Arbeidsomstandighedenregeling

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2017 en zichtdatum 20-09-2024.
Geldend van 01-03-2017 t/m 31-05-2017

Regeling houdende bepalingen ter uitvoering van bij en krachtens de Arbeidsomstandighedenwet en enige andere wetten gestelde regels

Hoofdstuk 1. Algemene Bepalingen

Paragraaf 1.1a. Certificatie

Artikel 1.1a. Jaarverslag

In het jaarverslag van een certificerende instelling, bedoeld in artikel 1.5e, eerste lid, van het besluit worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld:

  • a. de door de instelling afgegeven, ingetrokken, geschorste dan wel geweigerde certificaten;

  • b. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

  • c. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende taakverdeling;

  • d. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

  • e. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

  • f. aan derden uitbestede werkzaamheden;

  • g. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

  • h. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

  • i. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

  • j. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en ingestelde beroepen en de wijze van afhandeling daarvan;

  • k. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

Artikel 1.1b. Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betalen

  • 1 Voor zover ten gevolge van een verzoek of handeling dan wel nalaten van de aanvrager van een certificaat als bedoeld in deze regeling, extra kosten worden gemaakt in verband met de afgifte van het certificaat, worden deze kosten doorberekend aan de aanvrager.

  • 2 De kosten verbonden aan de afgifte van een certificaat worden bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de instelling.

Paragraaf 1.2. Algemene bepalingen over opleidingen

Artikel 1.2. Algemeen

Voor zover in deze regeling regels zijn gesteld over opleidingen zijn de artikelen 1.3 tot en met 1.8 van toepassing.

Artikel 1.3. Materiaal

De opleiding wordt gegeven aan de hand van aan de cursisten ter beschikking gesteld overzichtelijk schriftelijk opleidingsmateriaal van voldoende didactische kwaliteit.

Artikel 1.4. Docenten

De docenten beschikken voor de onderwerpen die zij tijdens de opleiding behandelen aantoonbaar over ruime theoretische, praktische en didactische kennis of vaardigheden.

Artikel 1.5. Faciliteiten

  • 1 De opleidingsinstelling beschikt over adequate opleidingsfaciliteiten.

  • 2 De opleidingsinstelling biedt de opleiding ten minste twee maal per jaar aan en voert haar ten minste eenmaal per jaar uit.

  • 3 De opleidingsinstelling legt de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van alle betrokkenen bij de opleiding schriftelijk vast.

  • 4 De opleidingsinstelling treft adequate maatregelen om de veiligheid van de cursisten zoveel mogelijk te waarborgen.

Artikel 1.6. Toetsing eindtermen

  • 1 De toetsing van de eindtermen vindt plaats door middel van een examen.

  • 2 De opleidingsinstelling neemt de examens af aan de hand van een deugdelijk en op schrift gesteld examenreglement.

Artikel 1.7. Diploma

De opleidingsinstelling overhandigt de cursist die het examen met goed gevolg heeft afgelegd, een op naam gesteld schriftelijk bewijs, getekend door twee leden van de examencommissie dan wel het hoofd van de opleidingsinstelling.

Artikel 1.7a. Buitenlandse getuigschriften en kwalificaties van vakbekwaamheid

[Vervallen per 01-10-2012]

Artikel 1.8. Administratie

De opleidingsinstelling voert een deugdelijke administratie waarin de persoonlijke gegevens van de cursist en de datum waarop het schriftelijk bewijs, bedoeld in artikel 1.7 is uitgereikt in ieder geval zijn opgenomen en waarin de periode is bepaald gedurende welke de examenopgaven en de uitwerkingen daarvan worden bewaard.

Paragraaf 1.3. Erkenning EU-beroepskwalificaties en tijdelijke en incidentele dienstverrichting

Artikel 1.9. Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 1.9aa. Taken en bevoegdheden certificerende instelling

De taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5, 6, 8, 11, 12, 13, 17, 19, 22, 23, 27, 28, 29, 30, 30a, 31, 31b, 32a, 34 en 35 van de wet worden indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit heeft aangewezen, uitgeoefend door die certificerende instelling.

Artikel 1.9a. Erkenning EU-beroepskwalificaties

  • 1 De aanvraag van een certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 1.5h, van het besluit, wordt ingediend bij de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, bij die instelling, onder verstrekking van de volgende documenten:

    • a. de documenten betreffende nationaliteit en verblijf, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

    • b. een gewaarmerkte kopie van een in een betrokken staat verkregen opleidingstitel of bekwaamheidsattest waarop de aanvrager zich beroept;

    • c. in voorkomend geval een bewijs van zijn beroepservaring, waarbij in ieder geval inzicht wordt verschaft in de duur van deze beroepservaring en de onderdelen en inhoud waaruit de beroepswerkzaamheden hebben bestaan;

    • d. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens of een met die verklaring overeenkomend document als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet, of een attest waaruit blijkt van een verklaring onder ede of plechtige verklaring als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de wet indien een dergelijke verklaring ook van eigen onderdanen wordt vereist;

    • e. een document inzake gezondheid als bedoeld in artikel 15 van de wet indien een dergelijk document ook van eigen onderdanen wordt vereist; en

    • f. indien de aanvraag en de in de onderdelen b, c, d en e bedoelde documenten in een andere dan de Nederlandse taal zijn gesteld, wordt op verzoek van de minister, dan wel de door hem aangewezen instelling, bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, zo nodig een vertaling in het Nederlands overlegd die is opgesteld door een beëdigd vertaler. Indien de minister of hiervoor genoemde instelling daarmee instemt, kan een vertaling van de documenten in een andere taal dan het Nederlands worden overlegd.

  • 2 De minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, stelt in het kader van de erkenning van beroepskwalificaties vast of de aanvrager beschikt over het beroepskwalificatieniveau, bedoeld in de artikelen 6 en 9 van de wet en met inachtneming van de termijnen, genoemd in artikel 19 van de wet.

  • 3 Met inachtneming van artikel 11 van de wet stelt de minister of indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, de aanvrager op de hoogte van de eis van het met goed gevolg afleggen van een compenserende maatregel.

  • 4 De kosten verbonden aan het in behandeling nemen van een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, en aan het afleggen van een compenserende maatregel als bedoeld in artikel 11 van de wet, worden doorberekend aan de aanvrager. Deze kosten worden bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de certificerende instelling.

  • 5 In geval op grond van artikel 11 van de wet aan de aanvrager de eis wordt gesteld dat hij een aanpassingsstage volgt:

    • a. wordt de aanvrager geïnformeerd over:

      • 1°. de ontbrekende kennis, vaardigheden en competenties waarop de aanpassingsstage betrekking heeft;

      • 2°. de duur van de aanpassingsstage;

      • 3°. overige eisen die het kader van de aanpassingsstage worden gesteld; en

    • b. verricht de aanvrager tijdens deze periode werkzaamheden onder verantwoordelijkheid en begeleiding van een deskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid op het desbetreffende vakgebied.

  • 6 In geval op grond van artikel 11 van de wet aan de aanvrager de eis wordt gesteld dat hij een proeve van bekwaamheid aflegt, wordt de aanvrager geïnformeerd over:

    • a. de ontbrekende kennis, vaardigheden en competenties waarop de proeve van bekwaamheid betrekking heeft;

    • b. de kosten; en

    • c. overige eisen die in het kader van de proeve van bekwaamheid worden gesteld.

Artikel 1.9b. Meldingsplicht en te verstrekken documenten bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting

  • 1 Voorafgaand aan de eerste dienstverrichting doet de dienstverrichter, die een beroep uitoefent als genoemd in de artikelen 3.5h, derde lid, 4.8, tweede en derde lid, 4.9, tweede lid, 4.54d, vijfde en zevende lid, 6.16, derde en zesde lid, en 7.32, eerste lid, van het besluit, melding aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, en verstrekt daarbij de volgende documenten:

    • a. een schriftelijke verklaring waaruit blijkt welk gereglementeerd beroep de dienstverrichter in Nederland komt verrichten en waarin gegevens zijn opgenomen betreffende de verzekeringsdekking of soortgelijke bescherming tegen financiële risico’s van beroepsaansprakelijkheid;

    • b. de documenten betreffende nationaliteit en verblijf, bedoeld in artikel 23, derde lid, onderdeel a, van de wet;

    • c. een bewijs van beroepskwalificaties;

    • d. een bewijs dat de dienstverrichter gerechtigd is om het betreffende beroep uit te oefenen in een andere betrokken staat dan Nederland;

    • e. een document dat niet ouder dan drie maanden is, waaruit blijkt dat ten aanzien van de aanvrager geen maatregel berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing van kracht is, op grond waarvan de rechten op de uitoefening van het betreffende beroep in het land waar de beslissing is gegeven, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend zijn verloren;

    • f. indien de aanvrager houder is van een opleidingstitel die is afgegeven in een ander land dan de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de opleidingstitel door het daarvoor bevoegd gezag van de betrokken staat van vestiging is erkend;

    • g. Indien het beroep dat of de opleiding van de aanvrager die leidt tot toegang tot of tot uitoefening van het beroep, niet is gereglementeerd in de betrokken staat van vestiging, een schriftelijke verklaring waaruit blijkt dat de aanvrager in de tien jaar voorafgaand aan de dienstverrichting in Nederland gedurende ten minste een jaar het betreffende beroep heeft uitgeoefend in de betrokken staat van vestiging; en

    • h. een document inzake gezondheid als bedoeld in artikel 15 van de wet indien een dergelijk document ook van eigen onderdanen wordt vereist.

  • 2 De dienstverrichter verstrekt de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde verklaring een maal per jaar indien hij voornemens is gedurende dat jaar in Nederland diensten te verrichten. Daarbij verstrekt de dienstverrichter opnieuw de documenten, genoemd in het eerste lid, voor zover zich daarin een wijziging heeft voorgedaan.

  • 3 Indien de documenten, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c, d, e, f, g en h, in een andere taal dan de Nederlandse taal zijn gesteld, wordt op verzoek van de minister, dan wel de door hem aangewezen instelling, bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, zo nodig een vertaling in het Nederlands overlegd die is opgesteld door een beëdigd vertaler. Indien de minister of de hiervoor genoemde instelling daarmee instemt, kan een vertaling van de documenten in een andere taal dan het Nederlands worden overlegd. Afschriften van deze documenten zijn gewaarmerkt.

Artikel 1.9c. Controle beroepskwalificaties bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting voor beroepen die verband houden met de volksgezondheid of openbare veiligheid

  • 1 Voorafgaand aan de eerste dienstverrichting controleert de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, op grond van artikel 27 van de wet de beroepskwalificaties van de dienstverrichter, bedoeld in artikel 1.9b.

  • 2 In aanvulling op de documenten, genoemd in artikel 1.9b, eerste lid, verstrekt de dienstverrichter de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, desgevraagd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.9b, derde lid, de volgende documenten:

    • a. het programma van de opleiding tot het desbetreffende beroep, onderverdeeld in theorie en praktijkvakken, met opgave van de duur van het onderwijs in die vakken, afkomstig van de instelling waarbij de dienstverrichter de opleidingstitel heeft behaald;

    • b. cijferlijsten en beoordelingen van studieresultaten, praktijkperiode of stages van de dienstverrichter; en

    • c. bewijsstukken van eventuele beroepservaring en aanvullend onderwijs.

  • 4 In geval van constatering van wezenlijke verschillen als bedoeld in artikel 27, derde lid, van de wet, biedt de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, de dienstverrichter de mogelijkheid om door middel van een proeve van bekwaamheid, bedoeld in artikel 1.9d, aan te tonen dat hij over de ontbrekende kennis, vaardigheden of competenties beschikt.

  • 5 De dienstverrichter ontvangt van de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a, van het besluit heeft aangewezen, die instelling, een schriftelijke verklaring in de vorm van een bewijs van toetsing indien op grond van de controle de beroepskwalificaties voldoende zijn voor tijdelijke en incidentele dienstverrichting in Nederland.

Artikel 1.9d. Proeve van bekwaamheid bij tijdelijke en incidentele dienstverrichting

  • 2 Na het afleggen van de proeve van bekwaamheid zendt de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het besluit, heeft aangewezen, die instelling, een bewijs van toetsing aan de dienstverrichter indien het resultaat van de proeve van bekwaamheid voldoende is voor tijdelijke en incidentele dienstverrichting in Nederland.

  • 3 Indien het resultaat van de proeve van bekwaamheid onvoldoende is, heeft de dienstverrichter het recht nogmaals een proeve van bekwaamheid af te leggen.

Artikel 1.9da. Geldigheidsduur certificaat van vakbekwaamheid en bewijs van toetsing

  • 2 De geldigheid van het in het eerste lid bedoelde certificaat van vakbekwaamheid respectievelijk van het bewijs van toetsing kan worden beëindigd of beperkt naar aanleiding van controles die zijn uitgevoerd in het kader van toezicht.

Paragraaf 1.4. Melding beroepsziekten

Artikel 1.11. Gegevens beroepsziekten

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder beroepsziekte: een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden.

  • 2 De mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, derde lid, van de wet omvat ten minste de volgende, niet tot een individuele natuurlijke persoon herleidbare, gegevens:

    • a. de diagnose;

    • b. het geslacht en het geboortejaar van de werknemer;

    • c. de aard en de mate van de belasting in arbeid of arbeidsomstandigheden;

    • d. de aard van de werkzaamheden ten tijde van het ontstaan van de beroepsziekte;

    • e. het beroep van de werknemer ten tijde van de blootstelling, en

    • f. de economische activiteit van de werkgever ten tijde van de blootstelling.

Hoofdstuk 2. Aanvullende voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, deskundigen en arbodiensten

Paragraaf 2.1. Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie

Artikel 2.0. Veiligheidsbeheerssysteem

In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, van het besluit komen ten minste de elementen aan de orde, genoemd in bijlage I bij deze regeling.

Artikel 2.0a. Procedures risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 De procedures voor de systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen en de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder a, van het besluit, hebben betrekking op:

    • a. het verrichten van systematisch onderzoek naar de aan een installatie verbonden risico’s van een zwaar ongeval tijdens het ontwerp, de bouw, het gebruik en het onderhoud van de installatie, alsmede bij voorgenomen wijzigingen daarvan;

    • b. de criteria voor het bepalen van de methoden voor het onderzoek als bedoeld onder a;

    • c. de methode voor de evaluatie van de risico’s van zware ongevallen.

  • 2 De in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde onderzoeksmethode is afgestemd op de in dat lid, onderdeel a, bedoelde fasen.

  • 3 De methode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is geschikt om vast te stellen welke maatregelen nodig zijn ter voorkoming van zware ongevallen of ter beperking van de gevolgen daarvan.

Artikel 2.0b. Beschrijving van scenario’s

  • 1 De beschrijving van de scenario’s, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, onder b, van het besluit, heeft betrekking op de onderdelen van installaties die de grootste risico’s van een zwaar ongeval met zich meebrengen. De identificatie van de betreffende onderdelen van de installaties vindt plaats op basis van een gedocumenteerde methode.

  • 2 Bij de beschrijving van de scenario’s, bedoeld in het eerste lid, wordt ten minste in aanmerking genomen welke van de volgende voorvallen deze scenario’s op gang kunnen brengen: corrosie, erosie, externe belasting, impact, overdruk, onderdruk, lage temperatuur, hoge temperatuur, trillingen, menselijke fouten tijdens gebruik, wijziging of onderhoud.

  • 3 Van elk scenario wordt aangegeven wat de waarschijnlijkheid en het effect is en welke maatregelen getroffen zijn om te voorkomen dat het scenario zich voordoet.

  • 4 Voorts wordt van elk scenario, met inachtneming van de reeds getroffen maatregelen, een samenhangend inzicht geboden in:

    • a. de resterende kans dat een zwaar ongeval geschiedt;

    • b. de ernst van de gevolgen die het ongeval in dat geval zal hebben;

    • c. welke verdere maatregelen technisch mogelijk zijn om de kans op een zwaar ongeval verder te verkleinen tot een daarbij aan te geven niveau;

    • d. een indicatie van de kosten die verbonden zouden zijn aan het treffen van de maatregelen, bedoeld in onderdeel c.

Artikel 2.0c. Intern noodplan

Het intern noodplan, bedoeld in artikel 2.5c van het besluit, bevat ten minste de gegevens en de beschrijvingen, bedoeld in bijlage II bij deze regeling.

Paragraaf 2.2. Taken van deskundigen en arbodiensten

Artikel 2.1. Risico-inventarisatie en -evaluatie

  • 1 Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder a, van de wet verricht de deskundige of de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, eerste lid, van het besluit of de arbodienst de volgende werkzaamheden:

    • a. het toetsen of de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, volledig en betrouwbaar is;

    • b. het toetsen of in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn verwerkt;

    • c. het op basis van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder a, uitbrengen van een advies aan de werkgever. Dit advies heeft mede betrekking op de in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, derde lid, van de wet, voorgestelde wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen en de prioriteiten en de volgorde waarin de maatregelen worden genomen.

Artikel 2.2. Ziekteverzuimbegeleiding

Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onder b, van de wet ondersteunt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst de werkgever bij het adequaat begeleiden van werknemers die door ziekte niet in staat zijn om hun arbeid te verrichten teneinde een verantwoorde werkhervatting te bevorderen. Voor het uitvoeren van deze taak legt de bedrijfarts of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens over het verzuim van werknemers;

  • c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 1°, van de wet legt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze de periodiciteit en de inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek zijn geregeld;

  • c. hoe met bedrijven afspraken worden gemaakt over de wijze waarop werknemers van het recht op het arbeidsgezondheidskundig onderzoek gebruik kunnen maken;

  • d. op welke indicaties groepsgewijze arbeidsgezondheidskundige onderzoeken plaats kunnen vinden;

  • e. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit arbeidsgezondheidskundige onderzoeken voortvloeien;

  • f. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.4. Aanstellingskeuring

Bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet legt de bedrijfarts, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, van het besluit of de arbodienst vast:

  • a. op welke wijze de aanstellingskeuring wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

  • b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit het onderzoek in het kader van de aanstellingskeuring voortvloeien;

  • c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen wordt gewaarborgd.

Artikel 2.6. Melding gegevens

  • 1 De arbodienst meldt een wijziging van zijn organisatievorm terstond aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in artikel 2.7.

  • 2 Indien zich een wijziging voordoet in de gegevens, bedoeld in de artikelen 2.12, eerste lid, onder a of b, of 2.13, eerste lid, onder a, meldt de arbodienst onderscheidenlijk de werkgever dit zo spoedig mogelijk aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2.3. Certificatie

Artikel 2.7. Aanwijzing certificerende instelling

Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit, kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de eisen vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T op certificatie-instellingen behorend bij het Certificatieschema voor de dienstverlening door Arbodiensten: document: WDA&T-Arbodiensten, opgenomen in bijlage IIa bij de regeling.

Artikel 2.8. Eisen aan de arbodienst

Een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een instelling heeft aangewezen als bedoeld in artikel 2.7, door die instelling afgegeven indien wordt voldaan aan de eisen vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Dienstverlening door Arbodiensten: document: WSCS-Arbodiensten, opgenomen in bijlage IIb bij de regeling.

Artikel 2.12. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat externe arbodienst

[Vervallen per 01-04-2013]

Artikel 2.13. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat interne arbodienst

[Vervallen per 01-04-2013]

Artikel 2.14. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld arbodeskundigen

Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifieke document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatieinstellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van Arbeids- en Organisatiedeskundige, Arbeidshygiënist en Hogere Veiligheidskundige, document: WDAT-ARBO, zoals opgenomen in bijlage IIc bij de regeling.

Artikel 2.15. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne

Een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënist, document: WSCS-AH, zoals opgenomen in bijlage IId bij de regeling.

Artikel 2.16. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskundige

Een certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere veiligheidskundige, document: WSCS-HVK, zoals opgenomen in bijlage IIe bij de regeling.

Artikel 2.17. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde

Het certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen vastgelegd in het Werkveldspecifiek Certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids- en Organisatiedeskundige, document: WSCS-AO, opgenomen in bijlage IIf bij de regeling.

Artikel 2.18. Verstrekken gegevens certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, arbeidshygiëne, veiligheidskunde en arbeids- en organisatiekunde

[Vervallen per 03-12-2004]

Hoofdstuk 3. Winningsindustrieën met behulp van boringen

Paragraaf 3.2. Winningsindustrieën met behulp van boringen

Artikel 3.2. Definities

In deze paragraaf en paragraaf 3.3 wordt verstaan onder:

a. risico-analyse:

systematisch onderzoek van risico's voor de veiligheid en de gezondheid op basis waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de wet;

b. acceptatiecriteria:

de grenzen waarbinnen risico's aanvaardbaar zijn;

c. prestatienormen:

duidelijke en meetbare parameters ten aanzien van die prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen, die direct bijdragen aan de verwezenlijking van veiligheids- en gezondheidsdoelstellingen;

d. mijnbouwwerk:

een werk als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Mijnbouwwet;

e. mijnbouwinstallatie:

een installatie als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, onderdeel f, van het besluit;

f. richtlijn:

richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van Richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178);

g. veiligheids- en gezondheidszorgsysteem:

een systeem als bedoeld in de artikelen 2.42e, eerste lid, en 2.42k, tweede lid, van het besluit;

h. veiligheids- en gezondheidsdocument:

een document als bedoeld in de artikelen 2.42f, eerste lid, en 2.42k, eerste lid, van het besluit.

Artikel 3.2a. Bepaling risico’s en grenzen

  • 1 De risico’s in het kader van de risico-analyse, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel a, worden kwalitatief en, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald.

  • 2 De grenzen in het kader van bepaling van de acceptatiecriteria, bedoeld in artikel 3.2, onderdeel b, worden, voor zover mogelijk, kwantitatief bepaald. Voor zover dit niet mogelijk is, worden deze grenzen kwalitatief bepaald.

Artikel 3.3. Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem is gebaseerd op een procesgerichte internationaal erkende norm voor de beheersing van veiligheid, gezondheid, kwaliteitszorg of milieu.

Artikel 3.4. Vastlegging veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt schriftelijk vastgelegd.

  • 2 In de beschrijving van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt aangegeven wat de onderdelen van dit systeem inhouden en hoe de samenhang is tussen deze onderdelen.

Artikel 3.5. Doorlichting veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt regelmatig doorgelicht op basis van internationaal erkende normen voor het doorlichten van zorgsystemen.

  • 2 De aard en de frequentie van de doorlichting wordt zodanig gekozen dat de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem telkens na een periode van drie jaar kan worden bepaald.

Artikel 3.6. Veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 1 Er wordt een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende mijnbouwwerken:

    • a. ieder mijnbouwwerk op het land;

    • b. iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie;

    • c. iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie, en

    • d. iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd;

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is op de mijnbouwwerken, bedoeld in het eerste lid, aanwezig.

Artikel 3.7. Veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Voor zover niet reeds bij het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, hiermee rekening is gehouden, wordt er een veiligheids- en gezondheidsdocument opgesteld voor de volgende bijzondere werkzaamheden:

    • a. het boren van een boorgat;

    • b. het uitvoeren van werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat, en

    • c. het gelijktijdig uitvoeren van werkzaamheden op een mijnbouwwerk of op of in de nabijheid van een mijnbouwinstallatie, indien het gelijktijdig uitvoeren van deze werkzaamheden een gevaar voor de veiligheid en de gezondheid vormt.

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in het eerste lid, is bij de uit te voeren werkzaamheden aanwezig.

Artikel 3.8. Onderdelen veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen a en b, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het voorontwerprapport;

    • b. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • c. het addendum gebruik;

    • d. het addendum grote wijzigingen, en

    • e. het addendum verlaten en verwijderen.

  • 2 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, onderdelen c en d, bestaat uit de volgende onderdelen:

    • a. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • b. het addendum gebruik, en

    • c. het addendum grote wijzigingen.

Artikel 3.9. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.6, bevat:

  • a. een duidelijke en nauwkeurige beschrijving van het mijnbouwwerk alsmede van de werkzaamheden die op het mijnbouwwerk worden uitgevoerd, met inbegrip van een aanduiding van de voorzieningen die in het ontwerp van het mijnbouwwerk zijn opgenomen ter uitsluiting of vermindering van de risico's;

  • b. in aanvulling op onderdeel a, de informatie, bedoeld in bijlage IV bij deze regeling;

  • c. de informatie, bedoeld in bijlage V bij deze regeling, met betrekking tot het brandbestrijdingsplan;

  • d. de informatie, bedoeld in onderdeel c, is gebaseerd op de opgave, bedoeld in artikel 2.42f, eerste lid, onder a, van het besluit;

  • e. een opgave van de acceptatiecriteria;

  • f. een lijst van alle geïdentificeerde en geanalyseerde risico's, inclusief een samenvatting van het onderzoek dat in dit kader is verricht voor het mijnbouwwerk op het land of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie als bedoeld in bijlage VI bij deze regeling of voor de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie of een andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd, bedoeld in bijlage VII bij deze regeling;

  • g. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;

  • h. een beoordeling van de doeltreffendheid en geschiktheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem voor het mijnbouwwerk met inbegrip van de resultaten en de noodzakelijk bevonden wijzigingen of aanvullingen van dat zorgsysteem;

  • i. een samenvatting, in niet-technische terminologie, van het onderzoek, bedoeld in bijlage VI en VII bij deze regeling, dat is verricht in het kader van het opstellen van het veiligheids- en gezondheidsdocument;

  • j. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;

  • k. een opgave van de prestatienormen;

  • l. de grenzen waarbinnen de op het mijnbouwwerk gebruikte apparatuur en beheerssystemen normaal kunnen functioneren;

  • m. een actieplan met tijdpad voor de realisatie van de maatregelen, bedoeld in onderdeel j;

  • n. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria;

  • o. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen, en

  • p. een schriftelijke verklaring dat de risico's ten minste binnen de van tevoren vastgestelde acceptatiecriteria en prestatienormen vallen.

Artikel 3.10. Inhoud veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.7, bevat:

    • a. een overzichtstekening waarop de combinaties, bedoeld in het tweede lid, zijn aangegeven;

    • b. een opgave van de acceptatiecriteria;

    • c. een beoordeling en een evaluatie van de gevaren en de daarmee samenhangende risico's die specifiek zijn voor de locatie en voor de werkzaamheden waarop het veiligheids- en gezondheidsdocument betrekking heeft;

    • d. een specificatie van de bronnen, die zijn gebruikt bij het identificeren, analyseren en evalueren van de risico's, met inbegrip van een beschrijving van de wijze waarop de geschiktheid en betrouwbaarheid van de bronnen is vastgesteld;

    • e. een evaluatie van alle beheerssystemen die bijdragen aan de vermindering van de risico's;

    • f. een opgave van de noodzakelijk geachte risicoverminderende maatregelen, inclusief een samenvatting van al het onderzoek dat in dit kader is verricht;

    • g. een opgave van de prestatienormen;

    • h. een toetsing van de vermelde risico's aan de acceptatiecriteria, en

    • i. een toetsing van de prestaties van een procesinstallatie of componenten daarvan, van apparatuur en van beheerssystemen aan de prestatienormen.

Artikel 3.11. Toezenden voorontwerprapport en veiligheids- en gezondheidsdocument voor mijnbouwwerken

  • 2 Het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt twaalf weken voor het in gebruik nemen van een mijnbouwwerk in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 3 Het addendum gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt voor de eerste maal vijf jaar na toezending van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik en vervolgens eenmaal in de vijf jaar in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 4 Het addendum verlaten en verwijderen, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, wordt twaalf weken voor het verlaten van een mijnbouwwerk of het verwijderen van een vast opgestelde mijnbouwinstallatie in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 5 De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, wordt op verzoek van een daartoe aangewezen toezichthouder in tweevoud aan hem toegezonden.

Artikel 3.12. Toezenden van het veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

  • 1 Het veiligheids- en gezondheidsdocument voor de bijzondere werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onderdelen a, b en c, wordt acht weken voor de aanvang van de werkzaamheden in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

  • 2 Dit veiligheids- en gezondheidsdocument gaat vergezeld van het werkprogramma, bedoeld in artikel 74 van het Mijnbouwbesluit indien het de volgende werkzaamheden betreft:

    • a. het boren van een boorgat;

    • b. het uitvoeren van werkzaamheden in een bestaand boorgat.

Artikel 3.13. Naleving veiligheids- en gezondheidsdocument

  • 2 De werkgever die verantwoordelijk is voor het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, beoordeelt regelmatig en systematisch de naleving en de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidsdocument.

  • 3 Indien de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, daartoe aanleiding geven, herziet de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats het veiligheids- en gezondheidsdocument. De herziene delen van het veiligheids- en gezondheidsdocument worden, alvorens het gewijzigde veiligheids- en gezondheidsdocument wordt uitgevoerd, in tweevoud toegezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

Artikel 3.14. Noodplan

Paragraaf 3.3. Winningsindustrieën voor het opsporen en de winning van koolwaterstoffen

Artikel 3.15. Schakelbepaling

Op een arbeidsplaats in de winningsindustrie voor het opsporen en de winning van koolwaterstoffen zijn naast de voorschriften van paragraaf 3.2 van dit hoofdstuk tevens de voorschriften van deze paragraaf van toepassing.

Artikel 3.16. Veiligheids- en gezondheidszorgsysteem in verband met zware ongevallen

In aanvulling op artikel 3.4 bevat de aanvulling op het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem, bedoeld in artikel 2.42k, tweede lid, van het besluit, ten minste de informatie, genoemd in de bijlagen I, onderdeel 9, en IV, onderdeel 1, bij de richtlijn.

Artikel 3.17. Veiligheids- en gezondheidsbeleid en -document in verband met zware ongevallen

In aanvulling op de artikelen 3.8 en 3.9 bevat het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.8, eerste respectievelijk tweede lid, over de aanvulling op het arbeidsomstandighedenbeleid, bedoeld in artikel 2.42k, eerste lid, van het besluit, ten minste de informatie, genoemd in de bijlagen I, onderdeel 8, en IV, onderdeel 1, bij de richtlijn.

Artikel 3.18. Risico-inventarisatie en -evaluatie in verband met zware ongevallen bij mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b

  • 2 In aanvulling op de artikelen en 3.8 en 3.9 bevat het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.8, eerste respectievelijk tweede lid, betreffende een mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a en b, voor zover dit een niet-productie-installatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 17, van de richtlijn is, over de aanvulling op de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.42l, eerste tot en met vierde lid, van het besluit, ten minste de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 3, bij de richtlijn, met uitzondering van punt 15.

Artikel 3.19. Risico-inventarisatie en -evaluatie in verband met zware ongevallen bij mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c en d

  • 1 In aanvulling op de artikelen en 3.8 en 3.9 bevat het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.8, eerste respectievelijk tweede lid, betreffende een mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c en d, voor zover dit een productie-installatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 20, van de richtlijn is, over de aanvulling op de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.42l, eerste tot en met vierde lid, van het besluit, ten minste de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 2, bij de richtlijn, met uitzondering van punt 15.

  • 2 In aanvulling op de artikelen en 3.8 en 3.9 bevat het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.8, eerste respectievelijk tweede lid, betreffende een mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c en d, voor zover dit een niet-productie-installatie als bedoeld in artikel 2, onderdeel 17, van de richtlijn is, over de aanvulling op de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 2.42l, eerste tot en met vierde lid, van het besluit, ten minste de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 3, bij de richtlijn, met uitzondering van punt 15.

Artikel 3.20. Noodplan in verband met zware ongevallen

In aanvulling op artikel 3.14, eerste lid, bevat de aanvulling op het noodplan, bedoeld in artikel 3.37za, eerste lid, van het besluit, ten minste de informatie, genoemd in bijlage I, onderdeel 10, bij de richtlijn, met dien verstande dat onder extern rampenplan als bedoeld in de punten 2 en 9 wordt verstaan: het Incidentbestrijdingsplan Noordzee, bedoeld in artikel 23 van de Wet bestrijding maritieme ongevallen, het crisisplan, bedoeld in artikel 16 van de Wet veiligheidsregio’s, of het rampbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet veiligheidsregio’s.

Hoofdstuk 4. Veiligheid tankschepen en gevaarlijke stoffen

Paragraaf 4.1. Veiligheid aan op of in tankschepen

Artikel 4.1. Definities

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. brandbare vloeistoffen: vloeistoffen waarvan het vlampunt niet hoger is dan 100°C;

  • b. K0-, K1- en K2-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, met een vlampunt lager of gelijk aan 55°C, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, voor zover niet begrepen onder KT-vloeistoffen;

  • c. K3-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, geen KT-vloeistoffen zijnde, waarvan het vlampunt hoger is dan 55°C;

  • d. KT-vloeistoffen: brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen brandbare gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging, bedwelming of verstikking kunnen opleveren;

  • e. T-vloeistoffen: vloeistoffen, niet zijnde brandbare vloeistoffen, waaronder mede begrepen gassen, al dan niet in vloeibare vorm, welke gevaar voor vergiftiging bedwelming of verstikking kunnen opleveren;

  • f. K1-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin K0-, K1- of K2-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • g. K3-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin geen andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • h. KT-ruimte:een tot een schip behorende ruimte waarin KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • i. T-ruimte: een tot een schip behorende ruimte waarin T-vloeistoffen en geen KT-vloeistoffen of resten daarvan anders dan in verpakking voorkomen;

  • j. K1-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een K1-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • k. K3-schip: een schip, in de ladingtanks waarvan noch andere brandbare vloeistoffen dan K3-vloeistoffen geen T-vloeistoffen of resten van een van die vloeistoffen anders dan in verpakking voorkomen;

  • l. KT-schip: een schip waarvan een of meer van de ladingtanks een KT-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • m. T-schip: een schip, niet zijnde een K1- of KT-schip, waarvan een of meer van de ladingtanks een T-ruimte is of voor het schoonmaken daarvan was;

  • n. vuur: vuur, vonkvorming, open licht of elk oppervlak met een temperatuur welke gelijk is aan of hoger is dan de minimumontstekingstemperatuur van de vloeistoffen of de gassen die de ladingtanks bevatten of waarvan resten in die tanks voorkomen;

  • o. werk met vuur: werkzaamheden waarbij vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;

  • p. koud werk: werkzaamheden waarbij geen vuur wordt gebruikt of kan ontstaan;

  • q. schoonmaken: iedere handeling die gericht is op of verband houdt met het schoon-, gasvrij- of droogmaken van een K1-, KT-, K3- of T-ruimte;

  • r. ladingzone: de ladingtanks en alle rechtstreeks aan deze tanks grenzende tanks of andere ruimten, welke als afscheiding dienen tussen de ladingtanks en de overige ruimten van het schip;

  • s. gasdeskundige: een deskundig persoon als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit die voldoet aan artikel 4.14;

  • t. veiligheids- en gezondheidsverklaring: een door een gasdeskundige na een doeltreffend onderzoek afgegeven verklaring als bedoeld in artikel 3.5h, derde lid, van het besluit, overeenkomstig een van de bij bijlage IX van deze regeling vastgestelde modellen.

Artikel 4.2. Toepassingsgebied

Deze paragraaf is van toepassing op de in artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit bedoelde werkzaamheden op K1-, K3-, KT- of T-schepen.

Artikel 4.3. Veiligheidsmaatregelen

Indien zich bij of als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.5h, eerste lid, van het besluit gevaarlijke gassen concentreren en deze door onvoldoende luchtbeweging niet snel genoeg worden verdund of afgevoerd, worden maatregelen getroffen om deze concentraties te beperken. Indien dit niet in voldoende mate mogelijk is, worden de tankdeksels gesloten en de desbetreffende werkzaamheden gestaakt.

Artikel 4.4. Schoonmaken

  • 1 Alvorens werknemers de schoon te maken ruimten betreden, is vastgesteld dat zulks zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid kan geschieden.

  • 2 Een schoon te maken ruimte wordt niet betreden zolang als gevolg van werkzaamheden in een aangrenzende ruimte de temperatuur van de schotten aanmerkelijk hoger kan worden dan de omgevingstemperatuur.

  • 3 Een schoon te maken ruimte wordt evenmin betreden zolang in een aangrenzende ruimte een explosief mengsel aanwezig is en deze ruimte niet is gesloten.

  • 4 Tijdens het schoonmaken worden aan dek en in de ladingzone geen andere werkzaamheden verricht dan die welke verband houden met het schoonmaken, tenzij deze werkzaamheden plaatsvinden tijdens een gesloten schoonmaakproces en uitsluitend betrekking hebben op laden en lossen. Het schoonmaken en de laad- en loswerkzaamheden:

    • a. vinden volledig gescheiden van elkaar plaats;

    • b. beïnvloeden elkaar niet en

    • c. staan onder voortdurend toezicht.

Artikel 4.5. Onderzoek

Tijdens het schoonmaken wordt zo dikwijls als dit nodig is, onderzocht of als gevolg van vrijkomende vloeistoffen, gassen of dampen gevaar voor brand, ontploffing, bedwelming, verstikking of vergiftiging ontstaat.

Artikel 4.6. Voorkomen gevaren

  • 1 Het schoonmaken van K1-, K3- en KT-ruimten is erop gericht de concentratie van gassen en dampen onder de onderste explosiegrens te houden of op veilige wijze tot onder die grens terug te brengen. Indien tijdens het schoonmaken een gassamenstelling optreedt, welke gevaar oplevert voor een ontploffing, wordt de duur van deze toestand zo kort mogelijk gehouden. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan ontstaan.

  • 2 Het schoonmaken van K1-, K3-, KT- en T-ruimten wordt zo uitgevoerd, dat binnen en buiten die ruimten naar redelijke verwachting geen gevaar voor bedwelming, verstikking of vergiftiging kan ontstaan. Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan optreden.

Artikel 4.7. Veiligheidsvoorwaarden

  • 1 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.

  • 2 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen gevaar bestaat voor vonkvorming of ontstekingsgevaar door elektrostatische ladingen.

  • 3 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone niet gerookt wordt.

  • 4 Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien er binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen onbevoegden kunnen komen.

  • 5 De ladingtanks in de gehele ladingzone van K1,- K3- en KT-schepen worden niet geopend dan nadat aan het eerste tot en met vierde lid is voldaan.

  • 6 De ladingtanks in de gehele ladingzone van T-schepen worden niet geopend dan nadat aan het vierde lid is voldaan.

Artikel 4.8. Veiligheids- en gezondheidsverklaring

De artikelen 4.4, vierde lid, en 4.7 zijn niet van toepassing op K3-ruimten buiten de ladingzone op K1-, KT- en T-schepen indien met betrekking tot deze schepen een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in artikel 4.1, onder t, is afgegeven.

Artikel 4.9. Onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen

  • 1 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt slechts plaats nadat een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de bij artikel 4.10 gestelde regels heeft plaatsgevonden en in verband met dit onderzoek een volledig en correct ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt aan de werkgever die de onderhouds-, herstellings-, verbouwings-, of sloopwerkzaamheden zal uitvoeren.

  • 2 Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt voorts slechts plaats voor zover die werkzaamheden en de ruimten waarin deze worden uitgevoerd, zijn vermeld in de in het eerste lid bedoelde veiligheids- en gezondheidsverklaring als zijnde toegestaan.

  • 3 Een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in het eerste lid wordt bij een gasdeskundige aangevraagd.

  • 4 Bij de aanvraag worden alle inlichtingen verstrekt, welke met het oog op de afgifte van de veiligheids- en gezondheidsverklaring van belang zijn, terwijl desverlangd nadere inlichtingen ter zake worden verstrekt.

Artikel 4.10. Onderzoek gasdeskundige

  • 1 Het in artikel 4.9 bedoelde onderzoek wordt ingesteld door de gasdeskundige, die de uitslag van dat onderzoek vermeldt op de door hem uit te reiken veiligheids- en gezondheidsverklaring.

  • 2 De gasdeskundige strekt dit onderzoek uit over alle ruimten ten aanzien waarvan hij dit in verband met de aard van de te verrichten werkzaamheden noodzakelijk acht. Bij het onderzoek betrekt de gasdeskundige zo nodig een goed geoutilleerd laboratorium. Hij maakt gebruik van deugdelijke, in goede staat verkerende meet- en andere hulpapparatuur.

  • 3 Hij stelt vast of de te onderzoeken ruimten:

    • a. K1-, KT-, K3- of T-ruimten zijn;

    • b. veilig voor mensen zijn in die zin, dat:

      • 1º. werknemers die ruimten zonder gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen betreden, en

      • 2º. geen gevaar voor bedwelming, verstikking, vergiftiging of letsel bestaat, met dien verstande dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor mensen”;

    • c. veilig voor vuur zijn in die zin, dat:

      • 1º. de resten van brandbare vloeistoffen daaruit zijn verwijderd zodat geen gevaar bestaat voor brand;

      • 2º. eventueel nog aanwezige brandbare gassen of dampen nergens een concentratie in de lucht vormen, welke hoger ligt dan 20% van de onderste explosiegrens;

      • 3º. de aangrenzende ruimten hetzij voldoen aan het onder 1° en 2° gestelde, hetzij tot de top zijn gevuld met water waarop zich geen K0-, K1-, K2- of KT-vloeistoffen bevinden, hetzij op andere wijze brand- en explosie-veilig zijn gemaakt,

      met dien verstande, dat een ruimte ten aanzien waarvan het voorgaande niet is gebleken, op de veiligheids- en gezondheidsverklaring wordt aangeduid als “niet veilig voor vuur”.

  • 4 De gasdeskundige reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:

    • a. de ruimten waarin koud werk moet worden verricht, veilig voor mensen zijn;

    • b. de ruimten waarin werk met vuur moet worden verricht, zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur zijn;

    • c. de toestand waarin andere dan de onder a en b bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de verklaring aangewezen werkzaamheden zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers uitgevoerd kunnen worden.

  • 5 Hij reikt een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in een deel van de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hem ten minste zes uren na de in het vierde lid bedoelde vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat de in dat lid vermelde ruimten nog steeds voldoen aan de daarbij gestelde eisen.

  • 6 In afwijking van het vierde lid reikt hij een veiligheids- en gezondheidsverklaring voor het verrichten van werk met vuur in de ladingzone van K1- en KT-schepen slechts uit, indien hij heeft vastgesteld, dat:

    • a. de gehele ladingzone veilig voor mensen als bedoeld in het derde lid, onder b, en veilig voor vuur als bedoeld in het derde lid, onder c, is, en

    • b. de toestand waarin andere dan de onder a bedoelde ruimten zich bevinden en de wijze waarop zij zijn afgesloten, zodanig zijn dat de in de veiligheids- en gezondheidsverklaring aangewezen werkzaamheden veilig uitgevoerd kunnen worden en indien hem ten minste zes uren na die vaststelling uit een doeltreffend onderzoek is gebleken, dat geen wijziging heeft plaatsgevonden in de onder a en b bedoelde toestand.

  • 7 Een veiligheids- en gezondheidsverklaring is niet van toepassing op leidingen in of buiten het tankschip en is alleen geldig als zij volledig en juist is ingevuld en zolang de toestand op grond waarvan de verklaring is verleend ongewijzigd is.

Artikel 4.11. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring

Werk met vuur boven dan wel in een deel van de ladingzone aan een K1- of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c en waarbij in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt is alleen dan toegestaan indien:

  • a. de aard van de werkzaamheden, de plaats of plaatsen waar deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd en de periode waarin zij zullen worden verricht, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • b. de plaatsen waar vonken of gloeiende metaaldelen kunnen neerkomen door de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • c. de plaatsen waar aanmerkelijke temperatuurverhoging kan optreden als gevolg van de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

  • d. door een gasdeskundige een gedagtekende verklaring is uitgereikt waaruit blijkt dat op de onder a tot en met c bedoelde plaatsen de resten van brandbare vloeistoffen zijn verwijderd, zodat geen brandgevaar bestaat;

  • e. door een gasdeskundige een volledig en juist ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven waaruit blijkt dat ruimten waarin gewerkt moet worden en aangrenzende ruimten veilig voor mensen zijn of geïnertiseerd als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

Artikel 4.12. Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring, binnen 25 meter van de ladingzone

  • 1 Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1, of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is de aanwezigheid van vuur slechts toegestaan indien door een gasdeskundige voor de aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt, dat de ladingzone veilig voor mensen is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

  • 2 De aanwezigheid van vuur, bedoeld in het eerste lid, is voorts toegestaan indien blijkt uit de verklaring, bedoeld in voornoemd lid, dat:

  • a. de brandbare gassen in de atmosfeer van de ladingzone nergens een concentratie van meer dan 20% van de onderste explosiegrens vormen, of

  • b. de toestand van de in de ladingzone aanwezige atmosfeer zodanig is dat bij verdunning daarvan met lucht geen brandbaar of explosief mengsel ontstaat.

Artikel 4.13. Melding werkzaamheden

Indien de situaties, bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.12, zich voordoen, wordt hiervan melding gedaan aan de daartoe aangewezen toezichthouder vóór de aanvang van de werkzaamheden.

Artikel 4.14. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige

Een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 3.5h, vierde lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in versie 1 van de Regeling SGT nr. REG/SGT/20/001 van de Stichting Hobéon SKO Certificatie, vastgesteld per 15 mei 2009.

Artikel 4.15. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Paragraaf 4.2. Veilig werken met explosieven

Artikel 4.16. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid springmeester

Een certificaat van vakbekwaamheid springmeester als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het certificatieschema voor het persoonscertificaat springmeester, zoals opgenomen in bijlage X bij de regeling.

Artikel 4.17. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Paragraaf 4.2a. Veilig werken met professioneel vuurwerk

Artikel 4.17a. Definities

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    a. groot vuurwerk:

    professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten tijdens een evenement of voorstelling;

    b. pyrotechnische speciale effecten:

    professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.

  • 2 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit, dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling aangemerkt als groot vuurwerk.

Artikel 4.17b. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk

  • 1 De aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen behorend bij het certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, documentcode WDAT-VD zoals opgenomen in bijlage XIIa bij de regeling.

  • 2 Een certificaat vakbekwaamheid professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling bedoeld in het eerste lid, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, documentcode WSCS-VD, zoals opgenomen in bijlage XIIb bij de regeling.

Artikel 4.17c. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Artikel 4.17d. Gegevens werkplan professioneel vuurwerk

[Vervallen per 01-07-2011]

Paragraaf 4.2b. Opsporen conventionele explosieven

Artikel 4.17e. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld opsporen conventionele explosieven

Een aanwijzing als certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifieke document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatieinstellingen belast met systeemcertificatie op het gebied van Opsporen Conventionele Explosieven, document: WDAT-OCE: 2012, versie 1, zoals opgenomen in bijlage XI bij de regeling.

Artikel 4.17f. Afgifte procescertificaat opsporen conventionele explosieven

Een procescertificaat opsporen conventionele explosieven als bedoeld in artikel 4.10, tweede lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen zoals vastgelegd in het Werkveldspecifieke certificatieschema voor het systeemcertificaat opsporing conventionele explosieven, document WSCS-OCE zoals opgenomen in bijlage XII bij de regeling.

Paragraaf 4.3. Beoordeling risico van blootstelling aan gevaarlijke stoffen in combinatie

Artikel 4.18. Beoordeling risico van blootstelling aan gevaarlijke stoffen in combinatie

Bij de beoordeling van het risico van blootstelling in de individuele ademhalingszone van de werknemer aan gevaarlijke stoffen in combinatie, zoals bedoeld in artikel 4.2, zesde lid, van het besluit, wordt in geval van het risico van blootstelling aan stoffen waarvan bekend is dat deze stoffen hetzelfde gezondheidkundige gevolg hebben op hetzelfde orgaansysteem, bijlage XIIc bij de regeling toegepast.

Paragraaf 4.4. Wettelijke grenswaarden

Artikel 4.19. Gevaarlijke stoffen

  • 2

De resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit worden voor elke stof waarvoor overeenkomstig het eerste lid en artikel 4.3, tweede lid, van het besluit een grenswaarde is vastgesteld, getoetst aan die grenswaarde. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

Artikel 4.20. Kankerverwekkende en mutagene stoffen

Paragraaf 4.4a. Nadere voorschriften over het werken met lood

Artikel 4.20a. Meetfrequentie en analyse van lood in de lucht

  • 1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, van het besluit wordt de concentratie van lood in de lucht om de drie maanden gemeten. Er kan worden volstaan met eenmaal per jaar meten, indien er geen verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling plaatsvindt, en

    • a. het loodgehalte in het bloed van geen enkele werknemer, gemeten overeenkomstig artikel 4.10b van het besluit, meer bedraagt dan 60 µg/100 ml bloed, of

    • b. uit twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken, dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m3 lucht of dat de omstandigheden van de blootstelling niet merkbaar variëren.

  • 2 De bepaling van de concentratie van lood in de lucht, als bedoeld in het eerste lid, geschiedt met behulp van de atomaire arbsorptiespectrometrie of een andere analysemethode, die gelijkwaardige resultaten oplevert.

Artikel 4.20b. Controle van lood in het bloed

  • 1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van het besluit, worden de werknemers ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid gesteld tot het meten van het loodgehalte in het bloed.

  • 2 De frequentie van het meten van het loodgehalte in bloed kan worden teruggebracht tot eenmaal per jaar, indien het loodgehalte van geen enkele werknemer meer bedraagt dan 50 µg/100 ml bloed en uit de twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m³ lucht.

  • 4 De resultaten van de meting, bedoeld in het eerste lid, worden getoetst aan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.19a. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

Paragraaf 4.4b. Kankerverwekkende processen

Artikel 4.20c. Aanwijzing

Als kankerverwekkende processen, bedoeld in artikel 4.11, onderdeel c, onder 2°, van het besluit worden de processen waarbij de volgende mengsels van stoffen vrijkomen aangewezen:

  • a. dieselmotoremissies;

  • b. een mengsel van N-[3-hydroxy-2-(2-methylacryloylaminomethoxy)-propoxymethyl]-2-methylacrylamide en N-[2,3-bis-(2-methylacryloylaminomethoxy)propoxymethyl]-2-methylacrylamide en methacrylamide en 2-methyl-N-(2-methylacryloylaminomethoxymethyl)acrylamide en N-(2,3-dihydroxypropoxymethyl)-2-methylacrylamide, of;

  • c. C.I. Basic Violet 3 met 0,1% of meer Michlers keton.

Paragraaf 4.6. Certificatiebepalingen arbeid met asbest

Artikel 4.27. Eisen voor afgifte van certificaten in het werkveld asbest

Een certificaat kan worden afgegeven indien:

  • a. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering, zoals opgenomen in bijlage XIIIa bij de regeling;

  • b. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering, zoals opgenomen in bijlage XIIIa bij de regeling;

  • c. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, vijfde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Persoonscertificaat Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA), zoals opgenomen in bijlage XIIIc bij de regeling;

  • d. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, zevende lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Persoonscertificaten Deskundig Asbestverwijderaar niveau 1 en niveau 2, (DAV-1 en DAV-2), zoals opgenomen in bijlage XIIIc bij de regeling.

Artikel 4.28. Eisen voor aanwijzing en (blijven) functioneren als certificerende instelling in het werkveld asbest

Een aanwijzing als certificerende instelling kan geschieden indien:

  • a. in geval van een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, of artikel 4.45d, eerste lid, van het besluit, de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatie-instellingen voor Asbestverwijderingsbedrijven (AVB) en Asbestinventarisatiebedrijven (AIB), zoals opgenomen in bijlage XIIIe bij de regeling;

  • b. in geval van een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.54d, vijfde of zevende lid, van het besluit de aanvragende instelling voldoet aan de criteria, vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificatieinstellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar (DAV), zoals opgenomen in bijlage XIIIf bij de regeling.

Artikel 4.29. Verstrekken van gegevens en inlichtingen

Het verstrekken van gegevens en inlichtingen tussen de minister, de toezichthouders, de certificerende instellingen en de Stichting Raad voor Accreditatie, als bedoeld in artikel 1.5e, derde lid, van het besluit, op het werkveld asbest geschiedt overeenkomstig het informatieprotocol zoals opgenomen in bijlage XIIIg bij de regeling.

Paragraaf 4.7. Bijzondere voorschriften asbest

Artikel 4.30. Uitzonderingen in geval van eindmeting

  • 2 De concentratie van de amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet in de lucht waaraan werknemers in verband met de arbeid kunnen worden blootgesteld is beperkt in de zin van artikel 4.53c, tweede lid, onderdeel b, indien de concentratie wordt veroorzaakt door:

    • a. verwijdering van asbesthoudend materiaal dat maximaal 2 massaprocent amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet bevat; of

    • b. een asbestverwijdering waarbij gedurende de duur van de asbestverwijderingswerkzaamheden tussen de asbesttoepassing en de werknemer die de verwijdering uitvoert een niet-betreedbare afscheiding aanwezig is, waarmee de asbesttoepassing in zijn geheel lekvrij omsloten wordt.

Paragraaf 4.8a. Vluchtige organische stoffen

Artikel 4.32a. Lijmen en verven in binnensituaties

  • 1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a. producten: lijmen, verven, lakken, beitsen, vernissen, vulmiddelen, olie- of wasachtige producten, impregneermiddelen en vloercoatings die vluchtige organische stoffen als bedoeld in artikel 4.62a van het besluit bevatten;

    • b. bestanddelen van woningen of andere gebouwen: alle objecten die in woningen of andere gebouwen aanwezig zijn en die door hun aard, vorm, gewicht of afmetingen daaruit redelijkerwijs niet kunnen worden verwijderd. Onder bestanddelen van woningen en andere gebouwen worden niet verstaan objecten die worden vervaardigd, hersteld of onderhouden in het kader van een productieproces, onderscheidenlijk reparatie of onderhoud, voor zover het vervaardigen, herstel of onderhoud wordt verricht op een daartoe adequaat ingerichte arbeidsplaats.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen handelingen in woningen of andere gebouwen, bestaande uit:

    • a. het lijmen van bekleding op vloeren, trappen, wanden of plafonds van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking;

    • b. het aanbrengen van producten in woningen of andere gebouwen of op bestanddelen van woningen of andere gebouwen, daaronder mede begrepen de voorbewerking.

  • 3 Het tweede lid, onder b, is niet van toepassing op:

    • a. metalen bestanddelen van gebouwen ten aanzien waarvan toepassing van producten op grond van de in bijlage XIV bij deze regeling beschreven omstandigheden is toegestaan;

    • b. het voorbewerken van muren en plafonds van woningen of andere gebouwen op plaatsen waar deze muren en plafonds ernstig verontreinigd zijn door brand- of rookschade of aanslag als gevolg van het roken van tabakswaren;

    • c. het voorbewerken in de zin van versterken van sterk poreuze of poederende bestanddelen van woningen of andere gebouwen;

    • d. het repareren met behulp van verf of lak van beschadigingen aan stalen constructies bij nieuwbouw van woningen of andere gebouwen;

    • e. het herstellen of onderhouden van historische afwerkings- of toplagen in een techniek die gelijk is aan of overeenkomt met die historische afwerking, waarbij de werkzaamheden gericht zijn op instandhouding van de monumentale waarden van een rijksmonument in de zin van de Erfgoedwet;

    • f. het aanbrengen van traditioneel imitatieschilderwerk, zoals marmer- en houtnerfschilderwerk, alsmede het vergulden met behulp van goudverf. Onder aanbrengen wordt niet verstaan de voorbewerking;

    • g. het aanbrengen van een product op beglazingskit in gebouwen voor zover deze opgeleverd zijn voor 1 januari 2001, teneinde deze kit geschikt te maken voor de toepassing van watergedragen verfproducten.

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a, bevatten ten hoogste 5 gram vluchtige organische stoffen per kilogram gebruiksklaar product.

  • 5 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het betreft het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 60 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.

  • 6 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder b, voor zover het andere werkzaamheden betreft dan het aanbrengen van muurverf, bevatten ten hoogste 100 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product. Indien het bij de producten, bedoeld in de eerste zin, gaat om producten op epoxybasis, wordt benzylalcohol uitgezonderd bij het bepalen van het gewicht van de vluchtige organische stoffen.

Artikel 4.32aa. Tijdelijke regeling vloercoatings op basis van methylmethacrylaat

  • 1 In aanvulling op artikel 4.32a, derde lid, is artikel 4.32a, tweede lid, onder b, niet van toepassing op het gebruik van vloercoatings op basis van methylmethacrylaat, voor zover het betreft het repareren en onderhouden van een bestaande vloer in een woning of een gebouw, mits de ingebruikname en volledige chemische en mechanische bestendigheid van die vloer noodzakelijk zijn binnen 7 dagen na het aanbrengen van de vloercoatings en dit onder de gegeven omstandigheden niet mogelijk is met producten als bedoeld in artikel 4.32a, zesde lid.

  • 2 Dit artikel vervalt met ingang van 1 augustus 2020.

Artikel 4.32ab. Tijdelijke regeling vloercoatings op basis van MMA

[Vervallen per 01-08-2015]

Artikel 4.32b. Offsetdrukken

  • 1 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het drukken met behulp van een offsetpers;

    • b. het dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk;

    • c. het niet-dagelijks reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij offsetdruk.

  • 2 Het vochtwater dat wordt gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevat ten hoogste 8 volumeprocenten isopropylalcohol of andere mono-alcoholen bij automatische doseersystemen en ten hoogste 10 volumeprocenten bij handmatige doseersystemen en bij rotatie-offsetpersen die voor het eerst in gebruik zijn genomen vóór 1 januari 1985.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder c, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C.

Artikel 4.32c. Zeefdrukken

  • 1 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij zeefdruk;

    • b. het zeefdrukken van papier en karton dat is bestemd voor toepassingen in binnenruimten en dat zwaarder is dan 135 gram per vierkante meter.

  • 2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder a, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 21 °C.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onder b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.

Artikel 4.32d. Illustratiediepdrukken

  • 2 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, bevatten ten hoogste 0,1 volumeprocenten gehalogeneerde koolwaterstoffen of monoaromaten met een dampspanning van meer dan 0,1 millibar bij 20 °C en hebben een vlampunt van ten minste 55 °C.

Artikel 4.32e. Verpakkingsdiepdrukken en flexodrukken

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    a. lakkeren:

    het aanbrengen van een lak op een flexibel materiaal of van een kleefstof op een flexibel materiaal ten behoeve van de latere afsluiting van dat materiaal;

    b. lamineren of cacheren:

    het hechten van twee of meer flexibele materialen tot een laminaat.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het drukken, lakkeren, lamineren of cacheren met behulp van een verpakkingsdiepdrukpers, flexopers, lakkeer-, lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een afzuigsysteem;

    • b. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen;

    • c. het lamineren of cacheren met behulp van een lamineer- of cacheermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;

    • d. het drukken of lakkeren van papier en karton met behulp van een flexodrukpers of lakkeermachine die niet is aangesloten op een installatie voor terugwinning of vernietiging van vluchtige organische stoffen;

    • e. het reinigen van machines of machineonderdelen, gereedschappen of materialen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder c en d, tenzij deze werkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een afgesloten installatie of een installatie die wordt afgezogen.

  • 3 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten ten hoogste 50 gram vluchtige organische stoffen per kilogram product.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, indien daarbij bijzondere eisen aan de kwaliteit of bestendigheid van het gefabriceerde product worden gesteld, mits op jaarbasis het gewicht van de vluchtige organische stoffen van de producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, d en e, ten hoogste 80% bedraagt van het gewicht van de opgebrachte vaste stof.

Artikel 4.32f. Herstellen autoschade

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen:

    • a. het aanbrengen of toepassen van primer, surfacer, sealer of 1- en 2-laags aflaksystemen of van speciale dan wel overige producten als bedoeld in bijlage XV bij deze regeling, ten behoeve van het herstellen van lakschade of vernieuwing van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen;

    • b. het reinigen van gereedschappen die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld onder a, of oppervlakken van onderdelen van motorrijtuigen ten behoeve van de herstel- of vernieuwingswerkzaamheden, bedoeld onder a.

  • 3 Het tweede lid is niet van toepassing op werkzaamheden ten behoeve van het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen die zijn gebouwd vóór 1970;

  • 4 Producten die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, bevatten in gebruiks- of spuitklare vorm, ten hoogste het gehalte aan vluchtige organische stoffen dat met betrekking tot deze producten is vastgesteld bij bijlage XV bij deze regeling.

Artikel 4.32g. Coating van timmerwerk in binnensituaties

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder coating: een product dat opgebracht wordt op een oppervlak om een decoratief, beschermend of ander functioneel effect te verkrijgen.

  • 2 Als werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.62b van het besluit worden aangewezen werkzaamheden in binnensituaties bestaande uit:

    • a. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde buitendeuren, kozijnen, ramen, binnenspouwbladen, gevelvullende elementen en overig geveltimmerwerk, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces;

    • b. het aanbrengen van een coating op delen van nieuw vervaardigde binnentrappen, voorzover zij zijn vervaardigd van hout of een daarmee gelijk te stellen of vergelijkbaar materiaal, als onderdeel van het productieproces.

  • 3 Coatings die worden gebruikt bij de werkzaamheden, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, bevatten ten hoogste 150 gram vluchtige organische stoffen per liter gebruiksklaar product.

Artikel 4.32h. Gelijkstelling vervangende producten

Met de in de artikelen 4.32a vierde tot en met zesde lid, 4.32b, tweede tot en met vierde lid, 4.32c, tweede en derde lid, 4.32d, tweede lid, 4.32e, derde lid, 4.32f, vierde lid en 4.32g, derde lid, bedoelde producten worden gelijkgesteld producten, die rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Paragraaf 4.9.

Hoofdstuk 5. Beeldschermarbeid

Artikel 5.1. Apparatuur en meubilair

Apparatuur en meubilair, in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk, voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de tekens op het beeldscherm zijn voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels;

  • b. het beeld op het beeldscherm is stabiel;

  • c. de luminantie van of het contrast tussen de tekens en de achtergrond is gemakkelijk door de gebruiker bij te stellen;

  • d. het beeldscherm is vrij te plaatsen en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar;

  • e. het beeldscherm is vrij van voor de gebruiker hinderlijke glans en spiegelingen;

  • f. het toetsenbord kan hellend worden geplaatst en vormt geen geheel met het beeldscherm;

  • g. er is voor het toetsenbord voldoende ruimte voor handen en armen van de gebruiker;

  • h. het toetsenbord heeft een mat oppervlak;

  • i. de indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen zijn gericht op vergemakkelijking van het gebruik;

  • j. de symbolen op de toetsen zijn voldoende contrastrijk en vanuit een normale werkhouding voldoende leesbaar;

  • k. de werktafel of het werkvlak maakt een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk en heeft een reflectiearm oppervlak, is voldoende groot en maakt een flexibele opstelling van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk;

  • l. een voor het werk noodzakelijke documenthouder is stabiel en regelbaar en zodanig geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum zijn beperkt;

  • m. de werkstoel is stabiel, heeft een in hoogte verstelbare zitting en een rugleuning, waarvan de hoogte en hellingshoek verstelbaar zijn en geeft de gebruiker bewegingsvrijheid en een comfortabele werkhouding;

  • n. indien de gebruiker dat wenst wordt een voetensteun aangebracht.

Artikel 5.2. Inrichting van de beeldschermwerkplek

De omgeving waarin het beeldschermwerk wordt verricht en de inrichting van de beeldschermwerkplek voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de verlichting van de werkruimte of de beeldschermwerkplek zorgt voor voldoende licht en een passend contrast tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard van het werk en de visuele behoeften van de gebruiker;

  • b. mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm of op apparaten door kunstmatige lichtbronnen zijn vermeden;

  • c. er treden door raam- en andere openingen, wanden en apparaten geen directe verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm op;

  • d. de ramen zijn uitgerust met passende instelbare helderheidswering om de intensiteit van het licht dat op de beeldschermwerkplek valt te verminderen;

  • e. het geluid dat de apparatuur voortbrengt veroorzaakt geen verstoring van de aandacht en het gesproken woord;

  • f. de apparatuur brengt geen voor de werknemers hinderlijke warmte voort;

  • g. de vochtigheidsgraad is steeds toereikend.

Artikel 5.3. Programmatuur

De programmatuur die wordt gebruikt bij het verrichten van beeldschermwerk voldoet in ieder geval aan de volgende voorschriften:

  • a. de programmatuur is aangepast aan de te verrichten taak;

  • b. de programmatuur is gemakkelijk te gebruiken en aan te passen aan het kennis- en ervaringsniveau van de gebruiker;

  • c. er wordt zonder medeweten van de gebruiker geen gebruik gemaakt van een kwantitatief of kwalitatief controlemechanisme;

  • d. de systemen verschaffen de gebruiker gegevens over de werking ervan;

  • e. de systemen maken de informatie zichtbaar in een vorm en een tempo die zijn aangepast aan de gebruiker;

  • f. bij de verwerking van informatie door de gebruiker worden de beginselen van de ergonomie toegepast.

Hoofdstuk 6. Arbeid onder overdruk

Paragraaf 6.1. Certificatie

Artikel 6.1. Eisen voor de aanwijzing als certificerende instelling op het werkveld duikarbeid

  • 1 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.14a, derde lid, van het besluit kan worden aangewezen een opleidingsinstelling die een opleiding verzorgt die tot doel heeft personen op te leiden die uit hoofde van een bedrijf of beroep arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 6.14a, eerste en tweede lid, van het besluit, uitvoeren of zullen gaan uitvoeren, en die voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het document, genoemd in het tweede lid.

  • 2 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde, zesde of zevende lid, van het besluit, kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van Werken onder Overdruk, document: WDAT-WOD-P, zoals opgenomen in bijlage XVI bij de regeling.

  • 3 Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, derde, zesde of zevende lid, van het besluit, is aangewezen een instelling die:

    • a. op grond van een daartoe door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde regeling een examen behorend bij de opleiding duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij de brandweer afneemt;

    • b. op grond van een daartoe door de Minister van Defensie vastgestelde regeling een opleiding duikerarts, duikploegleider, duiker of duikmedische begeleiding bij het Ministerie van Defensie verzorgt en de bijbehorende examens afneemt.

Artikel 6.3. Afgifte certificaat duikploegleider, duikarbeid en duikmedische begeleiding

[Vervallen per 01-07-2012]

Paragraaf 6.2. Opleidingen

Artikel 6.5. Afgifte certificaat duikarts, duiker, niet zijnde brandweerduiker, duikploegleider, niet zijnde brandweerduikploegleider, en duikmedisch begeleider

  • 2 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager, niet zijnde brandweerduikploegleider, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikploegleider, document: WSCS-WOD-L, zoals opgenomen in bijlage XVIb bij de regeling.

  • 3 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, zesde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager, niet zijnde brandweerduiker, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikarbeid, document: WSCS-WOD-D, zoals opgenomen in bijlage XVIc bij de regeling.

  • 4 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, zevende lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikmedisch begeleider, document: WSCS-WOD-B, zoals opgenomen in bijlage XVId bij de regeling.

Artikel 6.6. Afgifte certificaat brandweerduiker en brandweerduikploegleider

  • 1 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, derde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling, bedoeld in artikel 6.1, derde lid, afgegeven indien de aanvrager, zijnde brandweerduikploegleider, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer, document: WSCS-WOD-F, zoals opgenomen in bijlage XVIe bij de regeling.

  • 2 Een certificaat als bedoeld in artikel 6.16, zesde lid, van het besluit, wordt door de certificerende instelling, bedoeld in artikel 6.1, derde lid, afgegeven indien de aanvrager, zijnde brandweerduiker, voldoet aan de criteria zoals vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer, document: WSCS-WOD-E, zoals opgenomen in bijlage XVIf bij de regeling.

Paragraaf 6.3. Arbeidsgezondheidskundig onderzoek duikers

[Vervallen per 01-07-2012]

Paragraaf 6.4. Vrijstelling

ArtikelVrijstelling certificaat duikarbeid leerlingen 6.8

Als sportduikbrevet als bedoeld in artikel 6.31, tweede lid, van het besluit wordt aangewezen een geldig brevet NOB**, afgegeven door de Nederlandse onderwatersportbond, dan wel een naar het oordeel van de minister gelijkwaardig brevet.

Hoofdstuk 7. Arbeidsmiddelen

Paragraaf 7.2. Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen

Artikel 7.4. Modellen certificaten beproevingen en onderzoekingen

Als modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 7.29, negende lid, van het besluit worden vastgesteld de modellen van de certificaten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).

Artikel 7.5. Model register

Als model van het register, bedoeld in artikel 7.29, tiende lid, van het besluit wordt vastgesteld het model, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van het Verdrag betreffende de arbeidsveiligheid en gezondheid in havenarbeid (1979).

Paragraaf 7.3. Certificatie machinisten hijskranen en funderingsmachines

Artikel 7.6. Categorieën torenkranen, mobiele kranen en mobiele hei-installaties

  • 1 Een persoon is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7.32, eerste lid, onder a, van het besluit indien hij een torenkraan, mobiele kraan of mobiele hei-installatie als omschreven in de onderdelen a tot en met c, bedient:

    a. torenkraan:

    torenvormige hijskraan waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 tonmeter of meer bedraagt of de giek 20 meter of hoger boven het vlak van de ondersteuning van de kraan bevestigd is;

    b. mobiele kraan:

    verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden hijskraan die geen torenkraan is en waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 ton-meter of meer bedraagt, met uitzondering van:

    • 1º. een op een voertuig bevestigde laadkraan die uitsluitend ingericht is of althans uitsluitend wordt gebruikt voor het laden en lossen van de laadbak van het voertuig of een samenstel van voertuigen;

    • 2º. een grondverzetmachine die ontgravingen maakt en direct daarop aansluitend leidingwerk in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden ondersteuningsschotten plaatst;

    c. mobiele hei-installatie:

    verrijdbare of verrolbare funderingsmachine die is ingericht of bestemd om palen of andere langwerpige voorwerpen in de grond te maken, te drijven of daaruit te verwijderen alsmede om met een en ander rechtstreeks verband houdende verrichtingen uit te voeren, met inbegrip van het met een maximumbedrijfslastmoment van 10 tonmeter of meer verplaatsen van lasten.

  • 2 Met betrekking tot een certificaat als bedoeld in het eerste lid, worden onderscheiden

    • a. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van torenkranen, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele torenkraan;

      • 2°. toptorenkraan;

      • 3°. loopkattorenkraan;

    • b. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele kranen, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. mobiele kraan op rupsen;

      • 2°. autotruck/ruwterreinkraan/wegterreinkraan;

      • 3°. grondverzetmachine met hijsfunctie;

      • 4°. autolaadkraan;

      • verreiker met hijsfunctie.

    • c. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele hei-installaties, onderverdeeld in de categorieën:

      • 1°. kleine funderingsmachine: machine met een eigen massa inclusief uitrustingen en funderingselement die gelijk is aan of minder is dan 30 ton, een totale hoogte heeft van minder dan 10 meter en die funderingselementen korter dan 10 meter verwerkt;

      • 2°. grote funderingsmachine: machine met een eigen massa inclusief uitrustingen en funderingselement van 30 ton of meer, een totale hoogte van 10 meter of meer heeft of die funderingselementen van 10 meter of langer verwerkt.

Artikel 7.7. Afgifte certificaat van vakbekwaamheid

  • 1 De aanwijzing als certificerende instelling, bedoeld in artikel 7.32, eerste lid, aanhef en onder a, van het besluit, kan geschieden indien de aanvragende instelling voldoet aan de eisen zoals neergelegd in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport, documentcode WDAT-VT-Personen zoals opgenomen in bijlage XVII bij de regeling.

  • 2 Een certificaat als bedoeld in artikel 7.6, wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in het eerste lid, heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de navolgende eisen:

    • a. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele torenkraan van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, sub 1°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Mobiele Torenkraan’, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Torenkraan, zoals opgenomen in bijlage XVIIa bij de regeling;

    • b. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een torenkraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel a, sub 2° en 3°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Torenkraan’, documentcode WSCS-VT Machinist Torenkraan, zoals opgenomen in bijlage XVIIb bij de regeling dan wel het Werkveldspecifiek certificatieschema Machinist Mobiele Torenkraan, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Torenkraan, zoals opgenomen in bijlage XVIIa bij de regeling;

    • c. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan van de categorieën, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, sub 1° en 2°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Mobiele Kraan’, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Kraan, zoals opgenomen in bijlage XVIIc bij de regeling;

    • d. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een grondverzetmachine met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid onderdeel b, sub 3°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Grondverzetmachine met Hijsfunctie’, documentcode WSCS-VT Machinist Grondverzetmachine met Hijsfunctie, zoals opgenomen als bijlage XVIId bij de regeling dan wel het Werkveldspecifiek certificatieschema Machinist Mobiele Kraan, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Kraan, zoals opgenomen in bijlage XVIIc bij de regeling;

    • e. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een autolaadkraan met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, sub 4°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Autolaadkraan’, documentcode WSCS-VT Machinist Autolaadkraan, zoals opgenomen in bijlage XVIIe bij de regeling dan wel het Werkveldspecifiek certificatieschema Machinist Mobiele Kraan, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Kraan, zoals opgenomen in bijlage XVIIc bij de regeling;

    • f. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een mobiele kraan, zijnde een verreiker met hijsfunctie, van de categorie, bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel b, sub 5°, het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Verreiker met Hijsfunctie’, documentcode WSCS-VT Machinist Verreiker met Hijsfunctie, zoals opgenomen in bijlage XVIIf bij de regeling dan wel het Werkveldspecifiek certificatieschema Machinist Mobiele Kraan, documentcode WSCS-VT Machinist Mobiele Kraan, zoals opgenomen in bijlage XVIIc bij de regeling;

    • g. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een funderingsmachine als bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel c, sub 1°, van het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Kleine Funderingsmachine’, documentcode WSCS-VT Machinist Kleine Funderingsmachine, zoals opgenomen in bijlage XVIIg bij de regeling dan wel het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Grote Funderingsmachine’, documentcode WSCS-VT Machinist Grote Funderingsmachine, zoals opgenomen in bijlage XVIIh bij de regeling;

    • h. indien het betreft een certificaat voor de bediening van een funderingsmachine als bedoeld in artikel 7.6, tweede lid, onderdeel c, sub 2° van,het Werkveldspecifiek certificatieschema ‘Machinist Grote Funderingsmachine’, documentcode WSCS-VT Machinist Grote Funderingsmachine, zoals opgenomen in bijlage XVIIh bij de regeling.

Artikel 7.8. Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

[Vervallen per 03-12-2004]

Hoofdstuk 8. Veiligheids- en Gezondheidssignalering

Artikel 8.1. Vereisten

  • 2 Veiligheids- of gezondheidssignalering wordt, al naar gelang het geval, geregeld schoongemaakt, onderhouden, geverifieerd en gerepareerd of zo nodig vervangen, met het oog op het behoud van hun intrinsieke of functionele kwaliteiten.

Artikel 8.2. Permanente signalering

  • 1 De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings- of hulpmiddelen geschiedt permanent door middel van borden.

  • 2 De signalering voor de lokalisatie en identificatie van brandbestrijdingsmateriaal geschiedt permanent door middel van borden of een veiligheidskleur.

  • 4 De signalering van gevaren van stoten tegen obstakels en van vallen van personen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur of borden.

  • 5 De markering van verkeerswegen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur.

Artikel 8.3. Occasionele signalering

  • 1 De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke actie, alsmede de dringende evacuatie van personen geschiedt occasioneel, door middel van een lichtsignaal, een akoestisch signaal of een mondelinge mededeling.

  • 2 Het leiden van personen die handelingen verrichten waarbij een gevaar bestaat, geschiedt occasioneel door middel van hand- of armseinen of mondelinge mededelingen.

Artikel 8.4. Vrije keuze van signalering

  • 1 Bij gelijke doeltreffendheid van de signalering bestaat een vrije keuze tussen:

    • a. de lichtsignalen, de akoestische signalen of de mondelinge mededeling;

    • b. het hand- of armsein of de mondelinge mededeling;

    • c. een veiligheidskleur of een bord voor het signaleren van gevaar van struikelen, of vallen door hoogteverschil.

  • 2 De volgende signaleringswijzen kunnen gelijktijdig worden gebruikt:

    • a. het lichtsignaal en het akoestisch signaal;

    • b. het lichtsignaal en de mondelinge mededeling;

    • c. het hand- of armsein en de mondelinge mededeling.

  • 3 De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door de aanwezigheid van een andere signalering of van andere factoren die de zicht- of hoorbaarheid verstoren, een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing, een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of signaleringsvoorzieningen.

Artikel 8.5. Gebruik van kleuren

Voor zover signalering geschiedt door middel van een veiligheidskleur wordt:

  • a. met de kleur rood aangeduid:

    • 1°. een verbodssignaal;

    • 2°. gevaar of alarm;

    • 3°. identificatie en lokalisatie van brandbestrijdingsmateriaal en brandweeruitrusting;

  • b. met de kleur geel of oranje-geel aangeduid een waarschuwingssignaal;

  • c. met de kleur blauw aangeduid een gebodssignaal;

  • d. met de kleur groen aangeduid:

    • 1°. een reddingssignaal of een eerste hulp-signaal;

    • 2°. een veilige situatie.

Artikel 8.6. Noodinstallatie

Signaleringen die een energiebron behoeven, zijn voorzien van een noodinstallatie voor het geval dat deze energiebron uitvalt, behalve indien het te signaleren gevaar ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.

Artikel 8.7. Controle licht- en geluidssignalen

  • 1 De licht- en geluidssignalen zijn voor de ingebruikneming op hun goede werking en reële doeltreffendheid gecontroleerd. Die controle wordt nadien voldoende vaak herhaald.

  • 2 Een licht- of geluidssignaal geeft bij inwerkingstelling het begin van een actie aan: de duur ervan is zo lang als de actie vereist.

  • 3 De licht- en geluidssignalen worden na ieder gebruik onmiddellijk opnieuw in werking gesteld.

Artikel 8.8. Bescherming specifieke werknemers

Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.

Artikel 8.9. Algemene eisen veiligheidsborden

  • 1 De pictogrammen waarvan veiligheidsborden zijn voorzien, zijn zo eenvoudig mogelijk en voor het begrip overbodige details worden weggelaten.

  • 2 De borden zijn gemaakt van materiaal met een zo groot mogelijke schokvastheid en weerbestendigheid.

  • 3 De borden bezitten dusdanige afmetingen en kleur- en lichttechnische eigenschappen dat zij goed zichtbaar en gemakkelijk te begrijpen zijn.

Artikel 8.10. Soorten borden

  • 1 Verbodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn, waarbij de rode kleur ten minste 35% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 2 Waarschuwingsborden kenmerken zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram op gele achtergrond en een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 3 Gebodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een wit pictogram op blauwe achtergrond, waarbij de blauwe kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 4 Reddingsborden kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm, wit pictogram op groene achtergrond, waarbij de groene kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 5 Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm en een wit pictogram op rode achtergrond, waarbij de rode kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

  • 6 De in bijlage XVIII bij deze regeling opgenomen borden, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties.

  • 7 De gebruikte pictogrammen mogen licht afwijken van of meer gedetailleerd zijn dan de pictogrammen van de borden, bedoeld in bijlage XVIII bij deze regeling. De betekenis ervan is dan evenwel dezelfde en verschillen of aanpassingen maken de betekenis niet onduidelijk.

Artikel 8.11. Plaatsing van borden

  • 1 De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.

  • 2 Bij slechte natuurlijke verlichtingsomstandigheden worden fluorescerende kleuren, reflecterende materialen of kunstlicht gebruikt.

  • 3 Een bord wordt verwijderd zodra de situatie die de aanwezigheid ervan rechtvaardigt, niet meer bestaat.

Artikel 8.12. Reservoirs en leidingen met gevaarlijke stoffen

  • 1 Reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden met dan wel de opslag van chemische stoffen of mengsels die overeenkomstig EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels als gevaarlijk worden ingedeeld op grond van de criteria voor enige fysische gevarenklasse of gezondheidsgevarenklasse, alsmede leidingen die dergelijke stoffen en mengsels bevatten of waardoor deze stoffen en mengsels worden getransporteerd, worden overeenkomstig die verordening voorzien van de relevante gevarenpictogrammen.

  • 2 Het vorige lid is niet van toepassing op reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden van korte duur of die vaak wisselen van inhoud mits er toereikende alternatieve maatregelen worden genomen, met name op het gebied van voorlichting of opleiding, die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.

  • 3 De in het eerste lid bedoelde gevarenpictogrammen kunnen:

    • a. worden vervangen door waarschuwingsborden als weergegeven in artikel 8.10 met hetzelfde pictogram of symbool met dien verstande dat indien artikel 8.10 geen gelijkwaardig waarschuwingsbord bevat, het relevante gevarenpictogram als weergegeven in bijlage V van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels wordt gebruikt;

    • b. worden aangevuld met extra informatie zoals de naam of de formule van de gevaarlijke stof en een gedetailleerde beschrijving van het gevaar;

    • c. voor het transport van reservoirs op de arbeidsplaats worden aangevuld met of vervangen door borden die krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of de Wet luchtvaart van toepassing zijn voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Artikel 8.13. Aanbrengen van signalering op reservoirs en leidingen

De signalering bedoeld in artikel 8.12 wordt aangebracht op de zichtbare zijden in de vorm van hard materiaal, zelfklevend materiaal of verf.

Artikel 8.14. Plaatsing op leidingen

De op leidingen gebruikte gevarenpictogrammen of signaalwoorden worden zichtbaar en voldoende herhaald aangebracht in de nabijheid van de meest gevaarlijke plaatsen, zoals kleppen en aansluitingspunten.

Artikel 8.15. Signalering bij opslag gevaarlijke stoffen

  • 1 De signalering van plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen geschiedt door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in artikel 8.10 of door gevarenpictogrammen en signaalwoorden als bedoeld in artikel 8.12 tenzij, rekening houdend met artikel 8.9, derde lid, wat de afmeting betreft, de gevarenpictogrammen en signaalwoorden van de afzonderlijke verpakkingen of op de reservoirs ter zake volstaan.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde borden of gevarenpictogrammen en signaalwoorden worden bij de opslagruimte of op de toegangsdeur tot de opslagruimte geplaatst.

  • 3 Indien artikel 8.10 geen gelijkwaardig waarschuwingsbord bevat, wordt het relevante gevarenpictogram als weergegeven in bijlage V van EG-verordening indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels gebruikt.

Artikel 8.16. Wijze van gebruik lichtsignalen

Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden veroorzaakt het door een signaal uitgezonden licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast dat niet tot verblinding mag leiden maar voldoende zichtbaar is.

Artikel 8.17. Uniformiteit

  • 1 Het lichtoppervlak dat een signaal uitzendt, is uniform van kleur of bevat een pictogram op een bepaalde achtergrond.

  • 3 Wanneer het signaal een pictogram bevat, voldoet dit aan artikel 8.10.

Artikel 8.18. Bijzondere lichtsignalen

  • 1 Wanneer een voorziening een continu en een intermitterend signaal kan uitzenden, wordt het intermitterende signaal gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

  • 2 Wanneer een intermitterend lichtsignaal wordt gebruikt in plaats of ter completering van een geluidssignaal, is de code van het signaal identiek.

  • 3 Een voorziening om een lichtsignaal uit te zenden in geval van groot gevaar, wordt speciaal in het oog gehouden of uitgerust met een reservelamp.

  • 4 De duur en de frequentie van de flitsen van een intermitterend lichtsignaal zijn zodanig dat:

    • a. de boodschap van het signaal goed wordt begrepen, en

    • b. er voorkomen wordt dat verwarring ontstaat tussen verschillende lichtsignalen of tussen een continu en een intermitterend lichtsignaal.

Artikel 8.19. Vereisten geluidssignalen

  • 1 Een geluidssignaal:

    • a. heeft een geluidsniveau dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai, zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;

    • b. is gemakkelijk herkenbaar;

    • c. is gemakkelijk te onderscheiden van een ander geluidssignaal en andere omgevingsgeluiden.

  • 2 Wanneer een voorziening een geluidssignaal met een variabele en een vaste frequentie kan uitzenden, wordt de variabele frequentie gebruikt om ten opzichte van de vaste frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

  • 3 Het geluid van een ontruimingssignaal is continu.

Artikel 8.20. Algemene vereisten inzake de mondelinge mededeling

  • 1 De mondelinge mededeling vindt plaats tussen een spreker of zender en een of meer toehoorders, en wel in de vorm van korte teksten, woordgroepen of afzonderlijke woorden, eventueel gecodeerd.

  • 2 De mondelinge boodschappen zijn zo kort, eenvoudig en duidelijk mogelijk.

  • 3 De taalvaardigheid van de spreker en het gehoorvermogen van de toehoorder zijn voldoende om een ondubbelzinnige communicatie tot stand te brengen.

  • 4 De mondelinge mededeling is direct door middel van gebruik van de menselijke stem of indirect door middel van de menselijke stem of spraaksynthese, verspreid door een middel ad hoc.

  • 5 Indien de mondelinge mededeling wordt gebruikt in plaats van of ter aanvulling van hand- of armseinen en er geen codes worden gebruikt, worden met name de volgende woorden gebruikt:

    • a. start, om het begin van een commando aan te duiden;

    • b. stop, om een beweging te onderbreken of te beëindigen;

    • c. einde, om de werkzaamheden stop te zetten;

    • d. hijsen, om een last te doen hijsen;

    • e. vieren, om een last te doen vieren;

    • f. vooruit, achteruit, naar rechts, naar links, in combinatie met het juiste hand- of armsein, om een beweging in een bepaalde richting te doen plaatsvinden;

    • g. gevaar, om een noodstop af te dwingen;

    • h. snel, om een beweging te versnellen.

Artikel 8.21. Gebruikte taal

De betrokken personen kennen de gebruikte taal zodanig dat zij de boodschap correct kunnen uitspreken en begrijpen en zich al naar gelang van de boodschap op passende wijze kunnen gedragen op het vlak van de veiligheid of de gezondheid.

Artikel 8.22. Algemene vereisten inzake hand en armseinen

  • 1 Een hand- of armsein is precies en eenvoudig en bestaat uit een breed gebaar.

  • 2 Het gelijktijdig gebruik van beide armen verloopt symmetrisch en geeft slechts één enkel signaal weer.

Artikel 8.23. Seingever

  • 1 De seingever geeft met behulp van hand- en armseinen besturingsinstructies door aan de ontvanger van de seinen.

  • 2 De seingever wijdt zijn aandacht uitsluitend aan het geven van de besturingsinstructies en de veiligheid van de werknemers die zich in de nabijheid bevinden.

  • 3 De seingever kan de gehele besturingsoperatie zien, zonder daarbij door de handeling gehinderd te worden.

  • 4 Wanneer niet aan de in het derde lid, genoemde voorwaarden kan worden voldaan, worden een of meer bijkomende seingevers ingeschakeld.

Artikel 8.24. Ontvanger van seinen

De ontvanger van de seinen zet de in uitvoering zijnde transportbeweging stil om nieuwe instructies te vragen, wanneer hij de ontvangen orders niet met de nodige veiligheidsgaranties kan uitvoeren.

Artikel 8.25. Kenbaarheid seingever

De seingever is makkelijk herkenbaar voor de ontvanger van de seinen.

Artikel 8.26. Voorkomen onduidelijkheid seinen

De in bijlage XIX bij deze regeling opgenomen hand- en armseinen, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties, waarbij deze geen afbreuk doen aan het gebruik van andere van toepassing zijnde codes, met name in bepaalde bedrijvigheidssectoren, waarmee dezelfde handelingen worden aangeduid.

Artikel 8.27. Signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen

  • 1 De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of personen, geschiedt door middel van geel, afgewisseld met zwart, of rood afgewisseld met wit, binnen de bebouwde zones van het bedrijf of de inrichting waartoe de werknemer in het kader van zijn werk toegang heeft.

  • 2 De gele en zwarte of rode en witte banden worden onder een hoek van circa 45° aangebracht en hebben ongeveer dezelfde afmetingen.

Artikel 8.28. Afstemming signalering op obstakel of gevaarlijke plaats

De afmetingen van de signalering houden rekening met de afmeting van het gesignaleerde obstakel of de gesignaleerde gevaarlijke plaats.

Artikel 8.29. Vereisten inzake markering van verkeerswegen

  • 1 Wanneer de bescherming van de werknemers dat vereist, worden de verkeerswegen op de arbeidsplaats voor voertuigen duidelijk door doorlopende strepen met een goed zichtbare kleur aangegeven.

  • 2 Bij het aanbrengen van de strepen wordt rekening gehouden met de nodige veiligheidsafstanden tussen de voertuigen die er kunnen rijden en elk voorwerp dat zich in de nabijheid en tussen de voetgangers en de voertuigen kan bevinden.

Hoofdstuk 8a. Overtredingen en maatregelen

Artikel 8.29c. Soortgelijke overtredingen

Als soortgelijke overtredingen als bedoeld in artikel 9.10c van het besluit worden aangemerkt het handelen of nalaten in strijd met de voorschriften van de artikelen die telkens in de afzonderlijke subonderdelen zijn aangegeven:

Hoofdstuk 9. Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 9.2a

De afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne door de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO in de periode van 1 november 1999 tot 3 november 2006 wordt aangemerkt als de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.15.

Artikel 9.2b. Overgangsregeling certificering duikerartsen

De in artikel 6.5, eerste lid, onderdeel a, opgenomen eis geldt niet indien de aanvrager voor 1 januari 2003 al werkzaam was als duikerarts en in de periode van een jaar voor de eerste afgifte van het certificaat duikerarts aan hem, ten minste 10 personen belast met het verrichten van duikarbeid heeft gekeurd.

Artikel 9.2c. Overgangsbepaling certificering vakbekwaamheid professioneel vuurwerk

[Vervallen per 03-12-2004]

Artikel 9.2d. Overgangsbepaling certificering duikploegleiders

[Vervallen per 01-01-2007]

Artikel 9.2e. Overgangsbepaling certificering duikerartsen

[Vervallen per 01-01-2007]

Artikel 9.2f. Overgangsbepaling certificering arbeid met asbest

[Vervallen per 01-02-2012]

Artikel 9.3. Overgangsregeling Hoofdstuk 2, Paragraaf 3.3 Winningsindustrieën voor het opsporen en de winning van koolwaterstoffen

De aanvulling van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem, bedoeld in artikel 3.16, de aanvulling van het veiligheids- en gezondheidsbeleid en -document, bedoeld in artikel 3.17, de aanvulling van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in de artikelen 3.18 en 3.19, en de aanvulling van het noodplan, bedoeld in artikel 3.20, worden door de werkgever vastgelegd en aan de toezichthouder gezonden:

  • a. voor installaties die bestaan op de dag voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding, bedoeld in artikel II: uiterlijk 19 juli 2018;

  • b. voor installaties anders dan bedoeld in onderdeel a: voor de aanvang van de werkzaamheden.

Artikel 9.5. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenregeling.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden gepubliceerd.

's-Gravenhage, 12 maart 1997

De

Staatssecretaris

voornoemd,

w.g. F.H.G. de Grave

Bijlage I. , behorend bij artikel 2.0

In het veiligheidsbeheerssysteem, bedoeld in artikel 2.5a, tweede lid, van het besluit komen aan de orde:

  • a. die onderdelen van het algemene managementsysteem waartoe de organisatorische structuur, de verantwoordelijkheden, de gebruiken, de procedures, de toegepaste werkmethoden en productiemethoden en de hulpmiddelen behoren welke het mogelijk maken het beleid ter voorkoming van zware ongevallen te bepalen en uit te voeren;

  • b. de organisatie en het personeel: de taken en verantwoordelijkheden van het personeel dat op alle organisatorische niveaus bij het beheersen van de risico’s van zware ongevallen is betrokken, het onderkennen van de behoeften aan opleiding van dat personeel, de organisatie van die opleiding en de deelname daaraan door het personeel, de aannemers en de onderaannemers;

  • c. de identificatie van de gevaren en de beoordeling van de risico’s van zware ongevallen, bedoeld in artikel 2.5b, eerste lid, van het besluit;

  • d. het toezicht op de uitvoering: de vaststelling en de toepassing van procedures en instructies voor de beheersing van de veiligheid van de bedrijfsvoering, met inbegrip van het onderhoud van de installaties en de tijdelijke onderbrekingen;

  • e. de wijze waarop wordt gehandeld bij wijzigingen: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de planning van wijzigingen met betrekking tot het bedrijf of de inrichting of een onderdeel daarvan of de toegepaste werkmethoden en productiemethoden dan wel met betrekking tot het ontwerpen van nieuwe werkmethoden of productiemethoden;

  • f. de planning voor noodsituaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische identificatie van noodsituaties alsmede voor het uitwerken, beoefenen, en toetsen van de noodplannen. Bij het oefenen van noodplannen worden alle werknemers op de locatie betrokken, met inbegrip van relevante aannemers en onderaannemers;

  • g. het toezicht op de prestaties: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de permanente beoordeling van de inachtneming van de doelstellingen van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van het veiligheidsbeheerssysteem, alsmede de invoering van regelingen voor onderzoek en correctie bij het niet in acht nemen daarvan. Tot deze procedures behoren het systeem voor de melding van zware ongevallen en bijna-ongevallen, met name die waarbij de beschermende maatregelen hebben gefaald, het onderzoek daarnaar en de nazorg, een en ander op grond van de ervaringen uit het verleden;

  • h. audits en beoordeling: de vaststelling en de toepassing van procedures voor de systematische periodieke evaluatie van het beleid ter voorkoming van zware ongevallen en van de doeltreffendheid en van de deugdelijkheid van het veiligheidsbeheerssysteem alsmede voor de met documenten gestaafde analyse door de werkgever van de resultaten van het gevoerde beleid, van het veiligheidsbeheerssysteem en van de actualisering daarvan.

Bijlage II. , behorend bij artikel 2.0c

Het intern noodplan als bedoeld in artikel 2.5c van het besluit bevat de volgende gegevens en beschrijvingen:

  • a. de naam en functie van de personen die bevoegd zijn om noodprocedures in werking te laten treden en van de persoon die belast is met de leiding en coördinatie van de maatregelen ter bestrijding van een ongeval binnen het bedrijf of inrichting;

  • b. de naam en functie van de persoon die verantwoordelijk is voor de contacten met de voor het externe noodplan verantwoordelijke autoriteiten;

  • c. voor voorzienbare omstandigheden of gebeurtenissen die een doorslaggevende rol kunnen spelen bij het ontstaan van een zwaar ongeval, een beschrijving van de te nemen maatregelen ter beheersing van de toestand of de gebeurtenis en ter beperking van de gevolgen daarvan, met inbegrip van een beschrijving van de beschikbare veiligheidsuitrusting en middelen;

  • d. de maatregelen ter beperking van het risico voor personen binnen het bedrijf of de inrichting, waaronder het alarmsysteem en de gedragsregels bij het afgaan van het alarm;

  • e. de regelingen om de autoriteit die verantwoordelijk is voor het in werking laten treden van het externe noodplan bij een ongeval snel in te lichten, de inlichtingen die onmiddellijk moeten worden verstrekt en de regelingen voor het verstrekken van uitvoeriger inlichtingen, wanneer deze beschikbaar komen;

  • f. de regelingen om de werknemers op te leiden voor het vervullen van de taken die van hen verwacht worden en indien nodig de coördinatie hiervan met de externe hulpdiensten;

  • g. de regelingen voor de verlening van steun aan externe bestrijdingsmaatregelen.

Bijlage IIa. behorend bij Artikel 2.7 Arbeidsomstandighedenregeling

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen behorend bij het: Certificatieschema voor de dienstverlening door Arbodiensten

Document: WDA&T-Arbodiensten

Onder beheer van:

Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten (SBCA)

Postbus 12

3740 AA Baarn

INHOUDSOPGAVE

1.

INLEIDING

2.

DEFINITIES

3.

WERKVELDSPECIFIEKE KENMERKEN

3.1.

Beschrijving document

3.2.

Actieve partijen

3.3.

Risicoanalyse

4.

EISEN TEN BEHOEVE VAN DE AANWIJZING

4.1.

Beoordelingscriteria

4.2.

Aanwijzingscriteria

5.

TOEZICHT

6.

MAATREGELEN

1. INLEIDING

De dienstverlening door arbodiensten betreft een activiteit met een groot maatschappelijk belang, namelijk het voorkómen van arbeidsongevallen en ziekteverzuim alsmede het beperken van ziekteverzuim en het bevorderen van een adequate re-integratie. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling m.b.t. de dienstverlening door arbodiensten. Het certificaat wordt onder deze regeling verstrekt door CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister. Dit gebeurt door een toetsing aan de hand van dit Document voor Aanwijzing van en Toezicht op de Certificatie en Keuringsinstellingen ten behoeve van de dienstverlening door arbodiensten. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

2. DEFINITIES

In dit document hebben onderstaande begrippen of afkortingen de volgende betekenis:

Begrip of afkorting

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

De (rechts)persoon die bij de CKI een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Arbodienst

Een instantie die diensten aanbiedt op het gebied van arbeidsomstandigheden, minimaal conform artikel 14, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet). Er zijn drie (organisatie)vormen van arbodiensten te onderscheiden:

interne arbodienst: de arbodienst die opgericht is door, onderdeel uitmaakt van en diensten aanbiedt aan één bepaalde werkgever (de onderneming, zie aldaar); tevens de dienst die in geval van een joint venture of holding, optreedt binnen de onderneming of instelling waar een meerderheidsbelang bestaat;

samenwerkingsverband: de interne arbodienst als bij a), waarbij tenminste één van de verplichte kerndeskundigen in dienst is van de werkgever, met een schriftelijk vastgelegd samenwerkingsverband met de overige deskundigen dan wel hun werkgever(s);

externe arbodienst: de arbodienst die als onafhankelijk instantie, met rechtspersoonlijkheid en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, diensten aanbiedt.

Audit

Systematisch, onafhankelijk en gedocumenteerd proces voor het verkrijgen van auditbewijsmateriaal en het objectief beoordelen daarvan om vast te stellen in welke mate aan overeengekomen auditcriteria is voldaan (dit overeenkomstig ISO 9000:2005).

Beheerstichting

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instelling van CKI’s op basis van het door de minister van SZW vastgestelde Document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instelling schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het document door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

Het college, onderdeel van en gefaciliteerd door de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten (SBCA), dat belanghebbende partijen in de branche arbodienstverlening de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

(Rechts)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI)

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten

Het certificatieschema zoals de CKI’s die dienen te hanteren bij het beoordelen of (potentiële) arbodiensten in aanmerking komen voor een certificaat arbodiensten.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Disciplines

De vier disciplines zoals aangegeven in artikel 2.7, lid 1 van het Arbobesluit:

arbeids- en bedrijfsgeneeskunde

arbeidshygiëne

veiligheidskunde

arbeids- en organisatiekunde

Huishoudelijk

Reglement

Het huishoudelijk reglement van de CKI.

Kerndeskundigen

Deskundige functionarissen verbonden aan een Arbodienst die zijn voorgeschreven in afdeling 3, paragraaf 2, artikel 2.7, lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (veiligheidskundige, arbeids- en bedrijfsgeneeskundige, arbeidshygiënist en arbeids- en organisatiekundige) en die zijn gecertificeerd/geregistreerd conform artikel 14, lid 1 en 20 van de Arbowet.

Klant

De organisatie of rechtspersoon die een product of dienst ontvangt van de arbodienst (dit overeenkomstig ISO 9000:2005).

Kwaliteitsmanagementsysteem

Managementsysteem voor het sturen en beheersen van een organisatie met betrekking tot kwaliteit (dit overeenkomstig ISO 9000:2005).

Minister

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW).

Procedure

Gespecificeerde wijze voor het uitvoeren van een activiteit of een proces (dit overeenkomstig ISO 9000:2005)

Risicoanalyse

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke schema.

SBCA

Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten (SBCA)

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Verklaring

De EG-verklaring van typeonderzoek of EG-verklaring overeenstemming als bedoeld in het bij of krachtens de Machinerichtlijn of enige andere EU-productrichtlijn bepaalde.

Werknemer

De persoon die werkt bij de klant van de arbodienst op basis van een arbeidsovereenkomst of een publiekrechtelijke aanstelling.

WDAT-Arbodiensten

Werkveldspecifiek document van aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen behorend bij Certificatieschema voor de dienstverlening door Arbodiensten.

3. WERKVELDSPECIFIEKE KENMERKEN

3.1. Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht ten behoeve van de dienstverlening door arbodienst van de SBCA is op (datum) door het CCvD voorgesteld en door de minister van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Dit vastgestelde document vervangt daarmee eerdere versies. Op- en aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD, per adres: SBCA, Postbus 12, 3740 AA Baarn.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • SBCA (Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten)

  • CCvD (Centraal College van Deskundigen van de SBCA)

3.3. Risicoanalyse

De CKI’s dienen (potentiële) arbodiensten te beoordelen met de vraag: voldoet deze (potentiële) arbodienst aan de eisen zoals die zijn neergelegd in het certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten. Op hun beurt dienen ook de CKI’s te worden beoordeeld op hun certificeringsdeskundigheid. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van dit Werkveldspecifiek document van aanwijzing en toezicht. Dit schema berust weer voor een belangrijk deel op de internationale norm voor CKI’s: ISO/IEC 17021: 2011. Deze internationale norm kent enerzijds een aantal algemene uitgangspunten/principes en anderzijds een aantal algemene eisen voor het werk van de CKI’s.

4. EISEN TEN BEHOEVE VAN DE AANWIJZING

4.1. Beoordelingscriteria

Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor systeemcertificatie vindt plaats op basis van de volgende normenstelsels:

  • 1. NEN-EN-ISO 9001:2008

  • 2. ISO/IEC 17021:2011

  • 3. de van toepassing zijnde internationale Guidance documenten IAF MD 1: 2007 en IAF MD 5:2009

  • 4. en aan de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van aanwijzingscriteria (zie 4.2).

4.1.1. Inzet Auditors

De CKI dient voor de certificatie van arbodiensten de volgende functionarissen te kunnen inzetten, het één en ander conform paragraaf 7.2 van ISO/IEC 17021:2011:

  • 1. een lead auditor certificatie arbodiensten (= leider auditteam);

  • 2. een tweede auditor, deskundige van een andere discipline;

  • 3. een derde auditor, deskundige van een andere, derde discipline;

  • 4. een coördinator certificatie arbodiensten.

De lead auditor en coördinator certificatie arbodiensten dienen een vast dienstverband met de CKI te hebben. De CKI treft een zodanige voorziening dat, naast de hiervoor genoemde aanwezigheid van drie disciplines, ook raadpleging van een deskundige van de vierde voor arbodiensten verplichte discipline op korte termijn kan plaatsvinden.

De lead-auditor van de CKI dient te voldoen aan het volgende profiel:

Opleiding:

  • lead assessor voor kwaliteitssystemen conform ISO/IEC 17021:2011;

  • één van de vier opleidingen voor kerndeskundigen met goed gevolg afgelegd (hogere veiligheidskunde, arbeidshygiëne, arbeids- en bedrijfsgeneeskunde en arbeids- en organisatiekunde);

    of

  • een aantoonbaar gelijkwaardig opleidingsniveau (in verband met internationale erkenningsregelingen).

Ervaring:

  • drie jaar praktische ervaring in de afgelopen tien jaar als deskundige op het gebied van arbozorg of verzuimbegeleiding. De ervaring dient voor méér dan de helft betrekking te hebben op relevante arbo-aspecten (tenminste die aspecten die worden benoemd in de Arbowetgeving);

    of

  • drie jaar praktische ervaring als deskundige op het gebied van arbozorg of verzuimbegeleiding en over tenminste drie jaar ervaring in de certificatie van arbodiensten in de afgelopen tien jaar.

Bekwaamheid:

De vakkennis wordt bijgehouden door:

  • het bijwonen van ten minste één bij- of nascholingsactiviteit voor de betreffende kerndeskundigen per jaar of het publiceren van ten minste één artikel op het vakgebied van de betreffende kerndeskundige;

  • besteding van minimaal tien dagen per jaar aan het auditeren van managementsystemen;

  • deelname aan overleg tussen de verschillende auditoren van de aangewezen CKI’s ten behoeve van geharmoniseerde uitvoering van de in bijlage IIb opgenomen certificatie-eisen; en

  • deelname aan de vergaderingen van het Centraal College van Deskundigen van de SBCA, waarin voorstellen tot geharmoniseerde uitvoering van de in bijlage IIb opgenomen certificatie-eisen worden vastgesteld.

Overige auditors dienen te voldoen aan het volgende profiel:

Opleiding:

  • lead assessor voor kwaliteitssystemen conform ISO/IEC 17021:2011;

  • één van de vier opleidingen voor kerndeskundigen met goed gevolg afgelegd (hogere veiligheidskunde, arbeidshygiëne, arbeids- en bedrijfsgeneeskunde en arbeids- en organisatiekunde), anders dan die van de lead auditor;

    of

  • een aantoonbaar gelijkwaardig opleidingsniveau.

Ervaring:

  • praktische ervaring als deskundige op het gebied van arbozorg of verzuimbegeleiding gedurende tenminste twaalf maanden in de afgelopen vijf jaar.

Bekwaamheid:

het bijwonen van ten minste één bij- of nascholingsactiviteit voor de betreffende kerndeskundigen per jaar of het publiceren van ten minste één artikel op het vakgebied van de betreffende kerndeskundige;

De coördinator certificatie arbodiensten dient te voldoen aan het volgende profiel:

Opleiding:

  • lead assessor voor kwaliteitssystemen conform ISO/IEC 17021:2011;

  • één van de vier opleidingen voor kerndeskundigen met goed gevolg afgelegd (hogere veiligheidskunde, arbeidshygiëne, arbeids- en bedrijfsgeneeskunde en arbeids- en organisatiekunde);

    of

  • een aantoonbaar gelijkwaardig opleidingsniveau.

Bekwaamheid:

De vakkennis wordt bijgehouden door:

  • het bijwonen van ten minste één bij- of nascholingsactiviteit voor de betreffende kerndeskundigen per jaar of het publiceren van ten minste één artikel op het vakgebied van de betreffende kerndeskundige;

  • besteding van minimaal tien dagen per jaar aan het auditeren van managementsystemen;

  • deelname aan overleg tussen de verschillende auditoren van de aangewezen CKI’s ten behoeve van geharmoniseerde uitvoering van de in bijlage IIb opgenomen certificatie-eisen; en

  • deelname aan de vergaderingen van het Centraal College van Deskundigen van de SBCA, waarin voorstellen tot geharmoniseerde uitvoering van de in bijlage IIb opgenomen certificatie-eisen worden vastgesteld.

4.2. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de navolgende criteria getoetst.

4.2.1

De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

4.2.2

Er is een integriteitbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

4.2.3

De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

4.2.4

Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheimen aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

4.2.5

Beveiliging van vertrouwelijke informatie dient zodanig te zijn geregeld dat uitsluitend bij het certificatieproces betrokken functionarissen van de CKI hiertoe onbelemmerd toegang hebben.

4.2.6

De aangewezen CKI dient te beschikken over een adequate WA verzekering.

4.2.7

De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt aan zijn/haar leidinggevende, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

4.2.8

Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

4.2.9

Voor besluiten van de CKI is ten aanzien van de verlening van certificaten op grond van de aanwijzing gelden een klachtenprocedure en een herzieningsprocedure. De hiervoor geldende procedures zijn door SZW vastgesteld en opgenomen in het WSCS-Arbodiensten.

4.2.10

De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. De CKI moet kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

4.2.11

De CKI meldt in voorkomende gevallen het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan eventuele andere CKI’s.

4.2.12

Taal van de rapportages en dossiers. De CKI gebruikt de Nederlandse taal. Een andere taal kan worden gebruikt indien dit doelmatiger is en andere belangen niet worden geschaad. (alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen).

4.2.13

Verbod op (onder)uitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

4.2.14

Voor zover een sanctie- en maatregelenbeleid is vastgelegd, dient de CKI zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan dit sanctie- en maatregelenbeleid te houden. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de keuringsinstelling op grond van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de keuringsinstelling.

5. TOEZICHT

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing: artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan de Minister van SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de Minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar Inspectie SZW gezonden en in afschrift naar de SBCA t.a.v. het CCvD). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    1.

    de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    2.

    wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    3.

    wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    4.

    wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    5.

    aan derden uitbestede werkzaamheden;

    6.

    structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    7.

    het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    8.

    door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    9.

    tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen

    zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    10.

    een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is

    aangewezen.

