een compressiefaciliteit

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van de duikerarts B toetst de certificerende instelling bovendien aan de volgende aanvullende toetscriteria:

7. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van arbeid onder overdruk alsmede duikongevallen

7.1

Expertise op alle kennisgebieden die genoemd zijn onder punt 1 van de eindtermen

7.2

Expertise op het gebied van de toepassing van hyperbare zuurstof en de hierbij behorende behandelingstabellen

8. De kandidaat heeft expertise op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede relevante standaarden en wet- en regelgeving

8.1

Uitgebreide kennis van operationele duikprocedures

8.2

Expertise op alle overige kennisgebieden die genoemd zijn onder punt 2 van de eindtermen

9. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk

9.1

Expertise op het gebied van medische criteria en contra-indicaties voor fysieke en geestelijke geschiktheid

9.2

Praktijkervaring waarbij de kandidaat onder toezicht van een gecertificeerde duikerarts B bij ten minste 5 patiënten een inkeuring uitvoert.

10. De kandidaat heeft expertise op het gebied van oorzaken en behandeling van duikongevallen en duikincidenten alsmede de revalidatie na een duikongeval

10.1

Expertise op alle kennisgebieden die genoemd zijn onder punt 3, 4, 5 en 6 van de eindtermen

11. De kandidaat is bekend met de ontwikkelingen in nationaal en internationaal duikmedisch onderzoek

11.1

Deelname aan minimaal 2 congressen of het minimaal verzorgen van 2 publicatiesof een combinatie van minimaal 1 congres en minimaal 1 publicatie

12. De kandidaat beschikt over praktische ervaring in het ter plaatse verlenen van medische hulp bij duikongevallen

12.1

Door fysieke aanwezigheid of telefonische bereikbaarheid opgetreden zijn als duikerarts bij ten minste 5 werksituaties waarbij sprake is van duikarbeid en waarbij aantoonbaar rekening is gehouden met ongevalscenario’s in en rondom de compressietank of hyperbare behandelkamer

13. De kandidaat beschikt over praktische ervaring in de behandeling van duikongevallen en revalidatie na duikongevallen

13.1

Betrokken zijn geweest bij de behandeling ten minste 5 klinische gevallen van duikongevallen, waarbij de aard van de aandoeningen wordt bepaald door het actuele aanbod van patiënten bij de instelling waar de kandidaat zijn ervaring opdoet

Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een schriftelijk examen, een praktijkexamen en een verrichtingenboekje. Het schriftelijk examen duurt maximaal 1,5 uur. Aan de hand van iedere examenopgave wordt de kennis van de kandidaat ten aanzien van elk van de toetstermen getoetst. De kandidaat kan maximaal 200 punten volgens de onderstaande tabel behalen.

Weging van de toetstermen duikerarts A:

 

Toetsterm

Punten

1

Fysiologie en pathologie

 

1.1

Hyperbare fysica

10

1.2

Duikmedische fysiologie

10

1.3

Hyperbare pathofysiologie

10

1.4

Hyperbare pathologie

10

1.5

Werking van medicamenten onder overdruk

10

1.6

Zuurstofintoxicatie en effecten van inerte gassen

10

1.7

Verdrinking

10

2

Duiktechnologie, veiligheid en wet- en regelgeving

 

2.1

Operationele duikprocedures

5

2.2

Duik- en caissonmaterieel (standaard)

5

2.3

Samenstelling van duiktabellen

5

2.4

Veiligheidsplanning en -monitoring tijdens de duikoperatie

5

2.5

Relevante standaarden, arboregels en wet- en regelgeving met betrekking tot duikarbeid

20

3

Beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid

 

3.1

Contra-indicaties voor arbeid onder overdruk

30

3.2

Preventief diagnostisch onderzoek

30

3.3

Standaarden en wet- en regelgeving ten aanzien van de duikmedische keuring

15

4

Duikongevallen en duikincidenten

 

4.1

Monitoren van duikongevallen en incidenten, diagnostiseren en opstellen van een behandelplan

5

4.2

Behandeling van duikslachtoffers

5

4.3

Revalidatie na een duikongeval

5

 

Totaal

200

De toetstermen 5.1 en 6.1 worden getoetst door controle van het verrichtingenboekje van de kandidaat. Het verrichtingenboekje moet worden afgetekend door de duikploegleider in het geval van bijgewoonde duikwerkzaamheden en door een duikerarts in categorie B in geval van een demonstratie in een compressiefaciliteit. De verrichtingen ten behoeve van de toetstermen 5.1 en 6.1 omvatten gezamenlijk ten minste 3 praktijkuren van de kandidaat. De kandidaat kan met het verrichtingenboekje 50 punten per toetsterm, dus in totaal 100 punten behalen.

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van de initiële duikmedische keuring en het uitvoeren van een klinische behandeling na een duikmedisch incident moet een specifiek examen worden afgelegd. Het examen bestaat uit een schriftelijk en mondeling gedeelte. Het schriftelijk examen duurt maximaal 1,5 uur en bestaat uit 5 hoofdonderdelen waarvoor in totaal 150 punten behaald kunnen worden volgens onderstaande tabel.

Aanvullende weging van de toetstermen duikerarts B:

 

Toetsterm

Punten

7

Fysiologie en pathologie

 

7.1

Hyperbare fysica, duikmedische fysiologie, hyperbare pathofysiologie, hyperbare pathologie en werking van medicamenten onder overdruk

40

7.2

Toepassing van hyperbare zuurstof en de hierbij behorende behandelingstabellen

10

8

Duiktechnologie, veiligheid en wet- en regelgeving

 

8.1

Operationele duikprocedures

10

8.2

Duik- en caissonmaterieel, duiktabellen, relevante standaarden en wet- en regelgeving en veiligheidsplanning en -monitoring tijdens de duikoperatie

40

9

Inkeuring

 

9.1

Expertise op het gebied van medische criteria en contra-indicaties voor fysieke en geestelijke geschiktheid

25

10

Voorkoming en behandeling van duikongevallen en duikincidenten

 

10.1

Beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid, oorzaken en gevolgen van duikongevallen en incidenten, behandeling van duikongevallen

25

 

Totaal

150

Het mondelinge gedeelte van het examen bestaat uit de beoordeling van de wijze waarop de kandidaat zich op de hoogte houdt van ontwikkelingen op het vakgebied en zijn praktijkervaring op de duiklocatie en in een klinische omgeving. Het mondelinge examen duurt maximaal 1,5 uur. De onderwerpen worden weergegeven door de toetstermen 11, 12 en 13. De bespreking van de verrichtingenboekje maakt deel uit van het mondeling examen. De kandidaat moet de bestudeerde cases in de samenhang van de theorie van de toetstermen 7, 8, 9 en 10 kunnen plaatsen. De supervisie en eindbeoordeling is in handen van een gecertificeerde duikerarts in categorie B, die bovendien buiten de examinering geen functionele relatie met de kandidaat heeft.

Toetsterm 9.2 wordt getoetst door een praktijkexamen dat bestaat uit minimaal 10 praktijkuren waarbij de kandidaat onder toezicht van een gecertificeerde duikerarts bij ten minste 5 patiënten een inkeuring uitvoert. De supervisie en eindbeoordeling is in handen van een gecertificeerde duikerarts in categorie B, die bovendien buiten het praktijkexamen geen functionele relatie met de kandidaat heeft. De kandidaat kan met het praktijkexamen maximaal 100 punten behalen.

Toetsterm 11 wordt getoetst op grond van behaalde studiepunten. Iedere deelname aan een congres of publicatie levert per publicatie, per dag of gedeelte daarvan 15 studiepunt op. Het behalen van het studiepunt wordt door de kandidaat aangetoond door de publicatie, een bewijs van aanwezigheid of een verslag van de gebeurtenis die wordt opgevoerd. De kandidaat moet in het jaar voorafgaand aan de certificatie 30 studiepunten hebben behaald. Als de kandidaat 4 of meer gebeurtenissen opvoert is het maximale aantal punten 50. Toetstermen 12 en 13 worden getoetst door controle van het verrichtingenboekje. Het verrichtingenboekje moet zijn afgetekend door een leidinggevende in het geval werksituaties onder overdruk. In het geval van bijgewoonde klinische behandelingen van duikincidenten moet het verrichtingenboekje zijn afgetekend door een duikerarts in categorie B. Op grond van het verrichtingenboekje kunnen maximaal 100 punten worden behaald. De praktijkervaring die wordt getoetst in het kader van toetsterm 9.2, 12.1 en 13.1 omvatten gezamenlijk ten minste 10 praktijkuren van de kandidaat.

10.2. Uitslagregel van het examen

De uitslagregel van het examen wordt geregeld in de centrale itembank en in het uitvoeringsbesluit van de CKI.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikerarts gelden de volgende toetstermen:

1. De kandidaat beschikt over toegepaste kennis op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van arbeid onder overdruk

1.1

Herkennen van hyperbare pathologie, waaronder acute aandoeningen (barotraumata,decompressieziekte) en chronische aandoeningen (lange termijn effecten)

2. De kandidaat beschikt over actuele kennis op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede uitgebreide kennis van geldende standaarden en wet- en regelgeving

2.1

Basale kennis van ontwikkelingen in de veiligheidsaspecten van operationele duikprocedures en het gebruik van duik- en caissonmaterieel

2.1

Actuele kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving

3. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van arbeid onder overdruk

3.1

Actuele kennis op het gebied van nationale en internationale standaarden en wet- en regelgeving ten aanzien van de duikmedische keuring

3.2

Praktijkervaring met het uitvoeren van minimaal 10 periodieke duikmedische keuringen (herkeuringen) per jaar in de voorgaande 2 jaren

4. De kandidaat beschikt over actuele kennis van de oorzaken van recente duikongevallen en duikincidenten alsmede de behandeling van de medische gevolgen

4.1

Actuele kennis van de oorzaken en gevolgen van recente duikongevallen en incidenten tijdens het verrichten van arbeid onder overdruk

4.2

Ervaring of uitgebreide kennis op het gebied van revalidatie na een duikongeval en het opnieuw vervolgen van de werkzaamheden door de duikarbeider

Om bij hercertficatie opnieuw de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van het initiële arbeidsgezondheidskundige onderzoek te verkrijgen, moet de kandidaat bovendien voldoen aan de volgende toetstermen:

5. De kandidaat is actief als expert op het gebied van hyperbare geneeskunde inclusief de behandeling van duikongevallen en revalidatie na een duikongeval

5.1

Geestelijke en lichamelijke geschiktheid om arbeid onder overdruk te verrichten

5.2

Doorlopende werkzaamheid in een instelling met een specialisatie op het gebied van arbeid onder overdruk of praktijkervaring met het uitvoeren van minimaal 10 initiële duikmedische keuringen (inkeuringen) per jaar in de voorgaande 2 jaren

6. De kandidaat is op de hoogte van ontwikkelingen op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede relevante standaarden en wet- en regelgeving

6.1

Uitgebreide kennis van ontwikkelingen in de veiligheidsaspecten van operationele duikprocedures en het gebruik van duik- en caissonmaterieel

6.2

Actuele kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving

7. De kandidaat is bekend met de ontwikkelingen in nationaal en internationaal duikmedisch onderzoek

7.1

Deelname aan congressen of verzorgen van publicaties

7.2

Verzorgen van cursussen als instructeur, docent of opleider

11.2. Beoordelingsmethode

11.2.1. Hercertificatie

De hercertificatie wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek en het aantonen van studiepunten. Het documentenonderzoek ten aanzien de praktijkervaring levert de kandidaat per opgevoerde keuring 5 punten, doch gezamenlijk maximaal 100 punten op en bestaat uit:

  • waarheidsgetrouw overzicht van uitslagen en eventueel opgelegde beperkingen ten aanzien van alle door de kandidaat uitgevoerde herhalingskeuringen, die aan de hand van de tevens vermelde keuringsdata op individuele dossiers herleidbaar zijn.

De kandidaat moet aantonen dat hij op de hoogte blijft van nieuwe ontwikkelingen op zijn vakgebied en dat hij zijn vakkennis voortdurend uitbreidt. Hij doet dit door publicaties, deelname aan cursussen, seminars en congressen. Iedere deelname aan een congres, publicatie of dag waarop op het vakgebied geaccrediteerd onderwijs is gegeven levert 15 studiepunt op. Het behalen van het studiepunt wordt door de kandidaat aangetoond door de publicatie of een verslag van de gebeurtenis die wordt opgevoerd. De kandidaat moet in de 2 kalenderjaren voorafgaand aan de certificatie 30 studiepunten hebben behaald. Als de kandidaat 4 of meer gebeurtenissen opvoert is het maximale aantal punten 50.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten aan te vullen of te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven. De certificerende instelling kan de kandidaat uitnodigen voor een toelichtend gesprek. De certificerende instelling moet met ten minste 30% van de kandidaten een toelichtend gesprek voeren en iedere kandidaat moet minstens eens in de twaalf jaar een toelichtend gesprek gevoerd hebben.

Het toelichtende gesprek vindt plaats nadat de kandidaat de bewijzen voor het documentenonderzoek en de studiepunten heeft aangetoond. In het toelichtende gesprek wordt het overzicht van de uitgevoerde duikmedische keuringen doorgenomen en in verband gebracht met de toetstermen 1 tot en met 4. De toetstermen 1.1 en 4.1 nemen hierbij de voornaamste positie in. Het toelichtende gesprek duurt maximaal 1,5 uur en levert de kandidaat maximaal 150 punten op volgende verdeling:

 

Toetsterm

Punten

1

Fysiologie en pathologie

 

1.1

Acute en chronische aandoeningen

40

2

Duiktechnologie, veiligheid en wet- en regelgeving

 

2.1

Operationele duikprocedures en duik- en caissonmaterieel

10

2.2

Relevante standaarden en wet- en regelgeving

10

3

Beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid

 

3.1

Actuele kennis

40

4

Duikongevallen en duikincidenten

 

4.1

Oorzaken en gevolgen van duikongevallen en incidenten

40

4.3

Behandeling en revalidatie na een duikongeval

10

 

Totaal

150

11.2.2. Hercertificatie met aantekening

De hercertificatie met de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van het duikerarts B wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek bestaande uit:

  • 1) bewijs van geestelijke en lichamelijke geschiktheid voor het verrichten van arbeid onder overdruk;

  • 2) verklaring van een verbintenis met een instelling met een specialisatie op het gebied van arbeid onder overdruk;

  • 3) publicaties, bewijzen van deelname aan congressen of verklaringen dat de kandidaat is opgetreden als instructeur, docent of opleider.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten aan te vullen of te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven. De certificerende instelling kan de kandidaat uitnodigen voor een toelichtend gesprek. De certificerende instelling moet met ten minste 30% van de kandidaten een toelichtend gesprek voeren en iedere kandidaat moet minstens eens in de twaalf jaar een toelichtend gesprek gevoerd hebben.

Om de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van het initiële arbeidsgezondheidskundige onderzoek opnieuw te verkrijgen, moet de kandidaat reeds in het bezit zijn van een geldig certificaat duikerarts met diezelfde aantekening.

11.3. Cesuur van de beoordeling

De cesuur van de beoordeling wordt nader vastgelegd in de centrale itembank en in het uitvoeringsbesluit van de CKI.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1) naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2) eenduidig certificaatnummer;

  • 3) naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van de CKI;

  • 4) naam en logo Stichting Werken onder Overdruk;

  • 5) kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW

  • 6) referentie naar het normdocument WSCS-WOD-A persoonscertificaat duikerarts

  • 7) geldigheidscondities en categorie van het certificaat, zijnde periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (herkeuring) of initieel arbeidsgezondheidskundig onderzoek (inkeuring, klinische behandeling duikmedische incidenten);

  • 8) ingangsdatum en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de certificerende instelling verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-A Persoonscertificaat duikerarts en dientengevolge als duikerarts vakbekwaam is in het uitvoeren van het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die duikarbeid verrichten.

Hieraan wordt in de gevallen van certificatie met aantekening de tekst toegevoegd dat de bekwaamheid mede betreft het initiële arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met duikarbeid.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • 1) De duikerarts blijft voldoen aan de gestelde entreecriteria en de daarin gestelde opname in de registers voor bedrijfsartsen;

  • 2) De duikerarts blijft aantoonbaar werkzaam op het niveau en specialisatiegebied waarvoor het certificaat is afgegeven;

  • 3) De duikerarts met de aantekening voor het initiële arbeidsgezondheidskundige onderzoek blijft verbonden aan een instelling met een specialisatie op het gebied van arbeid onder overdruk.

Het certificaat kan worden geschorst wanneer de certificaathouder geen relevante werkervaring kan aantonen.