  • Mee te werken aan controles, in opdracht van de Minister van SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instelling uitgevoerd kunnen worden).

  • Tijdige en juiste informatie te verstrekken die de Minister van SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instelling verstrekt moet worden).

  • Terstond informatie te verstrekken aan de Minister van SZW en aan de SBCA in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW verstrekt moet worden).

  • Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • Desgevraagd aan de Minister van SZW aan te tonen dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instelling verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • De Minister van SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • De Minister van SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

  • De Minister van SZW onverwijld in kennis te stellen van het wegvallen van een geldige overeenkomst met de SBCA

  • De SBCA terstond te informeren over door de instelling afgegeven, geweigerde, geschorste en ingetrokken certificaten.

6. MAATREGELEN

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie Beleidsregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet.

Bijlage IIb. behorend bij Artikel 2.8 Arbeidsomstandighedenregeling

Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Dienstverlening door Arbodiensten

Document: WSCS-Arbodiensten

Onder beheer van:

Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten (SBCA)

Postbus 12

3740 AA Baarn

INHOUDSOPGAVE

DEEL 1:

ALGEMENE BEPALINGEN

1.

INLEIDING

2.

DEFINITIES

3.

WERKVELDSPECIFIEKE KENMERKEN

3.1.

Beschrijving schema

3.2.

Risicoanalyse en afbreukcriteria

4.

CERTIFICATIEREGLEMENT

4.1.

Doelstelling

4.2.

Certificatieprocedure

4.3.

Certificatiebeslissing

4.4.

Geldigheidsduur van het certificaat

4.5.

Gegevens op het certificaat

4.6.

Klachten over de CKI

4.7.

Bezwaarprocedure

4.8.

Register voor systeemcertificatgie

4.9.

Norminterpretatie

5.

TOEZICHT

5.1.

Toegang

5.2.

Frequentie van het toezicht

5.3.

De wijze van uitvoering van het toezicht

5.4.

Verslag van bevindingen

5.5.

Maatregelen (artikel 1.5.e Arbobesluit)

5.6.

Criteria

DEEL II:

NORMEN

6

WERKVELDSPECIFIEKE EISEN

7

BEOORDELINGSTECHNIEK

   

Bijlage 1:

Auditdagen per arbodienst

DEEL I:. ALGEMENE BEPALINGEN

Deel 1 van dit certificatieschema bevat algemene uitgangspunten en bepalingen voor certificatie door CKI’s en voorwaarden waaronder de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het werkveld waarop dit certificatieschema betrekking heeft (1),

  • definities (2),

  • een beschrijving van de specifieke kenmerken van het werkveld waaronder een risicoanalyse (3),

  • het certificatiereglement (4), en

  • controle op naleving/handhaving (5).

1. INLEIDING

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor systemen is door het Centraal College van

Deskundigen Arbodiensten opgesteld. Dit Centraal College is ondergebracht bij de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten. Het betreft de systeemcertificatie op het gebied van de dienstverlening door arbodiensten. Door het Ministerie van SZW is het schema vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

Het te certificeren systeem betreft de dienstverlening door arbodiensten, zoals die is vereist op grond van artikel 20 en artikel 14, lid 1 van de Arbowet. Het te certificeren systeem van een arbodienst heeft betrekking op de vier wettelijk taken die iedere arbodienst tenminste dient uit te voeren:

  • het toetsen van een risico-inventarisatie en -evaluatie en het geven van een advies daarover;

  • het begeleiden van zieke werknemers;

  • het uitvoeren van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek;

  • de aanstellingskeuring.

2. DEFINITIES

Begrip of afkorting

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

De (rechts-)persoon die bij de certificerings- en keuringsinstelling een aanvraag doet voor het afgeven van een Certificaat Arbodienst.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Een arbeidsgezondheidskundig onderzoek, zoals bedoeld en voorgeschreven in artikel 18 van de Arbowet.

Arbodienst

Een instantie die diensten aanbiedt op het gebied van arbeidsomstandigheden, minimaal conform artikel 14, eerste lid van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet).

Er zijn drie (organisatie)vormen van arbodiensten te onderscheiden:

a) interne arbodienst: de arbodienst die opgericht is door, onderdeel uit maakt van en diensten aanbiedt aan één bepaalde werkgever (de onderneming, zie aldaar); tevens de dienst die in geval van een joint venture of holding, optreedt binnen de onderneming of instelling waar een meerderheidsbelang bestaat;

b) samenwerkingsverband: de interne arbodienst als bij a), waarbij tenminste één van de verplichte kerndeskundigen in dienst is van de werkgever, met een schriftelijk vastgelegd samenwerkingsverband met de overige deskundigen dan wel hun werkgever(s);

c) externe arbodienst: de arbodienst die als onafhankelijk instantie, met rechtspersoonlijkheid en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, diensten aanbiedt.

Audit of externe audit

Systematisch, onafhankelijk, gedocumenteerd proces voor het verkrijgen van registraties, feitelijke verklaringen of andere relevante informatie en de onafhankelijke beoordeling daarvan door een CKI om vast te stellen in welke mate aan de specifieke eisen uit het Certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten wordt voldaan.

Auditdag

Eén dag die één auditor besteedt aan het auditen van een arbodienst (incl. rapportage).

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Belanghebbenden

Persoon of groep die een belang heeft bij de prestaties of het succes van de arbodienst; zoals klanten (zie aldaar), eindgebruikers, mensen in de organisatie, eigenaren en investeerders, leveranciers en partners, de maatschappij in termen van de gemeenschap en burgers die worden beïnvloed door de organisatie of haar producten. (ISO 9000:2005)

Centraal College van Deskundigen (CCvD) Arbodiensten

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten (SBCA), dat het beheer voert over het certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten. Het CCvD biedt belanghebbende partijen in de branche arbodienstverlening de mogelijkheid tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat Arbodienst

Het certificaat in de zin van artikel 20 en artikel 14, lid 1 van de Arbowet. Het Certificaat Arbodienst dat een CKI verstrekt aan de arbodienst om kenbaar te maken dat een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat de kwaliteit van de dienstverlening overeenstemt met het Certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten.

Certificaathouder

(Rechts-) Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht gestelde Certificaat Arbodienst.

Certificatie-overeenkomst

De overeenkomst waarbij de arbodienst het recht krijgt tot het voeren van een Certificaat Arbodienst en die voor hem de rechten en verplichtingen dienaangaande bevatten.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI)

De organisatie die door de minister van SZW is aangewezen en die bevoegd is om een Certificaat Arbodienst af te geven, te weigeren, op te schorten/schorsen of in te trekken.

Contract

De overeenkomst die een arbodienst afsluit met een klant of opdrachtgever om bepaalde wettelijk voorgeschreven diensten te verlenen.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Derden

Andere personen of bedrijven die niet werkzaam zijn in of voor de arbodienst en geen klanten van de arbodienst zijn.

Deskundigen

Beroepsbeoefenaars, (al dan niet) verbonden aan een arbodienst, die bijdragen aan de dienstverlening op het gebied van arbeidsomstandigheden, bijvoorbeeld: kerndeskundigen (zie aldaar), ergonomen, bedrijfsmaatschappelijk werkers, arboverpleegkundigen, doktersassistenten, arbeidsdeskundigen en psychologen.

Documentenbeoordeling

Beoordeling van documenten c.q. kwaliteitshandboek door auditors van CKI’s. Het document kan papier zijn, een magnetische, elektronische of optische computerschijf, foto of master sample of een combinatie daarvan.

Eis

De voorwaarde of conditie gesteld door de certificerings- en keuringsinstelling waaraan de arbodienst moet voldoen.

Huishoudelijke Reglement

Het huishoudelijk reglement van het Centraal College van Deskundigen Arbodiensten.

Interne audit

Een onafhankelijke, objectieve "assurance" (geven van zekerheid) en consulting (geven van advies) activiteit met de bedoeling waarde toe te voegen aan en verbetering te brengen in de operaties van een arbodienst.

Kerndeskundigen

Deskundige functionarissen verbonden aan een arbodienst die zijn voorgeschreven in afdeling 3, paragraaf 2, artikel 2.7, lid 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hoger) veiligheidskundige, arbeids- en bedrijfsgeneeskundige, arbeidshygiënist en arbeids- en organisatiekundige) en die zijn gecertificeerd/geregistreerd conform artikel 14, lid 1 en 20 van de Arbowet.

Kerntaken

De taken die een arbodienst volgens artikel 14a, lid 2 en art. 14, lid 1 van de Arbowet moet uitvoeren, samengevat:

het toetsen van de risico-inventarisatie en –evaluatie en daarover adviseren;

de bijstand bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten;

het uitvoeren van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek;

het uitvoeren van de aanstellingskeuring, indien de werkgever deze laat verrichten.

Keurling

De werknemer die een aanstellingskeuring ondergaat.

Klant

De organisatie of rechtspersoon die een product of dienst ontvangt, met inbegrip van de Medezeggenschapsvertegenwoordiging (ondernemingsraad / personeelsvertegenwoordiging / mede-zeggenschapsraad) van de arbodienst (dit overeenkomstig ISO 9000:2005).

Kwaliteit van dienstverlening

Alle kwaliteitseisen die gesteld worden aan de dienstverlening van een arbodienst.

Kwaliteitsmanagementsysteem

De organisatorische structuur, verantwoordelijkheden, bevoegdheden, procedures, processen en voorzieningen voor het ten uitvoer brengen van kwaliteitszorg.

Management review

De beoordeling van het kwaliteitsmanagementsysteem, uitgevoerd door de directie, om de geschiktheid, toereikendheid en doeltreffendheid voor het halen van de vastgestelde (kwaliteits-)doelstellingen te bepalen.

Medezeggenschapsvertegenwoordiging

De ondernemingsraad (OR) of personeelsvertegenwoordiging (PVT), zoals bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) en de belanghebbende werknemers zoals bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet. Medezeggenschapsvertegenwoordiging = werknemersvertegenwoordiging. Voor enkele sectoren is de medezeggenschapsvertegenwoordiging de Medezeggenschapsraad (MR)

Minister

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Nieuwe arbodienst

Een arbodienst die ná inwerkingtreding van dit Certificatieschema wordt opgericht.

Non conformity note

Het niet voldoen aan één of meer eisen uit dit Certificatieschema óf er is gerede twijfel ontstaan of het managementsysteem van de klant in staat is om de aan de eisen van dit Certificatieschema te voldoen.

Onderneming

De arbeidsorganisatie die een interne arbodienst heeft ingericht.

Periodieke controles

Periodieke audits die er op gericht zijn om te controleren of de kwaliteit van de dienstverlening tijdens de geldigheid van het Certificaat Arbodienst nog voldoet aan de eisen uit het Certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten.

OVAL

Organisatie voor Vitaliteit, Activering en Loopbaan. De OVAL is een branche-organisatie die (ook) opkomt voor de belangen van (gecertificeerde) arbodiensten. De OVAL komt o.a. voort uit de branche-organisatie voor arbodiensten en re-integratiebedrijven (Boaborea).

Procedure

Gespecificeerde wijze voor het uitvoeren van een activiteit.

Professionele dienstverlening

Dienstverlening geleverd door medewerkers van de arbodienst met een afgeronde opleiding gericht op het verlenen van preventie, verzuimbegeleiding en re-integratie (bijvoorbeeld (kern)deskundigen, ergonoom, bedrijfsmaatschappelijk werker, arboverpleegkundige, doktersassistente, arbeidsdeskundige). De medewerkers werken conform de eisen van het Certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten, inclusief de in dit Certificatieschema genoemde professionele statuten van Boaborea (tegenwoordig OVAL geheten), de Nederlandse Vereniging voor Veiligheidskunde (NVVK), de Nederlandse Vereniging voor Arbeidshygiëne (NVVA), de beroepsvereniging voor Arbeids- en Organisatiedeskundigen (BA&O) en de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) en voldoen aan de eisen van (her)registratie of werken onder supervisie van een geregistreerde vakgenoot.

Raad voor Accreditatie

Landelijk orgaan dat CKI’s en CKI-regelingen beoordeelt.

Risicoanalyse

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E):

De inventarisatie en evaluatie van de risico’s die de arbeid voor de werknemers met zich brengt, zoals bedoeld in artikel 5 van de Arbowet. (De RI&E bevat een beschrijving van de gevaren, de risicobeperkende maatregelen en de risico’s voor bijzondere categorieën van werknemers. De RI&E besteedt ook aandacht aan de toegang van werknemers tot deskundige werknemers en personen. Bij de RI&E hoort een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico’s en de samenhang daartussen, één en ander overeenkomstig artikel 3 van de Arbowet. In het plan van aanpak worden termijnen aangegeven waarbinnen de maatregelen worden genomen.).

SBCA

Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten (SBCA)

Statuten

De statuten van de Stichting Beheer Certificatieregeling Arbodiensten (SBCA).

Stichting

Zie: SBCA.

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Werknemer

De persoon die werkt bij de klant. Het gaat om werknemers in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b. en tweede lid, onder b. van de Arbowet.

Werkveldspecifiek certificatieschema

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

3. WERKVELDSPECIFIEKE KENMERKEN

Om het maatschappelijk belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de kwaliteit/veiligheid van dienstverlening door arbodiensten.

3.1. Beschrijving schema

Het werkveldspecifieke certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten van .... (datum) is op ....(datum) door het CCvD opgesteld en door het Ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

Op- en of aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij de SBCA, t.a.v. het CCvD, Postbus 12, 3740 AA Baarn.

Het te certificeren systeem betreft de dienstverlening door arbodiensten, zoals die is vereist op grond van artikel 20 en artikel 14, lid 1 van de Arbowet. Het te certificeren systeem van een arbodienst heeft betrekking op de vier wettelijk taken die iedere arbodienst tenminste dient uit te voeren:

  • het toetsen van de risico-inventarisatie en –evaluatie en daarover adviseren;

  • de bijstand bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten;

  • het uitvoeren van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek;

  • het uitvoeren van de aanstellingskeuring, indien de werkgever deze laat verrichten.

3.2. Risicoanalyse en afbreukcriteria

Met de komst van de Wet Arbo/TZ, zoals die is ingegaan op 1 januari 1994, bestaan er in Nederland arbodiensten. Deze arbodiensten kregen tot taak om zowel preventieve- als ziekteverzuimbegeleidingstaken uit te voeren. Daarmee werd de arbodienst een geïntegreerde dienstverlener. De preventieve taken vloeiden voort uit de Europese Kaderrichtlijn 89/391/EEG en de Arbowet. De ziekteverzuimbegeleidingstaken vloeiden voort uit de loondoorbetalingsplicht zoals die is geformuleerd in het Burgerlijk Wetboek. Later zijn daar de verplichtingen op basis van de Wet Verbetering Poortwachter bijgekomen.

Arbodienstverlening kan worden uitgevoerd door privaatrechtelijke organisaties, die met elkaar moe(s)ten gaan concurreren. De overheid hield niet zelf de controle over arbodiensten, maar ging over tot een certificatiestelsel voor arbodiensten.

Iedere werkgever is verplicht zich door gecertificeerde arbodiensten of gecertificeerde kerndeskundigen te laten bijstaan, ná instemming door een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. Deze verplichting is terug te vinden in de artikelen 14 en 14a van de Arbowet. Iedere werknemer moet toegang hebben tot deze deskundigen of tot preventiemedewerkers (art.5, lid 2 Arbowet).

De verplichte bijstand van een werkgever door een gecertificeerde arbodienst of door gecertificeerde kerndeskundigen heeft betrekking op vier taken:

  • het toetsen van de risico-inventarisatie en –evaluatie en daarover adviseren;

  • de bijstand bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten;

  • het uitvoeren van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek;

  • het uitvoeren van de aanstellingskeuring, indien de werkgever deze laat verrichten.

Elk van deze taken is van groot belang voor zowel de werkgever als de werknemers binnen de organisatie. Het toetsen van de RI&E door een arbodienst en het geven van een advies daarover moet de werkgever ondersteunen bij het voeren van een goed arbobeleid. Zonder een goede analyse en evaluatie van de risico’s binnen een bedrijf en zonder concrete en praktische voorstellen om de situatie te verbeteren via het plan van aanpak, lopen bedrijven het risico om de verkeerde onderwerpen op een verkeerde manier aan te pakken. Het beoordelen van de RI&E (inclusief het plan van aanpak) door de arbodienst is dus van essentieel belang om bedrijven goed te ondersteunen bij het voeren van een adequaat arbobeleid.

Met de verzuimbegeleiding van zieke werknemers door de bedrijfsarts/arbodienst worden verschillende doelen nagestreefd. Zowel de gezondheid van de zieke werknemer als het bedrijfsbelang moeten door de arbodienst worden meegewogen. Juist dit aspect doet een beroep op de onafhankelijkheid van de arbodienst.

De verzuimbegeleiding vergt een zorgvuldige aanpak van de arbodienst. Deze aanpak moet bijdragen aan een voorspoedig herstel van de gezondheid van de zieke werknemer, aan het tijdig doen re-integreren van de zieke medewerker in het bedrijf en in algemene zin aan het voorkómen van instroom van werknemers in een uitkeringssituatie zoals bijv. de WIA. Het doeltreffend begeleiden van zieke werknemers leidt tot minder kosten voor de werkgever (minder loondoorbetaling). Vanuit de gedachte van een geïntegreerde arbodienst moet een doeltreffende ziekteverzuimbegeleiding ook leiden tot maatregelen in het preventieve vlak (arbobeleid).

Het periodiek beoordelen van de gezondheid van werknemers zoals dat gebeurt via het arbeidsgezondheidskundig onderzoek heeft primair tot doel om gezondheidsrisico’s te vóórkomen en als deze zich voordoen te beperken. Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek is daarmee een instrument om het arbobeleid mede vorm te geven.

De aanstellingskeuring kan grote consequenties hebben voor de betreffende werknemer alsmede voor het bedrijf, immers een ongunstige uitslag maakt de werknemer ongeschikt voor een bepaalde functie. De wetgeving verlangt m.b.t. de aanstellingskeuring een hoge mate van zorgvuldigheid in de uitvoering door de arbodienst.

Het uitvoeren van deze vier wettelijk verplichte taken door een arbodienst moet dus zorgvuldig en efficiënt gebeuren. Indien dit niet goed gebeurd loopt de werknemer het risico van gezondheidsschade, de werkgever het risico van hoge kosten (o.a. ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en claims) en de maatschappij het risico op een grote uitstroom van werknemers uit arbeid en een grote instroom in uitkeringssituaties.

In hoofdstuk 6 worden de eisen met betrekking tot deze vier wettelijke taken nader uitgewerkt.

Een belangrijk, meer specifiek, risico in de uitvoering van de vier wettelijke taken door een arbodienst is het risico op schending van de privacy-voorschriften. Het schenden van deze voorschriften door een arbodienst als rechtspersoon en/of door medewerkers van een de arbodienst is een ernstig feit, met grote gevolgen voor de betrokken werknemer.

4. CERTIFICATIEREGLEMENT

4.1. Doelstelling

Dit deel van het schema omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Het gaat om de volgende onderwerpen:

  • Aanvraag van certificaat (§ 4.2);

  • Initiële audits (§ 4.2);

  • Certificatiebeslissing (§ 4.3);

  • Geldigheidsduur certificaat (§ 4.4);

  • Gegevens op het certificaat (§ 4.5);

  • Klachten (§ 4.6);

  • Verzoek om herziening (§ 4.7);

  • Register voor systeemcertificatie (§ 4.8);

  • Norminterpretatie (§ 4.9)

4.2. Certificatieprocedure

De arbodienst dient bij een CKI1, in overeenstemming met de certificatieprocedure, een aanvraag in voor het Certificaat Arbodienst.

De certificatieprocedure volgt de procedure die geldt voor een regulier ISO 9001:2008 certificatie traject.

Aanvraag

De (mogelijke) opdrachtgever dient bij een CKI in overeenstemming met deze certificatieprocedure, een verzoek in voor het Certificaat Arbodienst óf voor het behoud van het Certificaat Arbodienst (hercertificatie).

De CKI verstrekt informatie over de gang van zaken bij de afhandeling van de aanvraag voor het Certificaat Arbodienst vóórdat er een contract wordt getekend.

In het contract dat de CKI afsluit met de arbodienst wordt de eisen uit dit Certificatieschema van toepassing verklaard.

De externe arbodienst verstrekt aan de CKI bij de aanvraag de gegevens zoals die staan geformuleerd in artikel 2.12 van de Arboregeling.

De interne arbodienst verstrekt aan de CKI bij de aanvraag de gegevens zoals die staan geformuleerd in artikel 2.13 van de Arboregeling.

Initiële audits

De uitvoering van de audit vindt plaats conform het werkplan. De audits worden gehouden door een team van een lead auditor en een tweede auditor. Beide auditors dienen deskundigen te zijn.

De initiële audits vinden plaats door een team bestaande uit de lead auditor en tenminste een deskundige auditor van een andere discipline. Eén van de lead auditors is tevens teamleider en uit dien hoofde verantwoordelijk voor het auditproces, inclusief de inhoud van het auditrapport.

Bij het proces van certificatie dient bij de inzet van de auditordeskundigheden rekening te worden gehouden met een verdeling van activiteiten van de arbodienst over de verschillende kerntaken.

Het aantal auditdagen verschilt per arbodienst, afhankelijk van het aantal personeelsleden (fulltime equivalent) en het aantal vestigingen. In bijlage 1 van dit Certificatieschema is een overzicht opgenomen van het totaal aantal auditdagen dat een CKI maximaal kan besteden aan de certificatie van arbodiensten.

Voor nieuwe externe arbodiensten of ondernemingen geldt dezelfde certificatieprocedure, echter met de volgende aanpassingen:

  • a. de CKI verstrekt desgevraagd een bewijs dat de nieuw opgerichte externe of interne arbodienst een aanvraag Certificaat Arbodienst heeft ingediend;

  • b. tijdens de eerste audit (binnen 3 maanden ná de aanvraag) worden minimaal twee van de in de praktijk uitgevoerde vier kerntaken beoordeeld. De vier kerntaken betreffen:

    • het toetsen van de risico-inventarisatie en –evaluatie en daarover adviseren;

    • de bijstand bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten;

    • het uitvoeren van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek;

    • het uitvoeren van de aanstellingskeuring, indien de werkgever deze laat verrichten.

    Bij een positief besluit van de CKI om een certificatie-overeenkomst aan te gaan, wordt een Certificaat Arbodienst met een looptijd van maximaal 1 jaar verstrekt;

  • c. bij de eerste periodieke controle, uit te voeren binnen 1 jaar ná ondertekening van de certificatie-overeenkomst, dient de arbodienst aan alle eisen uit dit Certificatieschema te voldoen; bij een positief besluit wordt het certificaat omgezet in het Certificaat Arbodienst met een looptijd van drie jaar.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen in overeenstemming met de eisen uit het Certificatieschema door een functionaris van de CKI die is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitsmanagementsysteem van de CKI en die volgens de procedure onder 4.2 niet betrokken is geweest bij de beoordeling van het systeem.

Bij een positief besluit wordt een Certificaat Arbodienst afgegeven met een looptijd van drie jaar. Uit dit Certificaat Arbodienst blijkt dat er een gerechtvaardigd vertrouwen mag bestaan dat de arbodienst voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens de Arbowet. Deze voorschriften zijn terug te vinden in artikel 2.11 van de Arboregeling. De arbodienst heeft het recht het logo Certificaat Arbodienst te gebruiken.

De CKI heeft de plicht om van het afgeven, het weigeren, het opschorten of schorsen of het intrekken van een Certificaat Arbodienst mededeling te doen aan het SBCA. Deze mededeling wordt door het SBCA doorgegeven aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

Bij een positief besluit wordt een Certificaat Arbodienst afgegeven met een geldigheidsduur van drie jaar.

4.5. Gegevens op het certificaat

Het Certificaat Arbodienst bevat minimaal de navolgende gegevens:

  • Gegevens van het gecertificeerde bedrijf:

    • I. Volledige bedrijfsnaam;

    • II. Vestigingsplaats;

    • III. Scope van het certificaat.

  • Gegevens van de CKI:

    • I. Naam;

    • II. Vestigingsplaats;

    • III. Logo;

    • IV. Kenmerk van de aanwijzing.

  • Overige gegevens certificaat:

    • o Geldigheidsduur;

    • o Tekst: Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de instelling verklaart dat het betreffende systeem voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema;

    • o Handtekening bevoegd persoon CKI;

    • o Beeldmerk en logo van de SBCA.

4.6. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.1. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.2. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indienen van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ‘bezwaarschriftprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • o naam en adres indiener

    • o dagtekening

    • o een omschrijving van het bestreden besluit

    • o de gronden van het bezwaar.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het bezwaar is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor systeemcertificatie

De CKI registreert maandelijks de actuele gegevens in het Certificaat Arbodienst-register. Conform de overeenkomst tussen de CKI en de SBCA worden de gegevens elektronisch verzonden aan het SBCA ten behoeve van het SBCA Certificaat Arbodienst-register. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt, binnen de wettelijke kaders. Het afgeven, het weigeren, het opschorten/schorsen of het intrekken van certificaten dient door de CKI onmiddellijk te worden doorgegeven aan de SBCA en de andere CKI’s.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD zorgt voor een eenduidige norminterpretatie van de eisen in dit certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in het certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten gehanteerde begrippen.

Mocht het gebeuren dat aanvragers van het Certificaat Arbodienst, certificaathouders en CKI’s uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen (blijven) bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. TOEZICHT

De CKI is verplicht de certificaathouder blijvend te toetsen aan de eisen uit het Certificatieschema voor dienstverlening door arbodiensten. De CKI toetst de certificaathouder in overeenstemming met de eisen uit paragraaf 9.3 van ISO 17021:2011.

5.1. Toegang

Voor het toezicht kan het noodzakelijk zijn dat de CKI, de RvA, de Inspectie SZW zich toegang verschaffen tot gegevens van de certificaathouders. Het gaat om de volgende gegevens van de certificaathouder:

  • het auditrapport van de CKI;

  • het certificaat;

  • alle voor een adequate uitoefening van het toezicht relevante documenten.

De certificaathouder verschaft toegang tot de gevraagde gegevens door middel van:

  • het toezenden van schriftelijke documenten;

  • het beschikbaar stellen van elektronische gegevens of bestanden.

In de certificatieovereenkomst neemt de CKI deze verplichting voor de certificaathouder op.

5.2. Frequentie van het toezicht

In deze paragraaf wordt aangegeven hoe vaak de CKI controles of (tussentijdse) audits houdt.

Daarbij geldt het volgende uitgangspunt: in alle gevallen kan besloten worden tot onaangekondigde steekproefsgewijze controle. Doel van deze controle is om na te gaan of de zaken bij de certificaathouder daadwerkelijk goed zijn geregeld.

Gedurende de looptijd van het Certificaat Arbodienst vindt ieder jaar een tussentijdse audit plaats van de CKI. De CKI kan altijd besluiten om tot een onaangekondigde steekproefsgewijze controle van de certificaathouder over te gaan.

5.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

Bij de tussentijdse audits wordt een lead auditor en een auditor betrokken. Welke deskundigheden gedurende de looptijd van het certificaat bij de audits worden ingezet, wordt na overleg tussen de CKI en de arbodienst bepaald. De auditors onderzoeken of de arbodienst voldoet aan de eisen verwoord in het Certificatieschema en rapporteren aan de coördinator certificatie arbodiensten van de CKI. Deze coördinator beoordeelt inhoudelijk en procesmatig de rapportage.

Indien de CKI weet of kan weten dat de veiligheid en gezondheid van werknemers en derden in gevaar wordt of kan worden gebracht door werkzaamheden die door een door haar afgegeven certificaat worden gereguleerd, dan moet de CKI dit melden aan de Inspectie SZW (art. 1.5b, lid 3 Arbobesluit).

5.4. Verslag van bevindingen

De CKI stelt een verslag op van haar bevindingen tijdens de tussentijdse audit. Dit verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder. Deze kan hiertegen eventueel een verzoek om herziening indienen; zie hiervoor paragraaf 4.7.

Indien uit het verslag van de CKI blijkt dat er afwijkingen zijn geconstateerd dan geeft de CKI expliciet aan hoe en binnen welke termijn de geconstateerde afwijkingen worden opgeheven. De maximale termijn voor het opheffen van een geconstateerde afwijking bedraagt voor major non-conformities drie maanden en voor minor non-conformities een half jaar. De termijn voor het opheffen van afwijkingen van de eis tot het hebben van een arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling voor onbepaalde tijd voor drie van de vier kerndeskundigen met een omvang van minimaal 40 uren per jaar, zoals geformuleerd in hoofdstuk 6 ‘WERKSPECIFIEKE EISEN’, na het opschrift ‘Aanvullende eisen’, in onderdeel 3 ‘Personeel’, tweede bolletje, eindigt met ingang van 1 januari 2017.

Bevindingen waarbij de privacy van de werknemer wordt overtreden dienen als een major non-conformity te worden beoordeeld. Het ontbreken van een verplicht element in het privacyreglement leidt tot een minor non-conformity.

5.5. Maatregelen (artikel 1.5e Arbobesluit)

Indien blijkt dat een certificaathouder niet of niet meer voldoet aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema dan heeft dit maatregelen door de CKI tot gevolg. De maatregelen strekken ertoe dat op zo kort mogelijke termijn voldaan wordt aan genoemde eisen of normen.

Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat. Indien er sprake is van een maatregel wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden. Relevante informatie over de maatregel dient door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Deze meldingsplicht dient nauwkeurig uitgewerkt te worden, in verband met de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en de contractuele relatie tussen CKI en arbodienst.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. De termijn tussen intrekken en het verstrekken van het nieuwe certificaat is minimaal 12 maanden. Bij het opleggen van een maatregel dient de CKI aan te geven (en te registreren) na welke periode certificatie weer is toegestaan.

Organisatieveranderingen van arbodiensten zoals overnames, fusies, uitbreidingen of inkrimpingen kunnen invloed hebben op het Certificaat Arbodienst. Indien dit soort organisatieveranderingen zich voordoen, wordt dit door de certificaathouder gemeld aan de betreffende CKI, conform de artikelen 2.6, 2.12, eerste lid, en 2.13, eerste lid van de Arboregeling.

5.6. Criteria

De CKI neemt een aanvraag voor het Certificaat Arbodienst of voor een hercertificatie altijd in behandeling. Het Certificaat Arbodienst kan door de CKI worden afgegeven, geweigerd, opgeschort/geschorst en ingetrokken.

Hieronder treft u de criteria voor het:

  • afgeven,

  • weigeren,

  • opschorten/schorsen,

  • intrekken

van het Certificaat Arbodienst door de CKI.

Afgeven certificaat:

Het Certificaat Arbodienst zal door de CKI worden afgegeven indien uit de initiële audit door de CKI blijkt, dat de aanvrager van het certificaat voldoet aan de eisen zoals die gesteld zijn in het Certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten.

Weigeren certificaat:

Indien de aanvrager van een Certificaat Arbodienst of de certificaathouder niet voldoet aan de eisen uit het Certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten weigert de CKI het certificaat.

Opschorten/Schorsen:

Een CKI zal het certificaat opschorten/schorsen, indien:

  • het managementsysteem van de certificaathouder bij voortduring en in ernstig mate niet voldoet aan de eisen uit het Certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten;

  • de effectiviteit van het managementsysteem onvoldoende is. Dit is onvoldoende indien verbeteracties n.a.v. interne en externe audits niet worden uitgevoerd of er geen actie wordt ondernomen op de in de managementreviews gesignaleerde risico’s en verbetervoorstellen;

  • de certificaathouder geen tussentijdse audits toestaat;

  • de certificaathouder vrijwillig een verzoek tot opschorting/schorsing heeft gedaan;

  • de certificaathouder in ernstige mate in strijd heeft gehandeld met één of meer van zijn verplichtingen ingevolge de certificatieovereenkomst, waaronder ook vallen zijn financiële verplichtingen;

  • de certificaathouder de belangen van de CKI ernstig heeft geschaad;

  • er geen adequate corrigerende maatregelen zijn getroffen tijdens de periode van 3 maanden ná constatering van major non-conformities.

De periode van opschorting/schorsing bedraagt maximaal 6 maanden.

Binnen de gestelde periode van opschorting/schorsing (6 maanden):

  • blijft de certificatieovereenkomst van kracht;

  • zal de CKI toezicht houden op de door de certificaathouder te treffen maatregelen die moeten leiden tot de opheffing van de opschorting/schorsing;

  • mag de certificaathouder geen gebruik maken van het certificaat.

  • Overtreding van deze bepaling wordt beschouwd als oneigenlijk gebruik.

Intrekken:

Intrekken van het certificaat vindt plaats nadat de CKI heeft vastgesteld dat:

  • ná de afgesproken (her)beoordeling onvoldoende maatregelen zijn genomen om de non-conformity te kunnen afsluiten;

  • er geen adequate corrigerende maatregelen zijn getroffen tijdens een periode van schorsing van het certificaat;

  • de certificaathouder in ernstige mate in strijd heeft gehandeld met één of meer van zijn verplichtingen ingevolge de certificatieovereenkomst, waaronder ook vallen zijn financiële verplichtingen;

  • de certificaathouder de belangen van de CKI ernstig heeft geschaad.

Indien binnen de gestelde periode van opschorting/schorsing door de certificaathouder geen adequate corrigerende maatregelen zijn getroffen, zal de CKI het certificaat intrekken. Daarmee vervalt de certificatie-overeenkomst.

DEEL II:. NORMEN

Deel 2 van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een Certificaat Arbodienst.

Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • eisen voor certificatie (hoofdstuk 6);

  • de wijze waarop het voldoen aan de toelatingseisen wordt beoordeeld en gerapporteerd (hoofdstuk 7).

6. WERKVELDSPECIFIEKE EISEN

Het CCvD heeft eisen opgesteld voor certificatie. Hierbij moeten voortdurend de achterliggende doelen voor ogen gehouden worden, te weten het verzekeren dat er (management) systemen zijn die zorgen dat alle relevante risico’s gekend zijn en met adequate middelen beheerst worden, zodat uiteindelijk arbodiensten adequaat kunnen functioneren.

Het gaat hierbij bijvoorbeeld om:

  • Eisen m.b.t. management van de organisatie;

  • Eisen m.b.t. management van middelen

  • Eisen m.b.t. management van personen;

  • Eisen m.b.t. procedures, werkwijzen/methoden.

Het Certificaat Arbodienst van een gecertificeerde arbodienst moet gebaseerd zijn op het ISO 9001:2008 kwaliteitsmanagementsysteem, aangevuld met wet- en regelgeving die niet expliciet wordt gedekt door ISO 9001:2008. Dit is in het onderhavige Certificatieschema vastgelegd.

Algemene eisen

De arbodienst beschikt ten minste over een kwaliteitsmanagementsysteem conform ISO 9001:2008. Uitsluitingen conform ISO 9001:2008) par 1.2. zijn van toepassing.

De scope waarop deze eisen betrekking hebben betreft minimaal de wettelijke kerntaken. Daarnaast kunnen arbodiensten deze scope uitbreiden waardoor ISO 9001:2008 ook van toepassing wordt voor de taken die de arbodienst zelf heeft aangegeven.

Daarnaast moet voldaan worden aan de aanvullende eisen die hieronder staan vermeld. Bij iedere aanvullende eis staat vermeld welk onderdeel van de norm ISO 9001:2008 van toepassing is.

Aanvullende eisen

  • 1. Planning (Paragraaf 5.4 van ISO 9001:2008)

    • De arbodienst garandeert de professionele onafhankelijkheid wat onder andere blijkt uit de statuten.

    • De arbodienst onderschrijft de tekst van het professioneel statuut arbodienstverlening zoals opgesteld door de branche-organisatie2 en geaccepteerd door het CCvD en handelt dienovereenkomstig. Het gaat hierbij om de tekst van het professioneel statuut arbodienstverlening zoals die is opgenomen op de website van de SBCA (www.sbca.nl, button ‘documenten’).

  • 2. Management van middelen (Hoofdstuk 6 van ISO 9001:2008)

    • 1. De arbodienst beschikt over een dusdanige voorziening dat een werknemer een andere bedrijfsarts toegewezen kan worden indien dit verzoek door een werknemer schriftelijk wordt ingediend.

    • 2. T.a.v. privacy aspecten:

      • o In het kwaliteitssysteem van de arbodienst is beschreven in welke registratie(s), op welke wijze en op basis van welke grondslag en met welk doel de arbodienst (medische) gegevens vastlegt met betrekking tot de aangesloten werknemers.

      • o Deze registratie(s) zijn aangemeld bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Soms worden (medische) gegevens vastgelegd in een registratie waarvan een klant van de arbodienst (=de werkgever) de verantwoordelijke is. In dat geval is die klant zélf verantwoordelijk voor melding bij het CBP. De arbodienst moet wel verifiëren of dat is gebeurd.

      • o Per registratie is er een privacyreglement. In het privacyreglement zijn minimaal de volgende onderwerpen beschreven:

        • doel van het vastleggen van de gegevens en de herkomst van de gegevens;

        • de vastlegging van (medische) persoonsgegevens in verband met ziekteverzuim en re-integratie op basis van de KNMG-code ‘Gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en reïntegratie (2007)’ ;

        • welke medewerkers hebben toegang tot de (medische) persoonsgegevens. Dit betreft de medewerkers die rechtstreeks bij de behandeling betrokken zijn. Op algemeen niveau dient in een autorisatieschema te worden vastgelegd wie toegang hebben tot (medische) persoonsgegevens. Indien er op klantniveau afwijkingen zijn moeten deze in een register worden vastgelegd;

        • vermeld is hoe de autorisaties worden toegekend en beheerd;

        • papieren dossiers met (medische) persoonsgegevens zijn in afsluitbare kasten opgeborgen. Er zijn afspraken over sleutelbeheer; elektronische (medische) persoonsgegevens worden zodanig beveiligd dat onbevoegden geen toegang kunnen krijgen tot deze gegevens.Het hoogst mogelijke beveiligingsniveau moet hier worden toegepast.

        • de wijze waarop de werknemer, van wie persoonsgegevens zijn vastgelegd, gebruik kan maken van zijn wettelijke rechten, zoals het inzagerecht, het correctierecht en het recht op afschrift;

        • de wijze waarop de werknemer kennis moet kunnen nemen van het verstrekken van gegevens uit de registratie aan derden alsmede de wijze waarop aan de werknemer voorafgaand om toestemming wordt gevraagd voorzover vereist;

        • aan de werkgever worden geen (medische) persoonsgegevens verstrekt tenzij dit noodzakelijk is en de werknemer daarvoor zijn uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven. Van de toestemming wordt aantekening gemaakt in het medisch dossier;

        • aan de werkgever worden geen mededelingen gedaan over bezoek werknemer aan arbeidsomstandighedenspreekuur of vrijwillige deelname van werknemer aan periodieke onderzoeken. Indien naar aanleiding van zo’n bezoek of deelname de bedrijfsarts advies wenst te geven aan de werkgever dan is daarvoor de uitdrukkelijke en gerichte toestemming van de werknemer nodig. Deze toestemming is of aangetekend in het dossier en/of bevestigd middels een schriftelijke machtiging;

        • in het privacyreglement wordt verwezen naar de klachtenprocedure van de arbodienst;

        • het privacyreglement is een extern beschikbaar/openbaar document dat vanaf de website gratis is te downloaden of gratis opvraagbaar is voor de werkgever en/of de werknemer.

    • 3. De arbodienst heeft in het kwaliteitssysteem een document opgenomen met voorbeelden van wat wel en wat niet gerapporteerd mag worden aan werkgever.

    • 4. Er wordt een interne audit gedaan op naleving van de bepalingen van het privacyreglement.

  • 3. Personeel (Paragraaf 6.2 van ISO 9001:2008)

    • De arbodienst moet tenminste de volgende vier kerndeskundigen in dienst hebben, dan wel de vier kerndeskundigen georganiseerd hebben in een arbodienst als samenwerkingsverband:

      • o veiligheidskundige;

      • o arbeids- en bedrijfsgeneeskundige;

      • o arbeidshygiënist, en

      • o arbeids- en organisatiekundige.

    • De arbodienst heeft ten minste vier kerndeskundigen in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst of een publiekrechtelijke aanstelling voor onbepaalde tijd, tenzij er sprake is van een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 2.6a, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Een van deze kerndeskundigen heeft een arbeidsovereenkomst met of publiekrechtelijke aanstelling bij de arbodienst voor ten minste 20 uren per week.

      De overige drie kerndeskundigen werken ten minste 40 uren per jaar voor de arbodienst. Indien één persoon de functie van meer dan één kerndeskundige vervult, gelden de gestelde ureneisen per functie.

    • (Kern-)deskundigen binnen de arbodienst zijn in staat zich een zelfstandig en onafhankelijk oordeel te vormen en dienovereenkomstig te handelen.

    • Hoe de professionele dienstverlening wordt ingevuld is opgenomen in functiebeschrijvingen/taakomschrijvingen en die dienstverlening voorziet in samenwerking tussen de kerndeskundigen bij de dienstverlening.

    • De arbodienst werkt met een vorm van intercollegiale toetsing met als doelen: de deskundigheid op peil te houden en procesverbetering van de dienstverlening te bewerkstelligen. In een procedure moet zijn aangegeven op welke wijze, onder welke condities, onder wiens verantwoordelijkheid en met welke frequentie de intercollegiale toetsing met deskundigen plaatsvindt en wat er met de resultaten wordt gedaan. Wanneer de intercollegiale toetsing is gericht op vakinhoudelijke kennis dienen deskundigen binnen dat vakgebied aanwezig te zijn (interdisciplinair). Tevens dient tenminste één kerndeskundige vanuit de andere disciplines aanwezig te zijn. Wanneer de intercollegiale toetsing is gericht op procesverbetering, dienen meerdere deskundigen en bij het proces betrokken medewerkers aanwezig te zijn (intercollegiaal).

    De volgende kerndeskundigen houden zich aan het professioneel statuut van de beroepsvereniging: de bedrijfsarts, de arbeidshygiënist en de veiligheidskundige. Voor de arbeids- en organisatiekundige bestaat geen professioneel statuut. Het gaat om de teksten van de professionele statuten van de beroepsverenigingen voor bedrijfsarsten (NVAB), arbeidshygiënisten (NVVA) en veiligheidskundigen (NVVK), zoals die zijn opgenomen op de website van de SBCA (www.sbca.nl, onder button ‘documenten’).

  • 4. Planning van het realiseren van het product (Paragraaf 7.1 van ISO 9001:2008)

    • De arbodienst plant, ontwikkelt en beheerst de processen die nodig zijn voor het realiseren van de wettelijk voorgeschreven kerntaken (artikel 14a, tweede lid Arbowet), alsmede de voor die klant relevante wettelijke eisen m.b.t. de vier kerntaken.

    • De arbodienst bepaalt bij de opdrachtformulering de eisen van de klant en andere belanghebbenden alsmede de vier wettelijke eisen (kerntaken).

    Per kerntaak:

    • Maakt de arbodienst gebruik van aanwezige beschikbare voorinformatie (intern en extern);

    • Bepaalt de arbodienst de relatie met de andere kerntaken;

    • Adviseert de arbodienst volgens de arbeidshygiënische strategie, conform artikel 3, lid 1, onder b. van de Arbowet, aan de werkgever en de medezeggenschapsvertegenwoordiging;

    • Beoordeelt de arbodienst het resultaat en het effect van de advisering;

    • Evalueert de arbodienst het proces van dienstverlening (intern en extern).

  • 5. Processen die verband houden met de klant (Paragraaf 7.2 van ISO 9001:2008)

    • De arbodienst waarborgt zijn onafhankelijkheid ten aanzien van de klant en andere belanghebbenden.

  • 6. Communicatie met de klant (Paragraaf 7.2.3 van ISO 9001:2008)

    • De arbodienst informeert de werkgever en de medezeggenschapsvertegenwoordiging schriftelijk wie de contactpersoon van de arbodienst is en hoe de informatievoorziening aan de werkgever en de medezeggenschapsvertegenwoordiging is geregeld.

    • De arbodienst stuurt een afschrift van elk advies op groeps- of afdelingsniveau inzake genomen en te nemen maatregelen, gericht op het arbeidsomstandighedenbeleid aan de werkgever en aan de medezeggenschapsvertegenwoordiging. Bij het ontbreken ervan wijst de arbodienst de werkgever op de plicht om het advies te verstrekken aan de belanghebbende werknemers.

    • De arbodienst / de bedrijfsarts meldt een aangetoonde beroepsziekte aan het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB), overeenkomstig artikel 9, lid 3 van de Arbowet. Bij het melden van beroepsziekten neemt de arbodienst / de bedrijfsarts de registratierichtlijnen van het NCvB over het melden van beroepsziekten in acht. Vermoede beroepsziekten worden gemeld bij de werkgever en de medezeggenschapsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, bij de belanghebbende werknemers.

    • De arbodienst meldt arbeidsgebonden factoren die leiden tot klachten en beroepsziekten bij de werkgever en vermeldt de meldingsplicht aan het NCvB.

    • De arbodienst informeert werkgevers en werknemers over de mogelijkheid tot een deskundigenoordeel van het UWV (vroeger: second opinion) indien de werknemer of werkgever van mening verschillen over de uitspraak van de arbodienst.

  • 7. Productie en het leveren van diensten (Paragraaf 7.5 van ISO 9001:2008)

    • 7.1 Risico-inventarisatie en –evaluatie (RI&E)

      • a. De arbodienst moet een RI&E kunnen toetsen en zélf kunnen uitvoeren, alsmede de klant kunnen adviseren over de prioriteiten en de te nemen maatregelen, zoals bedoeld in artikel 5 en artikel 14, lid 1, onder a. van de Arbowet en artikel 2.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling).

      • b. De arbodienst vervult deze taak met in acht neming van de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening.

      • c. Bij de toetsing van de RI&E wordt tenminste één van de vier gecertificeerde kerndeskundigheden ingeschakeld. Bij een RI&E uitgevoerd door de klant bestaat deze uit een schriftelijke toetsing van de RI&E en de toetsing op de werkplek. Het laatstgenoemde is (op basis van artikel 14, lid 12 Arbowet, artikel 2.14b, lid 2 en 3 Arbobesluit en artikel 2.1 van de Arboregeling) niet van toepassing op:

        • o bedrijven waar de werknemers in totaal niet meer dan 40 uur per week werk verrichten, bijvoorbeeld 3 werknemers werken elk 12 uur per week. De arbeidsduur voor dit bedrijf is dan in totaal 36 uur;

        • o bedrijven die 25 of minder werknemers in dienst hebben en die gebruik maken van een model branche-RI&E die is opgenomen in een CAO of een publieke regeling opgesteld door een bestuursorgaan. Dit model branche RI&E-instrument moet wel zijn getoetst door een geregistreerd bedrijfsarts of een gecertificeerde kerndeskundige;

        • o bedrijven die 25 of minder werknemers in dienst hebben en die een RI&E hebben opgesteld met behulp van een RI&E-instrument dat is aangemeld bij de Stichting van de Arbeid3.

        • o Eisen aan dit RI&E-instrument zijn:

          • het moet zijn opgesteld met betrokkenheid van werkgevers- en werknemersverenigingen op tenminste branche-niveau;

          • het is getoetst door een gecertificeerde kerndeskundige of een geregistreerd bedrijfsarts;

          • het instrument wordt digitaal beschikbaar gesteld en door werkgevers- en werknemersverenigingen gezamenlijk aangemeld;

          • de aanmelding geldt voor maximaal drie jaar.

      • d. Zowel bij de toetsing van, als bij de advisering op basis van de RI&E wordt in ieder geval aandacht besteed aan de volgende aspecten:

        • de bepaling van het gewenste niveau van interne deskundigheid van de klant;

        • volledigheid, betrouwbaarheid en actualiteit;

        • de in het plan van aanpak voorgestelde wijze waarop geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen;

        • de (wijze van) prioritering waarmee de maatregelen worden genomen;

        • aanvullende behoeften van de klant.

      • e. De arbodienst maakt ten behoeve van de advisering over de RI&E gebruik van informatie over de uitvoering van werkzaamheden, werkomstandigheden en ondersteunende processen bij de klant; melding en registratie van ongevallen en beroepsziekten (artikel 9 Arbowet); verzuimontwikkeling en gegevens op grond van:

        • de verzuimbegeleiding;

        • overige relevante uitgebrachte adviezen of onderzoeksrapportages uitgebracht door de arbodienst of andere deskundigen;

        • het (periodiek) arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

    • 7.2 Ziekteverzuimbegeleiding

      • a. De arbodienst moet de werkgever kunnen ondersteunen bij het uitvoeren van taken op het gebied van ziekteverzuimbeleid en in het kader van artikel 14, eerste lid, onderdeel b van de Arbowet (begeleiding werkgever en werknemer ingevolge Wet verbetering poortwachter) en artikel 2.2. van de Arboregeling.

      • b. De arbodienst voldoet aan de eisen zoals die zijn vastgelegd in de Wet verbetering poortwachter (WVP) en de ministeriële regeling Procesgang eerste en tweede ziektejaar.

      • c. De arbodienst overlegt regelmatig met de klant over:

        • de ontwikkeling in het ziekteverzuim en eventuele vermoede beroepsziekten;

        • mogelijke relaties tussen het verzuim en de aard en inhoud van de werkzaamheden van de zieke werknemer, de werkomstandigheden en de arbeidsverhoudingen.

      • d. Het overleg wordt gevoerd op basis van samenhangende, methodisch vastgelegde, geaggregeerde en geanalyseerde gegevens uit:

        • de verzuimregistratie;

        • de individuele verzuimbegeleiding;

        • het arbeidsomstandigheden spreekuur (indien deze althans nog wordt uitgevoerd);

        • het arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

        Bij deze analyse zijn de genoemde gegevens niet op individuele werknemers te herleiden.

    • 7.3 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

      • a. De arbodienst moet een arbeidsgezondheidskundig onderzoek uit kunnen voeren zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c, artikel 18 van de Arbowet en artikel 2.3 van de Arboregeling.

      • b. De arbodienst stelt indicaties en criteria (relevantie, subsidiariteit, proportionaliteit) op voor de uitvoering van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek en voor de relatie met de RI&E of werkplekonderzoek.

      • c. De arbodienst adviseert aan de klant omtrent inhoud en frequentie van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, gebaseerd op de RI&E. Daarbij is de werknemer overigens niet verplicht om mee te werken aan het arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

      • d. Met de individuele werknemer worden het resultaat van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek en de te ondernemen vervolgstappen besproken en zonodig of desgewenst schriftelijk vastgelegd.

    • 7.4 Overige adviserings- en ondersteuningstaken

      De arbodienst moet op een adequate wijze kunnen adviseren over een gestructureerd en systematisch arbo- en ziekteverzuimbeleid waarbij met name rekening wordt gehouden met bijzondere groepen van werknemers (conform artikel 5 Arbowet).

    • 7.5 Aanstellingskeuringen

      • a. De arbodienst moet een aanstellingskeuring kunnen uitvoeren zoals bedoeld in de Wet medische Keuringen, het Besluit medische Keuringen, en zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel c van de Arbowet en artikel 2.4 van de Arboregeling.

      • b. De arbodienst verstrekt informatie aan de werkgever over het doel en de functie van aanstellingskeuringen ten aanzien van

        • 1. aanstellingskeuringen géén selectie-instrument;

        • 2. aanstellingskeuringen aan eind sollicitatieprocedure;

        • 3. onafhankelijk oordeel van de bedrijfsarts van de arbodienst.

      • d. De arbodienst stelt indicaties en criteria (tijdstip, aard, inhoud en omvang beperkt tot het doel/relevantie, subsidiariteit, proportionaliteit) op voor uitvoering van de aanstellingskeuring ten aanzien van functie-eisen, gezondheidscriteria, belasting / belastbaarheid.

      • e. De arbodienst adviseert en verstrekt informatie aan de individuele keurling, zodanig dat de rechten van de keurling gewaarborgd worden.

    • 7.6 Toegang werknemers

      Arbodiensten kan gevraagd worden om uitvoering te geven aan de verplichting uit de Arbowet om werknemers toegang te geven tot de arbodienst (art. 5, lid 2, Arbowet). De arbodienst moet daarom een spreekuur kunnen uitvoeren. Met de werkgevers die deze dienstverlening wensen, worden afspraken gemaakt over de toegankelijkheid van het spreekuur voor individuele werknemers.

      De advisering richting de individuele werknemer omvat in ieder geval het eventuele overleg met de werkgever over de conclusie en de te ondernemen actie.

  • 8. Beheersing van productie en het leveren van diensten (Paragraaf 7.5.1 van ISO 9001:2008)

    De arbodienst draagt zorg voor:

    • a. afstemming van de benodigde personeelscapaciteit met de aard en inhoud van de contracten met klanten, in relatie tot het aantal, type, de grootte en risicoklasse van deze organisaties;

    • b. kerndeskundigen of daarmee vergelijkbare deskundigen voor het onderkennen van risico’s in een bepaalde bedrijfstak, gebaseerd op vastgelegde criteria.

  • 9. Klant- en werknemerstevredenheid (Paragraaf 8.2.1 van ISO 9001:2008)

    • a. De arbodienst concretiseert schriftelijk zoveel mogelijk de beoogde resultaten in doelstellingen en prestaties.

    • b. De arbodienst formuleert meetbare doelstellingen t.a.v. het verkrijgen van tevredenheid van klanten en werknemers.

    • c. De arbodienst stelt doeltreffende en doelmatige processen vast om informatie over klant- en werknemerstevredenheid te verzamelen, analyseren en gebruiken ter verbetering van de prestaties van de organisatie.

    • d. De arbodienst meet jaarlijks de tevredenheid van de klanten en de werknemers over de geleverde dienstverlening en analyseert de verzamelde informatie-gegevens ter verbetering van de dienstverlening. De arbodienst evalueert de dienstverlening aan de klant en de werknemers waarbij aandacht wordt besteed aan de factoren of belemmeringen in de arbodienst of bij de klant of de werknemer die een beter effect in de weg staan. Bij klanten met 100 werknemers of meer evalueert de arbodienst jaarlijks aan de hand van een rapportage de verleende dienstverlening en bereikte resultaten, en doet voorstellen voor de komende periode.

  • 10. Verbetering (Paragraaf 8.5 van ISO 9001:2008)

    • a. Er moet een gedocumenteerde procedure worden vastgelegd voor de klachtafhandeling van klanten en werknemers. Dit in overeenstemming met de paragrafen 4.6 en 4.7 van dit Certificatieschema.

    • b. De arbodienst wijst de klager op de mogelijkheid een klacht in te dienen bij een andere instantie conform het vastgelegde in het Certificatieschema.

  • 11. Aanvullende eisen niet aan ISO 9001:2008 gekoppeld

    Een nieuwe interne arbodienst moet aan alle eisen van het Certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten voldoen voor certificering. Tot het moment dat het Certificaat arbodienst is verstrekt aan de interne arbodienst blijft de externe arbodienst verantwoordelijk.

    Bij een samenwerkingsverband moet de werkgever van de arbodienst zijn verantwoordelijkheid voor het samenwerkingsverband aantonen.

7. BEOORDELINGSMETHODIEK

In dit hoofdstuk worden de beoordelingscriteria uitgewerkt van de (potentiële) certificaathouder m.b.t.:

  • de initiële audit;

  • de tussentijdse audit;

  • de audit m.b.t. de hercertificatie.

1. Uitwerken criteria initiële audit

Fase 1-audit:

Het doel van de Fase 1-audit is het vaststellen of er voldoende basis aanwezig is om het certificatie-onderzoek middels een audit uit te voeren. De Fase 1-audit wordt op locatie bij het bedrijf uitgevoerd.

De Fase 1-audit bestaat uit de volgende onderdelen:

  • beoordeling van de documentatie m.b.t. het managementsysteem;

  • beoordeling of locatie, proces, middelen, doelstellingen, personeel en management klaar zijn voor de Fase 2-audit volgens het bedoelde toepassingsgebied;

  • beoordeling of de klant in staat is om aan de eisen te voldoen, met name m.b.t. het herkennen van belangrijke aspecten, processen, doelen en de uitvoering van het managementsysteem;

  • verzamelen van relevante informatie over de reikwijdte van het managementsysteem, de processen en de locaties van de klant, inclusief relevante beleidsdocumenten, zoals m.b.t. kwaliteit;

  • beoordeling of uitvoering interne audits en managementreview beschikbaar zijn;

  • opstellen planning voor de Fase 2-audit;

  • het beoordelen van de inzet van mensen en middelen voor de Fase-2 audit.

Fase 2-audit:

Nadat de Fase 1-audit geheel of grotendeels is afgerond kan, in overleg met de potentiële certificaathouder, de auditplanning voor de Fase 2-audit worden opgesteld.

Aandachtspunten bij de auditplanning zijn:

  • tijdsbesteding conform de calculatie;

  • volledige toetsing van het toepassingsgebied;

  • steekproefomvang bij vestigingen.

De auditplanning geeft informatie met betrekking tot de samenstelling van het auditteam, datum, tijd, functie/interviews, locatiebezoeken in relatie met de te toetsen normaspecten. De met de potentiële certificaathouder afgesproken auditplanning dient aantoonbaar met de klant gecommuniceerd te zijn.

Het doel van de Fase 2-audit is het vaststellen van:

  • de conformiteit t.o.v. alle eisen uit het onderhavige Certificatieschema;

  • effectieve monitoring en meting van kwaliteitsprestatie-indicatoren en doelstellingen;

  • beoordeling of het systeem voldoet aan de wettelijke eisen;

  • effectieve procesbeheersing;

  • effectieve uitvoering van interne audits en management review;

  • effectieve klantgerichtheid van het management;

  • een daarop afgestemd effectief managementsysteem.

De Fase 1-audit en de Fase 2-audit vormen tezamen de initiële audit. De criteria van de initiële audit zijn gebaseerd op paragraaf 9.2.3 van ISO/IEC 17021:2011.

2. Controle audits

De eerste periodieke controle audit vindt plaats uiterlijk binnen 12 maanden ná de laatste dag van de Fase-2 audit.

Aandachtspunten bij controle audits zijn:

  • ná certificaatverlening moet er minimaal jaarlijks toezicht worden gehouden;

  • de totaal te besteden tijd mag verspreid worden over meerdere (controle) audits gedurende de 3-jarige looptijd van het certificaat;

  • de certificatiebeslissing bij hercertificatie vindt aantoonbaar plaats vóórdat de vervaldatum van het certificaat is bereikt.

De controle audit omvat tenminste de volgende beoordelingen:

  • interne audits en management review;

  • de acties ondernomen n.a.v. non-conformities uit eerdere audits;

  • het afhandelen van klachten;

  • de effectiviteit van het managementsysteem;

  • voortgang van de geplande activiteiten voor continue verbetering;

  • de effectiviteit van de procesbeheersing;

  • beoordelen van wijzigingen;

  • beoordelen van het gebruik van, of verwijzen naar het Certificaat Arbodienst.

De criteria van de controle audit zijn gebaseerd op paragraaf 9.3.2 van ISO/IEC 17021:2011.

3. Audit t.b.v. hercertificatie

De audit t.b.v. de hercertificatie omvat tenminste de volgende beoordelingen:

  • de prestaties van het kwaliteitsmanagementsysteem over de afgelopen certificatieperiode;

  • De effectiviteit van het kwaliteitsmanagementsysteem in het licht van in- en externe veranderingen;

  • Expliciete betrokkenheid om het kwaliteitsmanagementsysteem te blijven verbeteren;

  • Draagt het kwaliteitsmanagementsysteem bij aan het verwezenlijken van het beleid en het doel van de organisatie

De criteria van de audit t.b.v. de hercertificatie zijn gebaseerd op paragraaf 9.4.2.1 van ISO/IEC 17021:2011.

De CKI dient een zodanig auditplanning vast te stellen, dat eventuele noodzakelijke correctieve maatregelen n.a.v. geconstateerde major non-conformities vóór de vervaldatum van het lopende certificaat zijn geïmplementeerd.

Hercertificatie (inclusief corrigerende maatregelen) dient te hebben plaatsgevonden vóór de vervaldatum van het certificaat.

Bijlage 1:. Auditdagen per arbodienst

In paragraaf 4.2 van het Certificatieschema voor de dienstverlening door arbodiensten is in de procedure voor certificatie het minimum aantal "auditdagen" omschreven. Ter verduidelijking is in onderstaande tabellen, weer gegeven hoeveel auditdagen per type arbodienst minimaal besteed moeten worden aan de certificatie.

Het totale aantal auditdagen voor de 3-jaarlijkse cyclus is berekend en vermenigvuldigd met ¾. De uitkomst is naar beneden bijgesteld omdat de klantbezoeken zijn vervallen. Dit aantal dagen is verdeeld over 1 initiële en 2 periodieke audits.

Schema voor de initiële audit: aantal auditdagen

Aantal vestigingen

Aantal te bezoeken vestigingen

Aantal personeelsleden arbodienst

<15

15–30

31–100

101–250

251–500

>500

1

1

3

3,5

4,5

6,5

   

2–5

2

4

4,5

5,5

7,5

8,5

9,5

6–10

4

4,5

5

6

8

9

12

11–15

6

5,5

6

8

10

11

14

16–20

8

 

7

8,5

10,5

12

15

21–25

10

   

10

11

13

16

26–30

12

       

15,5

17

31–35

14

       

16

17,5

36–40

16

       

17

18

41–45

18

       

18

19

Schema voor de periodieke audit: aantal auditdagen

Aantal vestigingen

Aantal te bezoeken vestigingen

Aantal personeelsleden arbodienst

<15

15–30

31–100

101–250

251–500

>500

1

1

1,5

1,5

2,5

3,5

   

2–5

2

2,5

2,5

2,5

3,5

4,5

4,5

6–10

2

3,5

3,5

3,5

4,5

5,5

5,5

11–15

3

4

4

4

5

6

6

16–20

4

 

5

5

6

7

7

21–25

5

   

6

7

8

8

26–30

6

       

8,5

8,5

31–35

7

       

9

9

36–40

8

       

9,5

10

41–45

9

       

10

11

Indien een arbodienst over meer vestigingen beschikt, wordt in overleg met het Centraal College van Deskundigen een aangepast schema opgesteld.

Bijlage IIc. behorend bij Artikel 2.14

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met: persoonscertificatie op gebied van Arbeids- en Organisatiedeskundige, Arbeidshygiënist en Hogere Veiligheidskundige

Document: WDAT-ARBO

Onder beheer van:

Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD)

Lange Voorhout 14

2514 ED Den Haag

Inhoud

1.

 

Inleiding

     

2.

 

Definities

     

3.

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Beschrijving document

 

3.2

Actieve partijen

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukrisico

     

4.

 

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

 

4.1

Persoonscertificatie

 

4.2

Aanwijzingscriteria

     

5.

 

Toezicht

     

6.

 

Maatregelen

1. Inleiding

Het verrichten van arbeid is een risicovolle bezigheid. Arbeidshygiëne, arbeids- en organisatiekunde en veiligheidskunde zijn vakgebieden met als doelstelling te adviseren over het reduceren van het risico van arbeid. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling van deze drie beroepsactiviteiten. Het certificaat wordt onder deze regeling verstrekt door certificatie-instellingen (CKI’s). Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit document voor aanwijzing van en toezicht op de certificatie-instellingen voor het certificeren van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen (WDAT-ARBO). In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

In dit schema voor aanwijzing en toezicht (WDAT-ARBO) worden enerzijds de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de Minister en anderzijds de voorwaarden waarbinnen de aanwijzing plaatsvindt.

Dit WDAT-ARBO is vastgesteld door de Minister van SZW en wordt beheerd door de Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (BCD) die ook het certificatieschema voor arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen beheert. Uitsluitend de versie van het schema waarnaar in de regelgeving wordt verwezen is van kracht.

2. Definities

Begrip of afkorting

Betekenis

A&O

Arbeids- en Organisatiedeskundige.

Aanvrager van een certificaat

De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AH

Arbeidshygiënist.

Awb

Algemene wet bestuursrecht.

BCD

Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke certificatieregeling voor A&O, AH en VK.

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

CCvD ARBO

Het Centraal College van Deskundigen Arbo is onderdeel van en wordt gefaciliteerd door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten van de BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen.

Certificatiereglement

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatieschema

Een document dat door SZW is vastgesteld conform NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012.

Certificatiesysteem

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

CKI

Certificatie- en Keurings Instelling.

Competentie

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Entreecriteria

Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

HVK

Hogere Veiligheidskundige.

Nationale accreditatie-instantie

De accreditatie-instantie die door de overheid is aangewezen voor het uitvoeren van de nationale accreditatie.

Risicoanalyse

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in het werkveldspecifieke probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke schema.

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Toegelaten opleiding

Een beroepsopleiding waarvan door de Stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten aflevert met de vereiste eindtermen.

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

VK

Veiligheidskundige.

Werkveld

In dit certificatieschema vallen daaronder de beroepsgebieden arbeids & organisatiekunde arbeidshygiëne en veiligheidskunde.

WDA&T

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WSCS

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-ARBO

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen. Documentnummer: WDAT-ARBO: 2012, versie 1.

WSCS-AH

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat

Arbeidshygiënisten (AH). Documentnummer: WSCS-AH: 2012, versie 1.

WSCS-AO

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat

Arbeids en Organisatiedeskundigen (AO).

Documentnummer: WSCS-AO: 2012, versie 1.

WSCS-HVK

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat

Hogere Veiligheidskundige (HVK).

Documentnummer: WSCS-HVK: 2012, versie 1.

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur.

Daarnaast worden de definities uit de NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 gehanteerd.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving document

Dit document voor aanwijzing van en toezicht op de certificatie-instellingen voor het certificeren van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen (WDAT-ARBO) is door de Stichting Beheer Certificatie van Deskundigen (stichting BCD) op advies van het CCvD ARBO voorgesteld en door de Minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit WDA&T zijn actief:

  • De Stichting BCD;

  • CCvD ARBO;

  • De voor dit werkveld aan te wijzen CKI’s;

  • Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Bij de aanwijzing van een certificatie-instelling (CKI) bestaat het risico dat:

  • 1) een CKI wordt aangewezen, die op het moment van aanwijzen niet voldoet aan de eisen die aan een dergelijke CKI worden gesteld;

  • 2) een CKI wordt aangewezen die na aanwijzing haar taken niet naar behoren blijkt te vervullen;

  • 3) de belangen van certificaathouders kunnen worden geschaad;

  • 4) het stelsel van certificatie arbeidsomstandigheden en warenwet ‘imagoschade’ oploopt of anderszins wordt ondermijnd en/of het ministerie van SZW geconfronteerd wordt met aansprakelijkheidsstelling of schadeclaims;

  • 5) er onvoldoende mogelijkheden zijn voor tussentijdse controle op het functioneren van de CKI en voor mogelijkheden om, bij geconstateerde afwijkingen, corrigerend op te treden richting die CKI;

  • 6) een CKI niet wordt aangewezen die, gezien de wettelijke criteria, wel voor aanwijzing in aanmerking had dienen te komen.

Ad 1

Hierbij gaat het onder meer om zaken als het beschikken over voldoende en voldoende gekwalificeerd personeel, over adequate huisvesting en voldoende procedures en voorzieningen voor wat betreft de omgang met persoonsgegevens, procedures en protocollen voor de uitbesteding van werkzaamheden en de onafhankelijkheid van degenen die bij het proces van toetsing en certificatie zijn betrokken.

Ad 2

Hierbij gaat het onder meer om zaken als onvoldoende periodieke controle van de CKI op de certificaathouder (frequentie, diepgang).

Ad 3

Hierbij gaat het onder meer om het niet adequaat toepassen van de voorgeschreven procedures inzake klachten en herziening. Ook de wijze van toetsing van (kandidaat)certificaathouders en de onafhankelijkheid en de wijze waarop de toetsresultaten zijn vastgelegd is hierbij een aandachtspunt. Verder is hier van belang hoe wordt omgegaan met dossiers van certificaathouders in het geval een CKI beslist de werkzaamheden te beëindigen.

Ad 4

CKI’s voeren een publieke taak uit en het is daarom van belang dat zij zich voldoende verzekeren tegen aansprakelijkheid. Nalatigheid of onjuist handelen kan het vertrouwen in het stelsel van certificatie ondermijnen en leiden tot (imago)schade voor collega CKI’s en SZW.

Ad 5

De eisen in het Schema voor Aanwijzing en Toezicht dienen zodanig te zijn dat deze voldoende handvatten bieden voor tussentijdse controles door bijvoorbeeld de nationale accreditatie-instelling of de Inspectie SZW en voldoende toetsbare bepalingen te bevatten voor SZW om indien nodig sancties aan de CKI op te kunnen leggen.

Ad 6

Hier gaat het om te voorkomen dat een CKI niet zou worden aangewezen, terwijl deze wel aan de criteria voor aanwijzing voldoet (transparantie en kenbaarheid inzake de criteria).

4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Persoonscertificatie

Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor persooncertificatie vindt plaats op basis van de NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van aanwijzing. CKI’s die op basis van deze documenten zijn beoordeeld en voldoen, geven voldoende dekking aan de in de risicoanalyse genoemde onderwerpen. Voor de artikelen 8.4 en 9.6 uit de norm zijn de beschreven aanvullingen van toepassing.

Een uitwerking van normartikel 8.4 van de norm NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 leidt tot de volgende aanvullende eisen:

  • Het certificatieschema wordt voorgesteld en beheerd door de stichting BCD en niet door de CKI;

  • Er kunnen door het CCvD ARBO voorstellen tot wijziging van het certificatieschema bij het bestuur van de stichting BCD worden ingediend; deze geleidt ze door naar de Minister van SZW. De Minister van SZW zal deze wijzigingen beoordelen en bepalen of het wijzigingsvoorstel al dan niet (ongewijzigd) wordt overgenomen.

Een uitwerking van normartikel 9.6 van de norm NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 leidt tot de volgende aanvullende eis:

  • Er kunnen door het CCvD ARBO voorstellen tot wijziging van het certificatieschema bij het bestuur van de stichting BCD worden ingediend; deze geleidt ze door naar de Minister van SZW. De Minister van SZW zal deze wijzigingen beoordelen en bepalen of het wijzigingsvoorstel al dan niet (ongewijzigd) wordt overgenomen.

4.2. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.2.1 De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.2.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.2.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.2.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.2.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.2.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.2.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.2.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.2.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb). .

  • 4.2.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland bij het Europese NoBo overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.2.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s respectievelijk NoBo’s.

  • 4.2.12 De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de cki.

  • 4.2.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.2.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

5.. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie SZW gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.

  • b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden) .

  • c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

  • d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de Beheerstichting in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW verstrekt moet worden).

  • e) Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, of nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • h) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage IId. behorend bij Artikel 2.15

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënist

Document: WSCS-AH

Inhoudsopgave

1.

 

Inleiding

     

2.

 

Definities

     

3.

 

De werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Beschrijving schema

 

3.2

Actieve partijen

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukrisico

     

4.

 

Het certificatiereglement

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebesluit

 

4.4

Geldigheidsduur

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachten

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

     

5.

 

Het examenreglement

 

5.1

Doelstelling

 

5.2

Het examenreglement

 

5.3

Beheer centrale itembank en examenversies

     

6.

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie en uitvoering van het toezicht

 

6.3

Verslag van bevindingen

 

6.4

Klachten betreffende de certificaathouder

 

6.5

Maatregelen

     

7.

 

Het onderwerp van certificatie

     

8.

 

Entreecriteria

     

9.

 

Competentieprofiel

     

10.

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Toets (overhoring van het portfolio)

     

11.

 

Toetsmethodiek bij hercertificatie

 

11.1

Toetstermen

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Toets (verdediging van het portfolio)

     

12

 

Het certificaat

     

13.

 

Geldigheidscondities

   

Bijlage 1:

Klachtenregeling

Bijlage 2:

Bezwaarprocedure

Bijlage 3:

Eisen te stellen aan examenpersoneel

Bijlage 4:

Eisen te stellen aan het examen

Bijlage 5:

Schema competentiegericht beoordelen

Bijlage 6:

Competentieprofiel arbeidshygiënist

Bijlage 7:

Toelaten van opleidingen

Bijlage 8:

Overgangsregeling

Bijlage 9:

Format goed- en afkeurcriteria examen

Bijlage 10:

Specialisatie van de arbeidshygiënist (toelichtend)

1. Inleiding

In deze persoonscertificatieregeling voor Arbeidshygiënisten (AH), wordt enerzijds algemene uitgangspunten en bepalingen opgenomen en wordt beschreven binnen welke voorwaarden de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Anderzijds worden in het schema de normen vastgelegd waaraan personen dienen te voldoen om een certificaat van vakbekwaamheid te kunnen ontvangen.

Deze certificatieregeling is opgesteld door het betreffende Centraal College van Deskundigen (CCvD ARBO) van de Beheerstichting Certificatie van Deskundigen (stichting BCD). Het schema is door het ministerie van SZW vastgesteld. Pas na vaststelling van deze regeling door de minister van SZW mag de certificatieregeling door de certificatie-instellingen worden toegepast.

De te certificeren deskundige betreft de Arbeidshygiënist. De Arbeidshygiënist houdt zich bezig met het adviseren van werkgevers en medewerkers over hoe problemen in de werkomgeving beheerst kunnen worden, waarbij het doel bescherming van de medewerkers is. Het voorkomen van gezondheidsschade tijdens het werk staat centraal. De Arbeidshygiënist is de aangewezen specialist op het gebied belastende factoren in de werkomgeving die een schadelijke invloed kunnen hebben op de gezondheid van medewerkers (of op het nageslacht van medewerkers). De deskundige adviseert onder meer over blootstelling op de werkplek aan giftige en/of gevaarlijke stoffen, lawaaiige machines, trillend gereedschap, schadelijke straling, schimmels en bacteriën, etc.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Arbeidshygiënisten die RI&E toetsen’. Tevens moet een gecertificeerde Arbodienst beschikken over een gecertificeerde arbeidshygiënist. Uit artikel 2.7 lid 2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit volgt dat een arbeidshygiënist alleen beschikt over voldoende deskundigheid en ervaring indien hij in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne uitgereikt door een certificerende instelling.

Meer informatie over het vakbekwaamheidsprofiel (competentieprofiel) van de Arbeidshygiënist is terug te vinden in bijlage 6 van dit schema.

Deze certificatieregeling is gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012.

2. Definities

Begrip of afkorting

Betekenis

AH

Arbeidshygiënist

Aanvrager/kandidaat van een certificaat

De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Awb

Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WAD&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Stichting BCD

Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke certificatieregeling voor A&O, AH en VK.

CCvD ARBO

Het Centraal College van Deskundigen ARBO is onderdeel van en wordt gefaciliteerd door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten van de stichting BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in dit certificatieschema.

Certificatiereglement

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatieschema

Dit document dat door SZW is vastgesteld.

Certificatiesysteem

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Cesuur

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CKI

Certificatie Instelling, hieronder wordt verstaan een aangewezen certificerende instelling die bevoegd is tot het afgeven van een certificaat vakbekwaamheid binnen het genoemd certificatieschema.

Competentie

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WAD&T).

WAD&T

Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor A&O, AH en VK.

EG-beroepskwalificatie

Een verklaring door de CKI afgegeven betreffende het niveau van de gevolgde beroepsopleiding die buiten Nederland doch binnen de EU is gevolgd.

Eindtermen

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Nuffic

Nuffic (Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs) is een Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Risicoanalyse

Overzicht van alle mogelijke risico's die het resultaat kunnen beïnvloeden waarin voor elk risico wordt aangegeven wat het gevolg zou zijn als het risico zich voordoet, welke maatregelen getroffen kunnen worden ter beheersing en wie deze maatregelen het beste kan nemen.

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Toegelaten opleiding

Een beroepsopleiding waarvan door de stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten aflevert met het vereiste eindtermen.

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidsgebied

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveld

In voorliggend certificatieschema valt daaronder het beroepsgebied arbeidshygiëne.

WDA&T

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WSCS

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-ARBO

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen.

Document: WDAT-ARBO.

WSCS-AH

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënisten (AH).

Document: WSCS-AH.

WSCS-AO

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids en Organisatiedeskundigen (AO).

Document: WSCS-AO.

WSCS-HVK

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige (HVK).

Document: WSCS-HVK.

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur.

3. De werkveldspecifieke kenmerken

Het verrichten van arbeid is een risicovolle activiteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van de beroepsgroep AH.

3.1. Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema Arbeidshygiënist is door de stichting BCD voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over de certificatieregeling kunnen worden ingediend bij de stichting BCD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van deze certificatieregeling zijn actief:

  • De stichting BCD waar (Centrale) Colleges van Deskundigen onderdeel van uitmaken;

  • Aangewezen door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid certificatie-instellingen;

  • Certificaathouders.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Het beroepsmatig uitvoeren van werkzaamheden kan op termijn leiden tot gezondheidseffecten zoals psychische en fysieke effecten waaronder ook het overlijden.

Een arbeidshygiënist houdt zich voornamelijk bezig met arbeidsomstandigheden, met als doel deze zo te optimaliseren dat het welzijn en de gezondheid van de werknemers niet in gevaar komt, ofwel: preventie en gezondheid is zijn werkterrein, de bescherming van werknemers en/of omgeving is zijn doel.

Kortdurende afwezigheid van de adviseur kan daarom het niveau van de arbeidsomstandigheden niet aantasten. Dat maakt dat het directe afbreukrisico gering is.

Arbeidshygiëne is de toegepaste wetenschap welke zich richt op het geheel van belastende factoren dat in of door de werksituatie kan ontstaan en dat de gezondheid en/of het welzijn van de werkende mens en/of zijn nageslacht kan beïnvloeden.

4. Het certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van dit schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt word en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van toezicht, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De Arbeidshygiënist, dient in overeenstemming met het certificatieschema Arbeidshygiënist een aanvraag in voor het persoonscertificaat bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI relevante informatie over de gang van zaken betreffende het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebesluit

Het certificatiebesluit wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaat. Deze functionaris is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitsmanagementsysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor AH (het WDA&T).

4.4. Geldigheidsduur

De geldigheidsduur voor een persoonscertificaat volgens het certificatieschema voor de certificatie van AH is vijf jaar.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. De condities en de wijze waarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de stichting BCD en vastgelegd in het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor AH.

4.6. Klachten

Behandelingswijze van klachten van kandidaten en certificaathouders. De klachtenregeling is opgenomen in bijlage 1.

4.7. Bezwaarprocedure

De bezwaarprocedure is opgenomen in bijlage 2.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met de stichting BCD tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de stichting ten behoeve van het Certificaatregister van de stichting, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. De stichting BCD is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

De stichting BCD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan de stichting BCD, die alvorens te antwoorden advies vraagt aan het CCvD ARBO.

5. Het examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het persoonscertificatieschema AH. De CKI beheert de examinatoren-pool. De CKI maken gebruik van deze examinatoren voor het afnemen van examens voor AH certificatie. De examinator legt zich toe op de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens. De eisen aan de examinatoren zijn in bijlage 3 verwoord, in bijlage 4 staan de exameneisen.

5.1. Doelstelling

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificeringsregeling AH. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit een schriftelijke en/of mondelinge portfoliobeoordeling.

5.2. Het examenreglement

In het examenreglement van de CKI dienen de volgende zaken opgenomen te zijn:

  • 1) entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 2) bevestiging van deelname en oproep;

  • 3) identificatie van de deelnemers;

  • 4) toelating en afwezigheid;

  • 5) examenduur en wijze van examinering;

  • 6) De informatie die (vooraf) aan de deelnemers aan een examen wordt verstrekt zodat het die deelnemers helder is hoe het examen zal zijn ingericht

  • 7) eisen te stellen aan het examenpersoneel (zie bijlage 3);

  • 8) eisen te stellen aan het examen (zie bijlage 4);

  • 9) gedragsregels voor kandidaten tijdens het deelnemen aan het examen;

  • 10) regeling aangepast examen voor personen met een beperking;

  • 11) normen voor slagen en afwijzen;

  • 12) de wijze van het vaststellen van de examenuitslag;

  • 13) bekendmaking van de uitslag;

  • 14) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 15) inzagerecht examen aanvraag door de kandidaat;

  • 16) geldigheidsduur van het examenresultaat.

De examen-pool is een organisatorisch onderdeel van de CKI. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012.

5.3. Beheer centrale itembank en examenversies

Indien gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank, dan geschiedt het beheer van de itembank onder strikte geheimhouding door de CKI. De wijze van beheer van de itembank is schriftelijk vastgelegd en aantoonbaar geaccordeerd door het management van de CKI. In de itembank worden de theorievragen inclusief de cesuur opgeslagen welke vooraf zijn opgesteld.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te toetsen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet en blijft voldoen aan de gestelde eisen. Gezien de risicoanalyse en het geringe afbreukrisico op de korte termijn voor het bedrijf is de certificatieperiode vastgesteld op vijf jaar. Om dezelfde reden kan normaliter worden volstaan met één tussentijdse controle van alle certificaathouders.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI en, voor zover van toepassing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waaronder bepalingen ten aanzien van een meer uitgebreide controles door de CKI bij een ad random gekozen deel van de certificaathouders ter verificatie van de aangeleverde gegevens bij de tussentijdse controles.

6.2. Frequentie en uitvoering van het toezicht

Het toezicht wordt als volgt uitgevoerd:

  • In de certificatieperiode voert de CKI na (ongeveer) 2,5 jaar een o tussentijdse controle uit bij alle certificaathouders. Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI en bestaat uit een beoordeling van de volgende onderwerpen:

    • de omvang van het werken in het vakgebied van minimaal gemiddeld 2 dagdelen per week (bestaande uit het overleggen van een werkgeversverklaring door de werknemer of, in geval van een zelfstandige, een accountantsverklaring, welke naar waarheid ingevuld dienen te zijn);

    • de certificaathouder overlegd de bovenstaande stukken schriftelijk of gescand per mail aan de CKI.

  • Daarnaast wordt jaarlijks ad random bij 1% van de certificaathouders een (indien mogelijk) meer uitgebreide controle gehouden. Bij deze meer uitgebreide controle wordt de certificaathouder bezocht tijdens een ICT bijeenkomst en wordt zijn portfolio beoordeeld op voortgang en inhoud (hoofdlijnen). Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI die verantwoordelijk is voor de uitvoering.

De termijn voor het aanleveren van de benodigde documenten bestaande uit de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en de deelnamelijst, dienen binnen zes weken te worden overlegd aan de CKI.

6.3. Verslag van bevindingen

De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Het resultaat van het toezicht wordt schriftelijk aan de certificaathouder bekend gemaakt. De certificaathouder kan bezwaar aantekenen tegen maatregelen (zie paragraaf 6.5) die opgelegd kunnen worden naar aanleiding van het toezicht. De CKI behandelt het bezwaar conform haar bezwaarprocedure (bijlage 2).

6.4. Klachten betreffende de certificaathouder

Een klacht betreffende de certificaathouder wordt bij de CKI ingediend. De CKI behandelt de klacht conform haar klachtenregeling.

6.5. Maatregelen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen van dit certificatieschema heeft, kan dit leiden tot door de CKI opgelegde maatregelen. Mogelijke maatregelen zijn herstel activiteiten, opvragen van aanvullende/ontbrekende documenten, schorsen, wijzigen ten nadele van de certificaathouder of het intrekken van het certificaat.

Criteria

Ontbrekende documenten worden opgevraagd als de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en/of de deelnamelijsten ontbreken (zie paragraaf 6.2).

Schorsen van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en het voor de certificaathouder mogelijk is binnen een half jaar dit alsnog aan te tonen.

Intrekken van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en/of deelname aan de ICT-groep niet is aangetoond.

Nadere eisen stellen, schorsen of intrekken van het certificaat kan geschieden wanneer de kandidaat niet voldoet aan die gestelde eisen van het schema Arbeidshygiënist of wanneer de CKI hiervoor een gegronde reden heeft. Een certificaat kan ook worden ingetrokken bij fraude, overlijden of op eigen verzoek van de certificaathouder.

Indien er sprake is van maatregel wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Bij het opleggen van een maatregel dient de CKI aan te geven binnen welke periode de maatregel moet zijn uitgevoerd. De CKI controleert daarop de uitvoering. Schorsen en intrekken dienen door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Opnieuw certificeren na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

7. Het onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD ARBO van de stichting BCD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van de Arbeidshygiënist. Door het Ministerie van SZW is deze certificatieregeling vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Deze vastgestelde regeling vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp (de scope) van dit certificatieschema betreft de competenties A tot en met J in het competentieprofiel van de Arbeidshygiënist, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van bijlage 6 bij dit document. Voor het aantonen van de competenties wordt een portfolio opgesteld door de aanvrager van de (her)certificatie.

8. Entreecriteria

Alvorens de CKI overgaat tot het uitvoeren van het certificatieonderzoek van het wettelijk verplichte persoonscertificaat Arbeidshygiënist, dient de kandidaat te voldoen aan de hierna beschreven entreecriteria:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • 3) Het overleggen van een examenoproep van een toegelaten beroepsopleiding of een eerder behaald diploma;

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De aanvraag moet aan de volgende eisen voldoen:

  • De aanvraag moet zijn voorzien van een handtekening van de aanvrager;

  • De scope van de aanvraag moet duidelijk zijn;

  • De aanvraag dient te worden gericht aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 2

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een diploma van een HBO opleiding of hoger;

  • Bewijs van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau).

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 3

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een examenoproep waaruit blijkt dat de kandidaat deelneemt aan het examen van een toegelaten beroepsopleiding Arbeidshygiënisten.

Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling.

In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd biedt de CKI de mogelijkheid om een onderzoek te verrichten waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. Wanneer hiervan sprake is dan wordt het diploma als gelijkwaardig gesteld aan een door de CKI toegelaten opleiding. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU dan is het aan de kandidaat om een portfolio aan te maken en het portfoliotraject te doorlopen. Na vijf jaar kan de kandidaat deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan. De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 4

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeidshygiënist en in ieder geval in staat is om twee van de hieronder vermelde activiteiten in brede zin te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Het toetsen van een RI&E;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Arbeidshygiënische risicobeoordeling;

    • Arbeidshygiënische risicobeheersing;

  • De werkervaring als arbeidshygiënist mag niet langer dan 2 jaar geleden zijn opgedaan, gerekend vanaf heden 2012;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 5

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een ingevuld portfolio, hetgeen de aanvrager bij de start van de toegelaten beroepsopleiding aanmaakt;

  • Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling.

De CKI bekijkt of alle bewijsstukken zijn overlegd en stuurt hiervan een ontvangstbevestiging naar de kandidaat. Wanneer de kandidaat aan de bovenstaande entreecriteria heeft voldaan, dan wordt de aanvraag in behandeling genomen, zie hoofdstuk 10, waarna de examinator de inhoudelijke check van de bewijsstukken verricht.

NB. De opbouw van het portfolio is niet gebonden aan een opleidingsinstelling of een CKI.

9. Competentieprofiel

Omwille van de leesbaarheid van dit certificatieschema is het competentieprofiel van de Arbeidshygiënist opgenomen als bijlage 6 bij dit document.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

De aanvrager heeft aan de entreecriteria van hoofdstuk 8 voldaan. Daarna volgt de vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven.

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • 3) Het overleggen van een diploma van een toegelaten beroepsopleiding;

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Arbeidshygiënisten. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator gaat na of:

  • 1. Het diploma afkomstig is van een HBO opleiding of hoger, dan wel

  • 2. Het getuigschrift van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau) afkomstig is van een bureau.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator bekijkt of:

  • 1. Het diploma daadwerkelijk van een toegelaten beroepsopleiding afkomstig is.

  • 2. In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd, er door de aanvrager een onderzoek is aangevraagd en verricht door een CKI waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt.

  • 3. In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU de kandidaat een portfolio heeft aangemaakt en het portfoliotraject heeft doorlopen. Na vijf jaar kan de aanvrager deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

De werkervaring van de Arbeidshygiënist toont aan dat hij in staat is competenties zelfstandig in de praktijk toe te passen. Met betrekking tot de opgedane werkervaring bekijkt de examinator:

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeidshygiënist en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Arbeidshygiënische risicobeheersing onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeidshygiënist.

  • De werkervaring als arbeidshygiënist niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen 14 dagen alsnog aan te vullen. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 5

De examinator beoordeelt het portfolio als voorbereiding op het afnemen van het examen bij de toegelaten beroepsopleiding. Het portfolio bestaat uit een beschrijving van tenminste twee van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeidshygiënist;

  • 2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

  • 3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

  • 4) Arbeidshygiënische risicobeoordeling;

  • 5) Arbeidshygiënische risicobeheersing;

    onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeidshygiënist.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld. Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het competentieprofiel arbeidshygiënisten welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van bijvoorbeeld een boek, rapport, publicatie met waar nodig verwijzing waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Tijdens de initiële opleiding worden de vier kerntaken uitgewerkt binnen de afstudeeropdracht, die in een ICT-groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappend zijn.

Ontbrekende informatie in het portfolio wordt via de CKI bij de kandidaat opgevraagd. De ontbrekende informatie moet tijdig (ten minste twee weken voor datum examen) worden aangeleverd zodat de examinator nog voldoende tijd heeft voor een beoordeling. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De kandidaat wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

10.2. Toets (overhoring van het portfolio)

De toets is bedoelt om de wijze waarop de Arbeidshygiënist werkt aan zijn professionele ontwikkeling te toetsen. De toets wordt mondeling afgenomen door één examinator op basis van het portfolio van de kandidaat. Vooraf wordt aan de kandidaat kenbaar gemaakt wat de duur zal zijn van het examen en op welke wijze het examen zal worden afgenomen. De basis voor de toets is de door de Arbeidshygiënist ingevulde kerntaak-competentie-matrix. De kerntaak-competentie-matrix koppelt kerntaken en competenties aan elkaar. De Arbeidshygiënist geeft zelf aan welke competenties hij bij welke kerntaak heeft, of wil ontwikkelen. Dit geeft belangrijke informatie voor de toetsing. Het maakt inzichtelijk welke competentie in welke kerntaak kan worden getoetst. De kerntaak-competentie-matrix bestaat uit 5 kerntaken en 10 competenties:

Kerntaken

Algemene Competenties

Beroepsspecifieke Competenties

 

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

 

Klantgericht handelen

Adviesvaardigheden

Resultaatgericht functioneren

Professioneel handelen

Samenwerken, verbinden en integreren

Ondernemen

Onderzoek en analyse

Voorlichting, training en instructie

Implementatievaardigheden

Borgen en bewaken

1

Verder ontwikkelen van het vak.

                   

2

Adviseren over/onderzoeken van gezondheid,

werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

                   

3

Adviseren over/onderzoeken

van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

                   

4

Arbeidshygiënische risicobeoordeling.

                   

5

Arbeidshygiënische risicobeheersing.

                   

Met bovenstaande kerntaak-competentie-matrix stelt de Arbeidshygiënist een profiel samen dat past bij zijn eigen invulling van het vak. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een profiel dat de situatie bij de initiële certificering of aan het begin van een nieuwe certificeringperiode weergeeft (de initiële matrix) en een profiel dat weergeeft op welke aspecten de deskundige zich verder wil ontwikkelen of zich heeft ontwikkeld tijdens de achterliggende certificeringperiode (de ontwikkelmatrix).

De initiële matrix wordt ingevuld bij de initiële certificering en aan het begin van een nieuwe certificeringperiode. De Arbeidshygiënist geeft op elke kerntaak aan over welke competenties hij beschikt. Dat dient minimaal één algemene en één beroepsspecifieke competentie te zijn. In de ontwikkelmatrix geeft de deskundige aan welke competenties hij wil ontwikkelen. Dit kan een nieuwe competentie zijn, of een verbetering van een bestaande competentie. Gedurende de certificeringperiode van vijf jaar illustreert de deskundige zijn ontwikkeling aan de hand van 4 cases. Per casus benoemt hij ten minste 3 competenties binnen de kerntaak waar de casus betrekking op heeft. De ontwikkelmatrix bevat minimaal twaalf kruisjes waarvan er 4 gekoppeld zijn aan de ingebrachte cases. Deze ontwikkelcompetenties worden in het verslag uitgewerkt in leervragen, een verbetervoorstel en een verbeteractie. In totaal dus 4 verslagen met 4 ontwikkel punten over 5 jaar.

Tijdens de toets verdedigd de Arbeidshygiënist dit portfolio. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

11. Toetsmethodiek bij hercertificatie

11.1. Toetstermen

Vijf jaar na (her)certificatie vervalt het certificaat en moet de aanvrager aantonen aan de (her)certificatie eisen te voldoen. Ook nu volgt er een vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een (her)certificatie bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de arbeidshygiënist als zelfstandige opereert;

  • 3) Het overleggen van een ingevuld portfolio;

  • 4) Bij- en nascholing.

De CKI controleert of de bovengenoemde documenten aanwezig zijn volgens hoofdstuk 8, voor zover van toepassing.

11.2. Beoordelingsmethode

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de arbeidshygiënisten. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte en geeft aan onder welke regeling de aanvraag dan wel valt. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator bekijkt of:

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de arbeidshygiënist beschikt over werkervaring als Arbeidshygiënist en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Arbeidshygiënische risicobeheersing.

  • De werkervaring als Arbeidshygiënist niet langer dan 5 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de arbeidshygiënist (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de arbeidshygiënist hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De arbeidshygiënist heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat na vijf jaar uit: Een beschrijving van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeidshygiëne;

  • 2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

  • 3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

  • 4) Arbeidshygiënische risicobeoordeling;

  • 5) Arbeidshygiënische risicobeheersing.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld. Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het competentieprofiel arbeidshygiënisten welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van relevante informatie (bijvoorbeeld een boek, rapport, publicatie, met waar nodig verwijzing), waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Minimaal vier cases kort uitgewerkt in een verslag, die in een ICT-groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter- en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappen zijn.

Wanneer het portfolio compleet is en de aanvrager heeft voldaan aan de bovenstaande criteria, dan mag de arbeidshygiënist deelnemen aan de toets (overhoring van het portfolio). De Arbeidshygiënist wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld.

Wanneer het portfolio niet in orde is, dan wordt de arbeidshygiënist in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de arbeidshygiënist hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De arbeidshygiënist wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De arbeidshygiënist heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

Certificaathouders tonen aan dat zij kennis van het vak bijhouden (bij- en nascholing) door bijvoorbeeld het schrijven van een artikel binnen de ict-groep of het vervullen van een bestuursfunctie binnen het vakgebied.

11.3. Toets (verdediging van het portfolio)

Er is één examinator die een mondeling examen afneemt op basis van het portfolio van de arbeidshygiënist. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

Indien het proces met één examinator niet goed functioneert worden er twee examinatoren ingezet tijdens examens.

Voor meer informatie inzake de toetsingsprocedure wordt verwezen naar het examenreglement en het Competentie profiel Arbeidshygiënisten paragraaf 4.2.

12. Het certificaat

De volgende gegevens worden (minimaal) op het certificaat vermeld:

  • Naam van de gecertificeerde persoon;

  • Eenduidig document/certificaatnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt (met identificeerbare versie);

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn;

  • Een verklaring van de CKI dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen zoals vastgesteld in het certificatieschema voor de Arbeidshygiënist.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat (zie maatregelenbeleid).

  • De certificaathouder zal de CKI onverwijld op de hoogte stellen van wijzigingen betreffende zijn/haar functie, werkgever, woon- en werkadres;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken zolang dit geldig is;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken als bewijs van zijn/haar vakbekwaamheid binnen het aangegeven vakgebied;

  • De certificaathouder stemt in met medewerking voor het uitvoeren van tussentijds toezicht (surveillance) en met het steekproefsgewijs onderzoeken op de werkplek;

  • De certificaathouder stemt in met vermelding van zijn/haar certificatie in het openbare register van certificaathouders;

  • De certificaathouder zal een registratie bijhouden van klachten die tegen zijn vakbekwaamheid zijn ingebracht en medewerking verlenen aan onderzoek van dergelijke klachten.

Het bovenstaande moet zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst welke door de certificaathouder is ondertekend.

Bijlage 1:. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

Bijlage 2:. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

Bijlage 3:. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel (examinatoren) heeft als doel de deskundigen te examineren bij initiële certificering en bij hercertificatie. Het examenpersoneel bestaat uit alle examinatoren die voor dit doel zijn aangewezen door de stichting BCD op voordracht van de beroepsverenigingen. Het examenpersoneel kiest uit de groep een vertegenwoordiger welke aanwezig is tijdens de vergaderingen van het Centraal College van Deskundigen ARBO ter advisering. Het examenpersoneel vormt het examenbureau. Het examenbureau is onafhankelijk van de beroepsverenigingen en opereert onder de verantwoording van de stichting BCD.

Examenpersoneel moet voldoen aan de volgende algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen:

  • Algemeen:

    • Examenpersoneel heeft minimaal hetzelfde opleidingsniveau van de te examineren opleiding van de kandidaten;

    • Examenpersoneel is geïnstrueerd in het afnemen van (portfolio)examens;

  • Vakinhoudelijk:

    • Examenpersoneel heeft minimaal drie jaar aantoonbare ervaring in het betreffende werkveld;

    • Examenpersoneel volgt aantoonbaar bij- en nascholing of is gecertificeerd voor het betreffende beroepsveld;

  • Onafhankelijkheid:

    • Examenpersoneel heeft geen (persoonlijk) belang bij de uitslag het examen4;

    • Examenpersoneel heeft aantoonbaar inzicht in het werk, de context en de branche waarin een arbeidshygiënist werkzaam is.

Examinatoren die voldoen aan de bovenstaande eisen kunnen door de CKI worden benoemd en worden ingezet voor het afnemen van examens.

De toetsing van examenpersoneel

Tweemaal per jaar is er een bijeenkomst voor examinatoren. De examinator is verplicht minimaal één bijeenkomst bij te wonen. In uitzonderlijke gevallen kan de stichting BCD hiervoor uitstel verlenen. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de stichting BCD en de daartoe aangewezen CKI. Tijdens de bijeenkomsten worden de logboeken van de examinatoren, op compleetheid getoetst en besproken waarna eventuele verbeter en ontwikkelvoorstellen worden opgesteld.

Bijlage 4:. Eisen te stellen aan het examen

Beslotenheid van examens

Medewerkers van de CKI (inclusief de examinatoren) dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

Algemene regels bij de uitvoering van examens

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • De ruimte is voldoende rustig;

  • Er zijn sanitaire voorzieningen;

  • Op verzoek is er voor een minder valide (fysiek of dyslectisch) een aangepaste plaats beschikbaar;

  • De werkverlichting dient voldoende te zijn (tussen de 200 en 800 lux);

  • De ruimte is voldoende geventileerd en verwarmd (temp. 18 tot 25 graden C);

  • De ruimte voldoet aan de wettelijke veiligheidsvoorschriften.

Te stellen eisen aan de examenmiddelen zijn:

  • Aanwezigheid audio/visuele hulpmiddelen.

Te stellen eisen aan het portfolio-examen zijn:

  • De theoretische en praktische componenten op basis van het portfolio van de kandidaat, worden getoetst door de examinator;

  • De vragen die aanbod komen worden opgesteld door de examinator;

  • Vooraf wordt door examinator de cesuur (beoordelingscriteria) vastgesteld;

  • Het examen wordt afgenomen door de examinator in een tijdsbestek van 50 minuten;

  • Beoordeling van het examen vindt plaats door de examinator. De examinator houdt een logboek bij met daarin de manier van toetsen en de vragen die gesteld worden. Ook houdt de examinator bij of de cesuur werkt;

  • Voor onderwerpen die worden getoetst dienen leerdoelen zijn opgesteld en dienen met voldoende diepgang tegen die leerdoelen te worden getoetst.

Uitgangspunt is dat een portfolio-examen bij voorkeur in de Nederlandse taal wordt afgenomen.

Bijlage 5:. Schema competentiegericht beoordelen

Bijlage 249961.png

Bijlage 6:. Competentieprofiel arbeidshygiënist

Inleiding

Dit competentieprofiel voor de Arbeidshygiënisten is opgesteld om de inhoud van het beroep Arbeids hygiënisten vast te leggen. Het beroep wordt omschreven in kerntaken en competenties. Op deze manier is het competentieprofiel een instrument voor het meten van het vakmanschap. Daarnaast is het profiel het uitgangspunt voor de eisen die worden gesteld aan de te certificeren beroepsbeoefenaar. Het competentieprofiel is onderdeel van het certificeringssysteem dat moet resulteren in het certificaat voor de Arbeidshygiënisten volgens de Arbeidsomstandighedenwet. Dit competentieprofiel is bedoeld als basis voor de certificatie van deskundigen en niet voor het vormgeven van opleidingen. Dat is een belangrijk verschil met een profiel zoals dat gebruikt wordt bij opleidingsinstituten. De beschrijving van het beroep is gebaseerd op opgedane ervaring en vakmanschap van professionals en niet op pas afgestudeerde deskundigen. Het proces dat de beroepsbeoefenaar doorloopt is richtinggevend bij deze beschrijving.

In dit document is een kerntaak-competentie-matrix opgenomen (hoofdstuk 4). Deze matrix geeft weer welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van de deelprocessen van een kerntaak. Op basis van hoofdzakelijk deze kerntaak-competentie-matrix, worden de toetsingscriteria opgesteld. Deze criteria stelt het Centraal College van Deskundigen (CCvD) vast. Mede aan de hand van de mate waarin aan deze criteria wordt voldoen, verstrekt of verlengt de certificatiecommissie en de certificerende instelling(en) al dan niet een persoonscertificaat. Daarnaast kunnen opleidingsinstellingen het competentieprofiel en de toetsingscriteria gebruiken als uitgangspunt voor het optimaal laten aansluiten van hun opleiding op het certificeringsysteem van de Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (Stichting BCD). Waar in dit document de mannelijke verwijzing wordt gehanteerd kan, waar van toepassing, ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

Indeling van het competentieprofiel

Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 beschrijft het beroep. Hoofdstuk 2 beschrijft de kerntaken die de beroepsbeoefenaar uitvoert. Hoofdstuk 3 beschrijft de algemene en beroepsspecifieke competenties. Hoofdstuk 4 maakt inzichtelijk welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van een kerntaak.

1. Algemene informatie

1.1. Beeld van de branche en het beroep

Het beroep ‘Arbeidshygiënist’ is een van de vier in Nederland bij wet erkende kerndeskundigen op het terrein van de arbeidsomstandigheden. De Arbeidshygiënist levert een bijdrage aan de instandhouding van de maatschappelijke productiefactor ‘arbeid’ van mensen op korte èn lange termijn.

De ‘Arbeidshygiënist’ houdt zich bezig met het adviseren op het brede terrein van gezondheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties èn het optimaliseren van arbeidsomstandighedenzorg.

De Arbeidshygiënist is de specialist bij uitstek op het terrein van De Arbeidshygiënist ontwikkelt continu zijn vak en vaardigheden, werkt samen, verbindt en integreert kennis van oorzaken, gevolgen en oplossingen en beoefent zijn vak op ondernemende wijze.

De Nederlandse arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘arbeidshygiënisten die RI&E toetsen’. Tevens moet een gecertificeerde Arbodienst beschikken over een gecertificeerde arbeidshygiënist, vandaar soms de terminologie Register Arbeidshygiënist. Een arbeidshygiënist is een deskundige op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing van de gezonde werkomgeving ten aanzien van de chemische, fysische, biologische en fysieke werkplekfactoren conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiënisten.

De Arbeidshygiënist heeft de kerntaken 1 t/m 3 en beroepscompetenties A t/m J gemeen met de andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en Organisatiedeskundige, Hogere Veiligheidskundige). De Arbeidshygiënist onderscheidt zich van andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en Organisatiedeskundige, Hogere Veiligheidskundige) in de kerntaken 4 en 5 en in een of meerdere specialisaties in het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van een gezonde werkomgeving.

2. Kerntaken

2.1. Inleiding

Het beroep wordt beschreven in vijf kerntaken die samen het gehele beroep omvatten. Hierbij:

  • is kerntaak 1 een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;

  • zijn kerntaken 2 en 3 specifieke taken op het gebied van arbeidsomstandigheden in het algemeen;

  • zijn kerntaken 4 en 5 specifiek voor de Arbeidshygiënisten.

Beroepsuitoefenaars kunnen zich daar in meerdere of mindere mate in specialiseren.

2.2. Beschrijving van de kerntaken

Kerntaak 1 Verder ontwikkelen van en in het vak van de Arbeidshygiënisten

Proces/deeltaken

1. Nieuwe kennis vergaren, c.q. kennis bijhouden d.m.v. kennis, taak, en/of branche specialisatie

2. Nieuwe theorieën ontwikkelen.

3. Methoden en instrumenten ontwikkelen, toepassen en verbeteren.

4. Nieuwe kennis, methoden en instrumenten verspreiden (doceren, adviseren, presenteren, publiceren.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, adviseur student, onderzoeker, pionier.

Complexiteit

Hoog, door het brede karakter van het vakgebied.

Betrokkenen

Wetenschappers, vakgenoten.

Hulpmiddelen

Wetenschappelijk onderzoek, intercollegiale toetsing, cursussen, symposia, congressen e.d.

Kwaliteit

Kwaliteit investering in en keuze van specialisaties.

Uitdragen van nieuwe ontwikkelingen.

Incidentgevoeligheid van de AH’er binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

Resultaat

Verbetering van de kwaliteit van het vak en de uitvoering daarvan.

Keuzes en dilemma’s

• Tijd of prioriteit.

• Zekerheid of innovatie.

Kerntaak 2 Adviseren en coachen over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

Proces/deeltaken

1) Visie, programma’s en beleid ontwikkelen.

2) Onderzoeken, analyseren en op basis daarvan adviseren en programma’s toepassen.

3) Verandering-/implementatietrajecten begeleiden en programma’s evalueren en herzien.

4) Management, leidinggevenden, medewerkers trainen.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, adviseur, procesbegeleider, trainer.

Complexiteit

Afstemming van verschillende partijen voor de uitoefening van zijn taken.

Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de AH-er.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers en andere deskundigen.

Hulpmiddelen

Erkende risico beoordeling methoden en beheersing middelen, projectmanagement- en procesbeheersing middelen & technieken, effectieve communicatiemethoden.

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken

Adviezen moeten tijdig/volgens afspraak worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Resultaat

Arbeidsorganisaties die bewust en actief beleid voeren gericht op gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers, gestoeld op adequate kennis en beheersingsmethoden.

Keuzes en dilemma’s

• Korte termijn investeringen of lange termijn opbrengsten.

• Abstract of concreet.

• Organisatiebeleid of individueel belang.

• Kleinschalig of grootschalig.

• Eigenstandig of aansluiten bij groter geheel.

• Stille kracht of demonstratief.

• Koploper of volger.

Kerntaak 3 Adviseren en coachen over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

Proces/deeltaken

1. Beleid op het gebied van gezond en veilig werken doorlichten, actualiseren en aanvullen.

2. Arbeidsrisico's in kaart brengen.

3. RI&E uitvoeren, beoordelen, toetsen, adviseren.

4. Preventiemedewerker coachen.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, adviseur, onderzoeker, coach.

Complexiteit

Gemiddeld. Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, Facilitair, preventiemedewerker, OR, vakgenoten.

Hulpmiddelen

RI&E-instrumenten, vragenlijsten.

Kwaliteit

Adviezen moeten tijdig/volgens afspraak worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met samenhangend arbeidsomstandighedenbeleid, en dito pakket van maatregelen om arbeidsrisico's te beheersen en een gezonde en veilige werksituatie te realiseren, c.q. te behouden.

Keuzes en dilemma’s

• Moeten of willen.

• Weten of doen.

Kerntaak 4 Arbeidshygiënische risicobeoordeling.

Proces/deeltaken

1. Identificeer potentiële gezondheidsgevaren.

2. Bepaal de relatie tussen blootstellingen en potentiële negatieve gezondheidseffecten.

3. Ontwerp een blootstelling beoordeling strategie.

4. Pas de blootstelling beoordeling strategie toe.

5. Stel conclusies en aanbevelingen op.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, procesbegeleider.

Complexiteit

Afdoende achtergrond om potentiële gezondheidsrisico’s binnen de organisatie waar de Arbeidshygiënist werkzaam is te kennen, herkennen en duiden. Kunnen toepassen van risicomethoden en risicomodellen.