Bijlage XVIb. behorend bij Artikel 6.5, 2e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider

Document: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD)

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

173

       

2

 

Definities

173

       

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

175

 

3.1

Algemeen

175

 

3.2

Beschrijving van het schema

175

 

3.3

Actieve partijen

175

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

175

       

4

 

Certificatiereglement

176

 

4.1

Doelstelling

176

 

4.2

Certificatieprocedure

176

 

4.3

Certificatiebeslissing

176

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

176

 

4.5

Geldigheidscondities

176

 

4.6

Klachtenregeling

177

 

4.7

Bezwaarprocedure

178

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

179

 

4.9

Norminterpretatie

179

 

4.10

Aanvraag van het certificaat bij herintreding

179

       

5

 

Examenreglement

179

 

5.1

Algemeen

179

 

5.2

Uitvoering van het examen

180

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

180

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

180

 

5.5

Beheer centrale itembank en examenversies

181

       

6

 

Toezicht

181

 

6.1

Medewerking aan toezicht

181

 

6.2

Frequentie van het toezicht

182

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

182

 

6.4

Verslag van bevindingen

182

 

6.5

Maatregelen

183

 

6.6

Melding aan de Inspectie SZW

184

       

7

 

Onderwerp van de certificatie

184

       

8

 

Entreecriteria

184

 

8.1

Duikploegleider

184

       

9

 

Eindtermen

185

 

9.1

Algemeen

185

 

9.2

Duikploegleider

185

       

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

185

 

10.1

Toetstermen

185

 

10.2

Beoordelingsmethode

186

 

10.3

Cesuur van het examen

188

       

11

 

Hercertificatie

188

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

188

 

11.2

Beoordelingsmethode

189

 

11.3

Uitslagregel van de beoordeling

189

       

12

 

Certificaat

189

       

13

 

Geldigheidscondities

189

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het gebied van het leidinggeven aan een duikploeg. Het bestuur van de Stichting werken onder overdruk (SWOD) heeft het schema goedgekeurd. Dit schema is vastgesteld door het Ministerie van Sociale Zaken en vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het optreden als duikploegleider. Het certificaat duikploegleider is wettelijk vereist op grond van artikel 6.16 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De duikploegleider geeft leiding aan een duikploeg waarin door ten minste één persoon duikarbeid wordt verricht. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Het certificatiesysteem van de CKI moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit WDAT-WOD-P.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Indien de definities in dit document afwijken van de definities in ISO/IEC 17024 en mandatory documents, gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief borging van de kwaliteit.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Compressiekamer of -tank

:

Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik (operationele)

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Duikklok, gesloten of droge

:

Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.

Duikklok, open of natte

:

Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in geval van nood) geademd kan worden.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Portfolio

:

Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties, onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk stappenplan.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Saturatieduiken

 

Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit cilinders die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Documentnummer: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Documentnummer: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Documentnummer: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van personen die leiding geven aan een duikploeg.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt voluit aangehaald als persoonscertificaat duikploegleider. De verkorte aanduiding is WSCS-WOD-L.

Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • aangewezen certificatie-instellingen;

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ als college van deskundigen van de beheerstichting (CCvD WOD).

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:

  • duikarbeid:

    • duikerziekten en effecten op lange termijn;

    • eigenschappen van het ademgas;

  • veiligheid van de arbeidsmiddelen:

    • afhankelijkheid van duikmaterieel;

    • verwonding door het gebruik van handgereedschappen en elektrische, hydraulische en mechanische gereedschappen;

  • veilige inrichting van de duiklocaties:

    • lage temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;

    • overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;

    • scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;

    • afhankelijkheid van de duikploeg;

    • afstand tot medische assistentie;

  • overige risico’s:

    • blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;

    • fysieke belasting;

    • arbeids- en rusttijden.

De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in een vloeistof op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van voorschriften en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste factoren ter voorkoming van incidenten te zijn.

Deze incidenten kunnen worden voorkomen door:

  • naleving van wet- en regelgeving;

  • elementaire kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;

  • uitgebreide kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het functioneren van de duikploeg;

  • effectief leiderschap in de duikploeg, waaronder leidinggeven in crisissituaties.

Het is voor de veiligheid en gezondheid van de duiker van belang dat de arbeids- en rusttijden worden nageleefd en dat onder alle omstandigheden effectief leiding wordt gegeven aan de duikploeg. De duikploegleider ziet toe op het naleven van de verantwoordelijkheid van de duiker dat hij psychisch en fysiek gereed is voor de werkzaamheden. De duikploegleider ziet toe op de geldigheid van de certificaten van de duikploeg. De duiker is verantwoordelijk dat hij psychisch en fysiek gereed is voor de werkzaamheden. Indien de (reserve)duiker twijfels heeft over zijn gereedheid dan wel zeker weet dat hij niet gereed is voor duikwerkzaamheden moet hij dit terstond melden aan de duikploegleider. De persoon die duikarbeid verricht, is daarnaast afhankelijk van materieel en van de andere leden van de duikploeg. De duikploegleider ziet erop toe dat de duikploeg en het duikmaterieel goed worden ingezet.

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, toelating, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag in voor (her)certificatie voor het persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-L) bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat is op grond van de risicoanalyse vier jaar. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in het leidinggeven, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Gedurende de periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de CKI worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6.. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de CKI zal voorschrijven in welk digitaal formaat de toelevering van gegevens moet plaats vinden, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat dient in elk geval te voldoen aan de gestelde entree-eisen.

De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:

  • 1) opleiding tot duikploegleider op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd bevonden;

  • 2) historische ervaring als duikploegleider blijkend uit een volledig en correct geadministreerd duikploegleiderlogboek.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het Persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-L). Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikploegleider. Het examen wordt door de CKI afgenomen.

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • portfoliobeoordeling;

  • theorie-examen;

  • praktijkexamen.

5.2. Uitvoering van het examen

De CKI stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1) Ingangsdatum van het certificaat

  • 2) Entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3) Aanvraagprocedure

  • 4) Bevestiging van deelname en oproep

  • 5) Identificatie van de deelnemers

  • 6) Toelating en afwezigheid

  • 7) Examenduur en wijze van examinering

  • 8) Gedragsregels voor kandidaten

  • 9) Regeling aangepast examen

  • 10) Normen voor slagen en afwijzen

  • 11) Bekendmaking van de uitslag

  • 12) Bewaartermijn

  • 13) Inzagerecht

  • 14) Geldigheidsduur

  • 15) Kansen en herkansen van een examen(onderdeel)

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht voor CKI’s bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).

In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij het praktijkexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:

  • 1) Is in staat duikprocedures en veiligheidsmaatregelen nauwkeurig uit te voeren;

  • 2) heeft kennis van het verrichten van noodprocedures en het verlenen van assistentie bij calamiteiten;

  • 3) is in staat kandidaten te instrueren, te begeleiden in een zelfstandige uitvoering van de werkzaamheden en hen feedback te geven op de verrichtingen;

  • 4) is in staat de kandidaat tijdens de demonstratie tussentijds te beoordelen en te beslissen over het verdere verloop van de demonstratie;

  • 5) heeft minimaal de navolgende ervaring in de te beoordelen subcategorie;

  • 6)

    • a. in de afgelopen acht jaar tenminste twee jaar als duiker en vier jaar als duikploegleider, of

    • b. de afgelopen acht jaar tenminste zes jaar als duikploegleider, of

    • c. een doorlopende beroepservaring als examinator op het niveau duikploegleider zoals vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de CKI. In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikarbeid (WSCS-WOD-D);

  • 7) heeft actuele en aantoonbare kennis van duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen en heeft met een geldigheidsduur van 4 jaar met goed gevolg het theorie-examen duikploegleider afgelegd. In het geval dat de examinator tijdens het examen de duikleiding heeft of overneemt dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-L).

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

De medewerkers van de CKI dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de CKI.

5.4.2. Algemene regels

De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor het theorie-examen zijn:

  • absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;

  • sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;

  • voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;

  • individuele werktafels met stoelen voor de kandidaten die met tussenruimten van ten minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;

  • ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.

De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:

  • een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;

  • voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;

  • voorschriften en duiktabellen die nodig zijn voor de uitwerking;

  • voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat, tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.

Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen in de Nederlandse taal. De eisen ten aanzien van de faciliteiten voor de demonstratie van de leidinggevende vaardigheid worden nauwkeurig uitgewerkt in de overeenkomst tussen de opleidingsinstelling en de CKI. De CKI ziet toe op de juiste inrichting, het onderhoud en juiste gebruik van de faciliteiten. De CKI kan hiertoe controles uitvoeren en zich laten bijstaan door externe adviseurs.

De faciliteiten voor de demonstratie van de leidinggevende vaardigheid en het praktijkexamen voldoen ten minste aan de volgende eisen:

  • processen zijn ingericht op grond van een risico-inventarisatie en -evaluatie en een taakrisico-analyse, waarvan de beschrijving aan de CKI bekend gemaakt wordt;

  • voldoende accommodatie, sanitaire voorzieningen, ontspanningsruimte, voedsel en drinkwaren, te gebruiken door de kandidaat voor en na de verrichtingen;

  • adequaat duikmaterieel en gereedschap voor uiteenlopende verrichtingen alsmede materieel voor noodgevallen;

  • volledige en gekwalificeerde duikploeg, waarvan de leden in bezit zijn van de wettelijk vereiste persoonscertificaten.

5.5. Beheer centrale itembank en examenversies

Indien de beheerstichting met meerdere CKI’s samenwerkt op onderhavig WSCS, wordt onder verantwoordelijkheid van de beheerstichting een centrale itembank ingericht. In de centrale itembank worden meerdere versies van de examenopgaven, opdrachten en casus voor de demonstratie van de duikvaardigheid en het praktijkexamen vastgelegd. Het theorie-examen bevat generieke toetsopdrachten en het praktijkexamen bevat daarentegen specifieke toetsopdrachten.

Het gebruik van de centrale itembank moet ervoor zorgen dat de kandidaten bij verschillende CKI’s gelijkwaardige examens afleggen. De CKI’s moeten meewerken aan de totstandkoming van de centrale itembank.

De beheerstichting stelt nadere regels ten aanzien van de aanvraag voor de aanlevering van examenversies uit de centrale itembank, de samenstelling van versies, de aanlevering op de examenlocatie en het onderhoud van de centrale itembank.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. De CI voert in bepaalde situaties tussentijds toezicht uit. Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW.

In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1) op verzoek van de CKI te allen tijde inzage in zijn duikploegleiderlogboek te geven;

  • 2) op verzoek van de CKI zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 3) binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;

  • 4) toestemming te geven aan de CKI om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval controleren in de volgende situaties:

  • 1) bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2) naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3) op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.

De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in het leidinggeven, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. De periode van twee jaar is voor de certificaathouder noodzakelijk om deze doorlopende beroepservaring te onderhouden. De controle van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de ten minste twee jaarlijks CI inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor subcategorie A1, A2 en B1 dan wel ten minste 30 duiken voor de overige subcategorieën waaraan hij de leiding heeft gegeven en door hiervan ten minste twee jaarlijks een overzicht te overleggen dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring per 24 maanden is voldaan.

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, zoals bedoeld in paragraaf 6.2.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3) wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Inzage in het duikploegleiderlogboek

Indien de CKI inzage neemt in het duikploegleiderlogboek van de certificaathouder, dan wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • 1) wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;

  • 2) aantal gemaakte duiken in relatie tot de geldigheidsduur van het certificaat;

  • 3) niveau van de duiken waaraan leiding is gegeven in relatie tot de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat is afgegeven.

6.3.3. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen voor wat betreft tijdstip. Daarnaast beschrijft het plan tevens het de locatie en de partij die het materieel en de duikploeg ter beschikking stelt en de partij de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De CKI treedt louter op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit dien hoofde dan ook geen werkgever-werknemer. De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de CKI De bepalingen van paragraaf 4.2 vinden hier overeenkomstige toepassing.

De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4) tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering kunnen worden gecorrigeerd;

  • 5) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 6) eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De CKI besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het duikploegleiderlogboek overlegt;

  • 2) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 3) tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 4) tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 5) niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de CKI en de beheerstichting voldoet;

  • 6) misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de CKI.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming zoals bedoeld onder punt 3 en 4 heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd. De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder punt 1, 2 en 5 of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld. De schorsing alsmede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De CKI besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1) niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2) aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 3) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 4) zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;

  • 5) in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, moet dezelfde procedure doorlopen worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie moet de CKI aangeven en registreren dat na een periode van één jaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De CKI moet voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De CKI besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Inspectie SZW

De CKI moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft het leiden van een duikploeg, waarin duikarbeid wordt verricht. Onder duikarbeid wordt verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

In het certificatieschema worden categorieën onderscheiden op grond van het gebruikte duikmaterieel, de maximaal bereikbare diepte en de aard van de omgeving waarin gedoken wordt. Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan de vakbekwaamheid in de volgende categorieën:

duikploegleider, waarbij de aard van de werkzaamheden waaraan leiding gegeven wordt, vermeld wordt:

  • 1) duikarbeid met behulp van SCUBA (categorie A);

  • 2) duikarbeid met behulp van SSE (categorie B);

  • 3) duikarbeid met een gesloten duikklok (categorie C).

8. Entreecriteria

8.1. Duikploegleider

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • 1.1 hij heeft de leeftijd van minimaal 21 jaar bereikt voor A1 en voor duikploegleider bij A2 en A3, A3, B1, B2, B3 of B4 minimaal 24 jaar bereikt;

  • 1.2 hij voldoet of heeft voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikmedisch begeleider;

  • 1.3 hij voldoet of heeft voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het certificaat duikarbeid in de categorie met betrekking tot de soort arbeid die onder zijn verantwoordelijkheid zal worden verricht;

  • 1.4 hij heeft minimaal 1 kalenderjaar ervaring met duikarbeid A1 en heeft tenminste 30 duiken gemaakt, danwel heeft hij 2 kalenderjaren werkervaring als duiker en ten minste 100 duiken gemaakt voor de overige certificaten (A2, A3, B1, B2, B3 of B4);

  • 1.5 hij beschikt over een getuigschrift van een opleiding of is toegelaten tot een theoretische en praktische opleiding tot duikploegleider in de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding op grond van een toetsing door een onafhankelijke en competente organisatie aantoonbaar voldoen aan de eisen van ISO 9001 voor sector 37 (Opleidingen), hetgeen de opleidingsinstelling kan aantonen door het overleggen van een ISO 9001-certificaat dat is afgegeven door een instelling die is geaccrediteerd door een IAF/MRA-partner;

    • b. de door de kandidaat gevolgde opleiding moet blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum, te weten:

      • minimaal 40 uur onderwijs waaronder;

      • minimaal 2 praktijksimulaties waarin de kandidaat is opgetreden als leidinggevende.

9. Eindtermen

9.1. Algemeen

In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:

   

Elementair:

de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

Uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

9.2. Duikploegleider

De kandidaat is vakbekwaam als duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende eindtermen:

  • 1.1 hij beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van relevante wet- en regelgeving;

  • 1.2 hij beschikt over elementaire kennis op het gebied van gassen en drukhouders;

  • 1.3 hij beschikt over elementaire kennis over decompressieprocedures voor A1 en A2;

  • 1.4 hij beschikt over uitgebreide kennis over decompressieprocedures voor A3, B1, B2, B3 en B4;

  • 1.5 hij is in staat de noodprocedures toe te passen en de leiding te nemen bij calamiteiten;

  • 1.6 hij beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden;

  • 1.7 hij is in staat effectief leiding te geven aan een duikploeg.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

10.1.1. Duikploegleider

De CKI hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de verkrijging van het persoonscertificaat duikploegleider getoetst aan de volgende toetscriteria:

Toetstermen aangegeven met een ster zijn niet van toepassing voor duikploegleider A1 en A2.

1.1 De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van wet- en regelgeving

1.1.1

Relevante regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, waaronder ten minste Arbeidsomstandighedenbesluit hoofdstuk 3, afdeling 2 ‘Aanvullende voorschriften bouwplaats’ en hoofdstuk 6, afdeling 5 ‘Werken onder overdruk’

1.1.2

Relevante regelgeving in de mijnbouw

1.1.3

Relevante Europese regelgeving, waaronder Engelse regels voor de offshore en Duitse regels voor het binnenwater

1.2 De kandidaat beschikt over elementaire kennis op het gebied van van gassen en drukhouders

1.2.1

Theorie over de gedragingen van gassen, waaronder zuurstof en nitrox

1.2.2

Praktijk van het gebruik van ademgassen, waaronder ademgasmeting, zuurstofniveau en gasanalyse-apparatuur

1.2.3

Kennis van het gebruikte materieel op grond van productinformatiebladen

1.3 De kandidaat beschikt over kennis over decompressieprocedures

1.3.1

Duikploegleider A1 en A2

De kandidaat beschikt over elementaire kennis van decompressietabellen en decompressieprocedures

Duikploegleider A3, B1, B2, B3, B4

De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis van decompressietabellen en decompressieprocedures en kan de decompressietabellen en decompressieprocedures toepassen

1.4 De kandidaat past de noodprocedures toe en neemt de leiding bij calamiteiten

1.4.1

Uitgebreide kennis van noodzakelijke duikmedische verzorging, waaronder ten minste de zuurstofkoffer en andere hulpmiddelen en de inzet van personeel

1.4.2

Toepassen van ongevalmanagement bij calamiteiten en onverwachte omstandigheden

1.5 De kandidaat beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden

1.5.1

Zorgen voor veiligheid en gezondheid binnen de duikploeg, waaronder kennis van het opstellen van de risico-inventarisatie en -evaluatie en deze in de dagelijkse werksituatie kunnen uitvoeren

1.5.2

Toepassen van kwaliteitszorg

1.5.3

Houden van toezicht op documentatie en registratie, waaronder ten minste de duikerlogboeken van de leden van de duikploeg

1.5.4

Houden van toezicht op het gebruikersonderhoud en verifiëren van staat van onderhoud van het materieel

1.5.5

Omgang met uitvoering van opdrachten, taken en verantwoordelijkheden, waaronder eventueel contractbewaking, communicatie met de opdrachtgever en organisatie

1.6 De kandidaat kan effectief leidinggeven aan een duikploeg

1.6.1

Effectief werkinstructies, briefings en debriefings kunnen verstrekken aan de duikploeg

1.6.2

Leidinggeven en in het bijzonder leidinggeven bij calamiteiten

1.6.3

Duikploegleider A1 en A2

Demonstratie waarbij de kandidaat is opgetreden in ten minste 1 praktijksimulatie (casus) waarbij noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

Duikploegleider A3, B1, B2, B3, B4

Demonstratie waarbij de kandidaat is opgetreden in ten minste 1 praktijksimulatie (casus) of rollenspel naar aanleiding van een duikgerelateerde situatie en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

1.6.4

Duikploegleider A1 en A2

Demonstratie met ten minste 1 duik waaraan de kandidaat leiding heeft gegeven en waarbij noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

Duikploegleider A3, B1, B2. B3, B4

Demonstratie met ten minste 1 daadwerkelijke verrichte duikoperatie waaraan de kandidaat leiding heeft gegeven en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

10.2. Beoordelingsmethode

10.2.1. Algemene eisen ten aanzien van het duikploegleiderlogboek

De leidinggevende ervaring van de kandidaat mede beoordeeld aan de hand van het duikploegleiderslogboek, waarin ten minste melding wordt gemaakt van:

  • 1) aard van de duik;

  • 2) gevolgde schema van de vermelde duik;

  • 3) gevolgde decompressieverloop;

  • 4) verblijftijd onder water.

  • 5) datum van de duik;

  • 6) aanvangstijdstip en eindtijd van de duik;

  • 7) aard van het gebruikte duikequipment;

  • 8) aard van de verrichte werkzaamheden;

  • 9) bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties;

  • 10) maximaal bereikte diepte;

  • 11) handtekening van de duikploegleider bij iedere duik waaraan leiding is gegeven;

  • 12) aftekening door de werkgever bij iedere duik waaraan leiding is gegeven.

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de duikploegleider A1, A2 en B1 dan wel ten minste 30 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de overige subcategorieën dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

10.2.2. Entreecriteria

Het voldoen aan de entreecriteria wordt beoordeeld door portfoliobeoordeling van de door de kandidaat overlegde documenten. De documenten voor de respectievelijke categorieën uit:

Duikploegleider:

  • 1. kopie van het geldig identiteitsbewijs;

  • 2. persoonscertificaat beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-duikarbeid) of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid voor A1 of persoonscertificaat (uitgebreid) duikmedisch begeleider (mad A of mad B) of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid voor A2, A3, B1, B2, B3 en B4;

  • 3. persoonscertificaat duikarbeid in de categorie met betrekking tot de soort arbeid die onder zijn verantwoordelijkheid zal worden verricht of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid en eventueel bewijsstukken van de sinds het vervallen van het certificaat opgedane relevante werkervaring;

  • 4. volledig en correct geadministreerd duikerlogboek;

  • 5. getuigschrift of bewijs van toelating tot een opleiding tot duikploegleider algemeen met de aangevraagde scope van de duikwerkzaamheden.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de CKI overleggen. Ter voorkoming van fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen overleggen. De CKI mag desalniettemin het initiatief nemen om te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.

10.2.3. Algemeen

Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een portfoliobeoordeling, een theorie-examen en een praktijkexamen.

10.2.4. Portfoliobeoordeling

De kandidaat toont zijn leidinggevende vaardigheid in het kader van een documentenonderzoek aan met een portfolio waarin:

  • 1) bewijzen van aanwezigheid tijdens de theoretische en praktische onderdelen van de opleiding die de kandidaat bij de aanvraag tot certificatie heeft opgevoerd;

  • 2) een volledig en correct geadministreerd duikploegleiderlogboek dat is afgetekend;

  • 3) een verrichtingenkaart met een beoordeling, indicatie van de leerprogressie en tussentijdse evaluatie ten aanzien van iedere oefening die in het kader van de opleiding is gemaakt en welke is afgetekend door de instructeur.

Uit het portfolio moet blijken dat de kandidaat in het kader van zijn opleiding heeft opgetreden als leidinggevende bij ten minste 2 oefeningen:

  • 1) leidinggeven aan een daadwerkelijk verrichte duikoperatie;

  • 2) leidinggeven in een rollenspel naar aanleiding van een duikgerelateerde situatie.

Het rollenspel is een nagespeelde situatie waarbij de kandidaat het gedrag dat bij een duikploegleider hoort, moet nabootsen of in bepaalde situaties moeten handelen om daardoor aan te tonen dat hij over als duikploegleider over leidinggevende vaardigheden beschikt.

De opleidingsinstelling kan aan de CKI een leerlingvolgsysteem of toetskaart ter beschikking stellen, waarmee de CKI inzicht wordt verschaft over:

  • 1) bewijzen van aanwezigheid tijdens de theoretische en praktische onderdelen van de opleiding die de kandidaat bij de aanvraag tot certificatie heeft opgevoerd;

  • 2) een verrichtingenkaart met een beoordeling, indicatie van de leerprogressie en tussentijdse evaluatie ten aanzien van iedere oefening die in het kader van de opleiding is gemaakt en welke is afgetekend door de instructeur.

10.2.5. Theorie-examen voor duikploegleider

Het theorie-examen voor de duikploegleider bestaat uit 2 delen:

Deel 1:

  • 1) Operationele procedures en noodprocedures;

  • 2) Veiligheid en decompressie.

Deel 2:

  • 1) Kwaliteitszorg, drukhouders en materieel;

  • 2) Wet- en regelgeving.

In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:

Vakken van het theorie-examen (Deel 1)

Toetstermen

Operationele procedures en noodprocedures

1.4.1; 1.4.2; 1.5.1

Veiligheid en decompressie

Voor A1 en A2: 1.3.1

Voor A3, B1, B2, B3 en B4: 1.2.1; 1.3.1

Vakken van het theorie-examen (Deel 2)

Toetstermen

Kwaliteitszorg, drukhouders en materieel

Voor A1 en A2: 1.5.2; 1.5.3; 1.5.4; 1.5.5

Voor A3, B1, B2, B3 en B4: 1.2.2; 1.2.3; 1.5.2; 1.5.3; 1.5.4; 1.5.5

Wet- en regelgeving

1.1.1; 1.1.2; 1.1.3

Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, 15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.

10.2.6. Praktijkexamen

De leidinggevende vaardigheid van de duikploegleider wordt getoetst aan toetstermen 1.6.1 tot en met 1.6.4, waarbij tevens de praktische toepassing van de overige toetstermen wordt betrokken.

Het praktijkexamen bestaat uit een door de CKI geleverde casus waarin de kandidaat de rol van leidinggevende moet vervullen. Het praktijkexamen kan bestaan uit een daadwerkelijk verrichte duikoperatie of een rollenspel.

De examinator besteedt tijdens het praktijkexamen aandacht aan de praktische verrichtingen van de kandidaat, waartoe ten minste behoren:

  • a) functioneren als leidinggevende in een duikploeg;

  • b) verstrekking en naleving van de werkinstructies;

  • c) toepassing van de veiligheidsmaatregelen;

  • d) vaardigheid in het leidinggeven aan de duikoperatie.

10.3. Cesuur van het examen

De uitwerking van de cesuur wordt nader uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit van de CKI en bij meerdere CKI’s op onderhavig WSCS eveneens in de centrale itembank. De uitwerkingen van het examen voor duikploegleider worden gewaardeerd met een cijfer op een schaal van 1 tot 10 waarvoor geldt:

1 = zeer slecht

2 = slecht

3 = zeer onvoldoende

4 = onvoldoende

5 = niet voldoende

6 = voldoende

7 = ruim voldoende

8 = goed

9 = zeer goed

10 = uitmuntend

De kandidaat slaagt voor het theorie-examen, indien hij voor ieder examenvak afzonderlijk een cijfer van ten minste 6 heeft gehaald. Hiervoor dient hij ten minste 70% van de vragen juist hebben beantwoord. Het examenresultaat bestaat uit het cijfer voor het theorie-examen, de demonstratie van leidinggevende vaardigheden en het praktijkexamen.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikploegleider gelden de volgende toetstermen:

H 1 De kandidaat is als duikploegleider werkzaam bij werkzaamheden in de scope van zijn geldige certificaat

H1.1

Praktijkervaring bestaande uit 20 duiken voor duikploegleider met de scope subcategorie A1, A2 en B1 en 30 duiken voor de overige subcategorieën waaraan hij in de voorgaande 24 maanden leiding heeft gegeven.

H 2 De kandidaat heeft als duikploegleider kennis van het toepassen van decompressie richtlijnen en laten uitvoeren van decompressietechnieken

H2.1

Uitgebreide kennis en vaardigheden van decompressierichtlijnen en decompressiemethoden inclusief de werking en de bediening van de compressietank

H 3 De kandidaat geeft als duikploegleider leiding aan het oefenen van (nood)procedures in duikploeg

H3.1

Leidinggeven aan het oefenen van (nood)procedures door de duikers een duikploeg, waartoe afhankelijk van de aard van de duikarbeid kunnen behoren:

a) het opbrengen van een duiker in nood, of

b) het werken met aangedreven gereedschappen, of

c) het uitvoeren van inspectie aan kunstwerken of schepen, of

d) het opsporen van mensen en dieren op en in het water tot een maximale diepte van 15 meter en redt deze, of

e) het werken met takels of een hefballon, of

f) Het werken met een open duikklok.

H.2.1 is niet van toepassing voor de duikploegleider A1 en A2.

11.2. Beoordelingsmethode

De hercertificatie wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek, een theorie-examen en een praktijkexamen. In het documentenonderzoek wordt toetsterm H1.1 beoordeeld en het documentenonderzoek bestaat ten minste uit de controle van een volledig geadministreerd duikploegleiderlogboek, waaruit de praktijkervaring in de afgelopen 24 maanden blijkt.

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de subcategorie A1 en A2 dan wel 30 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de overige subcategorieën dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

Het voldoen aan toetsterm H2.1 wordt geëxamineerd in een theorie-examen voor duikploegleider A3, B1, B2, B3 en B4. Het voldoen aan de toetsterm H3.1 wordt geëxamineerd eens in de vier jaar in een praktijkexamen bestaande uit een werkoefening in de praktijk. Als examinator bij het uitvoeren van het praktijkexamen behorend bij toetsterm H3.1 kan optreden iedere duikploegleider die:

  • 1) het uitvoeren van de oefeningen vooraf meldt bij de CKI;

  • 2) de uitgevoerde oefeningen onder verantwoordelijkheid van de CKI aftekent;

  • 3) heeft de navolgende ervaring ervaring;a. in de afgelopen acht jaar tenminste twee jaar als duiker en vier jaar als duikploegleider, of b. de afgelopen acht jaar tenminste zes jaar als duikploegleider of c, een doorlopende beroepservaring als examinator zoals vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de CKI. In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikarbeid (WSCS-WOD-D). In het geval dat de examinator tijdens het examen de duikleiding heeft of overneemt dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-L);

  • 4) vooraf training en instructie heeft gekregen over het uitvoeren en examineren van de oefeningen;

  • 5) voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de vakbekwaamheid van duikploegleider zoals gesteld in het certificatieschema WSCS-WOD-L, hetgeen de duikploegleider kan aantonen door het overleggen een persoonscertificaat afgegeven door een CKI of een vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid of heeft actuele en aantoonbare kennis van duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen en heeft met een geldigheidsduur van 4 jaar met goed gevolg het theorie-examen duikploegleider afgelegd..

11.3. Uitslagregel van de beoordeling

De hercertificatie wordt verleend, indien de met het duikploegleiderlogboek aangetoonde praktijkervaring aan de gestelde eis voldoet en het theorie-examen en praktijkexamen voor hercertificatie met voldoende resultaat is afgerond.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1) naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2) eenduidig certificaatnummer;

  • 3) naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van de CKI;

  • 4) naam en logo Stichting Werken onder Overdruk;

  • 5) kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 6) referentie naar het normdocument WSCS-WOD-L, Persoonscertificaat duikploegleider;

  • 7) scope van duikploegleideren geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid;

  • 8) ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de CKI verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-L persoonscertificaat duikploegleider en dientengevolge als duikploegleider vakbekwaam is om leiding te geven aan duikwerkzaamheden in de categorie die wordt vermeld op certificaat.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden:

  • 1) De certificaathouder blijft actief als duikploegleider bij duikwerkzaamheden in de categorie van duikarbeid waarvoor het certificaat is afgegeven;

  • 2) De certificaathouder neemt als duikploegleider deel aan ten minste 30 duiken in elke periode van 24 maanden;

Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan het certificaat worden geschorst of ingetrokken.

Bijlage XVIc. behorend bij Artikel 6.5, 3e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid

Document: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD)

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

192

       

2

 

Definities

192

       

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

194

 

3.1

Algemeen

194

 

3.2

Beschrijving van het schema

194

 

3.3

Actieve partijen

194

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

194

       

4

 

Certificatiereglement

195

 

4.1

Doelstelling

195

 

4.2

Certificatieprocedure

195

 

4.3

Certificatiebeslissing

195

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

195

 

4.5

Geldigheidscondities

195

 

4.6

Klachtenregeling

196

 

4.7

Bezwaarprocedure

197

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

198

 

4.9

Norminterpretatie

198

       

5

 

Examenreglement

198

 

5.1

Algemeen

198

 

5.2

Uitvoering van het examen

199

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

199

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

199

 

5.5

Beheer centrale itembank en examenversies

200

       

6

 

Toezicht

200

 

6.1

Medewerking aan toezicht

200

 

6.2

Frequentie van het toezicht

201

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

201

 

6.4

Verslag van bevindingen

202

 

6.5

Maatregelen

202

 

6.6

Melding aan de Inspectie SZW

203

       

7

 

Onderwerp van de certificatie

203

       

8

 

Entreecriteria

203

 

8.1

Duikarbeid met SCUBA

203

 

8.2

Duikarbeid met SSE

204

 

8.3

Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)

204

 

8.4

Eisen aan het opleidingscurriculum

205

 

8.5

Algemene eisen ten aanzien van het duikerlogboek

209

 

8.6

Beoordeling van de entreecriteria

210

       

9

 

Eindtermen

210

 

9.1

Duikarbeid met SCUBA

210

 

9.2

Duikarbeid met SSE

211

 

9.3

Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)

212

       

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

212

 

10.1

Toetstermen

212

 

10.2

Opbouw van het examen

215

 

10.3

Uitslagregel van het examen

218

       

11

 

Hercertificatie

218

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

218

 

11.2

Toetsingsmethode

219

 

11.3

Cesuur van de beoordeling

219

       

12

 

Certificaat

219

       

13

 

Geldigheidscondities

219

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gewijzigde vorm vastgesteld aan de hand van een door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ voorgesteld schema. Dit schema vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft duikarbeid. Het persoonscertificaat duikarbeid is wettelijk vereist op grond van de Arbowetgeving. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13, lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Het certificatiesysteem van de certificerende instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit WDAT-WOD-P.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Indien de definities in dit document afwijken van de definities in ISO/IEC 17024 en mandatory documents, dan gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief borging van de kwaliteit.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Compressiekamer of -tank

:

Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik (operationele)

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Duikklok, gesloten of droge

:

Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.

Duikklok, open of natte

:

Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in geval van nood) geademd kan worden.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Portfolio

:

Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties, onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk stappenplan.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Saturatieduiken

 

Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit cilinders die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Documentnummer: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Documentnummer: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Documentnummer: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van personen die belast worden met duikarbeid.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt aangeduid als WSCS-WOD-D. Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gewijzigde vorm vastgesteld aan de hand van een door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ voorgesteld schema. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. Op- en aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • aangewezen certificatie-instellingen (CKI’s);

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’, als college van deskundigen van de beheerstichting (CCvD WOD).

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

De risico’s bij het verrichten van duikarbeid liggen op het gebied van:

  • a) duikarbeid:

    • duikerziekten en effecten op lange termijn;

    • eigenschappen van het ademgas;

  • b) veiligheid van de arbeidsmiddelen:

    • afhankelijkheid van duikmaterieel;

    • verwonding door het gebruik van handgereedschappen en elektrische, hydraulische en mechanische gereedschappen;

  • c) veilige inrichting van de duiklocaties:

    • lage temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;

    • overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;

    • scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;

    • afhankelijkheid van de duikploeg;

    • afstand tot medische assistentie;

  • d) overige risico’s:

    • blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;

    • fysieke belasting;

    • arbeids- en rusttijden.

De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in een vloeistof op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van wet- en regelgeving of procedures en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste factoren ter voorkoming van incidenten te zijn.

Deze incidenten kunnen worden voorkomen door:

  • kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;

  • vaardigheid in het hanteren van duikmaterieel en gereedschappen;

  • kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het functioneren van de duikploeg;

  • correcte en volledige administratie van het duikerlogboek;

  • zorgvuldige naleving van arbeids- en rusttijden.

De praktijkervaring met duikwerkzaamheden is bepalend voor het beoordelen van de duiker, omdat slechts hieruit zijn welbevinden en goede functioneren blijkt. De theoretische instructie van duikers is van randvoorwaardelijk belang. De toetsing van de praktische duikvaardigheden neemt daarom een centrale plaats in.

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, toelating, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag tot (her)certificatie in voor het SWOD Persoonscertificaat duikarbeid bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de examinering van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat is op grond van de risicoanalyse 4 jaar. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. De periode van 4 jaar is voor de certificaathouder noodzakelijk om deze doorlopende beroepservaring te onderhouden.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de CKI worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6.. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden ten minste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de CKI zal voorschrijven in welk digitaal formaat de toelevering van gegevens moet plaats vinden, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat dient te voldoen aan de gestelde entree-eisen. De CI kan, uit het oogpunt van veiligheid, als aanvullende maatregel opleggen dat de kandidaat eerst een opleiding(module) moet volgen alvorens een examen afgenomen kan worden.

De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:

  • 1. duikopleiding of certificatie op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd bevonden;

  • 2. historische ervaring met duikarbeid blijkend uit een volledig en correct geadministreerd duikerlogboek.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het persoonscertificaat duikarbeid (WDAT-WOD-D). Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikarbeid. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende examenonderdelen:

  • portfoliobeoordeling;

  • theorie-examen;

  • praktijkexamen.