Afstemming met inhoudelijk deskundigen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen.

Hulpmiddelen

Document onderzoek, observaties, metingen, gesprekken, simulatieprogramma’s, computermodellen..

Kwaliteit

Het juist interpreteren van de op dat moment beschikbare informatie aangaande de potentiële gezondheidsrisico’s.

Het stellen van de juiste vragen en doorvragen onder tijdsdruk is bepalend voor de inhoudelijke kwaliteit.

Adequate beoordeling.

Validiteit beoordelingsmethode.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) kennis en inzicht van gezondheidsrisico’s vanwege werkplekfactoren.

Keuzes en dilemma’s

• Oppervlakkig of diepgaand beoordelen.

• Wel of niet meer gespecialiseerde deskundigen

Kerntaak 5 Arbeidshygiënische risicobeheersing.

Proces/deeltaken

1. Beoordeel beheersingsopties.

2. Selecteer een passende beheersingsaanpak.

3. Pas de gekozen beheersingsaanpak toe en coördineer.

4. Zorg ervoor, dat de beheersingsmaatregelen effectief zijn.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, adviseur, procesbegeleider, onderzoeker..

Complexiteit

Interpreteren van risicobeheersing en gebruik van risicobeoordelingsmethoden en modellen. Afdoende achtergrond om beheerssystemen en beheersmodellen te kennen, herkennen en duiden.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen, preventiemedewerkers.

Hulpmiddelen

Arbocatalogi, Arbo-Informatiebladen, Diverse publicaties en middelen, Computermodellen, Arbeidshygiënische strategie (bronaanpak).

Kwaliteit

Adequate beoordeling.

Validiteit beoordelingsmethode.

Juistheid en volledigheid gegevens.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) beheersing van werkplekblootstellingen en gezondheidsrisico’s vanwege werkplekfactoren.

Keuzes en dilemma’s

• Plaats van barrièrekeuze in Arbeidshygiënische strategie (nabij bron en/of nabij ontvanger).

• Veel of weinig risicokennis (voorkomingsprincipe – risicoafweging). Insteekniveau: Individueel – groeps- of organisatiebenadering. Materiaal, machine, methode of mensniveau.

• Aangrijpingsniveau: Functie-/werkingsprincipe/toepassingswijze. Arbeid of milieu/duurzaamheid.

3. Competenties

3.1. Inleiding

In het beroep van Arbeidshygiënisten kan onderscheid gemaakt worden tussen algemene competenties – die in veel beroepen terug te vinden zijn – en beroepsspecifieke competenties. De algemene competenties zijn beschreven in paragraaf 3.1 en de beroepsspecifieke competenties zijn beschreven in paragraaf 3.2. De gebruikte aanduidingen zijn dezelfde als die in de kerntaak-competentie matrices in hoofdstuk 4.

3.2. Algemene competenties

Competentie A

Klantgericht handelen

De Arbeidshygienist kan op adequate wijze contact onderhouden met de externe of interne klant(functionarissen), zodat de werkzaamheden naar wens van de klant worden uitgevoerd.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak (maximaal één jaar oud) en kent het competentieprofiel.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van het krachtenveld waarin de AH’er acteert en kent de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie.

Vaardigheden

• Is in staat organisatiesensitief te handelen en kan in de organisatie voldoende steun verwerven voor in te zetten beleid.

• Is in staat op alle niveaus binnen de organisatie te communiceren. Zowel mondeling als schriftelijk en zowel intern als met externe partijen.

• Is in staat zich voldoende te verplaatsen in de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat een projectplan op te stellen inclusief projectplanning en -begroting.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Beweegt mee met de organisatie en is in staat een balans te vinden tussen de belangen van verschillende partijen.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Is vasthoudend in het monitoren van het uitgebrachte advies.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

Competentie B

Adviesvaardigheden

De Arbeidshygiënist kan op adequate wijze mondeling en schriftelijk rapporteren over de werkzaamheden, zodat opdrachtgever en/of zijn collega’s doelmatig worden geïnformeerd en hierop kunnen voortbouwen.

Kennis

• Heeft kennis van interventietechnieken inclusief overtuigen en trainen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat te overtuigen, motiveren, communiceren en draagvlak te creëren en houdt daarbij rekening met de verschillende belangen en verantwoordelijkheden van verschillende partijen.

• Is in staat vanuit de eigen discipline een onafhankelijk oordeel te geven en is onpartijdig in het handelen.

• Is in staat samen te werken met andere disciplines, inclusief bedrijfsarts en veiligheidskundige.

• Is in staat complexe projecten te managen; projecten met een langere doorlooptijd waarbij meerdere partijen betrokken zijn.

• Is in staat interventietechnieken toe te passen, inclusief overtuigen en trainen.

• Is in staat AH-vakkennis (zoals beschreven in dit competentieprofiel) toe te passen en te vertalen in een adviestraject.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich collegiaal op en heeft een open houding naar collega’s.

• Stelt zich kritisch op.

• Stelt zich realistisch op bij het schrijven en uitbrengen van het advies, bijvoorbeeld door rekening te houden met de financiële haalbaarheid van het advies.

• Is vasthoudend in het monitoren van (de implementatie van) het uitgebrachte advies.

Competentie C

Resultaatgericht functioneren

De Arbeidshygiënist kan op adequate wijze met alle betrokkenen in het werkproces communiceren, zodat dit ten goede komt aan het verloop en de uitkomst van de werkzaamheden en leidt tot het gewenste resultaat.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie en gedragswetenschappen.

• Heeft basiskennis van arbeids- en organisatiekunde (bedrijfskunde).

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat meetbare, haalbare en duidelijke doelstellingen te formuleren.

• Is in staat een projectplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat prioriteiten te stellen en deadlines te halen.

• Houdt bij het opstellen van een projectplan rekening met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat relevante partijen in een specifiek project of dossier te identificeren en daarmee samen te werken.

Attitude

• Stelt zich oplossingsgericht op met voldoende aandacht voor het beoogde resultaat.

• Is vasthoudend in het (tussentijds) evalueren van activiteiten met oog voor het beoogde resultaat.

Competentie D

Professioneel handelen

De Arbeidshygiënist handelt conform de gedragscode en stelt zich continu op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied. De deskundige is in staat op hbo-plus/wetenschappelijk niveau (nieuwe) kennis toe te passen en dit om te vormen tot toepasbare modellen en instrumenten. Daarnaast kan hij relevante instrumenten, methodieken, modellen en data interpreteren en beoordelen op hbo-plus/wetenschappelijk niveau.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak en is op de hoogte van recente ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis van het competentieprofiel AH en de gedragscode AH.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de vindplaatsen en informatiebronnen van informatie over het AH-vakgebied, inclusief vaktijdschriften, wetgeving en statistieken.

Vaardigheden

• Is in staat voor zichzelf de benodigde kennis te verwerven (persoonlijk opleidingsplan, bezoek symposia, verzamelen informatie etc.).

• Is in staat AH-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat rekening te houden met de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat rekening te houden met kosten/baten van maatregelen.

• Is in staat rekening te houden met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat proactief te handelen, inclusief het uit eigen beweging uitbrengen van een advies.

• Is in staat collegiale feedback te leveren en te ontvangen.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich integer en betrouwbaar op.

• Stelt zich nieuwsgierig op ten aanzien van het AH-vakgebied.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle gesprekspartners.

Competentie E

Samenwerken, verbinden en integreren

De Arbeidshygiënist werkt samen met andere deskundigen en betrokkenen in klantorganisaties. Hij verbindt de uitkomsten van analyse en onderzoek met de vraagstelling en met resultaten van andere relevante activiteiten en komt tot integrale advisering

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis van de sector waarin de AH’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, voeren van geprekken en presenteren.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat AH-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat verschillende inzichten te combineren, inclusief veiligheidskundige, gezondheidskundige en arbeidshygiënische inzichten.

• Is in staat te reflecteren.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Heeft een open houding naar collega’s en andere partijen.

• Is sensitief in de samenwerking met anderen.

Competentie F

Ondernemen

De Arbeidshygiënist signaleert kansen bij klanten en contactpersonen (extern of intern) en speelt hierop in. De Arbeidshygiënist verwerft opdrachten of legt contacten en levert kwaliteit. Hij bouwt en onderhoudt relaties met relevante partijen en profileert zich als professional die naast de klant/contactpersoon staat en meedenkt .

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis om ideeën om te zetten in realiseerbare plannen.

• Heeft kennis van de sector waarin de AH’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke omstandigheden en processen.

Vaardigheden

• Is in staat kansen bij klanten en contactpersonen te signaleren.

• Is in staat te anticiperen op ontwikkelingen.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat een relevant sociaal netwerk te creëren en te onderhouden.

Attitude

• Stelt zich initiatiefrijk op.

• Is sensitief in het contact met opdrachtgevers.

• Stelt zich innovatief op.

• Toont initiatief en kan overtuigen.

3.3. Beroepsspecifieke competenties

Competentie G

Onderzoek en analyse

De Arbeidshygiënist kan onderzoek en analyse praktisch en zo nodig op wetenschappelijk niveau uitvoeren, beoordelen en hierover rapporteren en adviseren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante methoden en technieken voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek.

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van de sector waarin de AH’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van verwerking en interpretatie van statistische informatie.

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante epidemiologie.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante systeemleer.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat conclusies te verbinden aan resultaten van onderzoeken en analyses.

• Is in staat te inventariseren.

• Is in staat op gestructureerde wijze onderzoeken en analyses op te zetten en uit te voeren.

• Is in staat te rapporteren over resultaten van onderzoeken en analyses.

Attitude

• Analytisch.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van onderzoek en analyse.

• Is nauwkeurig.

• Creatief.

• Stelt zich resultaatgericht op.

Competentie H

Voorlichting, training en instructie

De Arbeidshygiënist kan kennis en ervaring overbrengen aan alle lagen van de beroepsbevolking. Hiertoe ontwerpt hij methodieken en past deze toe.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie.

• Heeft kennis van relevante en geschikte begeleidingsmethoden/-stijlen en werkvormen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft relevante kennis van doelgroepgerichte didactische methoden en technieken.

• Heeft up-to-date kennis van het AH-vak is op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied.

• Heeft kennis van relevante technieken voor evaluatie en effectmeting.

Vaardigheden

• Is in staat een scholingsplan op te stellen en een scholingsprogramma te ontwikkelen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te verzorgen.

• Is in staat de juiste overdrachtsvorm en -stijl te kiezen.

• Is in staat om te gaan met groepen mensen.

• Is in staat tot het geven van feedback.

• Is in staat te communiceren met groepen mensen.

• Is in staat instructiemateriaal af te stemmen op verschillende doelgroepen.

• Is in staat procedures en werkinstructies te schrijven en te beoordelen.

• Is in staat nieuwe collega’s te begeleiden en te coachen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te evalueren.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat groepen mensen te enthousiasmeren.

Attitude

• Stelt zich zelfverzekerd en assertief op.

• Creatief.

• Overtuigingskracht/stimulerend.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Stelt zich betrokken op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Luisterend oor.

• Analytisch.

• Staat open voor kritiek.

Competentie I

Implementatievaardigheden

De Arbeidshygiënist kan adviezen implementeren, veranderingstrajecten uitvoeren, (nieuwe) modellen en methodieken invoeren en borgen in de organisatie. Ook kan hij effectiviteit van deze modellen en methodieken beoordelen.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van veranderkunde op hbo-plus niveau.

• Kennis van instrumenten.

• Heeft kennis van technieken voor effectmeting.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

Vaardigheden

• Is in staat draagvlak te creëren voor een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderingstraject of de implementatie van een advies te managen.

• Is in staat om te gaan met kennis en relevante richtlijnen.

• Is in staat verschillende partijen te overtuigen van nut en noodzaak van het veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat management en medewerkers te beïnvloeden.

• Is in staat samen te werken met betrokken partijen bij een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderings- of implementatieplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te interveniëren tijdens een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

Attitude

• Stelt zich vasthoudend op in de implementatiefase.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Stelt zich enthousiast op.

• Stelt zich betrouwbaar op.

Competentie J

Borgen en bewaken

De Arbeidshygiënist ziet toe op de uitvoering en effectiviteit van werkwijzen en maatregelen die tot doel hebben de gezondheid en de veiligheid op de werkplek te verzekeren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het AH-vakgebied relevante normen, inclusief NEN, ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en toepassing van kritische prestatie indicatoren (kpi’s).

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

Vaardigheden

• Is in staat de effectiviteit van werkwijzen en maatregelen te monitoren, te meten en te evalueren.

• Is in staat op gestructureerde wijze werkzaamheden en maatregelen te borgen en te bewaken.

• Is in staat een plan voor borging en bewaking op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te anticiperen op onvoorziene ontwikkelingen tijdens het borgen en bewaken.

• Is in staat te interveniëren tijdens het borgen en bewaken.

Attitude

• Analytisch.

• Is nauwkeurig.

• Stelt zich resultaatgericht op.

• Systematisch.

• Consequent.

• Autonoom.

• Zorgvuldig.

• Betrouwbaar.

• Verbeteringsgericht.

Bijlage 7:. Toelaten van opleidingen

De opleidingsinstituten kunnen toegelaten worden door een beoordeling van een daartoe door de stichting BCD aangewezen CKI. Een toegelaten opleiding voldoet aan de eisen die in het document ‘toelaten van opleidingen’ gesteld worden. Het CCvD zal de huidige documenten van Hobéon SKO en KIWA in 2012 bijstellen en verbeteren. Tot de bijgestelde documenten gepubliceerd en goedgekeurd door de stichting BCD blijven de oude documenten in gebruik. De documenten zijn te vinden op de website van de stichting BCD.

Bijlage 8:. Overgangsregeling

Per 1 april 2012 wordt er op de nieuwe manier van – het vastgestelde niveau (zie hiervor het Competentie profile Arbeidshygiënisten) (portfolio-cyclus) gewerkt. Dit betekent voor certificatie-aanvragers die de opleiding reeds hebben afgerond dat zij nog initieel gecertificeerd kunnen worden op de ‘oude’ manier en daarna de portfolio-cyclus voor hercertificatie ingaan.

Certificaathouders die hun hercertificering doen worden op de ‘oude’ manier gehercertificeerd tot het jaar 2016 en gaan dan ook de portfolio-cyclus in. Certificaathouders waarvan het certificaat nog geldig is, kunnen ervoor kiezen hun cyclus af te maken en worden dan nog op de ‘oude’ manier gehercertificeerd. Ze kunnen ook vervroegd de portfolio-cyclus ingaan. Dat wil zeggen dat zij voor de reeds verlopen certificatietermijn de ‘oude’ hercertificatie-eisen aantonen, waarna zij de portfolio-cyclus van 5 jaar ingaan. Zij krijgen korting op hun aanvraag hercertificatie gerelateerd aan de nog niet verlopen certificatietermijn.

Bijlage 9:. Format goed- en afkeurcriteria examen

verslag assessment

Naam examinandus:

Certificatieschema:

Datum examen:

Plaats examen:

Naam examinator:

 

Vraag 1

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

 

Vraag 2

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

Eindbeoordeling:

(minimaal <invoegen> van de vragen goed beantwoord)

Bijlage 10:. Specialisatie van de arbeidshygiënist (toelichtend)

Inleiding

De kerndeskundige is een vak dat onder de Arbeidshygiënisten valt, hij kan zijn vak op verschillende manieren invullen. Bij iedere certificatieaanvraag en hercertificering dienen de competenties op basis van het niveau zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m hoofdstuk 4 van het Competentie profiel Arbeidshygiënisten te worden aangetoond. Daarnaast zijn er diverse specialisaties mogelijk zoals kennisspecialisatie, taakspecialisatie en branchespecialisatie. De hierna genoemde specialisaties zijn geen verplicht onderdeel van dit certificatieschema arbeidshygiënisten. De kerndeskundige is vrij om zich te specialiseren in deze diverse specialisaties. De basis van het vak is beschreven in de vijf kerntaken in hoofdstuk 2 van het competentieprofiel. Dit deel gaat in op de specialisaties van de kerndeskundige.

T-Profielen

Het vak van de kerndeskundige is een kunde, ofwel een toepassing van wetenschap en wetenschappelijke beargumentering. In het geval van de arbodeskundige is het een samengesteld vak uit verschillende wetenschappelijke gebieden. De kerndeskundige Arbeidshygiënist heeft als kenmerk dat hij na een gevolgde hbo/wo-opleiding of dagopleiding ‘Arbeidshygiëne op HBO/WO-niveau, een kopopleiding heeft doorlopen en afgerond. De arbeidshygiënist heeft in elk geval een natuurwetenschappelijke achtergrond op HBO+ niveau. Dit komt overeen met (minimaal) een bachelor in de natuurwetenschappen (bachelor of science, BSc). Bij sommige opleidingen wordt pas voldaan aan de minimum eis voor certificering in een afgeronde academische pleiding. Die komt dan overeen met een master in de natuurwetenschappen (master of science, MSc).

De kopopleiding moet voldaan aan de stand der wetenschap. Met het volgen van de kopopleiding wordt door het curriculum bepaald wat de basiscompetenties van de kerndeskundige zijn. Dit is het horizontale deel van het zogenaamde T-profiel.

Als basisattitude kenmerkt een arbeidshygiënist zich door pro-activiteit en preventiegerichtheid, door haar/zijn objectieve, onafhankelijke en zelfstandige beoordeling met gevoel voor verhoudingen en mogelijkheden. Zij/hij streeft altijd naar goede en uitvoerbare adviezen over gezonde werkplekken. De kopopleiding geeft zowel basis als gevorderde kennis, vaardigheden en werkt aan een gevorderde attitude. Dit wordt tijdens de opleiding weergegeven in een portfolio en aan het einde van de opleiding geëxamineerd. Het examen is competentiegericht. Dit wil zeggen dat het portfolio beoordeeld en getoetst wordt op essentiële kennis en vaardigheden zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m hoofdstuk 4 van het Competentie profiel Arbeidshygiënisten.

Na het volgen van de kopopleiding specialiseert de kerndeskundige zich in de praktijk. Een kerndeskundige kan zich specialiseren in één of meerdere richtingen. De specialisatie vormt de poot van de T (specialist of super specialist) of de poten van de Pi of M (meerdere specialisaties) zoals onderstaand afgebeeld. Hoe langer de poot, hoe gespecialiseerder de kerndeskundige.

Bijlage 249962.png

De initiële of eerste certificering is vooral gericht op de generalist als beginner. Hier worden de basisvaardigheden getoetst. De opleidingen hebben hier een passende methodiek voor. De inhoud volgt de eisen die in de arbeidsomstandighedenwetgeving zijn vastgelegd en die zijn uitgewerkt in het competentieprofiel.

De hercertificering moet meer tegemoet komen aan de profilering van de kerndeskundige. De specialisaties moeten hierin uitgelicht worden. Voor een kandidaat die gecertificeerd is op basis van een BSc, bestaat de mogelijkheid om zich te specialiseren door het behalen van een MSc. Een voorbeeld van het ontwikkelen van een superspecialisme is een promotietraject dat wordt afgesloten met het behalen van een PhD.

In het competentieprofiel Arbeidshygiënisten worden vijf kerntaken benoemd die in ieder geval uitgevoerd moeten worden. Hierin kan met verschillende competenties gewerkt worden.

Specialisaties van de Arbeidshygiënist

De Arbeidshygiënist houdt zich vooral bezig met arbeidsomstandigheden binnen een organisatie. De Arbeidshygiënist kan werkgevers en werknemers adviseren over mogelijke problemen in de werkomgeving beheerst kunnen worden waarbij het doel bescherming van medewerkers is.

In het competentieprofiel Arbeidshygiënisten zijn de vijf kerntaken benoemd die de Arbeidshygiënist uitvoert. Binnen elke kerntaak beschikt de Arbeidshygiënist over verschillende competenties; minimaal een algemene en een beroepsspecifieke competentie per kerntaak. De kruisjes in de kerntaak-competentie-matrix (zie deel 4 van het Competentieprofiel Arbeidshygiënisten), vormen de eerste fase en mogelijkheid van persoonlijke specialisatie van de Arbeidshygiënist. Hierin kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen dat de Arbeidshygiënist vooral adviserend of juist meer onderzoekend bezig is, juist meer of minder met beoordeling of met beheersing bezig is en bijvoorbeeld ook of het trainen, voorlichten en instrueren een hoofdaandachtsgebied is of juist het borgen en bewaken, gekoppeld aan kwaliteitszorg.

Kennisspecialisatie

Bovendien kan de arbeidshygiënist zich verder specialiseren in bijvoorbeeld een of meerdere van de navolgende kennisgebieden of aspecten:

Kennisgebieden

Aspecten

Onderzoeksmethodologie

Epidemiologische basiskennis

Statistische basiskennis

Meetstrategie

Monstername en analysevaardigheden

Modellen voor blootstellings en risicoschatting

Fysische factoren

Geluid

Trillingen

Ioniserende straling

Niet-ioniserende straling

Verlichting

Klimaat

Chemische en biologische factoren

Toxicologische basiskennis

Chemische stoffen

Biologische agentia

Infectieziekten

Incidenten met gevaarlijke stoffen

Fysieke belasting

Anatomische/fysiologische basiskennis

Werkhouding tillen en beeldschermwerk

Beheersmaatregelen

Arbeidshygiënische strategie

Ventilatie/bronafzuiging

Ademhalingsbescherming

Gehoorbescherming

Beschermende kleding

Gezondheid

Beroepsziekten

Biologische monitoring

Periodiek onderzoek

Wet- en regelgeving

Nederlandse (Arbeidsomstandigheden-)

wet-/regelgeving

Europese wet-/regelgeving

Managementsysteem

Beheerssystemen/Arbozorgsystemen

Audits

Wetenschappelijke beargumentering

Adviseren

Afhankelijke van de keuze van kennisgebieden en aspecten kan het werkterrein van de arbeidshygiënist ook de aanpalende vakgebieden veiligheidskunde, arbeids- en organisatiekunde of bedrijfsgeneeskunde meer of minder benaderen of overlappen.

Vaardighedenspecialisatie

Ook kan een individuele arbeidshygiënist zich nader bekwamen en specialiseren in bepaalde vaardigheden. Hierbij denken we vooral aan bijvoorbeeld monitoren/meten, ontwerpen, oordelen/toetsen of projectmatig werken.

Branche/beroep/proces-specialisatie

Tenslotte kan de arbeidshygiënist zich nog bijzonder bekwamen in bepaalde branches of sectoren, bijvoorbeeld de chemische industrie, de bouw, de gezondheidszorg, onderwijs, enz. of juiste een of meerdere specifieke beroepen (tapijtlegger, tandtechnicus, laborant, musicus, lasser, enz.) of juist in een of meerdere (bepaalde) arbeidsprocessen (reinigen, afvalverwerken, chemische technologie, energietransport, enz.). De specifieke specialisaties in kennis, vaardigheden of branche/beroep/proces kunnen in het persoonlijke portfolio tot uitdrukking gebracht worden.

Bijlage IIe. behorend bij Artikel 2.16

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige

Document: WSCS-HVK

Inhoudsopgave

1.

 

Inleiding

     

2.

 

Definities

     

3.

 

De werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Beschrijving schema

 

3.2

Actieve partijen

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukrisico

     

4.

 

Het certificatiereglement

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebesluit

 

4.4

Geldigheidsduur

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachten

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

     

5.

 

Het examenreglement

 

5.1

Doelstelling

 

5.2

Het examenreglement

 

5.3

Beheer centrale itembank en examenversies

     

6.

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie en uitvoering van het toezicht

 

6.3

Verslag van bevindingen

 

6.4

Klachten betreffende de certificaathouder

 

6.5

Maatregelen

     

7.

 

Het onderwerp van certificatie

     

8.

 

Entreecriteria

     

9.

 

Competentieprofiel

     

10.

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Toets (Overhoring van het portfolio)

     

11.

 

Toetsmethodiek bij hercertificatie

 

11.1

Toetstermen

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Toets (verdediging van het portfolio)

     

12

 

Het certificaat

     

13.

 

Geldigheidscondities

   

Bijlage 1:

Klachtenregeling

Bijlage 2:

Bezwaarprocedure

Bijlage 3:

Eisen te stellen aan examenpersoneel

Bijlage 4:

Eisen te stellen aan het examen

Bijlage 5:

Schema competentiegericht beoordelen

Bijlage 6:

Competentieprofiel h ogere veiligheidskundige

Bijlage 7:

Toelaten van opleidingen

Bijlage 8:

Overgangsregeling

Bijlage 9:

Format goed- en afkeurcriteria examen

Bijlage 10:

Specialisatie van dehogere veiligheidskundige (toelichtend)

1. Inleiding

In deze persoonscertificatieregeling voor Hogere Veiligheidskundigen (HVK), wordt enerzijds algemene uitgangspunten en bepalingen opgenomen en wordt beschreven binnen welke voorwaarden de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Anderzijds worden in het schema de normen vastgelegd waaraan personen dienen te voldoen om een certificaat van vakbekwaamheid te kunnen ontvangen.

Deze certificatieregeling is opgesteld door het betreffende Centraal College van Deskundigen (CCvD ARBO) van de Beheerstichting Certificatie van Deskundigen (stichting BCD). Het schema is vastgesteld door het ministerie van SZW. Pas na vaststelling van dit schema door de minister van SZW mag de certificatieregeling door de certificatie-instellingen (CKI’s) worden toegepast.

De te certificeren deskundige betreft de Hogere Veiligheidskundige. De Hogere Veiligheidskundige levert een bijdrage aan een veilige werkomgeving en de duurzame inzetbaarheid van werknemers. De deskundige is de aangewezen specialist bij uitstek op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing van de veilige werkomgeving. De deskundige adviseert onder meer op het brede terrein van veiligheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties en in het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Hogere Veiligheidskundigen’. Een Hogere Veiligheidskundige is een deskundige op het terrein van de arbeids- en organisatiekunde conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde conform artikel 2.17 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Meer informatie over het vakbekwaamheidsprofiel (competentieprofiel) van de HVK-er is terug te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Deze certificatieregeling is gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012.

2. Definities

Begrip of afkorting

Betekenis

HVK

Hogere Veiligheidskundige.

Aanvrager/kandidaat van een certificaat

De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AH

Arbeidshygiënist.

Awb

Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Stichting BCD

Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke certificatieregeling voor A&O, AH en VK.

CCvD ARBO

Het Centraal College van Deskundigen ARBO is onderdeel van en wordt gefaciliteerd door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten van de stichting BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in dit certificatieschema.

Certificatiereglement

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatieschema

Dit document dat door SZW is vastgesteld.

Certificatiesysteem

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Cesuur

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CKI

Certificatie Instelling, hieronder wordt verstaan een aangewezen certificerende instelling die bevoegd is tot het afgeven van een certificaat vakbekwaamheid binnen het genoemd

certificatieschema

Competentie

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

EG-beroepskwalificatie

Een verklaring door de CKI afgegeven betreffende het niveau van de gevolgde beroepsopleiding die buiten Nederland doch binnen de EU is gevolgd.

Eindtermen

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Nuffic

Nuffic (Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs) is een Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Risicoanalyse

Overzicht van alle mogelijke risico's die het resultaat kunnen beïnvloeden waarin voor elk risico wordt aangegeven wat het gevolg zou zijn als het risico zich voordoet, welke maatregelen getroffen kunnen worden ter beheersing en wie deze maatregelen het beste kan nemen.

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Toegelaten opleiding

Een beroepsopleiding waarvan door de stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten aflevert met het vereiste eindtermen.

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidsgebied

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveld

In voorliggend certificatieschema valt daaronder het beroepsgebied veiligheidskunde.

WDA&T

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WSCS

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-ARBO

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheid-kundigen.

Document: WDAT-ARBO.

WSCS-AH

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënisten (AH).

Document: WSCS-AH.

WSCS-AO

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids en Organisatiedeskundigen (AO).

Document: WSCS-AO.

WSCS-HVK

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige (HVK).

Document: WSCS-HVK.

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur.

3. De werkveldspecifieke kenmerken

Het verrichten van arbeid is een risicovolle activiteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van de beroepsgroep HVK.

3.1. Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema Hogere Veiligheidskundige is door de stichting BCD voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over de certificatieregeling kunnen worden ingediend bij de stichting BCD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van deze certificatieregeling zijn actief:

  • De stichting BCD waar (Centrale) Colleges van Deskundigen onderdeel van uitmaken;

  • Aangewezen door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid certificatie-instellingen;

  • Certificaathouders.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Het beroepsmatig uitvoeren van werkzaamheden kan direct leiden tot gezondheidseffecten zoals psychische en fysieke effecten waaronder ook ongevallen. De deskundige functioneert in het bedrijf als adviseur. Arbeidsomstandigheden zijn een zaak tussen werkgever en werknemers en de deskundige is daarbij een adviseur. Bij afwezigheid van de adviseur kan het niveau van de arbeidsomstandigheden meteen worden aangetast. Dat maakt dat het directe afbreukrisico hoog is. Langdurige afwezigheid van de adviseur kan het niveau van de arbeidsomstandigheden aantasten waardoor productieverlies kan ontstaan en de kans op langdurige uitval, (beroeps)ziekte, invaliditeit, instroom in de WIA en overlijden toeneemt.

4. Het certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt word en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van toezicht, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De Hogere Veiligheidskundige, dient in overeenstemming met de certificatieregeling HVK een aanvraag in voor het persoonscertificaat bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI relevante informatie over de gang van zaken betreffende het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebesluit

Het certificatiebesluit wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaat. Deze functionaris is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitsmanagementsysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor HVK (het WDA&T).

4.4. Geldigheidsduur

De geldigheidsduur voor een persoonscertificaat volgens het certificatieschema voor de certificatie van HVK is vijf jaar.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. De condities en de wijze waarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de stichting BCD en vastgelegd in het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor HVK.

4.6. Klachten

Behandelingswijze van klachten van kandidaten en certificaathouders de klachtenregeling is opgenomen in bijlage 1.

4.7. Bezwaarprocedure

De bezwaarprocedure is opgenomen in bijlage 2.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeen

komst met de stichting BCD tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de stichting ten behoeve van het Certificaatregister van de stichting, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. De stichting BCD is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

De stichting BCD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan de stichting BCD, die alvorens te antwoorden advies vraagt aan het CCvD ARBO.

5. Het examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificatieregeling HVK. De CKI beheert de examinatoren-pool. De CKI maakt gebruik van deze examinatoren voor het afnemen van examens voor HVK certificatie. De examinator legt zich toe op de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens. De eisen aan de examinatoren zijn in bijlage 3 verwoord, in bijlage 4 staan de exameneisen.

5.1. Doelstelling

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificatieschema HVK. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit een schriftelijke en/of mondelinge portfoliobeoordeling.

5.2. Het examenreglement

In het examenreglement van de CKI dienen de volgende zaken opgenomen te zijn:

  • 1. entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 2. bevestiging van deelname en oproep;

  • 3. identificatie van de deelnemers;

  • 4. toelating en afwezigheid;

  • 5. examenduur en wijze van examinering;

  • 6. De informatie die (vooraf) aan de deelnemers aan een examen wordt verstrekt zodat het die deelnemers helder is hoe het examen zal zijn ingericht

  • 7. eisen te stellen aan het examenpersoneel (zie bijlage 3);

  • 8. eisen te stellen aan het examen (zie bijlage 4);

  • 9. gedragsregels voor kandidaten tijdens het deelnemen aan het examen;

  • 10. regeling aangepast examen voor personen met een beperking;

  • 11. normen voor slagen en afwijzen;

  • 12. de wijze van het vaststellen van de examenuitslag;

  • 13. bekendmaking van de uitslag;

  • 14. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 15. inzagerecht examen aanvraag door de kandidaat;

  • 16. geldigheidsduur van het examenresultaat.

De examen-pool is een organisatorisch onderdeel van de CKI. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012.

5.3. Beheer centrale itembank en examenversies

Indien gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank, dan geschiedt het beheer van de itembank onder strikte geheimhouding door de CKI. De wijze van beheer van de itembank is schriftelijk vastgelegd en aantoonbaar geaccordeerd door het management van de CKI. In de itembank worden de theorievragen inclusief de cesuur opgeslagen welke vooraf zijn opgesteld.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te toetsen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet en blijft voldoen aan de gestelde eisen. Gezien de risicoanalyse en het geringe afbreukrisico op de korte termijn voor het bedrijf is de certificatieperiode vastgesteld op vijf jaar. Om dezelfde reden kan normaliter worden volstaan met één tussentijdse controle van alle certificaathouders.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI en, voor zover van toepassing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waaronder bepalingen ten aanzien van een meer uitgebreide controles door de CKI bij een ad random gekozen deel van de certificaathouders ter verificatie van de aangeleverde gegevens bij de tussentijdse controles.

6.2. Frequentie en uitvoering van het toezicht

Het toezicht wordt als volgt uitgevoerd:

  • In de certificatieperiode voert de CKI na (ongeveer) 2,5 jaar een tussentijdse controle uit bij alle certificaathouders. Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI en bestaat uit een beoordeling van de volgende onderwerpen:

    • de omvang van het werken in het vakgebied van minimaal gemiddeld 2 dagdelen per week (bestaande uit het overleggen van een werkgeversverklaring door de werknemer of, in geval van een zelfstandige, een accountantsverklaring, welke naar waarheid ingevuld dienen te zijn);

    • aantoonbare tweejarige deelname aan een ICT-groep (deelnamelijst);

    • de certificaathouder overlegd de bovenstaande stukken schriftelijk of gescand per mail aan de CKI.

  • Daarnaast wordt jaarlijks ad random bij 1% van de certificaathouders een (indien mogelijk) meer uitgebreide controle gehouden. Bij deze meer uitgebreide controle wordt de certificaathouder bezocht tijdens een ICT-bijeenkomst en wordt zijn portfolio beoordeeld op voortgang en inhoud (hoofdlijnen). Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI, die verantwoordelijk is voor de uitvoering.

De termijn voor het aanleveren van de benodigde documenten bestaande uit de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en de deelnamelijst, dienen binnen zes weken te worden overlegd aan de CKI.

6.3. Verslag van bevindingen

De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Het resultaat van het toezicht wordt schriftelijk aan de certificaathouder bekend gemaakt. De certificaathouder kan bezwaar aantekenen tegen maatregelen (zie paragraaf 6.5) die opgelegd kunnen worden naar aanleiding van het toezicht. De CKI behandelt het bezwaar conform haar bezwaarprocedure (bijlage 2).

6.4. Klachten betreffende de certificaathouder

Een klacht betreffende de certificaathouder wordt bij de CKI ingediend. De CKI behandelt de klacht conform haar klachtenregeling.

6.5. Maatregelen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen van dit certificatieschema heeft, kan dit leiden tot door de CKI opgelegde maatregelen. Mogelijke maatregelen zijn herstel activiteiten, opvragen van aanvullende/ontbrekende documenten, schorsen, wijzigen ten nadele van de certificaathouder of het intrekken van het certificaat.

Criteria

Ontbrekende documenten worden opgevraagd als de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en/of de deelnamelijsten ontbreken.

Schorsen van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en het voor de certificaathouder mogelijk is binnen een half jaar dit alsnog aan te tonen.

Intrekken van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en/of deelname aan de ICT-groep niet is aangetoond.

Nadere eisen stellen, schorsen of intrekken van het certificaat kan geschieden wanneer de kandidaat niet voldoet aan die gestelde eisen van het schema Hogere Veiligheidskundige of wanneer de CKI hiervoor een gegronde reden heeft. Een certificaat kan ook worden ingetrokken bij fraude, overlijden of op eigen verzoek van de certificaathouder.

Indien er sprake is van maatregel wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Bij het opleggen van een maatregel dient de CKI aan te geven binnen welke periode de maatregel moet zijn uitgevoerd. De CKI controleert daarop de uitvoering. Schorsen en intrekken dienen door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Opnieuw certificeren na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

7. Het onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD ARBO van de stichting BCD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van de Hogere Veiligheidskundige. Door het Ministerie van SZW is deze certificatieregeling vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Deze vastgestelde regeling vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp (de scope) van dit certificatieschema betreft de competenties A tot en met J in het competentieprofiel van de Hogere Veiligheidskundige, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van bijlage 6 bij dit document. Voor het aantonen van de competenties wordt een portfolio opgesteld door de aanvrager van de (her)certificatie.

8. Entreecriteria

Alvorens de CKI overgaat tot het uitvoeren van het certificatieonderzoek van het wettelijk verplichte persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige, dient de kandidaat te voldoen aan de hierna beschreven entreecriteria:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • 3) Het overleggen van een examenoproep van een toegelaten beroepsopleiding of één eerder behaald diploma;

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De aanvraag moet aan de volgende eisen voldoen:

  • De aanvraag moet zijn voorzien van een handtekening van de aanvrager.

  • De scope van de aanvraag moet duidelijk zijn.

  • De aanvraag dient te worden gericht aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 2

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een diploma van een HBO opleiding of hoger.

  • Bewijs van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau).

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 3

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een examenoproep waaruit blijkt dat de kandidaat mag deelnemen aan een examen van een toegelaten beroepsopleiding Hogere Veiligheidskundige.

Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling (bijlage 8).

In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd biedt de CKI de mogelijkheid om een onderzoek te verrichten waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. Wanneer hiervan sprake is dan wordt het diploma als gelijkwaardig gesteld aan een door de CKI toegelaten opleiding. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU dan is het aan de kandidaat om een portfolio aan te maken en het portfoliotraject te doorlopen. Na vijf jaar kan de kandidaat deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eis, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 4

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Hogere Veiligheidskundige en in ieder geval in staat is om twee van de hieronder vermelde activiteiten in brede zin te verrichten:

    • Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Veiligheidskundige risicobeoordeling;

    • Veiligheidskundige risicobeheersing;

    • Het toetsen van een RI&E.

  • De werkervaring als arbeidshygiënist mag niet langer dan 2 jaar geleden zijn opgedaan, gerekend vanaf heden 2012;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 5

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een ingevuld portfolio, hetgeen de aanvrager bij de start van de toegelaten beroepsopleiding aanmaakt;

  • Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling.

De CKI bekijkt of alle bewijsstukken zijn overlegd en stuurt hiervan een ontvangstbevestiging naar de kandidaat. Wanneer de kandidaat aan de bovenstaande entreecriteria heeft voldaan, dan wordt de aanvraag in behandeling genomen, waarna de examinator de inhoudelijke check van de bewijsstukken verricht.

NB. De opbouw van het portfolio is niet gebonden aan een opleidingsinstelling of een CKI.

9. Competentieprofiel

Omwille van de leesbaarheid van dit certificatieschema is het competentieprofiel van de Hogere Veiligheidskundige opgenomen als bijlage 6 bij dit document.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

De aanvrager heeft aan de entreecriteria van hoofdstuk 8 voldaan. Daarna volgt de vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven.

  • Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • Het overleggen van een diploma van een toegelaten beroepsopleiding;

  • Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • Het overleggen van een ingevuld portfolio;

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Hogere Veiligheidskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator gaat na of:

  • 1) Het diploma afkomstig is van een HBO opleiding of hoger, dan wel

  • 2) Het getuigschrift van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau) afkomstig is van een bureau.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen.

Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator bekijkt of:

  • 1. Het diploma daadwerkelijk van een toegelaten beroepsopleiding afkomstig is.

  • 2. In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd er door de aanvrager een onderzoek is aangevraagd en verricht door een CKI waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

  • 3. In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU de kandidaat een portfolio heeft aangemaakt en het portfoliotraject heeft doorlopen. Na vijf jaar kan de aanvrager deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen.

De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

De werkervaring van de Hogere Veiligheidskundige toont aan dat hij in staat is competenties zelfstandig in de praktijk toe te passen. Met betrekking tot de opgedane werkervaring bekijkt de examinator:

  • Uit de werkgeversverklaring of accountantsverklaring blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Hogere Veiligheidskundige en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Veiligheidskundige risicobeoordeling;

    • Veiligheidskundige risicobeheersing;

    • Toetsen van een RI&E onder begeleiding van een gecertificeerd Hogere Veiligheidskundige;

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring daadwerkelijk afkomstig is van de werkgever bij wie de kandidaat formeel in dienst is;

  • De werkervaring als arbeidshygiënist niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 5

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat uit een beschrijving van tenminste twee van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskunde;

  • 2) Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties;

  • 3) Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

  • 4) Veiligheidskundige risicobeoordeling;

  • 5) Veiligheidskundige risicobeheersing onder begeleiding van een gecertificeerd Hogere Veiligheidskundige.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld.

Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling. Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van de relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Tijdens de initiële opleiding worden de vier kerntaken uitgewerkt binnen de afstudeeropdracht, die in een ICT groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappend zijn.

Ontbrekende informatie in het portfolio wordt via de CKI bij de kandidaat opgevraagd. De ontbrekende informatie moet tijdig (ten minste twee weken voor datum examen) worden aangeleverd zodat de examinator nog voldoende tijd heeft voor een beoordeling. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De kandidaat wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

10.2. Toets (Overhoring van het portfolio)

De toets is bedoelt om de wijze waarop de Hogere Veiligheidskundige werkt aan zijn professionele ontwikkeling te toetsen. De toets wordt mondeling afgenomen door één examinator op basis van het portfolio van de kandidaat. Vooraf wordt aan de kandidaat kenbaar gemaakt wat de duur zal zijn van het examen en op welke wijze het examen zal worden afgenomen. De basis voor de toets is de door de Hogere Veiligheidskundige ingevulde kerntaak-competentie-matrix. De kerntaak-competentie-matrix koppelt kerntaken en competenties aan elkaar. De Hogere Veiligheidskundige geeft zelf aan welke competenties hij bij welke kerntaak heeft, of wil ontwikkelen. Dit geeft belangrijke informatie voor de toetsing. Het maakt inzichtelijk welke competentie in welke kerntaak kan worden getoetst. De kerntaak-competentie-matrix bestaat uit 5 kerntaken en 10 competenties:

Kerntaken

Algemene Competenties

Beroepsspecifieke Competenties

 

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

 

Klantgericht handelen

Adviesvaardigheden

Resultaatgericht functioneren

Professioneel handelen

Samenwerken, verbinden en integreren

Ondernemen

Onderzoek en analyse

Voorlichting, training en instructie

Implementatievaardigheden

Borgen en bewaken

1

Verder ontwikkelen van het vak.

                   

2

Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

                   

3

Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

                   

4

Veiligheidskundige risicobeoordeling.

                   

5

Veiligheidskundige risicobeoordeling.

                   

Met bovenstaande kerntaak-competentie-matrix stelt de Hogere Veiligheidskundige een profiel samen dat past bij zijn eigen invulling van het vak. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een profiel dat de situatie bij de initiële certificering of aan het begin van een nieuwe certificeringperiode weergeeft (de initiële matrix) en een profiel dat weergeeft op welke aspecten de deskundige zich verder wil ontwikkelen of zich heeft ontwikkeld tijdens de achterliggende certificeringperiode (de ontwikkelmatrix).

De initiële matrix wordt ingevuld bij de initiële certificering en aan het begin van een nieuwe certificeringperiode. De Hogere Veiligheidskundige geeft op elke kerntaak aan over welke competenties hij beschikt. Dat dient minimaal één algemene en één beroepsspecifieke competentie te zijn. In de ontwikkelmatrix geeft de deskundige aan welke competenties hij wil ontwikkelen. Dit kan een nieuwe competentie zijn, of een verbetering van een bestaande competentie. Gedurende de certificeringperiode van vijf jaar illustreert de deskundige zijn ontwikkeling aan de hand van 4 cases. Per casus benoemt hij ten minste 3 competenties binnen de kerntaak waar de casus betrekking op heeft. De ontwikkelmatrix bevat minimaal twaalf kruisjes waarvan er 4 gekoppeld zijn aan de ingebrachte cases. Deze ontwikkelcompetenties worden in het verslag uitgewerkt in leervragen, een verbetervoorstel en een verbeteractie. In totaal dus 4 verslagen met 4 ontwikkel punten over 5 jaar.

Tijdens de toets verdedigd de Hogere Veiligheidskundige dit portfolio. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

11. Toetsmethodiek bij hercertificatie

11.1. Toetstermen

Vijf jaar na (her)certificatie vervalt het certificaat en moet de aanvrager aantonen aan de (her)certificatie eisen te voldoen. Ook nu volgt er een vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een (her)certificatie bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring, indien de Hogere Veiligheidskundige als zelfstandige opereert: het overleggen van een ingevuld portfolio;

  • 3) Bij- en nascholing.

De CKI controleert of de bovengenoemde documenten aanwezig zijn volgens hoofdstuk 8, voor zover van toepassing.

11.2. Beoordelingsmethode

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Hogere Veiligheidskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte en geeft aan onder welke regeling de aanvraag dan wel valt. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator bekijkt of:

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Hogere Veiligheidskundige en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskunde.

    • Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

    • Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

    • Veiligheidskundige risicobeoordeling.

    • Veiligheidskundige risicobeheersing.

    • Toetsen RI&E

  • De werkervaring als Arbeidshygiënist niet langer dan 5 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat na vijf jaar uit: Een beschrijving van de volgende vijf kerntaken:

  • Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskunde.

  • Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties.

  • Adviseren over/onderzoeken van optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

  • Veiligheidskundige risicobeoordeling.

  • Veiligheidskundige risicobeheersing.

  • onder begeleiding van een gecertificeerd Hogere Veiligheidskundige.

  • Toetsen RIE.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld.

Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het Competentie Profiel Hogere Veiligheidskundige welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van de relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Minimaal vier cases kort uitgewerkt in een verslag, die in een ICT groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappen zijn.

Wanneer het portfolio compleet is en de aanvrager heeft voldaan aan de bovenstaande criteria, dan mag de Hogere Veiligheidskundige deelnemen aan de toets (overhoring van het portfolio). De Hogere Veiligheidskundige wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld.

Wanneer het portfolio niet in orde is, dan wordt de Hogere Veiligheidskundige in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de Hogere Veiligheidskundige hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De Hogere Veiligheidskundige wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

Certificaathouders tonen aan dat zij kennis van het vak bijhouden (bij- en nascholing) door bijvoorbeeld het schrijven van een artikel binnen de ICT-groep of het vervullen van een bestuursfunctie binnen het vakgebied. Hieraan wordt een nog op te stellen cesuur gekoppeld.

11.3. Toets (verdediging van het portfolio)

Er is één examinator die een mondeling examen afneemt op basis van het portfolio van de kandidaat. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

Indien het proces met één examinator niet goed functioneert worden er twee examinatoren ingezet tijdens examens.

Voor meer informatie inzake de toetsingsprocedure wordt verwezen naar het examenreglement het Competentie profiel Hogere Veiligheidskundige (HVK) paragraaf 4.2.

12. Het certificaat

De volgende gegevens worden (minimaal) op het certificaat vermeld:

  • Naam van de gecertificeerde persoon;

  • Eenduidig document/certificaatnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt (met identificeerbare versie);

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn;

  • Een verklaring van de CKI dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen zoals vastgesteld in het certificatieschema voor de Hogere Veiligheidskundige.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat (zie maatregelenbeleid).

  • De certificaathouder zal de CKI onverwijld op de hoogte stellen van wijzigingen betreffende zijn/haar functie, werkgever, woon- en werkadres;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken zolang dit geldig is;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken als bewijs van zijn/haar vakbekwaamheid binnen het aangegeven vakgebied;

  • De certificaathouder stemt in met medewerking voor het uitvoeren van tussentijds toezicht (surveillance) en met het steekproefsgewijs onderzoeken op de werkplek;

  • De certificaathouder stemt in met vermelding van zijn/haar certificatie in het openbare register van certificaathouders;

  • De certificaathouder zal een registratie bijhouden van klachten die tegen zijn vakbekwaamheid zijn ingebracht en medewerking verlenen aan onderzoek van dergelijke klachten.

Het bovenstaande moet zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst welke door de certificaathouder is ondertekend.

Bijlage 1:. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

Bijlage 2:. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener;

    • dagtekening;

    • een omschrijving van het bestreden besluit;

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel.

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

Bijlage 3:. Eisen te stellen aan het examenpersoneel (examinatoren)

Het examenpersoneel (examinatoren) heeft als doel de deskundigen te examineren bij initiële certificering en bij hercertificering. Het examenpersoneel bestaat uit alle examinatoren die voor dit doel zijn aangewezen door de stichting BCD op voordracht van de beroepsverenigingen. Het examenpersoneel kiest uit de groep een vertegenwoordiger welke aanwezig is tijdens de vergaderingen van het Centraal College van Deskundigen Arbo ter advisering. Het examenpersoneel vormt het examenbureau.

Het examenbureau is onafhankelijk van de beroepsverenigingen en opereert onder de verantwoording van de stichting BCD.

Examenpersoneel moet voldoen aan de volgende algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen:

  • Algemeen:

    • Examenpersoneel heeft minimaal hetzelfde opleidingsniveau van de te examineren opleiding van de kandidaten

    • Examenpersoneel is geïnstrueerd in het afnemen van (portfolio)examens;

  • Vakinhoudelijk;

    • Examenpersoneel heeft minimaal drie jaar aantoonbare ervaring in het betreffende werkveld;

  • Examenpersoneel volgt aantoonbaar bij- en nascholing of is gecertificeerd voor het betreffende beroepsveld. Onafhankelijkheid;

    • Examenpersoneel heeft geen (persoonlijke) belang bij de uitslag het examen5;

    • Examenpersoneel heeft aantoonbaar inzicht in het werk, de context en de branche waarin een Hogere Veiligheidskundige werkzaam is.

Examinatoren die voldoen aan de bovenstaande eisen kunnen door de CKI worden benoemd en worden ingezet voor het afnemen van examens.

De toetsing van examenpersoneel

Tweemaal per jaar is er een bijeenkomst voor examinatoren. De examinator is verplicht minimaal één bijeenkomst bij te wonen. In uitzonderlijke gevallen kan de stichting BCD hiervoor uitstel verlenen. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de stichting BCD en de daartoe aangewezen CKI. Tijdens de bijeenkomsten worden de logboeken van de examinatoren, op compleetheid getoetst en besproken waarna eventuele verbeter en ontwikkelvoorstellen worden opgesteld.

Bijlage 4:. Eisen te stellen aan het examen

4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de CKI (inclusief de examinatoren) dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • De ruimte is voldoende rustig;

  • Er zijn sanitaire voorzieningen;

  • Op verzoek is er voor een minder valide (fysiek of dyslectisch) een aangepaste plaats beschikbaar;

  • De werkverlichting dient voldoende te zijn (tussen de 200 en 800 lux);

  • De ruimte is voldoende geventileerd en verwarmd (temp. 18 tot 25 graden C);

  • De ruimte voldoet aan de wettelijke veiligheidsvoorschriften;

Te stellen eisen aan de examenmiddelen zijn:

  • Aanwezigheid audio/visuele hulpmiddelen.

Te stellen eisen aan het portfolio-examen zijn:

  • De theoretische en praktische componenten op basis van het portfolio van de kandidaat, worden getoetst door de examinator;

  • De vragen die aanbod komen worden opgesteld door de examinator;

  • Vooraf wordt door examinator de cesuur (beoordelingscriteria) vastgesteld;

  • Het examen wordt afgenomen door de examinator in een tijdsbestek van 50 minuten;

  • Beoordeling van het examen vindt plaats door de examinator. De examinator houdt een logboek bij met daarin de manier van toetsen en de vragen die gesteld worden. Ook houdt de examinator bij of de cesuur werkt;

  • Voor onderwerpen die worden getoetst dienen leerdoelen zijn opgesteld en dienen met voldoende diepgang tegen die leerdoelen te worden getoetst;

Uitgangspunt is dat een portfolio-examen bij voorkeur in de Nederlandse taal wordt afgenomen.

Bijlage 5:. Schema competentiegericht beoordelen

Bijlage 249963.png

Bijlage 6:. Competentieprofiel hogere veiligheidskunde

Inleiding

Dit competentieprofiel voor de Hogere Veiligheidskundige is opgesteld om de inhoud van het beroep Hogere Veiligheidskundige vast te leggen. Het beroep wordt omschreven in kerntaken en competenties. Op deze manier is het competentieprofiel een instrument voor het meten van het vakmanschap. Daarnaast is het profiel het uitgangspunt voor de eisen die worden gesteld aan de te certificeren beroepsbeoefenaar. Het competentieprofiel is onderdeel van het certificeringssysteem dat moet resulteren in het certificaat voor de Arbeids- en organisatiedeskundige volgens de Arbeidsomstandighedenwet.

Dit competentieprofiel is bedoeld als basis voor de certificatie van deskundigen en niet voor het vormgeven van opleidingen. Dat is een belangrijk verschil met een profiel zoals dat gebruikt wordt bij opleidingsinstituten. De beschrijving van het beroep is gebaseerd op opgedane ervaring en vakmanschap van professionals en niet op pas afgestudeerde deskundigen. Het proces dat de beroepsbeoefenaar doorloopt is richtinggevend bij deze beschrijving.

In dit document is een kerntaak-competentie-matrix opgenomen (hoofdstuk 4). Deze matrix geeft weer welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van de deelprocessen van een kerntaak. Op basis van hoofdzakelijk deze kerntaak-competentie-matrix, worden de toetsingscriteria opgesteld. Deze criteria stelt het Centraal College van Deskundigen (CCvD) vast. Mede aan de hand van de mate waarin aan deze criteria wordt voldoen, verstrekt of verlengt de certificatiecommissie en de certificerende instelling(en) al dan niet een persoonscertificaat. Daarnaast kunnen opleidingsinstellingen het competentieprofiel en de toetsingscriteria gebruiken als uitgangspunt voor het optimaal laten aansluiten van hun opleiding op het certificeringsysteem van de Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (Stichting BCD). Waar in dit document de mannelijke verwijzing wordt gehanteerd kan, waar van toepassing, ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

Indeling van het competentieprofiel

Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 beschrijft het beroep. Ook wordt de totstandkoming van dit Competentieprofiel onderbouwd en wordt verwezen naar bronmateriaal. Hoofdstuk 2 beschrijft de kerntaken die de beroepsbeoefenaar uitvoert. Hoofdstuk 3 beschrijft de algemene en beroepsspecifieke competenties. Hoofdstuk 4 maakt inzichtelijk welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van een kerntaak.

1. Algemene informatie

1.1. Beeld van de branche en het beroep

Het beroep ‘Hogere Veiligheidskundige’ is een van de vier in Nederland, bij wet erkende, kerndeskundigen op het terrein van de arbeidsomstandigheden. Samen met de bedrijfsarts, en de Arbeidshygiënist is de Hogere Veiligheidskundige algemeen adviseur op het terrein van op het brede terrein van veiligheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties. Ook adviseert hij over het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

De Hogere Veiligheidskundige zorgt voor een veilige werkomgeving dat leidt tot het voorkomen van ziekteverzuim, onveilige situaties en ongevallen en mogelijke gezondheidsschade. Hij is specialist bij uitstek op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing van de veilige werkomgeving. Daarnaast levert de Hogere Veiligheidskundige een bijdrage aan een veilige werkomgeving en de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Hogere Veiligheidskundige’. Een Hogere Veiligheidskundige is een deskundige op het terrein van risicobeoordeling en risicobeheersing van de veilige werkomgeving conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid Hogere Veiligheidskundige.

De Hogere Veiligheidskundige ontwikkelt zich voortdurend in zijn vak en vaardigheden, werkt samen, verbindt en integreert kennis van oorzaken, gevolgen en oplossingen en beoefent zijn vak op ondernemende wijze.

De Hogere Veiligheidskundige heeft de kerntaken 1 t/m 3 en beroepscompetenties A t/m J gemeen met de andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en Organisatiedeskundige, Arbeidshygiënist). De Hogere Veiligheidskundige onderscheidt zich van andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (Arbeids- en organisatiedeskundige en arbeidshygiënist) in de kerntaken 4 en 5 en in een specialisatie in het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van veilige werkomgeving.

2. Kerntaken

2.1. Inleiding

Het beroep wordt beschreven in vijf kerntaken die samen het gehele beroep omvatten. Hierbij:

  • is kerntaak 1 een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;

  • zijn kerntaken 2 en 3 specifieke taken op het gebied van arbeidsomstandigheden in het algemeen;

  • zijn kerntaken 4 en 5 specifiek voor de Hogere Veiligheidskundige.

Beroepsuitoefenaars kunnen zich daar in meerdere of mindere mate in specialiseren.

2.2. Beschrijving van de kerntaken

Kerntaak 1

Verder ontwikkelen van en in het vak Hogere Veiligheidskundige (HVK)

Proces/deeltaken

1. Nieuwe kennis vergaren, c.q. kennis bijhouden d.m.v. kennis, taak en/of branche specialisatie

2. Nieuwe theorieën ontwikkelen

3. Methoden en instrumenten ontwikkelen, toepassen en verbeteren

4. Nieuwe kennis, methoden en instrumenten verspreiden (doceren, presenteren, publiceren)

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, student, onderzoeker, pionier.

Complexiteit

Hoog, door het brede karakter van het vakgebied.

Betrokkenen

Wetenschappers en vakgenoten.

Hulpmiddelen

Wetenschappelijk onderzoek, intercollegiale toetsing, cursussen, congressen, symposia e.d.

Kwaliteit

Kwaliteit investering in en keuze van specialisaties.

Uitdragen van nieuwe ontwikkelingen.

Incidentgevoeligheid van de HVK’er binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

Resultaat

Verbetering van de kwaliteit van het vak en de uitvoering daarvan.

Keuzes en dilemma’s

• Tijd of prioriteit

• Zekerheid of innovatie

Kerntaak 2

Adviseren over (en onderzoeken van) gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van werknemers in arbeidsorganisaties

Proces/deeltaken

1. Visie, programma’s en beleid ontwikkelen

2. Onderzoeken, analyseren en op basis daarvan adviseren en programma’s toepassen

3. Verandering-/implementatietrajecten begeleiden en programma’s evalueren en herzien

4. Management, leidinggevenden, medewerkers trainen

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, procesbegeleider, trainer en adviseur.

Complexiteit

Afstemming van verschillende partijen voor de uitoefening van zijn taken.

Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de HVK-er.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers en andere deskundigen.

Hulpmiddelen

• Erkende risico beoordelingsmethoden en beheersing middelen

• Projectmanagement- en procesbeheersing middelen & technieken

• Effectieve communicatiemethoden

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Resultaat

Arbeidsorganisaties die bewust en actief beleid voeren gericht op gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers, gestoeld op adequate kennis en beheersingsmethoden.

Keuzes en dilemma’s

• Korte termijn investeringen of lange termijn opbrengsten

• Abstract of concreet

• Organisatiebeleid of individueel belang

• Kleinschalig of grootschalig

• Eigenstandig of aansluiten bij groter geheel

• Stille kracht of demonstratief

• Koploper of volger

Kerntaak 3

Adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling

Proces/deeltaken

1. Beleid op het gebied van gezond en veilig werken doorlichten, actualiseren en aanvullen.

2. Arbeidsrisico's in kaart brengen.

3. RI&E uitvoeren, beoordelen, toetsen, adviseren.

4. Preventiemedewerker coachen.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, coach en adviseur.

Complexiteit

Gemiddeld. Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, Facilitair, preventiemedewerker, OR en vakgenoten.

Hulpmiddelen

RI&E-instrumenten en vragenlijsten.

Kwaliteit

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met samenhangend arbeidsomstandighedenbeleid, en dito pakket van maatregelen om arbeidsrisico's te beheersen en een gezonde en veilige werksituatie te realiseren, c.q. te behouden.

Keuzes en dilemma’s

• Moeten of willen

• Weten of doen

Kerntaak 4 Veiligheidskundige risicobeoordeling.

Proces/deeltaken

1. Identificeren veiligheidsrisico’s .

2. Onderzoeken, analyseren en aanbevelingen doen.

3. Verbeter/verandertrajecten initiëren, uitvoeren en begeleiden.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, procesbegeleider.

Complexiteit

Afdoende achtergrond om veiligheidsrisico’s binnen de organisatie waar de Hogere Veiligheidskundige werkzaam is te kennen, herkennen en duiden.

Kunnen toepassen van risicomethoden en risicomodellen.

Afstemming met inhoudelijk deskundigen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen.

Hulpmiddelen

Document onderzoek, observaties, metingen, gesprekken.

Kwaliteit

Het juist interpreteren van de op dat moment beschikbare informatie aangaande de veiligheidsrisico’s.

Het stellen van de juiste vragen en doorvragen onder tijdsdruk is in bepalend voor de inhoudelijke kwaliteit.

Snelheid beoordeling.

Validiteit beoordelingsmethode.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) kennis en inzicht van veiligheidsrisico’s op de werkplek.

Keuzes en dilemma’s

Oppervlakkig of diepgaand beoordelen.

Wel of niet meer gespecialiseerde deskundigen aanschakelen. Veel of weinig informatie verstrekken.

Kennis van versus angst voor risico’s.

Kerntaak 5 Veiligheidskundige risicobeheersing

Proces/deeltaken

1. Beoordelen veiligheidsbeheerssystemen.

2. Selecteren passende veiligheidsbeheerssysteem.

3. Toepassen veiligheidsbeheerssysteem.

4. Effectmetingen, evalueren en verbeteren.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, procesbegeleider, onderzoeker..

Complexiteit

Interpreteren van risicobeheersing en gebruik van risicobeoordelingsmethoden en modellen.

Afdoende achtergrond om veiligheidsbeheerssystemen en veiligheidsmodellen te kennen, herkennen en duiden.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen, preventiemedewerkers.

Hulpmiddelen

Arbocatalogi, Arbo-Informatiebladen, NEN-normen. Diverse publicaties en middelen, Arbeidshygiënische strategie (bronaanpak).

Kwaliteit

Snelheid beoordeling.

Validiteit beoordelingsmethode.

Juistheid en volledigheid gegevens.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met adequate (volledige, betrouwbare en actuele) beheersing van veiligheidsrisico’s op de werkplek.

Keuzes en dilemma’s

Veiligheid- versus milieuafwegingen.

Plaats van Barrièrekeuze in arbeidshygiënische strategie (nabij bron en/of nabij ontvanger).

Veel of weinig risico-kennis (voorkomingsprincipe – risico-afweging).

Insteekniveau: Individueel – groeps- of organisatie-benadering. Materiaal, machine, methode of mensniveau.

Aangrijpingsniveau: Functie-/werkingsprincipe/toepassingswijze.

3. Competenties

3.1. Inleiding

In het beroep van Hogere Veiligheidskundige kan onderscheid gemaakt worden tussen algemene competenties – die in veel beroepen terug te vinden zijn – en beroepsspecifieke competenties. De algemene competenties zijn beschreven in paragraaf 3.1 en de beroepsspecifieke competenties zijn beschreven in paragraaf 3.2. De gebruikte aanduidingen zijn dezelfde als die in de kerntaak-competentie matrices in hoofdstuk 4.

3.2. Algemene competenties

Competentie A

Klantgericht handelen

De Hogere Veiligheidskundige kan op adequate wijze contact onderhouden met de externe of interne klant(functionarissen), zodat de werkzaamheden naar wens van de klant worden uitgevoerd.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kent het competentieprofiel.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van het krachtenveld waarin de HVK’er acteert en kent de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie.

Vaardigheden

• Is in staat organisatiesensitief te handelen en kan in de organisatie voldoende steun verwerven voor in te zetten beleid.

• Is in staat op alle niveaus binnen de organisatie te communiceren. Zowel mondeling als schriftelijk en zowel intern als met externe partijen.

• Is in staat zich voldoende te verplaatsen in de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat een projectplan op te stellen inclusief projectplanning en -begroting.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Is in staat een balans te vinden tussen de belangen van verschillende partijen.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Is vasthoudend in het monitoren van het uitgebrachte advies.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

Competentie B

Adviesvaardigheden

De Hogere Veiligheidskundige kan op adequate wijze mondeling en schriftelijk rapporteren over de werkzaamheden, zodat opdrachtgever en/of zijn collega’s doelmatig worden geïnformeerd en hierop kunnen voortbouwen.

Kennis

• Heeft kennis van interventietechnieken inclusief overtuigen en trainen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat te overtuigen, motiveren, communiceren en draagvlak te creëren en houdt daarbij rekening met de verschillende belangen en verantwoordelijkheden van verschillende partijen.

• Is in staat vanuit de eigen discipline een onafhankelijk oordeel te geven en is onpartijdig in het handelen.

• Is in staat samen te werken met andere disciplines, inclusief bedrijfsarts en veiligheidskundige.

• Is in staat complexe projecten te managen; projecten met een langere doorlooptijd waarbij meerdere partijen betrokken zijn.

• Is in staat interventietechnieken toe te passen, inclusief overtuigen en trainen.

• Is in staat HVK-vakkennis (zoals beschreven in dit competentieprofiel) toe te passen en te vertalen in een adviestraject.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich collegiaal op en heeft een open houding naar collega’s.

• Stelt zich kritisch op.

• Stelt zich realistisch op bij het schrijven en uitbrengen van het advies, bijvoorbeeld door rekening te houden met de financiële haalbaarheid van het advies.

• Is vasthoudend in het monitoren van (de implementatie van) het uitgebrachte advies.

Competentie C

Resultaatgericht functioneren

De Hogere Veiligheidskundige kan op adequate wijze met alle betrokkenen in het werkproces communiceren, zodat dit ten goede komt aan het verloop en de uitkomst van de werkzaamheden en leidt tot het gewenste resultaat.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie en gedragswetenschappen.

• Heeft basiskennis van veiligheid- en organisatiekunde (bedrijfskunde).

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat meetbare, haalbare en duidelijke doelstellingen te formuleren.

• Is in staat een projectplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat prioriteiten te stellen en deadlines te halen.

• Houdt bij het opstellen van een projectplan rekening met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat relevante partijen in een specifiek project of dossier te identificeren en daarmee samen te werken.

Attitude

• Stelt zich oplossingsgericht op met voldoende aandacht voor het beoogde resultaat.

• Is vasthoudend in het (tussentijds) evalueren van activiteiten met oog voor het beoogde resultaat.

Competentie D

Professioneel handelen

De Hogere Veiligheidskundige handelt conform de gedragscode en stelt zich continu op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied. De deskundige is in staat op hbo-plus/wetenschappelijk niveau (nieuwe) kennis toe te passen en dit om te vormen tot toepasbare modellen en instrumenten. Daarnaast kan hij relevante instrumenten, methodieken, modellen en data interpreteren en beoordelen op hbo-plus/wetenschappelijk niveau.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van het competentieprofiel HVK en de gedragscode HVK.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de vindplaatsen en informatiebronnen van informatie over het HVK-vakgebied, inclusief vaktijdschriften, wetgeving en statistieken.

Vaardigheden

• Is in staat voor zichzelf een persoonlijk opleidingsplan op te stellen en uit te voeren.

• Is in staat HVK-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat rekening te houden met de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat rekening te houden met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat proactief te handelen, inclusief het uit eigen beweging uitbrengen van een advies.

• Is in staat collegiale feedback te leveren en te ontvangen.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich integer en betrouwbaar op.

• Stelt zich nieuwsgierig op ten aanzien van het HVK-vakgebied.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle gesprekspartners.

Competentie E

Samenwerken, verbinden en integreren

De Hogere Veiligheidskundige werkt samen met andere deskundigen en betrokkenen in klantorganisaties. Hij verbindt de uitkomsten van analyse en onderzoek met de vraagstelling en met resultaten van andere relevante activiteiten en komt tot integrale advisering

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van de sector waarin de HVK’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat HVK-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat verschillende inzichten te combineren, inclusief veiligheidskundige, gezondheidskundige en arbeidshygiënische inzichten.

• Is in staat te reflecteren.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Heeft een open houding naar collega’s en andere partijen.

• Is sensitief in de samenwerking met anderen.

Competentie F

Ondernemen

De Hogere Veiligheidskundige signaleert kansen bij klanten en contactpersonen (extern of intern) en speelt hierop in. De Hogere Veiligheidskundige verwerft opdrachten en levert kwaliteit. Hij bouwt en onderhoudt relaties met relevante partijen en profileert zich als deskundig professional.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft basiskennis van marketing.

• Heeft kennis van de sector waarin de HVK’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

Vaardigheden

• Is in staat kansen bij klanten en contactpersonen te signaleren.

• Is in staat te anticiperen op ontwikkelingen.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat een relevant sociaal netwerk te creëren en te onderhouden.

Attitude

• Stelt zich initiatiefrijk op.

• Is sensitief in het contact met opdrachtgevers.

• Stelt zich innovatief op.

• Toont lef.

• Toont flair.

3.3. Beroepsspecifieke competenties

Competentie G

Onderzoek en analyse

De Hogere Veiligheidskundige kan onderzoek en analyse praktisch en zo nodig op wetenschappelijk niveau uitvoeren, beoordelen en hierover rapporteren en adviseren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante methoden en technieken voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek.

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van de sector waarin de HVK’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van verwerking en interpretatie van statistische informatie.

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante epidemiologie.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante systeemleer.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat conclusies te verbinden aan resultaten van onderzoeken en analyses.

• Inventariseren.

• Is in staat op gestructureerde wijze onderzoeken en analyses op te zetten en uit te voeren.

• Is in staat te rapporteren over resultaten van onderzoeken en analyses.

Attitude

• Analytisch.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van onderzoek en analyse.

• Is nauwkeurig.

• Creatief.

• Stelt zich resultaatgericht op.

Competentie H

Voorlichting, training en instructie

De Hogere Veiligheidskundige kan kennis en ervaring overbrengen aan alle lagen van de beroepsbevolking. Hiertoe ontwerpt hij methodieken en past deze toe.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie.

• Heeft kennis van relevante en geschikte begeleidingsmethoden/-stijlen en werkvormen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft relevante kennis van doelgroepgerichte didactische methoden en technieken.

• Heeft up-to-date kennis van het HVK-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van relevante technieken voor evaluatie en effectmeting.

Vaardigheden

• Is in staat een scholingsplan op te stellen en een scholingsprogramma te ontwikkelen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te verzorgen.

• Is in staat de juiste overdrachtsvorm en -stijl te kiezen.

• Is in staat om te gaan met groepen mensen.

• Is in staat tot het geven van feedback.

• Is in staat te communiceren met groepen mensen.

• Is in staat instructiemateriaal af te stemmen op verschillende doelgroepen.

• Is in staat procedures en werkinstructies te schrijven en te beoordelen.

• Is in staat nieuwe collega’s te begeleiden en te coachen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te evalueren.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat groepen mensen te enthousiasmeren.

Attitude

• Stelt zich zelfverzekerd en assertief op.

• Creatief.

• Overtuigingskracht/stimulerend.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Stelt zich betrokken op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Luisterend oor.

• Analytisch.

• Openstaan voor kritiek.

Competentie I

Implementatievaardigheden

De Hogere Veiligheidskundige kan adviezen implementeren, veranderingstrajecten uitvoeren, (nieuwe) modellen en methodieken invoeren en borgen in de organisatie. Ook kan hij effectiviteit van deze modellen en methodieken beoordelen.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van veranderkunde op hbo-plus niveau.

• Kennis van instrumenten.

• Heeft kennis van technieken voor effectmeting.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

Vaardigheden

• Is in staat draagvlak te creëren voor een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderingstraject of de implementatie van een advies te managen.

• Is in staat om te gaan met richtlijnen.

• Is in staat verschillende partijen te overtuigen van nut en noodzaak van het veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat management en medewerkers te beïnvloeden.

• Is in staat samen te werken met betrokken partijen bij een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderings- of implementatieplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te interveniëren tijdens een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

Attitude

• Stelt zich vasthoudend op in de implementatiefase.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Stelt zich enthousiast op.

• Stelt zich betrouwbaar op.

Competentie J

Borgen en bewaken

De Hogere Veiligheidskundige ziet toe op de uitvoering en effectiviteit van werkwijzen en maatregelen die tot doel hebben de gezondheid en de veiligheid op de werkplek te verzekeren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het HVK-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en toepassing van kritische prestatie indicatoren (kpi’s).

• Kennis van audittechnieken.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

Vaardigheden

• Is in staat werkwijzen en maatregelen te monitoren, te meten en te evalueren.

• Is in staat op gestructureerde wijze werkzaamheden en maatregelen te borgen en te bewaken.

• Is in staat een plan voor borging en bewaking op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te anticiperen op onvoorziene ontwikkelingen tijdens het borgen en bewaken.

• Is in staat te interveniëren tijdens het borgen en bewaken.

Attitude

• Analytisch.

• Is nauwkeurig.

• Stelt zich resultaatgericht op.

• Systematisch.

• Consequent.

• Autonoom.

• Procedureel.

• Zorgvuldig.

• Betrouwbaar.

• Verbeteringsgericht.

Bijlage 7:. Toelaten van opleidingen

De opleidingsinstituten kunnen toegelaten worden door een beoordeling van een daartoe door de stichting BCD aangewezen CKI. Een toegelaten opleiding voldoet aan de eisen die in het document ‘toelaten van opleidingen’ gesteld worden. Het CCvD ARBO zal de huidige documenten van Hobéon SKO en KIWA in 2012 bijstellen en verbeteren. Tot de bijgestelde documenten gepubliceerd en goedgekeurd door de stichting BCD blijven de oude documenten in gebruik. De documenten zijn te vinden op de website van de stichting BCD.

Bijlage 8:. Overgangsregeling

Per 1 april 2012 wordt er op de nieuwe manier (portfoliocyclus) gewerkt. Dit betekent voor certificatie-aanvragers die de opleiding reeds hebben afgerond dat zij nog initieel gecertificeerd kunnen worden op de ‘oude’ manier en daarna de portfoliocyclus voor hercertificatie ingaan.

Certificaathouders die hun hercertificatie doen worden op de ‘oude’ manier gehercertificeerd tot het jaar 2016 en gaan dan ook de portfoliocyclus in. Certificaathouders waarvan het certificaat nog geldig is, kunnen ervoor kiezen hun cyclus af te maken en worden dan nog op de ‘oude’ manier gehercertificeerd. Ze kunnen ook vervroegd de portfoliocyclus ingaan. Dat wil zeggen dat zij voor de reeds verlopen certificatietermijn de ‘oude’ hercertificatie-eisen aantonen, waarna zij de portfoliocyclus van 5 jaar ingaan. Zij krijgen korting op hun aanvraag hercertificatie gerelateerd aan de nog niet verlopen certificatietermijn.

Bijlage 9:. Format Goed- en afkeurcriteria examen

verslag assessment

Naam examinandus:

Certificatieschema:

Datum examen:

Plaats examen:

Naam examinator:

 

Vraag 1

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

 

Vraag 2

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

Eindbeoordeling:

(minimaal <invoegen> van de vragen goed beantwoord)

Bijlage 10:. Specialisatie van de hogere veiligheidskundige(toelichtend)

Inleiding

De kerndeskundige is een vak dat onder de Hogere Veiligheidskundige valt, hij kan zijn vak op verschillende manieren invullen. Bij iedere certificatieaanvraag en hercertificering dienen de competenties op basis van het niveau zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m 4 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige te worden aangetoond. Daarnaast zijn er diverse specialisaties mogelijk zoals kennisspecialisatie, taakspecialisatie en branchespecialisatie. De hierna genoemde specialisaties zijn geen verplicht onderdeel van de regeling Hogere Veiligheidskundige. De kerndeskundige is vrij om zich te specialiseren in deze diverse specialisaties. De basis van het vak is beschreven in de vijf kerntaken in hoofdstuk 2 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige. Dit deel gaat in op de specialisaties van de kerndeskundige.

T-profielen

Het vak van de kerndeskundige is een kunde, ofwel een toepassing van wetenschap en wetenschappelijke beargumentering. In het geval van de Hogere Veiligheidskundige is het een samengesteld vak uit verschillende wetenschappelijke gebieden. De Hogere Veiligheidskundige heeft als kenmerk dat hij na een gevolgde hbo- of wo-opleiding, een kopopleiding heeft doorlopen en afgerond. De kopopleiding moet voldoen aan de stand der wetenschap. Dit wil zeggen dat de student in ieder geval in de praktijk van het vak werkzaam is. Met het volgen van de kopopleiding wordt door het curriculum bepaald wat de basiscompetenties van de kerndeskundige zijn. Dit is het horizontale deel van het zogenaamde T-profiel.

De Hogere Veiligheidskundige is van oorsprong vaak een techneut of natuurwetenschapper. Minimaal een HBO opleiding techniek of natuurwetenschappen, of gelijkwaardig werk en denkniveau zijn ingangscriteria voor de opleiding. De kopopleiding geeft zowel basis als gevorderde kennis, vaardigheden en werkt aan een gevorderde attitude. Dit wordt tijdens de opleiding weergegeven in een portfolio en aan het einde van de opleiding geëxamineerd. Het examen is competentiegericht. Dit wil zeggen dat het portfolio beoordeeld en getoetst wordt op essentiële kennis en vaardigheden zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m 4 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundigen.

Na het volgen van de kopopleiding specialiseert de kerndeskundige zich in de praktijk. Een kerndeskundige kan zich specialiseren in één of meerdere richtingen. De specialisatie vormt de poot van de T (specialist of super specialist) of de poten van de Pi of M (meerdere specialisaties) zoals onderstaand afgebeeld. Hoe langer de poot, hoe gespecialiseerder de kerndeskundige.

Bijlage 249964.png

De initiële of eerste certificering is vooral gericht op de generalist als beginner. Hier worden de basisvaardigheden getoetst. De opleidingen hebben hier een passende methodiek voor. De inhoud volgt de eisen die in de arbeidsomstandighedenwetgeving zijn vastgelegd en die zijn uitgewerkt in het competentieprofiel.

De hercertificatie moet meer tegemoet komen aan de profilering van de kerndeskundige. De specialisaties moeten hierin uitgelicht worden. In het competentieprofiel worden vijf kerntaken benoemd die in ieder geval uitgevoerd moeten worden. Hierin kan met verschillende competenties gewerkt worden.

Specialisatie van de Hogere Veiligheidskundige

De Hogere Veiligheidskundige houdt zich vooral bezig met het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van een veilige werkomgeving.

De Hogere Veiligheidskundige is in staat om bij organisaties een veilige werkomgeving te maken en/of te behouden. In het competentieprofiel zijn de vijf kerntaken benoemd die de Hogere Veiligheidskundige uitvoert. Binnen elke kerntaak beschikt de Hogere Veiligheidskundige over verschillende competenties; minimaal een algemene en een beroepsspecifieke competentie per kerntaak. De kruisjes in de kerntaak-competentie-matrix (zie deel 4 van het Competentieprofiel Hogere Veiligheidskundige ), vormen de eerste fase en mogelijkheid van persoonlijke specialisatie van de Hogere Veiligheidskundige. Hierin kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen dat de Hogere Veiligheidskundige vooral adviserend of juist meer onderzoekend bezig is.

Kennisspecialisatie

Bovendien kan de Hogere Veiligheidskundige zich verder specialiseren in een of meerdere van de navolgende kennisgebieden of -aspecten:

Kennisgebieden

Aspecten

Wetgeving

Arbeidsomstandighedenwet Milieuwetgeving Aanverwante wetgeving

Beleid

Arbeidsomstandighedenbeleid Veiligheidsbeleid Inzetbaarheidsbeleid Integrale veiligheid

Sociaal beleid

Arbomanagement

Arbozorgsystemen Veiligheidsbeheerssystemen Arbocatalogus Risico-analyse

ARIE

Veiligheidsthema’s

Verkeersveiligheid

Cosumentenveiligheid Voedselveiligheid

Patientenveiligheid

Transportveiligheid

Procesveiligheid

Explosieveiligheid en ATEX Biologische veiligheid

Stralingsveiligheid

Elektrische veiligheid Machineveiligheid Sociale veiligheid Bedrijfshulpverlening

Veiligheidsstudies

Gevaaridentificatie

Analysetechnieken menselijk falen QRA,

effect – en schade modellering

Ongevalsanalyse

Aanschaf arbeidsmiddelen

Ontwerp en onderhoud

Wetenschappelijke beargumentering

Adviseren

Taakspecialisatie

Binnen de kennisgebieden van het HVK vak kan de Hogere Veiligheidskundige zich ook specialiseren in bepaalde taakgebieden.

  • Wetenschappelijk onderzoek

  • Wetenschappelijke beargumentering

  • Beleidsanalyse en -advies

  • Onderwijs

  • Opleiding en Training

  • Projectmanagement.

Deze taakspecialisatie hangt samen met een nadere specialisatie in bepaalde vaardigheden binnen het vakgebied van de Hogere Veiligheidskundige.

Branchespecialisatie

Tenslotte kan de hogere veiligheidskundige zich bijzonder bekwamen in bepaalde branches of sectoren, zoals onderwijs, zorg, overheid, industrie, bouw chemie e.d.

De specifieke specialisatie in kennis, taak en/of branche kan de kerndeskundige in zijn persoonlijke portfolio tot uitdrukking brengen.

Bijlage IIf. behorend bij Artikel 2.17

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids- en Organisatiedeskundige

Document: WSCS-AO

Inhoudsopgave

1.

 

Inleiding

     

2.

 

Definities

     

3.

 

De werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Beschrijving schema

 

3.2

Actieve partijen

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukrisico Risicoanalyse

     

4.

 

Het certificatiereglement

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebesluit

 

4.4

Geldigheidsduur

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachten

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

     

5.

 

Het examenreglement

 

5.1

Doelstelling

 

5.2

Het examenreglement

 

5.3

Beheer centrale itembank en examenversies

     

6.

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie en uitvoering van het toezicht

 

6.3

Verslag van bevindingen

 

6.4

Klachten betreffende de certificaathouder

 

6.5

Maatregelen

     

7.

 

Het onderwerp van certificatie

     

8.

 

Entreecriteria

     

9.

 

Competentieprofiel

     

10.

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Toets (verdediging van het portfolio)

     

11.

 

Toetsmethodiek bij hercertificatie

 

11.1

Toetstermen

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Toets (verdediging van het portfolio)

     

12.

 

Het certificaat

     

13.

 

Geldigheidscondities

     

Bijlage 1:

Klachtenregeling

Bijlage 2:

Bezwaarprocedure

Bijlage 3:

Eisen te stellen aan examenpersoneel

Bijlage 4:

Eisen te stellen aan het examen

Bijlage 5:

Schema competentiegericht beoordelen

Bijlage 6:

Competentieprofiel a&o

Bijlage 7:

Toelaten van opleidingen

Bijlage 8:

Overgangsregeling

Bijlage 9:

Format goed- en afkeurcriteria examen

Bijlage 10:

Specialisatie van de a&o (toelichtend)

1. Inleiding

In dit persoonscertificatieschema voor Arbeids- en Organisatiedeskundigen (A&O) wordt enerzijds algemene uitgangspunten en bepalingen opgenomen en wordt beschreven binnen welke voorwaarden de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Anderzijds worden in het schema de normen vastgelegd waaraan personen dienen te voldoen om een certificaat van vakbekwaamheid te kunnen ontvangen.

Deze certificatieregeling is opgesteld door het betreffende Centraal College van Deskundigen (CCvD ARBO) van de Beheerstichting Certificatie van Deskundigen (Stichting BCD). Het schema is door het ministerie van SZW vastgesteld. Pas na vaststelling van deze regeling door de minister van SZW mag de certificatieregeling door de certificatie-instellingen (CKI’s) worden toegepast.

De te certificeren deskundige betreft de Arbeids- en Organisatiedeskundige. De Arbeids- en Organisatiedeskundige houdt zich bezig met mensen in een arbeidsorganisatie (of organisatie waar arbeid plaatsvindt). De deskundige is de aangewezen specialist op het gebied van Psycho Sociale Arbeidsbelasting en de kwaliteit van de arbeid en organisatie. De deskundige adviseert onder meer over werkdruk, stres, gezondheidsmanagement, ongewenst gedrag en functioneringsproblematiek. De deskundige heeft een veranderkundig perspectief.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Arbeids- en Organisatiedeskundigen’. Een Arbeids- en Organisatiedeskundige is een deskundige op het terrein van de arbeids- en organisatiekunde conform artikel 2.7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit en hij is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde conform artikel 2.17 van de Arbeidsomstandighedenregeling. Meer informatie over het vakbekwaamheidsprofiel (competentieprofiel) van de A&O-er is terug te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Deze certificatieregeling is gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012.

2. Definities

Begrip of afkorting

Betekenis

A&O

Arbeids- en Organisatiedeskundige.

Aanvrager/kandidaat van een certificaat

De persoon die bij de Certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

AH

Arbeidshygiënist.

Awb

Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde DA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Stichting BCD

Beheerstichting Certificatie van Deskundigen. De stichting BCD beheert de wettelijke certificatieregeling voor A&O, AH en VK.

CCvD ARBO

Het Centraal College van Deskundigen ARBO is onderdeel van en wordt gefaciliteerd door de stichting BCD, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van de documenten van de stichting BCD op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet (persoonscertificaat). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

Persoon die in het bezit is van een geldig (wettelijk verplicht) certificaat.

Certificatieproces

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in dit certificatieschema.

Certificatiereglement

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatieschema

Dit document dat door SZW is vastgesteld.

Certificatiesysteem

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Cesuur

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CKI

Certificatie Instelling, hieronder wordt verstaan een aangewezen certificerende instelling die bevoegd is tot het afgeven van een certificaat vakbekwaamheid binnen het genoemd

certificatieschema

Competentie

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

EG-beroepskwalificatie

Een verklaring door de CKI afgegeven betreffende het niveau van de gevolgde beroepsopleiding die buiten Nederland doch binnen de EU is gevolgd.

Eindtermen

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

Criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Nuffic

Nuffic (Stichting Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs) is een Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Risicoanalyse

Overzicht van alle mogelijke risico's die het resultaat kunnen beïnvloeden waarin voor elk risico wordt aangegeven wat het gevolg zou zijn als het risico zich voordoet, welke maatregelen getroffen kunnen worden ter beheersing en wie deze maatregelen het beste kan nemen.

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Toegelaten opleiding

Een beroepsopleiding waarvan door de stichting BCD is vastgesteld dat deze kandidaten aflevert met het vereiste eindtermen.

Toezicht

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De Kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidsgebied

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werkveld

In voorliggend certificatieschema valt daaronder het beroepsgebied arbeids- en organisatiekunde.

WDA&T

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WSCS

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-ARBO

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van arbeids- en organisatiedeskundigen, arbeidshygiënisten en veiligheidskundigen.

Document: WDAT-ARBO.

WSCS-AH

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeidshygiënisten (AH).

Document: WSCS-AH.

WSCS-AO

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Arbeids en Organisatiedeskundigen (AO).

Document: WSCS-AO.

WSCS-HVK

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Hogere Veiligheidskundige (HVK).

Document: WSCS-HVK.

WOB

Wet Openbaarheid van Bestuur.

3. De werkveldspecifieke kenmerken

Het verrichten van arbeid is een risicovolle activiteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van de beroepsgroep A&O.

3.1. Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema Arbeids en Organisatiedeskundige is door de stichting BCD voorgesteld en door het ministerie van SZW – inclusief eventuele aanpassingen – vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over de certificatieregeling kunnen worden ingediend bij de stichting BCD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van deze certificatieregeling zijn actief:

  • De stichting BCD, waarvan (Centrale) Colleges van Deskundigen onderdeel uitmaken.

  • Door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen certificatie-instellingen.

  • Certificaathouders.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Risicoanalyse

Risico’s in het werkveld zijn een te hoge psychische en fysieke belasting met als gevolg gezondheidsschade. Verkeerde psychische belasting met als gevolg schade aan de productie of productiemiddelen of productieverlies. Verkeerde organisatie van het werk, met als gevolg veiligheidsrisico’s of schade aan productie(middelen) of verlies van productie. Ongewenst gedrag met als gevolg pycnische overbelasting, sociale uitsluiting en productieschade etc. Risico’s voor het bedrijf zijn het risico van verkeerd advies door de A&O deskundige ofwel schadeaansprakelijkheid.

Afbreukrisico

Afbreuk risico’s voor de adviseur zijn, dat je als adviseur moet kiezen tussen de kwaliteit van het advies en de implementatiekans hiervan binnen de organisatie van de werkgever. Een niet prettig of wenselijk advies daar waar de opdrachtgever zelf onderdeel van het probleem is, maar ook de privacy gegevens die anoniem zijn blijven bij de opdrachtgever.

4. Het certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedure van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt word en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van toezicht, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De arbeid & organisatiedeskundige, dient in overeenstemming met de certificatieregeling A&O een aanvraag in voor het persoonscertificaat bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI relevante informatie over de gang van zaken betreffende het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebesluit

Het certificatiebesluit wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaat. Deze functionaris is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitsmanagementsysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor A&O (het WDA&T).

4.4. Geldigheidsduur

De geldigheidsduur voor een persoonscertificaat volgens het certificatieschema voor de certificatie van A&O is vijf jaar.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. De condities en de wijze waarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de stichting BCD en vastgelegd in het Document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie-instellingen voor A&O.

4.6. Klachten

Behandelingswijze van klachten van kandidaten en certificaathouders. De klachtenregeling is opgenomen in bijlage 1.

4.7. Bezwaarprocedure

De bezwaarprocedure is opgenomen in bijlage 2.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met de stichting BCD tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de stichting ten behoeve van het Certificaatregister van de stichting, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. De stichting BCD is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

De stichting BCD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan de stichting BCD, die alvorens te antwoorden advies vraagt aan het CCvD ARBO.

5. Het examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificatieregeling A&O. De CKI beheert de examinatorenpool. De CKI maakt gebruik van deze examinatoren voor het afnemen van examens voor A&O certificatie. De examinator legt zich toe op de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens. De eisen aan de examinatoren zijn in bijlage 3 verwoord, in bijlage 4 staan de exameneisen.

5.1. Doelstelling

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van de persoonscertificatieschema A&O. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit een schriftelijke en/of mondelinge portfoliobeoordeling.

5.2. Het examenreglement

In het examenreglement van de CKI dienen de volgende zaken opgenomen te zijn:

  • 1) entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 2) bevestiging van deelname en oproep;

  • 3) identificatie van de deelnemers;

  • 4) toelating en afwezigheid;

  • 5) examenduur en wijze van examinering;

  • 6) De informatie die (vooraf) aan de deelnemers aan een examen wordt verstrekt zodat het die deelnemers helder is hoe het examen zal zijn ingericht

  • 7) eisen te stellen aan het examenpersoneel (zie bijlage 3);

  • 8) eisen te stellen aan het examen (zie bijlage 4);

  • 9) gedragsregels voor kandidaten tijdens het deelnemen aan het examen;

  • 10) regeling aangepast examen voor personen met een beperking;

  • 11) normen voor slagen en afwijzen;

  • 12) de wijze van het vaststellen van de examenuitslag;

  • 13) bekendmaking van de uitslag;

  • 14) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 15) inzagerecht examen aanvraag door de kandidaat;

  • 16) geldigheidsduur van het examenresultaat.

De examen-pool is een organisatorisch onderdeel van de CKI. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012.

5.3. Beheer centrale itembank en examenversies

Indien gebruik wordt gemaakt van een centrale itembank, dan geschiedt het beheer van de itembank onder strikte geheimhouding door de CKI. De wijze van beheer van de itembank is schriftelijk vastgelegd en aantoonbaar geaccordeerd door het management van de CKI. In de itembank worden de theorievragen inclusief de cesuur opgeslagen welke vooraf zijn opgesteld.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te toetsen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet en blijft voldoen aan de gestelde eisen. Gezien de risicoanalyse en het geringe afbreukrisico op de korte termijn voor het bedrijf is de certificatieperiode vastgesteld op vijf jaar. Om dezelfde reden kan normaliter worden volstaan met één tussentijdse controle van alle certificaathouders.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI en, voor zover van toepassing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waaronder bepalingen ten aanzien van een meer uitgebreide controles door de CKI bij een ad random gekozen deel van de certificaathouders ter verificatie van de aangeleverde gegevens bij de tussentijdse controles.

6.2. Frequentie en uitvoering van het toezicht

Het toezicht wordt als volgt uitgevoerd:

  • In de certificatieperiode voert de CKI na (ongeveer) 2,5 jaar een tussentijdse controle uit bij alle certificaathouders. Deze controle wordt uitgevoerd door de CKI en bestaat uit een beoordeling van de volgende onderwerpen:

    • de omvang van het werken in het vakgebied van minimaal gemiddeld 2 dagdelen per week (bestaande uit het overleggen van een werkgeversverklaring door de werknemer of, in geval van een zelfstandige, een accountantsverklaring, welke naar waarheid ingevuld dienen te zijn);

    • aantoonbare tweejarige deelname aan een ICT groep (deelnamelijst);

    • de certificaathouder overlegd de bovenstaande stukken schriftelijk aan de CKI of gescand per mail.

  • Daarnaast wordt jaarlijks ad random bij tenminste 1% van de certificaathouders een (indien mogelijk) meer uitgebreide controle gehouden. Bij deze meer uitgebreide controle wordt de certificaathouder bezocht tijdens een ICT bijeenkomst en wordt zijn portfolio beoordeeld op voortgang en inhoud (hoofdlijnen). Deze controle wordt uitgevoerd door, de CKI die verantwoordelijk is voor de uitvoering.

De termijn voor het aanleveren van de benodigde documenten bestaande uit de werkgeversverklaring (of accountantsverklaring) en de deelnamelijst, dienen binnen zes weken te worden overlegd aan de CKI.

6.3. Verslag van bevindingen

De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Het resultaat van het toezicht wordt schriftelijk aan de certificaathouder bekend gemaakt. De certificaathouder kan bezwaar aantekenen tegen maatregelen (zie paragraaf 6.5) die opgelegd kunnen worden naar aanleiding van het toezicht. De CKI behandelt het bezwaar conform haar bezwaarprocedure (bijlage 2).

6.4. Klachten betreffende de certificaathouder

Een klacht betreffende de certificaathouder wordt bij de CKI ingediend. De CKI behandelt de klacht conform haar klachtenregeling (bijlage 1).

6.5. Maatregelen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen van dit certificatieschema heeft, kan dit leiden tot door de CKI opgelegde maatregelen. Mogelijke maatregelen zijn herstel activiteiten, opvragen van aanvullende/ontbrekende documenten, schorsen, wijzigen ten nadele van de certificaathouder of het intrekken van het certificaat.

Criteria

Ontbrekende documenten worden opgevraagd als de werkgeversverklaring of accountantsverklaring en/of de deelnamelijsten ontbreken.

Schorsen van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en het voor de certificaathouder mogelijk is binnen een half jaar dit alsnog aan te tonen.

Intrekken van het certificaat vindt in ieder geval plaats indien de werkervaring aantoonbaar minder is als twee dagdelen gemiddeld per week en/of deelname aan de ICT-groep niet is aangetoond.

Nadere eisen stellen, schorsen of intrekken van het certificaat kan geschieden wanneer de kandidaat niet voldoet aan die gestelde eisen van het schema Arbeids- en Organisatiedeskundige of wanneer de CKI hiervoor een gegronde reden heeft. Een certificaat kan ook worden ingetrokken bij fraude, overlijden of op eigen verzoek van de certificaathouder.

Indien er sprake is van maatregel wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Bij het opleggen van een maatregel dient de CKI aan te geven binnen welke periode de maatregel moet zijn uitgevoerd. De CKI controleert daarop de uitvoering. Schorsen en intrekken dienen door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Opnieuw certificeren na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

7. Het onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD ARBO van de stichting BCD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van de arbeids & organisatiekundige. Door het Ministerie van SZW is deze certificatieregeling vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Deze vastgestelde regeling vervangt daarmee eerdere versies.

Het onderwerp (de scope) van dit certificatieschema betreft de competenties A tot en met J in het competentieprofiel van de Arbeids & Organisatiedeskundige, zoals beschreven in hoofdstuk 3 van bijlage 6 bij dit document. Voor het aantonen van de competenties wordt een portfolio opgesteld door de aanvrager van de (her)certificatie.

8. Entreecriteria

Alvorens de CKI overgaat tot het uitvoeren van het certificatieonderzoek van het wettelijk verplichte persoonscertificaat Arbeids & Organisatiedeskundige, dient de kandidaat te voldoen aan de hierna beschreven entreecriteria:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI.

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding.

  • 3) Het overleggen van een examenoproep van een toegelaten beroepsopleiding of één eerder behaald diploma.

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert.

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De aanvraag moet aan de volgende eisen voldoen:

  • De aanvraag moet zijn voorzien van een handtekening van de aanvrager.

  • De scope van de aanvraag moet duidelijk zijn.

  • De aanvraag dient te worden gericht aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 2

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een diploma van een HBO opleiding of hoger.

  • Bewijs van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau).

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 3

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen: een examenoproep waaruit blijkt dat de kandidaat deelneemt aan het examen van een toegelaten beroepsopleiding Arbeids & Organisatiedeskundige.

Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling (bijlage 8).

In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd biedt de CKI de mogelijkheid om een onderzoek te verrichten waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. Wanneer hiervan sprake is dan wordt het diploma als gelijkwaardig gesteld aan een door de CKI toegelaten opleiding. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU dan is het aan de kandidaat om een portfolio aan te maken en het portfoliotraject te doorlopen. Na vijf jaar kan de kandidaat deelnemen aan de portfolio beoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eis, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 4

De aanvrager kan hiervoor één van de volgende documenten aanleveren:

  • Een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeids & Organisatiedeskundige en in ieder geval in staat is om twee van de hieronder vermelde activiteiten in brede zin te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties.

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

    • Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid.

    • Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.

    • Het toetsen van een RI&E.

  • De werkervaring als Arbeidshygiënist niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

De CKI controleert of de aanvraag voldoet aan de bovenstaande eisen, wanneer dit niet het geval is wordt er met de aanvrager contact opgenomen.

Ad. 5

De aanvrager dient hiervoor het volgende document te overhandigen:

  • Een ingevuld portfolio, hetgeen de aanvrager bij de start van de toegelaten beroepsopleiding aanmaakt.

  • Kandidaten die al in het bezit zijn van een diploma beroepsopleiding kunnen gebruik maken van de overgangsregeling (bijlage 8).

De CKI bekijkt of alle bewijsstukken zijn overlegd en stuurt hiervan een ontvangstbevestiging naar de kandidaat. Wanneer de kandidaat aan de bovenstaande entreecriteria heeft voldaan, dan wordt de aanvraag in behandeling genomen, zie hoofdstuk 10, waarna de examinator de inhoudelijke check van de bewijsstukken verricht.

NB. De opbouw van het portfolio is niet gebonden aan een opleidingsinstelling of een CKI.

9. Competentieprofiel

Omwille van de leesbaarheid van dit certificatieschema is het competentieprofiel van de Arbeids- en Organisatiedeskundige opgenomen als bijlage 6 bij dit document.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

De aanvrager heeft aan de entreecriteria van hoofdstuk 8 voldaan. Daarna volgt de vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven:

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een persoonscertificaat bij een CKI;

  • 2) Het overleggen van een diploma vooropleiding;

  • 3) Het overleggen van een diploma van een toegelaten beroepsopleiding;

  • 4) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert;

  • 5) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Arbeids en Organisatiedeskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator gaat na of:

  • 1. Het diploma afkomstig is van een HBO opleiding of hoger, dan wel

  • 2. Het getuigschrift van een onderzoek naar het werk- en denkniveau van de aanvrager waaruit HBO werk- en denkniveau blijkt (bijvoorbeeld opgesteld door een HRM-bureau) afkomstig is van een bureau.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator bekijkt of:

  • 1) Het diploma daadwerkelijk van een toegelaten beroepsopleiding afkomstig is.

  • 2) In het geval de kandidaat een niet toegelaten beroeps opleiding heeft gevolgd er door de aanvrager een onderzoek is aangevraagd en verricht door een CKI waaruit al dan niet de gelijkwaardigheid van de beroepsopleiding blijkt. De kosten van dit onderzoek zijn voor rekening van de kandidaat.

  • 3) In het geval de aanvrager een beroepsopleiding buiten Nederland maar binnen de EU heeft gevolgd, er aanvullend een EG-beroepskwalificatie van de gevolgde beroepsopleiding is gevraagd.

  • 4) In het geval de kandidaat beschikt over een diploma van een beroepsopleiding buiten de EU de kandidaat een portfolio heeft aangemaakt en het portfoliotraject heeft doorlopen (hoofdstuk 10). Na vijf jaar kan de aanvrager deelnemen aan de portfoliobeoordeling, zoals bij hercertificatie het geval is. Bij een positief oordeel kan dan tot initiële certificering door de CKI worden overgegaan.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de aanvrager hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

De werkervaring van de Arbeids- en Organisatiekundige toont aan dat hij in staat is competenties zelfstandig in de praktijk toe te passen. Met betrekking tot de opgedane werkervaring bekijkt de examinator:

  • De werkgeversverklaring of accountantsverklaring waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeids & Organisatiedeskundige en in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid;

    • Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting;

    • Het toetsen van een RI&E onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeids & Organisatiedeskundige.

  • De werkervaring als Arbeids en Organisatiekundige niet langer dan 2 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de kandidaat (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 5

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat uit een beschrijving van tenminste twee van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeids en Organisatiedeskundige.

  • 2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties.

  • 3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

  • 4) Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid.

  • 5) Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.

    onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeids & Organisatiedeskundige.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld. Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het Competentieprofiel Arbeids- en Organisatiedeskundigen welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van de relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Tijdens de initiële opleiding worden de vier kerntaken uitgewerkt binnen de afstudeeropdracht, die in een ICT-groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappend zijn.

Ontbrekende informatie in het portfolio wordt via de CKI bij de kandidaat opgevraagd. De ontbrekende informatie moet tijdig (ten minste twee weken voor datum examen) worden aangeleverd zodat de examinator nog voldoende tijd heeft voor een beoordeling. Indien de kandidaat hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De kandidaat wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De aanvrager heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

10.2. Toets (verdediging van het portfolio)

De toets is bedoelt om de wijze waarop de Arbeids- en Organisatiedeskundige werkt aan zijn professionele ontwikkeling te toetsen. De toets wordt mondeling afgenomen door één examinator op basis van het portfolio van de kandidaat. Vooraf wordt aan de kandidaat kenbaar gemaakt wat de duur zal zijn van het examen en op welke wijze het examen zal worden afgenomen. De basis voor de toets is de door de Arbeids- en Organisatiedeskundige ingevulde kerntaak-competentie-matrix. De kerntaak-competentie-matrix koppelt kerntaken en competenties aan elkaar. De Arbeids- en Organisatiedeskundige geeft zelf aan welke competenties hij bij welke kerntaak heeft, of wil ontwikkelen. Dit geeft belangrijke informatie voor de toetsing. Het maakt inzichtelijk welke competentie in welke kerntaak kan worden getoetst. De kerntaak-competentie-matrix bestaat uit 5 kerntaken en 10 competenties:

 

Kerntaken

Algemene competenties

Beroepsspecifieke competenties

A

B

C

D

E

F

G

H

I

J

   

Klantgericht handelen

Adviesvaardigheden

Resultaatgericht functioneren

Professioneel handelen

Samenwerken, verbinden en integreren

Ondernemen

Onderzoek en analyse

Voorlichting, training en instructie

Implementatievaardigheden

Borgen en bewaken

1.

Verder ontwikkelen van en in het vak

                   

2.

Adviseren over/onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties

                   

3.

Adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg

                   

4.

Adviseren over de kwaliteit van de arbeid

                   

5.

Adviseren over psychosociale arbeidsbelasting (PSA)

                   

Met bovenstaande kerntaak-competentie-matrix stelt de Arbeids- en Organisatiedeskundige een profiel samen dat past bij zijn eigen invulling van het vak. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een profiel dat de situatie bij de initiële certificering of aan het begin van een nieuwe certificeringperiode weergeeft (de initiële matrix) en een profiel dat weergeeft op welke aspecten de deskundige zich verder wil ontwikkelen of zich heeft ontwikkeld tijdens de achterliggende certificeringperiode (de ontwikkelmatrix).

De initiële matrix wordt ingevuld bij de initiële certificering en aan het begin van een nieuwe certificeringperiode. De deskundige geeft op elke kerntaak aan over welke competenties hij beschikt. Dat dient minimaal één algemene en één beroepsspecifieke competentie te zijn. In de ontwikkelmatrix geeft de deskundige aan welke competenties hij wil ontwikkelen. Dit kan een nieuwe competentie zijn, of een verbetering van een bestaande competentie. Gedurende de certificeringperiode van vijf jaar illustreert de deskundige zijn ontwikkeling aan de hand van 4 cases. Per casus benoemt hij ten minste 3 competenties binnen de kerntaak waar de casus betrekking op heeft. De ontwikkelmatrix bevat minimaal twaalf kruisjes waarvan er 4 gekoppeld zijn aan de ingebrachte cases. Deze ontwikkelcompetenties worden in het verslag uitgewerkt in leervragen, een verbetervoorstel en een verbeteractie. In totaal dus 4 verslagen met 4 ontwikkel punten over 5 jaar.

Tijdens de toets verdedigd de Arbeids- en Organisatiekundige dit portfolio. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

11. Toetsmethodiek bij hercertificatie

11.1. Toetstermen

Vijf jaar na (her)certificatie vervalt het certificaat en moet de aanvrager aantonen aan de (her)certificatie eisen te voldoen. Ook nu volgt er een vakinhoudelijke toets welke wordt verricht door de examinator en onderstaand is beschreven.

  • 1) Het indienen van een aanvraag voor een (her)certificatie bij een CKI.

  • 2) Het overleggen van een werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de Arbeids en Organisatiedeskundige als zelfstandige opereert.

  • 3) Het overleggen van een ingevuld portfolio.

  • 4) Bij- en nascholing.

De CKI controleert of de bovengenoemde documenten aanwezig zijn volgens hoofdstuk 8, voor zover van toepassing.

11.2. Beoordelingsmethode

Ad. 1

De examinator bekijkt of de scope van de aanvraag valt onder de regeling van de Arbeids en Organisatiedeskundige. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt de aanvraag niet verder in behandeling genomen. De examinator stelt de CKI hiervan op de hoogte en geeft aan onder welke regeling de aanvraag dan wel valt. De CKI stelt de aanvrager hiervan schriftelijk op de hoogte ook voor wat betreft de verdere afhandeling van de aanvraag.

Ad. 2

De examinator bekijkt of:

  • De werkgeversverklaring of een accountantsverklaring indien de kandidaat als zelfstandige opereert waaruit blijkt dat de kandidaat beschikt over werkervaring als Arbeids & Organisatiedeskundige en in ieder geval in staat is om de volgende werkzaamheden te verrichten:

    • Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties;

    • Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling;

    • Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid;

    • Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.

    • onder begeleiding van een gecertificeerd Arbeids & Organisatiedeskundige.

  • De werkervaring als arbeidshygiënist niet langer dan 5 jaar geleden is opgedaan, gerekend vanaf de aanvraagdatum;

  • Indien de kandidaat als zelfstandige opereert, dient hij accountantsverklaringen over de voorgaande 2 jaren te kunnen overleggen aan de CKI.

Wanneer één van de bovenstaande punten niet in orde is, dan wordt de Arbeids en Organisatiedeskundige (via de CKI) in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de Arbeids en Organisatiedeskundige hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De Arbeids en Organisatiedeskundige heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 3

De examinator kijkt naar de inhoud van het portfolio. Het portfolio bestaat na vijf jaar uit een beschrijving van de volgende vijf kerntaken:

  • 1) Verder ontwikkelen van en in het vak.

  • 2) Adviseren over onderzoeken van gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van medewerkers in arbeidsorganisaties.

  • 3) Adviseren over onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling.

  • 4) Adviseren over onderzoeken van de kwaliteit van arbeid.

  • 5) Adviseren over onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting.

Bij iedere kerntaak wordt aangegeven welke competenties hieraan zijn gekoppeld.

Bestaande uit één algemeen en één beroeps specifieke competentie. Hiervoor wordt verwezen naar het Competentie Profiel Arbeids & Organisatiedeskundigen welke terug is te vinden in bijlage 6 van deze regeling.