Het examen wordt door de CKI afgenomen.

5.2. Uitvoering van het examen

De CKI stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1. Ingangsdatum van het certificaat

  • 2. Entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3. Aanvraagprocedure

  • 4. Bevestiging van deelname en oproep

  • 5. Identificatie van de deelnemers

  • 6. Toelating en afwezigheid

  • 7. Examenduur en wijze van examinering

  • 8. Gedragsregels voor kandidaten

  • 9. Regeling aangepast examen

  • 10. Normen voor slagen en afwijzen

  • 11. Bekendmaking van de uitslag

  • 12. Bewaartermijn

  • 13. Inzagerecht

  • 14. Geldigheidsduur

  • 15. Kansen en herkansen cvan een examen(onderdeel)

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht voor CKI’s bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).

In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij het praktijkexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:

  • 1. Is in staat een duikerlogboek te lezen en de leerprogressie van de kandidaat aan de hand van het portfolio te beoordelen;

  • 2. Is in staat te beoordelen of de kandidaat in staat is om zelfstandig verrichtingen uit te voeren, waarbij de briefing en begeleiding vanuit de duikploeg beperkt blijft tot het niveau dat gebruikelijk is bij een duik;

  • 3. heeft de navolgende ervaring ervaring;a. in de afgelopen acht jaar tenminste twee jaar als duiker en vier jaar als duikploegleider, of b. de afgelopen acht jaar tenminste zes jaar als duikploegleider of c, een doorlopende beroepservaring als examinator zoals vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de CI. In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikarbeid (WSCS-WOD-D);

  • 4. heeft actuele en aantoonbare kennis van duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen en heeft met een geldigheidsduur van vier jaar met goed gevolg het theorie-examen duikploegleider afgelegd. In het geval dat de examinator optreedt als duikploegleider dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-P).

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

De medewerkers van de CKI dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de CKI.

5.4.2. Algemene regels

De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor de onderdelen van het theorie-examen zijn:

  • absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;

  • sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;

  • voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;

  • individuele werktafels met stoelen voor de kandidaten die met tussenruimten van ten minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;

  • ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.

De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:

  • een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;

  • voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;

  • voorschriften en duiktabellen die nodig zijn voor de uitwerking;

  • voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat, tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.

Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen in de Nederlandse taal.

De faciliteiten voor het praktijkexamen moeten ten minste aan de volgende eisen voldoen:

  • processen zijn ingericht op grond van een risico-inventarisatie en -evaluatie en een taakrisicoanalyse, waarvan de beschrijving aan de CKI bekend gemaakt wordt;

  • voldoende accommodatie, sanitaire voorzieningen, ontspanningsruimte, voedsel en drinkwaren, te gebruiken door de kandidaat voor en na de verrichtingen;

  • adequaat duikmaterieel en gereedschap voor uiteenlopende verrichtingen alsmede materieel voor noodgevallen;

  • volledige en gekwalificeerde duikploeg, waarvan de leden in bezit zijn van de wettelijk vereiste persoonscertificaten;

  • voldoende begeleiders en instructeurs om de kandidaat tijdens de duur van het praktijkexamen te begeleiden.

5.5. Beheer centrale itembank en examenversies

Indien de beheerstichting met meerdere CKI’s samenwerkt op onderhavig WSCS, wordt onder verantwoordelijkheid van de beheerstichting een centrale itembank ingericht.

In de centrale itembank worden meerdere versies van de examenopgaven, opdrachten en casus voor het praktijkexamen vastgelegd. Het theorie-examen bevat generieke toetsopdrachten en het praktijkexamen bevat daarentegen specifieke toetsopdrachten. Het gebruik van de centrale itembank moet ervoor zorgen dat de kandidaten bij verschillende CKI’s gelijkwaardige examens afleggen. De CKI’s moeten meewerken aan de totstandkoming van de centrale itembank.

De beheerstichting stelt nadere regels ten aanzien van de aanvraag voor de aanlevering van examenversies uit de centrale itembank, de samenstelling van versies, de aanlevering op de examenlocatie en het onderhoud van de centrale itembank.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. De CKI voert in bepaalde situaties tussentijds toezicht uit. Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW.

In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1. op verzoek van de CKI binnen de door de CKI te benoemen termijn inzage in zijn duikerlogboek te geven;

  • 2. op verzoek van de CKI zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 3. binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;

  • 4. toestemming te geven aan de CKI om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:

  • 1. bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2. naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3. op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.

De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. De periode van twee kalenderjaren is voor de certificaathouder noodzakelijk om deze doorlopende beroepservaring te onderhouden. De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft ten minste tweejaarlijks de CI inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken voor subcategorie A1, A2 en B1 dan wel ten minste 30 duiken voor de overige categorieën A3 en B2, B3, B4. Voor de categorie C geldt dat er in 24 maanden tenminste 10 keer een bell-run (gesloten bel) is gemaakt, waarbij 5 keer is opgetreden als bell-man en waarbij 5 keer een lock out is gemaakt. Zodra aan de eis van doorlopende beroepservaring per 24 maanden is voldaan van betrokken (sub)categorie kan de certificaathouder reeds inzage geven aan de CKI.

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle zoals bedoeld in paragraaf 6.2.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1. aanleiding voor de controle;

  • 2. wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3. wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Inzage in het duikerlogboek

Indien de CKI inzage neemt in het duikerlogboek van de certificaathouder, dan wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • 1. wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;

  • 2. aantal gemaakte duiken in relatie tot de geldigheidsduur van het certificaat;

  • 3. niveau van de duiken in relatie tot de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat is afgegeven.

6.3.3. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema. Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen met betrekking tot het tijdstip. Het uitvoeringsplan behandelt verder de locatie, de partij die het materieel en de duikploeg ter beschikking stelt en de partij die de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De CI treedt louter op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit dien hoofde dan ook geen werkgever-werknemer verantwoordelijkheid. De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de CKI De bepalingen van paragraaf 4.2 vinden hier overeenkomstige toepassing. De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.3.4. Beoordeling naar aanleiding van klachten

Indien de CKI van belanghebbende klachten over de certificaathouder ontvangt, moet de CKI beoordelen of de klacht aanleiding geeft tot een controle in het kader van toezicht. De klager en de certificaathouder worden schriftelijk op de hoogte gesteld van de beslissing. Een eventuele controle wordt uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf 6.3.1 tot en met 6.3.3.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1. aanleiding voor de controle;

  • 2. wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3. bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4. tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering kunnen worden gecorrigeerd;

  • 5. geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 6. eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5.

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De CKI besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het duikerlogboek overlegt;

  • 2. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 3. tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 4. tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 5. niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de CKI en de beheerstichting voldoet;

  • 6. misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de CKI.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming zoals bedoeld onder punt 3 en 4 heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder punt 1, 2 en 5 of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld. De schorsing alsmede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De CKI besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2. aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 3. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 4. zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;

  • 5. in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, moet dezelfde procedure doorlopen worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie moet de CKI aangeven en registreren dat certificatie na één jaar weer is toegestaan. Opnieuw certificeren na intrekking kan pas een jaar na de datum van intrekking. De CKI moet voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode. De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De CKI besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Inspectie SZW

De CKI moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1. schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2. intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3. weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft het verrichten van duikarbeid. In het certificatieschema worden categorieën onderscheiden op grond van het gebruikte duikmaterieel en de maximaal bereikte diepte. Het certificatieschema beschrijft de volgende categorieën van duikarbeid:

  • A Duikarbeid met behulp van SCUBA, waarbij de volgende subcategorieën worden onderscheiden:

    • A1 Duikarbeid met behulp van SCUBA met ademlucht in zwembaden, aquaria en vergelijkbare gesloten bassins die voldoen aan elk van de volgende criteria:

      • a) maximaal bereikbare diepte van 9 meter;

      • b) ten minste 4 meter zicht, indien de omvang van het zwembad, aquarium of vergelijkbare gesloten bassin die toelaat;

      • c) een stroomsnelheid van minder dan 0,5 meter per seconde;

      • d) te allen tijde mogelijkheid tot vrije opstijging.

    • A2 Duikarbeid met behulp van SCUBA met ademlucht in het kader van de uitoefening van het handhaven van de openbare orde en veiligheid tot en met een duikdiepte van 15 meter en met een maximale duiktijd van 60 minuten.

    • A3 Duikarbeid met behulp van SCUBA met ademlucht tot en met een diepte van 30 meter.

  • B Duikarbeid met behulp van SSE, waarbij de volgende subcategorieën worden onderscheiden:

    • B1 Duikarbeid met behulp van SSE met ademlucht in het kader van de uitoefening van het handhaven van de openbare orde en veiligheid tot en met een duikdiepte van 15 meter en met een maximale duiktijd van 60 minuten.

    • B2 Duikarbeid met behulp van SSE met ademlucht tot en met een diepte van 30 meter.

    • B3 Duikarbeid met behulp van SSE met ademlucht tot en met een diepte van 50 meter, exclusief duiken vanuit een open duikklok (wet bell).

    • B4 Duikarbeid met behulp van SSE met ademlucht tot en met een diepte van 50 meter, inclusief duiken vanuit een open duikklok (wet bell).

  • C Duikarbeid met behulp van een gesloten duikklok (closed bell) met mengselgas.

De scope van het certificaat moet altijd de volledige aanduiding van de betreffende categorie inclusief de eventueel gestelde voorwaarden vermelden.

8. Entreecriteria

8.1. Duikarbeid met SCUBA

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie A1, A2 of A3, indien hij voldoet aan elk van de volgende entreecriteria:

  • 1. hij heeft de leeftijd van minimaal 18 jaren bereikt;

  • 2. hij kan een geheel ingevuld duikerlogboek overleggen, dat, in aanvulling op de criteria gesteld in paragraaf 10.2.1, voldoet aan de volgende extra eisen:

    • a) het is voorzien van een pasfoto van de kandidaat;

    • b) het is voorzien van een door een duikerarts getekende verklaring dat de kandidaat duikmedisch is goedgekeurd (zie artikel 6.14a lid 3 Arbobesluit);

    • c) het vermeldt de duiken die zijn verricht.

  • 3. hij kan een getuigschrift van een opleiding overleggen of een bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de subcategorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • a) in het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie A2 moet de opleidingsinstelling voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI zijn erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen;

    • b) in het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie A1 of A3 moet de opleidingsinstelling voor het geven van de betreffende opleiding op grond van een toetsing door een onafhankelijke en competente organisatie aantoonbaar voldoen aan de eisen van ISO 9001 voor sector 37 (Opleidingen), hetgeen de opleidingsinstelling kan aantonen door het overleggen van een ISO 9001-certificaat dat is afgegeven door een instelling die is geaccrediteerd door een IAF/MRA-partner;

    • c) in alle gevallen moet de door de kandidaat gevolgde opleiding blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum.

8.2. Duikarbeid met SSE

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie B1, B2, B3 of B4, indien hij voldoet aan elk van de volgende entreecriteria:

  • 1. in het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie B1 voldoet hij blijkens het resultaat van een door een onafhankelijke en competente organisatie afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie A2, hetgeen de kandidaat kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door een CKI is afgegeven;

  • 2. in het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie B2, B3 of B4 voldoet hij blijkens het resultaat van een door een onafhankelijke en competente organisatie afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie A3, hetgeen de kandidaat kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door een CKI is afgegeven;

  • 3. hij is in het bezit van een geheel ingevuld duikerlogboek dat voldoet aan de volgende eisen:

    • a) het is voorzien van een pasfoto;

    • b) het vermeldt dat de kandidaat duikmedisch is goedgekeurd door een duikerarts (zie artikel 6.14a lid 3 Arbobesluit);

    • c) het vermeldt de duiken die zijn verricht;

  • 4. hij beschikt over een getuigschrift van een opleiding of is toegelaten tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de subcategorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • a) de opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding op grond van een toetsing door een onafhankelijke en competente organisatie aantoonbaar voldoen aan de eisen van ISO 9001 voor sector 37 (Opleidingen), hetgeen de opleidingsinstelling kan aantonen door het overleggen van een ISO 9001-certificaat dat is afgegeven door een instelling die is geaccrediteerd door een IAF/MRA-partner;

    • b) de door de kandidaat gevolgde opleiding moet blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum.

8.3. Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie C, indien hij voldoet aan elk van de volgende entreecriteria:

  • 1. hij voldoet blijkens het resultaat van een door een onafhankelijke en competente organisatie afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie B4, hetgeen de kandidaat kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door een CKI is afgegeven;

  • 2. hij heeft tenminste 50 uren duikarbeid met SSE gemaakt;

  • 3. hij is in het bezit van een geheel ingevuld duikerlogboek dat voldoet aan de volgende eisen:

    • a) het is voorzien van een pasfoto;

    • b) het vermeldt dat de kandidaat duikmedisch is goedgekeurd door een duikerarts (zie artikel 6.14a lid 3 Arbobesluit);

    • c) het vermeldt de duiken die zijn verricht;

  • 4. hij beschikt over een getuigschrift van een opleiding of is toegelaten tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de hoofdcategorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • a) de opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI zijn erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen;

    • b) de door de kandidaat gevolgde opleiding moet blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum.

8.4. Eisen aan het opleidingscurriculum

8.4.1. Opleidingscurriculum A1 (SCUBA in zwembaden en aquaria of vergelijkbare bassins) tot en met een diepte van 9 meter)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie A1 worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur van het type SCUBA voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 600 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a) minimaal 400 duikminuten tot en met een diepte van 3,5 meter in een zwembad:

  • b) minimaal 200 duikminuten in een duiktoren of geconditioneerd duikbassin tot een maximaal bereikte diepte van 9 meter, waarbij ten minste 6 duiken worden gemaakt.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) de werking en onderhoud van diverse duikapparatuur van het type SCUBA afgestemd op het gebruik in aquaria, zwembaden of daarmee vergelijkbare bassins tot een diepte van 9 meter;

  • b) het uitvoeren van noodprocedures, waaronder het opbrengen van een duiker in nood en het uitvoeren van een gecontroleerde opstijging;

  • c) het uitvoeren van volledige pre-dive checks;

  • d) het uitvoeren van volledige post-dive checks;

  • e) het uitvoeren van relevante werkmethoden;

  • f) het uitvoeren van eenvoudig schiemanswerk;

  • g) het verzorgen van rapportage.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) elementaire natuurkunde, fysiologie en kennis van duikerziekten en de daaraan verbonden EHBO-procedures conform de opleiding EHBO Duikarbeid;

  • b) decompresssierichtlijnen;

  • c) onderwatertechniek en -veiligheid waaronder teamverantwoordelijkheden, duikprocedures en noodprocedures;

  • d) communicatie, waaronder lijnsignalen en visuele seinen;

  • e) eenvoudig schiemanswerk;

  • f) relevante wet- en regelgeving;

  • g) toepassing van de Arbocatalogus.

8.4.2. Opleidingscurriculum A2(SCUBA tot en met een diepte van 15 meter/maximale duiktijd van 60 minuten)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie A2 worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur van het type SCUBA voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 300 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a) maximaal 100 duikminuten in een zwembad of geconditioneerd duikbassin met een maximaal bereikte diepte van 15 meter voor het oefenen van werkzaamheden onder water;

  • b) minimaal 200 duikminuten in buitenwater, waarbij ten minste 6 duiken worden gemaakt op een diepte van 9 tot 15 meter.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) de werking en onderhoud van diverse duikapparatuur van het type SCUBA;

  • b) ervaring met inwaterdecompressie behorend bij duiken tot en met een diepte van 15 meter;

  • c) werkzaamheden met niet-aangedreven handgereedschappen, zoals ruitenhamer, gordelsnijder, mes en handzaag;

  • d) inspecties, zoek- en werkmethoden;

  • e) het verzorgen van rapportage.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) decompressierichtlijnen en -methodes tot een diepte van 15 meter;

  • b) elementaire meteorologie en elementaire nautische theorie;

  • c) onderwatercommunicatie en -navigatie;

  • d) relevante wet- en regelgeving;

  • e) toepassing van de Arbocatalogus.

8.4.3. Opleidingscurriculum A3 (SCUBA tot en met 30 meter)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie A3 worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur van het type SCUBA voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 200 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. ten minste 200 duikminuten in buitenwater op een diepte van 20 tot 30 meter;

  • b. ten minste 1 duik op een diepte tussen 28 en 30 meter.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) de werking en onderhoud van diverse duikapparatuur van het type SCUBA;

  • b) ervaring met inwater- en oppervlaktedecompressie;

  • c) uitvoeren van meer uitgebreid schiemanswerk en tuigage (rigging)

  • d) werkzaamheden met diverse gereedschappen en gebruik van takels en een hefballon (lifting);

  • e) inspecties, zoek- en werkmethoden;

  • f) het verzorgen van rapportage.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) decompressierichtlijnen en -methodes;

  • b) relevante wet- en regelgeving;

  • c) toepassing van de Arbocatalogus.

8.4.4. Opleidingscurriculum B1 (SSE tot en met 15 meter/max duiktijd 60 min)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B1 worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening van de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 300 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a) minimaal 70 duikminuten in een zwembad;

  • b) minimaal 30 duikminuten in een duiktoren met een bereikbare diepte van 9 meter;

  • c) minimaal 150 duikminuten in buitenwater op een diepte tot en met 10 meter;

  • d) minimaal 50 duikminuten in buitenwater op een diepte tussen 10 en 15 meter.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) de werking en onderhoud van diverse duikapparatuur met ademgasvoorziening van de oppervlakte (SSE);

  • b) het uitvoeren van noodprocedures, waaronder het opbrengen van een duiker in nood en het uitvoeren van noodopstijging;

  • c) het uitvoeren van volledige pre-dive checks;

  • d) het uitvoeren van volledige post-dive checks;

  • e) het uitvoeren van zoek- en werkmethoden waaronder het uitvoeren van inspecties;

  • f) het uitvoeren van eenvoudig schiemanswerk en rigging (hijsbanden en kabels);

  • g) het verzorgen van rapportage.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) relevante wet- en regelgeving;

  • b) toepassing van de arbocatalogus;

  • c) diverse duikuitrustingen;

  • d) duikprocedures;

  • e) noodprocedures;

  • f) teamverantwoordelijkheden;

  • g) decompresssiemethoden;

  • h) eenvoudige schiemanswerk en rigging (hijsbanden en kabels).

8.4.5. Opleidingscurriculum B2 (SSE tot en met 30 meter)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B2 worden in aanvulling op en ter vermeerdering van de leerdoelstellingen voor subcategorie B1 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening van de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 600 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a) minimaal 500 duikminuten voor werkzaamheden op een diepte tot en met 10 meter;

  • b) minimaal 50 duikminuten in buitenwater op een diepte tussen 10 en 20 meter gekoppeld aan inwater-decompressie en oppervlakte-decompressie;

  • c) minimaal 50 duikminuten in buitenwater op een diepte tussen 20 en 30 meter gekoppeld aan inwater-decompressie en oppervlakte-decompressie.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) uitvoeren van inwater-decompressie en oppervlaktedecompressie;

  • b) gebruik van mechanisch (tenminste de boutenschiethamer), luchtaangedrevengereedschap (ten minste de reactiespuit), hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap (ten minste de snijbrander, onderwaterbrand- en lasapparatuur);

  • c) het duiken in buitenwater met stroomsnelheid van maximaal een 0,5 meter per seconde;

  • d) inspectiemethoden ten aanzien van schepen en kunstwerken;

  • e) meer uitgebreid schiemanswerk en rigging.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) meer uitgebreide relevante wet- en regelgeving;

  • b) meer uitgebreide toepassing van de Abocatalogus;

  • c) theorie van het gebruik van mechanisch, hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap, waaronder bijvoorbeeld schiethamer, snijbrander, onderwaterbrand- en lasapparatuur;

  • d) meer uitgebreide decompressiemethoden inclusief de werking en bediening van de decompressietank;

  • e) inspectie van kunstwerken;

  • f) meer uitgebreid schiemanswerk en rigging;

8.4.6. Opleidingscurriculum B3 (SSE op tot 50 meter)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B3 worden in aanvulling op en ter vermeerdering van de leerdoelstellingen voor subcategorie B1 en B2 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening van de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 150 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a) minimaal 80 duikminuten op een diepte van 30 tot 40 meter in ten minste 6 duiken van ten minste 10 duikminuten;

  • b) minimaal 70 duikminuten op een diepte van 40 tot 50 meter, waarbij ten minste 2 duiken van minimaal 25 minuten;

  • c) minimaal één duik in een heetwaterpak in een geconditioneerd duikbassin;

  • d) ervaring met zowel inwater- als oppervlaktedecompressie.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) uitvoeren van een inwater- en een oppervlaktedecompressie;

  • b) gebruik van een heetwaterpak

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) theorie met betrekking tot dynamische positioneringssystemen;

  • b) theorie van gebruik van het heetwaterpak.

  • c) veiligheid op zee.

8.4.7. Opleidingscurriculum B4 (SSE met open duikklok)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B4 worden in aanvulling op en ter vermeerdering van de leerdoelstellingen voor subcategorie B1, B2 en B3 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening van de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 230 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a) minimaal 30 duikminuten op een diepte van 0 tot 15 meter vanuit een open duikklok;

  • b) minimaal 60 duikminuten op een diepte van 15 tot 30 meter vanuit een open duikklok;

  • c) minimaal 40 duikminuten op een diepte van 30 tot 40 meter, waarvan ten minste 2 duiken vanuit een open duikklok duiken met een duiktijd van minimaal 10 minuten;

  • d) minimaal 100 minuten duiktijd op een diepte van 40 tot 50 meter, waarvan ten minste 1 duik vanuit een open duikklok met een minimale duiktijd van 25 minuten.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) optreden als zowel duiker als bellman;

  • b) uitvoeren van de bij de open duikklok behorende noodprocedures.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) functioneren en uitrusting van een open duikklok;

  • b) procedures bij het gebruik van een open duikklok.

8.4.8. Opleidingscurriculum C (Gesloten duikklok met mengselgas)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in hoofdcategorie C worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van een gesloten duikklok voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg door het uitvoeren van:

  • a) minimaal drie bounceduiken met de duikklok tot respectievelijk 55, 75 en 100 meter;

  • b) minimaal één saturatieduik.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) het bedienen van een decompressietank en het uitvoeren van alle hiervoor noodzakelijke procedures;

  • b) het werken als lid van de oppervlakte- en de duikploeg bij zowel bounce- als verzadigingsduiken;

  • c) het uitvoeren als duiker en bellman van procedures voor in- en uitsluizen (lock-out) en vervoer onder druk (transport under pressure (TUP)) volgens het vereiste programma;

  • d) het bedienen van de droge duikklok inclusief het uitvoeren van de noodzakelijke controles en noodprocedures.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg vanuit een gesloten duikklok heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) natuurkunde, fysiologie en kennis van duikerziekten met de daaraan verbonden EHBO-procedures voor mengselgasduiken;

  • b) theorie met betrekking tot decompressietank (gassystemen, gasbewaking, brandbestrijding, sanitaire systemen, communicatie en noodprocedures);

  • c) theorie met betrekking tot de duikklok (gassystemen, scrubbers, verwarming, communicatie en het ballasten);

  • d) theorie met betrekking tot gasterugwinningssystemen en overlevingsapparatuur;

  • e) relevante regelgeving.

8.5. Algemene eisen ten aanzien van het duikerlogboek

De duikervaring van de kandidaat ten aanzien van de entreecriteria en de toetstermen wordt mede beoordeeld aan de hand van het duikerlogboek. Het bijhouden van een duikerlogboek is op grond van artikel 6.16 lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit verplicht voor iedere persoon die duikarbeid heeft verricht. Het duikerlogboek maakt uitsluitend melding van uitgevoerde duikarbeid.

Het besluit vereist dat het duikerlogboek ten minste melding maakt van:

  • aard van de duik

  • gevolgde schema van de vermelde duik

  • gevolgde decompressieverloop

  • duikminuten

In aanvulling op deze eisen en onverlet het in paragraaf 8.1 bepaalde, moet het duikerlogboek voor de beoordelingen in het kader van dit certificatieschema aan volgende aanvullende vereisten voldoen:

  • datum van de duik

  • aanvangstijdstip en eindtijd van de duik

  • aard van het gebruikte duikmaterieel

  • aard van de verrichte werkzaamheden

  • bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties

  • maximaal bereikte diepte

  • handtekening van de duiker bij iedere duik

  • aftekening door de duikploegleider bij iedere duik

  • het duikerlogboek heeft paginanummers en is doorgenummerd

8.6. Beoordeling van de entreecriteria

Het voldoen aan de entreecriteria wordt beoordeeld door controle van het portfolio.. Het portfolio bestaat voor de respectievelijke categorieën ten minste uit:

  • A Duikarbeid met SCUBA:

    • 1. kopie van het geldig identiteitsbewijs;

    • 2. kopie van het duikerlogboek;

    • 3. bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt.

    • 4. getuigschrift van een gevolgde opleiding

  • B Duikarbeid met SSE:

    • 1. persoonscertificaat duikarbeid in categorie A2 respectievelijk A3 of een vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid;

    • 2. kopie van het duikerlogboek;

    • 3. bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt.

    • 4. getuigschrift van een gevolgde opleiding

  • C Duikarbeid met gebruik van een gesloten duikklok (closed bell):

    • 1. persoonscertificaat duikarbeid in categorie B of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid;

    • 2. volledig en correct geadministreerd duikerlogboek;

    • 3. bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt.

    • 4. getuigschrift van een gevolgde opleiding

De kandidaat moet de documenten volledig aan de CKI overleggen. Ter voorkoming van fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen overleggen. De CKI mag het initiatief nemen om de documenten of te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.

9. Eindtermen

9.1. Duikarbeid met SCUBA

De kandidaat is in staat duikarbeid te verrichten in categorie A1, indien hij voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T1 hij heeft kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten.

  • T2 hij is in staat individueel en in teamverband voorbereidend en afrondend werk te verrichten in een duikploeg.

  • T3 hij is in staat op te treden als reserveduiker.

  • T4 hij is in staat andere duikers te ondersteunen bij het verrichten van duikarbeid.

  • T5 hij is in staat noodprocedures uit te voeren en assistentie te verlenen bij noodgevallen.

  • T6 hij heeft kennis van de gevaren van duikarbeid tot en met een diepte van 9 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen uit te voeren.

  • T7 hij is in staat om in een aquarium, zwembad(of gelijkend bassin) onder water lichte werkzaamheden te verrichten.

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van de duikarbeid in categorie A2, indien hij aan de eindtermen T1 tot en met T5 voldoet en ter vervanging van T6 en T7 voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T6 hij heeft kennis van de gevaren van duikarbeid in buitenwater tot en met een diepte van 15 meter gedurende maximaal 60 minuten en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen uit te voeren.

  • T7 hij is in staat uiteenlopende lichte werkzaamheden te verrichten in buitenwater tot een diepte van 15 meter met behulp van SCUBA en hierbij niet-aangedreven handgereedschappen, te gebruiken, zoals een ruitenhamer, gordelsnijder, mes en handzaag.

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van de duikarbeid in categorie A3, indien hij aan de eindtermen T1 tot en met T5 voldoet en ter vervanging van T6 en T7 voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T6 hij heeft kennis van de gevaren van duikarbeid in buitenwater tot en met een diepte van 30 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen uit te voeren.

  • T7 hij is in staat uiteenlopende werkzaamheden in buitenwater tot en met een diepte van 30 meter met behulp van SCUBA uit te voeren en hierbij gereedschappen en hulpmiddelen te gebruiken, zoals takels en een hefballon.

9.2. Duikarbeid met SSE

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B1, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A2 voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T8 hij is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte te bedienen en te onderhouden.

  • T9 hij is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken in buitenwater tot en met een diepte van 15 meter. En is in staat andere duikers bij het verrichten van hun werkzaamheden te ondersteunen en op te treden als reserveduiker.

  • T10 hij heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte tot en met een diepte van 15 meter en gedurende een duiktijd van maximaal 60 minuten en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren;

  • T11 hij is in staat uiteenlopende werkzaamheden onder water uit te voeren en is in staat zich van handgereedschappen te bedienen.

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B2, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A3 voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T8b2 hij is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte te gebruiken en te onderhouden, zoals dat gebruikt wordt bij werkzaamheden tot en met 30 meter.

  • T9b2 hij is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken in buitenwater tot en met een diepte van 30 meter. En is in staat andere duikers te ondersteunen bij het verrichten van hun werkzaamheden en op te treden als reserveduiker.

  • T10b2 hij heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte tot en met een diepte van 30 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren.

  • T11b2 hij is in staat uiteenlopende werkzaamheden onder water te verrichten en zich te bedienen van aangedreven gereedschappen.

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B3, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A3 voldoet aan de eindterm T11b2 en ter vervanging van de eindtermen T8b2, T9b2 en T10b2 voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T8b3 hij is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte te gebruiken en te onderhouden, zoals dat gebruikt wordt bij werkzaamheden tot en met 50 meter.

  • T9b3 hij is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken in buitenwater tot en met een diepte van 50 meter. En is in staat andere duikers te ondersteunen bij het verrichten van hun werkzaamheden en op te treden als reserveduiker.

  • T10b3 hij heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte tot en met een diepte van 50 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren.

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B4, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A3 en B3 aan de volgende eindtermen:

  • T8b4 hij is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte te gebruiken en te onderhouden, waaronder de open duikklok.

  • T9b4 hij is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken vanuit een open duikklok in buitenwater. En is in staat andere duikers te ondersteunen bij het verrichten van hun werkzaamheden en op te treden als reserveduiker.

  • T10b4 hij heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte in en rond een open duikklok en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren;

  • T11b4 hij is in staat uiteenlopende werkzaamheden onder water uit te voeren vanuit een open duikklok.

9.3. Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie C, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A en B voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T12 hij heeft uitgebreide kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en acute en chronische duikerziekten in relatie tot duikarbeid waarbij in het lichaam van de duiker saturatie optreedt.

  • T13 hij is in staat voor zichzelf en anderen het equipment te bedienen dat wordt gebruikt bij duiken met een gesloten duikklok en saturatieduiken.

  • T14 hij heeft kennis van de gevaren van het gebruik van de gesloten duikklok en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren.

  • T15 hij is in staat de procedures voor het in- en uitsluizen (lock-out) en het vervoer onder druk uit te voeren.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:

   

Elementair of basaal:

de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

   

uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

10.1.1. Duikarbeid met SCUBA

De CKI hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de verkrijging van het persoonscertificaat duikarbeid in categorie A1, A2 en A3 getoetst aan de volgende relevante toetscriteria:

T1 De kandidaat beschikt over elementaire kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten

T1.1

Elementaire kennis van natuurkunde, waaronder ten minste hyperbare fysica, de gaswetten en de natuurkundige effecten van overdruk

T1.2

Elementaire kennis van duikmedische fysiologie, duikerziekten en de lange termijneffecten van het duiken

T2 De kandidaat verricht individueel en in teamverband voorbereidend en afrondend werk in een duikploeg

T2.1

Uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van het gereed zetten en opruimen van eenvoudig gereedschap voor gebruik onder water en verschillende types van SCUBA inclusief het gebruikersonderhoud hiervan, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T2.2

Voor A1:

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van schiemanswerk bestaande uit omgang met touwwerk, het opschieten van lijnen en het leggen van elementaire knopen, met name de platte knoop, mastworp met halve steken en paalsteek.

Voor A2:

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van schiemanswerk en tuigage (rigging) bestaande uit de herkenning van verschillende soorten touwwerk, hijsbanden en kabels en de omgang hiermee, het leggen van verschillende knopen en steken.

Voor A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van schiemanswerk en tuigage (rigging) bestaande uit de herkenning van verschillende soorten touwwerk en kabels en de omgang hiermee, het leggen van verschillende knopen en steken

T2.3

Voor A1:

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van het bijhouden van het duikerlogboek

Voor A2:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het bijhouden van het duikerlogboek

Voor A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het bijhouden van het duikerlogboek en elementaire kennis en vaardigheden ten aanzien van het rapporteren over verrichtte werkzaamheden onder water

T3 De kandidaat treedt op als reserveduiker

T3.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis van de deelname als reserveduiker aan het duikploeg, dit alles afgestemd op het duiken tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T4 De kandidaat ondersteunt andere duikers bij het verrichten van duikarbeid

T4.1

Voor A1:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers onder water en met de omgeving, waaronder het gebruik van lijnsignalen en visuele seinen

Voor A2 en A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers onder water en met de omgeving, waaronder het gebruik van lijnsignalen en visuele seinen alsmede elektronische communicatie-apparatuur

T5 De kandidaat voert noodprocedures uit en verleent assistentie bij noodgevallen

T5.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de voorgeschreven handelswijze in het geval van een ongeval of incident

T5.2

Voor A1:

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures:

a) Equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

b) Uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks

c) Duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen

d) Noodopstijging als vrije opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter

Voor A2:

Als voor A1 met de toevoeging dat de casus wordt uitgevoerd bij (gesimuleerde) werkzaamheden met handgereedschappen

Voor A3:

Als voor A1 met de toevoeging dat de casus wordt uitgevoerd bij (gesimuleerde) werkzaamheden met takels of een hefballon

T6 De kandidaat onderkent de gevaren van de duikarbeid en voert de relevante veiligheidsmaatregelen uit

T6.1

Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving

T6.2

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de operationele duikprocedures, veiligheid en verschillende communicatiemiddelen

T6.3

Elementaire kennis van de toepassing van decompressierichtlijnen en de decompressiemethodes

T6.4

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de controle en gebruikeronderhoud van SCUBA, dit alles afgestemd op het duiken tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T6.5

Uitgebreide kennis van de risico-inventarisatie en -evaluatie van specifieke gevaren die verbonden zijn aan de omgeving waarin wordt gewerkt

T6.6

Alleen voor A2 en A3:

Elementaire kennis van de specifieke gevaren die verbonden zijn aan de omgeving waarin wordt gewerkt, bijvoorbeeld het werken in omgevingen met scheepvaartverkeer, slecht zicht of stroming

T6.7

Alleen voor A2 en A3:

Elementaire kennis ten aanzien van zeemanschap, waaronder ten minste nautische theorie, navigatie, elementaire meteorologie en het gebruik van getijde-atlassen en stroomkaarten

T7 De kandidaat verricht uiteenlopende werkzaamheden onder water met behulp van SCUBA

T7.1

Duikervaring met SCUBA volgens het schema dat voor de categorieën A1, A2 of A3 vereist is in het opleidingscurriculum zoals weergegeven in hoofdstuk 8 ‘Entree-eisen’ van dit certificatieschema

T7.2

Voor A1 en A2:

Uitvoeren van een afdaling naar 9 meter diepte en hierbij op de juiste wijze trimmen

Voor A3:

Uitvoeren van een afdaling naar 20 meter diepte en hierbij op de juiste wijze trimmen gevolgd door een opstijging met inwater-decompressie

T7.3

Vaardigheden en uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van het gebruik van verschillende typen SCUBA, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T7.4

Vaardigheden en uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van het gebruik van trimmethodes, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T7.5

Voor A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van inspectiemethoden aan schepen, bouwkundige kunstwerken

T7.6

Voor A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis en aanzien van het gebruik van de hefballon.