Bij iedere kerntaak wordt weergegeven welke kennis (uit bijvoorbeeld boeken, internet, rapporten, werkinstructies) als achtergrond voor de uitoefening van deze kerntaak is gebruikt ter onderbouwing. Wenselijk is dat er bij een kerntaak een beschrijving wordt gegeven van relevante informatie bijvoorbeeld een boek: titel, auteur, druk en hoofdstuk vermelding, waarvan gebruik is gemaakt voor de uitoefening van deze taak.

Minimaal vier cases kort uitgewerkt in een verslag, die eventueel tijdens de toegelaten beroepsopleiding in een ICT groep zijn besproken. Hieruit worden er dus de bijbehorende competenties, vier leervragen, vier verbeter en ontwikkelvoorstellen en vier verbeteracties beschreven. Deze punten kunnen overlappend zijn.

Wanneer het portfolio compleet is en de aanvrager heeft voldaan aan de bovenstaande criteria, dan mag de Arbeids en Organisatiedeskundige deelnemen aan de toets (overhoring van het portfolio). De Arbeids en Organisatie deskundige wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld.

Wanneer het portfolio niet in orde is, dan wordt de Arbeids en Organisatie deskundige in de gelegenheid gesteld om dit binnen zes weken alsnog aan te vullen. Indien de Arbeids en Organisatiedeskundige hierop niet reageert dan wordt de aanvraag door de CKI afgewezen. De Arbeids en Organisatiedeskundige wordt hiervan schriftelijk door de CKI op de hoogte gesteld. De Arbeids en Organisatiedeskundige heeft dan de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag voor certificatie in te dienen bij de CKI.

Ad. 4

Certificaathouders tonen aan dat zij kennis van het vak bijhouden (bij- en nascholing) door bijvoorbeeld het schrijven van een artikel binnen de ICT-groep of het vervullen van een bestuursfunctie binnen het vakgebied. Hieraan wordt een nog op te stellen cesuur gekoppeld.

11.3. Toets (verdediging van het portfolio)

Er is één examinator die een mondeling examen afneemt op basis van het portfolio van de kandidaat. De examinator stelt een verslag op van de toetsing van het portfolio. Op basis van dit verslag brengt de examinator een advies uit. Het verslag en het advies worden aan de CKI toegezonden.

Indien het proces met één examinator niet goed functioneert worden er twee examinatoren ingezet tijdens examens.

Voor meer informatie inzake de toetsingsprocedure wordt verwezen naar het examenreglement en het Competentie profiel Arbeids en Organisatiedeskundigen (A&O) paragraaf 4.2.

12. Het certificaat

De volgende gegevens worden (minimaal) op het certificaat vermeld:

  • Naam van de gecertificeerde persoon;

  • Eenduidig document/certificaatnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt (met identificeerbare versie);

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn;

  • Een verklaring van de CKI dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen zoals vastgesteld in het certificatieschema voor de Arbeids- en Organisatiedeskundige.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat (zie maatregelenbeleid).

  • De certificaathouder zal de CKI onverwijld op de hoogte stellen van wijzigingen betreffende zijn/haar functie, werkgever, woon- en werkadres;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken zolang dit geldig is;

  • De certificaathouder mag het certificaat (en pasje) uitsluitend gebruiken als bewijs van zijn/haar vakbekwaamheid binnen het aangegeven vakgebied;

  • De certificaathouder stemt in met medewerking voor het uitvoeren van tussentijds toezicht (surveillance) en met het steekproefsgewijs onderzoeken op de werkplek;

  • De certificaathouder stemt in met vermelding van zijn/haar certificatie in het openbare register van certificaathouders;

  • De certificaathouder zal een registratie bijhouden van klachten die tegen zijn vakbekwaamheid zijn ingebracht en medewerking verlenen aan onderzoek van dergelijke klachten.

Het bovenstaande moet zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst welke door de certificaathouder is ondertekend.

Bijlage 1:. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

Bijlage 2:. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

Bijlage 3:. Eisen te stellen aan het examenpersoneel (examinatoren)

Het examenpersoneel (examinatoren) heeft als doel de deskundigen te examineren bij initiële certificering en bij hercertificatie. Het examenpersoneel bestaat uit alle examinatoren die voor dit doel zijn aangewezen door de stichting BCD op voordracht van de beroepsverenigingen. Het examenpersoneel kiest uit de groep een vertegenwoordiger welke aanwezig is tijdens de vergaderingen van het CCvD ARBO ter advisering. Het examenpersoneel vormt het examenbureau. Het examenbureau is onafhankelijk van de beroepsverenigingen en opereert onder de verantwoording van de stichting BCD.

Examenpersoneel moet voldoen aan de volgende algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen:

  • Algemeen

    • Examenpersoneel heeft minimaal hetzelfde opleidingsniveau van de te examineren opleiding van de kandidaten.

    • Examenpersoneel is geïnstrueerd in het afnemen van (portfolio)examens.

  • Vakinhoudelijk

    • Examenpersoneel heeft minimaal drie jaar aantoonbare ervaring in het betreffende werkveld.

    • Examenpersoneel volgt aantoonbaar bij- en nascholing of is gecertificeerd voor het betreffende beroepsveld.

  • Onafhankelijkheid

    • Examenpersoneel heeft geen (persoonlijke) belang bij de uitslag het examen. Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet wordt gebracht. Deze maatregelen dienen schriftelijk vastgelegd te worden.

    • Examenpersoneel heeft aantoonbaar inzicht in het werk, de context en de branche waarin de Arbeids en Organisatiedeskundige werkzaam is.

Examinatoren die voldoen aan de bovenstaande eisen kunnen door de CKI worden benoemd en worden ingezet voor het afnemen van examens.

De toetsing van examenpersoneel

Tweemaal per jaar is er een bijeenkomst voor examinatoren. De examinator is verplicht minimaal één bijeenkomst bij te wonen. In uitzonderlijke gevallen kan de stichting BCD hiervoor uitstel verlenen. De bijeenkomsten worden georganiseerd door de stichting BCD en de daartoe aangewezen CKI. Tijdens de bijeenkomsten worden de logboeken van de examinatoren, op compleetheid getoetst en besproken waarna eventuele verbeter en ontwikkelvoorstellen worden opgesteld.

Bijlage 4:. Eisen te stellen aan het examen

4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de CKI (inclusief de examinatoren) dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Medewerkers van de CKI hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • De ruimte is voldoende rustig.

  • Er zijn sanitaire voorzieningen.

  • Op verzoek is er voor een minder valide (fysiek of dyslectisch) een aangepaste plaats beschikbaar.

  • De werkverlichting dient voldoende te zijn (tussen de 200 en 800 lux).

  • De ruimte is voldoende geventileerd en verwarmd (temp. 18 tot 25 graden C).

  • De ruimte voldoet aan de wettelijke veiligheidsvoorschriften.

Te stellen eisen aan de examenmiddelen zijn:

  • Aanwezigheid audio/visuele hulpmiddelen.

Te stellen eisen aan het portfolio-examen zijn:

  • De theoretische en praktische componenten op basis van het portfolio van de kandidaat, worden getoetst door de examinator.

  • De vragen die aanbod komen worden opgesteld door de examinator.

  • Vooraf wordt door examinator de cesuur (beoordelingscriteria) vastgesteld.

  • Het examen wordt afgenomen door de examinator in een tijdsbestek van 50 minuten.

  • Beoordeling van het examen vindt plaats door de examinator. De examinator houdt een logboek bij met daarin de manier van toetsen en de vragen die gesteld worden. Ook houdt de examinator bij of de cesuur werkt.

  • Voor onderwerpen die worden getoetst dienen leerdoelen zijn opgesteld en dienen met voldoende diepgang tegen die leerdoelen te worden getoetst.

Uitgangspunt is dat een portfolio-examen bij voorkeur in de Nederlandse taal wordt afgenomen.

Bijlage 5:. Schema competentiegericht beoordelen

Bijlage 249965.png

Bijlage 6:. Competentieprofiel A&O

Dit competentieprofiel voor de Arbeids- en Organisatiedeskundige is opgesteld om de inhoud van het beroep Arbeids- en organisatiedeskundige vast te leggen. Het beroep wordt omschreven in kerntaken en competenties. Op deze manier is het competentieprofiel een instrument voor het meten van het vakmanschap. Daarnaast is het profiel het uitgangspunt voor de eisen die worden gesteld aan de te certificeren beroepsbeoefenaar. Het competentieprofiel is onderdeel van het certificatiesysteem dat moet resulteren in het certificaat voor de Arbeids- en organisatiedeskundige volgens de arbeidsomstandighedenwetgeving.

Dit competentieprofiel is bedoeld als basis voor de certificatie van deskundigen en niet voor het vormgeven van opleidingen. Dat is een belangrijk verschil met een profiel zoals dat gebruikt wordt bij opleidingsinstituten. De beschrijving van het beroep is gebaseerd op opgedane ervaring en vakmanschap van professionals en niet op pas afgestudeerde deskundigen. Het proces dat de beroepsbeoefenaar doorloopt is richtinggevend bij deze beschrijving.

In dit document is een kerntaak-competentie-matrix opgenomen (hoofdstuk 4). Deze matrix geeft weer welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van de deelprocessen van een kerntaak. Op basis van hoofdzakelijk deze kerntaak-competentie-matrix, worden de toetsingscriteria opgesteld. Deze criteria stelt het Centraal College van Deskundigen vast. Mede aan de hand van de mate waarin aan deze criteria wordt voldoen, verstrekt of verlengt de certificatiecommissie en de certificerende instelling(en) al dan niet een persoonscertificaat. Daarnaast kunnen opleidingsinstellingen het competentieprofiel en de toetsingscriteria gebruiken als uitgangspunt voor het optimaal laten aansluiten van hun opleiding op het certificeringsysteem van de Stichting Beheer Certificatie Deskundigen (Stichting BCD). Waar in dit document de mannelijke verwijzing wordt gehanteerd kan, waar van toepassing, ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

Indeling van het competentieprofiel

Dit document bestaat uit vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 beschrijft het beroep. Ook wordt de totstandkoming van dit Competentieprofiel onderbouwd en wordt verwezen naar bronmateriaal. Hoofdstuk 2 beschrijft de kerntaken die de beroepsbeoefenaar uitvoert. Hoofdstuk 3 beschrijft de algemene en beroepsspecifieke competenties. Hoofdstuk 4 maakt inzichtelijk welke competenties ingezet worden bij de uitvoering van een kerntaak.

1. Algemene informatie

1.1. Beeld van de branche en het beroep

Het beroep ‘Arbeids- en Organisatiedeskundige’ is een van de vier in Nederland, bij wet erkende, kerndeskundigen op het terrein van de arbeidsomstandigheden. Samen met de bedrijfsarts, de hogere veiligheidskundige en de arbeidshygiënist is de arbeids- en organisatiedeskundige algemeen adviseur op het terrein van gezondheid en duurzame inzetbaarheid in arbeidsorganisaties. Ook adviseert hij over het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg.

De arbeids- en organisatiedeskundige houdt zich bezig met mensen en arbeid binnen een organisatie. Vanuit een veranderkundig perspectief adviseert de deskundige over onder andere gezondheidsmanagement, psychosociale arbeidsbelasting en de kwaliteit van de arbeid.

De Nederlandse Arbeidsomstandighedenwet vereist certificering voor ‘Arbeids- en Organisatiedeskundigen’. Een Arbeids- en Organisatiedeskundige is een deskundige op het terrein van de arbeids- en organisatiekunde conform het Arbeidsomstandighedenbesluit en is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde.

De Arbeids- en Organisatiedeskundige ontwikkelt continu zijn vak en vaardigheden. Hij werkt samen, verbindt en integreert kennis van oorzaken, gevolgen en oplossingen en onderneemt in zijn vak. De Arbeids- en Organisatiedeskundige heeft een deel van de kerntaken gemeen met de andere gecertificeerde niet-medische arbodeskundigen (arbeidshygiënist en hogere veiligheidskundige). Hij onderscheidt zich van hen in de kerntaken:

  • Adviseren over/onderzoeken van de kwaliteit van de arbeid

  • Adviseren over/onderzoeken van psychosociale arbeidsbelasting (PSA)

Daarnaast onderscheidt hij zich in een specialisatie in het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van gezonde organisaties.

2. Kerntaken

2.1. Inleiding

Het beroep wordt beschreven in vijf kerntaken die samen het gehele beroep omvatten. Hierbij:

  • is kerntaak 1 een algemene taak, gericht op de professionele en vakinhoudelijke ontwikkeling;

  • zijn kerntaken 2 en 3 specifieke taken op het gebied van arbeidsomstandigheden in het algemeen;

  • zijn kerntaken 4 en 5 specifiek voor de Arbeids- en Organisatiedeskundige.

Beroepsuitoefenaars kunnen zich daar in meerdere of mindere mate in specialiseren.

2.2. Beschrijving van de kerntaken

Kerntaak 1

Verder ontwikkelen van en in het vak Arbeids- en Organisatiedeskundige (A&O)

Proces/deeltaken

1. Nieuwe kennis vergaren, c.q. kennis bijhouden d.m.v. kennis, taak en/of branche specialisatie

2. Nieuwe theorieën ontwikkelen

3. Methoden en instrumenten ontwikkelen, toepassen en verbeteren

4. Nieuwe kennis, methoden en instrumenten verspreiden (doceren, presenteren, publiceren)

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, student, onderzoeker, pionier.

Complexiteit

Hoog, door het brede karakter van het vakgebied.

Betrokkenen

Wetenschappers en vakgenoten.

Hulpmiddelen

Wetenschappelijk onderzoek, intercollegiale toetsing, cursussen, congressen, symposia e.d.

Kwaliteit

Kwaliteit investering in en keuze van specialisaties.

Uitdragen van nieuwe ontwikkelingen.

Incidentgevoeligheid van de A&O’er binnen de organisatie waar hij werkzaam is.

Resultaat

Verbetering van de kwaliteit van het vak en de uitvoering daarvan.

Keuzes en dilemma’s

• Tijd of prioriteit

• Zekerheid of innovatie

Kerntaak 2

Adviseren over (en onderzoeken van) gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van werknemers in arbeidsorganisaties

Proces/deeltaken

1. Visie, programma’s en beleid ontwikkelen

2. Onderzoeken, analyseren en op basis daarvan adviseren en programma’s toepassen

3. Verandering-/implementatietrajecten begeleiden en programma’s evalueren en herzien

4. Management, leidinggevenden, medewerkers trainen

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, procesbegeleider, trainer en adviseur.

Complexiteit

Afstemming van verschillende partijen voor de uitoefening van zijn taken.

Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de A&O-er.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers en andere deskundigen.

Hulpmiddelen

• Erkende risico beoordelingsmethoden en beheersing middelen

• Projectmanagement- en procesbeheersing middelen & technieken

• Effectieve communicatiemethoden

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Resultaat

Arbeidsorganisaties die bewust en actief beleid voeren gericht op gezondheid, werkomstandigheden en duurzame inzetbaarheid van hun medewerkers, gestoeld op adequate kennis en beheersingsmethoden.

Keuzes en dilemma’s

• Korte termijn investeringen of lange termijn opbrengsten

• Abstract of concreet

• Organisatiebeleid of individueel belang

• Kleinschalig of grootschalig

• Eigenstandig of aansluiten bij groter geheel

• Stille kracht of demonstratief

• Koploper of volger

Kerntaak 3

Adviseren over/onderzoeken van het optimaliseren van de arbeidsomstandighedenzorg als vervolg op de risicobeoordeling

Proces/deeltaken

1) Beleid op het gebied van gezond en veilig werken doorlichten, actualiseren en aanvullen.

2) Arbeidsrisico's in kaart brengen.

3) RI&E uitvoeren, beoordelen, toetsen, adviseren.

4) Preventiemedewerker coachen.

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, coach en adviseur.

Complexiteit

Gemiddeld. Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, Facilitair, preventiemedewerker, OR en vakgenoten.

Hulpmiddelen

RI&E-instrumenten en vragenlijsten.

Kwaliteit

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen.

Resultaat

Arbeidsorganisaties met samenhangend arbeidsomstandighedenbeleid, en dito pakket van maatregelen om arbeidsrisico's te beheersen en een gezonde en veilige werksituatie te realiseren, c.q. te behouden.

Keuzes en dilemma’s

• Moeten of willen

• Weten of doen

Kerntaak 4

Adviseren over/onderzoeken van de kwaliteit van de arbeid

Proces/deeltaken

1) Adviseren

2) Onderzoeken, analyseren en aanbevelingen doen

3) Verbeter/verandertrajecten initiëren, uitvoeren en begeleiden

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, onderzoeker, procesbegeleider en adviseur.

Complexiteit

Hangt af van de aard van de organisatie en de werkzaamheden/werkprocessen.

Afstemming met verschillende partijen binnen de organisatie waar de A&O-er werkzaam is.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR en collega deskundigen.

Hulpmiddelen

Diverse onderzoeksinstrumenten.

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen.

Resultaat

Goede en op elkaar afgestemde arbeidsinhoud, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. Arbeidsorganisaties waar mensen werken met plezier en een toegevoegde waarde die bijdragen aan het realiseren van de organisatiedoelstellingen.

Keuzes en dilemma’s

• Organisatiebelang of individueel belang

• Afdeling a of afdeling b

• Lijn of staf

Kerntaak 5

Adviseren over/onderzoeken van psychosociale belasting (PSA)

Proces/deeltaken

1. PSA inventariseren en maatregelen voorstellen

2. Beleid ontwikkelen en implementatie daarvan begeleiden

3. Trainen en voorlichten

4. Evt. opvang en coaching

Rol/verantwoordelijkheden

Expert, procesbegeleider, trainer, coach, adviseur en vertrouwenspersoon

Complexiteit

Kennis van advisering en onderzoek binnen het werkveld van de A&O-er.

Betrokkenen

Directie, management, P&O, leidinggevenden, medewerkers, OR, collega deskundigen en vertrouwenspersonen.

Hulpmiddelen

Kwaliteit

Empatisch vermogen.

Procesbewaking bij implementatie van adviezen en onderzoeken.

Adviezen moeten tijdig worden uitgebracht en moeten onderbouwd en praktisch bruikbaar zijn.

Resultaat

Arbeidsorganisaties waarin werkdruk bespreekbaar is en niet tot stressklachten leidt. Daarnaast hebben de arbeidsorganisaties een duidelijke visie over (on)gewenste omgangsvormen en gedrag dat daarmee in lijn is. Tot slot is goede opvang geregeld

Keuzes en dilemma’s

• Goede voornemens of waan van de dag

• Opvatting mens a of opvatting mens b

• Interne of externe afspraken

3. Competenties

3.1. Inleiding

In het beroep van Arbeids- en Organisatiedeskundige kan onderscheid gemaakt worden tussen algemene competenties – die in veel beroepen terug te vinden zijn – en beroepsspecifieke competenties. De algemene competenties zijn beschreven in paragraaf 3.1 en de beroepsspecifieke competenties zijn beschreven in paragraaf 3.2. De gebruikte aanduidingen zijn dezelfde als die in de kerntaak-competentie matrices in hoofdstuk 4.

3.2. Algemene competenties

Competentie A

Klantgericht handelen

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan op adequate wijze contact onderhouden met de externe of interne klant(functionarissen), zodat de werkzaamheden naar wens van de klant worden uitgevoerd.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kent het competentieprofiel.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van het krachtenveld waarin de A&O’er acteert en kent de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie.

Vaardigheden

• Is in staat organisatiesensitief te handelen en kan in de organisatie voldoende steun verwerven voor in te zetten beleid.

• Is in staat op alle niveaus binnen de organisatie te communiceren. Zowel mondeling als schriftelijk en zowel intern als met externe partijen.

• Is in staat zich voldoende te verplaatsen in de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat een projectplan op te stellen inclusief projectplanning en -begroting.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Is in staat een balans te vinden tussen de belangen van verschillende partijen.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Is vasthoudend in het monitoren van het uitgebrachte advies.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

Competentie B

Adviesvaardigheden

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan op adequate wijze mondeling en schriftelijk rapporteren over de werkzaamheden, zodat opdrachtgever en/of zijn collega’s doelmatig worden geïnformeerd en hierop kunnen voortbouwen.

Kennis

• Heeft kennis van interventietechnieken inclusief overtuigen en trainen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat te overtuigen, motiveren, communiceren en draagvlak te creëren en houdt daarbij rekening met de verschillende belangen en verantwoordelijkheden van verschillende partijen.

• Is in staat vanuit de eigen discipline een onafhankelijk oordeel te geven en is onpartijdig in het handelen.

• Is in staat samen te werken met andere disciplines, inclusief bedrijfsarts en veiligheidskundige.

• Is in staat complexe projecten te managen; projecten met een langere doorlooptijd waarbij meerdere partijen betrokken zijn.

• Is in staat interventietechnieken toe te passen, inclusief overtuigen en trainen.

• Is in staat A&O-vakkennis (zoals beschreven in dit competentieprofiel) toe te passen en te vertalen in een adviestraject.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich collegiaal op en heeft een open houding naar collega’s.

• Stelt zich kritisch op.

• Stelt zich realistisch op bij het schrijven en uitbrengen van het advies, bijvoorbeeld door rekening te houden met de financiële haalbaarheid van het advies.

• Is vasthoudend in het monitoren van (de implementatie van) het uitgebrachte advies.

Competentie C

Resultaatgericht functioneren

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan op adequate wijze met alle betrokkenen in het werkproces communiceren, zodat dit ten goede komt aan het verloop en de uitkomst van de werkzaamheden en leidt tot het gewenste resultaat.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie en gedragswetenschappen.

• Heeft basiskennis van arbeids- en organisatiekunde (bedrijfskunde).

• Heeft kennis van projectmanagement, inclusief projectontwerp en -evaluatie.

Vaardigheden

• Is in staat meetbare, haalbare en duidelijke doelstellingen te formuleren.

• Is in staat een projectplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat prioriteiten te stellen en deadlines te halen.

• Houdt bij het opstellen van een projectplan rekening met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat relevante partijen in een specifiek project of dossier te identificeren en daarmee samen te werken.

Attitude

• Stelt zich oplossingsgericht op met voldoende aandacht voor het beoogde resultaat.

• Is vasthoudend in het (tussentijds) evalueren van activiteiten met oog voor het beoogde resultaat.

Competentie D

Professioneel handelen

De Arbeids- en Organisatiedeskundige handelt conform de gedragscode en stelt zich continu op de hoogte van relevante ontwikkelingen in het vakgebied. De deskundige is in staat op hbo-plus/wetenschappelijk niveau (nieuwe) kennis toe te passen en dit om te vormen tot toepasbare modellen en instrumenten. Daarnaast kan hij relevante instrumenten, methodieken, modellen en data interpreteren en beoordelen op hbo-plus/wetenschappelijk niveau.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van het competentieprofiel A&O en de gedragscode A&O.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de vindplaatsen en informatiebronnen van informatie over het A&O-vakgebied, inclusief vaktijdschriften, wetgeving en statistieken.

Vaardigheden

• Is in staat voor zichzelf een persoonlijk opleidingsplan op te stellen en uit te voeren.

• Is in staat A&O-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat rekening te houden met de belangen van verschillende partijen binnen en buiten de organisatie, inclusief de directie, werknemers en collega-deskundigen.

• Is in staat rekening te houden met onvoorziene omstandigheden.

• Is in staat proactief te handelen, inclusief het uit eigen beweging uitbrengen van een advies.

• Is in staat collegiale feedback te leveren en te ontvangen.

Attitude

• Stelt zich onafhankelijk en onpartijdig op.

• Stelt zich integer en betrouwbaar op.

• Stelt zich nieuwsgierig op ten aanzien van het A&O-vakgebied.

• Is betrokken bij het eigen werk en laat in het handelen zien een veilige en gezonde werkplek belangrijk te vinden.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle gesprekspartners.

Competentie E

Samenwerken, verbinden en integreren

De Arbeids- en Organisatiedeskundige werkt samen met andere deskundigen en betrokkenen in klantorganisaties. Hij verbindt de uitkomsten van analyse en onderzoek met de vraagstelling en met resultaten van andere relevante activiteiten en komt tot integrale advisering

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van de sector waarin de A&O’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat A&O-vakkennis toe te passen en te vertalen naar een specifieke praktijksituatie.

• Is in staat verschillende inzichten te combineren, inclusief veiligheidskundige, gezondheidskundige en arbeidshygiënische inzichten.

• Is in staat te reflecteren.

• Is in staat te luisteren naar verschillende partijen binnen en buiten de organisatie en daar een verslag van te maken.

Attitude

• Heeft een open houding naar collega’s en andere partijen.

• Is sensitief in de samenwerking met anderen.

Competentie F

Ondernemen

De Arbeids- en Organisatiedeskundige signaleert kansen bij klanten en contactpersonen (extern of intern) en speelt hierop in. De Arbeids- en Organisatiedeskundige verwerft opdrachten en levert kwaliteit. Hij bouwt en onderhoudt relaties met relevante partijen en profileert zich als deskundig professional.

Kennis

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft basiskennis van marketing.

• Heeft kennis van de sector waarin de A&O’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

Vaardigheden

• Is in staat kansen bij klanten en contactpersonen te signaleren.

• Is in staat te anticiperen op ontwikkelingen.

• Is in staat klanten te acquireren en een offerte op te stellen.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat een relevant sociaal netwerk te creëren en te onderhouden.

Attitude

• Stelt zich initiatiefrijk op.

• Is sensitief in het contact met opdrachtgevers.

• Stelt zich innovatief op.

• Toont lef.

• Toont flair.

3.3. Beroepsspecifieke competenties

Competentie G

Onderzoek en analyse

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan onderzoek en analyse praktisch en zo nodig op wetenschappelijk niveau uitvoeren, beoordelen en hierover rapporteren en adviseren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante methoden en technieken voor het opzetten en uitvoeren van onderzoek.

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van de sector waarin de A&O’er werkzaam is en kent de daarin geldende branchespecifieke processen.

• Heeft kennis van verwerking en interpretatie van statistische informatie.

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante epidemiologie.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante systeemleer.

Vaardigheden

• Is in staat analytisch te denken.

• Is in staat conclusies te verbinden aan resultaten van onderzoeken en analyses.

• Inventariseren.

• Is in staat op gestructureerde wijze onderzoeken en analyses op te zetten en uit te voeren.

• Is in staat te rapporteren over resultaten van onderzoeken en analyses.

Attitude

• Analytisch.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van onderzoek en analyse.

• Is nauwkeurig.

• Creatief.

• Stelt zich resultaatgericht op.

Competentie H

Voorlichting, training en instructie

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan kennis en ervaring overbrengen aan alle lagen van de beroepsbevolking. Hiertoe ontwerpt hij methodieken en past deze toe.

Kennis

• Heeft basiskennis van psychologie.

• Heeft kennis van relevante en geschikte begeleidingsmethoden/-stijlen en werkvormen.

• Heeft kennis van communicatietechnieken inclusief informeren, dialogiseren en presenteren.

• Heeft relevante kennis van doelgroepgerichte didactische methoden en technieken.

• Heeft up-to-date kennis van het A&O-vak (maximaal één jaar oud) en kan recente ontwikkelingen in het vakgebied benoemen.

• Heeft kennis van relevante technieken voor evaluatie en effectmeting.

Vaardigheden

• Is in staat een scholingsplan op te stellen en een scholingsprogramma te ontwikkelen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te verzorgen.

• Is in staat de juiste overdrachtsvorm en -stijl te kiezen.

• Is in staat om te gaan met groepen mensen.

• Is in staat tot het geven van feedback.

• Is in staat te communiceren met groepen mensen.

• Is in staat instructiemateriaal af te stemmen op verschillende doelgroepen.

• Is in staat procedures en werkinstructies te schrijven en te beoordelen.

• Is in staat nieuwe collega’s te begeleiden en te coachen.

• Is in staat een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie te evalueren.

• Is in staat zichzelf en zijn ideeën, adviezen en plan van aanpak op adequate wijze te presenteren.

• Is in staat groepen mensen te enthousiasmeren.

Attitude

• Stelt zich zelfverzekerd en assertief op.

• Creatief.

• Overtuigingskracht/stimulerend.

• Stelt zich onbevangen op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Stelt zich betrokken op ten aanzien van deelnemers aan een voorlichtingsbijeenkomst, training of instructie.

• Luisterend oor.

• Analytisch.

• Staat open voor kritiek.

Competentie I

Implementatievaardigheden

De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan adviezen implementeren, veranderingstrajecten uitvoeren, (nieuwe) modellen en methodieken invoeren en borgen in de organisatie. Ook kan hij effectiviteit van deze modellen en methodieken beoordelen.

Kennis

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van veranderkunde op hbo-plus niveau.

• Kennis van instrumenten.

• Heeft kennis van technieken voor effectmeting.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

Vaardigheden

• Is in staat draagvlak te creëren voor een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderingstraject of de implementatie van een advies te managen.

• Is in staat om te gaan met richtlijnen.

• Is in staat verschillende partijen te overtuigen van nut en noodzaak van het veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat management en medewerkers te beïnvloeden.

• Is in staat samen te werken met betrokken partijen bij een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

• Is in staat een veranderings- of implementatieplan op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te interveniëren tijdens een veranderingstraject of de implementatie van een advies.

Attitude

• Stelt zich vasthoudend op in de implementatiefase.

• Hanteert correcte omgangsvormen met respect voor alle betrokken partijen.

• Stelt zich enthousiast op.

• Stelt zich betrouwbaar op.

Competentie J

Borgen en bewaken

De Arbeids- en Organisatiedeskundige ziet toe op de uitvoering en effectiviteit van werkwijzen en maatregelen die tot doel hebben de gezondheid en de veiligheid op de werkplek te verzekeren.

Kennis

• Heeft kennis van voor het A&O-vakgebied relevante normen, inclusief ISO- en IEC-normen.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving op gebied van arbeidsomstandigheden (en van aanverwante wet- en regelgeving).

• Heeft kennis van de eigen organisatie of de organisatie waarvoor hij te werk is gesteld en kan die organisatie in kaart brengen.

• Heeft kennis van kwaliteitsmanagementsystemen en toepassing van kritische prestatie indicatoren (kpi’s).

• Kennis van audittechnieken.

• Heeft basiskennis van audittechnieken.

Vaardigheden

• Is in staat werkwijzen en maatregelen te monitoren, te meten en te evalueren.

• Is in staat op gestructureerde wijze werkzaamheden en maatregelen te borgen en te bewaken.

• Is in staat een plan voor borging en bewaking op te stellen, uit te voeren en te evalueren.

• Is in staat te anticiperen op onvoorziene ontwikkelingen tijdens het borgen en bewaken.

• Is in staat te interveniëren tijdens het borgen en bewaken.

Attitude

• Analytisch.

• Is nauwkeurig.

• Stelt zich resultaatgericht op.

• Systematisch.

• Consequent.

• Autonoom.

• Procedureel.

• Zorgvuldig.

• Betrouwbaar.

• Verbeteringsgericht.

Bijlage 7:. Toelaten van opleidingen

De opleidingsinstituten kunnen toegelaten worden door een beoordeling van een daartoe door de stichting BCD aangewezen CKI. Een toegelaten opleiding voldoet aan de eisen die in het document ‘toelaten van opleidingen’ gesteld worden. Het CCvD zal de huidige documenten van Hobéon SKO en KIWA in 2012 bijstellen en verbeteren. Tot de bijgestelde documenten gepubliceerd en goedgekeurd door de stichting BCD blijven de oude documenten in gebruik. De documenten zijn te vinden op de website van de stichting BCD.

Bijlage 8:. Overgangsregeling

Per 1 april 2012 wordt er op de nieuwe manier van wetenschappelijk niveau (portfoliocyclus) gewerkt. Dit betekent voor certificatie-aanvragers die de opleiding reeds hebben afgerond dat zij nog initieel gecertificeerd kunnen worden op de ‘oude’ manier en daarna de portfoliocyclus voor hercertificatie ingaan.

Certificaathouders die hun hercertificatie doen worden op de ‘oude’ manier gehercertificeerd tot het jaar 2016 en gaan dan ook de portfoliocyclus in. Certificaathouders waarvan het certificaat nog geldig is, kunnen ervoor kiezen hun cyclus af te maken en worden dan nog op de ‘oude’ manier gehercertificeerd. Ze kunnen ook vervroegd de portfolio-cyclus ingaan. Dat wil zeggen dat zij voor de reeds verlopen certificatietermijn de ‘oude’ hercertificatie-eisen aantonen, waarna zij de portfolio-cyclus van 5 jaar ingaan.

Bijlage 9:. Format goed- en afkeurcriteria examen

verslag assessment

Naam examinandus:

Certificatieschema:

Datum examen:

Plaats examen:

Naam examinator:

 

Vraag 1

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

 

Vraag 2

Naam document:

Artikel:

Vraag:

Beoordelingscriteria:

(welke (ant)woorden zijn goed/fout,

vragen, kennisvragen, enz.)

Antwoord examinandus:

Beoordeling:

Eindbeoordeling:

(minimaal <invoegen> van de vragen goed beantwoord).

Bijlage 10:. Specialisatie arbeids- en organisatiedeskunige (toelichtend)

Inleiding

De kerndeskundige is een vak dat onder de Arbeids- en Organisatiedeskundige valt, hij kan zijn vak op verschillende manieren invullen. Bij iedere certificatieaanvraag en hercertificering dienen de competenties op basis van het niveau zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m 4 van het competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundige te worden aangetoond. Daarnaast zijn er diverse specialisaties mogelijk zoals kennisspecialisatie, taakspecialisatie en branchespecialisatie. De hierna genoemde specialisaties zijn geen verplicht onderdeel van de regeling Arbeids en Organisatiedeskundige. De kerndeskundige is vrij om zich te specialiseren in deze diverse specialisaties. De basis van het vak is beschreven in de vijf kerntaken in hoofdstuk 2 van het competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundige. Dit deel gaat in op de specialisaties van de kerndeskundige.

T-profielen

Het vak van de kerndeskundige is een kunde, ofwel een toepassing van wetenschap en wetenschappelijke beargumentering. In het geval van de arbodeskundige is het een samengesteld vak uit verschillende wetenschappelijke gebieden. De Arbeids- en Organisatiedeskundige heeft als kenmerk dat hij na een gevolgde hbo- of wo-opleiding, een kopopleiding heeft doorlopen en afgerond. De kopopleiding moet voldoen aan de stand der wetenschap. Dit wil zeggen dat de student in ieder geval in de praktijk van het vak werkzaam is. Met het volgen van de kopopleiding wordt door het curriculum bepaald wat de basiscompetenties van de kerndeskundige zijn. Dit is het horizontale deel van het zogenaamde T-profiel.

De Arbeids- en Organisatiedeskundige is van oorsprong vaak arbeids- en organisatiepsycholoog, bedrijfskundige, personeelswetenschapper of arbeidssocioloog. De kopopleiding geeft zowel basis als gevorderde kennis, vaardigheden en werkt aan een gevorderde attitude. Dit wordt tijdens de opleiding weergegeven in een portfolio en aan het einde van de opleiding geëxamineerd. Het examen is competentiegericht. Dit wil zeggen dat het portfolio beoordeeld en getoetst wordt op essentiële kennis en vaardigheden zoals omschreven in hoofdstuk 2 t/m 4 van het Competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundigen (A&O).

Na het volgen van de kopopleiding specialiseert de kerndeskundige zich in de praktijk. Een kerndeskundige kan zich specialiseren in één of meerdere richtingen. De specialisatie vormt de poot van de T (specialist of super specialist) of de poten van de Pi of M (meerdere specialisaties) zoals onderstaand afgebeeld. Hoe langer de poot, hoe gespecialiseerder de kerndeskundige.

Bijlage 249966.png

De initiële of eerste certificering is vooral gericht op de generalist als beginner. Hier worden de basisvaardigheden getoetst. De opleidingen hebben hier een passende methodiek voor. De inhoud volgt de eisen die in de arbeidsomstandighedenwetgeving zijn vastgelegd en die zijn uitgewerkt in het competentieprofiel.

De hercertificering moet meer tegemoet komen aan de profilering van de kerndeskundige. De specialisaties moeten hierin uitgelicht worden. In het competentieprofiel worden vijf kerntaken benoemd die in ieder geval uitgevoerd moeten worden. Hierin kan met verschillende competenties gewerkt worden.

Specialisatie van de Arbeids- en Organisatiedeskundige

De Arbeids- en Organisatiedeskundige houdt zich vooral bezig met het onderzoeken en/of adviseren op het gebied van gezonde organisaties. De Arbeids- en Organisatiedeskundige kan een organisatie gezond maken en/of houden door veranderkundige interventies in die organisatie door te voeren.

In het competentieprofiel zijn de vijf kerntaken benoemd die de Arbeids- en Organisatiedeskundige uitvoert. Binnen elke kerntaak beschikt de Arbeids- en Organisatiedeskundige over verschillende competenties; minimaal een algemene en een beroepsspecifieke competentie per kerntaak. De kruisjes in de kerntaak-competentie-matrix (zie deel 4 van het Competentieprofiel Arbeids en Organisatiedeskundige), vormen de eerste fase en mogelijkheid van persoonlijke specialisatie van de Arbeids- en Organisatiedeskundige. Hierin kan bijvoorbeeld tot uitdrukking komen dat de Arbeids- en Organisatiedeskundige vooral adviserend of juist meer onderzoekend bezig is.

Kennisspecialisatie

Bovendien kan de Arbeids- en Organisatiedeskundige zich verder specialiseren in een of meerdere van de navolgende kennisgebieden of -aspecten:

Kennisgebieden

Aspecten

Beleid

• Arbeidsomstandighedenbeleid

• Verzuimbeleid/inzetbaarheidsbeleid

• Sociaal beleid

Arbomanagement

• Risicoanalyse

• Gezondheidsmanagement

• Zorgsystemen

Psychosociale Arbeidsbelasting

• Stressrisico’s en de uitwerking ervan

• Werkdruk

• Gewenst/ongewenst gedrag

• Agressie en geweld

• Pesten

• Discriminatie

Kwaliteit van de arbeid

• Arbeidsinhoud/functie-inhoud

• Arbeidsverhoudingen

• leidinggeven

• Arbeidsvoorwaarden

• Organisatie van de arbeid

• Sociale innovatie

Organisatieontwikkeling en -verandering

• Organisatiekunde

• Veranderkunde

• Procesbegeleiding

• Implementatiebegeleiding

Wetenschappelijke beargumentering

• Adviseren

Taakspecialisatie

Binnen de kennisgebieden van het A&O-vak kan de Arbeids- en Organisatiedeskundige zich ook specialiseren in bepaalde taakgebieden:

Taakgebieden

Aspecten

Wetenschappelijk onderzoek

• Empirisch onderzoek

• Kwalitatief onderzoek

• Veranderkundig onderzoek

Beleidsanalyse en -advies

 

Coaching

• Individueel

• Team

Opleiding en Training

• Kennisoverdracht

• Vaardigheden

• Specifieke doelgroepen

Projectmanagement

 

Wetenschappelijke beargumentering

• Adviseren

Deze taakspecialisatie hangt samen met een nadere specialisatie in bepaalde vaardigheden binnen het vakgebied van de Arbeids- en Organisatiedeskundige.

Branchespecialisatie

Tenslotte kan de Arbeids- en Organisatiedeskundige zich bijzonder bekwamen in bepaalde branches of sectoren zoals onderwijs, zorg, overheid, industrie, bouw en dergelijke.

De specifieke specialisatie in kennis, taak en/of branche kan de kerndeskundige in zijn persoonlijke portfolio tot uitdrukking brengen. Het portfolio is onderdeel van het certificeringsdossier.

Bijlage IV. behorend bij artikel 3.9, onderdeel b

De informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel b, betreft voor zover van toepassing:

  • a. een locatiekaart waarop de inter- en intrafieldpijpleidingen alsmede de onder water afgewerkte boorgaten zijn aangeduid;

  • b. algemene tekeningen van ligging en plattegrond van het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, of de opbouw en configuratie van de mijnbouwinstallatie, bedoel in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen b, c en d;

  • c. voor- en zijaanzichten van het mijnbouwwerk;

  • d. een stroomdiagram dat het gehele behandelingsproces van delfstoffen omvat met een massabalans;

  • e. tekeningen van pijpen, instrumentatie voor de processystemen en de ondersteunende systemen (deze tekeningen worden alleen op verzoek van een toezichthouder opgestuurd);

  • f. tekeningen van gevarenzones;

  • g. oorzaak- en gevolgtekeningen die behoren bij de alarm- en insluitsystemen;

  • h. tekeningen van de aanleg en situering van brand- en gasdetectiesystemen;

  • i. tekeningen van brandbeschermende voorzieningen;

  • j. tekeningen van reddingsmiddelen en ontsnappingsroutes;

  • k. Heating Ventilation Air Conditioning (HVAC)-tekeningen;

  • l. een diagram van alle oproep-, alarmerings- en communicatiesystemen;

  • m. tekeningen van de indeling van het oproep- en alarmsysteem;

  • n. een beschrijving van het elektrisch systeem aan de hand van een één-lijndiagram waarop de noodsystemen zijn aangegeven;

  • p. de locatie en capaciteit van opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen;

  • q. de locatie van opslagplaatsen voor chemische stoffen, en

  • r. de locatie van opslagplaatsen voor ontplofbare stoffen.

Bijlage V. behorend bij artikel 3.9, onderdeel c

De informatie met betrekking tot het brandbestrijdingsplan, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, betreft:

  • 1. een plattegrond van het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, en, voor zover nodig, een situatieschets van elk van de op het mijnbouwwerk aanwezige installaties, verblijven of overige lokalen, waarop zijn aangegeven:

    • a. de plaatsen en ruimten waar stoffen, voor welke verhoogd brandgevaar bestaat, worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen zomede de plaatsen en ruimten, waar stoffen, die direct of indirect gevaar voor ontploffing kunnen veroorzaken, worden verkregen, behandeld, verwerkt, gebezigd, vervoerd of opgeslagen, met de naaste omgeving daarvan;

    • b. de plaatsen, waar gas of vloeistof, eventueel ter verbranding, wordt afgevoerd;

    • c. de plaatsen waar handbediende en automatische brandmeldinstallaties met bijbehorende alarmsignalen zijn geïnstalleerd; de soort signalering dient te worden vermeld;

    • d. de plaatsen, waar brandblusinstallaties of grote blusmiddelen zijn opgesteld, met vermelding van type, soort (handbediend of automatisch) en capaciteit van elk der installaties en middelen;

    • e. het globale aantal en de soort handbrandblusapparaten per ruimte; de plaatsen, waar pompen voor de bluswatervoorziening zijn opgesteld, de capaciteit van deze pompen, de plaatsen waar hydranten en brandslangen aanwezig zijn en brandslangen aan de bluswaterleiding kunnen worden aangesloten;

    • f. indien het brandbestrijdingsplan betrekking heeft op een mijnbouwwerk op het land als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a: de aanwezigheid van vijvers en sloten, indien bluswater zonodig aan het oppervlaktewater zal worden onttrokken;

  • 2. de organisatie van de brandbestrijdingsdienst;

  • 3. de wijze van brandmelding en van alarmering;

  • 4. de regeling van de hulpverlening bij brand of ontploffing;

  • 5. gegevens betreffende ademhalingsbeschermingsmiddelen voor de met het bestrijden van brand belaste personen.

Bijlage VI. behorend bij artikel 3.9, onderdelen f en i

Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot het mijnbouwwerk op het land, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of iedere vast opgestelde mijnbouwinstallatie, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b betreft ten aanzien van:

  • A. het voorontwerprapport:

    • I. het identificeren en evalueren van gevaren en de daarmee samenhangende risico's van de verschillende overwogen ontwerpopties;

    • II. van het gekozen ontwerp:

      • -

        het vaststellen van beheersmaatregelen die risico's uitsluiten of verminderen;

      • -

        het evalueren van risicoverminderende systemen;

      • -

        het vaststellen van noodzakelijke beheerssystemen, en

      • -

        het evalueren van voorlopige berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies.

  • B. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het voorontwerprapport;

    • -

      het vaststellen van de soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;

    • -

      het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;

    • -

      het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;

    • -

      het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;

    • -

      het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;

    • -

      het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten is gewaarborgd;

    • -

      het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen gedurende de constructie activiteiten;

    • -

      het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;

    • -

      het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen van het boorwerk of de vast opgestelde mijnbouwinstallatie.

  • C. het addendum gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • -

      het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en

    • -

      het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.

  • D. het addendum grote wijzigingen:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum gebruik;

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van procedures en beheersmaatregelen gedurende de constructie activiteiten; en

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.

  • E. het addendum verlaten en verwijderen:

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de verwijderingsmethoden en -technieken;

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen; en

    • -

      het aantonen dat de hoeveelheid koolwaterstoffen, toxische stoffen en chemische stoffen geminimaliseerd is.

Bijlage VII. behorend bij artikel 3.9, onderdelen f en i

Het onderzoek, bedoeld in artikel 3.9, onderdelen f en i, met betrekking tot iedere als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c en iedere andere verplaatsbare installatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in of aan een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d betreft ten aanzien van:

  • A. het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik:

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het aantonen dat de opgeslagen hoeveelheid koolwaterstoffen geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen van de doeltreffendheid van de geïnstalleerde systemen;

    • -

      het aantonen dat het risico van brand, hittestraling, ontploffing en het vrijkomen van giftige gassen of dampen geminimaliseerd is;

    • -

      het evalueren van definitieve berekeningen van overdruk ten gevolge van explosies;

    • -

      het aantonen dat de veiligheidssystemen doeltreffend beschermd zijn;

    • -

      het aantonen dat de algemene preventie principes in het ontwerp zijn meegenomen;

    • -

      het aantonen dat de kans op binnentreden van rook of gas in de accommodatieruimten geminimaliseerd is;

    • -

      het aantonen dat de kwaliteit van de in te ademen lucht in de accommodatieruimten is gewaarborgd;

    • -

      het aantonen dat de evacuatie-, ontsnappings-, en reddingssystemen doeltreffend zijn;

    • -

      het evalueren van de bestaande systemen van toezicht ten aanzien van de werkzaamheden;

    • -

      het evalueren van de procedures voor het in gebruik nemen en het verwijderen van de als een geheel verplaatsbare mijnbouwinstallatie als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c of andere verplaatsbare mijnbouwinstallatie met behulp waarvan boorgaten worden geboord of werkzaamheden in een bestaand boorgat worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel d;

  • B. het addendum gebruik:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik;

    • -

      het nagaan of alle aanbevelingen uit doorlichtingen, inspecties of het onderzoek naar voorvallen, ongevallen en klachten zijn uitgevoerd; en

    • -

      het nagaan of alle veranderingen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen van de verschillende doorlichtingen en inspecties op schrift zijn vastgelegd.

  • C. het addendum grote wijzigingen:

    • -

      het beoordelen van de toepasbaarheid en, indien nodig, het herzien van het addendum gebruik;

    • -

      het vaststellen van het soort, de kans, de gevolgen, de frequentie en de combinaties van gevaren en de daarmee samenhangende risico's;

    • -

      het uitvoeren van een risico-analyse van de voorgestelde grote wijzigingen;

    • -

      het evalueren van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van de procedure en de beheersmaatregelen gedurende de constructieactiviteiten; en

    • -

      het aantonen van de doelgerichtheid en de doeltreffendheid van alle beheerssystemen.

Bijlage VIII. behorend bij artikel 3.14

De informatie met betrekking tot het noodplan, bedoeld in artikel 3.14, betreft:

  • a. een beschrijving van de organisatiestructuur van de werkgever en de en verantwoordelijke personen in geval van nood alsmede een overzicht van hun taken en bevoegdheden;

  • b. een beschrijving van de organisatie van de personen belast met het gebruik van en het geoefend zijn in het gebruik van evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen alsmede de personen belast met speciale taken bij het evacueren en redden van personen op een mijnbouwinstallatie;

  • c. de wijze van alarmering;

  • d. de regeling van de hulpverlening;

  • e. het aantal, soort en type evacuatie-, ontsnappings-, en reddingsmiddelen, alsmede de persoonlijke reddingsmiddelen die op de mijnbouwinstallatie in gebruik zijn;

  • f. de criteria voor de capaciteit van bijstandschepen en helikopters, inclusief de reactietijd daarvan;

  • g. het aantal personen, dat ervaren is in het gebruik van het materieel, bedoeld in onderdeel e en f van deze bijlage;

  • h. een schematische overzichtstekening waarop de evacuatie-, ontsnappings- en reddingsmiddelen op de mijnbouwinstallatie zijn aangegeven;

  • i. het soort en de frequentie van de te houden oefeningen;

  • j. de te nemen maatregelen ter verzekering van de veiligheid en gezondheid van met reddingswerk belaste personen, met name met het oog op de aan het verrichten van reddingswerk in een atmosfeer, waarin verstikkende of giftige gassen aanwezig zijn, of in een met radioactieve stoffen besmette atmosfeer verbonden gevaren.

Bijlage IX. behorend bij artikel 4.1, onder t

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 10

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De ladingtanks zijn gesloten.

Ligplaats

Niet aan de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur tenminste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 11

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De ladingtanks zijn gesloten en verzegeld.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Echter alleen naar een veilige ligplaats (= een ligplaats waar binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is of naar redelijke verwachting kan ontstaan).

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is aangemerkt als zijnde veilig voor mensen en veilig voor vuur.

In het laatste geval is de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 een voorloper van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2.

Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ruimten binnen de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is zowel veilig voor mensen als veilig voor vuur.

De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/2 kan pas worden uitgereikt indien gebleken is dat de ruimten waarin met vuur moet worden gewerkt veilig voor mensen en veilig voor vuur zijn gebleven, terwijl ook in de toestand van de andere ruimten binnen de ladingzone geen wijziging mag zijn opgetreden.

Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 12/1.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf.

Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk boven of buiten de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 4. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

Aangezien echter de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 de voorloper is van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 zal men er voor zorg moeten dragen dat de gehele ladingzone veilig voor vuur is. De Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2 kan pas worden uitgereikt indien sinds de uitreiking van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1 ten minste 6 uren zijn verstreken. In deze periode mag zich geen wijziging voordoen in de toestand van de gehele ladingzone.

Ligplaats

Het schip mag naar de werf of het reparatiebedrijf. Binnen de 25 meter van de ladingzone mag geen vuur aanwezig zijn of naar redelijke verwachting kunnen ontstaan.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur ten minste 25 meter buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/2

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Deze vastgestelde toestand is ongewijzigd gebleven na de uitreiking van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1. Daarnaast moeten er ten minste 6 uren verstreken zijn na het uitreiken van de bijbehorende Veiligheids- en gezondheidsverklaring 13/1.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur in, boven en buiten de gehele ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 20

Toestand van de ladingzone

  • -

    De ladingzone is geheel of gedeeltelijk veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

  • 3. Werk met vuur in besloten ruimten buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 4. Werk met vuur boven en buiten de gehele ladingzone.

  • 5. Werk met vuur in de gehele, of in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 31

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 32

Toestand van de ladingzone

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is niet veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Een gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en niet veilig voor vuur.

  • -

    Het resterende gedeelte van de ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur buiten of boven de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 4. Werk met vuur in een deel van de ladingzone. Het van toepassing zijn van aangegeven werkzaamheden is afhankelijk van de toestand van de ladingzone en wordt aan de hand van die toestand bepaald.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring 33

Toestand van de ladingzone

  • -

    De gehele ladingzone is veilig voor mensen en veilig voor vuur.

Ligplaats

Het schip mag overal ligplaats nemen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk buiten of boven de ladingzone en in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Koud werk in de gehele ladingzone.

  • 3. Werk met vuur in, boven of buiten de ladingzone, echter niet in K3-ruimten buiten de ladingzone.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30

Toestand van de ladingzone

  • -

    De K3-ruimten buiten de ladingzone zijn veilig voor vuur.

De toestand van de ruimten binnen de ladingzone wordt op deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring niet opgenomen.

Toegestane werkzaamheden

  • 1. Koud werk in K3-ruimten buiten de ladingzone.

  • 2. Werk met vuur in K3-ruimten buiten de ladingzone.

De Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 is een zogenaamde “Combinatie Veiligheids- en gezondheidsverklaring”. Dat betekent, dat een Veiligheids- en gezondheidsverklaring A/30 nooit alleen afgegeven mag worden. Altijd zal dit moeten gebeuren in combinatie met een Veiligheids- en gezondheidsverklaring, welke de toestand van de ladingzone aangeeft.

Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4

Deze Veiligheids- en gezondheidsverklaring is bedoeld om een Veiligheids- en gezondheidsverklaring welke zijn geldigheid heeft verloren weer geldig te maken

Toestand van de ladingzone

De toestand van de ladingzone is gelijk aan de toestand zoals die vermeld wordt op de Veiligheids- en gezondheidsverklaring die door het uitreiken van de Veiligheids- en gezondheidsverklaring A4 zijn geldigheid herkrijgt.

De modellen, bedoeld in deze bijlage, liggen ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Bijlage X. , behorend bij artikel 4.16 van de Arbeidsomstandighedenregeling

Certificatieschema Springmeester

Paragraaf 1. Definities

Begrip of afkorting

 

Betekenis

a. Aanvrager van een certificaat

:

De persoon die bij de certificaatverstrekker een aanvraag doet voor het verstrekken van het certificaat springmeester

b. Calamiteit

:

Een (ernstige) ongewenste gebeurtenis waarbij gevaar voor gezondheid en veiligheid bestaat

c. Certificaat springmeester

:

Een certificaat springmeester als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit juncto artikel 20 van de Arbeidsomstandighedenwet. Een certificaat wordt beschouwd als een verklaring van overeenstemming (conformiteitverklaring)

d. Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig certificaat springmeester

e. Certificaat-verstrekker

:

De Minister van SZW of een door de Minister van SZW aangewezen instelling als bedoeld in artikel 1.5a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, die het certificaat springmeester verstrekt

f. Certificatie-procedure

:

Alle activiteiten die de certificaatverstrekker verricht om te komen tot de beoordeling en het besluit of een persoon voldoet en blijft voldoen aan de voorwaarden, zoals omschreven in dit certificatieschema

g. Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals omschreven in dit certificatieschema

h. Deskundige

:

De persoon die over een zodanige theoretische en praktische competentie beschikt dat hij in staat is om op een veilige en adequate wijze met ontplofbare stoffen te werken

i. Entree-criteria

:

In dit certificatieschema omschreven criteria, zoals beroepsopleiding en werkervaring, waaraan een aanvrager moet voldoen om toegelaten te worden tot de certificatieprocedure

j. Kennis

:

Informatie waarvan de deskundige op de hoogte moet zijn en waarvan de deskundige moet weten dat deze van belang is voor het werken met ontplofbare stoffen

k. Ontplofbare stof

:

Ontplofbare stof als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Paragraaf 2. Certificatieprocedure

De certificatieprocedure heeft tot doel te toetsen of de aanvrager beschikt over voldoende theoretische kennis en werk- of oefenervaring om te werken met ontplofbare stoffen.

Artikel 2.1. Aanvraag certificaat

  • 1. De aanvrager dient de aanvraag in bij de certificaatverstrekker.

  • 2. De certificaatverstrekker neemt de aanvraag in behandeling indien documenten worden overlegd door de aanvrager waarmee deze aantoont aan de entreecriteria te voldoen.

  • 3. De aanvrager bouwt een portfolio op om aan te tonen dat deze aan de entreecriteria, als in artikel 2.2 bepaald, voldoet voor het behalen van het certificaat. In dit portfolio zijn opgenomen een beschrijving van de twee opgestelde en uitgevoerde springplannen per certificaatniveau en, voor zover van toepassing per applicatie, een beschrijving van mogelijke bij- en nascholingsactiviteiten die door hem zijn verricht. In dit portfolio zijn in ieder geval projecten en/of activiteiten opgenomen die voldoen aan het niveau dat aan de werkzaamheden van certificaathouder wordt gesteld, zoals omschreven in dit certificatieschema. Bij een activiteit/springplan dient tevens een verklaring bijgevoegd te zijn van de opdrachtgever en/of de gemeente waar de activiteit is uitgevoerd, waaruit blijkt dat de aanvrager deze werkzaamheden heeft uitgevoerd.

  • 4. Indien de aanvrager voor het eerst een certificaat aanvraagt en nog geen door hem zelf opgestelde en uitgevoerde springplannen kan overleggen omdat hij nog geen eigen werkzaamheden heeft verricht, moet hij aantonen dat hij minimaal twee keer heeft geparticipeerd bij door een springmeester verrichte werkzaamheden. Dit mogen ook in een ander land behorend tot de Europese Economische Ruimte, of in Zwitserland uitgevoerde werkzaamheden zijn.

  • 5. Indien het vierde lid van toepassing is, dient in het portfolio een verklaring aanwezig te zijn van de springmeester bij wiens werkzaamheden de aanvrager heeft geparticipeerd, en waaruit blijkt dat hij betrokken is geweest bij het opstellen en uitvoeren van die werkzaamheden.

  • 6. In het portofolio kunnen ook werkzaamheden die zijn uitgevoerd voorafgaand aan en tijdens het volgen van de beroepsopleiding, worden opgenomen.

  • 7. De voorwaarden die gesteld zijn aan een springplan zijn opgenomen in artikel 3.3.

Artikel 2.2. Entreecriteria

  • 1. (Her)Certificatie-eisen voor Springmeester niveau 1:

    • a. Basiscursus Veilig Werken met Springstoffen (Hogeschool Utrecht of gelijkwaardig doordat voldaan is aan de eisen, genoemd artikel 3.2, eerste lid), ook bevoegd voor het werken in Industriële Reiniging; en

    • b. Werkervaring (minimaal twee zelf opgestelde en uitgevoerde springplannen) en

    • c. Recente Verklaring omtrent het gedrag (VOG). De verklaring mag op het moment van de aanvraag niet ouder zijn dan drie maanden.

  • 2. (Her)Certificatie-eisen voor Springmeester niveau 2:

    • a. Basiscursus Veilig Werken met Springstoffen (Hogeschool Utrecht of gelijkwaardig doordat voldaan is aan de eisen, genoemd in artikel 3.2, tweede lid) en Applicatiecursus (Hogeschool Utrecht of gelijkwaardig doordat voldaan is aan de eisen, genoemd in artikel 3.2, tweede lid); en

    • b. Werkervaring (minimaal twee zelf opgestelde en uitgevoerde springplannen voor de betreffende applicatie); en

    • c. Recente Verklaring omtrent het gedrag (VOG). De verklaring mag op het moment van de aanvraag niet ouder zijn dan drie maanden.

De volgende specialisaties vallen in elk geval onder de applicatiecursus, bedoeld bij niveau 2:

  • Hoge bouwwerken en gebouwen

  • Hoge gebouwen

  • Onder water

  • Open Groeven

  • Warme massa’s

Artikel 2.3. Beoordeling aanvraag certificaat

  • 1. De door de aanvrager ingediende documenten worden beoordeeld door de certificaatverstrekker. De beoordeling is er op gericht vast te stellen of de aanvrager aan de entreecriteria voldoet.

  • 2. Vervolgens wordt het besluit genomen of het certificaat springmeester kan worden verstrekt.

  • 3. Het besluit tot verstrekking van het certificaat springmeester wordt genomen door een functionaris bij certificaatverstrekker die niet belast was met of betrokken is geweest bij het beoordelen van de door de aanvrager ingediende documenten.

Artikel 2.4. Kosten beoordeling aanvraag

  • 1. De aan de beoordeling verbonden kosten zijn voor rekening van de aanvrager.

  • 2. De kosten bedragen thans: € 2.500.

  • 3. De aanvrager moet de kosten hebben betaald ten tijde van de aanvraag, onder overlegging van een bewijs van betaling.

Artikel 2.5. Geldigheidsduur certificaat

Het certificaat springmeester heeft een geldigheidsduur van maximaal vijf jaar te rekenen vanaf de dag van verstrekking.

Artikel 2.6. Inrichting van het certificaat

Ten minste de volgende gegevens worden op het aan de certificaathouder te verstrekken certificaat springmeester vermeld:

  • a. naam en geboortedatum van de certificaathouder;

  • b. eenduidig document- of certificaatnummer;

  • c. naam van de certificaatverstrekker;

  • d. scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities; en

  • e. de ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn.

Artikel 2.7. Geldigheidsvoorwaarden certificaat

  • 1. Gedurende de looptijd van het certificaat springmeester gelden de volgende voorwaarden waaraan de certificaathouder zich moet houden:

    • a. de certificaathouder stelt de certificaatverstrekker onverwijld op de hoogte van wijzigingen betreffende zijn/haar functie, werkgever, woon- en werkadres;

    • b. de certificaathouder gebruikt het certificaat uitsluitend als bewijs van zijn vakbekwaamheid binnen het aangegeven vakgebied;

    • c. de certificaathouder gaat akkoord met opname van de gegevens, genoemd in artikel 2.6, in het register, bedoeld in artikel 2.8;

    • d. de certificaathouder houdt een registratie bij van klachten die tegen zijn vakbekwaamheid zijn ingebracht, en verleent medewerking aan onderzoek van dergelijke klachten.

  • 2. Indien de certificaathouder niet of niet meer voldoet aan een of meer van bovenstaande voorwaarden, leidt dat tot een maatregel als bedoeld in artikel 4.2.

  • 3. Het bovenstaande wordt opgenomen in de bij het certificaat behorende certificatieovereenkomst die door de certificaatverstrekker en certificaathouder worden ondertekend.

Artikel 2.8. Register voor vakbekwaamheid springmeesters

  • 1. De certificaatverstrekker neemt de gegevens van de certificaathouder, genoemd in artikel 2.6, op in een door hem beheerd en bijgehouden register.

  • 2. Dit register is openbaar en via internet toegankelijk.

Paragraaf 3. Springwerken, opleidingen springmeester en springplan

Artikel 3.1. Categorieën springwerken

  • 1. Springen van lage bouwwerken en bouwdelen (certificaat niveau I = basiscertificaat).

    Dit betreft het springen van bouwwerken en objecten, eventueel in contact met grond(water), waarvan het hoogste punt zich maximaal 6 meter boven het omringende niveau bevindt en van afzonderlijke constructiedelen die geen onderdeel vormen van de dragende constructie.

    Het springen van afzonderlijke constructieonderdelen uit metselwerk, beton of gewapend beton.

    • Afzonderlijke constructieonderdelen zijn onderdelen die op het moment van springen geen verticale lasten opnemen. Hieronder wordt verstaan:

      • 1. niet dragende wanden;

      • 2. fundamenten;

      • 3. vloeren;

      • 4. voetpaden en rijdekelementen zoals balken, stutten etc., voor zover zij niet tegelijk met constructies worden gesprongen.

    • Bezwijkmechanisme: Totaal fragmentatie.

  • 2. Springen van hoge gebouwen (certificaat niveau II Gebouwen en hoge bouwwerken).

    Dit betreft het springen van bouwwerken en objecten waarvan het hoogste punt zich meer dan 6 meter boven het omringende niveau bevindt en van afzonderlijke constructiedelen die een onderdeel vormen van de dragende constructie.

    Springen van gebouwen en hoge bouwwerken.

    • Gebouwen en hoge bouwwerken waarbij het te springen onderdeel een wezenlijk aandeel is van de dragende constructiedelen.

    • Bezwijkmechanismen:

      • 1. omvallen of kantelen;

      • 2. rechtstandig ineen storten;

      • 3. zijdelings ineen storten.

  • 3. Springen van warme massa’s (certificaat niveau II Warme massa’s).

    Dit betreft het springen van media waarbij de springlading of springsysteem in, op of tegen een medium wordt geplaatst waarvan de temperatuur hoger is dan 75°C.

    • a. Springen van massa’s waarbij de springlading in, op of tegen een medium wordt geplaatst, waarvan de temperatuur hoger is dan 75 graden Celsius;

    • b. Springwerken waarbij de temperatuur boven de 75 graden Celsius komt.

  • 4. Springen onder water (certificaat niveau II Onder water).

    Dit betreft het springen van media op- of onder de waterspiegel van (open) wateren, waarbij de springlading of springsysteem een schokgolf veroorzaakt die zich door het water voortplant.

    • a. Springwerken uitgevoerd onder de waterspiegel van open wateren met als doel het opruimen van hindernissen, fragmenteren van gesteente in rotsbodems en het uitdiepen van vaargeulen en havens, door het verwijderen van rotsdrempels en klippen, het springen van geulen voor pijpleidingen of kabels, opruimen van hindernissen bij caissonfunderingen, bergen van scheepswrakken en het opruimen van hindernissen of bouwdelen uit metselwerk, beton, gewapend beton, staal of hout;

    • b. Springwerken uitgevoerd in open wateren, waarbij de springladingen in boorgaten of door duikers worden aangebracht.

  • 5. Springen van gesteenten en mineralen in open groeven (certificaat niveau II Open groeven).

    Dit betreft springwerken die worden uitgevoerd voor het winnen van gesteenten en mineralen in open groeven.

Artikel 3.2. Eindtermen opleidingen springmeester

  • 1. De eindtermen Niveau 1, indien niet de Basiscursus Veilig Werken met Springstoffen, genoemd in artikel 2.2, eerste lid, is gevolgd en behaald, bij:

    • a. Algemene en eenvoudige springwerken:

      • 1°. De cursist heeft het overzicht over het hele vakgebied springtechniek en de opleidingsmogelijkheden.

      • 2°. De cursist heeft kennis van de relevante wet- en regelgeving.

      • 3°. De cursist voldoet aan de startkwalificaties van de betreffende opleiding.

      • 4°. De cursist heeft kennis van springtechniek, springstoffen en de eigenschappen dan wel uitwerkingen ervan op materialen en constructies, schokgolfwerking in de lucht, water en in de bodem, uitwerking dan wel gevaren voor mens en omgeving en van veilige afstanden.

      • 5°. De cursist heeft kennis van springketens en ontstekingscircuits, de verschillende soorten springstoffen, ladingen, ontstekingsmiddelen, ontstekers, ontstekingssystemen, ontstekingstoestellen, meet- en testapparatuur, de uitwerking voor mens en omgeving en veilige afstanden.

      • 6°. De cursist heeft inzicht in de verschillende springobjecten, constructies, de beoordeling en herkenning en het selectief toepassen van bezwijkmechanismen en breukcriteria, de soort, methode, plaatsing en berekening van ladingen, ontstekingssystemen, -methoden, -volgorde en -circuits, afdekking, uitwerking en gevaren voor mens en omgeving, veilige afstanden en de inhoud van een springplan.

      • 7°. De cursist heeft vaardigheid in het gebruik van springstoffen, het samenstellen van ladingen en het aanleggen dan wel testen van ontstekingscircuits of -toestellen.

      • 8°. De cursist heeft inzicht in methoden van transport, opslag, afvoer en vernietiging van springstoffen.

  • 2. De eindtermen Niveau 2, indien niet de Basiscursus Veilig Werken met Springstoffen, genoemd in artikel 2.2, tweede lid, en de betreffende Applicatiecursus, genoemd in artikel 2.2, tweede lid, zijn gevolgd en behaald, bij:

    • a. Springen van gebouwen en hoge bouwwerken:

      De springmeester van gebouwen en hoge bouwwerken is een opgeleide, vakbekwame persoon, die (delen van) gebouwen en hoge bouwwerken verwijderd met behulp van aan te brengen explosieve ladingen volgens een specifiek springplan.

      • 1°. De cursist heeft in relatie tot gebouwen en hoge bouwwerken kennis van de uitwerking van springstoffen op gebouwen en constructies, schokgolfwerking in de lucht, water en in de bodem, uitwerking of gevaren voor mens en omgeving en van veilige afstanden.

      • 2°. De cursist heeft kennis van bij gebouwen en hoge bouwwerken toe te passen springketens en ontstekingscircuits, de verschillende soorten springstoffen, ladingen ontstekingsmiddelen, ontstekers, ontstekingssystemen, ontstekingstoestellen, meet- en testapparatuur, de uitwerking voor mens en omgeving en veilige afstanden.

      • 3°. De cursist heeft inzicht in de bij gebouwen en hoge bouwwerken voorkomende constructies, de beoordeling en herkenning en het selectief toepassen van bezwijkmechanismen en breukcriteria, de soort, methode, plaatsing en berekening van ladingen, ontstekingssystemen, -methoden, -volgorde en -circuits, afdekking, uitwerken en gevaren voor mens en omgeving, veilige afstanden en de inhoud van een springplan.

      • 4°. De cursist heeft vaardigheid in het opstellen en uit (doen) voeren van een compleet springplan voor een gebouw of hoog bouwwerk en de totale organisatie daaromheen.

    • b. Springen onder water:

      De springmeester onder water is een opgeleide, vakbekwame persoon, die onder water springoperaties uitvoert met behulp van aan te brengen explosieve ladingen volgens een specifiek springplan.

      • 1°. De cursist heeft in relatie tot springen onder water kennis van de uitwerking van springstoffen op (waterbouwkundige) constructies, schokgolfwerking in de lucht, water en in de bodem, uitwerking of gevaren voor mens en omgeving en van veilige afstanden.

      • 2°. De cursist heeft kennis van bij springen onder water toe te passen springketens en ontstekingscircuits, de verschillende soorten springstoffen, ladingen ontstekingsmiddelen, ontstekers, ontstekingssystemen, ontstekingstoestellen, meet- en testapparatuur, de uitwerking voor mens en omgeving en veilige afstanden.

      • 3°. De cursist heeft inzicht in de bij springen onder water voorkomende constructies, de beoordeling en herkenning en het selectief toepassen van bezwijkmechanismen en breukcriteria, de soort, methode, plaatsing en berekening van ladingen, ontstekingssystemen, -methoden, -volgorde en -circuits, afdekking, uitwerking en gevaren voor mens en omgeving, veilige afstanden en de inhoud van een springplan.

      • 4°. De cursist heeft vaardigheid in het opstellen en uit (doen) voeren van een compleet springplan voor springen onder water en de totale organisatie daaromheen.

    • c. Springen in open groeven:

      De springmeester open groeven is een opgeleide, vakbekwame persoon, die grond- en of steenachtige materialen losspringt in open groeven, met behulp van aan te brengen explosieve ladingen in boorgaten volgens een standaard springplan. De werkzaamheden bestaan uit het veelvuldig herhalen van (dezelfde) processtappen.

      • 1°. De cursist heeft in relatie tot springen in open groeven kennis van de uitwerking van springstoffen op constructies, schokgolfwerking in de lucht, water en in de bodem, uitwerking of gevaren voor mens en omgeving en van veilige afstanden.

      • 2°. De cursist heeft kennis van bij springen in open groeven toe te passen springketens en ontstekingscircuits, de verschillende soorten springstoffen, ladingen ontstekingsmiddelen, ontstekers, ontstekingssystemen, ontstekingstoestellen, meet- en testapparatuur, de uitwerking voor mens en omgeving en veilige afstanden.

      • 3°. De cursist heeft inzicht in de bij springen in open groeven voorkomende winningstechnieken, de beoordeling, herkenning en het selectief toepassen van bezwijkmechanismen en breukcriteria, de soort, methode, plaatsing en berekening van ladingen, ontstekingssystemen, -methoden, -volgorde en -circuits, afdekking, uitwerking en gevaren voor mens en omgeving, veilige afstanden en de inhoud van een springplan.

      • 4°. De cursist heeft vaardigheid in het opstellen en uit (doen) voeren van een compleet springplan voor springen in open groeven en de totale organisatie daaromheen.

Artikel 3.3. Eisen springplan

  • 1. De vorm van het springplan is in dit artikel omschreven en geldt voor zowel een springplan niveau 1 als 2:

    Onderdeel

    Controle

    Datum en versieaanduiding met statusaanduiding (definitief of voorlopig)

     

    Ondertekend door springmeester die het certificaat aanvraagt en eventueel de gecertificeerde begeleider

     

    Opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal

     

    Adresgegevens van de locatie waar het springwerk is uitgevoerd

     

    Berekeningen met de juiste (SI) eenheden en toetsbaar aan de tekeningen met motivatie

     

    Tekeningen voorzien van schaal en voldoende maten, minimaal plattegronden en aanzichten van het te springen object

     

    Situatietekening met aanduiding gevarenzone en te beschermen objecten voorzien van maten en schaal

     
  • 2. De inhoud van het springplan moet een deugdelijke en allesomvattende omschrijving van het springwerk en wat daarmee samenhangt bevatten. Per onderdeel is aangegeven of er tekeningen of berekeningen verwachten worden bij dit onderdeel. Een enkel onderdeel is optioneel. De inhoud is onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:

    1. Algemene gegevens project en object

    tekeningen

    berekeningen

    optioneel

    controle/ opmerking

    Onderdeel

           

    Project waar binnen het te springen object valt

           

    Waarop het springplan is gebaseerd qua tekeningen, aannames en wensen opdrachtgever

           

    Object in afmetingen en materiaal (ook om te beoordelen of het niveau I of II is)

    X

         

    Gehanteerde wetten en reglementen voor uitvoering van het springwerk (o.a. afhankelijk van land)

           

    2. Springtechniek

           

    Onderdeel

    tekeningen

    berekeningen

    optioneel

    controle/

    opmerking

    Te nemen veiligheidsmaatregelen (bepaalde gevaren

    zone, te beschermen leidingen, hoe de schokgolf tegen te gaan etc.)

    X

         

    Te hanteren bezwijkmethode of gewenste fragmentatie

     

    X

       

    Hoe de fragmentatie of bezwijkmethode bereikt wordt

           

    Mogelijk aan te brengen verzwakkingen of versterkingen

    X

    X

       

    Alle ladingberekeningen (Q-waarde en soort springstof (met motivatie))

     

    X

       

    Alle boorgatenplannen en ladingverdeling per boorgat (met motivatie)

    X

    X

       

    Alle circuits en inleidingplan (met motivatie)

    X

         

    De wijze van afdekken (met motivatie)

           

    De wijze van hoe te handelen bij bijzondere weersomstandigheden

           

    Totaaloverzicht te gebruiken hoeveelheid primaire en secundaire springstof en wijze van vervoeren en opslag

     

    X

       

    3. Betrokken personen bij het springwerk

           

    Onderdeel

    tekeningen

    berekeningen

    optioneel

    controle/

    opmerking

    Opdrachtgever totale werk

           

    Opdrachtgever springwerk

           

    Hoofdspringmeester en assistenten

           

    Leverancier (s) springstoffen

           

    Adviseurs (trillingen, veiligheid, etc) x

       

    X

     

    Vergunningverleners (gemeente, transport etc.)

           

    4. Bijlagen

           

    Onderdeel

    tekeningen

    berekeningen

    optioneel

    controle/

    opmerking

    Tekeningen

    X

         

    Berekeningen

     

    X

       

    Kwaliteitsverklaring resultaat springwerk van Opdrachtgever

           

    Risico inventarisatie en evaluatie

           

    Certificaten

       

    X

     

    Referenties

       

    X

     

    Opdrachtbevestiging

       

    X

     

    Foto's object en springresultaat

       

    X

     

Paragraaf 4. Toezicht en handhaving

Artikel 4.1. Toezicht

De certificaathouder werkt mee aan toezicht door de toezichthouder, bedoeld in artikel 24, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet.

Artikel 4.2. Wijziging voorwaarden of intrekking certificaat

De certificaatverstrekker kan nadere voorwaarden stellen of een certificaat intrekken (voorwaardelijk, tijdelijk of permanent) indien de certificaathouder niet of niet meer voldoet aan de voorwaarden zoals omschreven bij of krachtens het Arbeidsomstandighedenbesluit of in dit certificatieschema, of wanneer hij met de door hem uitgevoerde werkzaamheden of de wijze waarop hij deze werkzaamheden uitvoert, ernstig gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken voor personen.

Verder kan het certificaat op verzoek van de certificaathouder worden ingetrokken.

Artikel 4.3. Voornemen tot treffen maatregel

  • 1. Indien sprake is van een voornemen tot het treffen van een maatregel als bedoeld in artikel 4.2, wordt dit tijdig aan de certificaathouder kenbaar gemaakt.

  • 2. Bij het treffen van een maatregel, anders dan definitieve intrekking van het certificaat, geeft de certificaatvertrekker aan welke acties een certificaathouder moet ondernemen en binnen welke termijn hij dat moet doen.

  • 3. Alvorens een maatregel te treffen stelt de certificaatverstrekker de certificaathouder in de gelegenheid zijn zienswijze ter zake te geven.

  • 4. De certificaatverstrekker controleert de uitvoering van de door hem aan de certificaathouder opgelegde acties.

  • 5. Een intrekking van het certificaat springmeester wordt onverwijld verwerkt in het register, bedoeld in artikel 2.8.

Artikel 4.4. Nieuw verzoek na intrekking certificaat

Indien een certificaathouder na intrekking van het certificaat springmeester als bedoeld in artikel 4.3, wederom gecertificeerd wil worden doorloopt hij de certificatieprocedure, die geldt voor initiële certificatie, in voorkomend geval met inachtneming van de termijn, genoemd in artikel 1.5g, eerste lid, onder b, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Bijlage XI. behorend bij Artikel 4.17e

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met: systeemcertificatie op gebied van Opsporen Conventionele Explosieven

Document: WDAT-OCE: 2012, versie 1

Onder beheer van:

Stichting Certificering Vuurwerk & Explosieven (SCVE)

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

99

       

2

 

Definities

99

       

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

100

 

3.1

Beschrijving document

100

 

3.2

Actieve partijen

100

 

3.3

Risicoanalyse

100

       

4

 

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

101

 

4.1

Algemeen

101

 

4.2

Eisen aan certificatiepersoneel

102

 

4.3

Gegevens op het certificaat

102

 

4.4

Wijziging van certificatie-eisen

103

 

4.5

Initiële audit en certificatie

103

 

4.6

Toezicht op de certificaathouder

103

 

4.7

Schorsing, intrekking of beperking van het werkterrein

103

 

4.8

Uitwisseling bevindingen tussen CKI en overheidsinstantie

103

 

4.9

Aanwijzingscriteria

104

       

5

 

Toezicht

104

       

6

 

Maatregelen

105

1.. Inleiding

Het opsporen van conventionele explosieven betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor het opsporen van conventionele explosieven. Het certificaat wordt onder deze regeling verstrekt door CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te zijn aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit WDA&T en aan de eisen uit de wet. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

2.. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat voor het opsporen van conventionele explosieven.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de Nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

CCvD OCE

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door SCVE, dat belanghebbende partijen in het werkveld van het opsporen van conventionele explosieven de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet.

Certificaathouder

:

(Rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts-)persoon voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat, inclusief onderhoud.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Klacht

:

Mondelinge, telefonische of schriftelijke uiting waaruit blijkt dat niet aan de gestelde eisen of aan de verwachtingen is voldaan.

SCVE

:

Stichting Certificering Vuurwerk & Explosieven. De beheerder van het certificatieschema opsporen conventionele explosieven en het daarbij horende werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-OCE

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).

Documentnummer: WDAT-OCE: 2012, versie 1.

WSCS

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WSCS-OCE

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).

Documentnummer: WSCS-OCE: 2012, versie 1.

3.. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht (WDAT-OCE) heeft betrekking op het opsporen van Conventionele Explosieven die in de (water)bodem zijn achtergebleven tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Dit werkveldspecifieke document is door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen OCE.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest.

  • De Stichting Certificering Vuurwerk & Explosieven (SCVE).

    SCVE beheert het werkveldspecifieke certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) en dit WDAT-OCE en als zodanig bevoegd om met CKI’s overeenkomsten aan te gaan voor het afgeven van certificaten op grond van dit certificatieschema. Een CKI moet hiervoor tevens zijn aangewezen door SZW.

  • Het Centraal College van Deskundigen OCE (CCvD OCE).

3.3. Risicoanalyse

Systeemcertificatie heeft tot doel aan belanghebbenden vertrouwen te bieden dat een managementsysteem aan vastgestelde eisen voldoet Dit vertrouwen is gebaseerd op het voldoen door de CKI aan de hierna beschreven principes. Indien hieraan niet wordt voldaan, leidt dit tot risico’s met betrekking tot het functioneren van de CKI en kan het vertrouwen van belanghebbenden in de certificatieregeling Opsporen Conventionele Explosieven worden geschaad en zouden bijvoorbeeld ten onrechte certificaten kunnen worden afgegeven dan wel geweigerd. In het WSCS-OCE, alsmede in onderhavig document, is specifiek voor de systeemcertificatieregeling Opsporen Conventionele Explosieven aangegeven op welke wijze aan bedoelde principes invulling moet worden gegeven door de CKI. Dit om te voorkomen dat de risico’s met betrekking tot deze principes zich manifesteren.

Onpartijdigheid

Het is van belang dat de CKI in het beleid en de procedures vast legt dat alle aanvragers van het systeemcertificaat eerlijk en gelijk worden behandeld. De CKI kan zich hierbij baseren op hetgeen is gesteld in de certificatie-eisen en het certificatiereglement voor de opsporing van conventionele explosieven. De CKI mag aanvragers van het certificaat de toegang tot de certificatieprocedure niet verhinderen of belemmeren. Besluiten van de CKI moeten zijn gebaseerd op objectief bewijs van (non-) conformiteit in relatie tot de certificatie-eisen en niet worden beïnvloed door andere belangen of andere partijen.

Deskundigheid

Het is van belang dat de CKI kan beschikken over voldoende medewerkers, met inbegrip van een daarvoor verantwoordelijk management, met de benodigde opleiding, training, vakinhoudelijke deskundigheid en ervaring om de certificatietaken met betrekking tot de systeemcertificatieOpsporen Conventionele Explosieven te kunnen verrichten.

Verantwoordelijkheid

Het is van belang dat de CKI kan beschikken over beleid en procedures met betrekking tot het toekennen, handhaven, herverstrekken, opschorten en intrekken van het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven, alsmede met betrekking tot het uitbreiden of beperken van het toepassingsgebied van het certificaat.

De CKI is ervoor verantwoordelijk dat voor het nemen van een certificatiebesluit voldoende objectief en relevant bewijs wordt verzameld. Wanneer voldoende bewijs van conformiteit met de certificatie-eisen is vergaard, besluit de CKI het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven toe te kennen aan de aanvrager in kwestie. Wanneer onvoldoende bewijs van conformiteit is vergaard, leidt dit tot afwijzing van de aanvraag voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven door de CKI.

Indien certificatiewerkzaamheden aan een externe partij worden uitbesteed door de CKI, ligt hieraan een schriftelijke overeenkomst ten grondslag. Deze beschrijft de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van beide partijen, alsmede de regelingen met betrekking tot vertrouwelijkheid en het voorkomen van belangenverstrengeling. Het nemen van een certificatiebesluit kan door de CKI niet worden uitbesteed aan derden.

Openheid

Om het vertrouwen in certificatie te waarborgen, is het van belang dat de CKI ervoor zorgt dat niet-vertrouwelijke informatie over het certificatieproces (bijvoorbeeld onderzoek naar aanleiding van klachten) toegankelijk is voor partijen die daar belang in stellen.

Vertrouwelijkheid

Ten behoeve van het certificatieproces, is het van belang dat de CKI beschikt over bedrijfseigen informatie en gegevens van aanvragers en certificaathouders. De CKI dient deze informatie vertrouwelijk te behandelen om te voorkomen dat onbevoegden toegang verkrijgen tot deze informatie resp. dat klanten bezwaar maken tegen het verzamelen en bewaren ervan.

Ontvankelijkheid voor klachten

Partijen die belang hebben bij certificatie verwachten dat klachten worden onderzocht en dat deze, als ze terecht zijn, worden gevolgd door passende maatregelen. Een effectieve klachtenbehandeling is van belang voor de bescherming van de CKI, diens klanten en andere belanghebbenden bij certificatie tegen fouten, omissies of onredelijk gedrag. Het vertrouwen dat door belanghebbenden wordt gesteld in certificatie, is mede hiervan afhankelijk.

4.. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Algemeen

Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor dit schema voor aanwijzing en toezicht vindt plaats op basis van de ISO/IEC 17021 en IAF-MD1 tot en met IAF-MD5, alsmede de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van voorliggend schema voor aanwijzing en toezicht. Waar in dit document niet wordt afgeweken van de accreditatienorm ISO/IEC 17021 resp. deze norm niet nader wordt ingevuld, gelden onverkort de eisen uit deze accreditatienorm.

4.2. Eisen aan certificatiepersoneel

Bij het uitvoeren van beoordelingen en het afgeven, schorsen en intrekken van certificaten volgens WSCS-OCE, worden de volgende functies onderscheiden: auditor en beslisser. Op deze functies en het beleid en handelen van de CKI in relatie tot deze functies, zijn de eisen uit paragraaf 7.2.1 tot en met 7.2.12 van ISO 17021 onverkort van toepassing. De, specifiek in het kader van systeemcertificatie OCE, aan dit personeel gestelde eisen zijn hierna weergegeven.

4.2.1. Kwalificaties lead auditor

De lead auditoren die door de CKI worden ingezet voor het uitvoeren van beoordelingen in het kader van het WSCS-OCE dienen te voldoen aan de volgende eisen:

  • 1) in bezit zijn van een afgeronde HBO-/WO-opleiding, dan wel een vergelijkbaar werk- en denkniveau;

  • 2) in het bezit zijn van een certificaat voor lead-assessor verkregen door een training van tenminste 40 uur (tenminste van het niveau ISO 9001, kwaliteitsmanagementsystemen);

  • 3) kennis van het WSCS-OCE en het voorliggende WDAT-OCE en eventueel andere door het CCvD OCE vastgestelde documenten;

  • 4) minimaal vier jaar relevante werkervaring;

  • 5) beschikken over een certificaat Basiskennis OCE. Het basiscertificaat kan worden verkregen volgens het WSCS-OCE (bedrijfsinterne examinering of examinering via een onafhankelijke examenorganisatie). Onafhankelijke examinering vindt plaats via www.examinering-oce.nl. De eindtermen voor het Basiscertificaat OCE staan in bijlage 2 van het WSCS-OCE;

  • 6) binnen de certificatie instelling gekwalificeerd als lead-auditor voor kwaliteitsmanagement-systemen en veiligheidsbeheerssystemen (tenminste van het niveau VCA).

4.2.2. Kwalificatie-eisen beslisser

De beslisser die door de CKI wordt ingezet voor het certificatieonderzoek dient te voldoen aan de volgende eisen:

  • 1) in het bezit zijn van een afgeronde HBO-/WO-opleiding, dan wel vergelijkbaar werk- en denkniveau;

  • 2) in het bezit zijn van een certificaat voor lead-assessor verkregen door een training van tenminste 40 uur;

  • 3) geen betrokkenheid bij de directe uitvoering van het certificatieonderzoek van de betreffende aanvrager;

  • 4) kennis van het WSCS-OCE en het voorliggende WDAT-OCE;

  • 5) minimaal twee jaar relevante werkervaring;

  • 6) de bevoegdheid hebben van de eigen organisatie voor het nemen van beslissingen in het kader van het certificatieproces.

4.2.3. Vakdeskundige (Technical expert)

De vakdeskundige die door de CKI wordt ingezet voor het certificatieonderzoek dient te voldoen aan de volgende eisen:

  • 1) in bezit zijn van een HBO-/WO-opleiding in de technische sector, dan wel een gelijkwaardig werk- en denkniveau;

  • 2) kennis van het WSCS-OCE en het voorliggende WDAT-OCE en eventueel andere door het CCvD OCE vastgestelde documenten;

  • 3) beschikken over een certificaat Basiskennis OCE. Het basiscertificaat kan conform het WSCS-OCE worden verkregen volgens bedrijfsinterne examinering of examinering via een onafhankelijke examenorganisatie. Onafhankelijke examinering vindt plaats via www.examinering-oce.nl. De eindtermen voor het Basiscertificaat OCE staan in bijlage 2 van het WSCS-OCE (tenminste van het niveau VCA);

  • 4) minimaal twee jaar relevante werkervaring;

4.3. Gegevens op het certificaat

De gegevens op het systeemcertificaat OCE moeten in overeenstemming zijn met de eisen van paragraaf 8.2.1 tot en met 8.2.3 van ISO 17021. De gegevens die specifiek in het kader van systeemcertificatie OCE op het certificaat moeten worden vermeld zijn:

  • geldigheidsduur van het certificaat (3 jaar);

  • het nummer van de Kamer van Koophandel waaronder de CKI staat ingeschreven in het Handelsregister;

  • het kenmerk van de aanwijzingsbeschikking van de Minister van SZW;

  • het logo van SCVE, volgens de daartoe door SCVE te verstrekken specificaties.

4.4. Wijziging van certificatie-eisen

De CKI sluit een overeenkomst met SCVE. De CKI verplicht zich op grond van deze overeenkomst tot het gebruik van de door het CCvD OCE vastgestelde documenten, in ieder geval bestaande uit het WSCS-OCE en WDAT-OCE. De CKI past deze documenten onverkort toe. De CKI kan niet bepalen welke elementen uit het certificatieschema en eventuele andere door het CCvD OCE vastgestelde documenten gewijzigd worden. Wijzigingsvoorstellen worden door de CKI voorgelegd aan het CCvD. Het CCvD besluit vervolgens of wijziging van het certificatieschema wenselijk is en zo ja, welke overgangsregeling daarop van toepassing moet zijn, waarna de Minister van SZW zal beoordelen of het wijzigingsvoorstel en de overgangsregeling al dan niet ongewijzigd worden overgenomen.

De CKI dient de certificaathouders onverwijld te berichten als de eisen voor certificatie volgens het WSCS-OCE gaan veranderen.

4.5. Initiële audit en certificatie

De door de CKI te volgen werkwijze bij het initiële certificatieonderzoek dient in overeenstemming te zij met de eisen van paragraaf 9.2.1 tot en met 9.2.5.2 van ISO 17021. Aanvullend hierop worden bij het beslissen omtrent certificatieaanvragen de relevante bepalingen en procedures uit het WSCS-OCE in acht genomen. De geldigheidsduur van certificaten kan niet automatisch worden verlengd.

4.6. Toezicht op de certificaathouder

De door de CKI te volgen werkwijze bij het toezicht van houders van het systeemcertificaat OCE dient in overeenstemming te zijn met de eisen van paragraaf 9.3.1.1 en 9.3.1.2 van ISO 17021. Aanvullend hierop worden bij houden van toezicht op de certificaathouders de bepalingen en procedures uit het WSCS-OCE in acht genomen door de CKI.

4.7. Schorsing, intrekking of beperking van het werkterrein

De door de CKI te volgen werkwijzen met betrekking tot schorsing of intrekking van een systeemcertificaat OCE of beperking van het werkterrein (scope) van een systeemcertificaat OCE, dienen in overeenstemming te zij met de eisen van paragraaf 9.6.1 tot en met 9.6.7 van ISO 17021. Aanvullend hierop worden, ingeval van schorsing of intrekking van een systeemcertificaat OCE of beperking van het werkterrein (scope) van een systeemcertificaat OCE, de bepalingen en procedures uit het WSCS-OCE in acht genomen door de CKI.

4.8. Uitwisseling bevindingen tussen CKI en overheidsinstantie

Indien de CKI schriftelijk door de Inspectie SZW, dan wel door een andere overheidsinstantie, wordt geïnformeerd over een door deze instantie opgelegde sanctie (stillegging, proces verbaal of zware boete) bij een certificaathouder of aanvrager, dient de CKI als volgt te handelen:

  • a. De CKI stelt eerst vast of de feiten op grond waarvan de Inspectie SZW een sanctie heeft opgelegd ook één of meer afwijkingen van het WSCS-OCE inhouden.

  • b. Indien de feiten op grond waarvan de Inspectie SZW een sanctie heeft opgelegd wel één of meerdere afwijkingen van het WSCS-OCE inhouden, worden maatregelen opgelegd volgens paragraaf 5.4 van het WSCS-OCE.

  • c. Indien de feiten op grond waarvan de Inspectie SZW een sanctie heeft opgelegd geen afwijkingen van het WSCS-OCE inhouden, zal de CKI bepalen of er aanleiding is om aanvullende beoordelingen bij de certificaathouder/aanvrager uit te voeren.

  • d. De certificaathouder/aanvrager en de Inspectie SZW worden door de CKI schriftelijk op de hoogte gesteld van de besluitvorming en acties van de CKI naar aanleiding van de door de Inspectie SZW opgelegde sanctie en de melding daarvan aan de CKI.

  • e. De CKI en de Inspectie SZW kunnen de wijze van informatie-uitwisseling nader regelen, mits hetgeen in deze paragraaf is bepaald daarbij in acht wordt genomen.

Indien door de CKI bij het uitvoeren van beoordelingen situaties worden aangetroffen waarin de veiligheid of gezondheid van werknemers of derden door de organisatie in gevaar is of wordt gebracht, wordt de Inspectie SZW hiervan op de hoogte gesteld. Daarbij wordt tevens medegedeeld welke maatregelen door de CKI worden genomen. De CKI stelt de organisatie op de hoogte van het feit dat de Inspectie SZW is geïnformeerd.

4.9. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.9.1 De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.9.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.9.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.9.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.9.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.9.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.9.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.9.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.9.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb). .

  • 4.9.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland bij het Europese NoBo overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.9.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s respectievelijk NoBo’s.

  • 4.9.12 De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de cki.

  • 4.9.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.9.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

5.. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie SZW gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.

  • b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden) .

  • c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

  • d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de beheerder van het schema in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW verstrekt moet worden).

  • e) Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, of nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • h) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Scrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage XII. behorend bij Artikel 4.17f

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven

Document: WSCS-OCE

Inhoudsopgave

1.

 

Inleiding

     

2.

 

Definities

     

3.

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1.

Beschrijving schema

 

3.2.

Actieve partijen

 

3.3.

Risicoanalyse en afbreukcriteria

     

4.

 

Certificatiereglement

 

4.1.

Doelstelling

 

4.2.

Certificatieprocedure

 

4.3.

Certificatiebeslissing

 

4.4.

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5.

Gegevens op het certificaat

 

4.6.

Klachten

 

4.7.

Bezwaarprocedure

 

4.8.

OCE Certificaatregister

 

4.9.

Norminterpretatie

     

5.

 

Toezicht

 

5.1.

Gegevensverstrekking en toegang projectlocatie

 

5.2.

Frequentie en wijze van uitvoering van het toezicht

 

5.3.

Verslag van bevindingen

 

5.4.

Maatregelen

     

6.

 

Eisen

 

6.1.

Algemene eisen

 

6.2.

Eisen management personeel

 

6.3.

Eisen management middelen

 

6.4.

Eisen managementsysteem

 

6.5.

Proceseisen vooronderzoek

 

6.6.

Proceseisen opsporing

 

6.7.

Begeleiding onderzoekswerkzaamheden in OCE verdacht gebied

   

Bijlage 1:

Communicatie met EODD

Bijlage 2:

Eindtermen OCE-deskundigen

Bijlage 3:

Vaststellen verdachtgebied en afbakening in vooronderzoek

Bijlage 4:

Eisen te stellen aan materieel

Bijlage 5:

Eisen aan beschermende maatregelen

Bijlage 6:

Eisen voorziening tijdelijk veiligstellen situatie

Bijlage 7:

modelcertificaat

1. Inleiding

Het werkveldspecifieke certificatieschema WSCS-OCE heeft betrekking op het opsporen van Conventionele Explosieven die in de (water)bodem zijn achtergebleven tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Dit werkveldspecifieke certificatieschema is opgesteld door de Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE). Door het Ministerie van SZW zal dit certificatieschema worden vastgesteld.

Dit Certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) vervangt de Beoordelingsrichtlijn voor het Procescertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (BRL-OCE). De doelstelling van dit certificatieschema is drieledig:

  • bewerkstelligen dat risicovolle werkzaamheden voldoende veilig voor het eigen personeel en derden aanwezig op het project worden uitgevoerd;

  • bewerkstelligen dat risicovolle werkzaamheden zodanig en met die deskundigheid worden uitgevoerd dat omwonenden veilig zijn en dat de openbare orde en publieke veiligheid wordt gewaarborgd;

  • bewerkstelligen dat het vooronderzoek en/of de opsporing volgens de gegunde opdracht wordt uitgevoerd en opgeleverd (vast te leggen in het proces-verbaal van oplevering) .

Het toepassingsgebied van het Certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven is verdeeld in twee deelgebieden, te weten:

  • Deelgebied A: Opsporing (inclusief vooronderzoek);

  • Deelgebied B: Civieltechnische ondersteuning.

Paragraaf 2 is niet van toepassing op deelgebied A:6.6.11. De volgende paragrafen zijn niet van toepassing voor deelgebied B: 6.1.2, 6.3.3, 6.5, 6.6.2.1, 6.6.3, 6.6.4, 6.6.7, 6.6.8, 6.6.9, 6.6.10, 6.6.12 en 6.7.

Het staat organisaties vrij zich te bekwamen en in te richten voor één of beide deelgebieden en vervolgens voor één of beide certificaten aan te vragen. Op het certificaat wordt aangegeven voor welk(e) deelgebied(en) het certificaat is afgegeven.

Dit certificatieschema is opgebouwd uit twee delen, namelijk Deel I met algemene bepalingen en Deel II met normen. De normen waaraan de certificatie-instelling(en) dienen te voldoen om door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen te worden voor het certificeren van bedrijven volgens dit certificatieschema, zijn opgenomen in het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht behorend bij het WSCS-OCE.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Inspectie SZW

:

Organisatie vallend onder het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die de minister adviseert over het erkennen van CKI’s. Tevens toezichthouder en controleorgaan in het kader van dit certificatieschema.

Benaderen

:

Het cyclisch verrichten van de handelingen detecteren, lokaliseren en laagsgewijs ontgraven, ten einde de aanwezigheid van een vermoedelijk CE veilig en doelmatig te kunnen vaststellen.

Beoordeling

:

Beoordeling door de nationale accreditatie-instelling op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instelling schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

CCvD OCE

:

Het Centraal College van Deskundigen OCE, onderdeel van en/gefaciliteerd door de SCVE, dat belanghebbende partijen in het werkveld van het opsporen van conventionele explosieven de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

(Rechts)persoon in bezit van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Civieltechnische ondersteuning

:

Omvat het geheel van organisatie en uitvoering van civieltechnische activiteiten die de opsporing van CE mogelijk maken en onder eindverantwoordelijkheid van een organisatie die is gecertificeerd voor deelgebied A worden uitgevoerd.

Combinatie

:

Tijdelijk samenwerkingsverband van een organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied A en een organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied B, die gezamenlijk een project uitvoeren. De verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden van beide partijen zijn vastgelegd in een samenwerking-/combinatieovereenkomst en worden nader uitgewerkt in het projectplan.

Conventionele Explosieven (CE)

:

Elk explosief dat niet als geïmproviseerd, nucleair, biologisch of chemisch kan worden aangemerkt. Bij het opsporingsproces wordt aan CE gelijkgesteld en als zodanig behandeld:

• CE die geen explosieve stoffen (meer) bevatten;

• restanten van CE die door leken als zodanig herkenbaar zijn;

• voorwerpen die door leken kunnen worden aangemerkt als CE;

• wapens of onderdelen daarvan.

Er worden 16 hoofdsoorten van conventionele explosieven onderscheiden:

  • 1. klein kaliber munitie (KKM)

  • 2. geschutmunitie

  • 3. handgranaten

  • 4. geweergranaten

  • 5. munitie voor granaatwerpers

  • 6. raketten

  • 7. afwerpmunitie

  • 8. submunitie

  • 9. onderwatermunitie

  • 10. landmijnen

  • 11. valstrikken

  • 12. explosieve stoffen

  • 13. vuurwerken

  • 14. vernielingsmiddelen

  • 15. ontstekingsinrichtingen

  • 16. toebehoren van munitie.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instelling van CKI tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Deskundige

:

Persoon die aantoonbare kennis en ervaring heeft om overeenkomstig de toepasselijke eisen in het WSCS-OCE.

Detecteren

:

Het vaststellen van de aanwezigheid van (mogelijke) CE door het met behulp van detectieapparatuur uitvoeren van een meting en de interpretatie van de meetgegevens. Er wordt onderscheid gemaakt in realtime detectie en non-realtime detectie.

Realtime detectie: detecteren waarbij de meetgegevens direct worden geïnterpreteerd en de significante objecten direct worden gelokaliseerd.

Non-realtime detectie: detecteren waarbij de meetgegevens worden opgeslagen en op een later tijdstip worden geïnterpreteerd.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

EODD

:

Explosieven Opruimings Dienst Defensie

Feitenmateriaal

:

Geverifieerde gegevens die onomstotelijk bepaalde gebeurtenissen of feiten aantonen.

Identificeren

:

Het vaststellen of men al dan niet met een CE te maken heeft en daarna het bepalen van het aantal, soort, subsoort en wapeningstoestand (gewapende of ongewapende CE) van eventueel geplaatste ontsteker(s), kaliber en nationaliteit.

Interpretatie:

 

Het beoordelen van de meetgegevens van detectie met als einddoel het vaststellen van significante objecten. Een significant object levert een zodanige verstoring (uitgedrukt in een eenheid behorende bij de detectiemethode) dat dit, gegeven de zoekopdracht, een aanwijzing is voor de mogelijke aanwezigheid van een CE.

Laagsgewijs ontgraven

:

Door het laagsgewijs ontgraven wordt het object blootgelegd, waardoor deze kan worden waargenomen.

Lokaliseren

:

Het vaststellen van de ligplaats van gedetecteerde objecten (x, y en z coördinaat).

Munitiescheiding

:

Het scheiden van CE van (water)bodemmateriaal door middel van een scheidingsinstallatie, waarna identificatie kan plaatsvinden.

Onderzoeksgebied

:

Gebied waarbinnen door de organisatie een vooronderzoek of opsporingsonderzoek wordt uitgevoerd.

Opdrachtgever

:

Natuurlijke of rechtspersoon met wie een formele overeenkomst wordt aangegaan ten behoeve van activiteiten in het kader van deze regeling.

Oplevering

:

Overdracht van het voltooide werk van de opdrachtnemer (de organisatie) aan de opdrachtgever.

Opsporing

:

Het geheel van organisatie en uitvoering van werkvoorbereiding, detecteren, lokaliseren en laagsgewijs ontgraven, identificeren van de vermoede CE, tijdelijk veiligstellen van de situatie, de overdracht aan de EODD en Proces-verbaal van oplevering.

Opsporingsbedrijf

:

Organisatie die binnen het kader van deze regeling werkzaamheden uitvoert ten behoeve van de opsporing van CE.

Opsporingsgebied

:

Het gebied binnen het verdachte gebied waarbinnen de organisatie opsporingswerkzaamheden gaat uitvoeren.

Organisatie

:

De natuurlijke- of rechtpersoon die gecertificeerd is voor het WSCS-OCE, dan wel hiervoor in procedure is.

Overdracht aan de EODD

:

Het in persoon van de Senior OCE-deskundige door middel van het overdrachtsprotocol overdragen van de aangetroffen CE door de organisatie (deelgebied A) aan EODD. De overdracht vindt plaats op de locatie waar het explosief is aangetroffen c.q. in de voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie is gebracht en bij fysieke aanwezigheid van beide partijen.

Project

:

(Combinatie van) werkzaamheden binnen een omschreven tijdsbestek ten behoeve van het opsporen en het zo nodig laten verwijderen van CE zoals bedoeld in dit certificatieschema.

Projectgebonden RI&E

:

De inventarisatie en evaluatie van de risico’s samenhangende met de opsporing van CE.

Projectplan

:

Gedocumenteerd plan waarin de onderlinge relaties tussen betrokken partijen, alsmede de (planmatige) voortgang, afspraken, toezicht, documentatie en procedures zijn vastgelegd ten einde het project op adequate en veilige wijze uit te kunnen voeren.

RI&E

:

De inventarisatie en evaluatie van de risico’s samenhangende met de werkomgeving. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen arborisico’s, afgedekt door de RI&E verplichting uit de Arbowet, activiteitgebonden risico’s (TRA) en projectgebonden RI&E.

Risicoanalyse certificatieschema

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

SCVE

:

Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE) die de wettelijke certificatieregeling WSCS-OCE beheert.

Taakrisicoanalyse (TRA)

:

Overzicht van activiteitgebonden risico’s en daaruit voortvloeiende preventieve of risico reducerende maatregelen.

Tijdelijk veiligstellen van de situatie

:

Alle activiteiten na benadering en identificatie die benodigd zijn om de uitwerkingsrisico’s van het CE in relatie tot de omgeving te beheersen tot aan het tijdstip van overdracht van het CE aan de EODD. Er worden bij het tijdelijk veiligstellen van de situatie geen demontagehandelingen aan het CE zelf verricht.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren. (Ministerie van BZK, De kaderstellende visie op toezicht).

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Verdacht gebied

:

Het deel van het onderzoeksgebied waarbinnen op basis van vooronderzoek de aanwezigheid van CE wordt vermoed.

Vooronderzoek

:

Onderzoek dat tot doel heeft om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het onderzoeksgebied CE aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied in horizontale en verticale dimensie af te bakenen. Het vooronderzoek bestaat uit zowel het inventariseren als beoordelen (analyseren) van bronnenmateriaal. Eindresultaat is een rapportage en een bijbehorende CE bodembelastingkaart.

VTVS

:

Voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-OCE

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).

Documentnummer: WDAT-OCE: 2012, versie 1.

WSCS

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WSCS-OCE

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het Systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (OCE).

Documentnummer: WSCS-OCE.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Om het maatschappelijk belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de kwaliteit/veiligheid van het opsporen van conventionele explosieven.

3.1. Beschrijving schema

Het werkveldspecifieke certificatieschema WSCS-OCE heeft betrekking op het opsporen van Conventionele Explosieven die in de (water)bodem zijn achtergebleven tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog. Het werkveldspecifieke document is door de minister van SZW vastgesteld. De minister van SZW kan na overleg met het werkveld wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde schema. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het College van Deskundigen OCE.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn in hoofdzaak de volgende soorten partijen actief:

  • SCVE;

  • Centraal College van Deskundigen Opsporen Conventionele Explosieven (CCvD OCE);

  • Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Arbeidsomstandighedenbeleid);

  • Ministerie van Defensie;

  • Explosieven Opruimings Dienst Defensie (EODD);

  • Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • Gemeenten (handhaving openbare orde en veiligheid);

  • Inspectie SZW (toezicht en handhaving arbeidsomstandigheden);

  • Certificatie-instelling(en) voor dit certificatieschema;

  • Certificaathouders;

  • Opdrachtgevers.

3.3. Risicoanalyse en afbreukcriteria

Hoofdrisico van het werkveld van het opsporen van conventionele explosieven is het onverhoeds aantreffen van CE bij het uitvoeren van werkzaamheden in de (water)bodem en/of de ondeskundige en onzorgvuldige omgang met aangetroffen CE. Hierdoor bestaat het gevaar op het ongewenst tot (uit)werking komen van CE en dat kan grote uitwerkingsgevolgen teweegbrengen. De belangrijkste daarvan zijn luchtdruk, schokgolf en scherfwerking, welke een groot gevaar vormen voor de veiligheid en gezondheid van bij het opsporen van CE betrokken werknemers en andere personen.

Het voornoemde risico doet zich voor indien voorafgaand aan (bouw)projecten geen/onvoldoende onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van CE en/of het opsporen van CE op een onzorgvuldige en/of ondeskundige wijze plaatsvindt. In het laatstgenoemde geval doet het risico van het onverhoeds aantreffen van CE zich ook voor zodra na een opsporingsproject met de reguliere (bouw)werkzaamheden wordt gestart. In dit verband wordt ook verwezen naar de doelstellingen van dit certificatieschema zoals genoemd hoofdstuk 1.

Om de risico’s van het ongewenst tot uitwerking komen van CE zoveel mogelijk te beperken, dient het vooronderzoek en het opsporen van CE, inclusief de civieltechnische ondersteuning, op een deskundige, zorgvuldige en gestructureerde wijze plaats te vinden. Ten behoeve daarvan worden in deel II van dit certificatieschema eisen gesteld aan:

  • de organisatie (het bedrijf/de certificaathouder);

  • het personeel en de middelen;

  • het proces (aanpak en werkwijze van het opsporen van CE).

Het hoofdrisico van het onverhoeds aantreffen van CE bij het uitvoeren van werkzaamheden in de (water)bodem en/of de ondeskundige en onzorgvuldige omgang met aangetroffen CE, worden in tabel 3.1 uitgewerkt in afbreukcriteria. Per afbreukcriterium wordt de uitwerking daarvan in werkveldspecifieke eisen weergegeven, met een verwijzing naar de relevante normparagrafen in dit certificatieschema.