T7.7

Voor A1 elementaire kennis van het droogpak en ten minste 1 duik met droogduikpak

Voor A2 en A3 vaardigheden en uitgebreide kennis van het droogpak

10.1.2. Duikarbeid met SSE

De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de beoordeling ter verkrijging van het persoonscertificaat duikarbeid:

  • a) in categorie B1 getoetst aan de toetscriteria voor het persoonscertificaat duikarbeid in categorie A2, en;

  • b) in categorie B2, B3 of B4 getoetst aan de toetscriteria voor het persoonscertificaat duikarbeid in categorie A3,

die elk worden aangevuld met de volgende relevante toetscriteria:

T8 De kandidaat gebruikt en onderhoudt materieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte

T8.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van schiemanswerk en tuigage (rigging) ten aanzien van materieel met ademgasvoorziening van de oppervlakte, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat:

B1: maximaal 15 meter

B2: maximaal 30 meter

B3: maximaal 50 meter

B4: maximaal 50 meter vanuit een open duikklok

T8.2

Voor B1, B2, B3 en B4:

Uitgebreide kennis van de theorie over de werking van ademgasvoorziening van de oppervlakte en samenstelling van het ademgas

T9 De kandidaat neemt deel in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken, ondersteunt andere duikers bij het verrichten van hun werkzaamheden en treedt op als reserveduiker

T9.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers in uiteenlopende situaties tijdens de duikoperatie, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T9.2

Vaardigheden en uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van de ondersteuning van duikers bij de verrichting van hun werkzaamheden, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T9.3

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van noodprocedures en deelname als reserveduiker aan het duikploeg, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T10 De kandidaat onderkent de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte en voert de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit

T10.1

Uitgebreide kennis van de gedragingen van ademgassen onder overdruk bij het gebruik van SSE

T10.2

Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving

T10.3

Voor B1:

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures in een casus waarin (gesimuleerd) wordt gewerkt met handgereedschap:

a) equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

b) uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks

c) duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen

d) overschakelen op bail-out voorziening gevolgd door een opstijging vanaf een diepte van 9 meter

Voor B2 en B3:

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures in een casus waarin (gesimuleerd) wordt gewerkt met aangedreven gereedschap:

a) equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

b) uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks

c) duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen

d) overschakelen op bail-out voorziening gevolgd door een opstijging vanaf een diepte van 9 meter

Voor B4:

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures in een casus waarin vanuit een open duikklok (gesimuleerd) wordt gewerkt met aangedreven gereedschap:

a) equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

b) uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks

c) op een diepte van 12 meter een duiker in nood op veilige wijze in de open duikklok brengen op een diepte van 9 meter en procedures uitvoeren

T10.4

Voor B1:

Vaardigheden en uitgebreide kennis van decompressierichtlijnen en decompressiemethoden bij duiken tot een diepte van 15 meter

Voor B2, B3 en B4:

Vaardigheden en uitgebreide kennis van decompressierichtlijnen en decompressiemethoden inclusief de werking en de bediening van de compressietank

T10.5

Voor B4:

Vaardigheden en uitgebreide kennis met betrekking tot de open duikklok, inclusief noodprocedures

T11 De kandidaat verricht uiteenlopende werkzaamheden onder water en bedient zich van meerdere typen van materieel met ademgasvoorziening van de oppervlakte, hulpmaterieel en verschillende gereedschappen

T11.1

Duikervaring met SSE volgens het schema dat voor de categorieën B1, B2, B3 of B4 vereist is in het opleidingscurriculum zoals weergegeven in hoofdstuk 8 van dit certificatieschema

T11.2

Voor B1:

Uitvoeren van een afdaling naar 9 meter diepte

Voor B2 en B3:

Uitvoeren van een afdaling naar 20 meter diepte gevolgd door een opstijging met inwater-decompressie

Voor B4:

Uitvoeren van een afdaling en opstijging met behulp van een open duikklok in open water gekoppeld aan inwaterdecompressie

T11.3

Voor B2,B3 en B4

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het gebruik van een onderwatercamera

T11.4

Voor B2, B3 en B4:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van mechanisch, hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap

T11.5

Voor B3 en B4:

Elementaire kennis van de theorie met betrekking tot dynamische positioneringssystemen

10.1.3. Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)

De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt ter verkrijging van het persoonscertificaat duikarbeid in categorie C getoetst aan de volgende aanvullende toetscriteria:

T12 De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en acute en chronische duikerziekten in relatie tot duikarbeid waarbij in het lichaam van de duiker saturatie optreedt

T12.1

Uitgebreide kennis van de fysische theorie over het gebruik van mengselgas en de gevolgen hiervoor voor de anatomie

T12.2

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het functioneren van de duikploeg bij het gebruik van mengselgas en saturatie

T13 Kandidaat bedient voor zichzelf en anderen het equipment dat wordt gebruikt bij duiken met een gesloten duikklok en saturatieduiken

T13.1

Uitgebreide theoretische kennis met betrekking tot het saturatiesysteem, waaronder gassystemen, gasbewaking, brandbestrijding, sanitaire systemen, communicatie en noodprocedures

T13.2

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van het bedienen van een compressietank en het uitvoeren van alle hiervoor noodzakelijke procedures

T13.3

Vaardigheden en uitgebreide theoretische kennis ten aanzien van de gesloten duikklok, waaronder gassystemen, scrubbers, verwarming, communicatie en het ballasten

T13.4

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de bediening van de gesloten duikklok inclusief het uitvoeren van de noodzakelijk controles

T14 De kandidaat onderkent de gevaren van het gebruik van de gesloten duikklok en voert de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit

T14.1

Uitgebreide theoretische kennis en één duik waarbij overlevingsapparatuur gebruikt wordt dan wel gesimuleerd wordt.

T14.2

Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving

T15 De kandidaat is vaardig in de uitvoering van de procedures voor het in- en uitsluizen (lock-out) en het vervoer onder druk

T15.1

Ervaring als lid van de oppervlakte- en duikploeg bij zowel bounce- als saturatieduiken

T15.2

Duikervaring met een open duikklok volgens het schema dat voor categorie C vereist is in het opleidingscurriculum zoals weergegeven in hoofdstuk 8 ‘Entree-eisen’ van dit certificatieschema

10.2. Opbouw van het examen

Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een examen dat wordt afgenomen door de CKI. Het examen bestaat uit elk van de volgende onderdelen:

  • 1. portfoliobeoordeling;

  • 2. theorie-examen;

  • 3. praktijkexamen.

10.2.1. Portfoliobeoordeling

De duikvaardigheid wordt door een documentenonderzoek tijdens de portfoliobeoordeling beoordeeld tegen de toetstermen T7.1, T11.1en T15.2. Het getuigschrift van de afgeronde duikopleiding van de kandidaat alsmede zijn duikerlogboek moeten aantonen dat de kandidaat minimaal de duikminuten en duikoefeningen gemaakt heeft die in het opleidingscurriculum vereist worden.

De opleidingsinstelling kan aan de CKI een leerlingvolgsysteem of toetskaart ter beschikking stellen, waarmee de CKI inzicht wordt verschaft over:

  • a) omschrijving van iedere verrichting die in het kader van de opleiding is gedaan;

  • b) aanwezigheid van de kandidaat tijdens alle theoretische en praktische onderdelen van de opleiding;

  • c) vermelding van bijzonderheden;

  • d) een beoordeling;

  • e) een indicatie van de leerprogressie;

  • f) tussentijdse evaluaties die zijn afgetekend door de instructeur.

Indien de duikvaardigheid van de kandidaat in het kader van de entreecriteria voor het examen als onvoldoende wordt beoordeeld, moet de certificatie worden geweigerd of moet als maatregel worden voorgeschreven dat de kandidaat zijn duikvaardigheid aanvult in het kader van een duikopleiding die aan de kwaliteitseisen voldoet.

10.2.2. Theorie-examen SCUBA

Het theorie-examen voor duikarbeid in categorie A1, A2 en A3 bestaat uit 6 vakken, die zijn onderverdeeld in hoofd- en bijvakken:

  • 1. Duikerziekten (hoofdvak);

  • 2. Decompressie (hoofdvak);

  • 3. Duiken algemeen (hoofdvak);

  • 4. Veiligheid , wet- en regelgeving (hoofdvak);

  • 5. Natuurkunde (bijvak);

  • 6. Zeemanschap (bijvak).

Het theorie-examen moet door de CKI worden afgestemd op de categorie van certificatie die door de kandidaat is aangevraagd. Indien onderdelen van de theorie niet voor de categorie van toepassing zijn, komen deze onderdelen te vervallen. In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de relevante toetstermen aantonen:

Hoofdvakken van het theorie-examen

Toetstermen

Duikerziekten

T1.2

Decompressie

T6.3

Duiken algemeen

T2.1; T2.2; T2.3; T3.1; T4.1; T5.1; T6.2; T6.4;; T7.3; T7.4; T7.5; T7.6

Veiligheid , wet- en regelgeving

T6.1; T6.5

Bijvakken van het theorie-examen

 

Natuurkunde

T1.1

Zeemanschap

T2.1; T6.6; T6.7

Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, 15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.

10.2.3. Theorie-examen SSE

Het theorie-examen voor duikarbeid in categorie B bestaat uit 4 vakken, die zijn onderverdeeld in hoofd- en bijvakken:

  • 1. Decompressie (hoofdvak);

  • 2. Duiken algemeen (hoofdvak);

  • 3. Veiligheid, wet- en regelgeving (hoofdvak)

  • 4. Natuurkunde (bijvak).

In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:

Hoofdvakken van het theorie-examen

Toetstermen

Decompressie

T10.4

Duiken algemeen

T8.1; T8.2;T9.1; T9.2; T9.3; T10.5; T11.3; T11.4; T11.5

Veiligheid, wet- en regelgeving en organisatie

T10.2; T10.5

Bijvakken van het theorie-examen

 

Natuurkunde

T10.1

Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, 15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.

10.2.4. Theorie-examen Gesloten duikklok

Het theorie-examen voor duikarbeid in categorie C bestaat uit 4 vakken, die zijn onderverdeeld in hoofd- en bijvakken:

  • 1. Decompressie (hoofdvak);

  • 2. Bediening gesloten duikklok (hoofdvak);

  • 3. Veiligheid, wet- en regelgeving (hoofdvak);

  • 4. Natuurkunde (bijvak).

In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:

Hoofdvakken van het theorie-examen

Toetstermen

Decompressie

T12.2

Bediening gesloten duikklok

T13.1; T13.2; T13.3; T13.4; T15.1

Veiligheid, wet- en regelgeving en organisatie

T14.1; T14.2

Bijvakken van het theorie-examen

 

Natuurkunde

T12.1

Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, 15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.

10.2.5. Praktijkexamen

De kandidaat wordt toegelaten wanneer de portfoliobeoordeling met voldoende eindresultaat is uitgevoerd. De praktijkexamens moeten door de CKI zodanig worden ingericht dat zij voldoen aan de volgende criteria:

Praktijkexamen A1

Toetstermen:

A5.2 en A7.2

Locatie:

Duiktoren of geconditioneerd duikbasssin

Onderdelen:

In een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden in het verband van een duikploeg:

1. Equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

2. Volledige predive- en postdive-checks ondergaan en uitvoeren

3. Afdaling naar 9 meter diepte maken en op de juiste wijze trimmen

4. Duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen

5. Gecontroleerde opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter

Praktijkexamen A2

Gelijk als voor A1, doch in aanvulling hierop in een casus met (simuleerde) werkzaamheden met handgereedschappen in het verband van een duikploeg.

Praktijkexamen A3

Gelijk als voor A1 en in aanvulling hierop:

  • 1. een afdaling tot een diepte van 20 meter gevolgd door een opstijging met inwater-decompressie;

  • 2. in een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met takels of een hefballon in het verband van een duikploeg.

Praktijkexamen B1

Toetstermen:

T10.3 en T11.2

Locatie:

Duiktoren of geconditioneerd duikbasssin

Onderdelen:

In een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met handgereedschappen in het verband van een duikploeg:

1. Equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

2. Volledige predive- en postdive-checks ondergaan en uitvoeren

3. Afdaling naar 9 meter diepte maken

4. Duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen

5. vanaf een diepte van 9 meter over schakelen op bail-out en een opstijging te maken.

Praktijkexamen B2

Gelijk als voor B1 en in aanvulling hierop:

  • 1. een afdaling tot een diepte van 20 meter gevolgd door een opstijging met inwaterdecompressie;

  • 2. in een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met aangedreven gereedschappen in het verband van een duikploeg.

Praktijkexamen B3

Gelijk als voor B2.

Praktijkexamen B4

Toetstermen:

T10.3 en T11.2

Locatie:

Buitenwater

Onderdelen:

In een casus met gesimuleerde noodprocedure in het verband van een duikploeg:

1. bell check uitvoeren en voor gebruik gereedmaken;

2. volledige predive- en postdive-checks ondergaan en uitvoeren;

3. afdaling maken met een open duikklok op een diepte van 9 meter naar een diepte van 12 meter;

4. op een diepte van 12 meter een duiker in nood op veilige wijze in de open duikklok op 9 meter brengen en procedures uitvoeren.

Portfoliobeoordeling C

Voor categorie C voert de CKI een portfoliobeoordeling uit, indien hieruit blijkt dat de kandidaat tijdens zijn opleiding getoetst is.

10.3. Uitslagregel van het examen

De uitslagregel wordt door de CKI nader vastgelegd in het uitvoeringsbesluit.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikarbeid gelden de volgende toetstermen:

H 1 De kandidaat is als duiker werkzaam en verricht werkzaamheden onder water

H1.1

Doorlopende duikervaring van ten minste 20 duiken in 24 maanden voor subcategorie A1 en A2 dan wel ten minste 30 duiken in 24 maanden voor de overige subcategorieën A en B. Voor de categorie C geldt dat er in 24 maanden tenminste 10 keer een bell-run (gesloten bel) is gemaakt, waarbij 5 keer is opgetreden als bell-man en waarbij 5 keer een lock out is gemaakt.

H 2 De kandidaat heeft kennis en inzicht met betrekking tot het uitvoeren van (nood)procedures binnen de scope van de subcategorie

H2.1

Algemeen:

Procedures bij het in veiligheid brengen van een duiker in nood.

Voor A1, A2 en B1:

Omhoog brengen van een duiker in nood vanaf een maximale diepte van 9 meter.

A3, B2, B3 en B4:

Vigerende veiligheids- en (nood)procedures uitvoeren

Voor C:

Vigerende veiligheids- en (nood)procedures uitvoeren.

11.2. Toetsingsmethode

Het voldoen aan toetsterm H1 wordt beoordeeld aan de hand van het duikerlogboek. Het voldoen aan toetsterm H2.1 wordt minimaal 1 keer in de vier jaar getoetst door een examinator van de CKI. Indien de certificaathouder certificaten heeft in meerdere categorieën kan volstaan worden met één hercertificatie voor de meest uitgebreide scope .

Als examinator bij het uitvoeren van het praktijkexamen behorend bij toetsterm H2.1 kan optreden iedere duikploegleider die:

  • 1) het uitvoeren van de oefeningen vooraf meldt bij de CKI;

  • 2) de uitgevoerde oefeningen aftekent met vermelding van zijn rol als examinator;

  • 3) vooraf training en instructie heeft gekregen over het uitvoeren en examineren van de oefeningen;

  • 4) voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de vakbekwaamheid van duikploegleider zoals gesteld in het certificatieschema WOD-L, hetgeen de duikploegleider kan aantonen door het overleggen een persoonscertificaat afgegeven door een CKI of een vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid.

Indien uit de beoordeling van het duikerlogboek blijkt dat de certificaathouder niet voldoet aan de eisen voor hercertificatie, dan moet de certificaathouder een praktijkexamen zoals vereist voor initiële certificatie afleggen.

11.3. Cesuur van de beoordeling

De hercertificatie wordt verleend, indien de met het duiklogboek aangetoonde praktijkervaring en door de CKI beoordeelde oefeningen aan de toetstermen H1 en H2 voldoen.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1. naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2. eenduidig certificaatnummer;

  • 3. naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel, en logo van de CKI;

  • 4. naam en logo Stichting Werken onder Overdruk

  • 5. kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 6. referentie naar het normdocument WSCS-WOD-D, Persoonscertificaat duikarbeid;

  • 7. categorie en geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid;

  • 8. ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de CKI verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-D Persoonscertificaat duikarbeid en dientengevolge als duiker vakbekwaam is in het verrichten van duikarbeid met het materieel in de categorie van certificaat.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden:

  • 1. De certificaathouder blijft actief bij duikarbeid;

  • 2. De certificaathouder maakt ten minste 20 duiken in de subcategorie A1, A2 en B1 dan wel voor de overige subcategorieën ten minste 30 duiken in elke periode van 24 maanden. Voor de categorie C geldt dat er in 24 maanden tenminste 10 keer een bell-run (gesloten bel) is gemaakt, waarbij 5 keer is opgetreden als bell-man en waarbij 5 keer een lock out is gemaakt.

Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit tot consequentie hebben dat het certificaat wordt geschorst of ingetrokken.

Bijlage XVId. behorend bij Artikel 6.5, 4e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider

Document: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Werken Onder Overdruk (SWOD)

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

221

       

2

 

Definities

221

       

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

223

 

3.1

Algemeen

223

 

3.2

Beschrijving van het schema

223

 

3.3

Actieve partijen

223

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

223

       

4

 

Certificatiereglement

224

 

4.1

Doelstelling

224

 

4.2

Certificatieprocedure

224

 

4.3

Certificatiebeslissing

224

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

224

 

4.5

Geldigheidscondities

224

 

4.6

Klachtenregeling

225

 

4.7

Bezwaarprocedure

226

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

227

 

4.9

Norminterpretatie

227

 

4.10

Aanvraag van het certificaat bij herintreding

227

       

5

 

Examenreglement

228

 

5.1

Algemeen

228

 

5.2

Uitvoering van het examen

228

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

228

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

228

 

5.5

Beheer centrale itembank en examenversies

229

       

6

 

Toezicht

229

 

6.1

Medewerking aan toezicht

229

 

6.2

Frequentie van het toezicht

229

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

230

 

6.4

Verslag van bevindingen

230

 

6.5

Maatregelen

230

 

6.6

Melding aan de Inspectie SZW

231

       

7

 

Onderwerp van de certificatie

231

       

8

 

Entreecriteria

232

       

9

 

Eindtermen

232

       

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

233

 

10.1

Toetstermen

233

 

10.2

Beoordelingsmethode

234

 

10.3

Uitslagregel van het examen

234

       

11

 

Hercertificatie

235

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

235

 

11.2

Beoordelingsmethode

235

 

11.3

Cesuur van de beoordeling

235

       

12

 

Certificaat

235

       

13

 

Geldigheidscondities

236

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het gebied van duikmedische begeleiding in een duikploeg. Dit schema is goedgekeurd door de Stichting werken onder overdruk en is vastgesteld door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit schema vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het optreden als duikmedisch begeleider. Het persoonscertificaat duikmedisch begeleider is wettelijk vereist op grond van artikel 6.16 lid 7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De duikmedisch begeleider maakt deel uit van de duikploeg en ondersteunt de persoon die duikarbeid verricht. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Het certificatiesysteem van de certificerende instelling moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de ISO/IEC 17024: 2003.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Indien de definities in dit document afwijken van de definities in ISO/IEC 17024 en mandatory documents, gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief borging van de kwaliteit.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Compressiekamer of -tank

:

Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik (operationele)

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Duikklok, gesloten of droge

:

Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.

Duikklok, open of natte

:

Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in geval van nood) geademd kan worden.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Portfolio

:

Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties, onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk stappenplan.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Saturatieduiken

 

Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit cilinders die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Documentnummer: WDAT-WOD-P: 2012, versie 1.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Documentnummer: WSCS-WOD-A: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-B: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Documentnummer: WSCS-WOD-D: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-F: 2012, versie 1.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-L: 2012, versie 1.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van personen die duikmedische begeleiding verlenen.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt aangeduid als WSCS-WOD-B. Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit schema vervangt eerdere versies. Op- en aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • aangewezen certificatie-instellingen (CKI’s);

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’, als college van deskundigen van de beheerstichting (CCvD WOD).

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:

  • duikarbeid:

    • duikerziekten en effecten op lange termijn;

    • eigenschappen van het ademgas;

  • veiligheid van de arbeidsmiddelen:

    • afhankelijkheid van duikmaterieel;

    • verwonding door het gebruik van handgereedschappen en elektrische, hydraulische en mechanische gereedschappen;

  • veilige inrichting van de duiklocaties:

    • lage temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;

    • overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;

    • scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;

    • afhankelijkheid van de duikploeg;

    • afstand tot medische assistentie;

  • overige risico’s:

    • blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;

    • fysieke belasting;

    • arbeids- en rusttijden.

De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in water op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van voorschriften in wet- en regelgeving en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste factoren ter voorkoming van incidenten te zijn.

Deze incidenten kunnen verder worden voorkomen door:

  • elementaire kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;

  • kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het functioneren van de duikploeg;

  • duikmedische assistentie op de duiklocatie in geval van crisissituaties.

De persoon die duikarbeid verricht, is afhankelijk van materieel en van de andere leden van de duikploeg. De duiklocatie is vaak ver verwijderd van medische assistentie en in relatie tot duiken kunnen specifieke complicaties optreden. De duikmedisch begeleider in de duikploeg is in staat om in het geval van calamiteiten onmiddellijk assistentie te verlenen.

Een meer omvangrijke risicoanalyse is opgenomen in het document Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op de certificerende instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk (WDAT-WOD-P).

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De aanvrager dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag in voor het Persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider bij een certificerende instelling (CKI). Vervolgens verstrekt de certificerende instelling alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de certificerende instelling die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat beperkt duikmedische begeleider (EHBO duikarbeid), duikmedisch begeleider (mad A) en uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) is op grond van de risicoanalyse twee kalenderjaren. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Na vier jaar volgt de certificaathouder een herhalingsopleiding en moet opnieuw een theorie- en praktijkexamen afleggen. De herhalingsopleiding en examinering is noodzakelijk, omdat de vakbekwaamheid verrichtingen betreft die slechts in noodsituaties worden toegepast en waarin de certificaathouder normaliter geen praktijkervaring opdoet. Voor de uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) is de geldigheid op basis van andere wet en regelgeving beperkt tot 1 jaar vanwege de voorbehouden medische handelingen.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de certificerende instelling worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De certificerende instelling registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de certificerende instelling zal voorschrijven welk digitale formaat de toelevering van gegevens moet hebben, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, certificerende instellingen of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en/of praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat voor uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) dient een praktijkstage in een ziekenhuis te volgen om voorbehouden handelingen te mogen doen gevolgd door een pratijkexamen door de begeleidend arts. De kandidaat dient in elk geval te voldoen aan de gestelde entree-eisen.

De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:

  • 1) opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A, dan wel mad B op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd bevonden;

  • 2) actuele werkervaring die relevant is voor de functie als (beperkt/uitgebreid) duikmedisch begeleider;

  • 3) historische ervaring als (beperkt/uitgebreid) duikmedisch begeleider blijkend uit een volledig en correct geadministreerd verslag van zijn werkzaamheden in het recente verleden.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het Persoonscertificaat duikmedisch begeleider (WSCS-WOD-B).

Het examenreglement is onderdeel van WSCS-WOD-B. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificerende instelling en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • praktijkexamen

  • theorie-examen

Het examen wordt door de certificerende instelling afgenomen.

5.2. Uitvoering van het examen

De certificerende instelling stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1) Ingangsdatum van het certificaat

  • 2) Entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3) Aanvraagprocedure

  • 4) Bevestiging van deelname en oproep

  • 5) Identificatie van de deelnemers

  • 6) Toelating en afwezigheid

  • 7) Examenduur en wijze van examinering

  • 8) Gedragsregels voor kandidaten

  • 9) Regeling aangepast examen

  • 10) Normen voor slagen en afwijzen

  • 11) Bekendmaking van de uitslag

  • 12) Bewaartermijn

  • 13) Inzagerecht

  • 14) Geldigheidsduur

  • 15) Kansen en herkansen van een examen(onderdeel)

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijk eisen alsmede onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aan wijzing en toezicht voor certificerende instellingen bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).

In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij de beoordeling van de demonstratie van praktische vaardigheden en het praktijkeindexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:

  • 1. Is aantoonbaar deskundig op het gebied van EHBO-duikarbeid en duikmedische begeleiding, In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het persoonscertificaat duikmedisch begeleider (WSCS-WOD-B). In het geval dat de examinator de duikleiding heeft dient hij te beschikken over het persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-L).

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

De medewerkers van de certificerende instelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de certificerende instelling.

5.4.2. Algemene regels

De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor het theorie-examen zijn:

  • absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;

  • sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;

  • voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;

  • individuele werktafels) met stoelen voor de kandidaten die met gelijke tussenruimten van ten minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;

  • ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.

De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:

  • een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;

  • voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;

  • voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat, tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.

Het theorie-examen wordt afgenomen in de Nederlandse taal. Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen. Het afnemen van een examen op andere wijze behoeft voorafgaande instemming van het Centraal College van Deskundigen. Op indicatie van de certificerende instelling wordt het examen bij kandidaten met buitenlandse voorkwalificaties afgenomen in de Engelse taal.

De eisen ten aanzien van de faciliteiten voor het praktijkexamen worden uitgewerkt door de certificerende instelling. De certificerende instelling ziet toe op de juiste inrichting, het onderhoud en juiste gebruik van de faciliteiten. De certificerende instelling kan hiertoe controles uitvoeren.

5.5. Beheer centrale itembank en examenversies

Indien de beheerstichting met meerdere certificerende instellingen samenwerkt op onderhavig WSCS, wordt onder verantwoordelijkheid van de beheerstichting een centrale itembank ingericht.

In de centrale itembank worden meerdere versies van de examenopgaven, opdrachten en het praktijkeindexamen vastgelegd. Het theorie-examen bevat generieke toetsopdrachten en het praktijkeindexamen bevat daarentegen specifieke toetsopdrachten. Het gebruik van de centrale itembank moet ervoor zorgen dat de kandidaten bij verschillende certificerende instellingen gelijkwaardige examens afleggen. De certificerende instellingen moeten medewerken aan de totstandkoming van de centrale itembank.

De beheerstichting stelt nadere regels ten aanzien van de aanvraag voor de aanlevering van examenversies uit de centrale itembank, de samenstelling van versies, de aanlevering op de examenlocatie en het onderhoud van de centrale itembank.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De certificerende instelling is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. Alhoewel de certificerende instelling normaliter geen tussentijds toezicht uitvoert vanwege de beperkte geldigheidsduur van twee kalenderjaren, moet de certificerende instelling wel tussentijds toezicht uitvoeren. Voor de uitgebreid duikmedisch begeleider is op grond van andere wet en regelgeving een doorlopende jaarlijkse beroepservaring geëist om voorbehouden medische handelingen te mogen uitvoeren. De CKI dient hierop tussentijds toezicht uit te voeren. Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de certificerende instelling, de nationale accreditatie-instelling en de Inspectie SZW.

In de overeenkomst tussen de certificerende instelling en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1) op verzoek van de certificerende instelling zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 2) binnen 6 weken aan het hierboven genoemde verzoek gehoor te geven;

  • 3) toestemming te geven aan de certificerende instelling om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:

  • 1) bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2) naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3) op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.

De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Na twee kalenderjaren volgt de certificaathouder een herhalingsopleiding en moet opnieuw een theorie- en praktijkexamen afleggen. De herhalingsopleiding en examinering is noodzakelijk, omdat de vakbekwaamheid verrichtingen betreft die slechts in noodsituaties worden toegepast en waarin de certificaathouder normaliter geen praktijkervaring opdoet.

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle zoals bedoeld in paragraaf 6.2.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3) wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de certificerende instelling de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen en beschrijft tevens het tijdstip en de locatie van de controle.

De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.4. Verslag van bevindingen

De certificerende instelling maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4) tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering kunnen worden gecorrigeerd;

  • 5) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 6) eventueel opgelegde maatregel.

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 2) tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 3) tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 4) niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;

  • 5) misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming zoals bedoeld onder punt 2 en 3 heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder punt 1 en 4 of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld. De schorsing alsmede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1) niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2) aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 3) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 4) zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude;

  • 5) in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, moet dezelfde procedure doorlopen worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie moet de certificerende instelling aangeven en registreren dat na één kalenderjaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling moet voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Inspectie SZW

De certificerende instelling moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft de deelname aan een duikploeg als duikmedisch begeleider. De duikmedisch begeleider ondersteunt de duiker bij het verrichten van duikarbeid. Onder duikarbeid wordt in dit document verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

De duikploeg, die de duiker ondersteunt bij het verrichten van duikarbeid bestaat ten minste uit de duiker, een reserveduiker en een duikploegleider. In de duikploeg moet tevens een persoon met de kwalificaties als duikmedisch begeleider aanwezig zijn. Meestal treedt de duikploegleider als duikmedisch begeleider op, maar deze functie kan ook door een ander lid van de duikploeg niet zijnde de duiker of de reserveduiker worden waargenomen.

Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan:

  • de persoon die bekwaam is in het verlenen van beperkte duikmedische begeleiding: EHBO Duikarbeid (WSCS-WOD-B-B1) ;

  • de persoon die bekwaam is in het verlenen van duikmedische begeleiding (mad A) (WSCS-WOD-B-B2);

  • de persoon die bekwaam is in het verlenen van uitgebreide duikmedische begeleiding met de aantekening dat hij bevoegd is om voorbehouden medische handelingen te verrichten (mad B) (WSCS-WOD-B-B3).

8. Entreecriteria

Voor de certificatie van beperkte duikmedisch begeleiding (WSCS-WOD-B-B1) met beperking tot duikarbeid geldt geen entreecriterium.

Het voldoen aan de entreecriteria voor de duikmedisch begeleider (WSCS-WOD-B-B2) wordt beoordeeld door portfoliobeoordeling van de door de kandidaat overlegde documenten. De documenten bestaan uit:

  • 1) EHBO-diploma met reanimatiecertificaat of een ander document waaruit blijkt dat de kandidaat een opleiding heeft gevolgd ten aanzien van EHBO;

  • 2) bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding inclusief praktijkuren tot duikmedisch begeleider.

Ter verkrijging van de aantekening van bevoegdheid tot het uitvoeren van uitgebreide duikmedische begeleiding (WSCS-WOD-B-B3) met voorbehouden medische handelingen (mad B) wordt de portfoliobeoordeling uitgebreid met het onderzoek van de volgende aanvullende documenten:

  • 1) geldig persoonscertificaat duikmedisch begeleider (mad A) of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid;

  • 2) bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding van tot uitgebreid duikmedisch begeleider met bevoegdheid tot het verrichten van voorbehouden medische handelingen.

De certificerende instelling heeft tot taak om te bepalen of en in hoeverre een in het buitenland afgeronde opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A dan wel mad B in Nederland erkend wordt. In het verlengde daarvan kan de certificerende instelling bepalen welke eventuele aanvullingen op het opleidingsniveau van de kandidaat noodzakelijk zijn om vervolgens ingeschaald te kunnen worden.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. Ter voorkoming van fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.

De certificerende instelling kan de kandidaat opdragen om van zijn opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A, dan wel mad B nadere gegevens te verstrekken om het niveau van deze opleiding te beoordelen. Deze gegevens kunnen bestaan uit de contactgegevens van de opleidingsinstelling en opleiders en het curriculum van de opleiding. Als de certificerende instelling niet over gegevens voor de beoordeling van het niveau van de opleiding kan beschikken, dan wordt de opleiding niet erkend.

9. Eindtermen

Voor de beperkt duikmedisch begeleider met beperking tot duikarbeid bij bassins (EHBO-duikarbeid) gelden de volgende eindtermen(WSCS-WOD-B-B1):

  • 1.1 hij is in staat EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie toe te passen;

  • 1.2 hij heeft kennis van de medische risico’s met betrekking tot duiken en is in staat preventieve maatregelen te nemen;

  • 1.3 hij heeft kennis van natuurkunde en heeft uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie;

  • 1.4 hij is in staat de symptomen van duikerziekten te herkennen;

  • 1.5 hij is in staat de eerste-hulpbehandeling van basale duikmedische aandoeningen toe te passen;

Voor de duikmedisch begeleider (mad A) gelden de volgende eindtermen (WSCS-WOD-B-B2):

  • 2.1 hij is in staat EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie toe te passen;

  • 2.2 hij heeft kennis van de medische risico’s met betrekking tot duiken en is in staat preventieve maatregelen te nemen;

  • 2.3 hij heeft kennis van natuurkunde en heeft uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie;

  • 2.4 hij is in staat de symptomen van duikerziekten te herkennen en basaal lichamelijk en neurologisch onderzoek uit te voeren;

  • 2.5 hij is in staat de eerste-hulpbehandeling van duikmedische aandoeningen toe te passen;

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van voorbehouden medische handelingen (mad B) voldoet de kandidaat bovendien de volgende eindtermen (WSCS-WOD-B-B3):

  • 3.1 hij is in staat uitgebreid lichamelijk onderzoek uit te voeren;

  • 3.2 hij is in staat voorbehouden medische handelingen te verrichten;

  • 3.3 hij heeft praktijkervaring in het verlenen van duikmedische begeleiding en het verrichten van voorbehouden medische handelingen.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

De vakbekwaamheidseisen zijn weergegeven als eindtermen en worden in het volgende hoofdstuk uitgewerkt in toetstermen. In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:

Elementair of basaal:

de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

   

Uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

10.1. Toetstermen

De certificerende instelling hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. Voor de beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-duikarbeid) gelden onderstaande toetstermen (WSCS-WOD-B-B1) 2.1 tot en met 2.6, doch met uitzondering van de toetstermen 2.4.2 en 2.5.1.