Tabel 3.1: risicoanalyse, afbreukcriteria en uitwerking in werkveldspecifieke eisen

Afbreukcriteria

PROCES

ORGANISATIE

PERSONEEL & MIDDELEN

Normuitwerking

§

Normuitwerking

§

Normuitwerking

§

Onverwachts aantreffen van CE tijdens werken in (water)bodem

Eisen gesteld aan vooronderzoek.

6.5

Eisen gesteld aan de organisatie, waaronder:

• wet- en regelgeving;

• RI&E/TRA;

• verzekeringen;

• systeemhandboek;

• taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;

• directieverantwoordelijkheid;

• communicatie;

• bewaking & meting;

• werkplekinspecties;

• interne audits;

• klachten en tekortkomingen;

• beheersing van ongevallen en incidenten.

6.1, 6.4

Eisen gesteld aan deskundigheid van personeel en de aantoonbaarheid daarvan (examinering).

Eisen gesteld aan materieel en middelen.

Eisen gesteld aan de beheersing van detectie- en meetapparatuur (validatie & kalibratie).

6.2, bijlage 2 6.3, bijlagen 3 t/m 5 6.3.3

Onzorgvuldig en/of ondeskundig handelen door personeel betrokken bij het opsporen (detecteren en benaderen) van CE

Uitvoering van bepaalde werkzaamheden door betreffende deskundigheidsniveau.

6.6.1

Onvoorbereid starten met het opsporen van CE

Eisen gesteld aan de werkvoorbereiding: projectplan, communicatie betrokken instanties en projectgebonden risico-inventarisatie en -evaluatie.

6.6.2

Onzorgvuldig uitvoeren van detectieonderzoek en/of gebruik onjuiste detectieapparatuur

Eisen gesteld aan de uitvoering van het detectieonderzoek en de interpretatie van meetgegevens.

6.6.3

Onjuist en/of onzorgvuldig benaderen van gedetecteerde CE

Eisen gesteld aan het benaderen: detecteren, lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en munitiescheiding.

6.6.3, 6.6.4, 6.6.5, 6.6.6

Onjuist identificeren van aangetroffen CE

Eisen gesteld aan de identificatie van CE: wel/geen CE, en zo ja: (sub)soort, wapeningstoestand, ontstekers, kaliber en nationaliteit.

6.6.7

Eisen gesteld aan de organisatie, waaronder:

• wet- en regelgeving;

• RI&E/TRA;

• verzekeringen;

• systeemhandboek;

• taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;

• directieverantwoordelijkheid;

• communicatie;

• bewaking & meting;

• werkplekinspecties;

• interne audits;

• klachten en tekortkomingen;

• beheersing van ongevallen en incidenten.

6.1, 6.4

Eisen gesteld aan deskundigheid van personeel en de aantoonbaarheid daarvan (examinering).

Eisen gesteld aan materieel en middelen.

Eisen gesteld aan de beheersing van detectie- en meetapparatuur (validatie & kalibratie).

6.2, bijlage 2 6.3, bijlagen 4 t/m 6 6.3.3

Ongewenst tot uitwerking komen van CE na het aantreffen daarvan

Eisen gesteld aan het tijdelijk veiligstellen van de situatie, inclusief het treffen van beschermende maatregelen en eisen gesteld aan de voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie en het transport van CE.

6.6.8, 6.6.9

Onzorgvuldige en/of onjuiste overdracht van CE aan EODD

Eisen gesteld aan de overdracht van CE aan de EODD en de afvoer van schroot, inclusief communicatie met EODD.

6.6.10

Risico’s samenhangende met het verrichten van civieltechnische werkzaamheden in het opsporingsgebied

Eisen gesteld aan de civieltechnische ondersteuning, inclusief materieeleisen.

6.6.11

Na afronding van het opsporingsproject alsnog aantreffen van CE

Eisen gesteld aan de oplevering van het project, inclusief het proces-verbaal van oplevering, en de projectevaluatie.

6.6.12, 6.6.13

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit deel van het schema omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan:

  • initiële audits;

  • afgifte van certificaten;

  • tussentijdse audits;

  • verlenging/vernieuwing van certificaten;

  • schorsen of intrekken van certificaat.

4.2. Certificatieprocedure

De organisatie dient bij een CKI, in overeenstemming met de certificatieprocedure, een aanvraag in voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven. Deze paragraaf is van toepassing op aanvragen om initiële certificatie (organisatie beschikt nog niet over een certificaat) en op aanvragen om hercertificatie (hercertificatie voorafgaand aan het verstrijken van de geldigheidsduur van het certificaat). De frequentie van toezicht en de wijze van tussentijdse beoordeling door de certificatie-instelling staat beschreven in hoofdstuk 5.

4.2.1. Algemeen

De CKI dient de aanvraag voor een certificaat in overeenstemming met het binnen deze CKI geldende reglement te behandelen. De CKI is verplicht om de organisatie over dit reglement te informeren.

4.2.2. Beoordeling van het managementsysteem en projectlocaties

De aanvrager van het certificaat stelt ten behoeve van het certificatieonderzoek aan de certificerende instelling de systeemdocumentatie ter beschikking, inclusief een matrix waarin een relatie wordt gelegd tussen het eigen managementsysteem en de corresponderende normelementen uit het WSCS-OCE. Het certificatieonderzoek wordt uitgevoerd volgens het certificatiereglement van de CKI en bestaat uit twee fasen, namelijk een vooronderzoek en een implementatieonderzoek.

De certificerende instelling stelt een onderzoek in naar:

  • de systeemdocumentatie, waarbij beoordeeld wordt of de documentatie invulling geeft aan alle elementen van dit certificatieschema;

  • de implementatie van het managementsysteem, waarbij beoordeeld wordt of de procedures en instructies overeenkomstig de systeemdocumentatie zowel op schrift als in de praktijk uitgevoerd worden. Deze beoordeling geschiedt zowel op de bedrijfslocatie (gespecialiseerde afdeling), op onder het certificaat vallende nevenvestigingen (afdelingen), als op projectlocaties;

  • de mate waarin de leiding van de organisatie zich het zorgvuldig handelen overeenkomstig dit certificatieschema heeft eigen gemaakt.

4.2.3. Verlenging van het systeemcertificaat

Een certificaat kan worden afgegeven indien wordt voldaan aan de eisen van dit certificatieschema.

Het certificaat wordt afgegeven aan de juridische entiteit, welke de contracten vallend onder dit schema aangaat, conform het algemeen reglement van de CKI. Het certificaat wordt afgegeven wanneer de beoordeling van het managementsysteem van de aanvrager in positieve zin is afgerond. De beslissing van certificatie zal openbaar worden gemaakt volgens paragraaf 4.8.

Om in aanmerking te komen voor certificatie dient aan de onderstaande criteria te worden voldaan:

  • het managementsysteem functioneert minimaal 3 maanden;

  • de beoordeling door directie van de organisatie is uitgevoerd;

  • de procedures voor interne audits zijn volledig operationeel en werken aantoonbaar

  • er zijn geen belangrijke onvolkomenheden (categorie A en B, zie paragraaf 5.4.3);

  • er bestaat een gerechtvaardigd vertrouwen dat het managementsysteem is gericht op het beheersen van risico’s, het voldoen aan wet- en regelgeving en eisen en wensen van belanghebbenden.

  • De opsporingsprojecten in het kader van de (initiële) beoordeling zijn door de CKI als voldoende aangemerkt.

De beoordeling van dossiers van uitgevoerde vooronderzoeken in het kader van de initiële beoordeling door de CKI volgens paragraaf 5.2 vindt plaats nadat de documentbeoordeling met positief resultaat is afgerond.

Het uitvoeren van opsporingsprojecten in het kader van de initiële beoordeling door de CKI volgens paragraaf 5.2 vindt plaats nadat de documentbeoordeling door de CKI met positief resultaat is afgerond. De aanvrager meldt deze projecten conform paragraaf 5.1 aan de CKI en de projecten worden pas uitgevoerd nadat de CKI daarmee heeft ingestemd. Indien één van beide projecten niet positief beoordeeld wordt, wordt dezelfde procedure gevolgd voor het uitvoeren en beoordelen van een derde project.

4.2.4. Weigering, schorsing en intrekking van het systeemcertificaat

Een certificaat wordt geweigerd,, geschorst of ingetrokken indien:

  • is gebleken dat niet of niet volledig is voldaan aan bij of krachtens de wet met betrekking tot de aan het certificaat gestelde eisen;

  • niet aan alle normelementen van het WSCS-OCE wordt voldaan;

  • corrigerende maatregelen naar aanleiding van uitgeschreven afwijkingen onvoldoende zijn of niet tijdig worden ingediend bij de CKI;

  • de veiligheid of gezondheid van werknemers of derden door werkzaamheden die door het certificaat worden gereguleerd in gevaar wordt of kan worden gebracht.

Zie hierbij ook paragraaf 5.4.

4.2.5. Verlenging van het Systeemcertificaat

Na de certificatieperiode van drie jaar dient een complete beoordeling van de certificatie-eisen/normelementen (zie deel II) uitgevoerd te worden. Hierbij wordt mede gebruik gemaakt van de resultaten van voorgaande beoordelingen. Hercertificatie dient plaats te vinden voorafgaand aan het verstrijken van de geldigheidsduur van het certificaat. Zie verder hoofdstuk 5 van dit certificatieschema.

4.2.6. Certificaatverstrekking na intrekking

Indien een organisatie na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Na intrekking mag een nieuw verzoek tot certificatie pas worden ingediend na het verstrijken van een periode van minimaal 12 maanden (zie WDAT-OCE). De CKI zorgt voor registratie van deze periode.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen in overeenstemming met de eisen uit het certificatieschema door een functionaris van de certificatie-instelling die is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem van de CKI en die volgens de procedure onder 4.2 niet betrokken is geweest bij de beoordeling van het systeem.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De maximale geldigheidsduur van het systeemcertificaat is 3 jaar.

4.5. Gegevens op het certificaat

Het systeemcertificaat dient minimaal de navolgende gegevens te bevatten:

  • Gegevens van het gecertificeerde bedrijf:

    • Volledige bedrijfsnaam;

    • Nummer van de inschrijving in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

    • Vestigingsplaats;

    • Scope van het certificaat (A en/of B).

  • Gegevens van de CKI:

    • Naam;

    • Vestigingsplaats;

    • Logo

    • Kenmerk van de aanwijzing door de minister van SZW.

  • Overige gegevens certificaat:

    • Geldigheidsduur;

    • De verklaring van de certificatie-instelling dat het betreffende systeem voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema;

    • Handtekening bevoegd persoon CKI;

    • Beeldmerk en logo van SCVE.

4.6. Klachten

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen(en) die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon. Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

4.6.3.1. Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. De CKI dient te beschikken over een formulier voor de registratie van klachten.

4.6.3.2. Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht

4.6.3.3. Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte;

legt dossier aan ten behoeve van de voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

4.6.3.4. Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Er vindt deugdelijke archivering plaats van ontvangen en behandelde klachten.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

4.7.2.1. Algemeen

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar .

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan in het vorige onderdeel genoemd, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

Het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit

Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht

4.7.2.2. Procedure

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.2.3. Beslissing op bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.

  • De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.2.4. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. OCE Certificaatregister

De CKI registreert de actuele gegevens van certificaathouders. Conform de overeenkomst met de SCVE worden de gegevens elektronisch verzonden aan SCVE ten behoeve van het SCVE Certificaatregister. Weigeren, opschorten of intrekken van certificaten dienen door de CKI onmiddellijk te worden doorgegeven aan SCVE en de andere CKI’s. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt, binnen de wettelijke kaders.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD OCE dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van de eisen in het werkveldspecifieke certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat organisaties, aanvragers van diensten en CKI’s uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD OCE.

Het CCvD OCE neemt binnen een periode van maximaal 8 weken een besluit over de aan haar voorgelegde interpretatievraag.

5. Toezicht

De CKI is verplicht de organisatie blijvend te toetsen aan de eisen in dit werkveldspecifieke certificatieschema. In dit hoofdstuk staat de wijze waarop dat toezicht door de CKI dient te worden ingericht beschreven.

5.1. Gegevensverstrekking en toegang projectlocatie

De organisatie is verplicht medewerking te verlenen aan beoordelingen op zowel kantoor als projectlocaties door of vanwege de certificatie-instelling. Tevens is de organisatie verplicht de voor deze beoordelingen noodzakelijke gegevens te verschaffen.

De organisatie is verplicht om wijzigingen in zijn omstandigheden, die voor het certificaat van belang kunnen zijn, aan de certificatie-instelling door te geven. Bij wijziging in rechtspersoon dient de organisatie de CKI te verwittigen. In dergelijke gevallen vervalt het certificaat en de overeenkomst.

De certificaathouder dient de CKI schriftelijk op de hoogte te stellen van uit te voeren projecten zoals bedoeld in paragraaf 6.6 van dit certificatieschema. Deze melding geschiedt per e-mail en uiterlijk 72 uur voor aanvang van de werkzaamheden binnen het OCE werkgebied. Wijzigingen in de planning van deze werkzaamheden dienen eveneens zo spoedig mogelijk te worden gemeld. Indien voor het melden van projecten aan de CKI een automatiseringssysteem beschikbaar is en dit is goedgekeurd door het CCvD OCE, geschiedt de melding via dit systeem. Een kopie van de bevestiging dat de melding bij de CKI is ontvangen wordt door de organisatie opgenomen in het projectdossier. Projecten zoals bedoeld in paragraaf 6.5 behoeven niet te worden gemeld.

Meldingen inzake spoedwerkzaamheden (o.a. onverwacht aantreffen munitie) dienen zo spoedig mogelijk aan de CKI te worden gericht. Bij de eerstvolgende (periodieke) audit zal de documentatie van deze werkzaamheden worden geverifieerd.

5.2. Frequentie en wijze van uitvoering van het toezicht

5.2.1. Periodieke beoordeling

Het onderzoek ten behoeve van de verlening en verlenging van het systeemcertificaat vindt plaats conform paragraaf 4.2. Na de verlening/verlenging van het systeemcertificaat, wordt door de certificerende instelling een beoordelingsprogramma uitgevoerd dat als volgt is opgebouwd.

  • Een jaarlijkse beoordeling van de doeltreffendheid en juiste toepassing van het managementsysteem op de bedrijfslocatie van de organisatie. Alle onderdelen van dit certificatieschema dienen binnen de certificatieperiode te worden geverifieerd.

  • Het beoordelen van projecten in uitvoering.

  • De beoordeling van eventuele organisatorische veranderingen en de gevolgen hiervan voor het certificaat.

Voor de minimale frequentie en tijdsbesteding van initiële beoordeling, herbeoordeling en periodieke beoordelingen gelden onderstaande tabellen.

Tabel 5.2.1: tijdbesteding initiële beoordeling en herbeoordeling (in uren)

Deelgebied

Bedrijfsaudit

Projectaudit(s)

Vooronderzoek

Totaal

A

12

8

4

24

B

8

8

0

16

A+B

12

8

4

24

Tabel 5.2.2: tijdbesteding periodieke beoordeling (in uren)

Deelgebied

Bedrijfsaudit

Projectaudit(s)

Vooronderzoek

Totaal

A

8

4

4

16

B

8

4

0

12

A+B

12

4

4

20

  • 1. Onder de certificatieperiode wordt verstaan: een periode van 3 jaar waarvoor een certificaat conform dit certificatieschema wordt verstrekt, gerekend vanaf de datum van afgifte van het certificaat. Onder een certificatiejaar wordt verstaan: een opeenvolgende periode van 12 maanden, waarbij het eerste certificatiejaar wordt gerekend vanaf de datum van afgifte van het certificaat.

  • 2. Onder de initiële beoordeling wordt verstaan de situatie dat de organisatie op het moment waarop de beoordeling plaatsvindt niet beschikt over een certificaat volgens het WSCS-OCE.

  • 3. De tijdsbesteding voor de herbeoordeling is tenminste gelijk aan de tijdsbesteding voor de initiële beoordeling. Het is ter beoordeling aan de certificatie-instelling of er ten behoeve van de herbeoordeling aanvullende tijd nodig is voor verificatie van bevindingen uit de voorgaande certificatieperiode en of wijzingen in de organisatie.

  • 4. Indien er tijdens de herbeoordeling geen projecten beschikbaar zijn kan geen verlenging van het certificaat plaatsvinden en zal, zodra er wel projecten zijn, een initiële beoordeling moeten worden uitgevoerd.

  • 5. Indien tijdens de periodieke beoordeling geen projectbeoordeling kan worden uitgevoerd dient deze zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk in het volgende certificatiejaar, alsnog te worden uitgevoerd. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast. Deze maatregel kan slechts één keer in een certificatieperiode worden toegepast. Als hier niet aan kan worden voldaan, dient de CKI het certificaat in te trekken. Hierop is paragraaf 4.2.6 en 5.4.5 niet van toepassing.

  • 6. De in de tabellen genoemde tijdsbesteding is inclusief rapportage.

  • 7. De tijdsbesteding voor de beoordeling van een projectlocatie bedraagt tenminste 4 uur (inclusief rapportage). Het aantal projectaudits wordt dus als volgt bepaald: tijdsbesteding projectaudit(s) /4.

  • 8. De tijdsbesteding voor de beoordeling van een dossier van een vooronderzoek bedraagt tenminste 2 uur (inclusief rapportage). Het aantal dossierbeoordelingen wordt dus als volgt bepaald: tijdsbesteding/2.

  • 9. Voor organisaties met meerdere vestigingen, actief binnen de reikwijdte van dit certificatieschema, dient aan het aantal mandagen een halve dag per vestiging te worden toegevoegd.

  • 10. Bij uitvoering van een gecombineerde audit met NEN-EN-ISO 9001 door hetzelfde auditteam kan, met voldoende onderbouwing, een reductie worden gegeven op de tijdsbesteding voor de bedrijfsaudit met een maximum van 30%.

  • 11. De tijdsbesteding is exclusief de toetsing van de interne examinering van OCE-deskundigen zoals bedoeld in paragraaf 6.2.1. Indien de organisatie examinering zelf uitvoert, worden hierover separate afspraken gemaakt tussen de certificaathouder en de CKI.

5.2.2. Tussentijdse steekproef (onaangekondigde projectbeoordelingen)

Tijdens de looptijd van het certificaat vinden periodieke beoordelingen op projectlocaties plaats door de CKI, volgens de onderstaande tabel. Deze projectbeoordelingen vinden onaangekondigd plaats.

Bij vastgestelde tekortkomingen wordt de certificaathouder daarvan op de hoogte gesteld.

Tabel 5.2.3 tijdsbesteding onaangekondigde projectbeoordelingen per certificatiejaar (in uren)

Deelgebied

Projectaudit(s) onaangekondigd

A

4

B

4

A+B

8

De tijdsbesteding voor de beoordeling van een projectlocatie bedraagt tenminste 4 uur (inclusief rapportage). Het aantal onaangekondigde projectaudits wordt dus als volgt bepaald: tijdsbesteding projectaudit(s) onaangekondigd / 4.

Indien het aantal onaangekondigde projectbeoordelingen in een certificatiejaar niet is uitgevoerd doordat de certificaathouder te weinig projecten in uitvoering heeft c.q. bij de CKI heeft aangemeld, dient het ontbrekend aantal in het daarop volgende certificatiejaar alsnog te worden uitgevoerd. De CKI legt een dergelijke maatregel schriftelijk in het dossier vast. Deze maatregel kan slechts één keer in een certificatieperiode worden toegepast. Als hier niet aan kan worden voldaan, dient de CKI het certificaat in te trekken. Hierop is paragraaf 4.2.6 en 5.4 niet van toepassing.

5.3. Resultaten van beoordelingen

De resultaten van beoordelingen worden tussentijds aan de organisatie gerapporteerd. Indien noodzakelijk wordt de organisatie door de certificerende instelling verplicht tot de uitvoering van corrigerende maatregelen. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 5.4 van dit certificatieschema.

Wanneer de tussentijdse beoordelingsresultaten niet acceptabel zijn of wanneer de tekortkomingen onvoldoende worden gecorrigeerd, kan de certificerende instelling overgaan tot schorsing of in het uiterste geval tot het intrekken van het certificaat. Hierop is hoofdstuk 4 van dit certificatieschema van toepassing, waarin tevens de procedure voor klachten en een herzieningsverzoek staat beschreven.

5.4. Maatregelen

5.4.1. Algemeen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet of niet meer voldoet aan de eisen of normen in dit certificatieschema, worden door de CKI afwijkingen uitgeschreven. Zie hiervoor paragraaf 5.4.3 van dit certificatieschema. Indien naar aanleiding daarvan geen/onvoldoende corrigerende maatregelen worden genomen, neemt de CKI maatregelen. Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat. Door de CKI uitgeschreven afwijkingen en opgelegde maatregelen worden geregistreerd in een centraal registratiesysteem. Deze informatie wordt door de CKI vertrouwelijk behandeld.

5.4.2. Uitwisseling van informatie met de Inspectie SZW

Indien door de CKI bij het uitvoeren van beoordelingen situaties betreffende het uitvoeren van werkzaamheden zoals bedoeld in dit certificatieschema worden aangetroffen waarin naar het oordeel van de CKI significant onveilige situaties worden gecreëerd en/of relevante wet- en regelgeving wordt overtreden, wordt de Inspectie SZW hiervan op de hoogte gesteld. Daarbij wordt tevens medegedeeld welke maatregelen door de CKI worden genomen. De CKI stelt de organisatie op de hoogte van het feit dat de Inspectie SZW is geïnformeerd.

5.4.3. Certificatiecriteria en opvolging afwijkingen

Eventuele tekortkomingen worden beoordeeld op basis van belangrijkheid. In onderstaande matrix wordt aangegeven op welke wijze de beoordeling plaatsvindt. De waardering is als volgt onderverdeeld:

Categorie A

afwijking

• één of meer elementen van de norm zijn niet gedocumenteerd, terwijl dit wel wordt vereist;

• één of meer elementen van de norm zijn niet geïmplementeerd;

• bij meer elementen van de norm is sprake van vergelijkbare tekortkoming in documentatie en/of implementatie (‘trend’);

• er bestaat geen gerechtvaardigd vertrouwen in het voldoen aan wet- en regelgeving en/of gestelde eisen;

• naar het oordeel van de CKI significant onveilige situaties worden gecreëerd;

• bij een periodiek- of herbeoordelingonderzoek blijkt dat categorie B afwijkingen structureel niet of onvoldoende gecorrigeerd worden.

Categorie B

Afwijking

• bij één van de elementen van de norm sprake is van een tekortkoming in documentatie en/of implementatie.

Categorie C

Opmerking

• bij één van de elementen van de norm kan redelijkerwijs verwacht worden dat, zonder bijsturing van management, in de toekomst een onvolkomenheid zal ontstaan.

De opvolging van afwijkingen door de organisatie dient als volgt plaats te vinden:

  • De organisatie dient binnen vijf werkdagen een concreet voorstel ter opheffing van de categorie A afwijkingen in te dienen. Dit voorstel is een actieplan met concrete en structurele maatregelen met een realistische planning. Na acceptatie van de voorgestelde maatregelen zal altijd zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen een periode van 3 maanden, de implementatie worden geverifieerd, zo nodig tijdens een extra audit.

  • Voor categorie B afwijkingen dient de organisatie binnen 3 maanden concrete corrigerende maatregelen toe te sturen. Maatregelen bij B-afwijking(en) dienen aantoonbaar geïmplementeerd te zijn (toezenden van bewijsmateriaal) en de effectiviteit wordt bij de eerstvolgende audit getoetst.

  • De implementatie van voorgestelde corrigerende maatregelen voor C-afwijkingen (opmerkingen) zal tijdens de volgende periodieke audit worden beoordeeld.

5.4.4. Schorsing van het Systeemcertificaat

Een schorsingsprocedure kan worden gestart indien:

  • er niet wordt voldaan aan de certificatiecriteria zoals omschreven in dit certificatieschema;

  • er tijdens een onaangekondigd bezoek situaties worden geconstateerd waarbij:

    • naar het oordeel van de CKI significant onveilige situaties worden gecreëerd;

    • relevante wet- en regelgeving wordt overtreden.

De schorsingsprocedure houdt in dat het betreffende bedrijf wordt verzocht om binnen vijf werkdagen een concreet actieplan in te dienen ter opheffing van de tekortkoming. Dit plan dient concrete acties te bevatten, inclusief de datum waarop de acties gereed zijn. Deze datum dient zo ambitieus mogelijk te zijn. Indien de tekortkoming binnen de voornoemde termijn niet wordt opgeheven, wordt het certificaat geschorst gedurende een periode van maximaal 6 weken. Gedurende deze termijn wordt de organisatie alsnog in de gelegenheid gesteld de tekortkoming op te heffen. Indien dat gedurende deze termijn niet of onvoldoende plaatsvindt, volgt intrekking van het certificaat volgens paragraaf 5.4

Gedurende de schorsing is de certificaathouder niet bevoegd tot het uitvoeren van de werkzaamheden zoals bedoeld in dit certificatieschema.

5.4.5. Intrekken van het Systeemcertificaat

Het systeemcertificaat zal worden ingetrokken indien het resultaat van de schorsingsprocedure niet leidt tot een positieve beslissing inzake voortzetting van het certificatietraject. De beslissing tot intrekking wordt met redenen omkleed kenbaar gemaakt aan de organisatie. Indien een certificaat wordt ingetrokken is de certificaathouder niet langer bevoegd tot het uitvoeren van de werkzaamheden zoals bedoeld in dit certificatieschema.

Na intrekking mag een nieuw verzoek tot certificatie pas worden ingediend na het verstrijken van een periode van minimaal 12 maanden (zie WDAT-OCE). De CKI zorgt voor registratie van deze periode.

6. Eisen

Dit hoofdstuk bevat de werkveldspecifieke normen/eisen waaraan het te certificeren systeem dient te voldoen om voor certificatie in aanmerking te komen. De eisen in dit hoofdstuk vallen uiteen in: algemene eisen, eisen gesteld aan personeel en middelen, eisen gesteld aan het managementsysteem en proceseisen.

6.1. Algemene eisen

De organisatie dient te voldoen aan de volgende algemene eisen.

6.1.1. Wet- en regelgeving

De organisatie dient een schriftelijke procedure vast te stellen en bij te houden om de eisen van wet- en regelgeving en andere door haar onderschreven eisen, die van toepassing zijn op de verschillende aspecten van haar activiteiten, te identificeren en daar toegang toe te hebben. Voorts dient de organisatie het belang van deze eisen binnen de organisatie kenbaar te maken en de naleving er van te verzekeren.

6.1.2. Ontheffing Wet wapens en munitie

De organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied A dient te beschikken over een ontheffing krachtens artikel 4 van de Wet wapens en munitie. Er dient aantoonbaar te worden voldaan aan de in deze ontheffing opgenomen eisen.

6.1.3. RI&E en Taak Risico Analyse

De organisatie dient te beschikken over een risico-inventarisatie & -evaluatie (RI&E), welke voldoet aan de vigerende arboregelgeving. In aanvulling daarop dient de organisatie te beschikken over specifieke taak risico analyses (TRA’s) voor risicovolle handelingen en activiteiten tijdens de procesgang. Voor het opstellen en onderhouden van deze TRA’s dient de organisatie te beschikken over een procedure voor de identificatie en evaluatie van de kwaliteits- en veiligheidsaspecten voor en tijdens de activiteiten, alsmede de daaraan gekoppelde effecten op werknemers en omgeving. Indien men hiervan afwijkt dient men minimaal de gelijkwaardigheid aan te kunnen tonen. Het gaat hierbij om aspecten, inclusief invloeden van buitenaf, die beheerst kunnen worden en waarvan mag worden aangenomen dat de organisatie hierop invloed uit kan oefenen.

In een projectplan (zie paragraaf 6.6.2.1) dienen de nodige maatregelen, gekoppeld aan de inventarisatie, te worden beschreven.

6.1.4. Verzekeringen

De organisatie dient minimaal te beschikken over de volgende verzekeringen (de overheid verzekert geen werkzaamheden die door haar diensten worden uitgevoerd, waardoor deze paragraaf niet van toepassing is op de EODD):

  • een verzekering waarin is opgenomen een adequate dekking voor het opsporen van conventionele explosieven;

  • een ongevallenverzekering voor eigen en ingehuurd personeel, overheidspersoneel en personeel van derden die zich begeven binnen het OCE werkgebied.

Het management van de organisatie dient jaarlijks de verzekeringsstatus te beoordelen. De resultaten van deze beoordeling worden geregistreerd. Per project dienen de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden van de verschillende partijen te worden vastgelegd. Voor aanvang van het project dient in overleg met de opdrachtgever te worden vastgesteld of het pakket aan afgesloten verzekering(en), eventueel in combinatie met de verzekeringen van de opdrachtgever, voldoende dekkend is voor het project. De resultaten van deze beoordeling worden opgenomen in het projectdossier.

6.2. Eisen management personeel

De organisatie dient te beschikken over een systeem waarmee de inzet van adequaat personeel kan worden afgestemd op de verschillende typen en technieken van opsporing en benadering. Al de in te zetten mensen dienen minimaal te voldoen aan de eisen in dit certificatieschema.

6.2.1. Opleiding en kwalificatie personeel

De organisatie dient er zorg voor te dragen dat personeel (eigen en van derden) dat werkzaamheden uitvoert in het kader van dit certificatieschema:

  • bekwaam is;

  • medisch en psychisch geschikt is;

  • zonder taalbelemmeringen kan communiceren;

  • voorzien is van de juiste middelen.

De organisatie die gecertificeerd is conform deelgebied A dient minimaal een Senior OCE-deskundige in vaste dienst te hebben (arbeidsovereenkomst) voor ten minste 32 uur per week.

De organisatie dient te waarborgen dat deskundig personeel (eigen en van derden) dat werkzaamheden verricht binnen het kader van dit certificatieschema (zie paragraaf 6.6.1), voldoet aan de eindtermen zoals opgenomen in bijlage 2.

Aantonen dat deskundig personeel voldoet aan de eindtermen kan op de volgende wijzen plaatsvinden.

  • 1. Door aan de certificatie-instelling aan te tonen dat voorzien is in een bedrijfsinterne examenstructuur conform de onderstaande voorwaarden voor examinering en door aan te tonen dat deskundig personeel een examen volgens deze structuur met goed gevolg heeft afgelegd;

  • 2. Door overlegging van een certificaat afgegeven door een examenorganisatie die een overeenkomst heeft met de certificatie-instelling van de organisatie, in het kader waarvan deze certificatie-instelling heeft vastgesteld dat deze examenorganisatie voldoet aan de onderstaande voorwaarden voor examinering.

Voorwaarden voor examinering:

  • De eindtermen in bijlage 2 worden ten behoeve van examinering op een evenwichtige wijze uitgewerkt in toetstermen;

  • Examinering vindt plaats door of onder verantwoordelijkheid van een onafhankelijke examencommissie die bestaat uit ten minste vier personen, waarvan ten minste twee personen beschikken over deskundigheid op het gebied van het opsporen van CE en de twee andere commissieleden deskundig zijn op respectievelijk de civieltechnische ondersteuning en op het gebied van opleiding en examinering;

  • Het afnemen van praktijkexamens vindt plaats door ten minste twee personen die aantoonbaar voldoen aan de eindtermen voor Senior OCE-deskundigen in bijlage 2 van dit certificatieschema en welke niet direct betrokken zijn geweest bij de opleiding van de examenkandidaat;

  • Voor het afnemen van examens wordt een examenreglement vastgesteld waarin in ieder geval bepalingen zijn opgenomen inzake de aanmeldingsprocedures voor examens, het beheer van examenvragen en -opdrachten, de wijze van examinering, de eisen aan de examenlocatie, de wijze van correctie en beoordeling van examens en een geschillenregeling;

  • Het theorie-examen wordt zodanig samengesteld dat de toepasselijke eindtermen op een evenwichtige wijze worden afgetoetst en wordt gewaarborgd dat overlap tussen examens zoveel mogelijk wordt voorkomen;

  • Ten behoeve van het afnemen van praktijkexamens wordt per onderwerp een examenprotocol vastgesteld, waarin in ieder geval wordt opgenomen de voor examinering benodigde middelen, de inrichting van de examenlocatie en een beoordelingsystematiek;

  • Jaarlijks wordt het functioneren van de examenstructuur geëvalueerd, waarbij ten minste aan de orde komt het aantal afgenomen examens in het achterliggende jaar, de examenresultaten en ingediende klachten en behandelde geschillen.

Een certificaat is drie jaar geldig. Na die periode dient opnieuw een examen te worden afgelegd volgens de bovengenoemde voorwaarden, waarbij alle toepasselijke eindtermen worden afgetoetst.

De organisatie dient:

  • een overzicht te hebben van betrokken medewerkers (eigen en van derden) met naam en functie en de bijbehorende kwalificaties;

  • geschikte registraties bij te houden van de kwalificaties.

6.2.2. Arbeidsomstandighedenzorg

Overeenkomstig de Arbowet stelt de organisatie de medewerkers periodiek in de gelegenheid een Preventief Medisch Onderzoek te ondergaan.

Overeenkomstig de Wet op de medische keuringen dient te worden geïnventariseerd welke functies/taken specifieke risico’s met zich meebrengen en welke keuringen/onderzoeken hiertoe dienen te worden aangeboden. Op basis van deze inventarisatie dient een overzicht van deze functies te worden opgesteld. De te stellen eisen, het doel van de keuring of het onderzoek, de te stellen gezondheidsvragen en het uit te voeren medisch onderzoek worden overeenkomstig het Besluit aanstellingskeuringen schriftelijk vastgelegd na schriftelijke advisering daarover door een gecertificeerde bedrijfsarts of arbodienst.

6.2.3. Persoonlijke beschermingsmiddelen

Wanneer de risico’s van werkzaamheden niet kunnen worden weggenomen of onvoldoende acceptabel kunnen worden gereduceerd, dient de organisatie de medewerkers (vast en tijdelijk) te voorzien van de noodzakelijke persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM).

Overeenkomstig de arbeidsomstandighedenwetgeving dient de organisatie op basis van de resultaten uit risico-inventarisaties en taakrisicoanalyses te identificeren welke PBM noodzakelijk zijn voor de uitvoering van werkzaamheden. Voor het verstrekken, het onderhoud en de vervanging van PBM’s, dient een systeem te worden ingericht. Het projectplan dient bepalingen te bevatten ten aanzien van de toepassing van PBM. De PBM dienen afgestemd te zijn op de voorkomende activiteiten en de geïdentificeerde risico's.

6.3. Eisen management middelen

De organisatie dient te beschikken over een systeem waarmee de inzet van adequaat materieel en middelen kan worden afgestemd op de verschillende typen en technieken van opsporing en benadering. Al het in te zetten materieel en middelen dient minimaal te voldoen aan de eisen uit dit certificatie schema.

6.3.1. Beheersing van materieel en middelen

De organisatie dient het binnen de organisatie aanwezige materieel en middelen te inventariseren, inclusief onderhouds- en keuringstermijnen, en hiervan een actueel overzicht bij te houden. Voor al het materieel en de middelen dient de keurende instantie te zijn vastgelegd inclusief aantoonbare deskundigheid.

Materieel en middelen dienen te voldoen aan de eisen uit dit certificatieschema (inclusief bijlagen), alsmede de eigen gedocumenteerde eisen.

De organisatie dient te beschikken over een systeem van identificatie en beheer van alle in te zetten middelen op een project. Van al het ingezette materieel tijdens een project dient een registratie te worden bijgehouden op de projectlocatie, waarmee kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de veiligheidseisen zoals beschreven in de bijlagen behorende bij dit certificatieschema.

De organisatie dient door middel van registraties van keuring en onderhoud aan te tonen dat materieel en middelen voldoen aan de bijlagen van dit certificatieschema. Binnen het beheersingssysteem dient te zijn geborgd dat voor werkzaamheden geen ongekeurd of afgekeurd materieel wordt ingezet.

6.3.2. Inhuur van materieel, middelen en personen

Bij inhuur van materieel en middelen wordt door de organisatie vooraf vastgesteld dat

  • deze voldoen aan de eisen uit de eisen uit dit schema inclusief de bijlagen;

  • de personen die worden ingezet in projecten voldoen aan de kwalificatie en opleidingseisen.

De resultaten van deze beoordeling worden geregistreerd. Derden betrokken bij het project worden vooraf op de hoogte gesteld van de relevante projectinformatie. De inhuur ten behoeve van de opsporing vindt plaats door en onder verantwoordelijkheid van een organisatie die (mede) is gecertificeerd conform deelgebied A. Inhuur ten behoeve van de civieltechnische ondersteuning vindt plaats door en onder verantwoordelijkheid van een organisatie die (mede) is gecertificeerd conform deelgebied B.

6.3.3. Beheersing van detectie- en meetapparatuur

Detectieapparatuur dient initieel (typekeuring) te worden gevalideerd. Doelstelling hiervan is om vast te stellen of het detectieapparaat geschikt is voor het opsporen van CE, en zo ja, in welke situaties en omstandigheden dit apparaat toepasbaar is.

Ten behoeve van de initiële validatie wordt door de organisatie een validatieprotocol vastgesteld, waarin ten minste de volgende zaken aan de orde komen:

  • soorten objecten (materiaal)/verstoringen die worden gedetecteerd;

  • geschiktheid voor soorten CE en locatiespecifieke omstandigheden;

  • meetbereik (diepte);

  • toepasbaarheid in verschillende grondsoorten;

  • gevoeligheid voor verstoringen;

  • nauwkeurigheid.

De resultaten van de validatie worden gerapporteerd, waarin tevens een vergelijking plaatsvindt met de specificaties van de gebruikershandleiding en/of de resultaten van vorige validaties van vergelijkbare apparatuur.

De organisatie dient een overzicht van alle binnen de organisatie gebruikte detectieapparaten op te stellen en actueel te houden. Voor elke detector dient een werkinstructie te worden opgesteld. De bediening van detectieapparatuur dient te geschieden door een persoon die aantoonbaar deskundig is voor het werken met het desbetreffende detectieapparaat. De organisatie dient een procedure op te stellen hoe deze deskundigheid wordt gewaarborgd en geregistreerd.

Het onderhoud en kalibreren van meet- en detectieapparatuur dient plaats te vinden op basis van een kalibratie- en onderhoudssysteem. Bij het onderhoud en kalibreren van meet- en detectieapparatuur dient rekening te worden gehouden met de richtlijnen van de fabrikant/leverancier en de resultaten van de initiële validatie.

Meet- en detectieapparatuur dient te worden beveiligd tegen oneigenlijke justering of andere invloeden die de resultaten negatief kunnen beïnvloeden. Registraties van validatie, kalibratie, keuringen en onderhoud dienen tenminste voor een periode van 5 jaar te worden bewaard, tenzij een wettelijke regeling een langere termijn voorschrijft.

6.4. Eisen managementsysteem

6.4.1. Algemene eisen

De organisatie dient, in overeenstemming met de eisen uit dit certificatieschema, het eigen managementsysteem op te zetten, te documenteren, in te voeren en te onderhouden.

6.4.2. Systeemhandboek

De organisatie dient te beschikken over een gedocumenteerd managementsysteem, waarvan het systeemhandboek ten minste de volgende aspecten dient te bevatten:

  • a) het onderwerp en toepassingsgebied (scope) met inbegrip van eventuele uitsluitingen;

  • b) beschrijving van de niet-uitgesloten en door dit certificatieschema vastgestelde gedocumenteerde procedures, of een verwijzing ernaar;

  • c) een beschrijving van de interacties binnen het managementsysteem alsmede met andere systemen, voor zover het een niet geïntegreerd managementsysteem betreft;

  • d) een matrix waarin de relatie tussen normelementen uit dit certificatieschema en de systeemdocumenten is vastgelegd.

Het staat de organisatie vrij om de verschijningsvorm (bijv. elektronisch, hardcopy) van het systeem af te stemmen op de bedrijfsorganisatie. Uitsluitingen van normparagrafen zijn slechts mogelijk op basis van de deelgebieden zoals toegelicht in hoofdstuk 1.

6.4.3. Beheersing van documenten

De organisatie dient te beschikken over een gedocumenteerde procedure waarmee de beheersing van door dit schema vereiste documenten is geregeld. Dit dient ten minste te omvatten:

  • a) goedkeuring voor uitgifte;

  • b) beoordeling en regelmatige actualisatie;

  • c) identificatie, leesbaarheid en herkenbaarheid;

  • d) revisiebeheer;

  • e) beheersing en distributie van externe documenten;

  • f) voorkomen van onbedoeld gebruik en verwijdering van vervallen documenten;

  • g) bepaling van bewaartermijnen.

De in dit certificatieschema genoemde projectdocumenten worden minimaal 5 jaar bewaard, tenzij een wettelijke regeling een langere bewaartermijn vereist.

6.4.4. Beheersing van registraties

Registraties moeten worden vastgesteld en bijgehouden om het bewijs te leveren van het voldoen aan de eisen en van de doeltreffende werking van het managementsysteem. De organisatie dient alle voor dit doel noodzakelijke registraties alsmede de in dit schema voorgeschreven registraties te identificeren en door middel van een gedocumenteerde procedure te beheersen, inclusief een opgave van de bewaartermijn en de wijze van vernietiging. Registraties moeten leesbaar, herkenbaar en terug te vinden zijn.

6.4.5. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

De organisatie moet haar operationele organisatiestructuur vastleggen in een organisatieschema. Uit dit schema moeten de operationele relaties tussen de vermelde functies blijken. Het management van de organisatie moet bewerkstelligen dat de verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn gedefinieerd, vastgelegd en kenbaar gemaakt in de organisatie.

De organisatie dient een lid van het management te benoemen die, ongeacht overige verantwoordelijkheden, de verantwoordelijkheid en bevoegdheid moet hebben om:

  • te bewerkstelligen dat processen die nodig zijn voor het functioneren van het managementsysteem worden vastgesteld, ingevoerd en onderhouden;

  • te rapporteren aan de directie over het functioneren van het managementsysteem en de eventuele noodzaak tot verbetering;

  • te bevorderen dat medewerkers zich bewust zijn van zowel de eisen van de opdrachtgever alsmede van de eisen uit wet- en regelgeving;

  • samen te werken met externe partijen voor zover dit betrekking heeft op het functioneren van het managementsysteem.

6.4.6. Directieverantwoordelijkheid

De directie moet het bewijs leveren van haar betrokkenheid bij het ontwikkelen, invoeren en functioneren van het beleid van de organisatie door:

  • het belang om te voldoen aan zowel de eisen van opdrachtgevers als aan wet- en regelgeving kenbaar te maken binnen de organisatie;

  • het gedocumenteerde en ondertekende ondernemingsbeleid zodanig in te richten dat daarmee invulling aan dit schema wordt gegeven;

  • het beleid ten minste één keer per drie jaar te evalueren en – zo nodig – te actualiseren;

  • ten minste jaarlijks het managementsysteem te beoordelen op geschiktheid, doeltreffendheid en aansluiting bij de organisatie alsmede de eisen uit dit certificatieschema;

  • op basis van de evaluatie zo nodig verbeteringen aan te brengen en het beleid bij te stellen;

  • de noodzakelijke middelen ter beschikking te stellen.

6.4.7. Interne communicatie

De organisatie dient in haar managementsysteem de interne communicatieprocessen vast te leggen voor zover deze betrekking hebben op de werkzaamheden binnen de werkingssfeer van dit certificatieschema. Geïdentificeerd dient te worden:

  • doel/onderwerp;

  • aanwezigen;

  • frequentie;

  • wijze van verslaglegging.

6.4.8. Externe communicatie

De organisatie dient vast te leggen op welke wijze de communicatie met belanghebbende partijen wordt georganiseerd. Hiertoe dient de organisatie per project te identificeren welke belanghebbende partijen dit betreft en hoe deze worden geïnformeerd, hieronder vallen minimaal:

  • a) EODD;

  • b) opdrachtgever;

  • c) gemeente(n) waarbinnen de opsporing wordt uitgevoerd en indien noodzakelijk de naburige gemeenten;

  • d) de certificatie-instelling;

  • e) relevante hulpverleningsdiensten;

  • f) ingehuurde bedrijven.

6.4.9. Bewaking en meting

De organisatie moet de benodigde bewaking-, meet- en analyseprocessen bepalen, plannen en invoeren om:

  • aan te tonen dat de dienstverlening en procesbeheersing voldoet aan de eisen van dit schema:

  • te bewerkstelligen dat het managementsysteem voldoet aan de geldende eisen uit dit certificatieschema;

  • aan te tonen dat men voldoet aan wet- en regelgeving

6.4.10. Werkplekinspecties

De organisatie dient binnen haar managementsysteem te voorzien in periodieke werkplekinspecties om tijdig te signaleren of werkplekcondities en gedrag of handelingen van medewerkers en derden leiden tot onveilige situaties die resulteren in afwijkingen, incidenten of ongevallen.

Daartoe dient in het managementsysteem ten minste het volgende te zijn vastgelegd:

  • minimaal één keer per maand een inspectie door de direct leidinggevende per project;

  • halfjaarlijkse inspectie door management;

  • methode en registratie van inspecties;

  • opvolging van inspectieresultaten;

  • analyse van tekortkomingen;

  • terugkoppeling naar medewerkers.

6.4.11. Interne audits

De organisatie moet met geplande tussenpozen interne audits uitvoeren om vast te stellen of het managementsysteem:

  • voldoet aan de eisen uit dit certificatieschema;

  • voldoet aan de eisen van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving;

  • doeltreffend is geïmplementeerd en onderhouden.

Middels een gedocumenteerde auditplanning dient de organisatie aan te tonen dat jaarlijks alle elementen van dit schema ten minste eenmaal worden getoetst. Het gewogen belang van processen, geïdentificeerde risicogebieden en resultaten van eerdere audits dient hierin tot uiting te komen. Tijdens de interne auditcyclus dient ook het bezoek aan ten minste één projectlocatie te worden opgenomen, waarbij de aandacht ligt op systeemaspecten welke niet tijdens de werkplekinspecties zijn meegenomen.

Ten aanzien van de bekwaamheid en beoordeling van auditors dient de organisatie een procedure in te richten welke aansluit op de eisen van de NEN-EN-ISO 19011:2011 Richtlijnen voor het uitvoeren van kwaliteits – en/of milieumanagementsysteemaudits. Door de keuze van auditors en het uitvoeren van audits moeten de objectiviteit en onpartijdigheid van het auditproces gegarandeerd worden. De auditors mogen geen audit uitvoeren over hun eigen werk en dienen voldoende gekwalificeerd te zijn.

Er dient een gedocumenteerde procedure te zijn waarin is vastgelegd hoe:

  • het auditprogramma wordt bestuurd en beheerd en wie hiervoor verantwoordelijk is;

  • doelstellingen van de directie worden vertaald naar het auditprogramma;

  • een auditteam wordt samengesteld;

  • audits worden gepland, uitgevoerd en gerapporteerd;

  • auditresultaten worden opgevolgd en geanalyseerd.

6.4.12. Beheersing van klachten en tekortkomingen

De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure en deze op peil te houden ten aanzien van de behandeling van klachten en tekortkomingen in relatie tot het geleverde werk en het managementsysteem. Door middel van de procedure dient o.a. geregeld te zijn:

  • wie de verantwoordelijke functionarissen zijn voor de behandeling;

  • dat klachten/tekortkomingen geregistreerd en gearchiveerd worden;

  • dat de melder wordt geïnformeerd over het resultaat van de afhandeling;

  • dat er terugkoppeling betreffende de klacht/tekortkoming binnen de organisatie plaatsvindt.

Verder dient de organisatie in het projectplan aan te geven welke functionarissen aanspreekbaar zijn ingeval er tijdens of na de uitvoering van het werk problemen geconstateerd worden. Deze functionarissen dienen bevoegd te zijn om corrigerende maatregelen te nemen om de problemen op te heffen. Dit dient in de functiebeschrijving te worden vastgelegd.

6.4.13. Beheersing van ongevallen en incidenten

De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure, en deze op peil te houden, voor het melden, registreren, onderzoeken en beheersen van (bijna) ongevallen en incidenten met en zonder verzuim, brand en schade aan mens, materieel en omgeving.

Deze procedure dient ten minste te bevatten:

  • wijze van melding en rapportage;

  • onderzoeksmethode;

  • afhandelingtermijnen;

  • aanwijzing onderzoeksverantwoordelijke;

  • vaststellen verbetermaatregelen en terugkoppeling TRA;

  • controle op uitvoering en effectiviteit;

  • publicatie en communicatie.

6.4.14. Voorbereiding op noodsituaties

De organisatie dient procedures en beheersmaatregelen vast te stellen en te documenteren waarmee de waarschijnlijkheid van en reactie op mogelijke incidenten en noodsituaties kan worden beheerst ten einde de situaties te voorkomen of uitbreiding hiervan te beperken. Deze procedure dient ten minste de volgende taken te bevatten:

  • communicatie intern en met de omgeving en betrokkenen;

  • preventieve en correctieve maatregelen;

  • vereiste middelen;

  • competentie eisen.

De organisatie dient haar noodplannen periodiek (minimaal jaarlijks) te evalueren en bij te stellen op basis van de eigen evaluaties. Het noodplan dient onderdeel uit te maken van het projectplan.

6.5. Proceseisen vooronderzoek

Deze paragraaf is van toepassing op het uitvoeren van vooronderzoek. Het vooronderzoek heeft tot doel om te beoordelen of er indicaties zijn dat binnen het onderzoeksgebied CE aanwezig zijn, en zo ja, om het verdachte gebied af te bakenen. Het vooronderzoek bestaat uit zowel het inventariseren als beoordelen (analyseren) van bronnenmateriaal. Eindresultaat is een rapportage en een bijbehorende CE bodembelastingkaart.

De organisatie dient bij aanvang van het onderzoek na te gaan of er in het verleden onderzoek is uitgevoerd naar de aanwezigheid van CE, en zo ja, te rapporteren op welke wijze deze informatie is betrokken bij het onderzoek.

6.5.1. Inventarisatie van bronnenmateriaal

Het bronnenonderzoek vindt plaats op basis van een inventarisatie van:

  • gebeurtenis/informatie die een aanwijzing vormt dat het onderzoeksgebied, of een gedeelte daarvan, verdacht is op de aanwezigheid van CE (indicaties);

  • gebeurtenis/informatie die een aanwijzing vormt dat het verdacht gebied, of een gedeelte daarvan, als onverdacht kan worden aangemerkt (contra-indicatie).

De organisatie dient ten minste de in de onderstaande tabel weergegeven verplichte bronnen te raadplegen. Aanvullende bronnen worden in ieder geval geraadpleegd indien sprake is van de onder de toelichting op de aanvullende bronnen beschreven situatie. In de rapportage wordt gemotiveerd waarom een aanvullende bron wel/niet geraadpleegd is. Eventuele leemten in kennis dienen te worden gespecificeerd in de rapportage.

Bijlage 249967.png
Tabel: overzicht verplichte en aanvullende bronnen

Het inventariseren van bronnenmateriaal dient op een eenduidige wijze te worden gedocumenteerd, zodanig dat gebruikte bronnen te herleiden zijn door een derde partij. De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure waarin de methodiek van het onderzoek is vastgelegd, waarin herleidbaarheid en volledigheid van feiten worden geborgd en waarin de archivering van gegevens die bruikbaar kunnen zijn voor een vervolgstap in het proces opsporen van CE is geregeld.

Toelichting verplichte bronnen

Literatuur

Aan de start van het bronnenonderzoek wordt op basis van literatuuronderzoek een lijst opgesteld met oorlogshandelingen die relevant zijn voor de mogelijke aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied (indicaties). Deze lijst bevat tevens een verwijzing naar de datums waarop de oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden.

Gemeentelijk en provinciaal archief

Bij het raadplegen van het gemeentelijke en provinciaal archief dienen ten minste de stukken van de luchtbeschermingsdienst, de stukken over aangetroffen/geruimde CE en de oorlogsschaderapporten te worden geraadpleegd. Indien deze stukken niet aanwezig zijn, dient dit te worden vermeld in de rapportage.

Indien er indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE dient in het gemeentelijke en provinciaal archief voorts te worden gezocht naar gegevens over relevante naoorlogse ontwikkelingen (contra indicaties), tenzij andere bronnen hierover reeds voldoende informatie hebben opgeleverd. Indien deze gegevens niet aanwezig zijn, dient dit te worden vermeld in de rapportage.

Explosieven Opruimings Dienst Defensie

Bij het raadplegen van het archief van de Explosieven Opruimings Dienst Defensie dient als eerste de database met meldingen van aangetroffen CE en de collectie mijnenveldkaarten te worden geraadpleegd. Indien in de database met meldingen van aangetroffen CE indicaties voor de aanwezigheid van CE worden aangetroffen, dient de collectie MORA’s/UO’ste worden geraadpleegd. Indien in de collectie mijnenveldkaarten indicaties voor de aanwezigheid van CE worden aangetroffen, dient de collectie mijnenveld ruimrapporten te worden geraadpleegd.

Luchtfotocollectie Wageningen Universiteit en Topografische Dienst

De organisatie dient beschikbare luchtfoto’s betreffende de datum waarop de oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden te inventariseren. Daaruit worden de bruikbare luchtfoto’s geselecteerd. Bij de selectie van luchtfoto’s dient rekening te worden gehouden met: opnamedatum in relatie tot oorlogshandelingen, kwaliteit van het fotobeeld en de schaal. De organisatie interpreteert de geselecteerde luchtfoto’s ten minste op schade aan het landschap als gevolg van oorlogshandelingen en de aanwezigheid van militaire werken. De interpretatie van luchtfoto’s dient te geschieden door een deskundige met ervaring in de interpretatie van luchtfoto’s uit het tijdvak 1940-1945. De organisatie dient de beschikbare luchtfoto’s te rapporteren en daarin tevens de selectie te motiveren.

Indien er indicaties zijn voor de aanwezigheid van CE, dient de organisatie de luchtfoto’s en/of satellietbeelden te verzamelen met dekking van het onderzoeksgebied uit de naoorlogse periode. De organisatie vergelijkt de luchtfoto’s/satellietbeelden met luchtfoto’s uit het tijdvak 1940-1945, met als doel te inventariseren welke naoorlogse ontwikkelingen in het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden waarbij grond is geroerd of verzet. De organisatie dient de selectie van luchtfoto’s/satellietbeelden te motiveren in het rapport.

Toelichting aanvullende bronnen

Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie

De organisatie raadpleegt de literatuurcollectie van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie indien onvoldoende informatie aanwezig is om een totaalbeeld te vormen van oorlogshandelingen in het onderzoeksgebied.

Nederlands Instituut voor Militaire Historie

De collectie ‘Duitse verdedigingswerken in Nederland en rapporten van het Bureau Inlichtingen te Londen (1940–1945)’ met collectienummer 575 van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie dient ten minste te worden geraadpleegd indien uit raadpleging van de verplichte bronnen blijkt dat er indicaties zijn dat Duitse militaire werken in het onderzoeksgebied aanwezig waren tijdens de Tweede Wereldoorlog.

De collectie ‘gevechtsverslagen en rapporten mei 1940’ met collectienummer 409 van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie dient ten minste te worden geraadpleegd indien uit raadpleging van de verplichte bronnen blijkt dat er indicaties zijn dat grondgevechten hebben plaatsgevonden in de periode mei 1940.

The National Archives Londen/Bundesarchiv-Militararchiv/The National Archives Washington DC

Er dient aanvullend bronnenonderzoek plaats te vinden indien uit raadpleging van de verplichte bronnen blijkt dat er indicaties zijn dat oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden, waarbij mogelijk CE in het onderzoeksgebied terecht zijn gekomen, maar er onvoldoende informatie aanwezig is in de Nederlandse archieven en op de geraadpleegde luchtfoto’s over:

  • de aard van de oorlogshandeling;

  • het aantal en de soort CE dat tijdens de oorlogshandeling is ingezet;

  • de inslaglocaties van CE.

Aanvullend onderzoek omvat één of meerdere van de onderstaande buitenlandse archieven:

  • The National Archives te Londen;

  • Bundesarchiv-Militararchiv te Freiburg;

  • The National Archives te Washington DC.

De organisatie dient de keuze voor het te raadplegen archief/de te raadplegen archieven te motiveren in het rapport op basis van het reeds verzamelde bronnenmateriaal.

Luchtfotocollectie The Aerial Reconnaissance Archives

Indien de verplichte luchtfotoarchieven onvoldoende resultaat opleveren, wordt aanvullend de Luchtfotocollectie The Aerial Reconnaissance Archives geraadpleegd. Op de inventarisatie en selectie van luchtfoto’s is hetgeen bepaald onder verplichte bronnen van toepassing.

Getuigenverklaringen

In overleg met de opdrachtgever wordt bepaald of getuigen worden gehoord. Dit wordt gerapporteerd. Indien getuigen worden gehoord, dient een schriftelijke getuigenverklaring te worden opgesteld en getekend door de getuige en/of door een vertegenwoordiger van de opdrachtgever die bij het horen van de getuige aanwezig is. De getuigenverklaring wordt opgenomen als bijlage bij het rapport.

6.5.2. Beoordelen en evalueren van bronnenmateriaal

De indicaties en contra-indicaties uit het bronnenonderzoek worden beoordeeld en op basis daarvan wordt gemotiveerd vastgesteld:

  • of er sprake is van een CE verdacht gebied, en zo ja;

  • de (sub)soort, hoeveelheid en verschijningsvorm van vermoedelijke CE;

  • horizontale en verticale afbakening van het verdachte gebied.

Bij de beoordeling en evalueren van het bronnenmateriaal worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Indien sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van CE, wordt de conclusie VERDACHT gerapporteerd. Indien er geen sprake is van de vermoedelijke aanwezigheid van CE, wordt de conclusie ONVERDACHT gerapporteerd.

  • 2. De conclusie wordt vastgesteld op basis van twee of meer onafhankelijk verifieerbare bronnen. Indien slechts één bron is aangetroffen, wordt dat duidelijk aangegeven in de rapportage. In de rapportage wordt gerapporteerd hoe de betrouwbaarheid van de bronnen is ingeschat.

  • 3. Indicaties/contra-indicaties dienen een locatieverwijzing te hebben, aangezien deze essentieel is om te bepalen of de informatie relevant is voor de aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied. Voor de locatieverwijzing gelden de volgende uitgangspunten:

    • indicaties/contra-indicaties moeten worden vertaald naar een locatie in de huidige topografie;

    • waar sprake is van onduidelijkheid/onbetrouwbaarheid in de locatieverwijzing, wordt dit gedocumenteerd;

    • bij gebruikmaking van indicaties/contra-indicaties uit geschreven bronnen, dient de locatieverwijzing uit het bronbestand in de rapportage ongewijzigd te worden overgenomen.

  • 4. Bij het vaststellen van de conclusie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

    • Bij de beoordeling of bepaalde oorlogshandelingen een indicatie vormen voor de aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied, wordt bijlage 3 als leidraad gehanteerd. Hiervan mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.

    • Als er geen indicaties zijn die wijzen op de aanwezigheid van CE in het onderzoeksgebied, is de conclusie ONVERDACHT.

    • Als er indicaties zijn dat bij oorlogshandelingen in het onderzoeksgebied bepaalde hoofdsoorten van CE zijn gebruikt/betrokken geweest, dan is (een deel van) het onderzoeksgebied VERDACHT op de aanwezigheid van deze hoofdsoorten CE, tenzij op basis van contra-indicaties het tegendeel kan worden bewezen.

  • 5. Het verdachte gebied wordt horizontaal en verticaal afgebakend, gespecificeerd per (sub)soort CE, hoeveelheid en verschijningsvorm van vermoedelijke CE. Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd.

    • Bij de horizontale afbakening van het verdachte gebied wordt bijlage 3 als bijlage gehanteerd. Hiervan mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.

    • Uitgangspunten verticale afbakening:

      • a) bij het bepalen van de verticale afbakening dient specifiek rekening te worden gehouden met: bodemweerstand, verwachte indringingsnelheid en -hoek, gewicht, vorm en diameter CE;

      • b) voor het berekenen van de penetratiediepte wordt gebruik gemaakt van een rekenmethode waarin ten minste rekening gehouden met de volgende parameters: de afwerphoogte, de afwerpsnelheid, het gewicht van de bom, de diameter van de bom en de weerstand van de bodem;

      • c) indien sprake is van grondverzet/grondroering in de periode 1945 tot heden, wordt op basis daarvan bepaald of, en zo ja tot welke diepte minus maaiveld (gerelateerd aan NAP), de aanwezigheid van CE kan worden uitgesloten;

      • d) de verticale afbakening wordt zodanig uitgedrukt dat deze is te herleiden tot de diepte ten opzichte van NAP.

    • Uitgangspunten horizontale afbakening:

      • a) bij de horizontale afbakening van het verdachte gebied wordt de tolerantie gemotiveerd, gebaseerd op het beschikbare bronnenmateriaal;

      • b) het verdachte gebied wordt weergegeven in RD coördinaten.

    • Onder de verschijningsvorm wordt verstaan de wijze waarop CE in het verleden in de (water)bodem zijn terechtgekomen, waarbij onderscheid kan worden gemaakt in: afgeworpen, verschoten/gegooid/gelegd/weggeslingerd, opgeslagen/gedumpt/begraven (inclusief redepositie), als restanten uit springputten of explosie en als onderdeel van (vliegtuig)wrakken en/of gezonken vaartuigen.

6.5.3. Uitsluitingen/onderzoeksbeperkingen

In overleg met de opdrachtgever kan worden besloten om de verticale afbakening van het verdachte gebied en/of de inventarisatie van de hoeveelheid van vermoedelijke CE uit te sluiten van het vooronderzoek. Deze keuze kan samenhangen met de aard van het onderzoek en/of de grootte van het onderzoeksgebied en wordt gemotiveerd in de rapportage. De verticale afbakening is in ieder geval vereist voor het uitvoeren van een risicoanalyse voor het toekomstige gebruik van het verdachte gebied en deze maakt daar dan onderdeel van uit. Tevens is de verticale afbakening vereist indien het de bedoeling is om, na opsporing, in het proces-verbaal van oplevering een uitspraak te kunnen doen over de aanwezigheid van CE zonder beperking in het verticale vlak.

In overleg met de opdrachtgever kan voorts worden besloten om het vooronderzoek (eerst) uitsluitend te richten op de indicaties die wijzen op de vermoedelijke aanwezigheid van CE en geen onderzoek te doen naar mogelijke contra-indicaties over de periode 1945 – heden. In dat geval wordt (in eerste instantie) geen onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld naoorlogse ontwikkelingen in het onderzoeksgebied, die relevante contra-indicaties kunnen opleveren. Deze onderzoeksbeperking wordt onder opgave van reden in het rapport beschreven.

6.5.4. Rapportage en CE bodembelastingkaart

Het resultaat van het vooronderzoek omvat een rapportage en een daarbij behorende digitale CE bodembelastingkaart.

De rapportage omvat, naast de in de voorgaande subparagraaf genoemde zaken, ten minste:

  • aanleiding van het vooronderzoek;

  • omschrijving en doelstelling van opdracht;

  • begrenzing van het onderzoeksgebied;

  • beschrijving uitvoering onderzoek (inclusief betrokken personen);

  • verantwoording bronnenmateriaal (inclusief bronverwijzing);

  • resultaten van de beoordeling van het bronnenmateriaal;

  • beschrijving van leemten in kennis.

De bronverwijzingen in het rapport bevatten minimaal een collectie-, archief- en/of inventarisnummer. Indien luchtfoto’s zijn geraadpleegd, dienen aanvullend het sortienummer en het luchtfotonummer te worden vermeld.

Op de CE bodembelastingkaart wordt het verdachte en niet-verdachte gebied (horizontaal) binnen het onderzoeksgebied weergegeven. De kaart dient te zijn geprojecteerd in het Rijksdriehoekstelsel. De kaart bevat ten minste een titel, auteur, noordpijl, schaal, datum van opmaak/versie/kenmerk en legenda. De cartografische weergave van analoge reproducties van de kaart(en) dient te waarborgen dat de coördinaten van ingetekende geometrische objecten nauwkeurig kunnen worden afgelezen.

Het rapport en de CE bodembelastingkaart dienen te worden geaccordeerd door een door het management bevoegd persoon.

6.6. Proceseisen opsporing

Deze paragraaf is van toepassing op het opsporen van CE. De organisatie moet de processen die nodig zijn voor het realiseren van de opsporing plannen, voorbereiden en uitvoeren conform de eisen als gesteld in deze paragraaf. De organisatie dient voor de beheersing van processen werkinstructies op te stellen waarmee wordt geborgd dat deze worden uitgevoerd op een manier die overeenkomt met de daartoe gestelde eisen (normatief of door de opdrachtgever vastgesteld).

Opsporing dient te gebeuren door deskundige personen. Opsporing omvat binnen het opsporingsgebied het geheel van:

  • 1. werkvoorbereiding;

  • 2. detecteren;

  • 3. lokaliseren;

  • 4. laagsgewijs ontgraven;

  • 5. identificeren;

  • 6. tijdelijk veiligstellen van de situatie;

  • 7. de overdracht aan de EODD;

  • 8. Proces-verbaal van oplevering.

De handelingen genoemd onder punt 2 t/m 4 kunnen cyclisch worden verricht. Dit wordt aangeduid als benaderen. In plaats van benaderen kan er voor worden gekozen om munitiescheiding toe te passen. In dat geval is paragraaf 6.6.6 van toepassing.

6.6.1. Personele deskundigheid opsporing

In paragraaf 6.2.1 en bijlage 2zijn eisen betreffende de personele deskundigheid opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende deskundigheidsniveaus: Assistent OCE-deskundige, OCE-deskundige en Senior OCE-deskundige, waarvoor in bijlage 2 eindtermen zijn gesteld. Tevens zijn eindtermen vastgesteld voor Basiskennis OCE (overige functionarissen in het OCE werkgebied).

Bij de uitvoering van de werkzaamheden zoals beschreven in deze paragraaf, gelden de volgende regels:

  • 1. Tijdens het laagsgewijs ontgraven, identificeren van de vermoede CE en het tijdelijk veiligstellen van de situatie is op het project altijd een Senior OCE-deskundige aanwezig.

  • 2. Het detecteren, lokaliseren en laagsgewijs ontgraven, identificeren van de vermoede CE en het tijdelijk veiligstellen van de situatie vindt plaats door minimaal een OCE-deskundige en een Assistent OCE-deskundige.

  • 3. De overdracht van CE aan de EODD vindt plaats door een Senior OCE-deskundige.

In afwijking van het tweede onderdeel, gelden de volgende uitzonderingen:

  • a. Non-realtime detectie vindt plaats door minimaal een Assistent OCE-deskundige. Indien er bij deze werkzaamheden risico bestaat op het spontaan aantreffen van CE, is op de projectlocatie een (Senior) OCE-deskundige aanwezig. De vraag of tijdens het non-realtime detecteren ook een (Senior) OCE-deskundige op de projectlocatie aanwezig moet zijn, wordt beoordeeld bij de werkvoorbereiding en gerapporteerd in het projectplan.

  • b. Indien de vermoede CE zich onder de waterspiegel bevinden en het benaderen wordt uitgevoerd door middel van duikarbeid als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onderdeel a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, gelden de navolgende regels:

    • 1°. het detecteren vindt plaats door ten minste een Assistent OCE-deskundige, die tevens bevoegd is tot het verrichten van duikarbeid. De reserveduiker is eveneens ten minste een Assistent OCE-deskundige. De duiker(s) word(t)en direct boven de waterspiegel bijgestaan door een OCE-deskundige, die verbaal in verbinding staat met de Assistent OCE-deskundige(n) die de duikarbeid verricht(en);

    • 2°. het lokaliseren, laagsgewijs ontgraven, identificeren en/of tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE vindt plaats door ten minste een OCE-deskundige, die tevens bevoegd is tot het verrichten van duikarbeid. De reserveduiker is eveneens ten minste een OCE-deskundige. De duiker(s) word(t)en direct boven de waterspiegel bijgestaan door een Senior OCE-deskundige, die verbaal in verbinding staat met de OCE-deskundige(n) die de duikarbeid verricht(en).

6.6.2. Werkvoorbereiding

De organisatie moet de processen die nodig zijn voor een veilige, deskundige en juiste uitvoering van het project identificeren en plannen. Ten behoeve daarvan dient te worden voorzien in een schriftelijke procedure voor de werkvoorbereiding, waarin ten minste aandacht wordt besteedt aan:

  • verantwoordelijkheden (inclusief vaststelling en goedkeuring projectplan);

  • samenwerking, identificatie en communicatie met verschillende disciplines;

  • planning;

  • documentatie en registraties.

De werkvoorbereiding dient ten minste te resulteren in een projectplan. De organisatie dient te beschikken over een procedure inzake hoe te handelen bij het spontaan aantreffen van CE.

6.6.2.1. Projectplan

Ten behoeve van de opsporing wordt een projectplan opgesteld. Het projectplan omvat ten minste de volgende onderdelen:

  • 1. een omschrijving en doelstelling van de opdracht;

  • 2. een beschrijving van de projectorganisatie met taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden;

  • 3. een beschrijving van de wijze van interne en externe communicatie;

  • 4. de planning van de werkzaamheden en inzet van personeel;

  • 5. een werktekening met daarop ten minste de ligging van het werk-/opsporingsgebied, geprojecteerd op een ondergrond van de omgeving (gebaseerd op de Grootschalige Basiskaart Nederland: GBKN) met daarop aangegeven de ligging ten opzichte van het Rijksdriehoeknet (door middel van RD-coördinaten);

  • 6. een omschrijving van de wijze van detectie en daarbij te gebruiken detectiemethoden en apparatuur, inclusief de configuratie;

  • 7. een beschrijving van de wijze van lokaliseren, laagsgewijs ontgraven en identificatie en daarbij te gebruiken materieel en hulpmiddelen;

  • 8. een beschrijving van de wijze van tijdelijk veiligstellen van CE;

  • 9. de communicatie met de EODD conform bijlage 1;

  • 10. een projectgebonden risico-evaluatie en een beschrijving van de te treffen veiligheidsmaatregelen in de onderscheiden procesfasen;

  • 11. een VGM-plan (veiligheid-, gezondheid- en milieuplan);

  • 12. een protocol voor de inschakeling van hulpverleningsdiensten;

  • 13. een beschrijving van aansprakelijkheden en verzekeringen;

  • 14. een beschrijving van de projectcontroles (wat, wie en hoe controleren op welk moment), inclusief de wijze van registratie en de terugkoppeling daarvan.

Een projectplan voor uitsluitend een detectieonderzoek omvat in ieder geval de onderdelen genoemd onder punt 1 t/m 6.

Het projectplan en de beschrijving van de werkmethoden dienen te borgen dat alle geïdentificeerde risico’s op adequate wijzen worden vermeden of beheerst. In het projectplan dient te worden beschreven welke personen hebben meegewerkt aan de werkvoorbereiding. De Senior OCE-deskundige en een bevoegd lid van het management van de organisatie dienen aantoonbaar te hebben ingestemd met de inhoud van het projectplan.

6.6.2.2. Communicatie projectplan gemeente en opdrachtgever

Het projectplan is aantoonbaar goedgekeurd door de gemeente(n) waarbinnen het opsporingsgebied is gelegen vanuit diens bevoegdheid voor de openbare orde en publieke veiligheid.

Goedkeuring door de gemeente vindt plaats door of namens de verantwoordelijke voor openbare orde en publieke veiligheid. Indien de uitvoering van het project ook van invloed kan zijn op de openbare orde en publieke veiligheid in (een) omliggende gemeente(n), wordt ook aan deze gemeente(n) om goedkeuring van het projectplan gevraagd.

Goedkeuring van het projectplan door de gemeente is niet vereist ingeval het project uitsluitend een detectieonderzoek bestaande uit non-realtime detectie betreft. In dat geval kan worden volstaan met een kennisgeving van de uitvoering van het project aan de gemeente.

Bij aanpassing van de navolgende onderdelen van het projectplan wordt aan de gemeente opnieuw om goedkeuring van het projectplan gevraagd: projectgebonden risico-evaluatie, de beschrijving van de te treffen veiligheidsmaatregelen en het VGM-plan.

De opdrachtgever tekent het projectplan voor aanvang van de werkzaamheden voor gezien.

De goedkeuring van het projectplan door gemeente(n), de registratie dat de opdrachtgever het projectplan heeft getekend voor gezien en de ontvangstbevestiging van de melding aan de CKI (paragraaf 5.1) wordt opgenomen in het projectdossier.

6.6.2.3. Projectgebonden risico-inventarisatie en -evaluatie

De projectgebonden risico-evaluatie bestaat uit een adequate risico-inventarisatie en -evaluatie voor de opsporing. Hieruit volgen ten minste de benodigde acties gericht op:

  • de te treffen (persoonlijke) beschermende maatregelen voor personen op de projectlocatie en de omgeving;

  • het tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE;

  • de toegangsregeling en bewaking van de projectlocatie;

  • de verkeersmaatregelen en begaanbaarheid van de projectlocatie.

De organisatie dient te beschikken over een schriftelijke procedure voor de uitvoering van de projectgebonden risico-evaluatie, met expliciet daarin opgenomen de herleidbaarheid en volledigheid van de evaluatie. Tevens dienen de verantwoordelijkheden van de Senior OCE-deskundige te worden omschreven. De resultaten worden opgenomen in het projectdossier.

6.6.3. Detectieonderzoek

Detecteren omvat het vaststellen van de aanwezigheid van (mogelijke) CE door het met behulp van detectieapparatuur uitvoeren van een meting en de beoordeling van de meetgegevens. Voor het uitvoeren van het detectieonderzoek kunnen uiteenlopende methoden en technieken worden ingezet. Er wordt onderscheid gemaakt in realtime en non-realtime detectie.

6.6.3.1. Selectie van detectiemethoden

Voorafgaand aan de detectiewerkzaamheden dient de organisatie de in te zetten detectieapparatuur te selecteren. De selectie van detectiemethoden vindt plaats op basis van de resultaten van de validatie (paragraaf 6.3.3) en de resultaten van het vooronderzoek. De keuze van de detectoren, inclusief de configuratie, wordt beargumenteerd in het projectplan. Er worden uitsluitend detectieapparaten ingezet die voldoen aan paragraaf 6.3.3.

6.6.3.2. Uitvoeren detectie

Bij aanvang van de detectiewerkzaamheden dienen de projectgegevens zoals opgenomen in het projectplan te worden geverifieerd. De verificatie wordt aangetekend op de veldwerkregistraties. Ingeval van afwijkende omstandigheden die van invloed zijn op de kwaliteit van de detectie, dient terugkoppeling plaats te vinden met de werkvoorbereiding. De bediening van detectieapparatuur dient te voldoen aan paragraaf 6.3.3.

6.6.3.3. Veldwerkregistraties

De resultaten van het detectieonderzoek dienen te worden geregistreerd, waarbij in ieder geval wordt aangegeven:

  • datum van detectie;

  • projectgegevens (tenminste opdrachtgever, gemeente(n) en locatie);

  • de naam van de persoon die de detectie heeft uitgevoerd;

  • gebruikte detectieapparatuur, configuratie en de apparaatinstellingen;

  • weersomstandigheden (tenminste temperatuur en neerslag);

  • afgezocht gebied;

  • relevante visuele waarnemingen;

  • afwijkingen t.o.v. projectplan;

  • verificatie aangeleverde gegevens.

De veldwerkregistraties worden ingevuld door of onder verantwoordelijkheid van de OCE-deskundige.

6.6.3.4. Realtime detectie

Bij realtime detectie worden de meetgegevens direct geïnterpreteerd en worden de significante objecten direct gelokaliseerd. Van de aangetroffen CE worden in ieder geval de volgende gegevens geregistreerd:

  • coördinaten ten opzichte van het Rijksdriehoeknet (RD-coördinaten);

  • indicatieve diepte (z).

6.6.3.5. Non-realtime detectie

Bij non-realtime detectie worden de meetgegevens opgeslagen en op een later tijdstip geïnterpreteerd. De non-realtime detectie resulteert in een objectenlijst met ten minste:

  • coördinaten van aangetroffen uitslagen/verstoringen ten opzichte van het Rijksdriehoeknet (RD-coördinaten);

  • indicatieve diepte (z);

  • meetwaarden.

Ten behoeve van het opstellen van een objectenlijst vindt na uitvoering van de meting een beoordeling van de meetgegevens plaats door of onder verantwoordelijkheid van de Senior OCE-deskundige. Dit dient aantoonbaar te worden gemaakt in de rapportage van de detectie. In deze rapportage wordt duidelijk aangegeven en beargumenteerd op welke wijze de meetgegevens zijn gemodelleerd, mede in relatie tot de resultaten van het vooronderzoek. In de rapportage van de detectie worden aanbevelingen gedaan voor de verdere aanpak van benaderen.

6.6.4. Lokaliseren

Door middel van het lokaliseren wordt de ligplaats van de gedetecteerde objecten vastgesteld. Het lokaliseren bestaat uit het:

  • bepalen van de locatie van het object op basis van de meetwaarden (RD-coördinaten);

  • bepalen ontgravingsdiepte door (her)vaststellen van z-coördinaat.

De definitieve lokalisatiegegevens worden op de objectenlijst vastgelegd. Door middel van het lokaliseren wordt een ontgravingsdiepte vastgesteld die vervolgens wordt ontgraven.

6.6.5. Laagsgewijs ontgraven

Door het laagsgewijs ontgraven wordt het object blootgelegd, waardoor deze kan worden waargenomen. In het projectplan wordt aangegeven op welke wijze het laagsgewijs ontgraven plaatsvindt en welke middelen er worden ingezet. Het materieel dat wordt ingezet voor het laagsgewijs ontgraven voldoet aan de eisen in bijlage 4. Het projectplan wordt hiertoe zo nodig aangevuld op basis van de resultaten van het detectieonderzoek. Alle betrokken partijen worden over de aanpassingen geïnformeerd. De organisatie dient te beschikken over de noodzakelijke werkinstructies voor activiteiten die in het kader van het laagsgewijs ontgraven worden uitgevoerd. Voor de eisen aan de civieltechnische ondersteuning wordt verwezen naar paragraaf 6.6.11.

6.6.6. Munitiescheiding

De organisatie dient het werkingsprincipe en het scheidingsbereik (welke CE) van gebruikte munitiescheidingsinstallatie(s) te documenteren en te valideren. Tevens dient een risico-inventarisatie & -evaluatie te worden uitgevoerd en gedocumenteerd, op basis waarvan de te treffen veiligheidsmaatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen worden bepaald en uitgevoerd. Voor munitiescheiding ingezet materieel voldoet aan de eisen in bijlage 4.

Bij toepassing van munitiescheiding wordt in het projectplan gemotiveerd waarom munitiescheiding wordt toegepast en of deze, gegeven de verwachte CE en de toegepaste munitiescheidingsinstallatie, geschikt is voor het te bereiken resultaat. Bij deze motivatie worden in ieder geval de resultaten van het vooronderzoek en/of detectieonderzoek betrokken. Bij het toepassen van munitiescheiding vindt de identificatie van CE en het tijdelijk veilig stellen van de situatie en de overdracht van CE en schroot plaats volgens de toepasselijke paragrafen.

6.6.7. Identificeren

De identificatie volgt op het aantreffen van het object en heeft tot doel om vast te stellen of sprake is van een CE, en zo ja, om de soort, subsoort en wapeningstoestand (gewapende of ongewapende CE) van eventueel geplaatste ontstekers te bepalen. Van de identificatie wordt het volgende geregistreerd:

  • Is sprake van een CE, en zo ja:

    • uiteindelijke diepte van het aangetroffen CE;

    • soort en subsoort van het CE;

    • type van eventueel geplaatste ontstekers;

    • wapeningstoestand, kaliber en nationaliteit;

    • persoon die de identificatie heeft uitgevoerd.

De geregistreerde gegevens vormen een onderdeel van het projectdossier en worden als zodanig gearchiveerd.

6.6.8. Tijdelijk veiligstellen situatie

Het tijdelijk veiligstellen van de situatie omvat alle activiteiten na de benadering en identificatie die benodigd zijn om de uitwerkingsrisico’s van het CE in relatie tot de omgeving te beheersen tot aan het tijdstip van overdracht van het explosief aan EODD. Er worden bij het tijdelijk veiligstellen van de situatie geen demontagehandelingen aan het CE zelf verricht. De wijze van tijdelijk veiligstellen en de getroffen beschermende maatregelen worden geregistreerd.

6.6.9. VTVS en transport CE

De voorziening voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie van CE dient te voldoen aan bijlage 6. Transport van CE binnen de projectlocatie vindt plaats onder toezicht van de Senior OCE-deskundige. Transport van CE over de openbare weg valt buiten de reikwijdte van dit certificatieschema.

6.6.10. Overdracht aan EODD en afvoer schroot

Het ruimen van aangetroffen CE tijdens opsporingswerkzaamheden wordt uitgevoerd door de EODD. Voor aanvang van een opsporingproject, met uitzondering van een project dat alleen een detectieonderzoek omvat, wordt de EODD geïnformeerd overeenkomstig bijlage 1.

De overdracht van CE aan de EODD vindt plaats in aanwezigheid van Senior OCE-deskundige volgens het protocol in bijlage 1. Voorgeschreven registraties in het protocol dienen te worden opgenomen in het projectdossier. Voorafgaand aan afvoer van schroot vindt een eindcontrole plaats door de Senior OCE-deskundige. Deze eindcontrole wordt geregistreerd.

6.6.11. Civieltechnische ondersteuning

De civieltechnische ondersteuning omvat het geheel van organisatie en uitvoering van civieltechnische activiteiten die de opsporing mogelijk maken. Indien voor de opsporing gebruik wordt gemaakt van civieltechnisch materieel, wordt het project uitgevoerd door een organisatie die beschikt, dan wel een combinatie van twee organisaties die gezamenlijk beschikken, over een certificaat conform deelgebied A en B.

Voor zover sprake is van laagsgewijs ontgraven en of munitiescheiding, wordt gebruik gemaakt van materieel dat voldoet aan de eisen in bijlage 4.

Indien een project in een combinatie wordt uitgevoerd, zijn de verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden tussen de organisaties vastgelegd in een samenwerking-/combinatieovereenkomst. Dit wordt, met inachtneming van de bepalingen in dit certificatieschema, door de organisatie die is gecertificeerd volgens deelgebied A nader uitgewerkt in het projectplan. De organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied B conformeert zich schriftelijk aan het projectplan.

Bij uitvoering van het project ligt de eindverantwoordelijkheid voor de opsporing bij de organisatie die is gecertificeerd conform deelgebied A. Dit laat onverlet dat elke organisatie binnen die combinatie verantwoordelijk is voor de kwaliteit van haar eigen werkzaamheden.

De civieltechnische activiteiten die vallen onder werking van dit certificatieschema en die deel uitmaken c.q. gerelateerd zijn aan de activiteiten uit het projectplan (zie paragraaf 6.6.11) worden door de organisatie nader geïdentificeerd, gepland en gecertificeerd volgens deelgebied A en met de andere bij het project betrokken partijen afgestemd. Daarmee wordt geborgd dat de activiteiten beheerst en veilig worden uitgevoerd. Een en ander omvat:

  • 1. vastgelegde procedures voor de identificatie en beheersing van interactie met andere betrokken disciplines/partijen en werkzaamheden;

  • 2. het vastleggen van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in relatie tot eventuele andere partijen;

  • 3. een aantoonbare beheersing van de civieltechnische activiteiten.

Indien de organisatie haar diensten verleent aan derden, draagt zij actief bij aan de veiligheidsbeheersing van de civieltechnische activiteiten. Eventuele adviezen worden geregistreerd in het projectdossier.

6.6.12. Oplevering

Na uitvoering van het project dient het terrein conform afspraak te worden opgeleverd. De wijze van opleveren staat vermeld in het projectplan. Indien daarin niets is vermeld, dient het terrein in de oorspronkelijke staat te zijn teruggebracht. Deze oorspronkelijke staat dient in dat geval te zijn beschreven en opgenomen in het projectdossier.

Indien na het oordeel van de Senior OCE-deskundige de locatie voldoet aan de vastgelegde afspraak, vraagt de organisatie opname van het werk aan bij de opdrachtgever.

Een proces-verbaal van oplevering wordt opgesteld door of namens de opdrachtnemer en bevat ten minste de volgende gegevens:

  • het werk-/opsporingsgebied geprojecteerd op een ondergrond van de omgeving (GBKN) met daarop aangegeven de ligging ten opzichte van het Rijksdriehoeknet (door middel van RD-coördinaten) ;

  • een omschrijving van de opdracht;

  • een omschrijving van de gebruikte opsporingsmethoden;

  • de onderzoeksresultaten;

  • de gegevens met betrekking tot de overdracht en (indien van toepassing) de aard van de verwijderde objecten.

De organisatie stuurt een afschrift van het proces-verbaal van oplevering aan de gemeente(n) waarbinnen het opsporingsgebied is gelegen, als bevoegd gezag voor openbare orde en publieke veiligheid.

6.6.13. Evaluatie

De organisatie dient ten behoeve van de procesbeheersing aan het eind van ieder project een evaluatie op te stellen. Deze evaluatie kan een gezamenlijk document betreffen van de verschillende partijen, welke in de afzonderlijke projectdossiers dient te worden opgenomen.

Er dient ten minste aandacht te worden besteed aan:

  • evaluatie van de procesgang;

  • vergelijk probleemanalyse, detectie en daadwerkelijk aangetroffen CE;

  • effectiviteit van de beheersmaatregelen;

  • afwijkingen/tekortkomingen/bevindingen;

  • verbetermogelijkheden.

De evaluaties dienen als belangrijke input voor de jaarlijkse beoordeling door de directie zoals bedoeld in paragraaf 6.4.6.

6.7. Begeleiding onderzoekswerkzaamheden in OCE verdacht gebied

Deze paragraaf is van toepassing op de begeleiding van onderzoekswerkzaamheden in OCE verdacht gebied door een organisatie die gecertificeerd is volgens deelgebied A (hierna organisatie).

Concreet betreft het de begeleiding van onderzoeksbureaus die milieukundig, archeologisch en of geofysisch veldwerk in OCE verdacht gebied verrichten en in het kader daarvan boringen, peilbuizen en/of sonderingen (hierna tezamen aangeduid als boring) plaatsen.

De begeleiding heeft tot doel om de onderzoekswerkzaamheden veilig te verrichten, inhoudende dat wordt geborgd dat geen boringen/sonderingen worden geplaatst op plaatsen waar mogelijk een CE ligt. De organisatie dient te beschikken over een procedure waarmee wordt geborgd dat bij de begeleiding van onderzoekswerkzaamheden wordt voldaan aan de eisen in deze paragraaf.

  • Op locaties waar het voornemen bestaat een boring te plaatsen wordt vooraf gedetecteerd, ten einde vast te stellen dat er zich op en nabij deze locatie geen verstoringen bevinden die duiden op de mogelijke aanwezigheid van CE.

  • De grootte van het meetveld dat wordt gedetecteerd, is afhankelijk van de resultaten van een eventueel uitgevoerd vooronderzoek, de locatiespecifieke omstandigheden en de aard van de onderzoekswerkzaamheden die worden uitgevoerd. Dit wordt vastgelegd in het projectplan.

  • Indien tijdens de detectie een verstoring wordt gemeten die wijst op de mogelijke aanwezigheid van een CE, wordt het meetveld niet vrijgegeven voor het verrichten van de onderzoekswerkzaamheden. Indien er geen verstoringen worden gemeten die wijzen op de mogelijke aanwezigheid van een CE, wordt het meetveld vrijgegeven voor de onderzoekswerkzaamheden. Het (niet) vrijgeven van meetvelden voor het verrichten van de onderzoekswerkzaamheden kan mondeling plaatsvinden, mits dit wordt aangetekend in het logboek. De vrijgave beperkt zich strikt tot het verrichten van de desbetreffende onderzoekswerkzaamheden.

  • De resultaten van de uitgevoerde detectie worden geregistreerd, waarin per meetveld ten minste het volgende is opgenomen: coördinaten van het meetveld, meetgegevens, resultaten van de interpretatie (vrijgegeven/niet vrijgegeven). Na afloop van de begeleiding worden deze gegevens ter beschikking gesteld aan de opdrachtgever.

  • De begeleiding van onderzoekswerkzaamheden wordt daadwerkelijk uitgevoerd door een OCE-deskundige.

  • Ten behoeve van de begeleiding van de onderzoekswerkzaamheden wordt een verkort projectplan opgesteld, waarin ten minste het volgende is opgenomen:

    • omschrijving van het gebied waar de onderzoekswerkzaamheden gaan plaatsvinden;

    • omschrijving van de onderzoekswerkzaamheden en de invloed daarvan op mogelijke CE;

    • indien van toepassing, een samenvatting van de resultaten van het vooronderzoek betreffende soorten van mogelijke CE;

    • een samenvatting van de resultaten van het vooronderzoek betreffende soorten van mogelijke CE of, wanneer er geen vooronderzoek is uitgevoerd, een evaluatie van een Senior OCE-deskundige over welke CE er mogelijk kunnen worden aangetroffen;

    • bepaling van de grootte van het meetveld ter plaatse van onderzoekswerkzaamheden, in ieder geval op basis van de mogelijk soort van aanwezige CE, de locatiespecifieke omstandigheden en de aard van de onderzoekswerkzaamheden;

    • toe te passen (detectie)apparatuur conform paragraaf 6.6.3.1 en in te zetten personeel en de te treffen veiligheidsmaatregelen.

  • De Senior OCE-deskundige en een bevoegd lid van het management van de organisatie dienen aantoonbaar te hebben ingestemd met de inhoud van het projectplan. Voorts dient de gemeente waarin de onderzoekswerkzaamheden plaatsvinden te worden geïnformeerd.

  • Ten behoeve van de begeleiding van onderzoekswerkzaamheden wordt een overeenkomst gesloten tussen de organisatie en degene die de onderzoekswerkzaamheden uitvoert (opdrachtgever). Daarin wordt, onder verwijzing naar deze paragraaf van dit certificatieschema, ten minste bepaald dat de opdrachtgever de instructies betreffende CE veiligheid van de OCE-deskundige die de begeleidingswerkzaamheden uitvoert opvolgt, mede inhoudende dat de OCE-deskundige bevoegd is om bepaalde meetvelden niet vrij te geven voor de onderzoekswerkzaamheden. Voorts wordt daarin bepaald dat de vrijgave van meetvelden zich strikt beperkt tot het verrichten van de desbetreffende onderzoekswerkzaamheden.

Bijlage 1:. Communicatie met EODD

Het opsporingsbedrijf dient de EODD voorafgaand aan het opsporingsproject en bij het aantreffen van CE te informeren overeenkomstig deze bijlage.

  • Voor aanvang van het opsporingsproject, met uitzondering van uitsluitend een detectieonderzoek, wordt een project aangemeld bij de EODD. Deze aanmelding bevat tenminste de volgende gegevens:

    • korte omschrijving van de opsporing (werkwijze);

    • de duur van de opsporing;

    • de plaats van de opsporing;

    • de te verwachten explosieven;

    • de geplande vernietigingslocatie (indien bekend).

  • Uit de aanmelding moet blijken dat het bevoegd gezag instemt met het uitvoeren van de opsporing.

  • Aangetroffen CE worden schriftelijk gemeld aan EODD. De frequentie en het tijdstip van melding is afhankelijk van soort, aantal en toestand van de aangetroffen explosieven, zulks ter beoordeling van de Senior OCE-deskundige.

  • De frequentie en het tijdstip van de periodieke ruimingen zijn mede afhankelijk van soort en aantal van de aangetroffen explosieven en de beschikbare ruimcapaciteit van EODD, ter beoordeling van EODD.

  • Bij het aantreffen van CE die naar inschatting van de Senior OCE-deskundige van het opsporingsbedrijf ter plaatse een direct gevaar opleveren voor de openbare orde en veiligheid wordt onverwijld een melding gedaan aan de gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en publieke veiligheid, aan de politie en aan de EODD. Deze melding wordt binnen de EODD voorzien van een verhoogde prioriteit en zal – vooruitlopend op een periodieke ruiming – binnen een tijdsbestek worden geruimd overeenkomstig de gegeven prioriteit.

  • De gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en publieke veiligheid en (de Senior OCE-deskundige van) de organisatie dragen, eventueel in overleg met de EODD, zorg voor het beschikbaar hebben van een geschikt vernietigingsterrein binnen de desbetreffende gemeente(n). De locatie van het vernietigingsterrein wordt opgenomen in het projectplan.

  • Betreffende de situering van de vernietigingslocatie dient rekening te worden gehouden met de richtlijnen van de EODD.

  • De plaatselijke overheid zorgt in samenwerking met de Senior OCE-deskundige van het opsporingsbedrijf voor de aanwezigheid van de politie tijdens de ruiming van aangetroffen explosieven.

  • De aangetroffen explosieven worden namens de gemeente door de Senior OCE-deskundige van het opsporingsbedrijf onder minimale vermelding van soort, subsoort en algemene toestand via een schriftelijk protocol overgedragen aan de ruimploeg van EODD.

  • Het opsporingsbedrijf meldt namens de gemeente de datum van beëindiging van de opsporingswerkzaamheden schriftelijk aan het EODD.

Bijlage 2:. Eindtermen oce-deskundigen

In dit certificatieschema zijn deskundigheidsniveaus opgenomen inzake personen die werkzaamheden samenhangende met het opsporen van conventionele explosieven uitvoeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende deskundigheidsniveaus: Assistent OCE-deskundige, OCE-deskundige en Senior OCE-deskundige. Personen die werkzaam zijn binnen het OCE werkgebied dienen te voldoen aan de eindtermen voor Basiskennis OCE.

De eindtermen voor deze deskundigheidsniveaus zijn opgenomen in deze bijlage. De wijze waarop het voldoen aan de toepasselijke eindtermen moet worden aangetoond staat beschreven in paragraaf 6.2.1 van dit certificatieschema.

De opbouw van deze bijlage is als volgt:

Bijlage 2A: eindtermen Assistent OCE-deskundige

Bijlage 2B: eindtermen OCE-deskundige

Bijlage 2C: eindtermen Senior OCE-deskundige

Bijlage 2D: eindtermen Basiskennis OCE

Bijlage 2A:. Eindtermen assistent oce-deskundige

Kenmerk

Omschrijving

AS.00.01

Beschikken over de voor Assistent OCE-deskundige benodigde algemene vaardigheden.

AS.01.01

Het beschikken over algemene kennis van explosies.

AS.01.02

Het beschikken over algemene kennis van Zwart Buskruit (ZB).

AS.01.03

Het beschikken over algemene kennis van Rookzwak Buskruit (RB).

AS.01.04

Het beschikken over algemene kennis van pyrotechnische mengsels.

AS.01.05

Het beschikken over algemene kennis van springstoffen.

AS.01.06

 

AS.02.01

Het beschikken over kennis van de volgende 16 hoofdsoorten van CE en de basisprincipes voor CE herkenning: klein Kaliber Munitie (KKM), geschutmunitie, handgranaten, geweergranaten, munitie voor granaatwerpers, raketten, afwerpmunitie, submunitie, onderwatermunitie, landmijnen, valstrikken, explosieve stoffen, vuurwerken, vernielingsmiddelen, ontstekingsinrichtingen en toebehoren van munitie.

AS.02.02

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort Klein Kaliber Munitie (KKM), alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.03

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort geschutmunitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.04

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort handgranaten, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.05

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort geweergranaten, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.06

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort munitie voor granaatwerpers, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.07

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort raketten, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.08

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort afwerpmunitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.09

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort submunitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.10

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort onderwatermunitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.11

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort mijnen, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.12

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort valstrikken, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.13

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort explosieven stoffen, alsmede de herkenning daarvan (aanvulling op eindterm AS.01).

AS.02.14

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort vuurwerken, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.15

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort vernielingsmiddelen, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.16

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling en specifieke gevaren van de hoofdsoort ontstekingsinrichtingen, alsmede de herkenning daarvan.

AS.02.17

Het beschikken over kennis van de algemene samenstelling van de hoofdsoort toebehoren van munitie, alsmede de herkenning daarvan.

AS.03.01

Het beschikken over algemene kennis van het opsporingsproces en het Certificatieschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).

AS.03.02

Het beschikken over kennis van de werkingsprincipes van actieve metaaldetectoren en passieve magnetometers.

AS.03.03

Het beschikken over kennis van het onderscheid tussen: (1) realtime en non-realtime detectie en (2) oppervlakte- en dieptedetectie, alsmede het toepassingsgebied.

AS.03.04

Het beschikken over kennis van de betekenis van interpreteren en het kunnen uitvoeren van interpretatie bij realtime detectie.

AS.03.05

Het onder begeleiding kunnen uitvoeren van een realtime en non-realtime detectie.

AS.03.06

Het beschikken over kennis van de betekenis van lokaliseren en het veilig en 3-dimensionaal kunnen vaststellen van de ligplaats van gedetecteerde objecten.

AS.03.07

Het beschikken over kennis van de betekenis van laagsgewijs ontgraven en het veilig kunnen werken tijdens ontgraven van gedetecteerde objecten (benaderen).

AS.03.08

Het beschikken over kennis van de betekenis van identificeren en tijdelijk veiligstellen van de situatie.

AS.03.09

Basiskennis over overige bodemvreemde stoffen en objecten.

Bijlage 2B:. Eindtermen oce-deskundige

Kenmerk

Omschrijving

DS.00.01

Beschikken over een geldig certificaat Assistent OCE-deskundige 1.

DS.00.02

Beschikken over de voor OCE-deskundige benodigde algemene vaardigheden.

DS.00.03

Beschikken over minimaal twee jaar projectervaring als Assistent OCE-deskundige, waarin op een aantoonbare wijze ervaring is opgedaan met de onderscheiden onderdelen van het opsporingsproces 2.

DS.01.01

Kennis van de voor het opsporen van CE relevante regelgeving.

DS.01.02

Kennis van de inhoud van het Certificatieschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE) en in het bijzonder betreffende de eisen gesteld aan het opsporingsproces.

DS.02.01

Het beschikken over specifieke kennis van de diverse soorten explosies.

DS.02.02

Het beschikken over specifieke kennis van de explosieve stof Zwart Buskruit (ZB).

DS.02.03

Het beschikken over specifieke kennis van de explosieve stof Rookzwak Buskruit (RB).

DS.02.04

Het beschikken over specifieke kennis van de explosieve stof pyrotechnische mengsels.

DS.02.05

Het beschikken over specifieke kennis van springstoffen.

DS.03.01

Het beschikken over kennis van de hoofdsoorten van CE en de betekenis daarvan.

DS.03.02

Kunnen weergeven en verklaren van de soorten kaliberaanduidingen.

DS.03.03

Het kunnen weergeven en verklaren van de algemene gevaarsaspecten van CE.

DS.03.04

Het kunnen weergeven en verklaren van de basisprincipes van CE herkenning.

DS.03.05

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van Klein Kaliber Munitie.

DS.03.06

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van geschutmunitie.

DS.03.07

Het kunnen weergeven van de subsoorten ontstekingsinrichtingen van geschutmunitie en het verklaren van de werkingsprincipes.

DS.03.08

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van handgranaten.

DS.03.09

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van geweergranaten.

DS.03.10

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van munitie voor granaatwerpers.

DS.03.11

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van raketten.

DS.03.12

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van afwerpmunitie.

DS.03.13

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van submunitie.

DS.03.14

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van ontstekingsinrichtingen van afwerpmunitie.

DS.03.15

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van onderwatermunitie.

DS.03.16

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van landmijnen.

DS.03.17

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van valstrikken.

DS.03.18

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van vuurwerken.

DS.03.19

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van vernielingsmiddelen.

DS.03.20

Het kunnen weergeven en verklaren van de subsoorten, samenstelling, constructie en werking van ontstekingsinrichtingen.

DS.03.21

Het kunnen weergeven en verklaren wat wordt verstaan onder toebehoren van munitie.

DS.04.01

Het kunnen weergeven en toepassen van de proceseisen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zoals opgenomen in het Certificeringsschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).

DS.04.02

Kunnen weergeven en verklaren van de werkingsprincipes van metaaldetectoren en magnetometers en het toepassingsgebied.

DS.04.03

Kunnen weergeven en verklaren van het onderscheid tussen realtime en non-realtimedetectie en het toepassingsgebied.

DS.04.04

Kunnen weergeven en verklaren van het onderscheid tussen oppervlakte- en dieptedetectie en het toepassingsgebied.

DS.04.05

Kunnen uitvoeren van detectie.

DS.04.06

Kunnen weergeven en verklaren wat wordt verstaan onder interpreteren.

DS.04.07

Kunnen weergeven en verklaren van de terminologie die gebruikt wordt bij interpreteren.

DS.04.08

Kunnen uitvoeren van een interpretatie van meetgegevens van een realtime en non-realtimedetectie.

DS.04.09

Kunnen weergeven en verklaren van de verschillende methoden voor lokaliseren

DS.04.10

Het veilig 3-dimensionaal kunnen vaststellen van de ligplaats van gedetecteerde objecten.

DS.04.11

Het veilig kunnen ontgraven van vermoedelijke CE, zodat volledige identificatie kan plaatsvinden.

DS.04.12

Kunnen vaststellen of men in een concrete situatie al dan niet met een CE te maken heeft en daarna kunnen bepalen van: aantal, hoofdsoort, subsoort, kaliber of type, eventueel geplaatste ontsteker(s), wapeningstoestand en land van herkomst met eventuele bijzonderheden.

DS.04.13

Het tijdelijk kunnen veiligstellen van de situatie.

DS.04.14

Kunnen weergeven en verklaren van de wijze van overdracht van CE aan de EODD.

DS.04.15

Beschikken over basiskennis van het vernietigen van CE.

1 Deze eis geldt niet indien een kandidaat opgaat voor hercertificatie (kandidaat beschikt of heeft beschikt over een certificaat voor dit deskundigheidsniveau, afgegeven conform dit WSCS-OCE) en als onderdeel daarvan ook de eindtermen op de onderliggende deskundigheidsniveaus worden afgetoetst.

2 Gezien de bijzondere positie van de EODD (Circulaire nr 17961), de daarbij gepaard gaande verantwoordelijkheid, de intensieve EODD opleiding en begeleiding en de daaraan gekoppelde systematiek van examinering en kwalificering en de combinatie van opsporingswerkzaamheden en ruimwerkzaamheden, wordt voor personen die binnen de EODD opsporingswerkzaamheden volgens het WSCS-OCE verrichten een afwijkende ervaringseis van 1 jaar gehanteerd. Bovendien verricht de EODD met name opsporingswerkzaamheden op (voormalige) Defensieterreinen.

Bijlage 2C:. Eindtermen senior oce-deskundige

Eindterm

Omschrijving

SD.00.01

Beschikken over een geldig certificaat OCE-deskundige 1.

SD.00.02

Beschikken over de voor Senior OCE-deskundige benodigde algemene vaardigheden.

SD.00.03

Beschikken over minimaal drie jaar projectervaring als OCE-deskundige, waarin op een aantoonbare wijze ervaring is opgedaan met de onderscheiden onderdelen van het opsporingsproces 2.

SD.01.01

Beschikken over kennis en toepassen van de relevante bepalingen uit wet- en regelgeving in relatie tot het opsporen van CE

SD.01.02

Beschikken over kennis over en kunnen toepassen van de procedure voor het opleveren van het opsporingsproject, inclusief het opstellen van een proces-verbaal van oplevering.

SD.02.01

Het weergeven en verklaren van de samenstelling en werkingsprincipes van CE in gebruik voor en na de Tweede Wereldoorlog.

SD.03.01

Kunnen beoordelen en interpreteren van een vooronderzoek volgens het WSCS-OCE.

SD.03.02

Kunnen beoordelen en interpreteren van een projectplan volgens het WSCS-OCE.

SD.03.03

 

SD.03.04

Kunnen beoordelen, interpreteren en toepassen van OCE-project gerelateerde rapportages.

SD.03.05

Bij calamiteiten met CE volgordelijk de noodzakelijke handelingen kunnen uitvoeren die leiden tot een zo groot mogelijke beperking van de gevolgen van deze calamiteit.

SD.03.06

Kunnen uitvoeren van de overdracht van CE aan de EODD.

SD.04.01

Kunnen weergeven en verklaren van de eisen waaraan een vernietigingslocatie moet voldoen.

SD.04.02

Kunnen weergeven en verklaren van de methoden en procedures voor het vernietigen van CE voor zover deze een relatie hebben met de taak en verantwoordelijkheid van de Senior OCE-Deskundige.

1 Deze eis geldt niet indien een kandidaat opgaat voor hercertificatie (kandidaat beschikt of heeft beschikt over een certificaat voor dit deskundigheidsniveau, afgegeven conform dit WSCS-OCE) en als onderdeel daarvan ook de eindtermen op de onderliggende deskundigheidsniveaus worden afgetoetst.

2 Gezien de bijzondere positie van de EODD (Circulaire nr. 17961), de daarbij gepaard gaande verantwoordelijkheid, de intensieve EODD opleiding en begeleiding en de daaraan gekoppelde systematiek van examinering en kwalificering en de combinatie van opsporingswerkzaamheden en ruimwerkzaamheden, wordt voor personen die binnen de EODD opsporingswerkzaamheden volgens het WSCS-OCE verrichten een afwijkende ervaringseis van 1,5 jaar gehanteerd. Bovendien verricht de EODD met name opsporingswerkzaamheden op (voormalige) Defensieterreinen.

Bijlage 2D:. Eindtermen basiskennis OCE

Kenmerk

Omschrijving

BS.01.01

Basiskennis over explosieven stoffen.

BS.01.02

Bekend zijn met de uiterlijke kenmerken van de 16 hoofdsoorten van CE.

BS.01.03

Basiskennis over de gevaren van het ongewenst tot werking komen van CE.

BS.02.01

Basiskennis over de aanpak en uitvoering van OCE projecten en over de hoofdlijnen van het Certificatieschema Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE).

BS.03.01

Op de hoogte zijn van de geldende veiligheidsregels in OCE projecten.

Bijlage 3:. Vaststellen verdachtgebied en afbakening in vooronderzoek

Deze bijlage maakt onderdeel uit van paragraaf 6.5 van het WSCS-OCE en wordt gebruikt om te beoordelen of bepaalde oorlogshandelingen een indicatie vormen voor de aanwezigheid van CE (verdacht of onverdacht) en voor de horizontale afbakening van het verdachte gebied. Hiervan mag alleen gemotiveerd worden afgeweken.

Indicatie

Algemene omschrijving

Uitgangspunt conclusie

Uitgangspunten voor afbakening verdacht gebied

Verdacht

Onverdacht

Verdedigingswerk

Groepering van wapenopstellingen en/of geschutsopstellingen, rondom afgezet met een versperring (bijvoorbeeld weerstandskern of steunpunt).

x

 

Het grondgebied binnen de grenzen van het verdedigingswerk is verdacht. De grenzen worden bij voorkeur bepaald aan de hand van georefereerde luchtfoto's.

Wapenopstelling

Opstelling van handvuurwapen, machinegeweer of andere (semi)automatisch wapen, niet zijnde onderdeel van een verdedigingswerk.

x

 

Locatie van de wapenopstelling.

Geschutopstelling (statisch en mobiel)

Locatie van geschut, niet zijnde onderdeel van een verdedigingswerk.

x

 

25 meter rondom het hart van de geschutopstellling, maar niet verder dan een eventueel aangrenzende watergang.

Munitieopslag in open veld

Locatie van munitievoorraad in het open veld, niet zijnde binnen een verdedigingswerk.

x

 

Locatie van de veldopslaglocatie.

Loopgraaf

Militaire loopgraaf

x

 

Het gebied binnen de contouren van de loopgraaf is verdacht, bij voorkeur bepaald aan de hand van georefereerde luchtfoto's.

Tankgracht of -geul

Een diepe (al dan niet droge) gracht of geul met steile wanden, aangebracht om pantservoertuigen tegen te houden.

 

x

Niet verdacht, tenzij er aanwijzingen zijn dat er mogelijk munitie in gedumpt is.

Landmijnen verdacht gebied

Middels een aanwijzing, niet zijnde een mijnenlegrapport, op landmijnen verdacht verklaard gebied. In het verdachte gebied zijn bij de controle door de MMOD géén landmijnen aangetroffen.

 

x

n.v.t.

Landmijnen verdacht gebied

Middels een aanwijzing, niet zijnde een mijnenlegrapport, op landmijnen verdacht verklaard gebied. In het verdachte gebied zijn bij de controle door de MMOD, of bij na-oorlogse activiteiten landmijnen aangetroffen.

x

 

De grenzen zoals aangegeven in het ruimrapport.

Mijnenveld

Geregistreerd mijnenveld, waarvan mijnenlegrapport aanwezig is. Alle volgens het legrapport gelegde landmijnen zijn geruimd.

 

x

n.v.t.

Mijnenveld

Geregistreerd mijnenveld waarvan mijnenlegrapport aanwezig is. Niet alle volgens het mijnenlegrapport gelegde landmijnen zijn geruimd. Geen feitelijke onderbouwing bekend waarom er landmijnen worden vermist.

x

 

De grenzen zoals aangegeven in het mijnenlegrapport en/of ruimrapport.

Mijnenveld

Mijnenlegrapport aanwezig.

Niet alle volgens het legrapport gelegde landmijnen zijn geruimd. Feitelijke onderbouwing bekend waarom er landmijnen worden vermist.

 

x

n.v.t.

Versperringen

Versperringen, zoals strandversperringen en drakentanden .

 

x

Tenzij er indicaties zijn dat CE onderdeel uitmaken van de versperring.

Infrastructuur zonder geschutsopstelling of munitievoorraad

Militaire werken zoals woononderkomen of werken met een burgerdoel zoals schuilbunker.

 

x

Tenzij er indicaties zijn op CE vanwege de aanwezigheid van nabijverdediging in de vorm van bijvoorbeeld wapenopstellingen.

Schuilloopgraaf

Loopgraaf voor burgerbevolking om in te schuilen.

 

x

n.v.t.

Kampementen

Grondgebied met onderkomens zoals tenten.

 

x

Tenzij er indicaties zijn op CE vanwege de aanwezigheid van munitieopslag of nabijverdediging in de vorm van bijvoorbeeld wapenopstellingen.

Mangat

Gat in grond met schuilfunctie, niet in gebruik genomen als schuttersput.

 

x

n.v.t.

Vernielingslading

Locatie van aangebrachte vernielingslading.

x

 

Locatie van de vernielingslading.

Artillerie-, mortier- of raketbeschieting

Gebied dat is beschoten door mobiel of vast geschut, mortieren of grondgebonden (meervoudig) raketwerpersysteem.

x

 

Situationeel te bepalen.

Raketbeschieting inslagenpatroon bekend

Gebied dat is getroffen door een raketbeschieting met jachtbommenwerpers.

x

 

Op basis van een analyse van het inslagenpatroon wordt de maximale afstand tussen twee opeenvolgende inslagen binnen een inslagpatroon bepaald. Het verdachte gebied wordt afgebakend door deze afstand te projecteren op de buitenste inslagen van het inslagenpatroon. Dat is exclusief de eventuele horizontale verplaatsing van de buitenste blindganger binnen het inslagenpatroon.

Inslagpunt blindganger, zijnde een vliegtuigbom

Vliegtuigbom die niet in werking is getreden.

   

Te bepalen volgens rekenmethode waarin ten minste rekening wordt gehouden met de volgende parameters: de afwerphoogte, de afwerpsnelheid, het gewicht van de bom, de diameter van de bom en de weerstand van de bodem. Op basis van in ieder geval deze vijf parameters wordt berekend tot welke diepte CE theoretisch kunnen indringen en hoever de maximale horizontale verplaatsing is.

Crashlocatie vliegtuig

Aanwezigheid van CE vanwege de crash.

x

 

Situationeel te bepalen.

Krater van gedetoneerde incidentele luchtafweergranaat

Gebied waarin zich de krater van de detonatie van een incidentele luchtafweergranaat bevindt.

 

x

Tenzij er indicaties zijn dat het geen incidentele luchtafweergranaat betreft.

Inslagpunt van een V-1 wapen

Gebied dat is getroffen door de inslag van een V-1 wapen.

x

 

15 meter rondom een inslagpunt vanwege de mogelijke horizontale verplaatsing onder de grond.

Krater van een (gedeeltelijk) gedetoneerd V-1 wapen

Gebied waarin zich de krater van de detonatie van een V-1 wapen bevindt.

x

 

50 meter rondom een inslagpunt vanwege de mogelijke aanwezigheid van explosieve componenten.

Krater van een (gedeeltelijk) gedetoneerd V-2 wapen

Gebied waarin zich de krater van de detonatie van een V-2 wapen bevindt.

x

 

Situationeel te bepalen.

Dumplocatie van munitie en/of toebehoren

Dumplocatie van CE en/of

toebehoren in landbodem of op waterbodem.

x

 

Locatie van de dump en afbakening verder situationeel te bepalen, bijvoorbeeld dumping in stilstaand of stromend water.

Ongecontroleerde (massa)explosie

(Sympathische) detonatie van een explosieven voorraad zoals ontploffing munitieopslag of munitie trein.

x

 

Situationeel te bepalen

Vernietigingslocatie voor CE

Eén of meerdere springputten.

x

 

De contour(en) van de springput(ten) en afbakening verder situationeel te bepalen, bijvoorbeeld gelet op de afstand van eventuele uitgeworpen CE buiten deze contour(en).

Vernielingslading (in werking gesteld)

Locatie van in werking gestelde vernielingslading, waarbij de mogelijkheid bestaat op het aantreffen van niet (geheel) gedetoneerde springlading(en).

x

 

Locatie waar de vernielingslading in werking is gesteld en afbakening verder situationeel te bepalen.

Tapijtbombardement

Gebied dat is getroffen door een bombardement met middelzware en/of zware bommenwerpers, met als doel om schade aan te richten over een groot gebied.

x

 

Op basis van een analyse van het inslagenpatroon 1 wordt de maximale afstand tussen twee opeenvolgende inslagen binnen een inslagpatroon bepaald. Het verdachte gebied wordt afgebakend door deze afstand te projecteren op de buitenste inslagen van het inslagenpatroon. Dat is exclusief de eventuele horizontale verplaatsing van de buitenste blindganger binnen het inslagenpatroon.

Duikbombardement op zgn. ‘Pin Point Target’, inslagenpatroon onbekend

Gebied dat is getroffen door een bombardement met jachtbommenwerpers, met als doel om een vooraf bepaald specifiek object te treffen.

x

 

Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 181 meter gemeten vanuit het hart van het doel 2/3.

Duikbombardement op zgn. ‘Line Target’, inslagenpatroon onbekend

Lineair gebied, nabij een spoorlijn, dat is getroffen door een bombardement met jachtbommenwerpers, met als doel om de spoorlijn te treffen.

x

 

Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 91 meter gemeten vanuit het hart van de spoorlijn 2/4.

Raketbeschieting op zgn. ‘Pin Point Target’, inslagenpatroon onbekend

Gebied dat is getroffen door een raketbeschieting met jachtbommenwerpers, met als doel om een vooraf bepaald specifiek object te treffen.

x

 

Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 108 meter gemeten vanuit het hart van het doel 2/5.

Raketbeschieting op zgn. ‘Line Target’, inslagenpatroon onbekend

Lineair gebied, nabij een spoorlijn, dat is getroffen door een raketbeschieting met jachtbommenwerpers, met als doel om de spoorlijn of treinstel op deze spoorlijn te treffen.

x

 

Het verdachte gebied wordt bepaald door een afstand van 80 meter gemeten vanuit het hart van de spoorlijn 2/6.

1 Verzameling van de locaties van inslagen van één bepaald toestel of één bepaald bombardement.

2 Afstanden zijn afkomstig van een Britse studie (empirisch onderzoek) naar de accuratesse bij aanvallen door eenmotorige duikbommenwerpers gedurende de periode oktober 1944 – april 1945 (AIR 55/322). Eventueel effect van vijandelijk luchtafweer tijdens deze duikbombardementen is niet in de studie meegenomen.

3 De genoemde afstand is de gemiddelde afstand t.o.v. het doel waarbij opgemerkt moet worden dat 50% van de vliegtuigbommen binnen 119 meter neer is gekomen en de maximaal gemeten afstand t.o.v. het doel 181 meter was.

4 De genoemde afstand is de gemiddelde afstand t.o.v. het doel waarbij opgemerkt moet worden dat 50 % van de vliegtuigbommen binnen 46 meter neer is gekomen en de maximaal afstand t.o.v. het doel 91 meter was.

5 De genoemde afstand is de gemiddelde afstand t.o.v. het doel (gebouwen) waarbij opgemerkt moet worden dat de gemiddelde spreiding van de raketten t.o.v. het middelpunt van een salvo 69 meter was, en dat de gemiddelde afstand van het middelpunt van een salvo t.o.v. het doel 39 meter was.

6 De genoemde afstand is de maximale afstand gemeten n.a.v. luchtfoto-interpretatie.

Bijlage 4:. Eisen te stellen aan materieel

Indien bij het benaderen van CE gebruik wordt gemaakt van materieel dient deze te voldoen aan de onderstaande eisen:

  • De naar de graafbak gerichte ruiten zijn voorzien van 33 mm polycarbonaat platen, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening. Deze voorziening kan zijn aangebracht door de ruiten te vervangen of door het aanbrengen van een voorzetruit. Indien voorzetruiten worden toegepast dienen de originele ruiten te zijn vervangen door 8 mm polycarbonaat platen, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • De overige ruiten zijn vervangen door 8 mm polycarbonaat platen, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • Het dak van de machine is bekleed met 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • De staalvlakken die naar de graafbak zijn gericht, zijn voorzien van 7mm staalplaat met daarop 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • De cabine is vervaardigd van of wordt beschermd door staalplaat met een minimale dikte van 7 mm met daarop 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

  • De cabine is voorzien van opdekdeuren.

  • De cabine is verankerd op de machine.

Bijlage 5:. Eisen aan beschermende maatregelen

Werkwijze

In het projectplan wordt beschreven welke beschermende maatregelen in welke projectfasen worden getroffen. De te nemen beschermende maatregelen worden goedgekeurd door de gemeente(n) waarbinnen de werkzaamheden plaatsvinden. Deze goedkeuring wordt geregistreerd in het projectdossier.

Er is geen norm beschikbaar voor het treffen van beschermende maatregelen voor de omgeving bij het benaderen van CE. Momenteel worden beschermende maatregelen op projectniveau vastgesteld in overleg met de gemeente(n), de opdrachtgever, het EODD en andere betrokkenen. Daarbij wordt onder andere gebruik gemaakt van richtlijnen die worden gehanteerd door het Ministerie van Defensie.

Bijlage 6:. Eisen voorziening tijdelijk veiligstellen situatie

Nummer

Eis

A.

ALGEMEEN

A.1

De VTVS is bedoeld voor het tijdelijk veiligstellen van de situatie, door het CE van de vindplaats te verplaatsen naar een voorziening waarin het CE in afwachting van de overdracht aan EOD wordt neergelegd.

A.2

De eisen in deze bijlage richten zich op het voorkomen dat CE in de VTVS tot werking komen (brongerichte maatregelen). In concrete gevallen kan de gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid vanwege locatiespecifieke omstandigheden bepalen dat er ook maatregelen moeten worden getroffen om de uitwerkingsrisico’s van de VTVS te beheersen (effectgerichte maatregelen).

A.3

De VTVS wordt uitsluitend gebruikt voor het neerleggen van CE, inclusief het binnenbrengen, (om)stapelen en weer naar buiten brengen van de CE. Handelingen aan het CE en de eventuele verpakking daarvan, anders dan omschreven elders in deze bijlage, worden buiten de VTVS verricht. Onderhoud aan de VTVS mag uitsluitend plaatsvinden als er geen CE in de VTVS aanwezig is.

A.4

In de volgende situaties is het, gezien de gevaarsfactoren, niet toegestaan om het CE te verplaatsen naar de VTVS. Er is sprake van:

1. CE met een grotere NEM1 dan toegestaan;

2. landmijnen antitank (AT) / antipersonen (AP) met geplaatste ontsteker;

3. gekristalliseerde springstof;

4. CE dat niet voldoende geïdentificeerd kan worden (ten minste de wapeningstoestand en de risico's van de ontsteker moeten bekend zijn);

5. verschoten (gewapende) CE voorzien van een ontsteker met voorgespannen slagpinveer; of

6. CE met een gewapend alzijdig ontstekingsmechanisme.

Het tijdelijk veiligstellen van de situatie van voornoemde CE dient plaats te vinden door het treffen van maatregelen waarbij het CE op de vindplaats (in-situ) blijft liggen.

Betreffende de situatie genoemd onder punt A5 en A6 kan de Senior OCE-deskundige hiervan gemotiveerd afwijken. Dat wordt geregistreerd.

A.5

Fosformunitie of restanten met fosfor besmet dienen in-situ te blijven of in een aparte VTVS te worden gebracht.

A.6

De aangetroffen CE die in de VTVS worden gebracht, worden ten behoeve daarvan door een Senior OCE-deskundige ingedeeld in één van de onderstaande categorieën2.

B1 brisante explosieven met ontstekingsmiddelen

B2 brisante explosieven zonder ontstekingsmiddelen

B3 munitie die een pyrotechnische lading bevat of heeft bevat

B4 munitie die witte of rode fosfor bevat of heeft bevat

B5 kleinkaliber munitie tot en met 19,1 mm

B6 ontstekingsmiddelen die explosieve en/of pyrotechnische stoffen bevatten of waarschijnlijk bevatten

B7 rookzwak buskruit of zwart buskruit

B8 aan CE gelijkgesteld materiaal (zie definitie hoofdstuk 2 WSCS-OCE)

A.7

De maximale hoeveelheid NEM die in de VTVS mag worden gebracht bedraagt 10 kg, tenzij de gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid op basis van een gedegen risicoanalyse schriftelijk toestemming geeft voor een afwijkende hoeveelheid NEM.

B.

SITUERING VAN DE VOORZIENING

B.1

De VTVS wordt opgesteld op een vlakke en verharde ondergrond en is goed en veilig bereikbaar .

B.2

De VTVS mag niet ongecontroleerd toegankelijk zijn voor onbevoegden. Rondom de opslagvoorziening is daarom een deugdelijk en afsluitbaar hek- of gaaswerk aangebracht van ten minste 1,80 meter hoog, tenzij de opslagvoorziening zich binnen een afgesloten en voor derden ontoegankelijk terrein bevindt.

B.3

Op het hekwerk is aan alle zijden het volgende bord aangebracht:

Bijlage 257369.png

B.4

Binnen een afstand van 10 meter rondom de VTVS bevinden zich geen objecten en vegetatie, met uitzondering van het hekwerk zoals hierboven bedoeld en veiligheidsmaatregelen zoals een barricade.

B.5

Binnen een afstand van 10 meter rondom de VTVS mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Aan de buitenzijde van de VTVS of op het hekwerk is op en voor derden goed zichtbare plaats met betrekking tot dit verbod een pictogram volgens NEN3011 aangebracht.

C.

WIJZE VAN NEERLEGGEN VAN CE

C.1

De CE worden ordelijk en stabiel neergelegd.

C.2

De CE worden ten minste op één kaliber afstand van de wand van de VTVS neergelegd.

C.3

CE worden zodanig neergelegd dat zij niet in direct contact met de vloer staan.

C.4

CE worden in de VTVS per categorie als bepaald bij onderdeel B gescheiden neergelegd. Dat vindt plaats door middel van een fysieke scheiding met een hoogte van ten minste de hoogste stapelhoogte van de naast elkaar gelegen B categorieën van CE.

C.5

Sympathische detonatie wordt voorkomen door de CE in de categorie B1, B2 en B6 neer te leggen op een onderlinge afstand van ten minste tweemaal het kaliber van het grootste CE.

C.6

CE in de categorie B6 worden neergelegd in een apart compartiment van de VTVS dat van boven is afgedekt. De CE worden daarin neergelegd in een zandbed.

C.7

CE in de categorie B7 wordt neergelegd in een apart compartiment van de VTVS die van boven is afgedekt, zodanig dat statische elektriciteit wordt voorkomen.

C.8

In de VTVS is aangegeven waar welke B categorie van CE is neergelegd.

C.9

De VTVS mag uitsluitend worden gebruikt voor het neerleggen van CE en aan CE gelijkgestelde artikelen en hierin mogen geen andere zaken worden opgeslagen, behalve EHBO middelen en volgens het WSCS-OCE verplichte registraties.

C.10

CE in de categorie B4 (fosforhoudende CE) wordt neergelegd in een aparte voorziening, die voldoet aan de overige eisen in deze bijlage, ondergedompeld in water. De waterbak is stevig, deugdelijk en vorstbestendig en van boven afgedekt, zodat verdamping van water wordt voorkomen. Op de projectlocatie zijn EHBO hulpmiddelen voor de behandeling van fosforbranden beschikbaar.

D.

EISEN AAN DE CONSTRUCTIE VAN DE VTVS

D.1

De VTVS is 60 minuten brandwerend tegen branden buiten de opslag conform NEN 6069:2011.

D.2

De VTVS is ter voorkoming van ongewenste mechanische / fysieke invloeden van buitenaf beschermd. De wanden (inclusief de toegangsdeur) en het dak bestaan daarom uit 7 mm staalplaat met aan de binnenzijde een 40 mm multiplex watervaste bouwplaat, of een daaraan minimaal gelijkwaardige voorziening.

D.3

De vloer van de VTVS is van een zodanig materiaal vervaardigd dat het ontstaan van vonken wordt voorkomen.

D.4

De toegang van de VTVS is van buitenaf met een slot en sleutel of op een andere gelijkwaardige wijze afgesloten, doch kan van binnenuit zonder sleutel worden geopend. Hang- en sluitwerk heeft een inbraakwreedheid die voldoet aan de eisen in de NEN5089:2009 voor weerstandklasse 2.

D.5

Bij het betreden van de VTVS is geborgd dat er voldoende licht(inval) is om de CE veilig in en uit de VTVS te kunnen brengen.

D.6

De VTVS valt conform NPR 7910-2:2010 in zone 22 (ATEX 137). Indien de VTVS aan de binnenzijde is voorzien van een elektrische installatie, dan is deze gas- en explosieveilig uitgevoerd volgens ATEX 95 (NEN EN IEC 60079-14).

D.7

De VTVS is voorzien van een alarminstallatie voor detectie van beweging in de VTVS, kantellen / bewegen van de VTVS, inbraak in de VTVS, branddetectie en sabotage van de alarminstallatie. De alarmcentrale geeft bij detectie ten minste een geluidsignaal, lichtsignaal en een telefonische melding aan alarmdienst of de sleutelhouder, als bedoeld onder punt E.1 van deze bijlage.

D.8

Aan de buitenzijde (voorzijde) van de VTVS is onderstaand gevaarsbord, brandklassebord en verbodbord aangebracht. Het gevaarsbord en brandklassebord zijnalleen aangebracht ingeval er zich werkelijk CE in de VTVS bevinden.

Bijlage 257370.png

D.9

Op een afstand van maximaal 20 meter van de VTVS is op een duidelijk zichtbare en bereikbare plaats een ABC brandblusser met een inhoud van minimaal 12 kg aanwezig. De brandblusser mag zich niet in de VTVS bevinden.

D.10

De VTVS is doelmatig geventileerd zijn. Ventilatieopeningen mogen geen afbreuk doen aan de vereiste brandwerendheid.

E.

OVERIGE EISEN

E.1

Eindverantwoordelijke voor en sleutelhouder van de VTVS is een Senior OCE-deskundige, zoals genoemd in het projectplan.

E.2

Het betreden van de VTVS mag uitsluitend plaatsvinden door of onder begeleiding van een Senior OCE-deskundige.

E.3

Bij het betreden van de VTVS wordt de vorming van statische elektriciteit voorkomen.

E.4

In het kader van de werkvoorbereiding wordt in overleg met de gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid vastgesteld of voor de VTVS een omgevingsvergunning of andere toestemming vereist is. De resultaten van dit overleg worden geregistreerd.

E.5

Er worden de volgende zaken geregistreerd op een lijst die op de projectlocatie aanwezig is. De registratie wordt, inclusief tussentijdse wijzigingen, opgenomen in het projectdossier.

Betreffende de CE in de VTVS:

a. soort, subsoort en nationaliteit van het CE;

b. wapeningstoestand van eventuele ontstekers;

c. de gevarencategorie van het CE (B categorie);

d. de explosieve inhoud NEM.

Betreffende de VTVS:

a. de totale hoeveelheid NEM in de VTVS;

b. in welk compartiment welke B categorie neergelegd is.

E.6

De gemeente als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid en de brandweer worden op de hoogte gesteld van de hoeveelheid NEM in de VTVS, waarbij tevens wordt vermeld dat de CE als gevarenklasse 1.1 dient te worden aangemerkt. De brandweer wordt ingeval van wijziging van de hoeveelheid NEM in de VTVS hiervan dagelijks in kennis gesteld. In overleg met betrokken instanties kan een afwijkende werkwijze worden vastgesteld. Dit wordt vastgelegd in het projectdossier, inclusief de schriftelijke instemming daarmee van deze instanties.

Voetnoten bij bijlage 6:

1 Netto Explosieve Massa, ook wel aangeduid als Netto Explosief Gewicht (NEG).

2 Indeling B1 t/m B7 volgens paragraaf 6.2.1 van VS9-681 van het Ministerie van Defensie Voorschrift opsporen en ruimen van explosieven, vastgesteld door C-OTCO d.d. 29 september 2010 bij notanummer 2010013496.

Bijlage 7:. Modelcertificaat

Bijlage 249970.png

Bijlage XIIa. behorend bij artikel 4.17b

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op certificatie-instellingen behorend bij het: certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige

Document: WDAT-VD

INHOUD

1.

Inleiding

2.

Definities

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Beschrijving document

 

3.2

Actieve partijen

 

3.3

Risicoanalyse m.b.t. functioneren CKI

4.

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

 

4.1

Persoonscertificatie Vuurwerkdeskundige

 

4.2

Centraal College van Deskundigen SCVE

 

4.3

Klachten en bezwaarschriften

 

4.4

Onderhoud van het WSCS-VD

 

4.5

Certificatiepersoneel

 

4.6

Uitbesteding

 

4.7

Eisen aan personeel van onderaannemers

 

4.8

Instructies, vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid

 

4.9

Personeelsdossiers

 

4.10

Gegevens op het certificaat

 

4.11

Toezicht op de certificaathouder

 

4.12

Hercertificatie

 

4.13

Gebruik van het persoonscertificaat en beeldmerken

 

4.14

Aanwijzingscriteria

5.

 

TOEZICHT

6.

 

MAATREGELEN

1. Inleiding

Het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk, het ter plaatse opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen van professioneel vuurwerk, alsmede het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 Vuurwerkbesluit, betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van vuurwerkdeskundigen. Het certificaat wordt onder deze regeling verstrekt door CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister van SZW. Dit gebeurt door een toetsing aan dit WDA&T. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat voor vuurwerkdeskundige.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert. In onderhavig geval is dit de Stichting Certificering Vuurwerk en Explosieven (SCVE).

Calamiteit

:

Een (ernstige) ongewenste gebeurtenis waarbij gevaar voor gezondheid en veiligheid bestaat.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Een certificaat wordt beschouwd als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in de relevante accreditatie-normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

CCvD-VD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door SCVE, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Consumentenvuurwerk

:

Vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik. Consumentenvuurwerk wordt (beschouwd als) professioneel vuurwerk als consumentenvuurwerk wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling (met uitzondering van het tot ontbranding brengen tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur en met uitzondering van het tot ontbranding brengen van fop- en schertsvuurwerk gedurende het gehele jaar) en/of als consumentenvuurwerk wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Deskundige

:

Een persoon die over zodanige theoretische en praktische vakbekwaamheid beschikt dat hij in staat is om op een veilige en adequate wijze met professioneel vuurwerk te kunnen werken.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Grondige kennis

:

Parate kennis die nodig is om veilig met professioneel vuurwerk te kunnen werken (feitenkennis), alsmede inzicht om deze kennis toe te kunnen passen in alle voorkomende situaties, zowel bekende als nieuwe en onbekende situaties.

Groot vuurwerk

:

Professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten (open lucht) tijdens een evenement of voorstelling. Consumentenvuurwerk dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling wordt aangemerkt als groot vuurwerk.

Kennis

:

Informatie waarvan de deskundige op de hoogte dient te zijn, en waarvan de deskundige dient te weten dat deze van belang is voor het werken met professioneel vuurwerk.

Klacht

:

Mondelinge, telefonische of schriftelijke uiting waaruit blijkt dat niet aan de gestelde eisen of aan de verwachtingen is voldaan.

Nuffic

:

Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Professioneel vuurwerk

:

Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk. Indien er sprake is van vuurwerk dat niet voldoet aan de eisen voor consumentenvuurwerk, levert dat een indicatie op dat het professioneel vuurwerk betreft. Voor het onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk is niet de aard van het vuurwerk, maar de bestemming beslissend.

Er zijn twee categorieën professioneel vuurwerk te onderscheiden, te weten Pyrotechnische Speciale Effecten en Groot Vuurwerk.

Pyrotechnische Speciale Effecten

:

Professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.

Risicoanalyse

:

Risicoanalyse met betrekking tot het functioneren van de CKI, waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke certificatieschema.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Werken met

:

Het tot ontbranding brengen, ten behoeve daarvan ter plaatse opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen, alsmede het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.

Werkplan (bedoeld in artikel 4.9 eerste lid van het Arbobesluit)

:

Document waarin beschreven de werkzaamheden in algemene zin, de specifieke werkzaamheden op het gebied van groot vuurwerk en/of pyrotechnische speciale effecten, de risico’s verbonden aan de werkzaamheden, een beschrijving van te nemen c.q. genomen maatregelen en ondertekend door de persoon die het certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk bezit.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek document van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-VD

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige (VD).

Document: WDAT-VD.

WSCS

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WSCS-VD

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige (VD). Document: WSCS-VD.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht (WDAT-VD) heeft betrekking op arbeid in relatie tot professioneel vuurwerk. Het werkveldspecifieke document is door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies. Op- en/of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen VD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • Stichting Certificatie Vuurwerk & Explosieven (SCVE)

  • Centraal College van Deskundigen Vuurwerkdeskundige (CCvD-VD)

3.3. Risicoanalyse m.b.t. functioneren CKI

Persoonscertificatie heeft tot doel aan belanghebbenden vertrouwen te bieden ten aanzien van de competentie van certificaathouders. Dit vertrouwen is gebaseerd op het voldoen door de CKI aan de hierna beschreven principes. Indien hieraan niet wordt voldaan, leidt dit tot risico’s met betrekking tot het functioneren van de CKI en kan het vertrouwen van belanghebbenden in de persoonscertificatieregeling Vuurwerkdeskundige worden geschaad. In het WSCS-VD, alsmede in onderhavig document, is specifiek voor de persoonscertificatieregeling Vuurwerkdeskundige aangegeven op welke wijze aan bedoelde principes invulling moet worden gegeven door de CKI. Dit om te voorkomen dat de risico’s met betrekking tot deze principes zich manifesteren.

Onpartijdigheid

In het beleid en de procedures van de CKI moet zijn vastgelegd dat alle aanvragers van het persoonscertificaat eerlijk en gelijk worden behandeld. De CKI dient zich hierbij te houden aan hetgeen is gesteld in de certificatie-eisen en het certificatiereglement. Het is de CKI verboden aanvragers van het certificaat de toegang tot de certificatieprocedure te verhinderen of belemmeren. Besluiten van de CKI moeten zijn gebaseerd op objectief bewijs van (non-)conformiteit in relatie tot de certificatie-eisen en niet worden beïnvloed door andere belangen of andere partijen.

Deskundigheid

De CKI moet beschikken over voldoende medewerkers, met inbegrip van een daarvoor verantwoordelijk management, met de benodigde opleiding, training, vakinhoudelijke deskundigheid, houding en ervaring om de certificatietaken met betrekking tot het persooncertificatieschema Vuurwerkdeskundige te kunnen verrichten.

Verantwoordelijkheid

De CKI beschikt over beleid en procedures met betrekking tot het toekennen, handhaven, herverstrekken, opschorten en intrekken van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, alsmede met betrekking tot het uitbreiden of beperken van het toepassingsgebied van het persoonscertificaat.

De CKI is ervoor verantwoordelijk dat voor het nemen van een certificatiebesluit voldoende objectief en relevant bewijs wordt verzameld. Wanneer voldoende bewijs van conformiteit met de certificatie-eisen is vergaard, besluit de CKI het persooncertificaat Vuurwerkdeskundige toe te kennen aan de aanvrager in kwestie. Wanneer onvoldoende bewijs van conformiteit is vergaard, leidt dit tot afwijzing van de aanvraag voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige door de CKI.

Indien certificatiewerkzaamheden (bijvoorbeeld examinering) aan een externe partij worden uitbesteed door de CKI, dient hieraan een schriftelijke overeenkomst ten grondslag te liggen. Deze beschrijft de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van beide partijen, alsmede de regelingen met betrekking tot vertrouwelijkheid en het voorkomen van belangenverstrengeling alsmede, voor zover nodig, bezwaar en beroep. Het nemen van een certificatiebesluit kan niet worden uitbesteed door de CKI.

Openheid

Om het vertrouwen in certificatie te waarborgen, moet de CKI ervoor zorg dragen dat niet-vertrouwelijke informatie over het certificatieproces (bijvoorbeeld onderzoek naar aanleiding van klachten) toegankelijk is voor partijen die daar belang in stellen.

Vertrouwelijkheid

Ten behoeve van het certificatieproces, moet de CKI kunnen beschikken over persoonsgegevens en examenresultaten van aanvragers en certificaathouders. De CKI dient deze informatie vertrouwelijk te behandelen om te voorkomen dat de klanten bezwaar maken tegen het verzamelen en bewaren ervan.

Ontvankelijkheid voor klachten

Partijen die belang hebben bij certificatie verwachten dat klachten worden onderzocht en dat deze, als ze terecht zijn, worden gevolgd door passende maatregelen. Een effectieve klachtenbehandeling is van belang voor de bescherming van de CKI, diens klanten en andere belanghebbenden bij certificatie tegen fouten, omissies of onredelijk gedrag. Het vertrouwen dat door belanghebbenden wordt gesteld in certificatie, is mede hiervan afhankelijk.

4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Persoonscertificatie Vuurwerkdeskundige

Voor het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor het WSCS-VD gelden de eisen van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012, alsmede de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van aanwijzing. Voor zover in dit WDAT-VD niet wordt afgeweken van resp. een nadere uitwerking wordt gegeven van de accreditatienorm NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012, wordt deze norm geacht onverkort van toepassing te zijn.

4.2. Centraal College van Deskundigen SCVE

De CKI verplicht zich op grond van de overeenkomst met de SCVE tot het gebruik van het door de SCVE vastgestelde CCvD (en door SZW geaccordeerde en in regelgeving verankerde) schema’s voor Vuurwerkdeskundige. Het CCvD behartigt de belangen van alle bij het werkveld Vuurwerkdeskundige betrokken partijen (aanbieders en afnemers van het certificaat, overheden, CKI’s, exameninstellingen) op een eerlijke en gelijke wijze, zonder dat enig belang de overhand heeft. Het CCvD ontwikkelt, beheert en onderhoudt het Schema voor aanwijzing en toezicht alsmede het werkveldspecifieke certificatieschema Vuurwerkdeskundige. De CKI past het certificatieschema dat door het CCvD wordt beheerd onverkort toe.

In NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 wordt aangegeven dat het scheme committee (CCvD) zelf kan bepalen op welke wijze bepaalde elementen uit het werkveldspecifieke certificatieschema Vuurwerkdeskundige gewijzigd kunnen gaan worden. In onderhavig geval is de navolgende, hiervan afwijkende, regeling met betrekking tot wijzigingen van toepassing.

Na de acceptatie in het CCvD van wijzigingen in het WSCS, biedt het CCvD het gewijzigde schema aan aan de minister van SZW. De Minister verklaart vervolgens het schema verbindend door middel van een statische verwijzing in de wet- en regelgeving. Indien de Minister overwegende bezwaren heeft tegen één of meer onderdelen treedt hij daarover in overleg met het CCvD. Het CCvD kan de schema’s vervolgens aanpassen. Indien het CCvD zich niet kan vinden in de bezwaren van minister zal zij dit met redenen omkleed aan de minister duidelijk maken. De Minister neemt vervolgens een besluit.

4.3. Klachten en bezwaarschriften

Specifiek voor het WSCS-VD, dient de CKI een klachtenregeling en een bezwaarprocedure vast te stellen. Deze regelingen moeten voldoen aan het in het WSCS-VD gestelde. De regelingen dienen te waarborgen dat bezwaarschriften en klachten op een onafhankelijke en onbevooroordeelde wijze worden afgehandeld.

Voorschriften met betrekking tot het handelen van certificaathouders zijn vastgelegd in de Gedragscode Vuurwerkdeskundige, zoals opgenomen in bijlage A van het WSCS-VD. De aanvrager / certificaathouder Vuurwerkdeskundige dient zich hieraan bij certificatie en hercertificatie schriftelijk te conformeren.

4.4. Onderhoud van het WSCS-VD

De toetsmethodiek die wordt toegepast bij het bepalen van de competentie van aanvragers van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige, is beschreven in de hoofdstukken 9 tot en met 11 van het WSCS-VD. Op basis van rapportages van de CKI (zie verder), bepaalt het CCvD tenminste jaarlijks de voortdurend de eerlijkheid, validiteit, betrouwbaarheid en actualiteit van de toetsmethodiek.

Wijzigingen in de certificatie-eisen Vuurwerkdeskundige, alsmede de daarop van toepassing zijnde overgangsregeling, worden door de CKI bekend gemaakt aan de certificaathouders, bijvoorbeeld door publicatie ervan. De CKI waarborgt dat alle certificaathouders binnen de overgangstermijn worden onderzocht op conformiteit met de gewijzigde certificatie-eisen. De CKI waarborgt dat toegang tot de certificatieprocedure niet wordt beperkt of belemmerd op basis van ongepaste financiële of andere voorwaarden, zoals het lidmaatschap van een beroepsvereniging. De CKI maakt tijdens het certificatieproces geen onderscheid tussen aanvragers van het certificaat Vuurwerkdeskundige, op basis van het feit of deze al dan niet een opleiding of training op het gebied van professioneel vuurwerk hebben gevolgd.

De CKI onderzoekt tenminste jaarlijks de eerlijkheid, validiteit en betrouwbaarheid van de examenmethodiek, en rapporteert hierover schriftelijk aan het CCvD Vuurwerkdeskundige. De CKI dient voor dit onderzoek te beschikken over een beschrijving van de toegepaste methoden (zoals het verzamelen en bewaren van statistische gegevens). In de rapportage beschrijft de CKI verder het algehele verloop van elk examen en op welke wijze eventuele afwijkingen die zich daarbij hebben voorgedaan zijn gecorrigeerd.

4.5. Certificatiepersoneel

Bij de uitvoering van het werkveldspecifieke certificatieschema Vuurwerkdeskundige is het navolgende certificatiepersoneel betrokken.

Beoordelaar exameninstelling Vuurwerkdeskundige: Deze onderzoekt door middel van audits of exameninstellingen voldoen aan de van toepassing zijnde eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema Vuurwerkdeskundige en rapporteert zijn/haar bevindingen en conclusies schriftelijk aan de beslisser (zie onder).

Beoordelaar persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige: Deze beoordeelt op basis van de door exameninstellingen aangeleverde examenresultaten of kandidaten in aanmerking komen voor een persoonscertificaat Vuurwerkdeskundigen rapporteert zijn/haar bevindingen en conclusies schriftelijk aan de beslisser (zie hieronder).

Beslisser persoonscertificaat en exameninstelling Vuurwerkdeskundige: Deze besluit, op basis van de rapportages van de beoordelaar exameninstelling en de beoordelaar persoonscertificaat, tot het al dan niet accepteren van een exameninstelling voor het certificatieschema Vuurwerkdeskundige, respectievelijk het al dan niet toekennen van een persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige aan een aanvrager.

De aan dit personeel gestelde eisen zijn hierna weergegeven.

Beoordelaar exameninstelling Vuurwerkdeskundige

  • Met succes afgeronde opleiding tot lead-auditor van kwaliteitsmanagementsystemen;

  • Beroepsopleiding op minimaal HBO-niveau;

  • Kennis van en ervaring op het gebied van examinering en inzicht in toetsmethoden, alsmede voldoen aan tenminste een van de volgende eisen:

    • Met succes afgelegd examen vuurwerkdeskundige in de toepassingsgebieden Groot Vuurwerk en Pyrotechnische Speciale Effecten;

    • Veiligheidskundige opleiding op minimaal HVK-niveau (of gelijkwaardig).

Beoordelaar persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige

  • Ervaring met het beoordelen dossiers in het kader van persoonscertificatie;

  • Beroepsopleiding op minimaal MBO-niveau;

  • Kennis van en ervaring op het gebied van examinering;

  • Kennis van persoonscertificatie (NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012).

Beslisser persoonscertificaat en exameninstelling Vuurwerkdeskundige

  • Met succes afgeronde opleiding tot lead-auditor van kwaliteitsmanagementsystemen;

  • Beroepsopleiding op minimaal HBO-niveau;

  • Kennis van en ervaring op het gebied van examinering en inzicht in toetsmethoden;

  • Managementfunctie binnen de CKI;

  • Minimaal drie jaar ervaring met persoonscertificatie (NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012).

4.6. Uitbesteding

Een CKI is bevoegd om, met inachtneming van de door SZW aan de aanwijzing van die CKI verbonden eisen, het ontwikkelen en afnemen van examens Vuurwerkdeskundige door externe exameninstellingen te laten verrichten. Hiertoe dient een schriftelijke overeenkomst tot uitbesteding te worden gesloten waarin de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de CKI en de exameninstelling zijn opgenomen. Ingeval van uitbesteding aanvaardt de CKI de volledige eindverantwoordelijkheid voor de uitbestede werkzaamheden. De CKI verstrekt aan SCVE te allen tijde een accurate lijst van onderaannemers in het kader van de persoonscertificatieschema Vuurwerkdeskundige.

Alvorens tot acceptatie van een exameninstelling over te gaan, beoordeelt de CKI deze op het voldoen aan de eisen uit de paragrafen 5.2 tot en met 5.5 van het WSCS SCVE-VD. De resultaten en conclusies van deze beoordeling legt de CKI schriftelijk vast. De CKI herhaalt deze beoordeling van de exameninstelling tenminste jaarlijks. Ook woont de CKI tenminste jaarlijks een examen Vuurwerkdeskundige van de exameninstelling bij en legt de resultaten en conclusies hiervan schriftelijk vast. Indien door de CKI tijdens een beoordeling van de exameninstelling of bijwoning van een examen Vuurwerkdeskundige wordt vastgesteld dat niet wordt voldaan aan de gestelde eisen, dient de exameninstelling corrigerende maatregelen door te voeren, ten einde de vastgestelde afwijking te corrigeren en herhaling te voorkomen. De maximale termijn voor het doorvoeren van corrigerende maatregelen bedraagt drie maanden, met dien verstande dat dit te allen tijde vóór het eerstvolgende examen Vuurwerkdeskundige dient plaats te vinden.

4.7. Eisen aan personeel van onderaannemers

De eisen die gelden voor examenpersoneel zijn vastgelegd in paragraaf 5.3 van het WSCS SCVE-VD. Het examenpersoneel wordt voor aanstelling door de CKI beoordeeld op het voldoen aan deze eisen. Registraties van deze beoordeling worden door de CKI bewaard in het personeelsdossier van de betreffende medewerker van de exameninstelling.

Niet uitbesteedbaar is de certificatiebeslissing, de afgifte van certificaten met de daaraan voorafgaande beoordeling van bewijsstukken, alsmede het hernieuwen van certificaten. De eisen aan de CKI die voortvloeien uit de overeenkomst met de SCVE en de toepassing van de certificatieregeling gelden onverkort voor de exameninstelling.

4.8. Instructies, vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid

De CKI is ervoor verantwoordelijk dat elke eigen medewerker en elke medewerker van de gecontracteerde exameninstelling de beschikking heeft over een schriftelijke instructie, met daarin diens taken en verantwoordelijkheden. Deze instructies worden actueel gehouden.

Personeel van de CKI en de exameninstelling dat is betrokken bij het certificatieschema Vuurwerkdeskundige, dient een verklaring te ondertekenen, waarin zij te kennen geven de instructies van de CKI te zullen naleven, met inbegrip van die met betrekking tot vertrouwelijkheid en onafhankelijkheid van commerciële of andere belangen. Ook dienen zij te verklaren geen banden te hebben of te hebben gehad met aanvragers van het certificaat Vuurwerkdeskundige en examenkandidaten, waardoor hun onpartijdigheid in het geding zou kunnen komen.

Mocht zich onverhoopt een mogelijke belangenverstrengeling voordoen, dan is de examinator in kwestie verplicht dit onverwijld te melden aan de CKI. De CKI neemt in dat geval maatregelen om te voorkomen dat de vertrouwelijkheid en onpartijdigheid van het examen niet in gevaar komt. Dit houdt in dat de examenkandidaat in kwestie wordt beoordeeld door een andere examinator. Dit wordt schriftelijk vastgelegd in het examenverslag.

4.9. Personeelsdossiers

De CKI beschikt over een actueel dossier van elke eigen medewerker en elke medewerker van de gecontracteerde exameninstelling. Dit dossier is toegankelijk voor de persoon in kwestie en bevat de volgende informatie:

  • Naam en adres;

  • Werkgever en functie;

  • Opleiding en werkervaring

  • Ervaring en training met betrekking tot functie die wordt vervuld in het kader van het certificatieschema Vuurwerkdeskundige;

  • Taken en verantwoordelijkheden binnen de CKI;

  • Verslagen van beoordeling- en/of functioneringsgesprekken;

  • Registraties van kwalificatie(s) in het kader van de persoonscertificatieschema Vuurwerkdeskundige;

  • Datum van de meest recente aanpassing van het dossier.

4.10. Gegevens op het certificaat

In hoofdstuk 12 van het WSCS SCVE-VD is beschreven welke gegevens door de CKI worden vermeld op de persoonscertificaten Vuurwerkdeskundige.

4.11. Toezicht op de certificaathouder

De wijze waarop de CKI gedurende de geldigheidstermijn van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige toezicht houdt op de certificaathouder, is beschreven in hoofdstuk 6 van het WSCS SCVE-VD.

4.12. Hercertificatie

De criteria waaraan de certificaathouder Vuurwerkdeskundige dient te voldoen bij hercertificatie zijn beschreven in hoofdstuk 11 van het WSCS SCVE-VD.

4.13. Gebruik van het persoonscertificaat en beeldmerken

De CKI dient certificaathouders Vuurwerkdeskundige aantoonbaar te informeren over de voorschriften met betrekking tot het gebruik van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige en de hierbij behorende logo’s/merktekens. Deze voorschriften moeten schriftelijk zijn vastgelegd en deel uitmaken van de certificatieovereenkomst tussen beide partijen. Hierin moeten tevens de sancties worden beschreven die gelden bij onjuist gebruik van certificaten en/of logo’s/merktekens, zoals opschorting of intrekking van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige.

De certificaathouder mag, indien van toepassing, door middel van een door de CKI beschikbaar gesteld beeldmerk of pictogram kenbaar maken gecertificeerd te zijn als Vuurwerkdeskundige. Het gebruik van logo’s van andere (bijvoorbeeld SCVE of RvA), al dan niet in combinatie met het beeldmerk of pictogram van de CKI, is uitsluitend toegestaan conform de voorwaarden van de eigenaar van het desbetreffende logo.

4.14. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.14.1. De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.14.2. Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.14.3. De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.14.4. Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.14.5. De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.14.6. De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.14.7. De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.14.8. Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.14.9. De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswij- zeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb). .

  • 4.14.10. De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.14.11. Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s.

  • 4.14.12. De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certifi- caathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgeno- men in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de CKI.

  • 4.14.13. Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.14.14. Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

5. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Zich jaarlijks voor 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie SZW, gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de CKI betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de op het werkveld van de CKI betrekking hebbende taakverdeling

    • 4. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 5. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 6. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 7. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 8. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 9. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 11. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

  • b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Inspectie SZW, en nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden) .

  • c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, of aan de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

  • d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan SCVE in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, verstrekt moet worden).

  • e) Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, of aan de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • h) SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage XIIb. behorend bij artikel 4.17b

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige

Document: WSCS-VD

INHOUD

1.

INLEIDING

2.

DEFINITI ES

3.

WERKVELDSPECIFIEKE KENMERKEN

 

3.1

Beschrijving schema

 

3.2

Actieve partijen

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

4.

CERTIFICATIEREGLEMENT

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

5.

EXAMENREGLEMENT

 

5.1

Doelstelling

 

5.2

De exameninstelling

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

 

5.5

Beheer itembank

6.

 

TOEZICHT

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

De wijze van uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen (artikel 1.5 E Arbobesluit)

7.

ONDERWERP VAN CERTIFICATIE

8.

CERTIFICATIECRITERI A

9.

EIND TERMEN

 

9.1

Algemene eindtermen professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid

 

9.2

Eindtermen groot vuurwerk

 

9.3

Eindtermen pyrotechnische speciale effecten

10.

TOETSMETHODIEK BIJ INITIËLE CERTIFICATIE

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Beoordelingsmethode

 

10.3

Cesuur examen

11.

HERCERTIFICATIE

12.

HET CERTIFICAAT

13.

GELDIGHEIDSCONDITIES

   
 

BIJLAGE A GEDRAGSCODE VUURWERKDESKUNDIGE

 

BIJLAGE B: OVERGANGSREGELING

Deel I:. Algemene Bepalingen

Deel I van dit certificatieschema bevat algemene uitgangspunten en bepalingen voor certificatie door CKI’s en voorwaarden waar onder de afgifte van certificaten dient te gebeuren. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • Het werkveld waarop dit certificatieschema betrekking heeft,

  • Definities,

  • Een beschrijving van de specifieke kenmerken van het werkveld waar onder een risicoanalyse,

  • Het certificatiereglement,

  • Het examenreglement, en

  • Bepalingen met betrekking tot toezicht.

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD-VD opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van het uitvoeren van werkzaamheden met professioneel vuurwerk.

Door het ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft:

  • Groot Vuurwerk (het ter plaatse tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen, het bewerken in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, afgekort: GV);

  • Pyrotechnische Speciale Effecten (het ter plaatse tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen van pyrotechnische speciale effecten, het bewerken in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, afgekort: PSE);

  • Het verwerken, verpakken en herverpakken van professioneel vuurwerk in een inrichting (beperkt toepassingsgebied: het tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren, na ontbranding verwijderen en bewerken, (voor)monteren en assembleren is uitgesloten, afgekort: BT).

Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de NEN-EV-ISO/IEC 17024:2012 en IAF GD 24:2004.

2. definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat voor vuurwerkdeskundige.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het WDA&T door de minister van SZW wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert. In onderhavig geval is dit de Stichting Certificering Vuurwerk en Explosieven (SCVE).

Calamiteit

:

Een (ernstige) ongewenste gebeurtenis waarbij gevaar voor gezondheid en veiligheid bestaat.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Een certificaat wordt beschouwd als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in de relevante accreditatie-normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en Keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Censuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

CCvD-VD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door SCVE, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Consumentenvuurwerk

:

Vuurwerk dat bestemd is voor particulier gebruik. Consumentenvuurwerk wordt (beschouwd als) professioneel vuurwerk als consumentenvuurwerk wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling (met uitzondering van het tot ontbranding brengen tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur en met uitzondering van het tot ontbranding brengen van fop- en schertsvuurwerk gedurende het gehele jaar) en/of als consumentenvuurwerk wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Deskundige

:

Een persoon die over zodanige theoretische en praktische vakbekwaamheid beschikt dat hij in staat is om op een veilige en adequate wijze met professioneel vuurwerk te kunnen werken.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en hou- dingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Grondige kennis

:

Parate kennis die nodig is om veilig met professioneel vuurwerk te kunnen werken (feitenkennis), alsmede inzicht om deze kennis toe te kunnen passen in alle voorkomende situaties, zowel bekende als nieuwe en onbekende situaties.

Groot vuurwerk

:

Professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten (open lucht) tijdens een evenement of voorstelling. Consumentenvuurwerk dat wordt bestemd voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling of dat wordt bewerkt ten behoeve van een evenement of voorstelling wordt aangemerkt als groot vuurwerk.

Kennis

:

Informatie waarvan de deskundige op de hoogte dient te zijn, en waarvan de deskundige dient te weten dat deze van belang is voor het werken met professioneel vuurwerk.

Klacht

:

Mondelinge, telefonische of schriftelijke uiting waaruit blijkt dat niet aan de gestelde eisen of aan de verwachtingen is voldaan.

Nuffic

:

Nederlandse non-profit dienstverlenende organisatie en expertisecentrum op het terrein van internationaal georiënteerd onderwijs die is gevestigd in Den Haag.

Professioneel vuurwerk

:

Vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk. Indien er sprake is van vuurwerk dat niet voldoet aan de eisen voor consumentenvuurwerk, levert dat een indicatie op dat het professioneel vuurwerk betreft. Voor het onderscheid tussen consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk is niet de aard van het vuurwerk, maar de bestemming beslissend.

Er zijn twee categorieën professioneel vuurwerk te onderscheiden, te weten Pyrotechnische Speciale Effecten en Groot Vuurwerk.

Pyrotechnische Speciale Effecten

:

Professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden en waarvan door de fabrikant of importeur is aangegeven dat het voor dit gebruik geschikt is.

Risicoanalyse

:

Risicoanalyse met betrekking tot het functioneren van de CKI, waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde werkveldspecifieke certificatieschema.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Werken met

:

Het tot ontbranding brengen, ten behoeve daarvan ter plaatse opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen, alsmede het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.

Werkplan (bedoeld in artikel 4.9 eerste lid van het Arbobesluit)

:

Document waarin beschreven de werkzaamheden in algemene zin, de specifieke werkzaamheden op het gebied van groot vuurwerk en/of pyrotechnische speciale effecten, de risico’s verbonden aan de werkzaamheden, een beschrijving van te nemen c.q. genomen maatregelen en ondertekend door de persoon die het certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk bezit.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek document van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-VD

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige (VD).

Document: WDAT-VD.

WSCS

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WSCS-VD

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige (VD). Document: WSCS-VD.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk, het ter plaatse opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen van professioneel vuurwerk, alsmede het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 Vuurwerkbesluit, betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplicht certificatieschema voor de borging van de vakbekwaamheid van vuurwerkdeskundigen.

3.1. Beschrijving schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema (WSCS-VD) heeft betrekking op arbeid in relatie tot professioneel vuurwerk. Het WSCS is door de minister van SZW vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen VD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

Certificatie-instellingen

Certificatie-instellingen (CKI’s) worden door SZW aanwezen voor de uitvoering van deze certificatieregeling en zijn verantwoordelijk voor de uitgifte en inname van persoonscertificaten Vuurwerkdeskundige.

De organisatie van examens in het kader van deze certificatieregeling kan door CKI’s worden uitbesteed aan exameninstellingen. Deze dienen op basis van een onderzoek door een CKI te worden geaccepteerd en zijn verantwoordelijk voor het organiseren van examens.

Stichting Certificatie Vuurwerk en Explosieven (SCVE)

De SCVE is eigenaar van deze certificatieregeling en als zodanig bevoegd met CKI’s overeenkomsten aan te gaan die hen in de gelegenheid stellen persooncertificaten Vuurwerkdeskundige uit te geven. Een CKI moet hiervoor tevens zijn aangewezen door SZW.

Centraal College van Deskundigen Vuurwerkdeskundige (CCvD-VD)

Het CCvD-VD fungeert als ‘scheme committee’ zoals bedoeld in paragraaf 4.2.3 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en is verantwoordelijk voor de ontwikkeling en het beheer van de certificatieregeling. In het CCvD-VD zijn de bij de certificatieregeling belanghebbende partijen evenwichtig vertegenwoordigd, dat wil zeggen zodanig dat geen enkel belang overheerst.

Examencommissies

Elke exameninstelling heeft een examencommissie die verantwoordelijk is voor de ontwikkeling en het onderhoud van examenvragen en -opdrachten op basis van deze certificatieregeling. Een examencommissie bestaat uit deskundigen met betrekking tot de certificeren vakbekwaamheid enerzijds en het ontwikkelen van examens anderzijds.

Certificaathouder

De houder van het WSCS-VD dient zich te houden aan de gestelde eisen, mee te werken aan alle vormen van toezicht binnen het kader van dit certificatieschema en de kosten te vol doen die door de CKI’s van zijn keuze gemaakt worden bij het beoordelen en houden van toezicht.

In de praktijk worden de kosten meestal gedragen door de werkgever van de certificaathouder.

3.3. Risicoanalyse en afbreukcriteria

Onder verantwoordelijkheid van het CCvD-VD is een risicoanalyse opgesteld van de gevaren en de risico’s in het werkveld. Deze beoordeling is weergegeven in onderstaande tekst. De risicoanalyse en de hieruit naar voor gekomen afbreukcriteria gelden als basis voor het uitwerken van werkveldspecifieke eisen

De volgende taken komen voor bij het professioneel werken met vuurwerk:

  • In ontvangst nemen;

  • Intern transporteren;

  • Opslaan;

  • Bewerken in een inrichting;

  • Verwerken, verpakken en herverpakken;

  • Verplaatsing naar de ontbrandingslocatie;

  • Opbouwen, installeren, monteren en assembleren;

  • Ter plaatse tot ontbranding brengen;

  • Na ontbranding verwijderen.

De belangrijkste risico’s bij het werken met vuurwerk zijn verwonding of schade door brand en/of explosie als gevolg van een voortijdige en onbedoelde ontbranding. Deze risico’s komen voort uit de chemische reacties tussen de uitgangsstoffen in vuurwerk. Deze kunnen ‘normaal’ verbranden, maar ook deflagreren, dat wil zeggen explosief verbranden. Bij de explosie verbranding (deflagratie), die vele malen sneller verloopt dan een gewone verbranding, treden drukeffecten op omdat in een zeer korte tijd grote hoeveelheden hete gassen worden geproduceerd. Wanneer dit plaatsvindt in een afgesloten houder, dan kan de druk zo hoog oplopen dat de houder explodeert. Wanneer dit voortijdig en onbedoeld gebeurt, dan is de kans op verwonding of schade door brand en/of explosie het grootst. Aangezien een voortijdige ontbranding door een voldoende, maar onbedoelde, uitwendige energietoevoer gestart kan worden (hitte, wrijving, slag of stoot), dient deze onbedoelde energietoevoer bij de omgang en behandeling van vuurwerk voorkomen te worden.

Andere risico’s die zich voordoen bij het werken met vuurwerk zijn:

  • Niet ontbrand weer terugkomen (blindgangers);

  • Scherfwerking;

  • Uitworp van (brandende) delen;

  • Geluid, rook en stofdeeltjes.

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het WSCS-VD. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat Vuurwerkdeskundige dient bij de CKI, in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrok- ken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

Onder verantwoordelijkheid van het CCvD-VD is een risicoanalyse opgesteld van de gevaren en de risico’s in het werkveld. Deze beoordeling is weergegeven in paragraaf 3.3. De risicoanalyse en de hieruit naar voor gekomen afbreukcriteria gelden als basis de maximale geldigheidsduur van het persoonscertificaat Vuurwerkdeskundige. Deze is door het CCvD-VD vastgesteld op 3 jaar.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. De condities en de wijze waarop daarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door het CCvD-VD en vastgelegd in dit certificatieschema.

4.6. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte, legt een dossier aan t.b.v. de voortgangsbewaking en neemt de afhandeling van de klacht mee door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ‘bezwaarschriftprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige(n). Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met SCVE tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen ter kennisgeving elektronisch verzonden aan het secretariaat van SCVE. De CKI zet een certificaatregister Vuurwerkdeskundige op conform wettelijke bepalingen. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. De CKI is verantwoordelijk voor het beheer van het register. Vanaf de website van SCVE wordt doorgelinkt naar de website van de CKI met daarop het certificaatregister.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD-VD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit WSCS-VD. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere dit werkveldspecifieke certificatieschema gehanteerde begrippen.

Mocht het gebeuren dat certificaathouders, de CKI of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD-VD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het WSCS-VD.

5.1. Doelstelling

Dit examenreglement is onderdeel van het certificatieschema SCVE-VD. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van De CKI en bestaat uit de volgende delen:

  • Pyrotechnische Speciale Effecten: examen bestaande uit drie onderdelen;

  • Groot Vuurwerk: examen bestaande uit drie onderdelen;

  • Het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting: examen bestaande uit drie onderdelen.

5.2. De exameninstelling

De exameninstelling dient het examenreglement, zoals bedoeld in 5.1 te hanteren waarin de volgende zaken opgenomen dienen te zijn:

  • a) ingangsdatum van het certificaat;

  • b) eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen (in dit geval zijn geen entree- eisen vastgesteld);

  • c) de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • d) bevestiging van deelname en oproep;

  • e) identificatie van de deelnemers;

  • f) toelating en afwezigheid;

  • g) examenduur en wijze van examinering;

  • h) gedragsregels voor kandidaten;

  • i) regeling aangepast examen;

  • j) normen voor slagen en afwijzen;

  • k) bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • l) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • m) inzagerecht;

  • n) geldigheidsduur van het examenresultaat.

De exameninstelling en de CKI hebben zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012. De CKI is verplicht aan SCVE te melden dat examens worden afgenomen door een externe exameninstelling en welke instelling het betreft.

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten. Het selectieproces moet garanderen dat examenpersoneel dat (een deel van) een examen afneemt ten minste voldoet aan de volgende eisen:

  • Algemeen:

    • Minimaal 1 jaar aantoonbare ervaring in het afnemen van examens;

    • Aantoonbaar geïnstrueerd door de exameninstelling m.b.t. de taken en verant- woordelijkheden en het hanteren van het examenreglement;

  • Vakinhoudelijk:

    • Beschikken over een geldig persoonscertificaat in het te examineren toepassingsgebied, dat wil zeggen PSE, GV of BT;

    • Beschikken over ten minste drie jaar werkervaring in het te examineren toepassingsgebied.

  • Onafhankelijkheid:

    • Niet als docent betrokken zijn geweest bij de opleiding van de te examineren kandidaten;

    • Geen persoonlijke of zakelijke banden hebben met de te examineren kandidaten. Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet worden gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden.

Voor de aanstelling en begeleiding van nieuwe examinatoren, dient een exameninstelling te beschikken over een gedocumenteerde procedure.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de certificatie-/exameninstellingen dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitma- ken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de CKI. Medewerkers van de exameninstelling hebben een verklaring van geheim- houding ondertekend.

5.4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Te stellen eisen aan de examenlocatie zijn:

  • Invloeden van buitenaf mogen het examenproces niet beïnvloeden of verstoren;

  • Er dient een acceptabel klimaat te heersen (voldoende licht, verwarming, ventilatie, enzovoorts);

  • De ruimte voor het examen moet groot genoeg zijn om kandidaten op circa 1 meter van elkaar te plaatsen, zodat fraude wordt tegengaan;

  • Er dient een ruimte voor de opvang van de kandidaten beschikbaar te zijn;

  • Er dienen nabij de examenlocatie sanitaire voorzieningen beschikbaar te zijn;

  • nabij de locatie dient voor de toezichthouder een telefoon (bij voorkeur voorzien van een rechtstreekse buitenlijn) beschikbaar te zijn. Een mobiele telefoon voldoet ook;

  • voor elke kandidaat dient een tafel (minimaal circa 0,5 x 0,7 m) en stoel aanwezig te zijn en voor de toezichthouder(s) een bij voorkeur grotere tafel en stoel;

Te stellen eisen aan het examen zijn:

  • Voor het examen dienen op basis van het aantal te examineren kandidaten voldoende gebundelde opgaven en uitwerkpapier aanwezig te zijn.

  • Indien op één examenlocatie tijdens één examendag op twee verschillende momenten een theorie-examen wordt afgenomen, dienen er twee verschillende versies gebruikt te worden.

  • Uitgangspunt is dat een schriftelijk examen in de Nederlandse taal wordt afgenomen.

5.5. Beheer itembank

Elke exameninstelling is verantwoordelijk voor het beheer van haar eigen itembank. Dit geschiedt onder strikte geheimhouding door de examencommissie van de exameninstelling.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet aan de gestelde eisen. Afhankelijk van het onderwerp van certificatie, de periode van certificatie en de risicoanalyse wordt het toezicht ingevuld.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instelling, de Inspectie SZW en eventuele andere overheidsinstanties. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen.

6.2. Frequentie van het toezicht

Het toezicht dat de CKI uitoefent op certificaathouders bestaat uit:

  • het afhandelen van over certificaathouders ontvangen klachten en het onderzoeken van ontvangen informatie over bij de uitvoering van werkzaamheden gepleegde strafbare feiten.

  • het jaarlijks op basis van een aselecte steekproef van tenminste 5% van de certificaathouders beoordelen van de in hoofdstuk 13 voorgeschreven, door de certificaathouder bij te houden, registratie over de periode sinds de afgifte van het persoonscertificaat.

De CKI rapporteert jaarlijks aan het CCvD-VD over het aantal en de aard van de over certificaathouders ontvangen klachten en over de wijze waarop deze zijn afgehandeld en eventueel ingestelde sancties naar aanleiding hiervan, het op de certificaathouders uitgevoerde toezicht, de resultaten en eventueel ingestelde sancties naar aanleiding hiervan. Indien het CCvD-VD op basis van deze rapportages van mening is dat aanvullend toezicht gewenst is, kan door de minister van SZW, o.a. op advies van het CCvD-VD, worden besloten tot aanvullende dan wel alternatieve controles. In deze paragraaf zal in dat geval worden aangegeven uit waaruit deze controles dienen te bestaan, wat hun omvang dient te zijn en met welke frequentie de controles worden uitgevoerd.

6.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

Een klacht over het handelen van een certificaathouder binnen het toepassingsgebied van het certificaat, kan door een belanghebbende worden ingediend bij de CKI of bij de certificaathouder zelf. In dit laatste geval is de certificaathouder verplicht deze klacht te registreren en meteen te melden aan de CKI. De certificaathouder is tevens verplicht constatering of verdenking door het bevoegd gezag van bij de uitvoering van werkzaamheden gepleegde strafbare feiten te registreren en meteen aan de CKI te melden.

Jaarlijks beoordeelt de CKI op basis van een aselecte steekproef van tenminste 5% van de certificaathouders de in hoofdstuk 13 voorgeschreven, door de certificaathouder bij te houden, registratie over de periode sinds de afgifte van het persoonscertificaat. Als werkervaringseis geldt hierbij dat aantoonbaar, tenminste tweemaal per periode van 12 maanden sinds de datum van afgifte van het persoonscertifcaat, betreffende soort arbeid binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten is verricht. Dit dient te blijken uit het overleggen van tenminste twee werkplannen over elke periode van 12 maanden. Het werkplan dient te voldoen aan de eisen conform art. 4.9 1e lid Arbobesluit en zoals bedoeld in bijlage XI van de Arboregeling. Voor deze eis kan schriftelijk een gemotiveerd dispensatieverzoek ter besluitvorming worden ingediend bij het CCvD-VD. Deze eis is niet van toepassing bij de aanvraag voor een certificaat met een beperkt toepassingsgebied.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI stelt de certificaathouder schriftelijk en met opgave van redenen op de hoogte van zijn beslissing naar aanleiding van het klachtenonderzoek. Eventuele extra kosten die aan de maatregel zijn verbonden kunnen door de CKI aan de certificaathouder in rekening worden gebracht. De CKI stelt een verslag op van de bevindingen van het toezicht. Dit verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Deze kan naar aanleiding hiervan een klacht of herzieningsverzoek indienen bij de CKI. De daarbij te volgen werkwijzen zijn beschreven in paragraaf 4.6 en 4.7 van onderhavig document.

6.5. Maatregelen (artikel 1.5 E Arbobesluit)

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema heeft dit op zo kort mogelijke termijn maatregelen door de CKI tot gevolg. Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat.

Schorsen van het certificaat vindt plaats indien feiten worden gesignaleerd:

  • tijdens een controle of een waarneming anderszins;

  • naar aanleiding van ontvangen meldingen van de certificaathouder;

  • naar aanleiding van bij de CKI ontvangen klachten;

  • naar aanleiding van ontvangen informatie over bij de uitvoering van werkzaamheden gepleegde strafbare feiten;

  • naar aanleiding van ontvangen informatie over gepleegde strafbare feiten die een relatie hebben met de werkzaamheden of de hierbij toegepaste middelen;

  • naar aanleiding van handelingen waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt gebracht;

  • die door de CKI als tekortkomingen worden aangemerkt. Voorbeelden van tekortkomingen zijn het niet naleven van de gedragscode vuurwerkdeskundige en het niet (volledig en/of tijdig) bijhouden van een registratie, zoals beschreven in hoofdstuk 13 van dit document.

Intrekken van het certificaat vindt plaats indien binnen de gestelde periode van schorsing door de certificaathouder geen adequate corrigerende maatregelen zijn getroffen.

Weigeren van het certificaat vindt plaats indien de aanvrager bij initiële certificatie niet voldoet aan de entreecriteria uit hoofdstuk 8 van dit document, dan wel bij hercertificatie niet voldoet aan de criteria uit hoofdstuk 11. Verder vindt weigering plaats indien van de aanvrager een eerder persoonscertificaat binnen het toepassingsgebied korter dan een jaar geleden is ingetrokken.

Er dient door de CKI informatie-uitwisseling met de Inspectie SZW plaats te vinden over geconstateerde gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar kan worden gebracht. Wanneer de CKI op enigerlei wijze dergelijke feiten signaleert, zal deze dit terstond telefonisch melden aan de Inspectie SZW. De melding zal door de CKI binnen 24 uur schriftelijk worden bevestigd aan de Inspectie SZW.

Indien er sprake is van een sanctie wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Relevante informatie over de sanctie dient door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Tevens dient de Inspectie SZW hiervan in kennis gesteld te worden. De CKI zal, binnen 24 uur na het besluit tot het nemen van de sanctie, de Inspectie SZW hierover schriftelijk berichten.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie dient de CKI aan te geven (en te registreren) na welke periode certificatie weer is toegestaan. Opnieuw certificeren na een intrekking kan pas na een jaar na de datum van intrekking. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

Deel II:. Normen

Deel II van dit WSCS-VD bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificeringsproces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7. Onderwerp van certificatie

Dit WSCS-VD is opgesteld door het CCvD-VD. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van het uitvoeren van werkzaamheden met professioneel vuurwerk. Door het Ministerie van SZW is het schema vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft:

  • Groot Vuurwerk (het ter plaatse tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen, het bewerken in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, afgekort: GV);

  • Pyrotechnische Speciale Effecten (het ter plaatse tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren en na ontbranding verwijderen van pyrotechnische speciale effecten, het bewerken in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, afgekort: PSE);

  • Het verwerken, verpakken en herverpakken van professioneel vuurwerk in een inrichting (beperkt toepassingsgebied: het tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren, na ontbranding verwijderen en bewerken, (voor)monteren en assembleren is uitgesloten, afgekort: BT).

8. Certificatiecriteria

Voor de eerste afgifte van het wettelijk verplichte WSCS-VD volgt onderstaand een opsomming van de eisen. Kandidaat dient te voldoen aan de volgende entreecriteria:

  • Beschikken over een voor het toepassingsgebied relevant getuigschrift c.q. diploma dat afgegeven is door een door de CKI geaccepteerde exameninstelling zoals beschreven in hoofdstuk 5. De geldigheidsduur van het persoonscertificaat is gelimiteerd tot maximaal drie jaar na de datum waarop het getuigschrift/diploma is behaald.

  • Aantoonbaar minimaal tien maal betreffende soort arbeid binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten hebben verricht onder toezicht van (een) certificaathouder(s) in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag. De CKI vraagt hiertoe onderliggende werkplannen of informatie ter inzage op.Het werkplan dient te voldoen aan de eisen conform art. 4.9 1e lid Arbobesluit en zoals bedoeld in bijlage XI van de Arboregeling. Deze eis geldt niet voor het toepassingsgebied ‘Het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting’.

  • Zich conformeren aan de gedragscode en dienovereenkomstig handelen.

  • Beschikken over een recente (niet ouder dan zes maanden) Verklaring Omtrent Gedrag in relatie tot het toepassingsgebied van het certificaat.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam.

9.1. Algemene eindtermen professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid

  • 1. De deskundige dient kennis te hebben van de geldende wet- en regelgeving die betrekking heeft op het werken met professioneel vuurwerk.

  • 2. De deskundige dient kennis te hebben van de verschillende aspecten van de pyrotechniek.

    • 2.1. De deskundige dient kennis te hebben van de geschiedenis en ontwikkeling van pyrotechnische effecten.

    • 2.2. De deskundige dient kennis te hebben van de eigenschappen van pyrotechnische mengsels die in professioneel vuurwerk worden toegepast.

    • 2.3. De deskundige dient grondige kennis te hebben van materiaaleigenschappen met betrekking tot gevoeligheid.

  • 3. De deskundige dient kennis hebben van de verschillende aspecten van veiligheid en gezondheid, het voorkomen van inademen of inslikken bij het werken met professioneel vuurwerk.

    • 3.1. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de manier waarop veilig gewerkt moet worden met professioneel vuurwerk.

    • 3.2. De deskundige dient te beschikken over grondige kennis en vaardigheid met betrekking tot wijze waarop gehandeld moet worden bij calamiteiten.

    • 3.3. De deskundige dient inzicht te hebben in situaties waarbij brandend materiaal tot veiligheidsproblemen kan leiden. Hij dient de aanwezige brandblusmiddelen te kunnen hanteren.

    • 3.4. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen.

9.2 Eindtermen groot vuurwerk

  • 4. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van materialen die bij het werken met groot vuurwerk toegepast worden.

    • 4.1. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende soorten groot vuurwerk.

    • 4.2. De deskundige dient kennis te hebben van het gereedschap en de hulpmiddelen die gebruikt worden tijdens het werken met groot vuurwerk.

    • 4.3. Grondige kennis is nodig waar het gaat om gereedschap dat gebruikt wordt bij het verwerken van pyrotechnische mengsels en half- en eindfabrikaten van groot vuurwerk.

    • 4.4. De deskundige dient grondige kennis te hebben van de benodigde materialen alsook de inspectie van die materialen te kunnen uitvoeren.

    • 4.5. De deskundige dient een grondige kennis te hebben met betrekking tot de materiaal- keuze voor mortieren.

    • 4.6. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de plaatsing van mortier- buizen.

    • 4.7. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de manier waarop mortier- buizen geïnspecteerd moeten worden.

    • 4.8. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de oorzaken en effecten van disfunctionering van mortieren.

    • 4.9. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende ontstekingsmiddelen.

    • 4.10. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van mogelijke halffabrikaten en losse pyrotechnische middelen.

  • 5. De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten ten aanzien van het veilig tot ontbranding brengen van groot vuurwerk.

    • 5.1 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het opstellen van het werkplan.

    • 5.2 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot de wijze waarop een show moet worden opgebouwd.

    • 5.3 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot het gereedmaken van het terrein.

    • 5.4 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot veiligheidsaspecten bij het uitladen en de opslag van vuurwerkartikelen.

    • 5.5 De deskundige dient kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot de manier waarop delen van de show vooraf kunnen worden voorbereid en het vooraf opbouwen van stellages.

    • 5.6 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot losse pyrotechnische mengsels.

    • 5.7 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot opstellingen.

    • 5.8 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het opstellen van de vuurwerkartikelen

    • 5.9 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het handmatig tot ontbranding brengen van alle vormen van groot vuurwerk.

    • 5.10 Grondige kennis en vaardigheid is vereist met betrekking tot het aansluiten en het veilige gebruik van elektrische ontstekers.

    • 5.11 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van grootvuurwerkartikelen.

    • 5.12 De deskundige dient kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van groot vuurwerk in bijzondere situaties.

    • 5.13 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig omgaan met weigeraars.

    • 5.14 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het afbouwen van shows.

    • 5.15 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig verwijderen en onschadelijk maken van weigeraars.

9.3 . Eindtermen pyrotechnische speciale effecten

  • 6. De deskundige dient een grondige kennis te hebben van materialen die bij het werken met pyrotechnische speciale effecten toegepast worden.

    • 6.1 De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende soorten vuurwerk en van de wijze waarop deze veilig tot ontbranding kunnen worden gebracht.

    • 6.2 De deskundige dient kennis te hebben van het gereedschap en de hulpmiddelen die gebruikt worden tijdens het werken met pyrotechnische speciale effecten.

    • 6.3 Grondige kennis is nodig waar het gaat om gereedschap dat gebruikt wordt bij het verwerken van pyrotechnische mengsels en half- en eindfabrikaten van pyrotechnische speciale effecten.

    • 6.4 De deskundige dient grondige kennis te hebben van de benodigde materialen alsook de inspectie van die materialen te kunnen uitvoeren.

    • 6.5 Grondige kennis is vereist van elektrische ontstekers voor vuurwerkartikelen.

    • 6.6 De deskundige dient een grondige kennis te hebben van losse pyrotechnische middelen.

  • 7. De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten ten aanzien van het veilig tot ontbranding brengen van pyrotechnische speciale effecten.

    • 7.1 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het opstellen van het werkplan.

    • 7.2 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot de wijze waarop een show moet worden opgebouwd.

    • 7.3 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot het gereedmaken van het theater.

    • 7.4 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot veiligheidsaspecten bij het uitladen en de opslag van vuurwerkartikelen.

    • 7.5 De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot opstellingen.

    • 7.6 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot losse pyrotechnische mengsels.

    • 7.7 Grondige kennis en vaardigheid is vereist met betrekking tot het aansluiten en het veilige gebruik van elektrische ontstekers.

    • 7.8 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van pyrotechnische speciale effecten.

    • 7.9 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het afbouwen van shows.

    • 7.10 De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig verwijderen en onschadelijk maken van weigeraars.

10. Toetsmethodiek bij Initiële certificatie

10.1. Toetstermen

Elke eindterm wordt uitgewerkt in toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm. Bij de uitwerking van de eindtermen is uitgegaan van de stand van de techniek.

10.1.1. Algemene toetstermen professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid

1 Wetgeving

De deskundige dient kennis te hebben van de geldende wet- en regelgeving die betrekking heeft op het werken met professioneel vuurwerk. Hiertoe behoort in ieder geval de regelgeving op het gebied van:

1.1

arbeidsveiligheid (arbeidsomstandighedenwetgeving)

1.2

externe veiligheid

1.3

milieu (Vuurwerkbesluit, Wet milieubeheer)

1.4

Grondige kennis van vervoer en verpakking van ontplofbare stoffen (ADR/VLG);

1.5

wettelijke aansprakelijkheid

1.6

locale regelgeving: Algemene plaatselijke verordening

 

Toelichting

In algemene zin zijn met het oog op de veiligheid en de gezondheid van belang de Arbeidsomstandighedenwet 1998, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling; voor het werken met professioneel vuurwerk in het bijzonder zijn dit het Vuurwerkbesluit, artikel 4.9 Arbobesluit, de artikelen 4.17a , b, c en d en 9.2 Arboregeling en de Wet explosieven voor civiel gebruik. De Wet explosieven voor civiel gebruik is niet van toepassing op pyrotechnische artikelen (ar- tikel 2, aanhef en onder b.). Grootvuurwerkbedrijven voeren aan en gebruiken klasse 1 stoffen, waaronder zwart buskruit. Op deze stoffen is laatstgenoemde wet wel van toepassing. Vervoer en verpakking van professioneel vuurwerk komen aan de orde in de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen.

2.1 Pyrotechniek, geschiedenis en ontwikkeling

De deskundige dient kennis te hebben van:

2.1.1

de geschiedenis en ontwikkeling van pyrotechnische effecten

2.1.2

de processen waardoor onder meer licht-, knal- en flitseffecten worden veroorzaakt en waardoor de voortstuwing en uitstoot van projectielen wordt bewerkstelligd

2.1.3

nieuwe ontwikkelingen op het gebied van pyrotechniek, in het bijzonder met betrek- king tot professioneel vuurwerk

 

Toelichting

In de pyrotechniek wordt gebruik gemaakt van specifieke grondstoffen, te weten oxidatoren, reductoren en hulpstoffen. Hij dient inzicht te hebben in de toepassingsgebieden en karakteristieke eigenschappen van deze grondstoffen, alsook in de kenmerken waaraan de grondstoffen herkend kunnen worden, zoals kleur, vorm etc. Daarbij aantekenend dat enkele veel gebruikte oxidatoren wit zijn zodat deze op kleur niet te onderscheiden zijn.

2.2 Pyrotechnische mengsels

De deskundige dient kennis te hebben van:

2.2.1

de eigenschappen van pyrotechnische mengsels die in professioneel vuurwerk wor- den toegepast

2.2.2

de redenen waarom bepaalde mengsels worden gebruikt en in de effecten die met die mengsels gecreëerd kunnen worden

2.2.3

welke mengsels gebruikt kunnen worden voor rook-, geluid (knal en fluit)-, licht-, vertragingseffecten en voor de uitstoot of voortstuwing van projectielen. Met name kennis over de toepassing van zwart buskruit (massa explosief) is hierbij van belang, alsook ervaring met zwart buskruit. In het bijzonder verdient aandacht de sa- menstelling van zwart buskruit, de mogelijke variaties in samenstelling, de toepassingen van de diverse samenstellingen van zwart buskruit en hun eigenschappen.

2.3 Materiaaleigenschappen met betrekking tot gevoeligheid

De deskundige dient grondige kennis te hebben van:

2.3.1

begrippen als slag-, stoot- en wrijvingsgevoeligheid, vochtgevoeligheid, ontsteektemperatuur en gevoeligheid voor statische elektriciteit, en

2.3.2

welke invloed deze gevoeligheden hebben op de manier waarop met professioneel vuurwerk gewerkt moet worden om integrale (arbeids- en externe) veiligheid te garanderen

3.1 Veilig werken

De deskundige dient grondige kennis te hebben van:

3.1.1

de benodigde materialen die gevaarsaspecten hebben voor veiligheid en gezondheid

3.1.2

een goede voorbereiding (procedures)

3.1.3

een rustige manier van werken

3.1.4

de juiste werkkleding en persoonlijke beschermingsmiddelen

3.1.5

gereedschappen

3.1.6

controle van de gebruikte explosieveilige elektrische apparatuur (NPR 7910-2)

3.1.7

het gebruik en hanteren van (kleine) blusmiddelen

3.1.8

duidelijke afspraken over werkverdeling en verantwoordelijkheden.

3.1.9

de deskundige dient te kunnen werken aan de hand van procedures en checklisten en dient deze ook te kunnen opstellen.

 

Toelichting

Het werken met procedures en checklisten die opgesteld zijn op basis van ervaring kan er voor zorgen dat eerder voorgekomen problemen zich niet herhalen.

3.2 Calamiteiten

3.2.1

De deskundige dient te beschikken over grondige kennis en vaardigheid met betrekking tot de wijze waarop gehandeld moet worden bij calamiteiten.

 

Toelichting

Hoewel openbare diensten zoals ambulancedienst, brandweer en politie bij calamiteiten voor een bepaald deel de verantwoordelijkheid op zich zullen nemen, ligt de eindverantwoordelijkheid voor het vuurwerk bij de deskundige.

3.3 Brandveiligheid

3.3.1

De deskundige dient inzicht te hebben in situaties waarbij brandend materiaal tot veiligheidsproblemen kan leiden.

3.3.2

De deskundige de aanwezige brandblusmiddelen te kunnen hanteren.

3.4 Beschermingsmiddelen

3.4.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals veiligheidshelm, gehoorbescher-ming, brandwerende handschoenen (afsteken professioneel vuurwerk met toorts), overall, veiligheidsschoenen, gelaatsmasker, adembescherming (dit zowel in verband met giftige grondstoffen als met verbrandingsproducten vrijkomend niet alleen als gas maar ook in rookdeeltjes als barium, strontium etc.).

3.4.2

De deskundige dient te weten in welke omstandigheden de betreffende beschermingsmiddelen moeten worden gebruikt.

10.1.2. Toetstermen groot vuurwerk

4.1 Soorten groot vuurwerk

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende soorten groot vuurwerk, zoals:

4.1.1

grond-, laag- en hoogvuurwerk

4.1.2

watervuurwerk

4.1.3

fonteinen

4.1.4

Romeinse kaarsen

4.1.5

flowerbeds

4.1.6

vuurpijlen

4.1.7

mortierbommen

4.1.8

en op welke wijze daarmee veilig kan worden gewerkt

 

Toelichting

Alleen door op de hoogte te zijn van de grote verscheidenheid aan artikelen en toegepaste constructies en de verscheidenheid in opbouw, en vooral door ervaring te hebben met de effecten die hiermee kunnen worden bereikt, is hij in staat om een voorstelling of evenement zo goed en zo veilig mogelijk uit te voeren.

4.2 Gereedschap en hulpmiddelen

De deskundige dient kennis te hebben van het gereedschap en de hulpmiddelen die gebruikt worden tijdens het werken met groot vuurwerk.

4.2.1

Kennis is nodig van gereedschap en materiaal dat gebruikt kan worden voor het bouwen van rekken waarop vuurwerk gemonteerd moet worden, voor het bouwen van stellages, mortierrekken, houders voor fonteinen, Romeinse kaarsen, etc.

 

Toelichting

Niet alleen het monteren van de pyrotechnische artikelen maar ook de stevigheid van stellages is van belang.

4.3 Materiaal

4.3.1

Grondige kennis is nodig waar het gaat om gereedschap dat gebruikt wordt bij het verwerken van pyrotechnische mengsels en half- en eindfabrikaten van groot vuurwerk.

 

Toelichting

Omdat vooral bij het werken met mengsels en halffabrikaten de kans op ontsteking door vonken groot is, wordt hierbij gebruik gemaakt van speciaal vonkvrij gereedschap. In deze fase van het werken met groot vuurwerk moet extra aandacht besteed worden aan de manier van werken. Welk gereedschap gebruiken bij/voor welk materiaal.

4.4 Inspectie van materialen

4.4.1

De deskundige dient grondige kennis te hebben van de benodigde materialen alsook de inspectie van die materialen te kunnen uitvoeren.

4.4.2

Hij dient kennis te hebben van veel voorkomende gebreken en hoe die geconstateerd kunnen worden. Dit betreft het controleren van vuurwerkartikelen op scheuren, lekkage van kruit, gebroken lont, opengescheurde omhullingen, inwerking van vocht, gebroken vuurpijlstokken, etc.

 

Toelichting

Door het grondig inspecteren van de te gebruiken artikelen wordt voorkomen dat onnodig gevaarlijke situaties ontstaan.

4.5 Mortieren – materiaalkeuze

4.5.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben om een uit oogpunt van veiligheid verantwoorde materiaalkeuze voor mortieren, lengte van de buis en type mortierbom te kunnen maken.

 

Toelichting

Saluutschoten kunnen bijvoorbeeld beter niet afgeschoten worden uit stalen mortieren, terwijl meerslagsbommen beter niet uit kartonnen mortieren verschoten kunnen worden. Bij het gebruik van stalen mortieren, dienen deze naadloos te zijn uitgevoerd, gelet op scherfwerking bij deflagratie van een mortierbom in het mortier. De lengte van de mortieren is van belang voor de hoogte die het projectiel moet behalen.

4.6 Mortieren – plaatsing

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van:

4.6.1

het gebruik van mortierbuizen

4.6.2

het vastzetten en ingraven van buizen

4.6.3

onderlinge afstanden tussen mortierbuizen

4.6.4

al dan niet van dezelfde diameter

4.6.5

het gebruik van mortieren in zogenaamde mortierrekken

 

Toelichting

Indien het veld het toelaat kunnen mortieren direct in de grond ingegraven worden. Het is echter ook mogelijk de mortieren in zogenaamde oliedrums te zetten waarna de drums opgevuld kunnen worden met zand. Een andere mogelijkheid is het ge- bruik van goed verankerde houten mortierrekken.

4.7 Mortieren – inspectie

4.7.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de manier waarop mortier- buizen geïnspecteerd moeten worden.

4.7.2

Kritieke punten van een buis, zoals vervorming, scheuren, corrosie etc., moeten be- kend zijn.

 

Toelichting

In mortierbuizen ontstaan zeer hoge, kortstondige drukken door sterke explosies. Het is daarom van groot belang dat ze telkens voor gebruik grondig geïnspecteerd wor- den op onregelmatigheden.

4.8 Mortieren – disfunctionering

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van:

4.8.1

de oorzaken en effecten van disfunctionering van losse mortieren en van in groepsverband opgestelde mortieren (onder disfunctioneren wordt verstaan het niet goed functioneren, waarbij gevaar voor gezondheid en veiligheid bestaat)

4.8.2

de maatregelen die genomen moeten worden om disfunctionering te voorkomen

4.9 Ontstekingsmiddelen

De deskundige dient:

4.9.1

grondige kennis te hebben van de verschillende ontstekingsmiddelen

4.9.2

grondige kennis te hebben van het handmatig tot ontbranding brengen van vuur- werkartikelen door middel van lont

4.9.3

kennis te hebben van de verscheidenheid aan lontsoorten, de toepassingen voor de verschillende trage en of snelle lontsoorten en de toepassingswijze

4.9.5

kennis te hebben van de opbouw en de werking van elektrische ontstekers

4.9.5

kennis te hebben van de toepassing van de randapparatuur waarmee ontstekers kunnen worden aangestuurd

Dit kan variëren van eenvoudige schietkasten tot radiografisch of computergestuurde afvuurinstallaties. Dit houdt tevens in dat de deskundige niet slechts op de hoogte is van de ontwikkelingen op het gebied van de pyrotechniek maar ook van geavanceer- de afvuurinstallaties.

 

Toelichting

Computergestuurd vuurwerk komt met name voor bij pyrotechnische speciale effecten; kennis over de toepassing van deze apparatuur is noodzakelijk.

4.10 Halffabrikaten en losse pyrotechnische middelen

4.10.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van mogelijke halffabrikaten en losse pyrotechnische middelen, bijvoorbeeld zwart buskruit en losse sterren.

5.1 Werkplan

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot:

5.1.1

het opstellen van het werkplan, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het Arbobesluit

5.1.2

het overleggen van het werkplan bij de aanvraag om toestemming van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 3.3.4, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit.

 

Toelichting

Het opstellen van een werkplan dwingt de deskundige tot een grondige voorberei- ding waarbij tevens de mogelijkheid ontstaat om (van te voren) overleg te plegen over de show, hetzij met collega’s, hetzij met gedeputeerde staten die toestemming moeten geven, hetzij met de andere betrokken instanties, bedoeld in artikel 3.3.4, vierde en vijfde lid, van het Vuurwerkbesluit (gedeputeerde staten die de toepas- singsvergunning hebben verleend; de betrokken luchtvaartdienst, de commandant van de regionale brandweer en de burgemeester van de gemeente waar het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht), hetzij, ter plaatse van het tot ontbranding brengen, met de Inspectie SZW.

5.2 Opbouwen van shows

5.2.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot de wijze waarop een show moet worden opgebouwd. Dit omvat alle aspecten met betrekking tot voorbereiding, uitvoering en afbouw van de show.

5.3 Opbouwen van shows – gereed maken terrein

5.3.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot het gereedmaken van het terrein.

 

Toelichting

Onnodige obstakels dienen te worden verwijderd en het terrein moet worden afgezet om de show veilig te kunnen opbouwen. Gedurende het tot ontbranding brengen is het mogelijk dat brandend materiaal op de grond terecht komt. Daarom moet brandbaar materiaal zoveel mogelijk verwijderd worden. Ook obstakels die het rondlopen tijdens het tot ontbranding brengen belemmeren dienen zoveel mogelijk te worden verwijderd.

5.4 Opbouwen van shows – opslag en verladen van vuurwerkartikelen

5.4.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot veiligheidsaspecten bij het uitladen en de opslag van vuurwerkartikelen.

 

Toelichting

Hij dient altijd rekening te houden met de mogelijkheid dat artikelen tijdens transport beschadigen, waardoor kruit kan vrijkomen. Kruit op de laadvloer kan tot ontsteking komen wanneer zware dozen daarover geschoven worden. Aangezien tijdens het verladen grote hoeveelheden explosief materiaal bij elkaar liggen, is dit bijzonder gevaarlijk. In dit verband moet onder grote hoeveelheden worden verstaan een zodanige hoeveelheid dat ontsteking een ernstige calamiteit tot gevolg kan hebben. Het tot ontbranding brengen van flowerbeds die omgekeerd zijn vervoerd kan tot ongelukken leiden. Verder moet een veilige plaats gecreëerd zijn waarin de pyrotechnische artikelen voor of tijdens de vuurwerkshow veilig kunnen worden opgeslagen.

5.5 Opbouwen van shows – delen van shows en stellages

De deskundige dient kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot:

5.5.1

de manier waarop delen van de show vooraf kunnen worden voorbereid

5.5.2

het vooraf opbouwen van stellages

 

Toelichting

Met name stellages waarop afbeeldingen zijn aangebracht die bestaan uit onderling met snellont doorverbonden fonteinen worden vooraf geassembleerd.

5.6 Opbouwen van shows – losse mengsels etc.

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot:

5.6.1

de gevaarsaspecten voor milieu en gezondheid

5.6.2

het veilig kunnen omgaan met losse pyrotechnische mengsels, sterren, halffabrikaten en eindfabrikaten

 

Toelichting

Vooral het werken met losse pyrotechnische middelen in combinatie met half- en eindfabrikaten kan een gevaarlijke situatie opleveren. Daarom is het noodzakelijk dat gewerkt wordt aan de hand van werkprocedures.

5.7 Opbouwen van shows – opstellen van opstellingen

5.7.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het opstellen van de opstellingen, zodat die tijdens het afvuren goed en veilig blijven staan.

 

Toelichting

Mortieren dienen bijvoorbeeld te worden ingegraven in de grond of in grote zandbakken. Mortierrekken en rekken voor Romeinse kaarsen dienen goed vastgezet te worden. Grote, hoge opstellingen dienen bijvoorbeeld met staalkabels zodanig vastgezet te worden dat sterke wind geen gevaar kan veroorzaken.

5.8 Opbouwen van shows – opstellen van vuurwerkartikelen

5.8.1

het klaarzetten van de vuurwerkartikelen

5.8.2

het opstellen van stellages

5.8.3

het laden van mortieren

5.8.4

het klaarzetten van vuurpijlen

5.8.5

Romeinse kaarsen

5.8.6

het doorverbinden van lonten etc.

 

Toelichting

Rekening moet worden gehouden met bijvoorbeeld de mogelijkheid dat artikelen voortijdig tot ontbranding kunnen komen.

5.9 Opbouwen van shows – handmatig tot ontbranding brengen

5.9.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het handmatig tot ontbranding brengen van alle vormen van groot vuurwerk.

 

Toelichting

Het feit dat de afsteker bij het handmatig tot ontbranding brengen zeer dicht bij het functionerende vuurwerkartikel staat, brengt extra risico ten opzichte van het niet met de hand afsteken met zich mee. De toorts of fakkel dient wind- en regenbestendig te zijn en niet een te grote vlam te hebben.

5.10 Opbouwen van shows – elektrische ontstekers

5.10.1

Grondige kennis en vaardigheid is vereist met betrekking tot het aansluiten en het veilige gebruik van elektrische ontstekers.

 

Toelichting

Voor het elektrisch controleren en doormeten is het noodzakelijk dat de circuits van serie- en parallelschakelingen doorgerekend kunnen worden om te kunnen vaststel- len of het circuit de juiste weerstand heeft. Voorkomen dient te worden dat door neervallende stukken leidingen kunnen worden beschadigd.

5.11 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – algemeen

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van grootvuurwerkartikelen. Dit omvat:

5.11.1

het handmatig en elektrisch tot ontbranding brengen

5.11.2

de taakverdeling tussen de verschillende deskundigen onderling en tussen de des- kundige en de personen die onder zijn voortdurend toezicht werkzaam zijn

5.12 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – bijzondere situaties

5.12.1

De deskundige dient kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van groot vuurwerk in bijzondere situaties.

 

Toelichting

Vuurwerkshows kunnen opgebouwd worden op bijvoorbeeld pontons, bruggen of gebouwen, waarbij elke situatie speciale veiligheidsaspecten heeft.

5.13 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – weigeraars

5.13.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig omgaan met weigeraars.

 

Toelichting

Weigeraars moeten in de eerste plaats gemarkeerd worden en mogen nooit opnieuw tot ontbranding worden gebracht. Afhankelijk van de wettelijke regelingen, die zijn verbonden aan het vervoer van groot vuurwerk dat niet tot ontploffing is gekomen, moet worden bepaald hoe de weigeraars afgevoerd zullen worden.

5.14 Afbouwen van shows – algemeen

5.14.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het afbouwen van shows met inbegrip van het opruimen en het eventueel vernietigen van onderdelen.

Onder vernietigen dient in dit verband te worden verstaan op dusdanige wijze te behandelen dat voor onbevoegden hergebruik onmogelijk is.

5.15 Afbouwen van shows – weigeraars

5.15.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig verwijderen en onschadelijk maken van weigeraars.

 

Toelichting

Vastgesteld moet worden waar weigeraars zijn geweest. Na het optreden van een weigeraar dient een wachttijd in acht genomen te worden, waarna besloten wordt op welke wijze het artikel onschadelijk gemaakt moet worden. Het opruimen van weigeraars, hetgeen een zeer gevaarlijke bezigheid is, omdat niet bekend is waarom het vuurwerkartikel niet is afgegaan, dient met speciale zorg te gebeuren.

10.1.3. Toetstermen pyrotechnische speciale effecten

6.1 Soorten pyrotechnische speciale effecten

6.1.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van de verschillende soorten vuurwerk en van de wijze waarop deze veilig tot ontbranding kunnen worden gebracht.

6.1.2

Uitgangspunt is dat slechts gebruik wordt gemaakt van artikelen en zogenaamde

tweecomponentenmengsels zoals deze worden aangeleverd door indoorfabrikanten.

 

Toelichting

De toepassing van pyrotechniek in theaters brengt vele beperkingen met zich mee vanwege het gevaar voor mens en omgeving. Om die reden wordt alleen gebruik gemaakt van speciale, als ‘indoor-pyrotechnics’ ontwikkelde artikelen .

6.2 Gereedschap en hulpmiddelen

6.2.1

De deskundige dient kennis te hebben van het gereedschap en de hulpmiddelen die gebruikt worden tijdens het werken met pyrotechnische speciale effecten.

 

Toelichting

In het algemeen dient zoveel mogelijk gebruik gemaakt te worden van commercieel verkrijgbare installaties die zijn ontwikkeld voor het zo veilig mogelijk werken met pyrotechnische speciale effecten. In eigen beheer gefabriceerde opstellingen vragen extra aandacht voor veiligheid.

6.3 Materiaal

6.3.1

Grondige kennis is nodig waar het gaat om gereedschap dat gebruikt wordt bij het verwerken van pyrotechnische mengsels en half- en eindfabrikaten van pyrotechnische speciale effecten.

 

Toelichting

Omdat vooral bij het werken met mengsels en halffabrikaten de kans op ontsteking door vonken groot is, wordt hierbij gebruik gemaakt van speciaal vonkvrij gereedschap. In deze fase van het werken met pyrotechnische speciale effecten moet extra aandacht besteed worden aan de manier van werken. Welk gereedschap gebruiken bij/voor welk materiaal.

6.4 Inspectie van materialen

6.4.1

De deskundige dient grondige kennis te hebben van de benodigde materialen alsook de inspectie van die materialen te kunnen uitvoeren.

6.4.2

Hij dient kennis te hebben van veel voorkomende gebreken en hoe die geconstateerd kunnen worden. Dit betreft het controleren van vuurwerkartikelen op scheuren, lekkage van kruit, gebroken lont, opengescheurde omhullingen, inwerking van vocht, gebroken vuurpijlstokken, etc.

 

Toelichting

Door het grondig inspecteren van de te gebruiken artikelen wordt voorkomen dat onnodig gevaarlijke situaties ontstaan.

6.5 Elektrische ontstekers

6.5.1

Grondige kennis is vereist van elektrische ontstekers voor vuurwerkartikelen. Dit betreft aspecten zoals de opbouw van ontstekers en randapparatuur waarmee ze worden aangestuurd.

 

Toelichting

De diverse randapparatuur kan variëren van eenvoudige schietkasten tot op afstand gestuurde en computergestuurde aanstuurinstallaties. Het gebruik van elektrische ontstekers brengt extra productkennis met zich mee, maar is voor ‘indoor’- toepassingen onontkoombaar en noodzakelijk en vraagt om die reden een grondige kennis. Ook dient de deskundige op de hoogte te zijn van geavanceerde afvuurinstal- laties.

6.6 Losse pyrotechnische middelen

6.6.1

De deskundige dient een grondige kennis te hebben van losse pyrotechnische middelen zoals de zogenaamde tweecomponentensystemen en de effecten die ermee gecreëerd kunnen worden.

 

Toelichting

Uit veiligheidsoverwegingen worden pyrotechnische middelen zoveel mogelijk kant en klaar geleverd in de vorm van zogenaamde tweecomponentensystemen, waarvan de twee componenten afzonderlijk veel minder gevaarlijk zijn en pas in gemengde toestand als pyrotechnisch middel toegepast kunnen worden.

7.1 Werkplan

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot:

7.1.1

het opstellen van het werkplan, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, van het Arbobesluit

7.1.2

het overleggen van het werkplan bij de aanvraag om toestemming van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 3.3.4, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit.

 

Toelichting

Het opstellen van een werkplan dwingt de deskundige tot een grondige voorbereiding waarbij tevens de mogelijkheid ontstaat om (van te voren) overleg te plegen over de show, hetzij met collega’s, hetzij met gedeputeerde staten die toestemming moeten geven, hetzij met de andere betrokken instanties, bedoeld in artikel 3.3.4, vierde en vijfde lid, van het Vuurwerkbesluit (gedeputeerde staten die de toepassingsvergunning hebben verleend; de betrokken luchtvaartdienst, de commandant van de regionale brandweer en de burgemeester van de gemeente waar het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht), hetzij, ter plaatse van het tot ontbranding brengen, met de Inspectie SZW.

7.2 Opbouwen van shows

7.2.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot

de wijze waarop een show moet worden opgebouwd. Dit omvat alle aspecten met betrekking tot voorbereiding, uitvoering en afbouw van de show.

7.3 Opbouwen van shows – gereed maken theater

7.3.1

De deskundige dient grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot het gereedmaken van het theater.

 

Toelichting

Onnodige obstakels dienen te worden verwijderd en het werkgebied moet worden afgezet om de show veilig te kunnen opbouwen. Gedurende het tot ontbranding brengen is het mogelijk dat brandend materiaal op de grond terecht komt. Daarom moet brandbaar materiaal zoveel mogelijk verwijderd worden. Ook obstakels die het rondlopen tijdens het tot ontbranding brengen belemmeren dienen zoveel mogelijk te worden verwijderd.

7.4 Opbouwen van shows – opslag en verladen van vuurwerkartikelen

7.4.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot veiligheidsaspecten bij het uitladen en de opslag van vuurwerkartikelen.

 

Toelichting

Hij dient altijd rekening te houden met de mogelijkheid dat artikelen tijdens transport beschadigen, waardoor kruit kan vrijkomen. Kruit op de laadvloer kan tot ontsteking komen wanneer zware dozen daarover geschoven worden. Aangezien tijdens het verladen grote hoeveelheden explosief materiaal bij elkaar liggen, is dit bijzonder gevaarlijk. In dit verband moet onder grote hoeveelheden worden verstaan een zodanige hoeveelheid dat ontsteking een ernstige calamiteit tot gevolg kan hebben. Het tot ontbranding brengen van flowerbeds die omgekeerd zijn vervoerd kan tot ongelukken leiden. Verder moet een veilige plaats gecreëerd zijn waarin de pyrotechnische artikelen voor of tijdens de vuurwerkshow veilig kunnen worden opgeslagen.

7.5 Opbouwen van theatershows – opstelling

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot:

7.5.1

het gereed maken van de vuurwerkartikelen

7.5.2

het opstellen van stellages

7.5.3

het laden van aanstuurinrichtingen

7.5.4

het klaarzetten van artikelen , etc.

 

Toelichting

Tijdens het opbouwen dienen onbevoegde personen geweerd te worden om de show veilig te kunnen opbouwen. Onbevoegde personen zijn zij, die niet in het bezit zijn en/of niet onder voortdurend toezicht staan van een persoon, die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling. Zij worden geweerd door een afzetting (lint) en waarschuwingsborden met het opschrift explosieve stoffen. Rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat een artikel voortijdig tot ontbranding kan komen.

7.6 Opbouwen van shows – losse mengsels etc.

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te hebben met betrekking tot:

7.6.1

de gevaarsaspecten voor milieu en gezondheid

7.6.2

het veilig kunnen omgaan met losse pyrotechnische mengsels, sterren, halffabrikaten en eindfabrikaten

 

Toelichting

Vooral het werken met losse pyrotechnische middelen in combinatie met half- en eindfabrikaten kan een gevaarlijke situatie opleveren. Daarom is het noodzakelijk dat gewerkt wordt aan de hand van werkprocedures.

7.7 Opbouwen van theatershows – elektrische ontstekers

7.7.1

Grondige kennis en vaardigheid is vereist met betrekking tot het aansluiten en het veilige gebruik van elektrische ontstekers.

 

Toelichting

Voor het elektrisch controleren en doormeten is het noodzakelijk dat de circuits van serie- en parallelschakelingen doorgerekend kunnen worden om te kunnen vaststel- len of het circuit de juiste weerstand heeft. Voorkomen dient te worden dat door neervallende stukken leidingen kunnen beschadigen.

7.8 Tot ontbranding brengen van pyrotechnische speciale effecten

7.8.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen.

7.8.2

Dit omvat tevens de taakverdeling tussen de verschillende deskundigen onderling en de andere onder voortdurend toezicht van de deskundige werkzame personen.

 

Toelichting

Met betrekking tot de taakverdeling valt te denken aan het instellen van functies als controleurs, waarnemers en assistenten om een optimale veiligheid van een show te garanderen.

7.9 Afbouwen van shows – algemeen

7.9.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het afbouwen van shows met inbegrip van het opruimen en het eventueel vernietigen van onderdelen. Onder vernietigen dient in dit verband te worden verstaan op dusdanige wijze te be- handelen dat voor onbevoegden hergebruik onmogelijk is.

7.10 Afbouwen van shows – weigeraars

7.10.1

De deskundige dient een grondige kennis en vaardigheid te bezitten met betrekking tot het veilig verwijderen en onschadelijk maken van weigeraars.

 

Toelichting

Vastgesteld moet worden waar weigeraars zijn geweest. Na het optreden van een weigeraar dient een wachttijd in acht genomen te worden, waarna besloten wordt op welke wijze het artikel onschadelijk gemaakt moet worden. Het opruimen van wei- geraars, hetgeen een zeer gevaarlijke bezigheid is, omdat niet bekend is waarom het vuurwerkartikel niet is afgegaan, dient met speciale zorg te gebeuren.

10.2. Beoordelingsmethode

Het voldoen aan de toetstermen wordt als volgt beoordeeld:

10.2.1. Toepassingsgebieden

De eind- en toetstermen zijn verdeeld in drie categorieën:

  • a) Algemeen (professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid)

  • b) Groot Vuurwerk

  • c) Pyrotechnische Speciale Effecten.

Kandidaten die in aanmerking willen komen voor WSCS-VD met het toepassingsgebied Groot Vuurwerk, worden geëxamineerd op basis van de toetstermen in de categorieën a en b. Het examen bestaat uit meerkeuzevragen, open vragen en cases en duurt in totaal drie uur.

Kandidaten die in aanmerking willen komen voor het WSCS-VD met het toepassingsgebied Pyrotechnische Speciale Effecten, worden geëxamineerd op basis van de toetstermen in de categorieën a en c. Het examen bestaat uit meerkeuzevragen, open vragen en cases en duurt in totaal drie uur.

Kandidaten die in aanmerking willen komen voor het WSCS-VD met beide toepassingsgebieden, worden geëxamineerd op basis van de toetstermen in de categorieën a, b en c. Het examen bestaat uit meerkeuzevragen, open vragen en cases en duurt in totaal 4,5 uur.

Kandidaten die in aanmerking willen komen voor een persoonscertificaat Vuurwerk- deskundige met een beperkt toepassingsgebied, worden geëxamineerd op basis van de toetstermen in de categorie a. (Algemeen). Het examen bestaat uit meerkeuzevragen, open vragen en een casus en duurt in totaal 1,5 uur.

Het toepassingsgebied wordt op het certificaat weergegeven. Iemand die het certificaat Groot Vuurwerk of Pyrotechnische Speciale Effecten heeft wordt geacht aan de eisen voor het beperkte toepassingsgebied ‘verwerken, verpakken en herverpakken van professioneel vuurwerk in een inrichting’ te voldoen.

10.2.2. Toetsmatrijzen

De toetstermen in elk van bovengenoemde categorieën worden geëxamineerd op basis van:

  • meerkeuze vragen (deel A);

  • open vragen (deel B);

  • cases (deel C).

De verdeling van vragen en opdrachten is per categorie toetstermijn weergegeven in de navolgende toetsmatrijzen.

Toetsmatrijs 1: Algemene onderwerpen (professioneel vuurwerk, pyrotechniek, veiligheid en gezondheid)

Toetstermen

Deel A

Deel B

Deel C

Opmerkingen

Aantal meer- keuze vragen

Aantal open vragen

Aantal cases

1 Wetgeving

1.1

     

Deel A resp. B: Uit de toetstermen per examen

9 resp. 3 vragen selecte- ren (totaal 12 vragen). Per toetsterm mogen minimaal 1 en maximaal

1.2

1.3

1.4

1.5

1.6

9

3

0

3 vragen worden gesteld in totaal en maximaal 1 open vraag per toetsterm.

2 Pyrotechniek

2.1.1

1

1

0

 

2.1.2

1

2.1.3

1

2.2.1

1

1

1

 

2.2.2

1

2.2.3

1

2.3.1

3

1

1

Deel A: Maximaal 2 vragen per toetsterm.

2.3.2

3.1 Veilig werken

3.1.1

6

1

0

Deel A: Maximaal 1 vraag per toetsterm.

Deel C: Steeds 2 toetstermen gezamenlijk beoordelen in één casus.

3.1.2

0

3.1.3

1

3.1.4

3.1.5

1

3.1.6

3.1.7

1

3.1.8

3.1.9

0

3.2 Calamiteiten

3.2.1

1

0

0

 

3.3 Brandveiligheid

3.3.1

1

1

1

Per vraag of opdracht wordt steeds 1 toetsterm behandeld.

3.3.2

3.4 Beschermingsmiddelen

3.4.1

1

1

1

Per vraag of opdracht wordt steeds 1 toetsterm behandeld.

3.4.2

Totalen algemeen deel examen

27

9

1

Uit de 7 aangegeven mogelijkheden dient per examen 1 casus te wor- den geselecteerd.

Toetsmatrijs 2: Groot Vuurwerk

Eindtermen

Deel A

Deel B

Deel C

Opmerkingen

Aantal meerkeuze vragen

Aantal open vragen

Aantal cases

4 Materiaalkennis

5 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (10). Waardering per vraag is 1,0

2 vragen se- lecteren uit aangekruiste eindtermen 10). Waardering per vraag is 1,0

2 cases selecteren uit aangekruiste eindtermen (3 combinaties)

 

4.1 Soorten groot vuurwerk

X

X

X

 

4.2 Gereedschap en hulpmiddelen

X

X

 

4.3 Materiaal

X

X

X

 

4.4 Inspectie van materialen

X

X

 

4.5 Mortieren – materiaalkeuze

X

X

X

 

4.6 Mortieren - plaatsing

X

X

 

4.7 Mortieren – inspectie

X

X

 

4.8 Mortieren – disfunctionering

X

X

 

4.9 Ontstekingsmiddelen

X

X

 

4.10 Halffabrikaten en losse pyrotechnische middelen

X

X

 

5 Het werken met groot vuurwerk

7 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (15). Waardering per vraag is 1,0

2 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (15). Waardering per vraag is 1,0

2 cases selecteren uit aangekruiste eindtermen (6 combinaties)

De open vragen dienen elk een andere eindterm te behandelen.