De vakbekwaamheid van de kandidaat-duikmedisch begeleider (mad A) wordt getoetst aan de volgende toetscriteria(WSCS-WOD-B-B2):

2.1 De kandidaat past EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie toe

2.1.1

Uitgebreide kennis van de lesstof en praktijkoefeningen met betrekking tot EHBO-duikarbeid

2.1.2

Uitgebreide kennis van de lesstof en praktijkoefeningen met betrekking tot cardiopulmonaire resuscitatie

2.2 De kandidaat kent de medische risico’s met betrekking tot duiken en is op de hoogte van preventieve maatregelen

2.2.1

Uitgebreide kennis van de specifieke medische risico’s met betrekking tot duikarbeid

2.2.2

Uitgebreide kennis van de preventie van ongevallen en acute en chronische duikerziekten

2.3 De kandidaat beschikt over elementaire kennis van natuurkunde en heeft uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie

2.3.1

Uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie

2.3.2

Elementaire kennis van de natuurkundige aspecten van duikarbeid

2.4 De kandidaat stelt de diagnose van duikerziekten en voert lichamelijk onderzoek uit

2.4.1

Elementaire kennis van het stellen van diagnoses met betrekking tot duikerziekten

2.4.2

Elementaire kennis van het uitvoeren van lichamelijk onderzoek inclusief neurologisch onderzoek

2.5 De kandidaat begint met de behandeling van aandoeningen

2.5.1

Uitgebreide kennis van de behandeling van decompressieziekten en longembolie

2.5.2

Uitgebreide kennis van het gebruik van de zuurstofkoffer

2.6 De kandidaat beschikt over praktijkervaring in het verlenen van duikmedische begeleiding

2.6.1

Demonstratie van praktische vaardigheden aan hand van ten minste 3 cases waarbij gebruik wordt gemaakt van simulaties

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van voorbehouden medische handelingen (mad B) wordt bovendien getoetst aan de volgende toetscriteria (WSCS-WOD-B-B3):

3.1 De kandidaat voert uitgebreid lichamelijk onderzoek uit

3.1.1

Uitgebreide kennis van het uitvoeren van lichamelijk onderzoek

3.2 De kandidaat verricht voorbehouden medische handelingen onder toezicht van een arts

3.2.1

Subcutaan, intramusculair en intraveneus injecteren

3.2.2

Hechten van wonden

3.2.3

Assisteren bij de uitvoering van een thoraxpunctie

3.2.4

Inbrengen van een blaascatheter

3.2.5

Inbrengen van een intraveneus infuus en uitvoering van het infuusbeleid

3.2.6

Kunstmatig mechanisch beademen

3.2.7

Intuberen

3.3 De kandidaat beschikt over praktijk ervaring in het verlenen van duikmedische begeleiding en het verrichten van voorbehouden medische handelingen

3.3.1

Praktijkstage als kandidaat duikmedisch begeleider onder toezicht van een arts

10.2. Beoordelingsmethode

Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een theorie-examen en een praktijkexamen. Voor de beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-duikarbeid) gelden onderstaande toetstermen 2.1 tot en met 2.6, doch met uitzondering van de toetstermen 2.4.2 en 2.5.1.

Het theorie-examen voor de duikmedisch begeleider (mad A) bestaat uit 4 vakken, die zijn onderverdeeld in hoofdvakken en bijvakken:

  • 1) Anatomie (hoofdvak);

  • 2) Pathologie (hoofdvak);

  • 3) Diagnostiek en behandeling (hoofdvak);

  • 4) Natuurkundige aspecten (bijvak).

In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:

Vakken van het theorie-examen

Toetstermen

Anatomie

2.3.1

Pathologie

2.2.1; 2.2.2

Diagnostiek en behandeling

2.1.1; 2.1.2; 2.4.1; 2.4.2; 2.5.1; 2.5.2

Natuurkundige aspecten

2.3.2

Het theorie-examen wordt schriftelijk en in de Nederlandse taal afgenomen. Het theorie-examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten en na ieder vak wordt 5 minuten pauze gehouden. Iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, wordt 15 minuten pauze gehouden. Het theorie-examen wordt in beginsel op 1 dag afgenomen. De eindterm 2.6.1 voor het certificaat EHBO duikarbeid dan wel mad A wordt beoordeeld in een praktijkexamen. De kandidaat toont zijn verrichting voor het praktijkexamen aan door middel van een verrichtingenboekje. Het praktijkexamen wordt uitgevoerd onder toezicht van een examinator. Het praktijkexamen geldt als een hoofdvak.

Ter verkrijging van de aantekening van uitgebreide duikmedische bevoegdheid met het verrichten van voorbehouden medische handelingen moet een specifiek examen worden afgelegd. De kandidaat toont zijn verrichting voor het praktijkexamen aan door middel van een verrichtingenboekje. Dit examen bestaat geheel uit een praktijkexamen onder begeleiding van een arts.

10.3. Uitslagregel van het examen

De uitslagregel van het examen wordt nader uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit van de CKI en indien er een centrale itembank is, is het tevens aldaar vastgelegd.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

De hercertificatie van EHBO duikarbeid, mad A, dan wel mad Bis gelijk aan de initiële certificatie. De kandidaat moet iedere 2 kalenderjaren een herhalingsopleiding EHBO-duikarbeid of duikmedisch begeleider te volgen en het praktijk- en theorie-examen afleggen.

Om bij hercertificatie opnieuw de aantekening van uitgebreid duikmedisch begeleider met de bevoegdheid in het uitvoeren van voorbehouden medische handelingen (mad B) te verkrijgen, moet de kandidaat op grond van andere wet en regelgeving bovendien jaarlijks een ziekenhuisstage onder begeleiding van een arts lopen. De duur van de stage is ten minste 2 weken en de aard van de stage is ter beoordeling van de begeleidende arts.

11.2. Beoordelingsmethode

11.2.1. Hercertificatie

De hercertificatie van beperkt duikmedisch begeleider (EHBO Duikarbeid/WSCS-WOD-B-B1)) en duikmedisch begeleider (mad A/WSCS-WOD-B-B2)) wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek en een theorie- en praktijkexamen. Bij het documentenonderzoek moet een getuigschrift of diploma kunnen worden overlegd van een herhalingsopleiding duikmedisch begeleider dat niet ouder is dan 3 maanden.

Het af te leggen praktijk- en theorie-examen is gelijk als bij initiële certificatie.

11.2.2. Hercertificatie uitgebreid duikmedische begeleider (WSCS-WOD-B-B3)

De hercertificatie met de aantekening van uitvoeren van voorbehouden medische handelingen (mad B) wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek bestaande uit:

  • 1) een geldig persoonscertificaat duikmedisch begeleider (mad A);

  • 2) getuigschrift van een arts waaruit blijkt dat de kandidaat minder dan een jaar geleden een praktijkstage van ten minste 2 weken in een ziekenhuis heeft doorlopen en het verrichtingenboekje is afgetekend.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.

De certificerende instelling controleert jaarlijks of de uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) de ziekenhuisstage onder begeleiding van een arts tijdig heeft herhaald.

11.3. Cesuur van de beoordeling

De cesuur van het praktijk- en theorie-examen is gelijk aan de cesuur bij initiële certificatie.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1. naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2. eenduidig certificaatnummer;

  • 3. naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van de CKI;

  • 4. naam en logo Stichting Werken onder Overdruk

  • 5. kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 6. referentie naar het normdocument WSCS-WOD-B, Persoonscertificaat duikmedisch begeleider;

  • 7. categorie en geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid (WSCS-WOD-B-B1, B2 of B3);

  • 8. ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de certificerende instelling verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-B Persoonscertificaat duikmedisch begeleider en dientengevolge als vakbekwaam als duikmedisch begeleider in de categorie die wordt vermeld op certificaat.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • De certificaathouder blijft actief als EHBO duikarbeid, mad A dan wel mad B bij duikwerkzaamheden van de aard waarvoor het certificaat is afgegeven;

De houder van het certificaat met de aantekening uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B/WSCS-WOD-B-B3) om voorbehouden medische handelingen uit te voeren moet elk kalenderjaar opnieuw zijn ziekenhuisstage herhalen. Het certificaat wordt ingetrokken en vervangen door een certificaat duikmedisch begeleider (mad A/WSCS-WOD-B-B2), indien de kandidaat niet aan deze voorwaarde voldoet.

Bijlage XVIe. behorend bij Artikel 6.6, 1e lid

[Treedt in werking op 01-11-2012]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Bijlage XVIf. behorend bij Artikel 6.6, 2e lid

[Treedt in werking op 01-11-2012]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Bijlage XVIII. behorend bij artikel 8.10

1. Verbodsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rond;

  • -

    zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn. De rode kleur beslaat ten minste 35% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52019.png
Verboden te roken
Bijlage 52020.png
Vuur, open vlam en roken verboden
Bijlage 52021.png
Verboden voor voetgangers
Bijlage 52022.png
Verboden met water te blussen
Bijlage 52023.png
Geen drinkwater
Bijlage 52024.png
Geen toegang voor onbevoegden
Bijlage 52025.png
Verboden voor transportvoertuigen
Bijlage 52026.png
Niet aanraken

2. Waarschuwingsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    driehoekig;

  • -

    zwart pictogram op gele achtergrond, zwarte rand. De gele kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52027.png
Ontvlambare stoffen of hoge temperatuur
Bijlage 52028.png
Explosieve stoffen
Bijlage 52029.png
Giftige stoffen
Bijlage 52030.png
Bijtende stoffen
Bijlage 52031.png
Radioactieve stoffen of ioniserende straling
Bijlage 52032.png
Hangende lasten
Bijlage 52033.png
Transportvoertuigen
Bijlage 52034.png
Gevaar voor elektrische spanning
Bijlage 52035.png
Gevaar
Bijlage 52036.png
Laserstraal
Bijlage 52037.png
Oxiderende stoffen
Bijlage 52038.png
Niet-ioniserende straling
Bijlage 52039.png
Belangrijk magnetisch veld
Bijlage 52040.png
Struikelen
Bijlage 52041.png
Vallen door hoogteverschil
Bijlage 52042.png
Biologisch risico
Bijlage 52043.png
Lage temperatuur
Bijlage 52044.png
Schadelijke of irriterende stoffen 18
Bijlage 52045.png
Explosieve atmosfeer

3. Gebodsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rond;

  • -

    wit pictogram op blauwe achtergrond. De blauwe kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord

Bijlage 52046.png
Oogbescherming verplicht
Bijlage 52047.png
Veiligheidshelm verplicht
Bijlage 52048.png
Gehoorbescherming verplicht
Bijlage 52049.png
Adembescherming verplicht
Bijlage 52050.png
Veiligheidsschoenen verplicht
Bijlage 52051.png
Veiligheidshandschoenen verplicht
Bijlage 52052.png
Veiligheidspak verplicht
Bijlage 52053.png
Gelaatsbescherming verplicht
Bijlage 52054.png
Individueel harnas verplicht
Bijlage 52055.png
Verplichte oversteekplaats (voetgangers)
Bijlage 52056.png
Algemeen gebod (eventueel samen met een ander bord

4. Reddingsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rechthoekig of vierkant;

  • -

    wit pictogram op groene achtergrond. De groene kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52057.png
Vluchtweg-nooduitgang
Bijlage 52058.png
Te volgen richting Wordt tezamen met één van de onderstaande borden gebruikt
Bijlage 52059.png
Eerste hulp
Bijlage 52060.png
Brancard
Bijlage 52061.png
Veiligheidsdouche
Bijlage 52062.png
Ogen spoelen
Bijlage 52063.png
Telefoon voor redding en eerste hulp

5. Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rechthoekig of vierkant;

  • -

    wit pictogram op rode achtergrond. De rode kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52064.png
Brandslang
Bijlage 52065.png
Ladder
Bijlage 52066.png
Blusapparaat
Bijlage 52067.png
Telefoon voor brandbestrijding
Bijlage 52068.png
Te volgen richting (wordt tezamen met één van de bovenstaande borden gebruikt)

Bijlage XIX. behorend bij artikel 8.26

Hand en armseinen

A. Algemene Gebaren

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

BEGIN

Pas op! Begin van commando

Beide armen zijn horizontaal gestrekt met de handpalmen naar boven

Bijlage 52069.png

STOP

Onderbreking

Einde van de beweging

 De rechterhand is opgeheven en de rechterhandpalm naar voren gehouden

Bijlage 52070.png

EINDE

Einde van de werkzaamheden

Beide handen zijn ter hoogte van de borst samengevoegd

Bijlage 52071.png

B. Verticale bewegingen

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

HIJSEN

Met de opgeheven rechterarm en naar voren gebrachte rechterhandpalm wordt traag een cirkelbeweging gemaakt

Bijlage 52072.png

VIEREN

Met de naar beneden gerichte rechterarm en naar binnen gehouden rechterhandpalm wordt traag een cirkelbeweging gemaakt

Bijlage 52073.png

VERTICALE AFSTAND

De afstand wordt met de handen aangegeven

Bijlage 52074.png

C. Horizontale bewegingen

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

VOORUIT

Beide armen worden gebogen, palmen worden naar binnen gehouden en met de voorarmen worden trage bewegingen naar het lichaam toe gemaakt

Bijlage 52075.png

ACHTERUIT

Beide armen worden gebogen, beide handpalmen worden naar buiten gehouden, met de voorarmen worden trage beweging van het lichaam af gemaakt

Bijlage 52076.png

NAAR RECHTS

ten opzichte van de signaalgever

Met de ongeveer horizontaal gestrekte rechterarm en de naar beneden gehouden rechterhandpalm worden trage, richting aanwijzende bewegingen gemaakt

Bijlage 52077.png

NAAR LINKS

ten opzichte van de signaalgever

Met de ongeveer horizontaal gestrekte linkerarm en de naar beneden gehouden linkerhandpalm worden trage richtingaanwijzende bewegingen gemaakt

Bijlage 52078.png

HORIZONTALE AFSTAND

De afstand wordt met de handen aangegeven

Bijlage 52079.png

D. Gevaar

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

GEVAAR

Beide handen opgeheven, handpalmen naar voren

Bijlage 52080.png

SNELLE BEWEGING

De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de beweging worden zeer snel uitgevoerd

 

TRAGE BEWEGING

De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de bewegingen worden zeer langzaam uitgevoerd

 
  1. Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet wordt gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden. ^ [1]
  2. Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet wordt gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden. ^ [2]
  3. Rapport SZW Reparatie wscs en wda&t met bijlagen d.d. 10 mei 2011. ^ [3]
  4. Naast de projectdag bestaat ook de pakdag. Een halve pakdag is met pak / masker drie uur (shift) asbest verwijderen door één asbestverwijderaar (DAV) op een asbestverwijderingswerk. ^ [4]
  5. Eindbeoordelingsinstelling: door de RvA geaccrediteerde inspectie-instelling dat de eindcontrole na asbestverwijdering verricht. ^ [5]
  6. V&G Plan Uitvoeringsfase omvat per uit te voeren asbestverwijderingsproject inforrmatie over verantwoordelijke partijen, verantwoordelijke personen, wijze van externe en interne communicatie en instructies, aanwezige veiligheids- en gezondheidsrisico’s met de daartegen te treffen maatregelen, nadere operationele afspraken en evaluatie gericht op alle veiligheids-, gezondheids-, welzijn en milieuzorgaspecten ten behoeve van verantwoord asbestverwijderen op een concreet project. ^ [6]
  7. Behoudens de wettelijk toegestane uitzondering. ^ [7]
  8. Behoudens de wettelijk toegestane uitzondering. ^ [8]
  9. Voor de wijze waarop aan de eisen zou kunnen worden voldaan wordt verwezen naar SC-531E: versie 01, datum 15-09-2011 Opleveringsverklaring Asbestverwijderingswerk [lit. 25].Dit document is beschikbaar op www.ascert.nl onder Documenten. ^ [9]
  10. Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht. ^ [10]
  11. Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht. ^ [11]
  12. De eind- en toetstermen zijn in steekwoorden weergegeven(L2) = praktijklokatie 2(L3) = praktijklokatie 3(L4) = praktijklokatie 4. ^ [12]
  13. Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht. ^ [13]
  14. Het VOS-gehalte is bepaald conform de methodiek ASTM – D 3960-96 voor gebruiksklare mengsels. ^ [14]
  15. Het gemiddelde wordt bepaald door het VOSgehalte per laag te hanteren in de formule (a. L1 + b.L2)/ ( a + b) Dit gemiddelde is gelijk aan of minder dan 420 gram/liter spuitklaar product. Hierbij is L1 het VOS-gehalte van de basiskleurlaag en L2 het VOS-gehalte van de blanke lak, waarbij a en b staan voor de aangemaakte hoeveelheid in gram van resp. L1 en L2. De hoeveelheden hebben betrekking op spuitklare producten en géén van de lagen mag méér VOS bevatten dan 480 gr/liter. ^ [15]
  16. Speciale producten zijn bedoeld voor speciale behandelingen (zoals bijvoorbeeld motorfietskleuren en speciale designkleuren waar inkten voor worden gebruikt die niet met een gewone basecoat gemaakt kunnen worden) en speciale toepassingen (bijvoorbeeld moeilijk hechtende ondergronden). Deze groep producten betreft ook additieven die worden toegevoegd aan bestaande producten om speciale effecten te realiseren zoals ruwheid, mattering, etc. Dit betekent dat producten waar deze specifieke additieven aan zijn toegevoegd het maximum gehalte aan VOS/liter van dat product kunnen overschrijden. Speciale reinigers (siliconen, lakverwijdering) zijn toegevoegd omdat zij niet onder de aangegeven spuitreinigers en oppervlaktereinigers vallen. De groep speciale producten bevat elastificeermiddelen, (ver)harders, versnellers/activeerders, vertragers, matteringsmiddelen, structuurmiddelen, effectmiddelen, antisiliconen, basisverf en inkt ten behoeve van speciale kleuren (design), matte lak, hechtprimer voor speciale kunststof- of metaalondergronden (waar geen gewone (wash)primer gebruikt kan worden), spuitbussen, uitspuitverdunning, kunststofreiniger, siliconenverwijderaar en lakverwijderaar. ^ [16]
  17. 4 Overige producten zijn: polijst- en poetsmiddelen, vulmiddelen, kitten, lijmen en plamuren. ^ [17]
  18. Bij wijze van uitzondering mag de achtergrond van dit bord oranje zijn, als de kleur gerechtvaardigd is omdat er een soortgelijk bord bestaat voor het wegverkeer. ^ [18]