Getoetste eindtermen A en B mogen niet identiek zijn.

5.1 Werkplan

X

X

X

KO-vraag

5.2 Opbouwen van shows

X

X

X

 

5.3 Opbouwen van shows – gereed maken terrein

X

X

 

5.4 Opbouwen van shows – opslag en verladen van vuur- werkartikelen

X

X

 

5.5 Opbouwen van shows – delen van shows en stellages

X

X

 

5.6 Opbouwen van shows – losse meng- sels etc.

X

X

   

5.7 Opbouwen van shows – opstellen van opstellingen

X

X

X

 

5.8 Opbouwen van shows – opstellen van vuurwerkartike- len

X

X

 

5.9 Opbouwen van shows – handmatig tot ontbranding bren- gen

X

X

X

 

5.10 Opbouwen van shows – elektrische ontstekers

X

X

 

5.11 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – algemeen

X

X

X

KO-vraag

5.12 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – bijzondere situaties

X

X

KO-vraag

5.13 Tot ontbranding brengen van vuurwerkartikelen – weigeraars

X

X

KO-vraag

5.14 Afbouwen van shows – algemeen

X

X

X

 

5.15 Afbouwen van shows – weigeraars

X

X

 

Totaal specifieke deel examen (applicatie Groot Vuurwerk)

12

4

4 cases

 
Toetsmatrijs 3: Pyrotechnische Speciale Effecten

Eindtermen

Deel A

Deel B

Deel C

Opmerkingen

Aantal meerkeuze vragen

Aantal open vragen

Aantal cases

6 Materiaalkennis

5 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (6). Waardering per vraag is 1,0

2 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (6). Waardering per vraag is 1,0

2 cases selecteren uit aangekruiste eindtermen (3 combinaties)

De open vragen dienen elk een andere eindterm te behandelen.

Getoetste eindtermen A en B mogen niet identiek zijn.

6.1 Soorten Pyrotechnische Speciale Effecten

X

X

X

 

6.2 Gereedschap en hulpmiddelen

X

X

 

6.3 Materiaal

X

X

X

 

6.4 Inspectie van materialen

X

X

 

6.5 Elektrische ontstekers

X

X

X

 

6.6 Losse pyrotechnische middelen

X

X

 
         

7 Tot ontbranding brengen van Pyrotechnische Speciale Effecten

7 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (10). Waardering per vraag is 1,0

2 vragen selecteren uit aangekruiste eindtermen (10). Waardering per vraag is 1,0

2 cases selecteren uit aangekruiste eindtermen (5 combinaties)

 

7.1 Werkplan

X

X

X

KO-vraag

7.2 Opbouwen van Theatershows

X

X

X

 

7.3 Opbouwen van theatershows – gereed maken theater

X

X

 

7.4 Opbouwen van theatershows – opslag en verladen van vuur- werkartikelen

X

X

   

7.5 Opbouwen van theatershows – opstel- ling

X

X

X

 

7.6 Opbouwen van theatershows – losse mengsels etc.

X

X

 

7.7 Opbouwen van theatershows – elek- trische ontstekers

X

X

 

7.8 Tot ontbranding brengen van Pyro- technische speciale effecten

X

X

X

KO-vraag

7.9 Afbouwen van shows – algemeen

X

X

X

 

7.10 Afbouwen van shows – weigeraars

X

X

 

Totaal specifieke deel examen (applicatie ‘Binnenvuurwerk’)

12

4

4 cases

 

10.3. Cesuur examen

10.3.1. Algemene toetstermen (1.1 t/m 3.4.2)

De waardering bij deel A en B van het examen is 1 punt per vraag. Totaal zijn er met deze delen dus 36 punten te verdienen, voor deel A 27 punten en voor deel B 9 punten. De cesuur is als volgt: men is geslaagd voor het algemene deel indien men 70% van de 36 vragen correct heeft beantwoord. Dit betekent een score van 25 goede antwoorden.

Deel A van examen bestaat uit meerkeuze vragen met vier antwoordalternatieven waarvan er steeds een de beste keuze is. Dit geldt voor zowel het algemene deel van het theorie-examen, als voor beide applicaties (Groot Vuurwerk en Pyrotechnische Speciale Effecten).

Deel C van het examen bestaat uit vijf cases, waarvan 1 uit het algemene deel van de toetstermen. De overige vier cases zijn gebaseerd op de toetstermen van de afzonderlijke applicaties (Pyrotechnische Speciale Effecten of Groot Vuurwerk).

10.3.2. Groot Vuurwerk (toetstermen 4.1.1 t/m 5.15.1)

De waardering bij deel A en B van het theorie-examen is 1 punt per vraag. De 16 vragen uit deze specifieke toetsmatrijs zijn aanvullend op de 36 vragen van het algemene deel van het theorie examen. Totaal zijn er met het specifieke deel 16 punten te verdie- nen. De cesuur is als volgt: men is geslaagd voor de applicatie deel Groot Vuurwerk in- dien men 70% van de 16 vragen correct heeft beantwoord. Dit betekent een score van 11 (afgerond) goede antwoorden.

De examenkandidaat is geslaagd voor het deel A en B van het examen (algemene deel plus applicatie Groot Vuurwerk) indien hij van het totaal van 52 vragen tenminste 36 vragen (70%) juist heeft beantwoord en voor elk van de afzonderlijke delen een voldoende resultaat (70% goed) heeft behaald.

Deel C van het examen bestaat uit 5 cases, waarvan 1 gebaseerd op een toetsterm uit het algemene deel en vier op toetstermen uit het specifieke deel (applicatie Groot Vuurwerk).

Deel C van het examen kan een of meerdere zogenaamde knock-out-onderdelen (KO) bevatten. Indien de examenkandidaat op een KO-onderdeel een vooraf gedefinieerde fout maakt, wordt door de examinator een knock-out (KO) toegekend en is de kandidaat daarmee gezakt voor deel C. Een fatale fout is een handeling waardoor een onacceptabel risico kan ontstaan voor de werknemer (kandidaten) of diens omgeving.

De examenkandidaat is geslaagd voor het totale deel C van het examen (algemene deel plus applicatie Groot Vuurwerk) indien hij van het totaal van 5 cases tenminste 3 cases (60%) juist heeft beantwoord en tevens geen fatale fout op een KO-onderdeel heeft gemaakt.

Een kandidaat is geslaagd voor het volledige examen Groot Vuurwerk als hij voor deel A en B van het examen enerzijds, en voor deel C anderzijds elk afzonderlijk een voldoende resultaat heeft gescoord. Bij het bepalen van het totaalresultaat van een examenkandidaat wordt de volgende verdeling aangehouden: deel A en B tellen gezamenlijk mee voor 40% van de eindscore en deel C van het examen telt voor 60%.

10.3.3. Pyrotechnische Speciale Effecten (toetstermen 6.1.1 t/m 7.10.1)

De waardering bij deel A en B van het examen is één punt per vraag. De 16 vragen uit deze specifieke toetsmatrijs zijn aanvullend op de 36 vragen van het algemene deel van het theoretische examen. Totaal zijn er met het specifieke deel 16 punten te verdienen. De cesuur is als volgt: men is geslaagd voor de applicatie Pyrotechnische Speciale Effecten deel indien men 70% van de 16 vragen correct heeft beantwoord. Dit betekent een score van 11 (afgerond) goede antwoorden.

De examenkandidaat is geslaagd voor deel A en B van het examen (algemene deel plus applicatie Pyrotechnische Speciale Effecten) indien men van het totaal van 52 vragen tenminste 36 vragen (70%) juist heeft beantwoord en voor elk van de afzonderlijke de- len een voldoende resultaat (70% goed) heeft behaald.

Deel C van het examen bestaat uit vijf cases, waarvan één gebaseerd op een toetsterm uit het algemene deel en vier op toetstermen uit het specifieke deel (applicatie Pyrotechnische Speciale Effecten).

Deel C van het examen kan een of meerdere zogenaamde knock-out-onderdelen (KO) bevatten. Indien de examenkandidaat op een KO-onderdeel een vooraf gedefinieerde fatale fout maakt, wordt door de examinator een knock-out (KO) toegekend en is de kandidaat daarmee gezakt voor deel C van het examen. Een fatale fout is een handeling waardoor een onacceptabel risico kan ontstaan voor de werknemer (kandidaten) of diens omgeving.

De examenkandidaat is geslaagd voor het totale deel C van het examen (algemene deel plus applicatie Groot Vuurwerk) indien hij van het totaal van 5 cases tenminste 3 cases (60%) juist heeft beantwoord en tevens geen fatale fout op een KO-onderdeel heeft gemaakt.

Een kandidaat is geslaagd voor het volledige examen Groot Vuurwerk als hij voor deel A en B van het examen enerzijds, en voor deel C van het examen anderszijds elk afzonderlijk een voldoende resultaat heeft gescoord. Bij het bepalen van het totaalresultaat van een examenkandidaat wordt de volgende verdeling aangehouden: deel A en B gezamenlijk tellen mee voor 40% van de eindscore en deel C van het examen telt voor 60%.

10.3.4. Beide toepassingsgebieden

Indien een examenkandidaat een persoonscertificaat voor beide specifieke vakbekwaamheden, Groot Vuurwerk en Pyrotechnische Speciale Effecten wil behalen, dient hij voor beide specifieke examenvarianten (applicaties Groot Vuurwerk en Pyrotechnische Speciale Effecten) een voldoende te hebben gehaald.

Dat betekent op beide varianten (GV en PSE) van deel A en B van het examen tenminste 11 van de 16 vragen correct beantwoord en op het algemene deel van deel A en B van het examen tenminste 25 van de 36 vragen correct beantwoord. Het algemene deel hoeft in dit geval slechts éénmaal te worden afgelegd. Voor beide varianten van deel C van het examen dient in dit geval ook een voldoende te worden gehaald.

Het resultaat van het algemene deel van het examen blijft geldig gedurende de gehele certificatieperiode. De examenkandidaat kan dus desgewenst op een later moment examen of herexamen doen voor een aanvullende applicatie.

10.3.5. Beperkt toepassingsgebied (toetstermen 1.1 t/m 3.4.2)

De waardering bij deel A en B van het examen is 1 punt per vraag. Totaal zijn er met deze delen dus 36 punten te verdienen, voor deel A 27 punten en voor deel B 9 punten. De cesuur is als volgt: men is geslaagd voor het algemene deel indien men 70% van de 36 vragen correct heeft beantwoord. Dit betekent een score van 25 goede antwoorden.

Deel A van examen bestaat uit meerkeuze vragen met vier antwoordalternatieven waarvan er steeds een de beste keuze is. Deel C van het examen bestaat uit een casus uit het algemene deel van de toetstermen..

De examenkandidaat is geslaagd voor deel C van het examen indien hij van voor de cases tenminste 60% van het totale aantal te behalen punten heeft gescoord en tevens geen fatale fout op een KO-onderdeel heeft gemaakt.

Het resultaat van het examen in het beperkte toepassingsgebied blijft geldig gedurende de gehele certificatieperiode. De examenkandidaat kan dus desgewenst op een later moment examen doen voor (een) aanvullende applicatie(s), dat wil zeggen GV en/of PSE.

10.3.6. Herexamen

Indien een kandidaat zakt voor een deelexamen (deel A en B gezamenlijk, of deel C), blijft het voldoende resultaat gedurende een halfjaar na de datum van afname geldig. Na deze datum vervalt de geldigheid van dit deelexamen en dient de aanvrager de certificatieprocedure van vooraf aan te doorlopen. Deelexamens mogen éénmaal worden her- kanst. Tweemaal achtereen zakken voor een deelexamen, zal leiden tot een negatieve certificatiebeslissing van De CKI. Dit betekent dat de aanvrager de procedure van vooraf aan dient te doorlopen.

11. Hercertificatie

Het persoonscertificaat heeft een maximale geldigheidsduur van drie jaar. Indien een certificaathouder opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie.

Voor hernieuwde afgifte van het wettelijk verplichte WSCS-VD volgt onderstaand een opsomming van de eisen. Bij hercertificatie dient de kandidaat te voldoen aan de volgende criteria:

  • Beschikken over een voor het toepassingsgebied relevant getuigschrift c.q. diploma dat afgegeven is door een door de CKI geaccepteerde exameninstelling zoals beschreven in hoofdstuk 5. De geldigheidsduur van het persoonscertificaat is gelimiteerd tot maximaal drie jaar na de datum waarop het getuigschrift/diploma is behaald.

  • Aantoonbaar minimaal zesmaal betreffende soort arbeid binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten te hebben verricht in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag. Dit dient te blijken uit het overleggen van tenminste twee werkplannen over elk van deze drie jaren. Het werkplan dient te vol- doen aan de eisen conform art. 4.9 1e lid Arbobesluit en zoals bedoeld in bijlage XI van de Arboregeling. Voor deze eis kan schriftelijk een gemotiveerd dispensatiever- zoek ter besluitvorming worden ingediend bij het CCvD-VD. Deze eis geldt niet voor het toepassingsgebied ‘Het bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren van professioneel vuurwerk in een inrichting’.

  • Zich conformeren aan de gedragscode en dienovereenkomstig handelen.

  • Beschikken over een recente (niet ouder dan zes maanden) Verklaring Omtrent Gedrag in relatie tot het toepassingsgebied van het certificaat.

  • Overleggen van de in hoofdstuk 13 van dit document voorgeschreven registratie over de periode sinds de afgifte van het vorige persoonscertificaat.

Het CCvD-VD zal de eind- en toetstermen tenminste jaarlijks beoordelen op actualiteit en deze zonodig aanpassen.

12. Het certificaat

Op het certificaat dient vermeld te worden dat de CKI verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema met betrekking tot het/de relevante toepassingsgebied(en).

Minimaal dienen de volgende gegevens op het certificaat vermeld te zijn:

  • Achternaam en voorletters van de gecertificeerde persoon;

  • Geboorteplaats en geboortedatum van de gecertificeerde persoon;

  • Eenduidig certificaatnummer;

  • Naam, contactgegevens en KvK-nummer van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de norm waaraan getoetst is (SCVE-VD);

  • Scope van het certificaat (GV en/of PSE, of beperkt toepassingsgebied), inclusief de geldigheidscondities (zie hoofdstuk 13);

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn;

  • Logo Beheerstichting SCVE;

  • Kenmerk aanwijzingsbeschikking SZW;

  • Op het certificaat van toepassing zijnde reglementen van de CKI;

  • Aanwijzingen voor de gebruiker:

    • Dit WSCS-VD is alleen geldig indien de certificaathouder is vermeld in het register van vuurwerkdeskundigen dat is te benaderen via de internetsite van SCVE.

    • Vragen over de geldigheid van dit persoonscertificaat kunnen worden gericht aan de CKI.

Bij Groot Vuurwerk:

  • Geschikt voor professioneel vuurwerk dat bestemd is voor gebruik buiten

  • (open lucht) tijdens een evenement of voorstelling.

  • Professioneel werken met consumentenvuurwerk is toegestaan.

  • Werkzaamheden conform werkplan op locatie.

Bij Pyrotechnische Speciale Effecten:

  • Geschikt voor werk bij geringe publieksafstanden.

  • Professioneel werken met consumentenvuurwerk is uitgesloten.

  • Werkzaamheden conform werkplan op locatie.

Bij beperkt toepassingsgebied:

  • uitsluitend geschikt voor verwerken (intern transport, opslag), verpakken en herverpakken van professioneel vuurwerk in een inrichting.

  • het tot ontbranding brengen, opbouwen, installeren, monteren, assembleren, na ontbranding verwijderen en bewerken, (voor-)monteren en assembleren van professioneel vuurwerk is uitgesloten.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • De certificaathouder moet zich conformeren aan de gedragscode en dienovereen komstig handelen. De gedragscode is opgenomen in bijlage A van SCVE-VD.

  • De certificaathouder dient een registratie bij te houden waaronder:

    • klachtenregister;

    • bezoeken van de Inspectie SZW;

    • bezoeken van een ambtenaar van het bevoegd gezag;

    • werkervaring (per toepassingsgebied);

    • registratie van ongevallen en/of schades.

Bijlage A. gedragscode vuurwerkdeskundige

  • 1. Algemeen

    • 1.1. De vuurwerkdeskundige neemt bij zijn werkzaamheden de nodige zorgvuldigheid in acht en gedraagt zich zodanig dat het vertrouwen in zijn/haar beroep niet wordt geschaad.

    • 1.2. De vuurwerkdeskundige houdt zich bij zijn/haar beroepsuitoefening aan de wettelijke bepalingen, voorschriften en vergunningen en aan deze gedragscode. Hij/zij stelt zich hiervan ook op de hoogte.

    • 1.3. De vuurwerkdeskundige stelt zijn werkgever en zijn eventuele opdrachtgever op de hoogte van deze gedragscode en maakt afspraken over de invulling in de praktijk hiervan.

    • 1.4. De vuurwerkdeskundige is loyaal aan zijn/haar werkgever en eventuele opdrachtgever. Hij/zij zet zijn/haar professionele kennis en vaardigheden zo goed mogelijk in bij het werken met vuurwerk en pyrotechniek.

    • 1.5. De vuurwerkdeskundige onderhoudt zijn/haar vaktechnische kennis en vaardigheden.

    • 1.6. De vuurwerkdeskundige informeert, indien hierom wordt gevraagd, de vergunningverlener of wetshandhaver over zijn/haar werkzaamheden met betrekking tot het tot ontbranding brengen/bezigen van vuurwerk.

    • 1.7. De vuurwerkdeskundige stelt de veiligheid tijdens de werkzaamheden boven de economische aspecten van het werk.

    • 1.8. De vuurwerkdeskundige behoudt zijn/haar eigen professionele oordeel met betrekking tot het werken met vuurwerk/bezigen van vuurwerk.

  • 2. Uitvoering werkzaamheden

    • 2.1. Bij het voorbereiden van zijn/haar werkzaamheden beoordeelt de vuurwerkdeskundige de gevaren en risico’s voor het werken met vuurwerk en pyrotechnische voorwerpen en stoffen.

    • 2.2. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden worden geen niet beheerste risico’s geno- men. Indien er gewerkt moet gaan worden waardoor de risico’s niet meer beheerst kunnen worden of indien er onvoldoende beheersmaatregelen kunnen worden genomen, worden de werkzaamheden gestaakt of niet aangevangen.

    • 2.3. Indien de omstandigheden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden wijzigen waardoor er nieuwe (onvoorziene) risico’s ontstaan, worden de werkzaamheden onderbroken. De werkzaamheden worden pas dan weer aangevangen indien de risico’s weer kunnen worden beheerst.

    • 2.4. Bij het onderbreken of staken van de werkzaamheden, wordt de opdrachtgever en de werkgever op de hoogte gebracht van de redenen.

    • 2.5. Niet deskundige medewerkers worden voor het werken en/of assisteren bij het tot ontbranding brengenbezigen van vuurwerk geïnformeerd over de gevaren en risico’s en geïnstrueerd over de beheersmaatregelen. De vuurwerkdeskundige ziet toe op de uitvoering hiervan. Indien iemand zich niet houdt aan de zijn/haar instructie of overeengeko- men beheersmaatregelen zal de vuurwerkdeskundige hierop ingrijpen en het gevaar afschermen.

    • 2.6. De vuurwerkdeskundige zal, op basis van de erkende stand der techniek, alles doen om gevaren, ongevallen en schades te voorkomen van medewerkers, geïnstrueerde derden, omstanders, zichzelf, de omgeving en goederen

    • 2.7. Indien zich alsnog een ongeval voordoet, zal de vuurwerkdeskundige direct de werkomgeving en het vuurwerk en pyrotechnisch materiaal veilig stellen. Tevens zal hij/zij de werkgever, opdrachtgever en het bevoegde gezag informeren.

    • 2.8. De vuurwerkdeskundige werkt volledig mee aan het onderzoek naar de oorzaken van een eventueel ongeval of incident.

  • 3. Klachten

    • 3.1. De vuurwerkdeskundige geeft de opdrachtgever de mogelijkheid tot het indienen van eventuele klachten. Bij het ontvangen van een eventuele klacht zal de vuurwerkdeskundige, samen met zijn/haar werkgever, de klacht beoordelen en op een adequate wijze afhandelen naar de opdrachtgever toe.

    • 3.2. De vuurwerkdeskundige houdt een registratie bij van de ontvangen klachten, bijzondere voorvallen, incidenten en ongevallen. Tevens registreert de vuurwerkdeskundi- ge de eventuele aanwijzingen van wetshandhavers.

    • 3.3. Klachten kunnen zowel bij zijn/haar werkgever als de CKI worden ingediend.

    • 3.4. De vuurwerkdeskundige geeft inzicht in zijn/haar klachtenregister indien daar om wordt verzocht.

  • 4. Gevolgen bij het niet naleven van de gedragscode

    • 4.1. Het niet naleven van de gedragscode kan leiden tot een (schriftelijke) waarschuwing, schorsing of intrekking van het certificaat en verwijdering uit het certificatieregister.

Bijlage b:. overgangsregeling

Persoonscertificaten die voorafgaand aan de datum van het inwerkingtreden van dit WSCS-VD zijn afgegeven, behouden hun vijfjarige geldigheidsduur mits de hieronder beschreven tussentijdse beoordeling door de CKI met positief resultaat wordt afgerond.

Drie jaar na de afgifte van een vijfjarige persoonscertificaat, beoordeelt de CKI de voortdurende vakbekwaamheid van de certificaathouder. Voor deze tussentijdse beoordeling van vijfjarige persoonscertificaten, gelden de volgende criteria:

  • Aantoonbaar minimaal zesmaal betreffende soort arbeid binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten te hebben verricht in de drie jaar voorafgaand aan de tussentijdse beoordeling. Dit dient te blijken uit het overleggen van tenminste twee werkplannen over elk van deze drie jaren. Het werkplan dient te voldoen aan de eisen conform art. 4.9 1e lid Arbobesluit en zoals bedoeld in bijlage XI van de Arboregeling. Voor deze eis kan schriftelijk een gemotiveerd dispensatieverzoek ter besluitvorming worden ingediend bij het CCvD-VD. Deze eis is niet van toepassing bij de aanvraag voor een certificaat met een beperkt toepassingsgebied.

  • Zich conformeren aan de gedragscode en dienovereenkomstig handelen.

  • Beschikken over een recente (niet ouder dan zes maanden) Verklaring Omtrent Gedrag in relatie tot het toepassingsgebied van het certificaat.

  • Overleggen van de in hoofdstuk 13 van dit document voorgeschreven registratie over de periode sinds de afgifte van het vorige persoonscertificaat.

  • Voor de houders van een vijfjarig persoonscertificaat dat op de datum van het inwerkingtreden van onderhavig certificatieschema reeds langer geldig is dan drie jaar, geldt ten aanzien van het eerste hierboven beschreven criterium de volgende aanpassing:

  • Aantoonbaar minimaal tweemaal per jaar betreffende soort arbeid van binnen het toepassingsgebied Groot Vuurwerk c.q. Pyrotechnische Speciale Effecten te hebben verricht in elk jaar voorafgaand aan de tussentijdse beoordeling. Dit dient te blijken uit het overleggen van tenminste twee werkplannen over elk van de jaren sinds het persoonscertificaat is toegekend.

Werkplannen die houders van een vijfjarige persoonscertificaat bij de tussentijdse beoordeling hebben overlegd aan de CKI, worden door laatstgenoemde tevens als bewijsvoering gebruikt bij hercertificatie van de certificaathouder. Bedoelde werkplannen worden hiertoe door de CKI gearchiveerd in het dossier van de certificaathouder gedurende de resterende geldigheidsperiode van diens vijfjarige persoonscertificaat en, na hercertificatie, het daarop volgende driejarige persoonscertificaat. Werkplannen die als bewijsvoering worden gebruikt bij hercertificatie, mogen op het moment hiervan niet ouder zijn dan drie jaar. Dit zoals beschreven in hoofdstuk 11. Werkplannen die bij hercertificatie ouder zijn dan drie jaar, worden door de CKI vernietigd.

Bijlage XIIc. behorend bij artikel 4.18

Additieregel bij het risico van blootstelling aan een mengsel van gevaarlijke stoffen

De grenswaarde voor een gevaarlijke stof geldt in beginsel alleen voor blootstelling aan de stof in zuivere vorm en is niet zonder meer van toepassing indien de stof een bestanddeel is van een mengsel van stoffen, waaraan blootstelling plaatsvindt of kan plaatsvinden.

Het is mogelijk dat het gezondheidkundige gevolg van een dergelijk mengsel de som is van de afzonderlijke stoffen. Hiervan is sprake bij een mengsel van verschillende organische oplosmiddelen. Het is ook mogelijk dat bij een gecombineerde blootstelling het gezondheidkundige gevolg van de afzonderlijke stoffen aanzienlijk worden versterkt of verminderd.

Indien de verschillende stoffen in een mengsel afzonderlijk hetzelfde gezondheidkundige gevolg hebben op hetzelfde orgaansysteem, wordt de beoordeling van het risico van blootstelling aan de voor elk van die stoffen vastgestelde grenswaarde als volgt uitgevoerd:

De som van alle afzonderlijke blootstellingconcentraties als fractie van de afzonderlijke grenswaarden, is kleiner dan één. Of te wel:

Bijlage 249518.png

Bijlage XIII. behorend bij artikel 4.19, eerste lid

Lijst van wettelijke grenswaarden op grond van de artikelen 4.3, eerste lid, en 4.16, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit

Verklaring van de gebruikte letters en aanduidingen

CAS-nummer

Om eenduidige identificatie te vergemakkelijken is bij elke stof het zogenoemde CAS-nummer opgenomen, dat wil zeggen het nummer waaronder de stof door de ‘Chemical Abstract’ Service is geregistreerd.

TGG

Tijdgewogen gemiddelde. Voor een aantal stoffen is naast de maximale aanvaarde concentratie bij een blootstellingduur tot 8 uur per dag tevens een grenswaarde vastgesteld voor een kortdurende blootstelling van ten hoogste 15 minuten.

C

Ceilingwaarde

Deze aanduiding is toegepast bij stoffen waarvan de grenswaarde een ceilingwaarde of plafondwaarde is. Een dergelijke waarde geeft aan dat overschrijding van deze concentratie in alle gevallen moet worden voorkomen.

H (Huidopname)

Stoffen die relatief gemakkelijk door de huid kunnen worden opgenomen, hetgeen een substantiële bijdrage kan betekenen aan de totale inwendige blootstelling, hebben in de lijst een H-aanduiding. Bij deze stoffen moeten naast maatregelen tegen inademing ook adequate maatregelen ter voorkoming van huidcontact worden genomen.

Respirabel/inhaleerbaar stof

Voor stoffen die ook als deeltjes/aërosolen kunnen voorkomen geldt dat de grenswaarde betrekking heeft op de deeltjes bemonsterd als ‘inhaleerbaar stof’, tenzij anders vermeld. Voor nadere definiëring van inhaleerbaar en respirabel stof en meetaspecten hiervan wordt verwezen naar NEN-norm NEN-EN 481:1994 ‘Werkplekatmosfeer. Definitie van de deeltjesgrootteverdeling voor het meten van in de lucht zwevende deeltjes’.

Respirabele vezels

Respirabele vezels worden als volgt gedefinieerd: vezels die langer zijn dan 5 micrometer, met een diameter kleiner dan 3 micrometer en die een lengte/breedteverhouding hebben van meer dan 3/1. Voor minerale wolvezels geldt nog het extra criterium dat de vezels korter moeten zijn dan 200 micrometer.

De hierna vermelde grenswaarden gelden bij een temperatuur van 20 °C en een druk van 101,3 kPa.

A. Lijst met wettelijke grenswaarden

ISO-naam van de stof

CAS-nummer

TGG 8 uur

mg/m3

C

TGG 15 min

mg/m3

H

Aceetaldehyde

75-07-0

37

 

92

 

Aceton

67-64-1

1210

 

2420

 

Acetonitril

75-05-8

34

     

Allylalcohol

107-18-6

4,8

 

12,1

H

2-Aminoethanol

141-43-5

2,5

 

7,6

H

Ammoniak

7664-41-7

14

 

36

 

Antimoon en -verbindingen (als Sb)

7440-36-0

0,5

     

Azijnzuur

64-19-7

25

 

 

Barium, oplosbare verbindingen (als Ba)

7440-39-3

0,5

     

Bisfenol A (inhaleerbaar stof)

80-05-7

2

     

Broom

7726-95-6

   

0,2

 

Broomwaterstof

10035-10-6

   

6,7

 

2-Butanon

78-93-3

590

 

900

H

2-Butoxyethanol

111-76-2

100

 

246

H

2-(2-Butoxyethoxy)ethanol

112-34-5

50

 

100

H

2-Butoxyethylacetaat

112-07-2

135

 

333

H

n-Butylacrylaat

141-32-2

11

 

53

 

tert-Butylchromaat (als CrO3)

1189-85-1

0,1

C

 

H

tert-Butylmethylether

1634-04-4

180

 

360

 

Calciumdihydroxide

1305-62-0

5

 

 

Carbonylfluoride en PTFE-pyrolyseproducten, als F

353-50-4

   

1

 

Chloor

7782-50-5

   

1,5

 

Chloorbenzeen

108-90-7

23

 

70

 

Chloordifluormethaan

75-45-6

3600

     

Chloorethaan

75-00-3

268

     

Chloroform

67-66-3

5

 

25

 

Chroom (metallisch)

7440-47-3

0,5

     

anorganische Chroom(II)verbindingen en anorganische Chroom(III)verbindingen (onoplosbaar)

 

0,5

 

1

 

Chroom(III)verbindingen (als Cr), wateroplosbaar

 

0,06

     

Cumeen

98-82-8

100

 

250

H

Cyanamide

420-04-2

0,2

   

H

Cyaniden, incl. cyaanwaterstof (als CN)

74-90-8

1

 

10

H

Cyclohexaan

110-82-7

700

 

1400

 

Cyclohexanon

108-94-1

   

50

H

Dichlooracetyleen

7572-29-4

0,4

C

   

1,2-Dichloorbenzeen

95-50-1

122

 

300

H

1,4-Dichloorbenzeen

106-46-7

150

 

300

 

1,1-Dichloorethaan

75-34-3

400

 

800

 

Diethylamine

109-89-7

15

 

30

Diethylether

60-29-7

308

 

616

 

Difosforpentaoxide

1314-56-3

1

 

5

 

Difosforpentasulfide

1314-80-3

1

     

N,N,-Dimethylaceetamide

127-19-5

36

 

72

H

Dimethylamine

124-40-3

1,8

     

Dimethylether

115-10-6

950

 

1500

 

N,N-Dimethylformamide

68-12-2

15

 

30

H

1,4-Dioxaan

123-91-1

20

     

Dipropyleenglycolmethylether

34590-94-8

300

     

Ethaan-1,2-diol

- damp

- druppels

107-21-1

52

10

 

104

H

2-Ethoxyethanol

110-80-5

8

   

H

2-Ethoxyethylacetaat

111-15-9

11

   

H

Ethylacrylaat

140-88-5

21

 

42

 

Ethylamine

75-04-7

9

     

Ethylbenzeen

100-41-4

215

 

430

H

Fenol

108-95-2

8

   

H

2-Fenylpropeen

98-83-9

20

     

Fluor

7782-41-4

   

0,5

 

Fluoriden, anorganisch en oplosbaar (als F)

     

2

 

Fluorwaterstof (als F)

7664-39-3

   

1

 

Formaldehyde

50-00-0

0,15

 

0,5

 

Fosfine

7803-51-2

0,14

 

0,28

 

Fosforpentachloride

10026-13-8

1

     

Fosforzuur

7664-38-2

1

 

2

 

Fosgeen

75-44-5

0,08

 

0,4

 

n-Heptaan

142-82-5

1200

 

1600

 

2-Heptanon

110-43-0

233

     

3-Heptanon

106-35-4

163

     

n-Hexaan

110-54-3

72

 

144

 

1,6-Hexanolactam

- damp

- stof

105-60-2

20

1

     

Isopentaan

78-78-4

1800

     

Kobalt (stof en rook) (als Co)

7440-48-4

0,02

     

Kobalthydrocarbonyl (als Co)

16842-03-8

0,1

     

Kooldioxide

124-38-9

9000

     

Koolmonoxide

630-08-0

29

     

Koper en anorganische koperverbindingen (inhaleerbaar)

7440-50-8

0,1

     

Kresol (alle isomeren)

1319-77-3

22

 

H

Kwik en tweewaardige anorganische kwikverbindingen (gemeten als kwik) ¹

 

0.02

     

Lasrook

 

1

     

Litiumhydride

7580-67-8

0,025

     

Lood en anorganische loodverbindingen

(zie tevens artikel 4.19a Arbeidsomstandighedenregeling)

7439-92-1

0,15

 

 

Mesithyleen (trimethylbenzenen)

 

100

 

200

 

Methanol

67-56-1

133

   

H

2-Methoxyethanol

109-86-4

0,5

   

H

2-(Methoxyethoxy)ethanol

111-77-3

45

   

H

2-Methoxyethylacetaat

110-49-6

0,8

   

H

1-Methoxy-2-propanol

107-98-2

375

 

563

H

1-Methoxy-2-propylacetaat

108-65-6

550

     

Methylacrylaat

96-33-3

18

 

36

 

1-Methylbutylacetaat

620-11-1

   

530

 

2-Methylbutylacetaat

625-16-1

   

530

 

5-Methylheptaan-3-on

541-85-5

133

     

5-Methylhexaan-2-on

110-12-3

233

     

Methylisocyanaat

624-83-9

   

0,05

 

Methylmethacrylaat

80-62-6

205

 

410

 

4-Methyl-2-pentanon

108-10-1

104

 

208

 

N-Methyl-2-pyrrolidon

872-50-4

40

 

80

H

Mierenzuur

64-18-6

   

5

 

Morfoline

110-91-8

36

 

72

H

Naftaleen

91-20-3

50

 

80

 

Natriumazide

26628-22-8

0,1

 

0,3

H

Neopentaan

463-82-1

1800

     

Nicotine

54-11-5

0,5

   

H

Nitrobenzeen

98-95-3

1

   

H

Olienevel (minerale olie)

 

5

     

Oxaalzuur

144-62-7

1

     

Ozon

10028-15-6

0,12 (TGG 1 uur)

     

n-Pentaan

109-66-0

1800

     

n-Pentylacetaat

628-63-7

   

530

 

iso-Pentylacetaat

123-92-2

   

530

 

tert-Pentylacetaat

625-16-1

   

530

 

Perfluorisobutyleen

382-21-8

0,082

C

   

Picrinezuur

88-89-1

0.1

 

 

Piperazine

110-85-0

0,1

 

0,3

 

Platina, metallisch

7440-06-4

1

     

Propionzuur

79-09-4

31

 

62

 

Pyrethrum

8003-34-7

1

     

Pyridine

110-86-1

0,9

     

Resorcinol

108-46-3

10

     

Salpeterzuur

7697-37-2

   

1,3

 

Seleenhexafluoride (als Se)

7783-79-1

0,2

     

Seleenwaterstof (als Se)

7783-07-5

0,1

     

Stibine

7803-52-3

0,5

     

Stikstofdioxide

10102-44-0

0,4

 

1

 

Stikstofmonoxide

10102-43-9

0,25

     

Talk (respirabel)

14807-96-6

0,25

     

Tetraethyldithiopyrofosfaat

3689-24-5

0,1

   

H

Tetrahydrofuraan

109-99-9

300

 

600

H

Tin (anorganische verbindingen als Sn)

7440-31-5

2

 

 

Tolueen

108-88-3

150

 

384

 

1,2,4-Trichloorbenzeen

120-82-1

7,55

 

37,8

H

1,1,1-Trichloorethaan

71-55-6

555

 

1110

 

Triethylamine

121-44-8

4,2

 

12,6

H

1,2,3-Trimethylbenzeen

526-73-8

100

 

200

 

1,2,4-Trimethylbenzeen

95-63-6

100

 

200

 

Vanadiumoxiden (als V)

 

0,01

 

0,03

 

Vinylacetaat

108-05-4

18

 

36

 

Xyleen, o-, m-, p-isomeren

1330-20-7

210

 

442

H

Zilver, metallisch

7440-22-4

0,1

     

Zilver, oplosbare verbindingen (als Ag)

 

0,01

     

Zoutzuur

7647-01-0

8

 

15

 

Zwaveldioxide

7446-09-5

   

0,7

 

Zwavelkoolstof

75-15-0

15

   

H

Zwavelwaterstof

7783-06-4

2,3

     

¹ Tijdens de blootstellingsmonitoring voor kwik en zijn tweewaardige anorganische verbindingen wordt rekening gehouden met relevante biologische monitoringtechnieken in aanvulling op de luchtgrenswaarde

B. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen

B1. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, vastgesteld op basis van het drempelwaarde-effect

ISO-naam van de stof

CAS nummer

TGG 8 uur

mg/m3

TGG 15 min

min mg/m3

H

Cadmiumchloride (als Cd)

10108-64-2

0,005

   

Cadmiumoxide (rook) (als Cd)

1306-19-0

0,005

   

Cadmiumsulfaat (als Cd)

10124-36-4

0,005

   

Hexachloorbenzeen

118-74-1

0,03

   

Silicium(di)oxide:

       

– kwarts

14808-60-7

0,075 8

   

– cristoballiet

14464-46-1

0,075 8

   

– tridymiet

15468-32-3

0,075 8

   

Zwavelzuur (nevel), gedefinieerd als de thoracale fractie

7664-93-9

0,05

   

8 Voor respirabel stof

B2. Lijst met wettelijke grenswaarden voor kankerverwekkende stoffen, vastgesteld volgens de risicobenadering

ISO-naam van de stof

CAS nummer

TGG 8 uur

mg/m3

TGG 15 min

mg/m3

H

Acrylamide

79-06-1

0,16

 

H

Aflatoxines

 

0,005 ¹

   

Arseen

7440-38-2

0,0028

   

Arseenpentoxide (als As)

1303-28-2

0,0028

   

Arseentrioxide (als As)

1327-53-3

0,0028

   

Arseenzuur (als As)

7778-39-4

0,0028

   

In water oplosbare

       

zouten

       

van arseenzuur (als As)

 

0,0028

   

In water onoplosbare zouten

       

van arseenzuur (als As)

 

0,0028

   

Overige anorganische arseenverbindingen

 

0,0028

   
         

Asbest, zie artikel 4.46

       

Arbobesluit

       

Azathioprine

446-86-6

0,005

   

Aziridine

151-56-4

0,0009

   

Benzo(a)pyreen

50-32-8

550 7

   

Benzeen

71-43-2

3,25

 

H

Benzine ²

 

240

480

 

1,3-Butadieen

106-99-0

2

   

Carbadox

6804-07-5

0,003

   

4-Chloor-o-fenyleendiamine

95-83-0

0,2

   

Chroom(III)chromaat (als Cr)

24613-89-6

 

0,01

 

Chroom (VI) – verbindingen (als Cr)

 

0,001

   

Cisplatin

15663-27-1

0,00005

   

Dacarbazine

4342-03-4

0,0009

   

1,2-Dibroomethaan

106-93-4

0,002

   

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

7

   

2,2'-Dichloor-4,4'-

       

Methyleendianiline

101-14-4

0,02

 

H

Epichloorhydrine

106-89-8

0,19

   

1,2-Epoxypropaan

75-56-9

6

   

Ethanol

64-17-5

260

1900

H

Ethyleenoxide

75-21-8

0,84

   

Hardhoutstof ³

 

2

   

Keramische vezels

 

0,54

   

2-Methylaziridine

75-55-8

0,6 ¹

   

4,4’-Methyleen-dianiline

101-77-9

9 ¹

   

Metronidazol

443-48-1

0,00012

   

2-Nitropropaan

79-46-9

0,036

   

N-Nitrosodimethylamine

62-75-9

0,0002

   

Polycyclische aromatische

       

koolwaterstoffen afkomstig van

       

steenkool (als benzo(a)pyreen)

 

550 7

 

H

Procarbazine hydrochloride

366-70-1

0,002

   

1,2,3-Trichloor-propaan

96-18-4

1,08 ¹

   

Urethaan

51-79-6

0,002

   

Vinylbromide

593-60-2

0,012

   

Vinylchloridemonomeer

75-01-4

7,77

   

¹ microgram/m3

² Als brandstof voor verbrandingsmotoren. Dit mengsel wordt als kankerverwekkend ingedeeld indien het benzeengehalte groter is dan 0,1%.

³ Definitie van hardhout volgens de International Agency for Research on Cancer (IARC) van hout op basis van botanische karakteristiek: hout van bedektzadigen = hardhout.

4 Respirabele vezels per cm3 lucht, TGG 8 uur.

7 Nanogr/m3

Bijlage XIIIa. behorend bij artikel 4.27

Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering

Paragraaf 1. Definities en afkortingen

Artikel 1. Definities en afkortingen

In deze bijlage en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • Aanvrager: bedrijf dat bij een certificerende instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een Procescertificaat Asbestinventarisatie of een Procescertificaat Asbestverwijdering;

  • Asbest: hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 4.37, onderdeel a, van het besluit;

  • Asbesthoudend materiaal: asbesttoepassing of asbestverontreinigingen;

  • Asbesttoepassing: toepassing waarin asbest is verwerkt;

  • Asbestverdacht materiaal: materiaal dat op basis van een visuele beoordeling als mogelijk asbesthoudend is beoordeeld;

  • Asbestverontreiniging: asbesthoudend stof of restanten asbesthoudend materiaal;

  • Asbestvezel: hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 4.37, onderdeel c, van het besluit;

  • Beheerstichting: Stichting Ascert, statutair gevestigd te Wageningen, zijnde de beheerstichting, bedoeld in artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel f, van het besluit;

  • Bouwkundige integriteit: samenstel van constructieve elementen die een gebouw zijn stabiliteit geven;

  • Calamiteit: onverwachte gebeurtenis die kan leiden tot ernstige asbestrisico’s voor de werk- en leefomgeving;

  • Certificatiejaar: eerste, tweede of derde periode van twaalf maanden na de ingangsdatum van een procescertificaat;

  • Concern: groep van ondernemingen die onder gezamenlijke leiding staan en als een eenheid optreden of rechtspersonen die via een aandeelhouderschap zijn verbonden;

  • Containment: constructie waarmee een werkgebied waar asbesthoudende materialen worden verwijderd wordt afgeschermd van de leefomgeving en waarin een onderdruk in stand wordt gehouden;

  • Corrigerende maatregel: maatregel die gericht is op het blijvend wegnemen van de oorzaak van een opgetreden afwijking;

  • DAV-1: persoon die in het bezit is het persoonscertificaat deskundig asbestverwijderaar niveau 1 overeenkomstig bijlage XIIIc;

  • DAV-2: persoon die in het bezit is van het persoonscertificaat deskundig asbestverwijderaar niveau 2 overeenkomstig bijlage XIIIc;

  • DTA: persoon die in het bezit is van het persoonscertificaat deskundig toezichthouder asbestverwijdering overeenkomstig bijlage XIIIc;

  • DIA: deskundig inventariseerder asbest als bedoeld in artikel 4.54a, zevende lid van het besluit;

  • Eindbeoordeling: eindbeoordeling na asbestverwijdering volgens NEN 2990;

  • Herstelmaatregel: maatregel die gericht is op het verhelpen van een opgetreden afwijking;

  • Holding: moederonderneming van één onderneming of meerdere ondernemingen;

  • Inspectie-instelling: door de Raad voor Accreditatie volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020 geaccrediteerde inspectie-instelling die de eindbeoordeling verricht;

  • LAVS: Landelijk Asbestvolgsysteem, webportaal waarin informatie over het proces van asbestinventarisatie, asbestverwijdering, eindbeoordeling en afvoer van asbest wordt ingevoerd en opgeslagen via https://www.asbestvolgsysteem.nl;

  • NEN-ISO 16000-27: NEN-ISO 16000-27:2014, algemene criteria voor bepaling van de neergestreken stofvezels op oppervlakken door scanning elektronenmicroscopie;

  • NEN-EN-ISO/IEC 17020: NEN-EN-ISO/IEC 17020:2012, algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;

  • NEN-EN-ISO/IEC 17025: NEN-EN-ISO/IEC 17025:2005, algemene eisen voor de bekwaamheid van beproevings- en kalibratielaboratoria, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;

  • NEN-EN 2990: NEN-EN 2990:2012, Algemene eisen voor Lucht – Eindcontrole na asbestverwijdering, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;

  • NEN 2991: NEN-EN 2991:2015, algemene eisen uitgegeven voor bepaling van de asbestconcentraties in de binnenlucht en risicobeoordeling in en rondom bouwwerken, constructies of objecten waarbij asbesthoudende materialen zijn verwerkt, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;

  • NEN 5896: NEN-5896:2003, kwalitatieve analyse van asbest in materialen met polarisatie microscopie, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;

  • Object: hetgeen hieronder wordt verstaan in artikel 4.37, onderdeel d, van het besluit;

  • Opdrachtgever: natuurlijk persoon of rechtspersoon die de asbestinventarisatie of de asbestverwijdering opdraagt;

  • Niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal: asbesthoudend materiaal dat niet in het asbestinventarisatierapport is vermeld;

  • Pakdag: het aantal manuren dat met adembescherming is gewerkt gedeeld door zes;

  • Persoonscertificaat: certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet, verstrekt aan een persoon;

  • Procescertificaat: certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet, verstrekt aan een bedrijf;

  • Projectlocatie: adres waar de asbestinventarisatie of asbestverwijdering plaatsvindt;

  • Risicobeoordeling: beoordeling van de risico’s van de aanwezige asbestconcentraties uitgevoerd overeenkomstig de NEN 2991;

  • Risicoklasse 1: wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.44 en 4.46 van het besluit;

  • Risicoklasse 2: wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.46 en 4.48 van het besluit;

  • Risicoklasse 2A: wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.46 en 4.53a van het besluit;

  • SCi: nadere uitwerking van een eis uit deze bijlage in een interpretatiedocument of protocol dat na afstemming met de minister wordt vastgesteld door de beheerstichting;

  • SCi-547: protocol voor het valideren van werkmethoden of innovatieve technieken met betrekking tot asbestverwijdering ten behoeve van het indelen in een risicoklasse, uitgegeven door de beheerstichting, zoals dat luidde op 1 mei 2015;

  • SCi-548: protocol voor het bepalen van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht tijdens het op projectniveau uitvoeren van asbestverwijdering, uitgegeven door de beheerstichting, zoals dat luidde op 1 mei 2015;

  • SCi-directe decontaminatie: protocol voor de uitvoering van de decontaminatie waarbij de decontaminatie-unit is gekoppeld aan het werkgebied, uitgegeven door de beheerstichting, zoals dat luidde op 26 oktober 2016;

  • SCi-indirecte decontaminatie: protocol voor de uitvoering van de decontaminatie waarbij de decontaminatie-unit niet is gekoppeld aan het werkgebied, uitgegeven door de beheerstichting, zoals dat luidde op 26 oktober 2016;

  • SMART: stoffen manager asbest risico-indelingstechniek, een gevalideerd systeem waarmee de risicoklasse voor verwijdering wordt bepaald, uitgegeven door de beheerstichting;

  • Validatieonderzoek: onderzoek naar de blootstelling aan inadembare asbestvezels tijdens het uitvoeren van werkzaamheden met asbest of asbesthoudend materiaal met het doel deze werkzaamheden in een risicoklasse in te delen overeenkomstig de SCi-547, SCi-548 of een methode die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert;

  • Ventilatievoud: het rekenkundig aantal maal per uur dat de lucht in het containment volledig wordt ververst; en

  • Werkgebied: afgebakende ruimte of afgebakend gebied op een projectlocatie waarbinnen de asbestverwijdering plaatsvindt.

Paragraaf 2. Aanvraag

Artikel 2. Indieningvereisten aanvraag

In of bij de aanvraag voor een procescertificaat verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden aan de certificerende instelling:

  • a. een uittreksel van de inschrijving van de aanvrager in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel of een buitenlands handelsregister;

  • b. het toepassingsgebied waarvoor het procescertificaat wordt aangevraagd;

  • c. een actuele verklaring getekend door alle bestuurders van de aanvrager met daarin een beschrijving van de volgende onderdelen:

    • 1°. de namen en functies van de bestuurders van de aanvrager;

    • 2°. de namen en functies van de leden van de directie;

    • 3°. indien de aanvrager geen naamloze vennootschap is, de namen van de eigenaren of aandeelhouders van de aanvrager;

    • 4°. de bij de aanvrager aanwezige certificaten op het gebied van asbest;

    • 5°. indien van toepassing, de vestigingen van de aanvrager waarvoor het procescertificaat wordt aangevraagd;

    • 6°. indien van toepassing, het concern waarvan de aanvrager deel uitmaakt; en

    • 7°. een verklaring dat de aanvrager niet betrokken is geweest bij een onderneming waarvan het procescertificaat in de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag is ingetrokken; en

  • d. in geval van een aanvraag bij een andere certificerende instelling de verslagen van beoordelingen, bedoeld in artikel 19 van bijlage XIIIe, van de afgelopen drie jaar.

Artikel 3. Meerdere procescertificaten

  • 1. Het bezit van meerdere procescertificaten asbestinventarisatie door een onderneming met meerdere vestigingen of binnen een concern is niet toegestaan, tenzij alle vestigingen ieder vijf of meer DIA’s hebben die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst en alle vestigingen ieder ten minste 1000 asbestinventarisatierapporten per certificatiejaar realiseren.

  • 2. Het bezit van meerdere procescertificaten asbestverwijdering door een onderneming met meerdere vestigingen of binnen een concern is niet toegestaan, tenzij in iedere vestiging ten minste één DTA werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst en er door elke vestiging ten minste 880 pakdagen per certificatiejaar worden gerealiseerd.

  • 3. Het bezit van meerdere procescertificaten overeenkomstig het eerste en tweede lid is alleen toegestaan wanneer deze procescertificaten zijn afgegeven door dezelfde certificerende instelling.

Paragraaf 3. Toezicht en afhandeling van afwijkingen

Artikel 4. Medewerking aan beoordelingen en toezicht

  • 1. De certificaathouder verleent medewerking aan beoordelingen van de certificerende instelling, inspecties van de toezichthoudende overheidsinstellingen en beoordelingen door de Raad voor Accreditatie.

  • 2. De certificaathouder meldt onmiddellijk aan de certificerende instelling:

    • a. wijzigingen van zijn adres- en contactgegevens;

    • b. wijzigingen van bestuurders van de onderneming;

    • c. wijzigingen van leden van de directie; en

    • d. indien de certificaathouder geen naamloze vennootschap is, wijzigingen van eigenaren of aandeelhouders van de onderneming.

Artikel 5. Herstelmaatregelen en corrigerende maatregelen

De certificaathouder neemt nadat de certificerende instelling hem een door haar getrokken conclusie, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van bijlage XIIIe, heeft gezonden die leidt tot het treffen van een herstelmaatregel of corrigerende maatregel en hij geen zienswijze indient zoals bedoeld in artikel 24, tweede lid, van bijlage XIIIe of nadat de certificerende instelling hem het besluit heeft gezonden omtrent het treffen van een maatregel als bedoeld in artikel 24, derde lid, van bijlage XIIIe, de noodzakelijke adequate herstelmaatregelen of corrigerende maatregelen en rapporteert daarover aan de certificerende instelling:

  • a. binnen twaalf weken in geval van een afwijking uit de categorie IV, zoals bepaald in bijlage 1 bij bijlage XIIIe;

  • b. binnen acht weken in geval van een afwijking uit de categorie III, zoals bepaald in bijlage 1 bij bijlage XIIIe;

  • c. binnen twee weken in geval van een afwijking uit de categorie II, zoals bepaald in bijlage 1 bij bijlage XIIIe; en

  • d. binnen vier weken in geval zijn procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst op grond van artikel 23, vijfde lid, van bijlage XIIIe.

Paragraaf 4. Eisen procescertificaat asbestinventarisatiebedrijf

Artikel 6. Organisatie

  • 1. Het asbestinventarisatiebedrijf is ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 of een buitenlands handelsregister met een hiermee vergelijkbare status.

  • 2. Het asbestinventarisatiebedrijf heeft ten minste één DIA die werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst en realiseert in de certificatiejaren na verkrijging van het procescertificaat ten minste 50 asbestinventarisatierapporten per jaar.

  • 3. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over een verklaring getekend door alle bestuurders van het bedrijf met daarin een actuele beschrijving van de volgende onderdelen:

    • a. de namen en functies van de bestuurders;

    • b. de namen en functies van de leden van de directie;

    • c. indien het bedrijf geen beursgenoteerde naamloze vennootschap is, de namen van de eigenaren of aandeelhouders van het bedrijf; en

    • d. indien van toepassing, het concern waarvan het asbestinventarisatiebedrijf deel uitmaakt.

  • 4. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over een actueel document waarin het doel en de deskundigheid van het bedrijf zijn vastgelegd.

  • 5. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over actuele kennis inzake:

    • a. asbesthoudende materialen; en

    • b. verwijderingstechnieken en verwijderingsmethoden.

  • 6. Het asbestinventarisatiebedrijf is verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid voor risico’s die voortvloeien uit zijn werkzaamheden.

Artikel 7. Samenwerking, onverenigbaarheid van functies en uitbesteding

  • 1. Asbestinventarisatie wordt niet in combinatie met asbestverwijdering binnen één onderneming uitgevoerd.

  • 2. De volgende functies worden niet gecombineerd:

    • a. aandeelhouder bij een asbestinventarisatiebedrijf en bij een asbestverwijderingsbedrijf;

    • b. bestuurder bij een asbestinventarisatiebedrijf en bij een asbestverwijderingsbedrijf;

    • c. aandeelhouder bij een asbestinventarisatiebedrijf en bestuurder bij een asbestverwijderingsbedrijf;

    • d. bestuurder bij een asbestinventarisatiebedrijf en aandeelhouder bij een asbestverwijderingsbedrijf; en

    • e. aandeelhouder of bestuurder bij twee asbestinventarisatiebedrijven, tenzij sprake is van een concern en alle bedrijven ieder vijf of meer DIA’s hebben die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst en alle bedrijven ieder ten minste 1000 asbestinventarisatierapporten per certificatiejaar realiseren.

  • 3. Een aandeelhouder of bestuurder van een asbestinventarisatiebedrijf heeft niet een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of een samenwoningsrelatie met een aandeelhouder of bestuurder van een ander asbestinventarisatiebedrijf of asbestverwijderingsbedrijf.

  • 4. Op een zelfde projectlocatie:

    • a. zijn personen die betrokken zijn bij het uitvoeren van asbestinventarisatie niet tevens betrokken bij het uitvoeren van asbestverwijdering of bij de eindbeoordeling; en

    • b. worden geen werkzaamheden verricht als er sprake is van een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf.

  • 5. Een asbestinventarisatiebedrijf dat asbestinventarisatie uitbesteedt aan een ander asbestinventarisatiebedrijf controleert of dat bedrijf beschikt over een geldig Procescertificaat Asbestinventarisatie.

Artikel 8. Personeel

  • 1. De werknemers van het asbestinventarisatiebedrijf worden door het bedrijf ondersteund om bij de uitvoering van de asbestinventarisatie tot een onafhankelijk oordeel te komen.

  • 2. Het asbestinventarisatiebedrijf heeft een opleidingsplan waarin is vastgelegd met welke opleidingen beoogd wordt de vakbekwaamheid van de werknemers in technische en administratieve zin te waarborgen.

  • 3. Het asbestinventarisatiebedrijf registreert van elke werknemer diploma’s en certificaten, de werkervaring, de gevolgde opleidingen en de geplande opleidingen.

  • 4. Het asbestinventarisatiebedrijf heeft een gedragscode voor zijn werknemers. In de gedragscode komen ten minste de volgende onderwerpen aan de orde:

    • a. de werkhouding bij het omgaan met opdrachtgevers en hun werknemers, bewoners, gebruikers en derden;

    • b. hoe te handelen in situaties waarbij een direct blootstellinggevaar aan asbest dreigt voor bewoners of gebruikers van een bouwwerk of object;

    • c. hoe de werknemers geconstateerde gevaarlijke situaties op de projectlocatie bekend maken aan de verantwoordelijken binnen het asbestinventarisatiebedrijf; d. hoe te handelen indien de opdrachtgever een aanbeveling tot het uitvoeren van een risicobeoordeling niet opvolgt; en

    • e. de wijze waarop toezichthoudende overheidsinstellingen worden geïnformeerd.

Artikel 9. Technisch eindverantwoordelijke

  • 1. Het asbestinventarisatiebedrijf benoemt een technisch eindverantwoordelijke voor de asbestinventarisatie en het ondertekenen van het asbestinventarisatierapport.

  • 2. De technisch eindverantwoordelijke voldoet aan de volgende eisen:

    • a. hij is DIA;

    • b. hij voert ten minste tien inventarisaties per jaar zelf uit of heeft ten minste drie jaar relevante werkervaring in asbestinventarisaties; en

    • c. hij beschikt over kennis van het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 12.

Artikel 10. Kwaliteitsfunctionaris

  • 1. Het asbestinventarisatiebedrijf benoemt een kwaliteitsfunctionaris die verantwoordelijk is voor het beheer van het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 12.

  • 2. De kwaliteitsfunctionaris heeft directe toegang tot de directie van het asbestinventarisatiebedrijf.

Artikel 11. Interne beoordelingen

  • 1. Het asbestinventarisatiebedrijf laat ten minste eenmaal per certificatiejaar interne beoordelingen uitvoeren waarbij systematisch wordt gecontroleerd of het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 12, volledig is geïmplementeerd en effectief is.

  • 2. Het asbestinventarisatiebedrijf laat interne beoordelingen uitvoeren door personen die aantoonbaar beschikken over kennis inzake:

    • a. de gezondheidsrisico’s bij asbest;

    • b. de regelgeving inzake asbest;

    • c. het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen;

    • d. het asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsproces; en

    • e. het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 12.

Artikel 12. Kwaliteitssysteem

  • 1. Het asbestinventarisatiebedrijf heeft een kwaliteitssysteem dat is toegesneden op het werkgebied van de asbestinventarisatie en de uitwerking vormt van alle eisen die in deze bijlage aan het asbestinventarisatiebedrijf en zijn werkzaamheden worden gesteld.

  • 2. Het kwaliteitssysteem van het asbestinventarisatiebedrijf is vastgelegd in een kwaliteitshandhoek dat ten minste de volgende elementen bevat:

    • a. een beschrijving van de rechtsvorm van het asbestinventarisatiebedrijf;

    • b. een directieverklaring met de uitgangspunten en doelstellingen van het kwaliteitsbeleid;

    • c. een beschrijving van het werkveld en de competenties van het asbestinventarisatiebedrijf;

    • d. een organogram van het asbestinventarisatiebedrijf;

    • e. indien van toepassing, informatie over de positie van de inspectie-instelling binnen het concern;

    • f. de functiebeschrijvingen en de vervangingsregelingen van ten minste:

      • 1°. de leden van de directie;

      • 2°. de technisch eindverantwoordelijke, bedoeld in artikel 9;

      • 3°. de DIA, bedoeld in artikel 6, tweede lid;

      • 4°. de kwaliteitsfunctionaris, bedoeld in artikel 10;

    • g. de procedures voor het beheer van de kwaliteitsdocumenten en kwaliteitsregistraties;

    • h. de procedures voor interne beoordelingen;

    • i. de procedures inzake inkoop en afnamecontroles, bedoeld in artikel 15;

    • j. de beschreven veiligheidsinstructies;

    • k. de procedures voor afhandeling van afwijkingen en opvolging van corrigerende maatregelen; en

    • l. de procedures voor het uitvoeren van een directiebeoordeling van het kwaliteitssysteem.

  • 3. Het asbestinventarisatiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a. de opgestelde procedures en instructies, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g tot en met l, worden gevolgd;

    • b. de actuele versies van de kwaliteitsdocumenten voor de werknemers beschikbaar zijn;

    • c. de veranderingen van of toevoegingen aan kwaliteitsdocumenten zijn geautoriseerd door de kwaliteitsfunctionaris, bedoeld in artikel 10;

    • d. de vervallen kwaliteitsdocumenten apart worden bewaard; en

    • e. de kwaliteitsdocumenten ten minste vijf jaar worden bewaard.

  • 4. De directie van het asbestinventarisatiebedrijf beoordeelt ten minste eenmaal per certificatiejaar het kwaliteitssysteem op zijn effectiviteit, waarbij:

    • a. toetsingen die zijn uitgevoerd door één of meerdere personen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, de basis vormen voor de beoordeling van het kwaliteitssysteem door de directie van het asbestinventarisatiebedrijf; en

    • b. deze personen een onafhankelijke positie hebben ten opzichte van de door hen beschouwde onderdelen van het kwaliteitssysteem of personen.

  • 5. De resultaten van de beoordeling van het kwaliteitssysteem door de directie van het asbestinventarisatiebedrijf worden vastgelegd.

Artikel 13. Faciliteiten en arbeidsmiddelen

  • 1. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over passende faciliteiten en arbeidsmiddelen voor alle uit te voeren asbestinventarisatiewerkzaamheden.

  • 2. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt aan zijn werknemers de faciliteiten en arbeidsmiddelen ter beschikking die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een asbestinventarisatie.

  • 3. De arbeidsmiddelen voor de asbestinventarisatie van het asbestinventarisatiebedrijf verkeren in goede staat.

  • 4. De kwaliteitsbepalende arbeidsmiddelen van het asbestinventarisatiebedrijf zijn van een unieke code voorzien.

  • 5. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt er voor dat de arbeidsmiddelen voor het uitvoeren van de asbestinventarisaties naar behoren worden gebruikt en worden onderhouden.

  • 6. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt er voor dat alle in te zetten arbeidsmiddelen, voor zover van toepassing, voorafgaand aan het gebruik herleidbaar zijn gekeurd dan wel zijn gekalibreerd volgens een van tevoren opgesteld keurings- of kalibratieschema.

  • 7. Het asbestinventarisatiebedrijf beschikt over een beschreven procedure voor de situatie waarin geconstateerd is dat de gebruikte of te gebruiken arbeidsmiddelen defect zijn.

  • 8. Defecte arbeidsmiddelen worden buiten bedrijf gesteld en voorzien van een duidelijke aanduiding.

Artikel 14. Persoonlijke beschermingsmiddelen

  • 1. Het asbestinventarisatiebedrijf draagt er zorg voor dat in aanvulling op de algemene verplichtingen inzake persoonlijke beschermingsmiddelen op grond van hoofdstuk 8, afdeling 1, van het besluit aan de volgende eisen is voldaan:

    • a. de DIA beschikt over en gebruik maakt van een adembeschermingsmiddel van het juiste model en de goede maat;

    • b. de DIA aantoonbaar één keer per certificatiejaar met een half- en volgelaatsmasker een erkende facefit-test uitvoert volgens de Operational Circular 282/28 – Fit Testing Of Respiratory Protective Equipment Facepieces;

    • c. op de projectlocatie het facefit-testcertificaat van de DIA beschikbaar is;

    • d. de resultaten van de facefit-test in het personeelsdossier van de DIA worden bewaard;

    • e. de DIA heeft deelgenomen aan deel 1 van het online-instructieprogramma adembescherming en binnen twaalf weken daarna het certificaat heeft behaald;

    • f. de DIA de adembeschermingsmiddelen goed onderhoudt en schoon houdt; en

    • g. het certificaat van deelname aan het online-instructieprogramma adembescherming van de DIA op de projectlocatie beschikbaar is.

  • 2. Het asbestinventarisatiebedrijf ziet er op toe dat de DIA zijn persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt overeenkomstig de instructie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

Artikel 15. Inkoop en afnamecontroles

Een asbestinventarisatiebedrijf beschikt over beschreven procedures met betrekking tot:

  • a. de keuze van gekwalificeerde leveranciers van producten en diensten die voor de asbestinventarisatie van belang zijn; en

  • b. de controle van bepaalde categorieën van ingekochte producten of diensten die voor de asbestinventarisatie van belang zijn.

Artikel 16. Vooronderzoek asbestinventarisatie

  • 1. Het asbestinventarisatiebedrijf voert ten behoeve van het opstellen van een asbestinventarisatieplan een vooronderzoek uit.

  • 2. Het asbestinventarisatiebedrijf verzoekt ten behoeve van het vooronderzoek aan zijn opdrachtgever:

    • a. de relevante documenten, waarin de toepassing van asbest en asbesthoudende producten is beschreven, beschikbaar te stellen; en

    • b. de mogelijkheid te bieden om bij werknemers en voormalige werknemers van de opdrachtgever, bewoners en gebruikers informatie in te winnen voor zover dit relevant kan zijn voor de asbestinventarisatie.

  • 3. Het vooronderzoek omvat ten minste het inventariseren en het beoordelen van bouwtekeningen, tekeningen van procesinstallaties en andere documenten die relevant zijn voor de asbestinventarisatie.

Artikel 17. Asbestinventarisatieplan

  • 1. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt op basis van het vooronderzoek een asbestinventarisatieplan op dat wordt voorzien van een unieke projectcode.

  • 2. Het asbestinventarisatieplan bevat:

    • a. een beschrijving van het bouwwerk, het object of de installatietechnische eenheid die op asbest wordt onderzocht;

    • b. de informatie uit het vooronderzoek, bedoeld in artikel 16;

    • c. de gekozen methode van asbestinventarisatie en de verantwoording hoe met deze methode de emissie van asbest zo veel mogelijk wordt voorkomen;

    • d. een overzicht van de noodzakelijke arbeidsmiddelen voor de asbestinventarisatie; en

    • e. een lijst met aandachtspunten voor de uitvoering van de asbestinventarisatie.

  • 3. Het asbestinventarisatieplan is tijdens de asbestinventarisatie aanwezig op de projectlocatie.

Artikel 18. Voorbereiding en melding asbestinventarisatie

  • 1. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt voorafgaand aan de uitvoering van een asbestinventarisatie van een bouwwerk, object of installatietechnische eenheid vast of alle noodzakelijke voorbereidingen zijn getroffen.

  • 2. Het asbestinventarisatiebedrijf wijst een DIA aan die verantwoordelijk is voor de uitvoering van een asbestinventarisatie.

  • 3. Het asbestinventarisatiebedrijf meldt de projectgegevens in het LAVS indien de opdrachtgever dit niet heeft gedaan.

  • 4. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt er voor dat de DIA voor het begin van de asbestinventarisatie controleert en waarborgt dat:

    • a. het asbestinventarisatieplan en de overige documenten die van belang zijn voor de asbestinventarisatie op de projectlocatie aanwezig zijn;

    • b. het asbestinventarisatieplan aansluit bij de aangetroffen situatie op de projectlocatie; en

    • c. het bouwwerk, het object of de installatietechnische eenheid overeenkomen met de vooraf opgegeven kenmerken.

  • 5. De resultaten van de in het vierde lid bedoelde controle worden door de DIA geregistreerd.

  • 6. Indien uit de controle blijkt dat niet wordt voldaan aan de in het vierde lid, onderdeel b en c genoemde eisen, wordt het asbestinventarisatieplan door het asbestinventarisatiebedrijf aangepast.

  • 7. De uitvoering van de asbestinventarisatie, bedoeld in artikel 19, kan beginnen twee werkdagen na een melding aan de certificerende instelling.

  • 8. Bij een calamiteit of bij het vermoeden van de aanwezigheid van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal overeenkomstig artikel 42:

    • a. mag, in afwijking van het zevende lid, zonder voorafgaande melding direct met de asbestinventarisatie worden begonnen;

    • b. vindt de melding aan de certificerende instelling zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 24 uur na het begin van het asbestinventarisatiewerk plaats; en

    • c. wordt bij de melding aangegeven wat de noodzaak is voor een spoedinventarisatie.

Artikel 19. Uitvoering asbestinventarisatie

  • 1. Een asbestinventarisatie omvat ten minste het gebied dat na de verwijdering van de asbesthoudende materialen visueel geïnspecteerd wordt als onderdeel van de eindbeoordeling met uitzondering van de eventuele transitroute, zijnde de route tussen de transitsluis en de decontaminatie-unit.

  • 2. De asbestinventarisatie wordt uitgevoerd door de DIA.

  • 3. Bij de uitvoering van een asbestinventarisatie worden ten minste maatregelen genomen overeenkomstig artikel 17, tweede lid, onderdeel c, om verspreiding van asbest te voorkomen.

  • 4. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt er voor dat de in te zetten arbeidsmiddelen voorafgaand aan het gebruik door de DIA worden gecontroleerd.

  • 5. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt er voor dat de DIA de werkzaamheden conform het inventarisatieplan uitvoert.

  • 6. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt er voor dat actuele versies van alle werkinstructies, normen, procedures, registratieformulieren en referentiegegevens die van belang zijn voor de asbestinventarisatie op de projectlocatie aanwezig zijn.

  • 7. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt er voor dat relevante waarnemingen en andere bij de asbestinventarisatie verkregen gegevens tijdens de inventarisatie worden geregistreerd.

  • 8. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt er voor dat elke afwijking van het asbestinventarisatieplan of onregelmatigheid die door de DIA zelf wordt opgemerkt of onder zijn aandacht wordt gebracht door de DIA wordt vastgelegd.

Artikel 20. Monsterneming en analyse

  • 1. Het asbestinventarisatiebedrijf draagt er zorg voor dat van elk aangetroffen type asbestverdacht materiaal een representatief monster wordt genomen. Deze verplichting geldt niet voor objecten waarvan de risicoklasse-indeling ten behoeve van verwijdering kan worden bepaald op grond van geraadpleegde documentatie waaruit blijkt welk type asbesthoudend materiaal er in is verwerkt en wat het percentage asbest is.

  • 2. Monstername geschiedt door een DIA.

  • 3. Van materialen waarin het asbest niet homogeen aanwezig is, worden meerdere monsters genomen.

  • 4. Een genomen monster wordt geregistreerd en voorzien van een unieke codering. De plaatsen waar de monsters genomen zijn, worden vastgelegd in een overzichtstekening.

  • 5. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt er voor dat zijn werknemers betrokken bij de bemonstering van materialen de volgende maatregelen nemen:

    • a. zij dragen voor de situatie geschikte beschermingsmiddelen;

    • b. zij dragen adembeschermingsmiddelen bestaande uit ten minste een halfgelaatsmasker met P3 filter;

    • c. zij bakenen de plaats van monsterneming af van de omgeving;

    • d. zij gebruiken puntafzuiging door middel van een asbeststofzuiger indien vezelemissie tijdens het nemen van een monster niet te voorkomen is;

    • e. zij impregneren de ontstane breukvlakken;

    • f. zij brengen een merkteken aan bij de plaats waar een monster is genomen zodanig dat deze plaats herkenbaar is;

    • g. zij verpakken een monster zodanig dat er geen asbeststof kan vrijkomen bij het transport;

    • h. zij reinigen de arbeidsmiddelen die bij de monstername zijn gebruikt of behandelen deze als asbesthoudend afval; en

    • i. zij reinigen de omgeving van de locaties van de monsters na afloop van de bemonstering.

  • 6. Het asbestinventarisatiebedrijf laat een monster als bedoeld in het eerste lid analyseren overeenkomstig de NEN 5896 door een door de Raad voor Accreditatie voor deze verrichting geaccrediteerd laboratorium.

Artikel 21. Maatregelen bij het aantreffen van beschadigd asbestverdacht materiaal

  • 1. Indien het asbestinventarisatiebedrijf beschadigd asbestverdacht materiaal aantreft, worden de volgende aspecten beoordeeld en beschreven:

    • a. de omvang en mate van beschadiging van het asbestverdacht materiaal; en

    • b. de omvang en verspreiding van de visueel waarneembare restanten asbestverdacht materiaal;

  • 2. Indien uit de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat er sprake is van de aanwezigheid van visueel waarneembare restanten niet-hechtgebonden asbestverdacht materiaal binnen een bouwwerk, informeert het asbestinventarisatiebedrijf de opdrachtgever hierover en breidt het asbestinventarisatiebedrijf na opdracht door de opdrachtgever het asbestinventarisatieonderzoek uit met een inkadering door middel van:

    • a. het nemen van representatieve kleefmonsters per ruimte of gebied overeenkomstig de NEN 2991; en

    • b. een analyse van deze kleefmonsters overeenkomstig de NEN-ISO 16000-27 door een door de Raad voor Accreditatie voor deze verrichting geaccrediteerd laboratorium, als blijkt dat het beschadigde asbestverdachte materiaal, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, asbesthoudend is.

  • 3. Indien uit de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat er naast de aanwezigheid van visueel waarneembare restanten niet-hechtgebonden asbesthoudend materiaal sprake is van een ernstige verontreiniging die kan leiden tot een blootstelling aan asbestvezels in de lucht boven de van toepassing zijnde grenswaarde informeert het asbestinventarisatiebedrijf onmiddellijk de opdrachtgever hierover en beveelt het asbestinventarisatiebedrijf de opdrachtgever aan om onmiddellijk maatregelen te treffen waaronder het laten uitvoeren van een risicobeoordeling, en bij een in gebruik zijnd bouwwerk het op de hoogte stellen van de toezichthoudende overheidsinstelling als blijkt dat het beschadigde asbestverdachte materiaal, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, asbesthoudend is.

  • 4. Bij een mogelijke ernstige verontreiniging door niet hechtgebonden asbestverdachte materialen die kan leiden tot een blootstelling aan asbestvezels in de lucht boven de van toepassing zijnde grenswaarde, geschiedt een asbestinventarisatie met gebruikmaking van ten minste een volgelaatmasker met aanblaasunit, beschermende kleding en veiligheidsschoeisel en met gebruikmaking van een decontaminatie-unit.

Artikel 22. Asbestinventarisatierapport

  • 1. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt een asbestinventarisatierapport op met daarin een beschrijving van de asbesthoudende materialen met inachtneming van de reikwijdte, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, en de geschiktheid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, en met daarin een beschrijving van het af te bakenen gebied of de af te bakenen ruimte bij de asbestverwijdering.

  • 2. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt een asbestinventarisatierapport op waarbij op het titelblad in ieder geval is opgenomen:

    • a. de naam en het certificaatnummer van het asbestinventarisatiebedrijf;

    • b. de naam van de opdrachtgever;

    • c. de adresgegevens van de projectlocatie;

    • d. de reikwijdte van het asbestinventarisatie, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen:

      • 1°. het gehele bouwwerk of het gehele object;

      • 2°. een gedeelte van het bouwwerk of een gedeelte van het object;

      • 3°. het bouwwerk of het object en het gebied rondom het bouwwerk of het object; of

      • 4°. uitsluitend het gebied rondom het bouwwerk of het object;

    • e. de geschiktheid van het asbestinventarisatierapport, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen:

      • 1°. niet geschikt voor asbestverwijdering, risicobeoordeling noodzakelijk;

      • 2°. geschikt voor uitsluitend de verwijdering van het in dit rapport genoemde asbesthoudende materiaal;

      • 3°. geschikt voor renovatie zonder de bouwkundige integriteit aan te tasten; of

      • 4°. geschikt voor volledige renovatie of totaalsloop;

    • f. de naam van de DIA, bedoeld in artikel 18, tweede lid, en zijn certificaatnummer;

    • g. de naam van de technisch eindverantwoordelijke, bedoeld in artikel 9 en zijn certificaatnummer; en

    • h. een unieke projectcode met versienummer van het asbestinventarisatierapport.

  • 3. Het asbestinventarisatierapport bevat een samenvatting waarin ten minste is opgenomen:

    • a. een nadere specificatie van de reikwijdte van de asbestinventarisatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d; en

    • b. een nadere specificatie van de geschiktheid van het asbestinventarisatierapport, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e.

  • 4. Het asbestinventarisatierapport bevat alle resultaten van het vooronderzoek, bedoeld in artikel 16.

  • 5. Het asbestinventarisatierapport bevat een overzicht van al het aangetroffen asbesthoudende materiaal met vermelding van:

    • a. een uniek bronnummer;

    • b. een beschrijving van het asbesthoudende materiaal;

    • c. de plaats waar het asbesthoudende materiaal is aangetroffen;

    • d. het soort asbesthoudend materiaal;

    • e. de in de genomen materiaalmonsters aangetroffen asbestsoorten;

    • f. het percentage van de asbestsoorten in de materiaalmonsters;

    • g. de identificatiecode van het analysecertificaat dat bij het asbesthoudende materiaal hoort;

    • h. de mate van beschadiging van de aangetroffen asbesttoepassingen;

    • i. de mate van verwering van de aangetroffen asbesttoepassingen, aangeduid met de kwalificatie niet verweerd, licht verweerd of ernstig verweerd;

    • j. de hoeveelheid van de aangetroffen asbesttoepassingen;

    • k. hoe de asbesttoepassingen bevestigd zijn;

    • l. de risicoklasse 1, 2 of 2A die is gebaseerd op de SMART waaronder het asbesthoudende materiaal verwijderd moet worden; en

    • m. specifieke opmerkingen die van belang zijn voor een veilige verwijdering van het asbesthoudende materiaal.

  • 6. Het asbestinventarisatierapport bevat tekeningen met daarop aangegeven:

    • a. de locaties en afmetingen van alle onderzochte ruimten, gebieden of installaties; en

    • b. de plaatsen waarop asbesthoudende materialen zijn aangetroffen.

  • 7. Het asbestinventarisatierapport bevat foto’s, waaronder per asbesttoepassing ten minste een overzichtsfoto en een detailfoto van de plaats waar het monster genomen is.

  • 8. Het asbestinventarisatierapport bevat de SMART-risicoclassificaties met een verwijzing naar de asbesthoudende materialen, bedoeld in het vijfde lid.

  • 9. Het asbestinventarisatierapport bevat de analysecertificaten.

  • 10. Indien de risicoklasse gebaseerd is op een validatieonderzoek wordt het rapport van dat onderzoek als bijlage opgenomen in het asbestinventarisatierapport.

  • 11. Indien tijdens de asbestinventarisatie asbesthoudend materiaal is aangetroffen dat buiten het toepassingsgebied van deze regeling valt, wordt dit in het asbestinventarisatierapport vermeld met de aanbeveling aan de opdrachtgever tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

  • 12. Het asbestinventarisatiebedrijf zorgt er voor dat het opgestelde asbestinventarisatierapport door de technisch eindverantwoordelijke, bedoeld in artikel 9, wordt gedateerd en ondertekend.

  • 13. Correcties op of toevoegingen aan het asbestinventarisatierapport die plaatsvinden na ondertekening van het asbestinventarisatierapport worden verwerkt en onderbouwd in een herzien asbestinventarisatierapport dat opnieuw wordt ondertekend door een technisch eindverantwoordelijke als bedoeld in artikel 9.

  • 14. In het asbestinventarisatierapport wordt aangegeven dat het rapport drie jaar geldig is na ondertekening.

  • 15. Het asbestinventarisatiebedrijf bewaart een asbestinventarisatierapport en de overige gegevens van de asbestinventarisatie ten minste tien jaar na de ondertekening ervan.

  • 16. Na ondertekening van het asbestinventarisatierapport worden de gegevens van de uitgevoerde asbestinventarisatie ingevoerd en opgeslagen in het LAVS.

Artikel 23. Onderzoek bij melding van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal

  • 1. Indien het asbestinventarisatiebedrijf een melding krijgt over het vermoedelijk aanwezig zijn van asbesthoudend materiaal dat niet gerapporteerd is in een door hem opgesteld asbestinventarisatierapport, onderzoekt het asbestinventarisatiebedrijf of het gemelde asbestverdachte materiaal binnen de reikwijdte van het asbestinventarisatierapport valt.

  • 2. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat het gemelde asbestverdachte materiaal niet valt binnen de reikwijdte van het asbestinventarisatierapport, meldt het asbestinventarisatiebedrijf dit schriftelijk aan degene die de melding heeft gedaan en bewaart hij een afschrift van dit schrijven samen met de melding in zijn projectdossier.

  • 3. Indien uit het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt dat het gemelde asbestverdachte materiaal binnen de reikwijdte van het asbestinventarisatierapport valt, voert het asbestinventarisatiebedrijf een aanvullende asbestinventarisatie uit.

  • 4. Indien uit de aanvullende asbestinventarisatie, bedoeld in het derde lid, blijkt dat sprake is van asbesthoudend materiaal, worden een herzien asbestinventarisatierapport als bedoeld in artikel 22, dertiende lid, en een rapportage met een oorzaakanalyse opgesteld.

  • 5. De rapportage met de oorzaakanalyse bevat ten minste de volgende onderwerpen:

    • a. een analyse van de oorzaak voor het ontbreken van het asbesthoudende materiaal in het oorspronkelijke asbestinventarisatierapport;

    • b. een analyse of het asbesthoudend materiaal al dan niet opgenomen had moeten worden in het oorspronkelijke asbestinventarisatierapport;

    • c. een analyse of het niet rapporteren van het asbesthoudend materiaal een incident betreft of structureel van aard is;

    • d. welke corrigerende maatregelen binnen het asbestinventarisatiebedrijf zijn genomen; en

    • e. op welke wijze en binnen welke termijn de in onderdeel d bedoelde corrigerende maatregelen worden getoetst op effectiviteit.

  • 6. Het asbestinventarisatiebedrijf draagt er zorg voor dat de in het vijfde lid, onderdeel d, bedoelde corrigerende maatregelen effectief zijn.

Paragraaf 5. Eisen procescertificaat asbestverwijderingsbedrijf

Artikel 24. Organisatie

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf is ingeschreven in het handelsregister bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 of een buitenlands handelsregister met een hiermee vergelijkbare status.

  • 2. Het asbestverwijderingsbedrijf realiseert ten minste 70 pakdagen per jaar en heeft ten minste één DTA die werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst.

  • 3. Het asbestverwijderingsbedrijf beschikt over een verklaring getekend door alle bestuurders van het bedrijf met daarin een actuele beschrijving van de volgende onderdelen:

    • a. de namen en functies van de bestuurders;

    • b. de namen en functies van de leden van de directie;

    • c. indien het bedrijf geen beursgenoteerde naamloze vennootschap is, de namen van de eigenaren of aandeelhouders van het bedrijf; en

    • d. indien van toepassing, het concern waarvan het asbestverwijderingsbedrijf deel uitmaakt.

  • 4. Het asbestverwijderingsbedrijf beschikt over een actueel document waarin het doel en de deskundigheid van het bedrijf zijn vastgelegd.

  • 5. Het asbestverwijderingsbedrijf beschikt over actuele kennis inzake:

    • a. asbesthoudende materialen; en

    • b. verwijderingstechnieken en verwijderingsmethoden.

  • 6. Het asbestverwijderingsbedrijf is verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid voor risico’s die voortvloeien uit zijn werkzaamheden.

Artikel 25. Samenwerking, onverenigbaarheid van functies en uitbesteding

  • 1. Asbestverwijdering wordt niet in combinatie met asbestinventarisatie binnen één onderneming uitgevoerd.

  • 2. De volgende functies worden niet gecombineerd:

    • a. aandeelhouder bij een asbestverwijderingsbedrijf en bij een asbestinventarisatiebedrijf of inspectie-instelling;

    • b. bestuurder bij een asbestverwijderingsbedrijf en bij een asbestinventarisatiebedrijf of inspectie-instelling;

    • c. aandeelhouder bij een asbestverwijderingsbedrijf en bestuurder bij een asbestinventarisatiebedrijf of inspectie-instelling;

    • d. bestuurder bij een asbestverwijderingsbedrijf en aandeelhouder bij een asbestinventarisatiebedrijf of inspectie-instelling; en

    • e. aandeelhouder of bestuurder bij twee asbestverwijderingsbedrijven, tenzij sprake is van een concern en in ieder bedrijf ten minste één DTA werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst en er door elk bedrijf ten minste 880 pakdagen per certificatiejaar worden gerealiseerd.

  • 3. Een aandeelhouder of bestuurder van een asbestverwijderingsbedrijf heeft niet een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of een samenwoningsrelatie met een aandeelhouder of bestuurder van een ander asbestverwijderingsbedrijf, asbestinventarisatiebedrijf of inspectie-instelling.

  • 4. Op een zelfde projectlocatie:

    • a. zijn personen die betrokken zijn bij de asbestverwijdering niet tevens betrokken bij asbestinventarisatie of bij de eindbeoordeling;

    • b. worden geen werkzaamheden verricht als er sprake is van een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf; en

    • c. worden geen werkzaamheden verricht als er sprake is van een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het inspectie-instelling.

  • 5. Een asbestverwijderingsbedrijf dat asbestverwijdering uitbesteedt aan een ander asbestverwijderingsbedrijf controleert of dat bedrijf beschikt over een geldig Procescertificaat Asbestverwijdering.

Artikel 26. Personeel

  • 1. De werknemers van het asbestverwijderingsbedrijf die de asbestverwijdering uitvoeren respectievelijk hierop toezicht houden, beschikken over geldige persoonscertificaten DAV-1, DAV-2 respectievelijk DTA.

  • 2. Het asbestverwijderingsbedrijf heeft een opleidingsplan waarin is vastgelegd met welke opleidingen beoogd wordt de vakbekwaamheid van de werknemers in technische en administratieve zin te waarborgen.

  • 3. Het asbestverwijderingsbedrijf registreert van elke werknemer diploma’s en certificaten, de werkervaring, de gevolgde opleidingen en de geplande opleidingen.

Artikel 27. DAV-1

Het asbestverwijderingsbedrijf kan een DAV-1 bij asbestverwijdering inzetten indien het asbestverwijderingsbedrijf:

  • a. is geregistreerd als leerbedrijf in het register van leerbedrijven van de beheerstichting;

  • b. de DAV-1 op de projectlocatie onder begeleiding van een DAV-2 of DTA laat werken, waarbij deze DAV-2 of DTA geen andere DAV-1 begeleidt; en

  • c. een mentor heeft aangesteld die is geregistreerd in het register van mentoren van de beheerstichting en die de DAV-1 begeleidt.

Artikel 28. DTA

Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt er voor dat voor elk asbestverwijderingswerk een DTA wordt benoemd die:

  • a. verantwoordelijk is voor de controle van het werkplan voor het asbestverwijderingswerk, bedoeld in artikel 36, en de acceptatie daarvan door ondertekening;

  • b. voortdurend toezicht houdt op de uitvoering van de werkzaamheden waarbij hij zijn werktaken zo organiseert, dat hij zo nodig voldoende snel kan ingrijpen in het containment en kan optreden bij incidenten of calamiteiten; en

  • c. feitelijk aanwezig is op de projectlocatie tijdens de uitvoering van de asbestverwijdering tot en met de visuele inspectie van de eindbeoordeling. Indien een luchtmeting deel uitmaakt van de eindbeoordeling is de DTA ook gedurende de luchtmeting op de projectlocatie aanwezig of wijst hij een DAV-2 aan die gedurende de luchtmeting op de projectlocatie aanwezig is.

Artikel 29. Overige personen in het werkgebied

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf instrueert personen die niet hoeven te beschikken over een persoonscertificaat DAV-1, DAV-2 of DTA, maar wel in het werkgebied aanwezig zijn voor het uitvoeren van werkzaamheden, niet zijnde asbestverwijderingswerkzaamheden, over de risico’s van het werken met asbest en over beschermende maatregelen tegen blootstelling aan asbest. De instructie gaat ten minste over:

    • a. de veiligheids- en gezondheidsrisico’s bij het werken binnen het werkgebied;

    • b. het gebruik, de werking, de controle en het onderhoud van de arbeidsmiddelen en van persoonlijke beschermingsmiddelen;

    • c. de werkwijze voor het omgaan met asbesthoudende materialen;

    • d. de procedures bij het betreden en verlaten van het werkgebied waaronder de visuele inspectie van de gebruikte apparatuur; en

    • e. de calamiteitenprocedures bij het uitvallen van de filteroverdrukinstallatie en bij storingen van andere arbeidsmiddelen.

  • 2. Het asbestverwijderingsbedrijf instrueert personen die niet direct betrokken zijn bij de asbestverwijdering, maar wel op de projectlocatie aanwezig zijn ten minste over het verbod om het werkgebied te betreden.

  • 3. Registraties van de ingevolge het eerste lid en tweede lid gegeven instructies zijn op de projectlocatie aanwezig, waarbij de inhoud van de instructie en de namen van degenen die instructie ontvangen hebben zijn vastgelegd.

Artikel 30. Kwaliteitsfunctionaris

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf benoemt een kwaliteitsfunctionaris die verantwoordelijk is voor het beheer van het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 32.

  • 2. De kwaliteitsfunctionaris heeft directe toegang tot de directie van het asbestverwijderingsbedrijf.

Artikel 31. Interne beoordelingen

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf laat ten minste eenmaal per certificatiejaar interne beoordelingen uitvoeren waarbij systematisch wordt gecontroleerd of het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 32, volledig is geïmplementeerd en effectief is.

  • 2. Het asbestverwijderingsbedrijf laat interne beoordelingen uitvoeren door personen die aantoonbaar beschikken over kennis inzake:

    • a. de gezondheidsrisico’s bij asbest;

    • b. de regelgeving inzake asbest;

    • c. het gebruik van de persoonlijke beschermingsmiddelen;

    • d. het asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsproces; en

    • e. het kwaliteitssysteem, bedoeld in artikel 32.

Artikel 32. Kwaliteitssysteem

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf heeft een kwaliteitssysteem dat is toegesneden op het werkgebied van de asbestverwijdering en de uitwerking vormt van alle eisen die in deze bijlage aan het asbestverwijderingsbedrijf en zijn werkzaamheden worden gesteld.

  • 2. Het kwaliteitssysteem van het asbestverwijderingsbedrijf is vastgelegd in een kwaliteitshandhoek dat ten minste de volgende elementen bevat:

    • a. een beschrijving van de rechtsvorm van het asbestverwijderingsbedrijf;

    • b. een directieverklaring met de uitgangspunten en doelstellingen van het kwaliteitsbeleid;

    • c. een beschrijving van het werkveld en de competenties van het asbestverwijderingsbedrijf;

    • d. een organogram van het asbestverwijderingsbedrijf;

    • e. indien van toepassing, informatie over de positie van de inspectie-instelling binnen het concern;

    • f. de functiebeschrijvingen en de vervangingsregelingen van ten minste:

      • 1°. de leden van de directie;

      • 2°. de DTA, bedoeld in artikel 28;

      • 3°. de DAV-1, bedoeld in artikel 27;

      • 4°. de DAV-2;

      • 5°. de kwaliteitsfunctionaris, bedoeld in artikel 30;

    • g. de procedures voor het beheer van de kwaliteitsdocumenten en kwaliteitsregistraties;

    • h. de procedures voor interne beoordelingen;

    • i. de procedures inzake inkoop en afnamecontroles, bedoeld in artikel 35;

    • j. de beschreven veiligheidsinstructies;

    • k. de procedures voor afhandeling van afwijkingen en opvolging van corrigerende maatregelen; en

    • l. de procedures voor het uitvoeren van een directiebeoordeling van het kwaliteitssysteem.

  • 3. Het asbestverwijderingsbedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a. de opgestelde procedures en instructies, bedoeld in het tweede lid, onderdeel g tot en met l, worden gevolgd;

    • b. de actuele versies van de kwaliteitsdocumenten voor de werknemers beschikbaar zijn;

    • c. de veranderingen van of toevoegingen aan kwaliteitsdocumenten zijn voorzien van een autorisatie van de kwaliteitsfunctionaris, bedoeld in artikel 30;

    • d. de vervallen kwaliteitsdocumenten worden apart bewaard; en

    • e. de kwaliteitsdocumenten ten minste vijf jaar worden bewaard.

  • 4. De directie van het asbestverwijderingsbedrijf beoordeelt ten minste eenmaal per certificatiejaar het kwaliteitssysteem op zijn effectiviteit, waarbij:

    • a. toetsingen die zijn uitgevoerd door één of meerdere personen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, de basis vormen voor de beoordeling van het kwaliteitssysteem door de directie van het asbestverwijderingsbedrijf; en

    • b. deze personen een onafhankelijke positie hebben ten opzichte van de door hen beschouwde onderdelen van het kwaliteitssysteem of personen.

  • 5. De resultaten van de beoordeling van het kwaliteitssysteem door de directie van het asbestverwijderingsbedrijf worden vastgelegd.

Artikel 33. Faciliteiten en arbeidsmiddelen

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf beschikt over passende faciliteiten en arbeidsmiddelen voor alle uit te voeren werkzaamheden.

  • 2. Het asbestverwijderingsbedrijf stelt aan de werknemers de faciliteiten en arbeidsmiddelen ter beschikking die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een asbestverwijdering.

  • 3. De arbeidsmiddelen voor de uitvoering van de asbestverwijdering verkeren in goede staat.

  • 4. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt er voor dat de arbeidsmiddelen die worden ingezet bij het verwijderen van asbest geschikt zijn voor de functie waarvoor ze worden ingezet.

  • 5. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt er voor dat de arbeidsmiddelen voor het uitvoeren van asbestverwijdering naar behoren worden gebruikt en worden onderhouden.

  • 6. De keuring van de arbeidsmiddelen die op basis van hoofdstuk 7 van het besluit ter beschikking gesteld worden voor asbestverwijdering vindt plaats overeenkomstig de criteria en frequentie van bijlage 1.

  • 7. De binnen het werkgebied aanwezige arbeidsmiddelen met een cabine zijn voorzien van een filteroverdrukinstallatie.

Artikel 34. Persoonlijke beschermingsmiddelen

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf draagt er zorg voor dat in aanvulling op de algemene verplichtingen inzake persoonlijke beschermingsmiddelen op grond van hoofdstuk 8, afdeling 1, van het besluit aan de volgende eisen is voldaan:

    • a. de DAV-1, DAV-2 en DTA beschikken over en maken gebruik van een adembeschermingsmiddel van het juiste model en de goede maat;

    • b. de DAV-1, DAV-2 en DTA voeren aantoonbaar één keer per certificatiejaar met een volgelaatsmasker een erkende facefit-test uit volgens de Operational Circular 282/28 – Fit Testing Of Respiratory Protective Equipment Facepieces;

    • c. op de projectlocatie is het facefit-testcertificaat van de DAV-1, DAV-2 en DTA beschikbaar;

    • d. de resultaten van de facefit-test worden in het personeelsdossier van de DAV-1, DAV-2 en DTA bewaard;

    • e. de DAV-1, DAV-2 en DTA hebben deelgenomen aan deel 1 van het online-instructieprogramma adembescherming en binnen twaalf weken daarna het certificaat behaald;

    • f. de DAV-1, DAV-2 en DTA onderhouden de adembeschermingsmiddelen goed onderhouden en houden ze goed schoon; en

    • g. het certificaat van deelname aan het online-instructieprogramma is op de projectlocatie beschikbaar.

  • 2. Het asbestverwijderingsbedrijf controleert of de DAV-1, DAV-2 en DTA hun persoonlijke beschermingsmiddelen overeenkomstig de instructie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, gebruiken.

Artikel 35. Inkoop en afnamecontroles

Een asbestverwijderingsbedrijf beschikt over beschreven procedures met betrekking tot:

  • a. de keuze van gekwalificeerde leveranciers van producten en diensten die voor de asbestverwijdering van belang zijn; en

  • b. de controle van bepaalde categorieën van ingekochte producten of diensten die voor de asbestverwijdering van belang zijn.

Artikel 36. Werkplan

Het asbestverwijderingsbedrijf stelt voor het begin van het asbestverwijderingswerk een werkplan op dat is toegespitst op de uit te voeren asbestverwijderingswerkzaamheden:

  • a. dat voldoet aan de eisen uit artikel 4.50, vierde lid, van het besluit;

  • b. waarin de beschreven verwijderingstechnieken overeenkomen met die uit het asbestinventarisatierapport; en

  • c. waarin de best bestaande technieken om emissie van asbestvezels naar de lucht zoveel mogelijk te voorkomen zijn beschreven en hoe deze worden toegepast.

Artikel 37. Afwijkende werkmethoden

  • 1. Indien bij de uit te voeren asbestverwijderingswerkzaamheden sprake is van ernstige risico’s die niet aan asbest zijn gerelateerd, is een andere werkmethode dan de werkmethode die is opgenomen in het inventarisatierapport uitsluitend toegestaan na goedkeuring van een gecertificeerde hogere veiligheidskundige als bedoeld in artikel 2.15 van de Arbeidsomstandighedenregeling of een gecertificeerd arbeidshygiënist als bedoeld in artikel 2.16 van de Arbeidsomstandighedenregeling in het bezit van Diploma-ADK of certificaat Asbestdeskundige (ADK) of een diploma of certificaat waaruit een gelijkwaardig asbestkennisniveau blijkt.

  • 2. De gecertificeerde hogere veiligheidskundige of de gecertificeerde arbeidshygiënist motiveert schriftelijk waarom de afwijkende werkmethode nodig en verantwoord is, gelet op risico’s die niet asbestgerelateerd zijn.

  • 3. Een afschrift van de schriftelijke motivatie, bedoeld in het tweede lid, is aanwezig op de projectlocatie.

  • 4. Bij toepassing van een afwijkende werkmethode mag niet worden afgeweken van de risicoklasse-indeling uit het asbestinventarisatierapport.

Artikel 38. Vereiste documenten bij de asbestverwijdering

Het asbestverwijderingsbedrijf draagt er zorg voor dat voor de aanvang van en tijdens de asbestverwijdering de volgende documenten op de projectlocatie aanwezig zijn:

  • a. een afschrift van de sloopmelding, bedoeld in artikel 1.26 van het Bouwbesluit 2012;

  • b. het geldige asbestinventarisatierapport, bedoeld in artikel 22, dat betrekking heeft op de te verrichten asbestverwijdering;

  • c. het werkplan, bedoeld in artikel 36, aangevuld met een risico-inventarisatie en evaluatie die betrekking hebben op de te verrichten asbestverwijdering en de omstandigheden op de projectlocatie; en

  • d. het logboek en overige relevante documenten.

Artikel 39. Controle voor begin van het asbestverwijderingswerk

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt er voor dat de DTA voor het begin van het asbestverwijderingswerk:

    • a. controleert of alle in artikel 38 bedoelde documenten op de projectlocatie aanwezig zijn; en

    • b. waarborgt dat het werkplan aansluit bij de aangetroffen situatie op de projectlocatie.

  • 2. De resultaten van de in het eerste lid genoemde controles worden door de DTA in het logboek geregistreerd.

Artikel 40. Melding

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf meldt uiterlijk twee werkdagen voorafgaand aan de werkzaamheden de begintijd, de eindtijd en de werktijden waarop de asbestverwijdering plaatsvindt in het LAVS.

  • 2. Het asbestverwijderingsbedrijf meldt wijzigingen van de begintijd, de eindtijd of werktijden van de asbestverwijdering onmiddellijk in het LAVS.

  • 3. Bij een calamiteit die noodzaakt tot directe asbestverwijdering:

    • a. mag, in afwijking van het eerste lid, zonder voorafgaande melding direct met de asbestverwijdering worden begonnen;

    • b. vindt de melding in het LAVS zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 24 uur na het begin van het asbestverwijderingswerk plaats; en

    • c. wordt bij de melding aangegeven wat de noodzaak is voor een spoedsanering.

  • 4. Indien de asbestverwijderingswerkzaamheden uitgevoerd worden in een lagere risicoklasse die het gevolg is van validatieonderzoek, dan wordt dit in het LAVS opgenomen.

Artikel 41. Toezicht door de DTA tijdens asbestverwijdering

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt er voor dat de DTA tijdens de asbestverwijdering op de projectlocatie controleert, waarborgt en toezicht houdt dat:

    • a. de asbestgerelateerde arbeidsmiddelen goed functioneren en zijn voorzien van een geldig keuringsbewijs;

    • b. inzake medisch onderzoek wordt voldaan aan artikel 4.10a en artikel 4.52 van het besluit;

    • c. de getroffen beschermingsmaatregelen passen bij de risicoklasse waarin wordt gewerkt;

    • d. de personen die het asbest verwijderen in het bezit zijn van het persoonscertificaat DAV-1 of DAV-2 of het persoonscertificaat DTA;

    • e. de personen die het asbest verwijderen:

      • 1°. werken met een schoon adembeschermingsmiddel;

      • 2°. werken met een passend adembeschermingsmiddel;

      • 3°. in het bezit zijn van een facefit-testcertificaat; en

      • 4°. werken met andere beschermingsmiddelen, waaronder in ieder geval beschermende kleding en veiligheidsschoeisel;

    • f. de personen die het asbest verwijderen aantoonbaar zijn geïnstrueerd over de uit te voeren werkzaamheden, de hieraan verbonden risico’s en de taakverdeling;

    • g. een adequate decontaminatie van personen en arbeidsmiddelen plaatsvindt overeenkomstig de SCi-directe decontaminatie respectievelijk de SCi-indirecte decontaminatie;

    • h. het werkgebied en het containment voldoen aan de eisen die hieraan zijn gesteld in het werkplan, bedoeld in artikel 36;

    • i. de veiligheidsmaatregelen die in het werkplan zijn voorgeschreven passend zijn uitgevoerd en resulteren in een beheerste situatie;

    • j. de asbestverwijdering wordt uitgevoerd overeenkomstig het werkplan; en

    • k. onbevoegden het werkgebied niet betreden.

  • 2. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt er voor dat de DTA tijdens de asbestverwijdering op de projectlocatie de in het eerste lid genoemde controles in het logboek registreert.

Artikel 42. Aantreffen van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf meldt een vermoeden van de aanwezigheid van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal direct aan:

    • a. de opdrachtgever; en

    • b. het asbestinventarisatiebedrijf dat het asbestinventarisatierapport voor de projectlocatie heeft opgesteld.

  • 2. Het asbestverwijderingsbedrijf voert geen werkzaamheden aan het asbestverdachte materiaal uit totdat het asbestinventarisatierapport is bijgewerkt en het werkplan hierop is aangepast.

  • 3. Indien er sprake is van niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal, meldt het asbestverwijderingsbedrijf dit zo snel mogelijk:

    • a. schriftelijk aan de certificerende instelling die het procescertificaat heeft verstrekt aan het asbestinventarisatiebedrijf dat de oorspronkelijke asbestinventarisatie heeft uitgevoerd;

    • b. schriftelijk aan het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 1.26, achtste lid, van het Bouwbesluit 2012; en

    • c. in het LAVS.

Artikel 43. Asbestverwijdering

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf draagt er zorg voor dat voor het begin van de werkzaamheden het werkgebied wordt afgebakend, door ten minste:

    • a. het aanbrengen van waarschuwingsborden met de tekst asbestgevaar op plaatsen die toegang bieden aan het werkgebied;

    • b. het aanbrengen van een afzetlint met een asbestgevaaraanduiding rondom het werkgebied om zeker te stellen dat onbevoegde personen het werkgebied niet kunnen betreden; en

    • c. daar waar alleen een afzetlint hiertoe niet voldoende is het nemen van aanvullende maatregelen.

  • 2. De werkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig de risicoklasse en werkwijze die zijn vastgelegd in het asbestinventarisatierapport en het werkplan.

  • 3. Indien een containment wordt toegepast, worden besloten en afgeschermde ruimten op de juiste onderdruk beproefd. Het containment voldoet aan de volgende eisen:

    • a. een containment is zodanig stevig opgebouwd dat dit ten minste bestand is tegen de voorgeschreven minimale onderdruk van 20 Pascal;

    • b. een containment is zodanig afgeschermd van de omliggende ruimten dat asbestvezelemissie naar die ruimten wordt voorkomen, ook bij wegvallen van de onderdruk;

    • c. het ventilatievoud is ten minste 6;

    • d. tijdens de asbestverwijdering wordt in het containment een onderdruk van ten minste 20 Pascal in stand gehouden. Indien er geen saneringsactiviteiten worden uitgevoerd mag de onderdruk worden verlaagd naar ten minste 10 Pascal met een ventilatievoud van ten minste 4, mits daarvoor een gegronde reden bestaat en deze reden in het werkplan beschreven is;

    • e. de onderdruk in het containment wordt continu gemeten en continu geregistreerd;

    • f. er is een drietraps decontaminatie-unit aan het containment gekoppeld. Uitsluitend indien er geen ruimte beschikbaar is voor een drietraps decontaminatie-unit wordt een tweetraps decontaminatie-unit aan het containment gekoppeld waarbij de schone ruimte vervalt. Als er ook geen ruimte beschikbaar is voor de plaatsing van een tweetraps decontaminatie-unit, mag gebruik worden gemaakt van een transit-sluis in combinatie met de transitprocedure. De motivatie voor gebruik van een tweetraps decontaminatie-unit of van de transit-sluis moet in het werkplan zijn vastgelegd; en

    • g. indien bij aanvang van of tijdens de asbestverwijderingswerkzaamheden niet voldaan wordt aan de eis van 20 Pascal onderdruk worden de werkzaamheden niet aangevangen of worden zij gestaakt en worden de oorzaken opgespoord en maatregelen genomen voordat de asbestverwijderingswerkzaamheden worden begonnen of hervat. Indien deze maatregelen nog steeds niet leiden tot een onderdruk van ten minste 20 Pascal kan, alleen indien de certificaathouder kan aantonen dat 20 Pascal technisch niet uitvoerbaar is, van deze eis worden afgeweken, mits dit is vastgelegd en is gemotiveerd in het logboek.

  • 4. Bij verwijdering van asbesthoudend materiaal wordt emissie zo veel mogelijk voorkomen door bronmaatregelen te treffen, waarbij in ieder geval:

    • a. daar waar mogelijk gebruik wordt gemaakt van demontage waardoor breuk van een asbesttoepassing wordt voorkomen;

    • b. daar waar breuk van een asbesttoepassing niet voorkomen kan worden, bronafzuiging wordt toegepast; en

    • c. daar waar sprake is van niet hechtgebonden asbesttoepassingen of van ernstig verweerde hechtgebonden asbesttoepassingen de te verwijderen toepassing voor verwijdering geïmpregneerd wordt met een voor asbestsanering geschikt middel totdat de niet-hechtgebonden toepassing verzadigd is.

  • 5. Indien ondanks alle genomen maatregelen verwacht wordt dat de grenswaarde kan worden overschreden, wordt de blootstelling van de persoon beperkt door duur van de handeling te verkorten zodat de uiteindelijke blootstelling onder de grenswaarde blijft.

  • 6. Tijdens de verwijdering van spuitasbest dat in risicoklasse 2A is ingedeeld wordt de asbestvezelconcentratie buiten het containment gemeten en wordt de asbestvezelconcentratie in het containment gemeten volgens de methode in de NEN 2939.

  • 7. Arbeidsmiddelen die in het werkgebied aanwezig zijn geweest worden, voordat zij het werkgebied verlaten, ontdaan van asbestverdacht materiaal of als asbesthoudend afval behandeld.

  • 8. In aanvulling op het zevende lid geldt dat arbeidsmiddelen die in het containment aanwezig zijn geweest, voordat zij het containment verlaten, stofvrij gemaakt worden.

  • 9. Met asbest verontreinigd water wordt voor lozing gefilterd via een filtersysteem met een filterelement met een filterdoorlaat van ten hoogste 5 micron.

  • 10. Onverminderd artikel 42, tweede lid, is afwijken van het werkplan uitsluitend toegestaan indien:

    • a. blijvend wordt voldaan aan deze paragraaf; en

    • b. de afwijkingen worden geregistreerd in het logboek.

Artikel 44. Verpakken en opslaan

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt er voor dat:

    • a. het asbesthoudende materiaal zo spoedig mogelijk wordt verpakt in een niet-luchtdoorlatende verpakking van zodanige dikte en sterkte dat deze niet scheurt;

    • b. de verpakking wordt voorzien van aanduidingen overeenkomstig artikel 7 van het Productenbesluit asbest;

    • c. verwijdering van het verpakte asbesthoudend materiaal uit het containment geschiedt via een materiaalsluis;

    • d. voordat het verpakte asbesthoudende materiaal uit het werkgebied wordt verwijderd de verpakking wordt gereinigd; en

    • e. het verpakte asbesthoudend materiaal buiten het werkgebied wordt opgeslagen op een alleen voor bevoegde personen toegankelijke locatie.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, kan bij verwijdering van verpakt asbesthoudend materiaal uit een containment gebruik worden gemaakt van de decontaminatie-unit indien uit het inventarisatierapport en het werkplan blijkt dat de totale hoeveelheid van het uit het containment te verwijderen asbesthoudend materiaal minder weegt dan 100 kg en het asbesthoudende materiaal verpakt wordt in handzame pakketten van maximaal 25 kg per stuk.

  • 3. Indien het te verwijderen asbesthoudende materiaal een dusdanige omvang heeft dat het niet via de materiaalsluis kan worden afgevoerd, mag het in afwijking van het eerste lid, onderdeel c en e, in het containment blijven, mits het materiaal inspecteerbaar is en zowel het containment als het asbesthoudende materiaal volledig door de instelling die de eindbeoordeling uitvoert kunnen worden geïnspecteerd.

Artikel 45. Eindbeoordeling

  • 1. De eindbeoordeling wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 9, eerste en tweede lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en de artikelen 4.51a en 4.53c van het besluit.

  • 2. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt er voor dat de voor de inspectie noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen in het werkgebied in stand blijven en stelt voor de eindbeoordeling arbeidsmiddelen beschikbaar totdat het werkgebied is vrijgegeven door de inspectie-instelling.

  • 3. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt er voor dat de DTA controleert en waarborgt dat:

    • a. het werkgebied gereed is voor de eindbeoordeling door de inspectie-instelling; en

    • b. de rapportage van de eindbeoordeling door de inspectie-instelling is ondertekend.

  • 4. Na een afkeur van het werkgebied door de inspectie-instelling registreert de DTA in het logboek welke aanvullende maatregelen zijn genomen voordat de eindbeoordeling opnieuw door die inspectie-instelling wordt uitgevoerd. Ook in geval de inspectie-instelling een eenvoudige visuele afwijking constateert conform de NEN 2990, registreert de DTA in het logboek welke aanvullende maatregelen zijn genomen.

Artikel 46. Transport asbesthoudend afval

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf zorgt er voor dat asbesthoudend afval wordt afgevoerd naar een ontvanger, een inrichting zijnde een stortplaats of inrichting ten behoeve van tussenopslag, die daarvoor een omgevingsvergunning of een omgevingsvergunning beperkte milieutoets heeft op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2. Het vervoer van het asbesthoudend afval vindt plaats door een geregistreerde vervoerder en of inzamelaar van afvalstoffen als bedoeld in het Besluit inzamelen afvalstoffen.

  • 3. Het asbestverwijderingsbedrijf verstrekt voordat het asbesthoudend afval wordt afgevoerd een omschrijving van de afvalstof aan de ontvanger, voor zover de ontvanger meldingsplichtig is op grond van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke stoffen, en vraagt bij de ontvanger een afvalstroomnummer aan als de ontvangende inrichting ontvangstmeldingsplichtig is op grond van het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.

  • 4. Indien asbesthoudend afval van verschillende projectlocaties wordt samengevoegd in een containers, wordt door het asbestverwijderingsbedrijf een registratie bijgehouden waaruit blijkt van welke projectlocaties het asbest in de desbetreffende container afkomstig is en de hoeveelheden hiervan geregistreerd en verifieerbaar zijn op basis van het inventarisatierapport.

Artikel 47. Afronding asbestverwijderingswerk

  • 1. Het asbestverwijderingsbedrijf draagt na een positieve eindbeoordeling door de inspectie-instelling van het werkgebied zorg voor:

    • a. de verwijdering van alle gebruikte arbeidsmiddelen;

    • b. de laatste controle van de projectlocatie;

    • c. het vastleggen van de laatste controle in het logboek; en

    • d. de completering en archivering van het projectdossier.

  • 2. De gegevens inzake de herkomst, de transporteur en de ontvanger van het verpakte asbesthoudende afval worden geregistreerd op het begeleidingsbiljet.

  • 3. Het asbestverwijderingsbedrijf bewaart de inspectierapportage van de eindbeoordeling, een kopie van het begeleidingsbiljet, de documenten met betreffende stortgegevens waaronder het gewicht van het afgevoerde asbest en, indien van toepassing, het door de stortplaats afgetekende projectregister ten minste vijf jaar.

  • 4. Het asbestverwijderingsbedrijf overhandigt bij oplevering van het asbestverwijderingswerk een kopie van de inspectierapportage van de eindbeoordeling en een kopie van de documenten met betreffende stortgegevens waaronder het gewicht van het afgevoerde asbest aan de opdrachtgever.

  • 5. Het asbestverwijderingsbedrijf voert het begeleidingsbiljet en de documenten met betreffende stortgegevens waaronder het gewicht van het afgevoerde asbest binnen twee weken na de eindbeoordeling in het LAVS.

Paragraaf 6. Overgangsbepalingen

Artikel 48. Overgangsbepalingen

  • 1. Een asbestinventarisatiebedrijf of asbestverwijderingsbedrijf dat beschikt over een Procescertificaat Asbestinventarisatie respectievelijk een Procescertificaat Asbestverwijdering dat is afgegeven voor 1 maart 2017, kan gedurende de looptijd van zijn certificaat zijn activiteiten blijven uitoefenen, mits met ingang van 1 maart 2017 wordt voldaan aan de eisen van grond van deze bijlage.

  • 2. Indien een certificaathouder voor 1 maart 2017 ten behoeve van een bepaald project werkzaamheden inzake asbestinventarisatie is gestart, gelden ten aanzien van dat project de eisen op basis van bijlage XIIIa zoals deze luidden op 28 februari 2017.

  • 3. Indien een certificaathouder voor 1 maart 2017 ten behoeve van een bepaald project werkzaamheden inzake asbestverwijdering heeft gemeld, gelden ten aanzien van dat project de eisen op basis van bijlage XIIIb zoals deze luidden op 28 februari 2017.

  • 4. Wanneer sprake is van een certificatiejaar dat doorloopt op of na 1 maart 2017 worden de afwijkingen van een certificaathouder die in dat certificatiejaar tot en met 28 februari 2017 zijn geconstateerd, in aanmerking genomen bij de beoordeling wanneer op of na 1 maart 2017, maar voor het einde van het certificatiejaar, nog een of meer afwijkingen worden geconstateerd.

  • 5. De certificerende instellingen informeren de certificaathouders over de gevolgen die de inwerkingtreding met ingang van 1 maart 2017 van deze bijlage heeft of kan hebben voor een individuele certificaathouder wanneer:

    • a. het certificaat van een certificaathouder ten tijde van de inwerkingtreding is ingetrokken;

    • b. het certificaat van een certificaathouder ten tijde van de inwerkingtreding geschorst is, of

    • c. bij een certificaathouder tijdens het op 1 maart 2017 lopende certificaatjaar afwijkingen zijn geconstateerd.

  • 6. Indien de positie van de certificaathouder op basis van de met ingang van 1 maart 2017 geldende regelgeving gunstiger is dan op basis van de tot en met 28 februari 2017 geldende bijlage XIIIa en XIIIb, worden de met ingang van 1 maart 2017 geldende bepalingen van deze bijlage toegepast.

  • 7. De certificerende instellingen voeren gezamenlijk overleg over de wijze waarop zij de in het vijfde lid bedoelde informatie verstrekken en zorgen voor onderlinge afstemming.

Bijlage 1. , behorende bij artikel 33, zesde lid, van bijlage XIIIa van de Arbeidsomstandighedenregeling

Nr.

Arbeidsmiddelen

Keuringsgrondslag, c.q. -criteria en controle

Keuringsfrequentie

1.

Omgevingslucht

(on-) afhankelijk adembeschermingsmiddel (ABM, O-ABM)

Keuring op geboden bescherming tegen asbestvezels waarbij in ieder geval gelet wordt op pasvorm, beschadigingen, hoofdbanden, vizier, ademcapaciteit, weerstand in- en uitblaasventielen, ademautomaat, trekbeveiliging koppelstuk, luchtslangen, luchtopbrengst (min. 120, resp. 160 l/min. p.p. bij afhankelijke ABM en min. 300 l/min. p.p. plus 150 l/min. voor elke extra persoon bij 6 – 8 Bar bij onafhankelijke ABM), accu, duurtest accu (6 h) en motorunit volgens NEN-EN 132 t/m 144 en NEN-EN 12942.

Minimaal 1 keer per 12 maanden

2.

Mobiele decontaminatie-unit

• legionella volgens een specifiek beheersplan;

• eindbeoordeling van tenminste de ‘vuile’ ruimte met visuele controle en minimaal één luchtmeting door een door de RvA geaccrediteerde inspectie-instelling en geaccrediteerd laboratorium;

• de goede werking van de afscheidingen tussen de drie compartimenten en de deuren naar containment en naar buiten;

• onderdrukventilatie met een minimaal ventilatievoud van 12 van de inhoud van de natte cel (minimaal 20 Pascal in de ‘vuile’ ruimte), waarbij de ventilatie zigzaggend en diagonaal van boven naar beneden (of andersom) van de schone naar de ‘vuile’ ruimte plaatsvindt;

• gas-, verwarmingskeuring volgens GIVEG;

• de inrichting, dat met asbest vervuild water wordt opgevangen en gefilterd met een juist waterfilter(systeem), eindigend met een filtertrap met 5 micron poriëndiameter;

• de wagen volgens eisen Rijksdienst voor het Wegverkeer.

Minimaal 1 keer per 12 maanden

3.

Watermanagement-

systeem

• legionella volgens een specifiek beheersplan (bij boiler-/doorstroomsystemen, facultatief bij volledige leeg-/droogloopsystemen);

• functionaliteit verwarmingsinstallatie;

• de inrichting, dat met asbest vervuild water wordt opgevangen en gefilterd met een juist waterfilter(systeem), eindigend met een filtertrap met 5 micron poriëndiameter.

Minimaal 1 keer per 12 maanden

4.

Asbeststofzuigsysteem

• HEPA-filter moet voldoen aan NEN-EN 1822, filterklasse H13 of H14;

• HEPA-filter vervangen indien de lekdichtheid in de machine niet voldoet (uit te voeren met een photometer), of het volumedebiet van de machine door vervuiling van het filter is gereduceerd tot 75% of minder van de fabriekswaarde;

• rendementstest.

Minimaal 1 keer per 12 maanden

5.

Onderdrukmonitor/-meter

Kalibratie volgens DIN 16086

Minimaal 1 keer per 12 maanden

6.

Onderdrukventilatie-

machine (waaronder ook die van decontaminatie-units, overdrukcabines en droge stoffen zuiginstallaties / wagens)

• HEPA-filter moet voldoen aan NEN-EN 1822, filterklasse H13 of H14; het filter moet aan de belastbare zijde voorzien zijn van metalen beschermingsstrippen/-rooster;

• HEPA-filter vervangen indien de lekdichtheid in de machine niet voldoet (uit te voeren met een photometer), of het volumedebiet van de machine door vervuiling van het filter is gereduceerd tot 75% of minder van de fabriekswaarde;

• controle op optredende luchtverplaatsing aan maximaal toelaatbare luchtverplaatsing voor het betreffende filter in m3/h = filteroppervlak (m2) x 3600 (sec./h) x toelaatbare filtersnelheid (m/sec);

• rendementstest en keuringen volgens NEN 50110-1;

• functionaliteitscontrole traploze regeling, urenteller e.d., waar van toepassing.

Minimaal 1 keer per 12 maanden

7.

Overdrukcabines / -machines

• capaciteitstesten volgens NEN-EN 1822 1 t/m 5;

• in de cabine moet een overdruk van 100-300 Pascal heersen (50 Pascal voor machines van vóór 1997);

• koolwaterstofmeting < 5 ppm bij een meetperiode van minimaal 60 seconden;

• luchtopbrengst tussen de 40 en 120 m3/h;

• controleren plaats uitlaat, zodat geen gassen kunnen worden aangezogen;

• controleren dat de aangezogen lucht alleen via de filters kan toestromen;

• controleren automatische opstart, optische en akoestische signalering;

• bij de machine met overdrukcabine moet een filterlogboek aanwezig zijn, waarin staat aangegeven, welke filters aanwezig zijn en of deze op tijd zijn gewisseld.

Minimaal 1 keer per 12 maanden

Bijlage XIIIc. , behorend bij artikel 4.27

Certificatieschema voor de Persoonscertificaten Deskundig Asbest Verwijderaar niveau 1 en niveau 2 (DAV-1 en DAV-2) en Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA)

Paragraaf 1. Definities en eisen

Artikel 1. Definities en afkortingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • Aanvrager: een persoon die bij een certificerende instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat van vakbekwaamheid;

  • Beheerstichting: Stichting Ascert, zijnde de beheerstichting, bedoeld in artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel f, van het besluit;

  • Certificaat of persoonscertificaat: een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet;

  • Certificaatregister: het register dat door de beheerstichting wordt beheerd op basis van de gegevens die de certificerende instellingen vastleggen op grond van artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel d, van het besluit;

  • Certificerende instelling procescertificatie: een certificerende instelling als bedoeld in artikel 4.27, onderdeel b, van de Arbeidsomstandighedenregeling;

  • DAV-1: persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat deskundig asbestverwijderaar niveau 1;

  • DAV-2: persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat deskundig asbestverwijderaar niveau 2;

  • DTA: persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat deskundig toezichthouder asbestverwijdering;

  • Eindtermen: een omschrijving van het geheel aan kennis, ervaring, attitude en praktische vaardigheden van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van een aanvrager;

  • Entreecriteria: criteria, zoals opleiding en werkervaring, waaraan de aanvrager voldoet om toegelaten te worden tot de certificatieprocedure;

  • Fatale fout: een handeling tijdens het praktijkexamen die kan leiden tot blootstelling aan asbest en daardoor gevaar kan opleveren voor de kandidaat of de omgeving;

  • Itembank: een door de beheerstichting beheerd totaalbestand van vragen en opdrachten ten behoeve van het examen;

  • NEN-EN-ISO/IEC 17024: algemene eisen voor instellingen die certificatie van personen uitvoeren, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidden in 2012;

  • Risicoklasse 1: wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.44 en 4.46 van het besluit;

  • Risicoklasse 2: wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.46 en 4.48 van het besluit;

  • Risicoklasse 2A: wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.46 en 4.53a van het besluit;

  • Toetsterm: een omschrijving van een eindterm of een element van een eindterm in de vorm van een kennisaspect, een vaardigheid of de attitude zodanig dat deze toetsbaar is.

Artikel 2. Uitwerking eisen

De eisen in NEN-EN-ISO/IEC 17024 zijn onverkort van toepassing voor het verlenen van een certificaat overeenkomstig deze bijlage en worden in deze bijlage nader uitgewerkt.

Paragraaf 2. Certificatie en hercertificatie

Artikel 3. Certificatieprocedure

  • 1 De certificerende instelling is verantwoordelijk voor de afgifte van een persoonscertificaat en draagt zorg voor de uitvoering van de volgende werkzaamheden:

    • a. fase 1: examineren van de kandidaat met onderscheid in theorie en praktijkexamen;

    • b. fase 2: beoordelen van de examenresultaten van de kandidaat;

    • c. fase 3: beslissen omtrent verlening, en eventueel intrekking, van het certificaat.

  • 2 De in het eerste lid, onder a, bedoelde werkzaamheden kunnen worden uitbesteed aan een exameninstelling, mits de certificerende instelling een overeenkomst met deze exameninstelling heeft afgesloten en hiervan een afschrift heeft verstrekt aan de beheerstichting. De certificerende instelling blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van het examen.

  • 3 De werkwijze voor certificatie wordt de certificerende instelling in een certificatieprocedure vastgelegd. Deze certificatieprocedure bevat ten minste de volgende elementen:

    • a. de wijze van controle op de entreecriteria;

    • b. de wijze van registratie van de gegevens van de kandidaat;

    • c. de wijze en frequentie van het doorgegeven van mutaties ten behoeve van het certificaatregister;

    • d. de verplichting tot het gebruik van de itembank welke wordt beheerd door de beheerstichting;

    • e. de wijze van omgaan met de examenopgaven en de maatregelen die genomen worden om de vertrouwelijkheid van deze gegevens te waarborgen;

    • f. de verplichting om interpretatieverschillen met betrekking tot vragen of opdrachten uit de itembank voor te leggen aan de beheerstichting;

    • g. de wijze van beoordeling van de examenresultaten door de beoordelaar;

    • h. de wijze van beslissing tot verlening, weigering of intrekking van een certificaat; en

    • i. eisen en wijze van beoordeling ten aanzien van de erkenning van buitenlandse certificaten.

  • 4 De certificerende instelling controleert vooraf of de kandidaat reeds een certificaat heeft gehad bij een andere certificerende instelling en of dit certificaat is geschorst of ingetrokken. Indien het certificaat in een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag is geschorst of ingetrokken, accepteert de certificerende instelling de aanvraag niet en verwijst de kandidaat terug naar zijn oorspronkelijke certificerende instelling. De certificerende instelling beslist binnen vier weken nadat aan alle eisen is voldaan.

Artikel 4. Hercertificatie

  • 1 Voor hercertificatie gelden dezelfde procedures en eisen als voor initiële certificatie.

  • 2 Hercertificatie vindt plaats nadat het gehele praktijk- en theorie-examen met goed gevolg is afgelegd.

  • 3 Indien de positieve hercertificatiebeslissing valt binnen drie maanden voor de vervaldatum van het lopende certificaat, dan is deze vervaldatum tevens de ingangsdatum van het vervolgcertificaat.

  • 4 Indien de positieve hercertificatiebeslissing valt voor de drie maanden voorafgaand aan de vervaldatum van het lopende certificaat dan is de datum van de hercertificatiebeslissing de ingangsdatum van het vervolgcertificaat.

  • 5 Een nieuw certificaat wordt slechts verstrekt onder het gelijktijdig intrekken of ongeldig maken van het eerder afgegeven certificaat.

Paragraaf 3. Examen

Artikel 5. Eisen aan het examen

  • 1 Het examen bestaat uit een praktijkexamen en een theorie-examen.

  • 2 De certificerende instelling beschikt over een examenreglement dat ten minste de volgende elementen bevat:

    • a. de wijze waarop de deelname en oproep worden bevestigd;

    • b. de wijze van identificatie van de deelnemers;

    • c. een regeling inzake toelating en afwezigheid;

    • d. de wijze van examinering;

    • e. gedragsregels voor kandidaten;

    • f. een regeling inzake alternatieven voor het theorie-examen;

    • g. de wijze van bekendmaking van de uitslag door de certificerende instelling aan de kandidaat;

    • h. een regeling inzake het vaststellen van de bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren; en

    • i. een regeling inzake het inzagerecht.

  • 3 De vragen en opdrachten voor het examen worden ontleend aan de itembank die wordt beheerd door de beheerstichting.

  • 4 De certificerende instelling informeert de kandidaat over de kosten van het examen.

Artikel 6. Algemene eisen theorie-examen

Het theorie-examen wordt in de Nederlandse taal afgenomen waarbij de tekst van de vragen op papier of in elektronische vorm kan worden aangeboden.

Artikel 7. Alternatieven voor theorie-examen

  • 1 De volgende alternatieve wijzen voor het afnemen van een theorie-examen worden onderscheiden:

    • a. een voorleesexamen door middel van een geluidsdrager; of

    • b. een verlengd examen.

  • 2 Een voorleesexamen kan alleen en onder de in het zesde lid opgenomen voorwaarden worden afgenomen bij een DAV-1 of DAV-2 kandidaat, maar niet bij DTA kandidaten. Een voorleesexamen wordt door de beheerstichting beschikbaar gesteld.

  • 3 Een verlengd examen kan alleen worden afgenomen bij kandidaten die een door een psycholoog of orthopedagoog afgegeven dyslexieverklaring kunnen overleggen.

  • 4 Een kandidaat richt een schriftelijk verzoek voor het mogen afleggen van een alternatief theorie-examen aan de certificerende instelling.

  • 5 Voor een alternatief theorie-examen kunnen hogere kosten in rekening worden gebracht. De kandidaat wordt over deze kosten vooraf geïnformeerd door de certificerende instelling.

  • 6 Bij een voorleesexamen geldt het volgende:

    • a. de toezichthouder instrueert de kandidaat;

    • b. de kandidaat krijgt het examen aangeboden op een geluidsdrager of computer en kan zelf vragen opnieuw afspelen binnen de beschikbare tijd;

    • c. de kandidaat duidt en noteert zelf het antwoord, en

    • d. de beschikbare tijd is gelijk aan die voor het reguliere examen.

  • 7 Voor een verlengd examen is de beschikbare tijd 150% van de reguliere maximale examenduur.

Artikel 8. Algemene eisen praktijkexamen

  • 1 De locatie van het praktijkexamen is geschikt voor het afnemen van de betreffende praktijkexamens.

  • 2 Tijdens het praktijkexamen wordt gecommuniceerd in de Nederlandse taal.

Paragraaf 4. Toezicht en meldingen

Artikel 9. Medewerking aan controles door certificerende instelling procescertificaat

  • 1 De certificaathouder verleent desgevraagd medewerking aan controles van een certificerende instelling procescertificatie, voor zover het een controle betreft van een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf waarvoor de certificaathouder werkzaamheden verricht.

  • 2 Indien een certificerende instelling procescertificatie met betrekking tot het functioneren van een certificaathouder DTA of DAV-1 of DAV-2 afwijkingen constateert van hetgeen is voorgeschreven in deze bijlage en dit rapporteert aan de certificerende instelling die het betreffende persoonscertificaat heeft afgegeven, dan onderzoekt de laatstbedoelde certificerende instelling deze melding en gaat deze zo nodig over tot het opleggen van sancties jegens de betreffende certificaathouder.

Artikel 10. Toezicht door toezichthoudende overheidsinstelling

  • 1 Indien een toezichthoudende overheidsinstelling, waaronder in ieder geval begrepen de Inspectie SZW, met betrekking tot het functioneren van een certificaathouder DTA of DAV-1 of DAV-2 afwijkingen constateert van hetgeen is voorgeschreven in deze bijlage en dit rapporteert aan de certificerende instelling die het betreffende persoonscertificaat heeft afgegeven, dan onderzoekt de laatstbedoelde instelling deze melding en gaat deze zo nodig over tot het opleggen van sancties jegens de betreffende certificaathouder. Indien de certificerende instelling besluit dit niet te doen, legt zij dit besluit inclusief de onderbouwing daarvan schriftelijk vast en zorgt zij voor een deugdelijke archivering hiervan.

  • 2 Indien de toezichthoudende overheidsinstelling daarom verzoekt, wordt deze door de certificerende instelling schriftelijk geïnformeerd over haar besluit en over de redenen die aan dat besluit ten grondslag liggen.

Artikel 11. Meldingen inzake gedragingen certificaathouder

  • 1 Indien de certificerende instelling een melding ontvangt over gedragingen van een certificaathouder anders dan op basis van artikel 9 of artikel 10, beoordeelt de certificerende instelling of sprake is van een afwijking van de eisen en of die afwijking toe te rekenen is aan de certificaathouder.

  • 2 De certificerende instelling meldt schriftelijk aan degene die de melding gedaan heeft of naar haar oordeel sprake was van een afwijking en deze heeft geleid tot oplegging van een sanctie.

Paragraaf 5. Sancties

Artikel 12. Onderzoek inzake vermeende afwijkingen door certificaathouder

  • 1 De certificerende instelling onderzoekt naar aanleiding van een melding van een certificerende instelling voor het Procescertificaat Asbestverwijdering dan wel van een toezichthoudende overheidsinstelling, of een certificaathouder niet voldoet of voldaan heeft aan of één meer bepalingen opgenomen in bijlage 1 en daarmee sprake is van een of meer afwijkingen.

  • 2 De certificerende instelling stelt binnen een week na ontvangst van een melding als bedoeld in het eerste lid, een onderzoek in.

  • 3 De certificerende instelling rondt het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, binnen twee weken af met het vaststellen van haar conclusie ter zake en indien die conclusie inhoudt dat sprake is van een of meer afwijkingen, de bepaling van de sanctie die zij overeenkomstig artikel 12a voornemens is te treffen.

  • 4 De certificerende instelling registreert de meldingen, bedoeld in het eerste lid, de conclusies van de verrichte onderzoeken en de sancties die zijn getroffen.

Artikel 12a. Bepalen van de sancties

  • 1 Indien de certificaathouder niet voldoet aan of voldaan heeft aan een of meer bepalingen die in bijlage 1 zijn opgenomen is sprake van een afwijking en wordt het persoonscertificaat van de certificaathouder door de certificerende instelling voorwaardelijk geschorst voor ten hoogste 90 dagen, onvoorwaardelijk geschorst voor 30 dagen of ingetrokken.

  • 2 Het persoonscertificaat wordt voorwaardelijk geschorst voor ten hoogste 90 dagen in geval van één geconstateerde afwijking van categorie II naar aanleiding van een beoordeling op een projectlocatie.

  • 3 Wanneer een persoonscertificaat voorwaardelijk is geschorst mag de certificaathouder werkzaamheden blijven verrichten waarvoor het bezit van een geldig persoonscertificaat verplicht is.

  • 4 Indien de houder van het persoonscertificaat dat voorwaardelijk is geschorst binnen uiterlijk twee dagen voor afloop van de duur van de opgelegde voorwaardelijke schorsing aan de certificerende instelling heeft aangetoond adequate corrigerende maatregelen te hebben genomen en de certificerende instelling heeft vastgesteld dat deze adequaat zijn, bevestigt de certificerende instelling zulks aan de certificaathouder.

  • 5 Het persoonscertificaat wordt onvoorwaardelijk geschorst voor 30 dagen, indien:

    • a. de certificerende instelling een categorie I afwijking constateert;

    • b. de certificerende instelling binnen een periode van één jaar na constatering van een categorie II-afwijking opnieuw een categorie II-afwijking constateert; of

    • c. de certificaathouder waarvan het persoonscertificaat voorwaardelijk is geschorst niet uiterlijk twee dagen voor afloop van de duur van de opgelegde voorwaardelijke schorsing aan de certificerende instelling heeft aangetoond adequate corrigerende maatregelen te hebben genomen.

  • 6 Wanneer een persoonscertificaat onvoorwaardelijk is geschorst mag de certificaathouder geen werkzaamheden verrichten waarvoor het bezit van een geldig persoonscertificaat verplicht is.

  • 7 Het persoonscertificaat wordt ingetrokken indien:

    • a. de certificaathouder tijdens een onvoorwaardelijke schorsing van zijn persoonscertificaat werkzaamheden heeft uitgevoerd waarvoor een geldig persoonscertificaat vereist is;

    • b. de certificaathouder van wie het persoonscertificaat onvoorwaardelijk is geschorst niet uiterlijk twee dagen voor afloop van de onvoorwaardelijke schorsing aan de certificerende instelling heeft aangetoond het examen op basis waarvan het certificaat was verstrekt opnieuw te hebben gedaan en met goed gevolg te hebben afgesloten; of

    • c. binnen twee jaar na de aanvangsdatum van een onvoorwaardelijke schorsing van het persoonscertificaat van een certificaathouder opnieuw gronden bestaan voor een onvoorwaardelijke schorsing van zijn persoonscertificaat.

Artikel 12b. Procedure bij afwijkingen

  • 1 De certificerende instelling zendt de certificaathouder binnen een zeven kalenderdagen na afronding van het onderzoek, bedoeld in artikel 12, eerste lid, de door haar getrokken conclusie.

  • 2 Indien de conclusie, bedoeld in het eerste lid, leidt tot een sanctie als bedoeld in artikel 12a, tweede, vijfde of zevende lid, stelt de certificerende instelling de certificaathouder bij die conclusie in de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst van die conclusie zijn zienswijze in te dienen op dat voornemen tot het treffen van een sanctie.

  • 3 De certificerende instelling zendt de certificaathouder zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zeven kalenderdagen na de termijn, genoemd in het tweede lid, haar besluit omtrent het al dan niet treffen van een sanctie.

Paragraaf 6. Certificaat

Artikel 13. Gegevens certificaat

De volgende gegevens worden op het certificaat in ieder geval vermeld:

  • a. naam en initialen van de certificaathouder;

  • b. geboortedatum en geboorteplaats van de certificaathouder;

  • c. het burgerservicenummer;

  • d. uniek en eenduidig documentnummer of certificaatnummer afgegeven door de beheerstichting;

  • e. naam van de certificerende instelling die het certificaat verleend heeft;

  • f. verwijzing naar de geldende normen waaraan getoetst is;

  • g. scope van het certificaat, inclusief de eisen die zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst, bedoeld in artikel 14;

  • h. de ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn; en

  • i. een verklaring van de certificerende instelling dat de certificaathouder voldoet aan de eisen zoals vastgesteld in deze bijlage.

Artikel 14. Certificatieovereenkomst

  • 1 De certificaathouder en de certificerende instelling sluiten een certificatieovereenkomst waarin ten minste de in het tweede en derde lid genoemde verplichtingen van de certificaathouder respectievelijk de certificerende instelling zijn opgenomen.

  • 2 De certificaathouder:

    • a. blijft gedurende de looptijd van het certificaat voldoen aan de eisen uit deze bijlage;

    • b. verleent medewerking aan controles door de certificerende instelling;

    • c. legt bij een schorsing binnen vier weken na die schorsing opnieuw examen af waarbij bij goed gevolg de schorsing wordt opgeheven;

    • d. stuurt een ongeldig geworden certificaat terug aan de certificerende instelling, binnen 14 dagen na een aangetekend verzoek hiertoe; en

    • e. geeft wijzigingen door in zijn omstandigheden die voor het certificaat van belang kunnen zijn.

  • 3 De certificerende instelling:

    • a. informeert de beheerstichting over de afgifte van een certificaat nadat de kandidaat is geslaagd voor het examen en heeft voldaan aan de betalingsverplichtingen ten behoeve van het certificaatregister; en

    • b. besluit tot intrekking van het certificaat wanneer na een in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde schorsing niet met goed gevolg examen is afgelegd.

Paragraaf 7. Eisen aan de certificaathouder DAV-1

Artikel 15. Entreecriteria DAV-1

  • 1 De entreecriteria voor de certificaathouder DAV-1 houden in dat de aanvrager:

    • a. basisonderwijs of gelijkwaardig onderwijs heeft gevolgd;

    • b. de Nederlandse taal in woord en geschrift machtig is;

    • c. minimaal de leeftijd van 18 jaar heeft;

    • d. aantoonbaar minder dan één jaar voor het afleggen van het examen een facefit-test heeft uitgevoerd;

    • e. de beschikking heeft over een masker van het juiste model en de goede maat; en

    • f. deel 1 van het online-instructieprogramma adembescherming heeft afgerond en dat kan aantonen.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid geldt als entreecriterium dat in de voorgaande twaalf maanden geen certificaat DAV-1, DAV-2 of DTA van de aanvrager is ingetrokken.

Artikel 16. Examen, cesuur en geldigheid DAV-1

  • 1 Het theorie-examen duurt maximaal 45 minuten en bestaat uit 20 gesloten vragen.

  • 2 Het praktijkexamen duurt maximaal 60 minuten en bestaat uit drie opdrachten.

  • 3 Een kandidaat is geslaagd als hij:

    • a. voor het theorie-examen 70% van de te behalen punten heeft behaald;

    • b. voor alle praktijkopdrachten minimaal 70% van de te behalen punten heeft gehaald; en

    • c. geen fatale fout heeft gemaakt.

  • 4 Het certificaat DAV-1 is maximaal 6 maanden geldig.

Artikel 17. Kerntaken, eindtermen en toetstermen DAV-1

  • 1 Voor de DAV-1 gelden de kerntaken, eindtermen en toetstermen die in de hierna opgenomen drie tabellen zijn vermeld en waarin de letter K staat voor kennis, de letter B voor begrip en de letter T voor toepassen.

    KERNTAAK 1 Verwijderen van asbest

    Eindterm 1: het overeenkomstig de toepasselijke regelgeving uitvoeren van de asbestverwijderingswerkzaamheden

    Code

    Toetsterm

    DAV-1

       

    Toetstermen

    Toetsmatrijs

       

    Beheersingsniveau

    Theorie- examen

    aantal vragen

    Praktijk- examen

    aantal opdrachten

    1.1

    Herkennen van asbestverdachte toepassingen

         

    1.2

    Verschillend te werk gaan bij hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest

    K

    0 of 1

     

    1.3

    Benoemen van de van belang zijnde nutsvoorzieningen

         

    1.4

    Inrichten van een werkplek

    K

    0 of 1

     

    1.5

    Behouden van orde en netheid op de werkplek

    K

    0 of 1

     

    1.6

    Bouwen van een containment/werkgebied, incl. de onderdrukmachine

    K

    1 of 2

     

    1.7

    In gebruik nemen van de onderdrukmachine

         

    1.8

    Benoemen van de juiste onderdruk en ventilatievoud

         

    1.9

    Controleren van de filterweerstand van de onderdrukmachine

         

    1.10

    Tot stand brengen van de juiste onderdruk en ventilatievoud

         

    1.11

    Onderdrukwaarde in het containment controleren

         

    1.12

    Controleren van de decontaminatie-unit op de juiste werking

    K

    0 of 1

    1

    1.13

    Uitvoeren van de decontaminatieprocedure met of zonder transit

    T

    1

    1

    1.14

    Op de juiste manier verwijderen van asbesthoudend materiaal

    K

    1

     

    1.15

    Kiezen van het voor asbestverwijdering geschikte (hand)gereedschap

    K

    0 of 1

     

    1.16

    Juist gebruiken van (hand)gereedschap

         

    1.17

    Het nemen van de juiste maatregelen om vezelemissie te beperken voorafgaand aan het werken met de vloerfrees

         

    1.18

    Schoonmaken van het containment/werkgebied

    B

    0 of 1

     

    1.19

    Juist gebruiken van de stofzuiger

    K

    0 of 1

     

    1.20

    Ontmantelen van het containment/werkgebied

         

    1.21

    Werken conform werkplan onder leiding van DTA

    K

    0 of 1

     

    1.22

    De verschillen kennen tussen de risico’s van amfiboolsaneringen en chrysotielsaneringen

         

    1.23

    Weten dat er verschillende risicoklassen zijn

    K

    0 of 1

     

    KERNTAAK 2

    AFVOER AFVALSTOFFEN

    Eindterm 2

    Het op veilige wijze verpakken en afvoeren van afvalstoffen, conform de vigerende regels.

    Code

    Toetsterm

    DAV-1

    Toetstermen

    Toetsmatrijs

    Beheersingsniveau

    Theorie- examen

    aantal vragen

    Praktijk- examen

    aantal opdrachten

    2.1

    Weten waarom het belangrijk is om asbesthoudend materiaal veilig te verpakken

    K

    0 of 1

     

    2.2

    Op veilige wijze verpakken van asbesthoudend materiaal

    K

    0, 1 of 2

     

    2.3

    Asbesthoudend materiaal dusdanig verpakken dat een buitenstaander het herkent als asbest

    K

    0, 1 of 2

     

    2.4

    Asbesthoudend materiaal veilig uit het containment/werkgebied brengen

    B

    0 of 1

     

    KERNTAAK 3

    VEILIG WERKEN

    Eindterm 3

    Werkzaamheden conform de vigerende regels uitvoeren op een veilige manier voor zichzelf, collega’s en omgeving

    Code

    Toetsterm

    DAV-1

    Toetstermen

    Toetsmatrijs

    Beheersingsniveau

    Theorie- examen

    aantal vragen

    Praktijk- examen

    aantal opdrachten

    3.1

    Benoemen dat gezondheidsschade van asbestvezels ontstaat door inademing

    K

    1 of 2

     

    3.2

    Benoemen van de ziekten die kunnen ontstaan door inademing van asbestvezels

    K

    0 of 1

     

    3.3

    Benoemen dat de werkgever verplicht is werknemers in de gelegenheid te stellen een medisch onderzoek te ondergaan

    K

    0 of 1

     

    3.4

    Veilig handelen bij een calamiteit

    K

    1 of 2

     

    3.5

    Benoemen van het belang van emissiearm werken

    K

    1 of 2

     

    3.6

    Emissiearm werken passend bij de situatie

    K

    O of 1

     

    3.7

    Benoemen wanneer een ruimte zonder persoonlijke beschermingsmiddelen betreden mag worden

    K

    0 of 1

     

    3.8

    Het juiste adembeschermingsmiddel gebruiken, passend bij de situatie

    K

    1 of 2

     

    3.9

    Weten waarom er jaarlijks een facefit-test moet worden gedaan

    K

    0 of 1

     

    3.10

    Werken met adembeschermingsmiddelen volgens de regels uit het programma adembescherming op www.vezelveiligheid.nl/adembescherming

    T

    1 of 2

    1

    3.11

    Benoemen waarom er op een werkdag niet aaneengesloten in het containment gewerkt mag worden

         

    3.12

    Beoordelen of machines en gereedschap geschikt zijn voor gebruik

         

    3.13

    De risico’s van werken op hoogte kennen

    K

    1 of 2

     

    3.14

    De juiste voorzorgsmaatregelen nemen bij werken op daken

         

    3.15

    De juiste voorzorgsmaatregelen kennen bij werken op daken

    K

    0 of 1

     

    3.16

    Gebruiken van het juiste klimmaterieel voor een bepaalde situatie

         

    3.17

    Begrijpen in welke uitzonderingssituaties met ladders en trappen gewerkt mag worden

         

    3.18

    Gebruiken van de voorgeschreven valbeveiligingsmiddelen

         

    3.19

    Opbouwen van rolsteigers conform de veiligheidsregels

         

    3.20

    Gebruiken van (rol)steigers conform de veiligheidsregels

         

    3.21

    Afbreken van rolsteigers conform de veiligheidsregels

         

    3.22

    De risico’s van werken met elektriciteit kennen

    K

    O of 1

     

    3.23

    Veilig werken met elektriciteit

         

    3.24

    De risico’s van werken in besloten ruimten kennen

    K

    0 of 1

     

    3.25

    Benoemen welke voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden bij werken in besloten ruimten

         

    3.26

    Zich houden aan de veiligheidsvoorschriften bij het werken in besloten ruimten

         
  • 2 De DAV-1 begrijpt wat de consequenties zijn van het niet juist uitvoeren van de in het eerste lid bedoelde kerntaken en de daaraan gerelateerde eindtermen en toetstermen en kan uitleggen waarom zijn handelen daarmee in overeenstemming is.

Artikel 18. Toetsmatrijs DAV-1

De verdeling van de vragen en opdrachten over de kerntaken en eindtermen vindt plaats op basis van toetsmatrijs die is weergegeven in de hierna opgenomen tabel waarin de letter K staat voor kennis, de letter B voor begrip en de letter T voor toepassen.

   

Theorie:

Gesloten vragen

Praktijk:

Toetstermen

   

Aantal

K

B

T

verplicht

optioneel

Kerntaak 1

Eindterm 1

Toetstermen 1 tot en met 23

8

6

1

1

2

 

Kerntaak 2

Eindterm 2

Toetstermen 2.1 tot en met 2.4

3

2

1

   

2 of meer

Kerntaak 3

Eindterm 3

Toetstermen 3.1 tot en met 3.26

9

8

1

 

1

 
 

Totaal aantal vragen/opdrachten

20

16

3

1

5 of meer

Artikel 19. Herexamen DAV-1

  • 1 Een kandidaat kan uiterlijk zes maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor ofwel zijn praktijkexamen ofwel voor zijn theorie-examen herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde situatie kan de kandidaat maximaal twee maal een herexamen afleggen.

  • 3 Wanneer de kandidaat in de in het tweede lid bedoelde situatie niet geslaagd is na een herexamen, of na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn, wordt zowel het theorie- als het praktijkexamen opnieuw afgelegd.

  • 4 Er is geen maximum verbonden aan het aantal af te leggen gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

Paragraaf 8. Eisen aan de certificaathouder DAV-2

Artikel 20. Entreecriteria DAV-2

  • 1 De entreecriteria voor de certificaathouder DAV-2 houden in dat de aanvrager:

    • a. in bezit is van een DAV-certificaat dat is afgegeven voor 1 maart 2016;

    • b. in het bezit is van een DAV-2 certificaat of van een DTA-certificaat, die geldig zijn op de datum van het afleggen van examen of die niet langer dan één jaar verlopen zijn; of

    • c. in het bezit is van een geldig DAV-1 certificaat dat op de datum van het afleggen van het examen geldig is of dan niet langer dan drie maanden verlopen is en de aanvrager, waarbij de aanvrager het praktijkervaringsdeel in een bedrijf met het procescertificaat asbestverwijdering heeft uitgevoerd, en dit aantoonbaar is:

      • 1°. door middel van tijdens de asbestverwijderingswerkzaamheden verkregen logboekregistraties voor ten minste 240 pakuren; en

      • 2°. door een volledig ingevulde DAV-1 opdrachtenset.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid geldt dat de aanvrager:

    • a. aantoonbaar minder dan één jaar voor het afleggen van het examen een facefit-test heeft uitgevoerd;

    • b. beschikt over een masker van het juiste model en de goede maat; en

    • c. deel 2 van het online-instructieprogramma adembescherming heeft afgerond en dat kan aantonen.

  • 3 In aanvulling op het eerste en tweede lid geldt als entreecriterium dat in de voorgaande twaalf maanden geen certificaat DAV-1, DAV-2 of DTA van de aanvrager is ingetrokken.

Artikel 21. Examen, cesuur en geldigheid DAV-2

  • 1 Het theorie-examen duurt maximaal 60 minuten en bestaat uit 30 gesloten vragen.

  • 2 Het praktijkexamen duurt maximaal 90 minuten en bestaat uit vijf opdrachten.

  • 3 Een kandidaat is geslaagd als hij:

    • a. voor het theorie-examen 70% van de te behalen punten heeft gehaald;

    • b. voor alle praktijkopdrachten minimaal 70% van de te behalen punten heeft gehaald; en

    • c. geen fatale fout heeft gemaakt.

  • 4 Het DAV-2 certificaat is maximaal 3 jaar geldig.

Artikel 22. Kerntaken, eindtermen en toetstermen DAV-2

  • 1 Voor de DAV-2 gelden de kerntaken, eindtermen en toetstermen die in de drie hierna opgenomen tabellen zijn vermeld.

    KERNTAAK 1

    Verwijderen van asbest

    Eindterm 1

    Het overeenkomstig de geldende regelgeving uitvoeren van vakinhoudelijke werkzaamheden van asbestsanering

    Code

    Toetsterm

    DAV-2

    Toetstermen

    Toetsmatrijs

    Beheersings-niveau

    Theorie-examen

    Praktijk-examen

    1.1

    Herkennen van asbestverdachte toepassingen

    T

     

    0 of 1

    1.2

    Verschillend te werk gaan bij hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest

    T

    0 of 1

     

    1.3

    Benoemen van de van belang zijnde nutsvoorzieningen

    B

    0 of 1

     

    1.4

    Inrichten van een werkplek

    T

    0 of 1

    0 of 1

    1.5

    Behouden van orde en netheid op de werkplek

    T

    0 of 1

    0 of 1

    1.6

    Bouwen van een containment/werkgebied, incl. de onderdrukmachine

    T

     

    0 of 1

    1.7

    In gebruik nemen van de onderdrukmachine

    T

     

    0 of 1

    1.8

    Benoemen van de juiste onderdruk en ventilatievoud

    T

    1

     

    1.9

    Controleren van de filterweerstand van de onderdrukmachine

    T

     

    0 of 1

    1.10

    Tot stand brengen van de juiste onderdruk en ventilatievoud

    T

     

    0 of 1

    1.11

    Onderdrukwaarde in het containment controleren

    T

     

    0 of 1

    1.12

    Controleren van de decontaminatie-unit op de juiste werking

    T

     

    0 of 1

    1.13

    Uitvoeren van de decontaminatieprocedure met of zonder transit

    T

    1

    1-1

    1.14

    Op de juiste manier verwijderen van asbesthoudend materiaal

    T

     

    0 of 1

    1.15

    Kiezen van het voor asbestverwijdering geschikte (hand)gereedschap

    T

    0, 1 of 2

    0 of 1

    1.16

    Juist gebruiken van (hand)gereedschap

    T

    0, 1 of 2

    0 of 1

    1.17

    Het nemen van de juiste maatregelen om vezelemissie te beperken voorafgaand aan het werken met de vloerfrees

    T

     

    0 of 1

    1.18

    Schoonmaken van het containment / werkgebied

    T

    1

    0 of 1

    1.19

    Juist gebruiken van de stofzuiger

    T

     

    0 of 1

    1.20

    Ontmantelen van het containment / werkgebied

    T

    0, 1 of 2

    0 of 1

    1.21

    Werken conform werkplan onder leiding van DTA

    T

    0, 1 of 2

     

    1.22

    De verschillen kennen tussen de risico’s van amfiboolsaneringen en chrysotielsaneringen

    B

    1

     

    1.23

    Weten dat er verschillende risicoklasses zijn

    T

    1

     

    KERNTAAK 2

    AFVOER AFVALSTOFFEN

    Eindterm 2

    Het op veilige wijze verpakken en afvoeren van afvalstoffen, conform de vigerende regels

    Code

    Toetsterm

    DAV-2

    Toetstermen

    Toetsmatrijs

    Beheersings-niveau

    Theorie-examen

    Praktijk-examen

    2.1

    Weten waarom het belangrijk is om asbesthoudend materiaal veilig te verpakken

    B

    O, 1 of 2

     

    2.2

    Op veilige wijze verpakken van asbesthoudend materiaal

    T

    0, 1 of 2

    1

    2.3

    Asbesthoudend materiaal dusdanig verpakken dat een buitenstaander het herkent als asbest

    T

    0, 1 of 2

    O of 1

    2.4

    Asbesthoudend materiaal veilig uit het containment / werkgebied brengen

    T

     

    O of 1

    KERNTAAK 3

    VEILIG WERKEN

    Eindterm 3

    Werkzaamheden conform de vigerende regels uitvoeren op een veilige manier voor zichzelf, collega’s en omgeving

    Code

    Toetsterm

    DAV-2

    Toetstermen

    Toetsmatrijs

    Beheersings-niveau

    Theorie-examen

    Praktijk-examen

    3.1

    Benoemen dat gezondheidsschade van asbestvezels ontstaat door inademing

    B

    1 of 2

     

    3.2

    Benoemen van de ziekten die kunnen ontstaan door inademing van asbestvezels

    B

    0, 1 of 2

     

    3.3

    Benoemen dat de werkgever verplicht is werknemers in de gelegenheid te stellen een medisch onderzoek te ondergaan

    K

    1

     

    3.4

    Veilig handelen bij een calamiteit

    B

     

    0 of 1

    3.5

    Benoemen van het belang van emissiearm werken

    B

    1 of 2

     

    3.6

    Emissiearm werken passend bij de situatie

    T

     

    1

    3.7

    Benoemen wanneer een ruimte zonder persoonlijke beschermingsmiddelen betreden mag worden

    B

    1

     

    3.8

    Het juiste adembeschermingsmiddel gebruiken, passend bij de situatie

    T

     

    0 of 1

    3.9

    Weten waarom er jaarlijks een facefit-test moet worden gedaan

    B

    1

     

    3.10

    Werken met adembeschermingsmiddelen volgens de regels uit het programma adembescherming op www.vezelveiligheid.nl/

    adembescherming

    T

     

    1

    3.11

    Benoemen waarom er op een werkdag niet aaneengesloten in het containment gewerkt mag worden

    B

    0, 1 of 2

     

    3.12

    Beoordelen of machines en gereedschap geschikt zijn voor gebruik

    T

     

    0 of 1

    3.13

    De risico’s van werken op hoogte kennen

       

    0 of 1

    3.14

    De juiste voorzorgsmaatregelen nemen bij werken op daken

    T

     

    0 of 1

    3.15

    De juiste voorzorgsmaatregelen kennen bij werken op daken

       

    0 of 1

    3.16

    Gebruiken van het juiste klimmaterieel voor een bepaalde situatie

    T

    0, 1 of 2

    0 of 1

    3.17

    Begrijpen in welke uitzonderingssituaties met ladders en trappen gewerkt mag worden

    B

    1

    0 of 1

    3.18

    Gebruiken van de voorgeschreven valbeveiligingsmiddelen

    T

    0, 1 of 2

    0 of 1

    3.19

    Opbouwen van rolsteigers conform de veiligheidsregels

    K

    0 of 1

    0 of 1

    3.20

    Gebruiken van (rol)steigers conform de veiligheidsregels

    T

    1

    0 of 1

    3.21

    Afbreken van rolsteigers conform de veiligheidsregels

    T

    0, 1 of 2

    0 of 1

    3.22

    De risico’s van werken met elektriciteit kennen

         

    3.23

    Veilig werken met elektriciteit

    T

    0, 1 of 2

    0 of 1

    3.24

    De risico’s van werken in besloten ruimten kennen

       

    0 of 1

    3.25

    Benoemen welke voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden bij werken in besloten ruimten

    B

    1

    0 of 1

    3.26

    Zich houden aan de veiligheidsvoorschriften bij het werken in besloten ruimten

    T

    0, 1 of 2

    0 of 1

  • 2 De DAV-2 begrijpt wat de consequenties zijn van het niet juist uitvoeren van de in het eerste lid bedoelde kerntaken en de daaraan gerelateerde eindtermen en toetstermen en kan uitleggen waarom zijn handelen daarmee in overeenstemming is.

Artikel 23. Toetsmatrijs DAV-2

De verdeling van de vragen en opdrachten over de kerntaken en eindtermen vindt plaats op basis van de toetsmatrijs die is weergegeven in de hierna opgenomen tabel waarin de letter K staat voor kennis, de letter B voor begrip en de letter T voor toepassen.

   

Theorie:

Gesloten vragen

Praktijk:

Toetstermen

   

Aantal

K

B

T

verplicht

optioneel

Kerntaak 1

Eindterm 1

Toetstermen 1.1 tot en met 1.23

12

1

1

10

1

 

Kerntaak 2

Eindterm 2

Toetstermen 2.1 tot en met 2.4

4

 

2

2

1

11 of meer

Kerntaak 3

Eindterm 3

Toetstermen 3.1 tot en met 3.26

14

2

8

4

2

 
 

Totaal aantal vragen en opdrachten

30

3

11

16

15 of meer

Artikel 24. Herexamen DAV-2

  • 1 Een kandidaat kan uiterlijk zes maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor ofwel zijn praktijkexamen ofwel voor zijn theorie-examen herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde situatie kan de kandidaat maximaal twee maal een herexamen afleggen.

  • 3 Wanneer de kandidaat in de in het tweede lid bedoelde situatie niet geslaagd is na het herexamen, of na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn, wordt zowel het theorie- als het praktijkexamen opnieuw afgelegd.

  • 4 Er is geen maximum verbonden aan het aantal af te leggen gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

  • 5 Wanneer een kandidaat bij de aanvraag, bedoeld in artikel 20, onderdeel a, in het bezit is van een geldig DAV-1 certificaat, wordt dit certificaat ook geacht geldig te zijn wanneer de kandidaat een herexamen aflegt als bedoeld in dit artikel.

Paragraaf 9. Eisen aan de certificaathouder DTA

Artikel 25. Entreecriteria DTA

  • 1 De entreecriteria voor de certificaathouder DTA houden in dat de aanvrager:

    • a. in bezit is van een DAV-certificaat dat is afgegeven voor 1 maart 2016, een DAV-2 certificaat of van een DTA-certificaat, die geldig zijn op de datum van het afleggen van het examen of dan niet langer dan één jaar verlopen zijn;

    • b. aantoonbaar minder dan één jaar voor het afleggen van het examen een facefit-test heeft uitgevoerd;

    • c. beschikt over een masker van het juiste model en de goede maat; en

    • d. deel 2 van het online-instructieprogramma adembescherming heeft afgerond en dat kan aantonen.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid geldt als entreecriterium dat in de voorgaande twaalf maanden geen certificaat DAV-1, DAV-2 of DTA van de aanvrager is ingetrokken.

Artikel 26. Duur en cesuur theorie-examen DTA

  • 1 Het theorie-examen duurt maximaal 90 minuten.

  • 2 Het theorie-examen bestaat uit:

    • a. deel A, bestaande uit 35 gesloten vragen; en

    • b. deel B, bestaande uit 5 open vragen.

  • 3 Een kandidaat is geslaagd voor het totale theorie-examen als hij voor deel A ten minste 24 van de 35 punten heeft behaald en voor deel B ten minste 275 van de 500 te behalen punten heeft gescoord.

  • 4 Voor deel A geldt de volgende staffel:

    Aantal

    punten

    0

    1–5

    6–10

    11–15

    16–20

    21–22

    23

    24

    25–26

    27

    28–29

    30

    31

    32

    33

    34

    35

    Cijfer

    0

    1

    2

    3

    4

    4,5

    5

    5,5

    6

    6,5

    7

    7,5

    8

    8,5

    9

    9,5

    10

Artikel 27. Duur en cesuur praktijk examen DTA

  • 1 Het praktijkexamen duurt maximaal 90 minuten.

  • 2 Het praktijkexamen bestaat uit vier opdrachten.

  • 3 In elke opdracht worden ook de communicatieve vaardigheden getoetst, met uitzondering van de opdracht inzake het herkennen van asbestverdachte toepassingen.

  • 4 De kandidaat is geslaagd voor het praktijk examen als hij:

    • a. voor elke opdracht minimaal 70% van de te behalen punten heeft gehaald; en

    • b. geen fatale fout heeft gemaakt.

Artikel 28. Cesuur gehele DTA examen en geldigheidsduur certificaat

  • 1 Een kandidaat is geslaagd als hij heeft voldaan aan de eisen in de artikelen 26, derde lid, en 27, vierde lid.

  • 2 Het DTA certificaat is maximaal 3 jaar geldig.

Artikel 29. Eindtermen DTA theorie-examen

Voor het theorie-examen gelden de volgende eindtermen:

  • 1. In het kader van de soorten en toepassingen kan de aanvrager:

    • a. de verschillende soorten asbest en asbesthoudend materiaal noemen; en

    • b. de verschillende toepassingen van asbest of asbesthoudend materiaal noemen en kan hij de situaties waarin het werd toegepast noemen en herkennen.

  • 2. In relatie tot de regelgeving:

    • a. heeft de aanvrager kennis van de bestaande arbeidsbeschermende voorschriften op het gebied van asbest in het algemeen en op het gebied van het slopen of verwijderen van asbest in het bijzonder;

    • b. kan de aanvrager werkzaamheden uitvoeren conform de eisen uit een sloopmelding als bedoeld in artikel 1.26 tot en met 1.33 van het Bouwbesluit 2012 en de eisen, bedoeld in het Asbestverwijderingsbesluit 2005;

    • c. heeft de aanvrager kennis van de milieuvoorschriften die gelden bij het verwijderen van asbest;

    • d. heeft de aanvrager kennis van de voor een deskundig asbestverwijderingsbedrijf relevante regelgeving; en

    • e. kan de aanvrager de instanties noemen die de controle op de naleving van voornoemde voorschriften uitvoeren en kent hij hun bevoegdheden.

  • 3. De aanvrager kan de taken van een DAV-1 en DAV-2 noemen en toelichten.

  • 4. In relatie tot de risicobeoordeling kan de aanvrager:

    • a. de risico’s voor de gezondheid bij het verwijderen van asbest herkennen en beoordelen en weet hij maatregelen te noemen om deze risico’s te voorkomen;

    • b. het doel, de werking en de aspecten van alternatieven voor verwijdering benoemen en uitleggen.

  • 5. In relatie tot de asbestinventarisatie:

    • a. weet de aanvrager in welke gevallen er een asbestinventarisatieplicht is, door wie deze inventarisatie verricht wordt en kent hij de uitzonderingen op deze verplichting;

    • b. kent de aanvrager de verschillende typen asbestinventarisaties, weet hij de verschillen en kent hij de geldigheidsduur van de rapporten;

    • c. kan de aanvrager beoordelen of een asbestinventarisatierapport volledig is en handelend optreden indien dit niet het geval is.

  • 6. In relatie tot de indeling in risicoklassen:

    • a. weet de aanvrager wie bevoegd zijn om risicoklassen te bepalen en hoe deze bepaald worden;

    • b. kent de aanvrager de voorwaarden voor het eventueel aanpassen van de risicoklasse en kent hij de concentraties die aan de indeling in klassen ten grondslag liggen; en

    • c. kent de aanvrager de eisen met betrekking tot de werkmethoden, opleiding van personeel, meldingsplicht, gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en de eindinspectie.

  • 7. In relatie tot de procesbeheersing:

    • a. is de aanvrager op de hoogte van de meldingsplicht en kan hij de aan het certificatieschema Procescertificaat Asbestverwijdering verbonden meldingsplicht uitvoeren;

    • b. kan de aanvrager een werkplan voor het verwijderen van asbest samenstellen en beoordelen en weet hij wanneer een werkplan noodzakelijk is;

    • c. kan de aanvrager de kwaliteit van de bij het slopen of verwijderen van asbest gebruikte hulpmiddelen beoordelen;

    • d. kan de aanvrager maatregelen benoemen en beschrijven om vezelemissie zo veel mogelijk te voorkomen;

    • e. is de aanvrager op de hoogte van de voorschriften voor het omgaan met asbesthoudend afval en kan hij deze voorschriften toepassen; en

    • f. kan de aanvrager aan de hand van documenten de benodigde kwaliteits- en veiligheidsregistraties op de werkplek benoemen en uitvoeren.

  • 8. In relatie tot de eindinspecties kent de aanvrager:

    • a. de voorwaarden van de visuele inspectie die door de DTA uitgevoerd wordt voordat de inspectie-instelling een eindcontrole komt uitvoeren;

    • b. de randvoorwaarden en condities van eindinspectie die behoren bij de verschillende verwijdering technieken en risicoklassen; en

    • c. de verantwoordelijkheden van de DTA en de inspectie-instelling bij de eindinspectie.

  • 9. De aanvrager kan de relaties tussen de beheerstichting, de certificerende instellingen en een certificaathouder duidelijk maken en kent de relevante certificatieschema’s en overige relevante documenten van de beheerstichting.

Artikel 30. Eindtermen DTA praktijkexamen

Voor het praktijkexamen gelden de volgende eindtermen. De aanvrager kan:

  • a. een mondelinge instructie of voorlichting verzorgen;

  • b. toezicht houden op de werkzaamheden en zo nodig corrigerend optreden; en

  • c. asbestverdachte materialen herkennen.

Artikel 31. Toetsmatrijs theorie-examen DTA

De verdeling van de vragen en opdrachten van het theorie-examen over de in artikel 29 genoemde eindtermen vindt plaats op basis van de hierna opgenomen tabel waarin de letter K staat voor kennis, de letter B voor begrip en de letter T voor toepassen.

Onderdeel

Eindtermen

artikel 29

Aantal

vragen

K

B

T

Deel A

Deel

B

Soorten en toepassingen

Eindterm 1a

4

4

0

0

 

0

Eindterm 1b

4

4

0

0

 

0

Onderdelen in examen

3

0

Wettelijk kader:

Eindterm 2a

8

8

0

0

 

0

Eindterm 2b

5

5

0

0

 

0

Eindterm 2c

2

2

0

0

 

0

Eindterm 2d

3

2

0

0

 

0

Eindterm 2e

9

9

0

0

 

0

Onderdelen in examen

7

0

Taken, verantwoordelijkheden

Eindterm 3

3

3

0

0

 

0

Onderdelen in examen

1

0

Risicobeoordeling

Eindterm 4a

17

3

0

0

 

0

Eindterm 4b

5

3

0

0

 

0

Onderdelen in examen

5

0

Asbestinventarisatie

Eindterm 5a

3

3

0

0

 

0

Eindterm 5b

6

6

0

0

 

0

Eindterm 5c

7

5

2

0

 

1

Onderdelen in examen

3

1

Risicoklassen

Eindterm 6a

2

2

0

0

 

0

Eindterm 6b

5

5

0

0

 

0

Eindterm 6c

4

4

0

0

 

0

Onderdelen in examen

4

0

Procesbeheersing

Eindterm 7a

4

3

0

1

 

1

Eindterm 7b

6

2

0

4

 

1 of 2

Eindterm 7c

6

6

0

0

 

0

Eindterm 7d

8

6

2

0

 

0 of 1

Eindterm 7e

8

8

0

0

 

0

Eindterm 7f

3

0

0

3

 

O of 1

Onderdelen in examen

8

4

Eindinspecties

Eindterm 8

3

3

0

0

 

0

 

Eindterm 8b

10

10

0

0

 

0

 

Eindterm 8c

4

4

0

0

 

0

Onderdelen in examen

3

0

Betrokken partijen

Eindterm 9

16

16

0

0

 

0

Onderdelen in examen

1

0

Totaal in het examen

35

5

Artikel 32. Toetsmatrijs praktijkexamen DTA

De verdeling van de vragen en opdrachten van het praktijkexamen over de eindtermen, genoemd in artikel 29, vindt plaats op basis van de hierna opgenomen tabel.

Eindtermen / toetstermen

Aantal toetstermen

%

Eindterm 1.

Het kunnen geven van een mondelinge voorlichting of instructie

1

25

Toetstermen

1.1 Beschikt over de communicatieve vaardigheden om werknemers die betrokken zijn bij het verwijderen van asbest volgens het werkplan te instrueren en te beoordelen of de instructie begrepen is en opgevolgd kan worden. Kandidaat is daarbij in staat om zijn gekozen methodiek te verdedigen en inhoudelijke vragen adequaat te beantwoorden.

1.2 Beschikt over de communicatieve vaardigheden om opdrachtgevers en derden die betrokken zijn bij het verwijderen van asbest volgens het werkplan te instrueren en voor te lichten en te beoordelen of de voorlichting begrepen is.

Kandidaat is daarbij in staat om zijn gekozen methodiek te verdedigen en inhoudelijke vragen adequaat te beantwoorden.

1.3 Beschikt over de communicatieve vaardigheden om controlerende instanties tijdens de werkzaamheden effectief van de stand van zaken op de hoogte te brengen en de juiste documenten te laten zien. Kandidaat is daarbij in staat om zijn gekozen methodiek te verdedigen en inhoudelijke vragen adequaat te beantwoorden.

Eindtermen / toetstermen

Aantal toetstermen

%

Eindterm 2.

Het kunnen houden van toezicht bij de diverse werkzaamheden en zo nodig corrigerend optreden

5

50

Toetstermen

2.1 Kan zijn toezichthoudende taak -mede op basis van zijn leidinggevende capaciteiten en sociale vaardigheden- uitvoeren.

2.2 Kan -zowel in technische als in sociale zin- corrigerend optreden wanneer er niet op juiste wijze omgegaan wordt met de hulpmiddelen en de persoonlijke beschermingsmiddelen.

2.3 Kan effectief handelend optreden bij het wegvallen van de onderdruk.

2.4 Kan effectief handelend optreden bij te veel onderdruk.

2.5 Kan effectief handelend optreden bij een ongeval met persoonlijk letsel.

2.6 Kan effectief handelend optreden bij het open gaan van een afvalzak.

2.7 Kan effectief handelend optreden bij het uitvallen van stroom.

2.8 Kan effectief handelend optreden bij het wegvallen van de watervoorziening.

2.9 Kan effectief handelend optreden bij het openscheuren van het containment.

2.10 Kan opdracht geven tot het plaatsen van afzettingen, er op toezien dat deze handelingen op de juiste wijze worden uitgevoerd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.11 Kan opdracht geven tot het uitvoeren van werkzaamheden met de glovebag, kan er op toezien dat de werkzaamheden met de glovebag techniek op een juiste wijze worden uitgevoerd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.12 Kan opdracht geven tot het opbouwen van een containment, er op toezien dat een containment op de juiste wijze wordt opgebouwd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is. Kan tevens de inrichting testen op effectiviteit.

2.13 Kan opdracht geven tot het opstellen en aansluiten van een decontaminatie-unit, er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is. Kan tevens de decontaminatie-unit testen op juiste werking.

2.14 Kan opdracht geven tot het opbouwen van een transitsluis, er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.15 Kan opdracht geven tot het verpakken en in de afvalsluis plaatsen van asbesthoudend afval, er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.16 Kan opdracht geven tot het uitsluizen van asbesthoudend afval inclusief de administratieve handelingen, er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.17 Kan opdracht geven tot het verwijderen van materiaal waarbij gebruik wordt gemaakt van bronmaatregelen, er op toezien dat dit juist en veilig geschiedt en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.18 Kan beoordelen of hulpmiddelen en apparatuur zijn gekeurd.

2.19 Kan opdracht geven tot het inplakken van een onderdrukmachine, er op toezien dat de machine op de juiste wijze wordt geplaatst en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.20 Kan opdracht geven tot het inschakelen van een onderdrukmachine, er op toezien dat de machine op de juiste wijze wordt ingeschakeld en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.21 Kan een effectieve luchtverversing en een gewenste onderdruk in een concrete situatie bereiken door instructies te geven aan de DAV-1 en DAV-2.

2.22 kan de werking van apparatuur en hulpmiddelen tijdens het gebruik beoordelen op functionaliteit, veiligheid en effectiviteit.

2.23 Kan de decontaminatieprocedure uitleggen, er op toezien dat deze veilig wordt uitgevoerd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.24 Kan opdracht geven tot het wisselen van een voor- en tussenfilter van een onderdrukmachine, er op toezien dat deze handelingen op de juiste wijze worden uitgevoerd en kan handelend optreden indien dit niet het geval is.

2.25 Kan tijdens de werkzaamheden het logboek invullen waarin alle van belang zijnde gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden worden geregistreerd.

Eindtermen / toetstermen

Aantal toetstermen

%

Eindterm 3.

Het herkennen van asbestverdachte materialen

2

25

Toetstermen

3.1 Kan op basis van een set van 10 materialen in monsterpotjes, een bijbehorende omschrijving en een foto beoordelen of de materialen al dan niet asbestverdacht zijn.

3.2 Kan van asbestverdachte materialen in monsterpotjes op basis van materiaal, foto en omschrijving de hechtgebondenheid van het materiaal aangeven in de gradaties hechtgebonden of niet-hechtgebonden.

Totaal

8

100

Artikel 33. Herexamen DTA

  • 1 Een kandidaat kan uiterlijk zes maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor ofwel zijn praktijkexamen ofwel voor zijn theorie-examen herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde situatie kan de kandidaat kan maximaal twee maal een herexamen afleggen.

  • 3 Wanneer de kandidaat in de in het tweede lid bedoelde situatie niet geslaagd is na een herexamen, of na het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn, wordt zowel het theorie- als het praktijkexamen afgelegd.

  • 4 Er is geen maximum verbonden aan het aantal af te leggen gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

Artikel 34. Eindtermen en handelwijze DTA

De DTA begrijpt wat de consequenties zijn wanneer hij niet in overeenstemming met de in artikel 29 en 30 geformuleerde eindtermen handelt en kan uitleggen waarom zijn handelen daarmee in overeenstemming is.

Paragraaf 10. Overgangsbepalingen

Artikel 35. Overgangsbepalingen in verband met wijzigingen met ingang van 1 januari 2012

  • 1 Een deskundig asbestverwijderaar (DAV) die is gecertificeerd voor of op 1 oktober 2013 wordt, zolang dat certificaat geldig is, geacht te voldoen aan de eisen die in deze bijlage gesteld worden aan de certificaathouder DAV-2.

  • 2 Een deskundig toezichthouder asbestverwijdering (DTA) die is gecertificeerd voor of op 1 maart 2013 wordt, zolang dat certificaat geldig is, geacht te voldoen aan de eisen die in deze bijlage gesteld worden aan de certificaathouder DTA.

Artikel 36. Overgangsregelingen in verband met wijzigingen met ingang van 1 maart 2016

  • 1 Een deskundig toezichthouder asbestverwijdering als bedoeld in artikel 4.27, onderdeel c, van de Arbeidsomstandighedenregeling die beschikt over een certificaat DTA dat is afgegeven voor 1 maart 2016, wordt gedurende de looptijd van dat certificaat geacht te voldoen aan de eisen voor de deskundig toezichthouder asbestverwijdering zoals neergelegd in deze bijlage, met dien verstande het certificaat kan worden geschorst of ingetrokken indien de certificaathouder zich niet houdt aan de voor het gebruik van het certificaat geldende voorschriften.

  • 2 Een deskundig asbestverwijderaar als bedoeld in artikel 4.27, onderdeel d, van de Arbeidsomstandighedenregeling die beschikt over een certificaat DAV dat is afgegeven voor 1 maart 2016, wordt gedurende de looptijd van dat certificaat geacht te voldoen aan de eisen voor de deskundig asbestverwijderaar niveau 2 zoals neergelegd in deze bijlage, met dien verstande het certificaat kan worden geschorst of ingetrokken indien de certificaathouder zich niet houdt aan de voor het gebruik van het certificaat geldende voorschriften.

Artikel 37. Overgangsregelingen in verband met wijzigingen per 1 maart 2017

  • 1. Voor meldingen die door een certificerende instelling procescertificaat of door een toezichthoudende overheidsinstelling zijn gedaan voor 1 maart 2017 blijven de bepalingen van bijlage XIIIc, zoals deze luidden op 28 februari 2017, van toepassing.

  • 2. De certificerende instellingen informeren de certificaathouders over de gevolgen die de inwerkingtreding met ingang van 1 maart 2017 van de artikelen 12, 12a en 12b heeft of kan hebben voor een individuele certificaathouder wanneer:

    • a. het certificaat van een certificaathouder ten tijde van de inwerkingtreding is ingetrokken; of

    • b. het certificaat van een certificaathouder ten tijde van de inwerkingtreding geschorst is.

Bijlage 1. behorende bij artikel 12 en 12a toetstermen, artikelen en bijbehorende categorie afwijkingen

DTA eindterm uit bijlage XIIIc

DAV-2 toetsterm uit bijlage XIIIc

DAV-1 toetsterm uit bijlage XIIIc

Artikel uit bijlage XIIIa

Categorie afwijking DTA

Categorie afwijking DAV, DAV-1, DAV-2

Art. 30.b

NVT

NVT

28.b

II

NVT

Art. 30.b

NVT

NVT

28.c

II

NVT

Art. 29 lid 2.a

Art. 22 lid 3.10

Art. 17 lid 3.10

34.1.a

I of II*

I

Art. 29 lid 2.a

NVT

NVT

34.1.f

II

NVT

Art. 29 lid 2.d

NVT

NVT

41.1.d

II

NVT

Art. 29 lid 2.d

Art. 22 lid 3.10

Art. 17 lid 3.10

41.1.e

II**

II

Art. 29 lid 2.d

Art. 22 lid 1.13

Art. 17 lid 1.13

41.1.g

I of II*

I

Art. 29 lid 2.d

NVT

NVT

41.1.h

II

NVT

Art. 29 lid 2.a

NVT

NVT

43.1.a-c

II

NVT

Art. 29 lid 2.a

NVT

NVT

43.2

II

NVT

Art. 29 lid 2.a

NVT

NVT

43.3.a-g

II

NVT

Art. 29 lid 2.a

Art. 22 lid 3.6

Art. 17 lid 3.6

43.4.a-c

I of II*

I

Art. 29 lid 2.a

NVT

NVT

43.7

II

NVT

Art. 29 lid 2.a

NVT

NVT

43.8

II

NVT

Art. 29 lid 2.a

NVT

NVT

43.9

II

NVT

Art. 29 lid 2.a

NVT

NVT

44.1.d

II

NVT

Art. 29 lid 2.a

NVT

NVT

45.2

II

NVT

* categorie I indien de afwijking wordt geconstateerd bij de DTA, categorie II indien de afwijking wordt geconstateerd bij de DAV

** categorie II indien de afwijking ook wordt geconstateerd bij de DTA

Bijlage XIIIe. behorend bij artikel 4.28

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing van en Toezicht op certificerende instellingen die Procescertificaten Asbestinventarisatie en Procescertificaten Asbestverwijdering afgeven.

Paragraaf 1. Definities en afkortingen

Artikel 1. Definities en afkortingen

In deze bijlage en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • Aanvrager: bedrijf dat bij een certificerende instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een Procescertificaat Asbestinventarisatie of een Procescertificaat Asbestverwijdering;

  • Asbestverontreiniging: asbesthoudend stof of restanten asbesthoudend materiaal;

  • Asbesttoepassing: asbesthoudende producten of asbestverontreinigingen;

  • Beheerstichting: Stichting Ascert, zijnde de beheerstichting, bedoeld in artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel f, van het besluit;

  • Certificaatregister: register dat door de beheerstichting wordt beheerd op basis van de gegevens die de certificerende instellingen vastleggen op grond van artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel d, van het besluit;

  • Certificatiejaar: eerste, tweede of derde periode van twaalf maanden na de ingangsdatum van het procescertificaat;

  • Concern: groep van ondernemingen die in belangrijke mate onder gezamenlijke leiding staan en als een eenheid optreden of rechtspersonen die via een aandeelhouderschap zijn verbonden;

  • Containment: constructie waarmee een werkgebied waar asbesthoudende materialen worden verwijderd wordt afgeschermd van de leefomgeving en waarin een onderdruk in stand wordt gehouden;

  • Corrigerende maatregel: maatregel die gericht is op het blijvend wegnemen van de oorzaak van een opgetreden afwijking;

  • DIA: deskundig inventariseerder asbest als bedoeld in artikel 4.54a, zevende lid van het besluit;

  • Eindbeoordeling: eindbeoordeling na asbestverwijdering volgens NEN 2990;

  • Herstelmaatregel: maatregel die gericht is op het verhelpen van een opgetreden afwijking;

  • Inspectie-instelling: door de Raad voor Accreditatie, volgens NEN-EN-ISO/IEC 17020, geaccrediteerde inspectie-instelling die de eindbeoordeling verricht;

  • NEN-EN-ISO/IEC 17021: NEN-EN-ISO/IEC 17021-1:2015, eisen voor instellingen die audits en certificatie van managementsystemen leveren, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;

  • NEN-EN-ISO/IEC 17065: NEN-EN-ISO/IEC 17065:2012, eisen voor certificatie-instellingen die certificaten toekennen aan producten, processen en diensten, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;

  • NEN-EN 2990: NEN-EN 2990: 2012, richtlijnen voor het uitvoeren van een eindcontrole na asbestverwijdering Lucht – Eindcontrole na asbestinventarisatie, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut;

  • Opdrachtgever: natuurlijke persoon of rechtspersoon die de asbestinventarisatie of de asbestverwijdering opdraagt;

  • Niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal: asbesthoudend materiaal dat niet in het asbestinventarisatierapport is vermeld;

  • Pakdag: het aantal manuren dat met adembescherming is gewerkt gedeeld door zes;

  • Persoonscertificaat: certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet;

  • Procescertificaat: certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet;

  • Projectlocatie: adres waar de asbestinventarisatie of asbestverwijdering plaatsvindt of zal plaatsvinden;

  • Vestiging: onderdeel van een bedrijf dat is gevestigd in een afzonderlijk gelegen kantoor of andere bedrijfsruimte of complex van bedrijfsruimten, waarin of van waaruit het bedrijf zelfstandig dienstverlenende activiteiten uitvoert op het gebied van asbestinventarisatie of asbestverwijdering;

  • Werkgebied: afgebakende ruimte of afgebakend gebied op een projectlocatie waarbinnen de asbestverwijdering plaatsvindt.

Paragraaf 2. Beoordeling en aanwijzing certificerende instellingen

Artikel 2. Eisen voor aanwijzing

  • 1. In aanvulling op artikel 1.5a van het besluit gelden voor de aan te wijzen certificerende instelling de volgende eisen:

    • a. zij voldoet aan de eisen uit NEN-EN-ISO/IEC 17065;

    • b. zij draagt er zorg voor dat haar werknemers die met werkzaamheden in het kader van de afgifte van de certificaten zijn belast, deze uitvoeren met de grootste mate van beroepsintegriteit;

    • c. zij heeft een integriteitsbeleid uitgewerkt in een gedragscode en haar bestuurders en werknemers handelen overeenkomstig dat integriteitsbeleid en tekenen een integriteitsverklaring;

    • d. zij treedt integer op en handelt binnen haar bevoegdheden;

    • e. zij heeft een procedure waarin geregeld is dat:

      • 1°. in geval van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende werknemer aan de directie van de certificerende instelling wordt gemeld; en

      • 2°. zij zo spoedig mogelijk, indien nodig, de belanghebbenden informeert, waaronder de gemeente, omgevingsdienst, politie of Inspectie SZW; en

    • f. zij heeft de volgende procedures op schrift gesteld:

  • 2. Beoordelingen als bedoeld in deze regeling kunnen worden uitbesteed aan een derde partij, mits:

    • a. de certificerende instelling een overeenkomst met deze derde partij heeft gesloten; en

    • b. de derde partij de werkzaamheden niet uitbesteedt.

  • 3. De beslissing tot verlenen, weigeren, schorsen en intrekken van procescertificaten wordt niet uitbesteed.

Artikel 3. Eisen aan het certificatiepersoneel

  • 1. De certificerende instelling beschikt voor de verificatie van de competenties inzake kennis, kunde en houding van het certificatiepersoneel over een specifieke verificatiemethode.

  • 2. Een certificerende instelling beschikt over de volgende deskundigen:

    • a. indien van toepassing, een vestigingsauditor voor asbestinventarisatie;

    • b. indien van toepassing, een vestigingsauditor voor asbestverwijdering;

    • c. indien van toepassing, een projectauditor voor asbestinventarisatie;

    • d. indien van toepassing, een projectauditor voor asbestverwijdering;

    • e. een reviewer; en

    • f. een certificaatbeslisser.

  • 3. De in het tweede lid, onderdeel a tot en met e, bedoelde deskundigen voldoen aan de volgende algemene eisen:

    • a. zij zijn in staat zich in woord en geschrift doeltreffend in de Nederlandse taal uit te drukken;

    • b. zij kunnen onafhankelijk en zelfstandig handelen;

    • c. zij beschikken over voldoende communicatieve en contactuele vaardigheden voor de uitoefening van hun taken;

    • d. zij zijn in staat te verantwoorden hoe zij tot hun oordeel zijn gekomen;

    • e. zij zijn in staat om tijdens audits regelend en besluitvaardig op te treden;

    • f. zij hebben gedegen kennis van de toepasselijke regelgeving;

    • g. zij hebben met goed gevolg een door het International Register of Certificated Auditors erkende cursus auditleider gevolgd; en

    • h. [Red: dit onderdeel is nog niet in werking getreden.]

  • 4. Een vestigingsauditor en een reviewer voor asbestinventarisatie of voor asbestverwijdering voldoet aan de in het derde lid genoemde eisen en heeft onder toezicht van een gekwalificeerde kantoorauditor minimaal tien vestigingsaudits uitgevoerd bij respectievelijk een asbestinventarisatiebedrijf of een asbestverwijderingsbedrijf.

  • 5. Een projectauditor voor asbestinventarisatie heeft voldoende aantoonbare werkervaring. Daartoe toont hij aan dat hij:

    • a. ten minste 50 asbestinventarisaties heeft uitgevoerd of begeleid;

    • b. bekend is met de eisen die gelden voor een asbestinventarisatie als bedoeld in paragraaf 4 van bijlage XIIIa; en

    • c. ten minst vijf projectaudits asbestinventarisatie onder toezicht van een gekwalificeerde projectauditor heeft uitgevoerd.

  • 6. Een projectauditor voor asbestverwijdering heeft voldoende aantoonbare werkervaring. Daartoe toont hij aan dat hij:

    • a. ten minste 50 asbestverwijderingswerken heeft uitgevoerd of begeleid;

    • b. bekend is met de eisen die gelden voor een asbestverwijdering als bedoeld in paragraaf 5 van bijlage XIIIa; en

    • c. ten minste vijf projectaudits asbestverwijdering onder toezicht van een gekwalificeerde projectauditor heeft uitgevoerd.

  • 7. Een certificaatbeslisser voldoet aan de in het derde lid, onderdelen a, b, c, d, en f genoemde eisen en toont aan dat hij:

    • a. gedegen kennis heeft van het certificatiereglement, bedoeld in artikel 8;

    • b. gedegen kennis heeft van de NEN-EN-ISO/IEC 17021;

    • c. niet direct betrokken is bij de uitgevoerde audits; en

    • d. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met de certificerende instelling.

  • 8. De certificerende instelling houdt een register bij van haar certificatiepersoneel.

  • 9. De certificerende instelling beschikt over de persoonsdossiers van haar certificatiepersoneel waarin ten minste zijn opgenomen:

    • a. een curriculum vitae;

    • b. een integriteitsverklaring als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c; en

    • c. beoordelingsformulieren en andere relevante, persoonsgebonden documenten.

Artikel 4. Vast personeel

De certificerende instelling beschikt voor de uitvoering van de certificatiewerkzaamheden over ten minste twee werknemers met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van ten minste 32 uur per week per werknemer.

Artikel 5. Onpartijdigheid en onafhankelijkheid certificerende instelling

  • 1. De certificerende instelling treedt onpartijdig en onafhankelijk op bij het uitvoeren van beoordelingen en bij het verlenen van een procescertificaat.

  • 2. De certificerende instelling draagt er zorg voor dat haar werknemers geen betaalde of onbetaalde werkzaamheden of andere activiteiten van welke aard dan ook, in welke hoedanigheid dan ook, in opdracht van een aanvrager van een procescertificaat, een certificaathouder of een daar aan gelieerde onderneming verrichten.

  • 3. De certificerende instelling draagt er zorg voor dat door haar werknemers een verklaring wordt ondertekend waarin de werknemer verklaart onafhankelijk te zullen optreden en handelen en zich te houden aan de in verband met de beoordelingen noodzakelijke geheimhouding behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4. De volgende functies worden niet gecombineerd:

    • a. aandeelhouder bij een certificerende instelling en bij een asbestinventarisatiebedrijf;

    • b. aandeelhouder bij een certificerende instelling en bij een asbestverwijderingsbedrijf;

    • c. bestuurder bij een certificerende instelling en bestuurder bij een asbestinventarisatiebedrijf;

    • d. bestuurder bij een certificerende instelling en bestuurder bij een asbestverwijderingsbedrijf;

    • e. aandeelhouder bij een certificerende instelling en bestuurder bij een asbestinventarisatiebedrijf;

    • f. aandeelhouder bij een certificerende instelling en bestuurder bij een asbestverwijderingsbedrijf;

    • g. bestuurder bij een certificerende instelling en aandeelhouder bij een asbestinventarisatiebedrijf; en

    • h. bestuurder bij een certificerende instelling en aandeelhouder een asbestverwijderingsbedrijf.

  • 5. De certificerende instelling beschikt over een verklaring getekend door alle bestuurders van de instelling met daarin een actuele beschrijving van de volgende onderdelen:

    • a. de namen en functies van de bestuurders;

    • b. de namen en functies van de leden van de directie;

    • c. indien de certificerende instelling geen beursgenoteerde naamloze vennootschap is, de namen van de eigenaren of aandeelhouders van de certificerende instelling; en

    • d. indien van toepassing, het concern waarvan de certificerende instelling deel uitmaakt.

Artikel 6. Overeenkomst certificerende instelling en beheerstichting

  • 1. Een certificerende instelling sluit een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel f, van het besluit.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde overeenkomst bepaalt dat:

    • a. de certificerende instelling zich aansluit bij het door de beheerstichting ingestelde Centraal College van Deskundigen;

    • b. de certificerende instelling deelneemt aan het door het Centraal College van Deskundigen georganiseerde harmonisatieoverleg; en

    • c. de certificerende instelling de tijdens het harmonisatieoverleg vastgestelde afspraken over de geharmoniseerde uitvoering van de certificatie-eisen uitvoert.

  • 3. Indien er meerdere certificerende instellingen zijn, kunnen deze instellingen overeenkomen dat zij gezamenlijk een vertegenwoordiger aanwijzen die de betreffende certificerende instellingen vertegenwoordigt bij het Centraal College van Deskundigen.

  • 4. Indien er verschil van inzicht bestaat tussen een certificerende instelling en een certificaathouder over de interpretatie van bijlage XIIIa of de onderhavige bijlage, legt de certificerende instelling dit voor aan het Centraal College van Deskundigen.

Artikel 7. Administratie in Nederlandse taal

De certificerende instelling gebruikt in haar administratie in verband met de certificatie van asbestinventarisatie- en asbestverwijderingsbedrijven uitsluitend de Nederlandse taal.

Paragraaf 3. Beoordeling en verlening van een procescertificaat door een certificerende instelling

Artikel 8. Certificatiereglement

  • 1. De certificerende instelling legt de werkwijze voor procescertificatie vast in een certificatiereglement. Het certificatiereglement bevat ten minste de volgende elementen:

    • a. de wijze waarop een aanvrager wordt geïnformeerd over de certificatieprocedure;

    • b. de wijze waarop wordt getoetst of een aanvrager voor een procescertificaat voldoet aan de eisen uit de bijlage XIIIa;

    • c. de wijze van beslissen tot verlening, weigering, schorsing of intrekking van een procescertificaat;

    • d. de wijze waarop de registratie van de gegevens van de certificaathouder in het certificaatregister plaatsvindt; en

    • e. de wijze en frequentie van het doorgeven van mutaties aan de beheerstichting ten behoeve van het certificaatregister.

  • 2. Vanaf de eerste beoordeling op de projectlocatie tot de beslissing over het al dan niet verlenen van het procescertificaat geldt een termijn van maximaal zestien weken. Indien de overschrijding van deze termijn te wijten is aan de aanvrager vervallen de beoordelingsresultaten van de aanvraag van de aanvrager.

  • 3. Indien de aanvrager heeft beschikt over een procescertificaat en dat in een periode van twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag is geschorst, geweigerd of ingetrokken, neemt de certificerende instelling de aanvraag niet in behandeling.

  • 4. Indien de aanvrager aan alle eisen heeft voldaan, wordt het procescertificaat binnen vier weken verstrekt.

Artikel 9. Onderzoek naar voortzetting van een onderneming

  • 1. De certificerende instelling onderzoekt of een aanvrager:

    • a. een procescertificaat in bezit heeft gehad in de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van de indiening van de aanvraag dat is ingetrokken of dreigt te worden ingetrokken; en

    • b. een eerstegraads of tweedegraads bloed- of aanverwantschapsrelatie heeft met een eigenaar of bestuurder van een bedrijf waarvan in de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van de indiening van de aanvraag een procescertificaat is ingetrokken, of dreigt te worden ingetrokken.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende gegevens van de aanvrager vergeleken met die van een bedrijf, waarvan het procescertificaat in de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag is ingetrokken:

    • a. de verklaring van de aanvrager, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, onder 7°, van bijlage XIIIa;

    • b. de naam en handelsnamen;

    • c. de vestigingsplaats, feitelijke locatie en de contactgegevens;

    • d. de namen van aandeelhouders en bestuurders;

    • e. de opdrachtgevers;

    • f. het gebruik van bedrijfsmiddelen; en

    • g. de inzet van werknemers.

  • 3. Indien op basis van het onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, het redelijke vermoeden bestaat dat sprake is van een voortzetting door de aanvrager van asbestinventarisatiewerkzaamheden of asbestverwijderingswerkzaamheden van een andere onderneming of diens werknemers waarvan het procescertificaat is of dreigt te worden ingetrokken, wordt de aanvraag voor een procescertificaat geweigerd en de weigering gemeld aan de beheerstichting.

  • 4. Indien na de verlening van een procescertificaat blijkt dat er sprake is van een voortzetting als bedoeld in het derde lid wordt het procescertificaat ingetrokken.

Artikel 10. Initiële beoordeling aanvraag procescertificaat

De certificerende instelling draagt zorg voor de initiële beoordeling van en beslissing over een aanvraag voor een procescertificaat. Zij beoordeelt daarbij of:

  • a. het kwaliteitssysteem van de aanvrager voldoet aan de eisen uit artikel 12 voor asbestinventarisatie van bijlage XIIIa of artikel 32 voor asbestverwijdering van bijlage XIIIa;

  • b. in geval van een aanvraag voor een Procescertificaat Asbestinventarisatie alle vestigingen van de aanvrager waarvoor het procescertificaat wordt aangevraagd voldoen aan de eisen uit paragraaf 4 van bijlage XIIIa;

  • c. in geval van een aanvraag voor een Procescertificaat Asbestverwijdering alle vestigingen van de aanvrager waarvoor het procescertificaat wordt aangevraagd voldoen aan de eisen aan de eisen uit paragraaf 5 van bijlage XIIIa;

  • d. in geval van een aanvraag voor een Procescertificaat Asbestinventarisatie de asbestinventarisaties op twee projectlocaties van de aanvrager voldoen aan de eisen uit artikel 11; en

  • e. in geval van een aanvraag voor een Procescertificaat Asbestverwijdering twee asbestverwijderingswerken op twee projectlocaties voldoen aan de eisen uit artikel 12.

Artikel 11. Nadere bepalingen procescertificatie asbestinventarisatiebedrijf

  • 1. De certificerende instelling stelt een asbestinventarisatiebedrijf dat een aanvraag voor een procescertificaat heeft ingediend voor de duur van de beoordeling van deze aanvraag op twee projectlocaties gelijk aan een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf indien wordt voldaan de volgende voorwaarden:

    • a. vastgesteld is dat de vestiging van aanvrager voldoet aan de eisen uit artikel 12 van bijlage XIIIa; en

    • b. de aanvrager heeft een schriftelijke aanvraag bij de certificerende instelling ingediend voor het uitvoeren van een asbestinventarisatie op de twee projectlocaties.

  • 2. De certificerende instelling geeft toestemming aan de aanvrager voor het uitvoeren van asbestinventarisaties op de twee projectlocaties indien wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel b.

  • 3. De beoordeling van de aanvraag wordt afgerond indien de aanvrager op twee projectlocaties twee asbestinventarisaties heeft uitgevoerd en twee volledige proef-inventarisatierapporten heeft opgesteld die aan de eisen uit paragraaf 4 van bijlage XIIIa voldoen.

  • 4. Indien één van de twee asbestinventarisaties of één van de proef-inventarisatierapporten door de certificerende instelling is afgekeurd, kan na goedkeuring van de certificerende instelling, op een derde projectlocatie een asbestinventarisatie worden uitgevoerd en een proef-inventarisatierapport worden opgesteld.

Artikel 12. Nadere bepalingen procescertificatie asbestverwijderingsbedrijf

  • 1. De certificerende instelling stelt een asbestverwijderingsbedrijf dat een aanvraag voor een procescertificaat heeft ingediend voor de duur van de beoordeling van deze aanvraag op twee projectlocaties gelijk aan een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf indien wordt voldaan de volgende voorwaarden:

    • a. vastgesteld is dat de vestiging van aanvrager voldoet aan de eisen uit artikel 32 van bijlage XIIIa;

    • b. de aanvrager heeft een schriftelijke aanvraag bij certificerende instelling ingediend voor het uitvoeren van een asbestverwijdering op de twee projectlocaties met verschillende opdrachtgevers, verschillende inventarisatielocaties, verschillende asbestinventarisatiebedrijven en verschillende inspectie-instellingen voor de eindbeoordeling.

  • 2. De certificerende instelling geeft toestemming aan de aanvrager voor het uitvoeren van asbestverwijderingswerken op de twee projectlocaties indien wordt voldaan aan het eerste lid, onderdeel b.

  • 3. Op ten minste één van de twee projectlocaties wordt de asbestverwijdering in containment uitgevoerd.

  • 4. De beoordeling van de aanvraag wordt afgerond indien de aanvrager twee asbestverwijderingswerken heeft uitgevoerd die aan de eisen van paragraaf 5 van bijlage XIIIa voldoen.

  • 5. Indien één van de asbestverwijderingsprojecten door de certificerende instelling is afgekeurd, kan na goedkeuring van de certificerende instelling, op een derde projectlocatie een asbestverwijderingswerk worden uitgevoerd.

  • 6. Van een afkeuring als bedoeld in het vijfde lid is sprake bij een afwijking uit de categorie I of II, of indien meer dan twee maal een afwijking uit de categorie III, bedoeld in bijlage 1, wordt geconstateerd.

Artikel 13. Gegevens procescertificaat

  • 1. De certificerende instelling vermeldt in ieder geval de volgende gegevens op het procescertificaat:

    • a. de bedrijfsnaam van de certificaathouder;

    • b. de code van de certificaathouder afgegeven door de beheerstichting;

    • c. de contactpersoon van de certificaathouder;

    • d. de vestigingsplaats van de certificaathouder;

    • e. het inschrijvingsnummer van de certificaathouder bij de Kamer van Koophandel of een buitenlands handelsregister;

    • f. het uniek en eenduidig documentnummer of certificaatnummer, afgegeven door de beheerstichting;

    • g. de naam van de certificerende instelling die het certificaat heeft verleend;

    • h. een verwijzing naar de geldende normen waaraan is getoetst;

    • i. de scope van het procescertificaat;

    • j. de ingangsdatum van het procescertificaat en de datum waarop het procescertificaat ophoudt geldig te zijn;

    • k. een verklaring van de certificerende instelling dat de certificaathouder voldoet aan de relevante eisen uit bijlage XIIIa; en

    • l. de verplichtingen voor de certificaathouder, bedoeld in artikel 14, tweede lid.

  • 2. De certificaathouders die onderdeel uitmaken van een concern krijgen een zelfde registratiecode van de certificerende instelling voor alle deelnemende ondernemingen en per deelnemende onderneming een sub-code.

Artikel 14. Overeenkomst certificerende instelling en certificaathouder

  • 1. De certificaathouder en de certificerende instelling sluiten een certificatie-overeenkomst waarin ten minste de in het tweede en derde lid genoemde verplichtingen van de certificaathouder respectievelijk de certificerende instelling zijn opgenomen.

  • 2. De certificaathouder:

    • a. blijft gedurende de looptijd van het procescertificaat voldoen aan de relevante eisen uit bijlage XIIIa;

    • b. verleent medewerking aan beoordelingen door de certificerende instelling;

    • c. stuurt een ongeldig geworden procescertificaat terug aan de certificerende instelling, binnen veertien dagen na een aangetekend verzoek hiertoe; en

    • d. geeft wijzigingen als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van bijlage XIIIa door aan de certificerende instelling.

  • 3. De certificerende instelling:

    • a. informeert de certificaathouder twaalf weken voor het einde van de geldigheid van het procescertificaat over de mogelijkheden van hercertificatie; en

    • b. informeert de beheerstichting binnen twee werkdagen over de afgifte van een procescertificaat ten behoeve van opname in het certificaatregister.

  • 4. Het procescertificaat is maximaal drie jaar geldig.

Artikel 15. Hercertificatie

  • 1. De certificerende instelling beoordeelt bij hercertificatie de vestiging van de aanvrager overeenkomstig artikel 16.

  • 2. Indien de positieve hercertificatiebeslissing valt binnen twaalf weken voor de vervaldatum van het lopende procescertificaat, dan is deze vervaldatum tevens de ingangsdatum van het vervolgcertificaat.

  • 3. Indien de positieve hercertificatiebeslissing valt voor twaalf weken voorafgaand aan de vervaldatum van het lopende procescertificaat, dan is de datum van de hercertificatiebeslissing de ingangsdatum van het vervolgcertificaat.

  • 4. Indien een positieve hercertificatiebeslissing wordt genomen door een andere certificerende instelling dan de certificerende instelling die het lopende procescertificaat heeft afgegeven op een datum voor twaalf weken voorafgaand aan de vervaldatum van het lopende procescertificaat geldt dat het nieuwe procescertificaat een looptijd heeft tot aan de vervaldatum van het oude procescertificaat. In dit geval draagt de oorspronkelijke certificerende instelling alle relevante gegevens met betrekking tot de certificaathouder, waaronder gegevens over uitgevoerde beoordelingen en opgelegde maatregelen, over aan de andere certificerende instelling. De andere certificerende instelling voert de aantallen beoordelingen uit die de oorspronkelijke certificerende instelling zou hebben uitgevoerd wanneer de certificaathouder niet zou zijn overgestapt naar de andere certificerende instelling. Bij een overstap van een certificaathouder naar een andere certificerende instelling neemt deze andere certificerende instelling de door haar voorgangster vastgestelde maatregelen over bij de uitvoering van haar maatregelen ten aanzien van deze certificaathouder.

  • 5. Een nieuw procescertificaat wordt slechts verstrekt onder het gelijktijdig intrekken of ongeldig maken van het eerder afgegeven procescertificaat.

Paragraaf 4. Periodieke beoordelingen door de certificerende instelling tijdens de looptijd van het procescertificaat

Artikel 16. Beoordeling van de vestiging

  • 1. De certificerende instelling voert tijdens de looptijd van het procescertificaat in ieder certificatiejaar ten minste één beoordeling van iedere vestiging van een certificaathouder uit.

  • 2. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, gaat de certificerende instelling na of het kwaliteitssysteem van de certificaathouder nog steeds voldoet aan de eisen op grond van artikel 12 van bijlage XIIIa in geval van asbestinventarisatie respectievelijk aan de eisen op grond van artikel 32 van bijlage XIIIa in geval van asbestverwijdering en vindt een dossieronderzoek plaats van ten minste vier uitgevoerde asbestinventarisaties respectievelijk asbestverwijderingen.

Artikel 17. Beoordelingen op projectlocaties asbestinventarisatiebedrijf

  • 1. De certificerende instelling voert per vestiging van een certificaathouder Procescertificaat Asbestinventarisatie in ieder certificatiejaar een aantal aangekondigde beoordelingen en een aantal onaangekondigde beoordelingen op projectlocaties uit.

  • 2. De certificerende instelling bepaalt hoeveel aangekondigde beoordelingen en onaangekondigde beoordelingen per vestiging op de projectlocaties plaatsvinden op basis van het gemiddeld aantal DIA’s werkzaam op een vestiging in één certificatiejaar en het aantal asbestinventarisatierapporten dat door die vestiging in één certificatiejaar wordt opgesteld overeenkomstig onderstaande tabel.

    Gemiddeld aantal DIA’s werkzaam per vestiging per certificatiejaar

    Totaal aantal asbestinventarisatierapporten per certificatiejaar van de vestiging

    Totaal aantal beoordelingen per certificatiejaar door de certificerende instelling

    Aantal onaangekondigde beoordelingen per certificatiejaar

    Aantal aangekondigde beoordelingen per certificatiejaar

    1–2

    < 500

    4

    3

    1

    3–5

    500–1100

    6

    4

    2

    6–8

    1100–1600

    9

    6

    3

    > 8

    > 1600

    12

    8

    4

  • 3. Voor de vaststelling van het gemiddelde aantal DIA’s, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van alle DIA’s die al dan niet op basis van een arbeidsovereenkomst op een vestiging voor de certificaathouder werkzaam zijn.

  • 4. Het aantal per certificatiejaar uit te voeren aangekondigde en onaangekondigde beoordelingen per vestiging wordt bepaald door het criterium dat tot het hoogste aantal beoordelingen leidt.

  • 5. Indien de certificerende instelling tijdens een beoordeling op een projectlocatie een afwijking uit de categorie I of categorie II, bedoeld in artikel 23, constateert volgt een extra onaangekondigde beoordeling op een projectlocatie.

  • 6. Indien een beoordeling op een projectlocatie deel uitmaakt van het uitgevoerde onderzoek, bedoeld in artikel 21, eerste lid, dan telt deze beoordeling mee als een uitgevoerde onaangekondigde beoordeling als blijkt dat er geen sprake is van een afwijking uit de categorie I of categorie II, bedoeld in artikel 23.

  • 7. De certificerende instelling legt de wijze waarop het aantal uit te voeren aangekondigde en onaangekondigde beoordelingen, bedoeld in het vierde lid, is bepaald in het dossier van de certificaathouder vast.

  • 8. De aangekondigde beoordelingen van de projectlocatie vinden plaats na de uitvoering van het inventarisatieonderzoek en voorafgaand aan de asbestverwijdering of sloopwerkzaamheden op de projectlocatie.

  • 9. De certificerende instelling bepaalt door middel van een steekproef op welke projectlocaties de aangekondigde en onaangekondigde beoordelingen worden uitgevoerd.

  • 10. In afwijking van het tweede lid is het toegestaan maximaal drie beoordelingen uit één certificatiejaar uit te voeren in een daaraan voorafgaande certificatiejaar jaar of het daarop volgende certificatiejaar.

  • 11. Alle op de projectlocatie uit te voeren beoordelingen worden uitgevoerd voor de vervaldatum van het procescertificaat.

Artikel 18. Beoordelingen op projectlocaties asbestverwijderingsbedrijf

  • 1. De certificerende instelling voert per vestiging van de certificaathouder Procescertificaat Asbestverwijdering in ieder certificatiejaar onaangekondigde beoordelingen uit op ten minste zes projectlocaties.

  • 2. Het aantal uit te voeren onaangekondigde beoordelingen per certificatiejaar wordt bepaald volgens de onderstaande tabel.

    Aantal pakdagen per certificatiejaar

    Aantal onaangekondigde beoordelingen

    70 – 280

    6

    281 – 480

    7

    481 – 880

    8

    881 – 1280

    9

    1281 – 1680

    10

    1681 en meer

    11

  • 3. In afwijking van het tweede lid is het toegestaan maximaal drie beoordelingen uit één certificatiejaar uit te voeren in een daaraan voorafgaande certificatiejaar jaar of het daarop volgende certificatiejaar.

  • 4. Indien de certificerende instelling tijdens een beoordeling op een projectlocatie een afwijking uit de categorie I of categorie II, bedoeld in artikel 23, constateert, volgt een extra onaangekondigde beoordeling op een projectlocatie.

  • 5. Indien een beoordeling op een projectlocatie deel uitmaakt van het uitgevoerde onderzoek, bedoeld in artikel 21, eerste lid, dan telt deze beoordeling mee als een uitgevoerde onaangekondigde beoordeling als blijkt dat er geen sprake is van een afwijking uit de categorie I of categorie II, bedoeld in artikel 23.

  • 6. Alle op de projectlocatie uit te voeren beoordelingen worden uitgevoerd voor de vervaldatum van het procescertificaat.

Artikel 19. Verslag van beoordelingen

  • 1. De certificerende instelling stelt overeenkomstig NEN-EN-ISO/IEC 17021 een verslag op van haar bevindingen van de beoordelingen, bedoeld in de artikelen 16, 17 en 18.

  • 2. Het verslag wordt ter beschikking gesteld aan de certificaathouder.

Paragraaf 5. Tijdsbesteding certificerende instelling

Artikel 20. Minimale tijdsbesteding certificerende instelling

De certificerende instelling houdt een minimale beoordelingstijd aan van:

  • a. 4 uur voor een beoordeling van het kwaliteitssysteem bij initiële certificatie;

  • b. 8 uur voor een beoordeling van een vestiging bij initiële certificatie;

  • c. 4 uur voor elke projectlocatiebeoordeling bij initiële certificatie;

  • d. 8 uur voor een periodieke beoordeling van een vestiging tijdens de looptijd van het procescertificaat;

  • e. 4 uur voor een periodieke beoordeling van een projectlocatie tijdens de looptijd van het procescertificaat; en

  • f. 8 uur voor een beoordeling bij een hercertificatie.

Paragraaf 6. Meldingen

Artikel 21. Melding door toezichthoudende overheidsinstellingen

  • 1. De certificerende instelling onderzoekt tijdens de reguliere beoordelingen op de vestigingslocatie naar aanleiding van een melding of rapport van bevindingen van een toezichthoudende overheidsinstelling of een certificaathouder indien nodig adequate corrigerende maatregelen heeft genomen. De tijd die dit onderzoek vergt maakt geen deel uit van de minimale tijdsbesteding, bedoeld in artikel 20, onderdeel d.

  • 2. De certificerende instelling registreert de meldingen en rapporten van bevindingen, bedoeld in het eerste lid, de conclusies van de verrichte onderzoeken en de maatregelen die zijn getroffen.

  • 3. Indien de toezichthoudende overheidsinstelling hierom verzoekt, meldt de certificerende instelling gemotiveerd welk gevolg is gegeven aan meldingen of het rapport van bevindingen uit het eerste lid.

  • 4. Indien door een toezichthoudende overheidsinstelling bij het toezicht op de naleving een maatregel is getroffen zoals een bestuurlijke strafbeschikking, stillegging of een boeterapport is opgesteld en aan de certificerende instelling is verstrekt, stelt de certificerende instelling naar aanleiding daarvan binnen vier weken een onderzoek in en stelt zij vast of één of meer afwijkingen zijn geconstateerd van één of meer bepalingen uit bijlage XIIIa die voor een waarschuwing of sanctie als bedoeld in artikel 23, eerste lid, in aanmerking komen.

  • 5. De certificerende instelling rondt het onderzoek, bedoeld in het vierde lid, binnen twee weken af met het vaststellen van haar conclusie ter zake en indien die conclusie inhoudt dat sprake is van een of meer afwijkingen, de bepaling van de waarschuwing of sanctie die zij overeenkomstig artikel 24 voornemens is te treffen.

  • 6. De certificerende instelling meldt gemotiveerd aan de toezichthoudende overheidsinstelling welk gevolg is gegeven aan het vierde lid.

  • 7. De certificerende instelling registreert de handhavende maatregelen zoals stilleggingen, bestuurlijke strafbeschikkingen en boeterapporten, bedoeld in het vierde lid, de conclusies en de waarschuwingen of sancties die zijn getroffen.

Artikel 22. Onderzoek na melding niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal

  • 1. Indien niet gerapporteerd asbesthoudend materiaal wordt aangetroffen en dit wordt gemeld aan de certificerende instelling die het betreffende Procescertificaat Asbestinventarisatie heeft afgegeven, dan onderzoekt de laatstbedoelde instelling deze melding tijdens de eerstvolgende reguliere beoordeling van de vestiging, bedoeld in artikel 16.

  • 2. Indien de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid, vaststelt dat het niet waarnemen van het asbesthoudende materiaal te wijten is aan de DIA die de asbestinventarisatie heeft uitgevoerd meldt zij deze tekortkoming aan de certificerende instelling die het certificaat aan die DIA heeft afgegeven.

  • 3. Indien de melder hierom verzoekt informeert de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid, hem over het resultaat van haar onderzoek.

Paragraaf 7. Sanctieregeling

Artikel 23. Bepalen van een waarschuwing of sanctie

  • 1. Indien de certificaathouder niet voldoet of voldaan heeft aan of één meer bepalingen uit bijlage XIIIa, is sprake van een afwijking en wordt het procescertificaat van de certificaathouder door de certificerende instelling ingetrokken, onvoorwaardelijk geschorst voor 30 dagen, voorwaardelijk geschorst voor ten hoogste 90 dagen of geeft de certificerende instelling de certificaathouder een waarschuwing.

  • 2. De certificerende instelling volgt bij het toepassen van het eerste lid de categorie-indeling van afwijkingen, zoals opgenomen in bijlage 1.

  • 3. Bij het toepassen van het eerste en tweede lid worden de volgende verzwaringen toegepast:

    • a. indien de certificerende instelling tijdens de beoordeling op een projectlocatie drie of meer afwijkingen uit categorie III dan wel categorie IV constateert, worden deze drie of meer afwijkingen beschouwd als zijnde één afwijking uit de naastgelegen zwaardere categorie;

    • b. indien de certificerende instelling binnen een periode van één jaar na constatering van een afwijking uit categorie III dan wel categorie IV voor de zesde keer een afwijking uit categorie III dan wel categorie IV constateert, worden deze zes afwijkingen beschouwd als zijnde een afwijking uit de naastgelegen zwaardere categorie;

    • c. indien de certificerende instelling constateert dat de certificaathouder bij een afwijking uit de categorie III dan wel categorie IV niet binnen de in artikel 5, onderdeel a en b, van bijlage XIIIa genoemde termijnen aan de certificerende instelling heeft aangetoond dat hij adequate corrigerende maatregelen heeft genomen, wordt deze afwijking overeenkomstig bijlage beschouwd als zijnde een afwijking uit de naastgelegen zwaardere categorie.

  • 4. Het procescertificaat wordt ingetrokken indien:

    • a. een afwijking uit de categorie I is geconstateerd;

    • b. de certificaathouder onjuiste inlichtingen over feiten of omstandigheden heeft verstrekt en de onjuistheid daarvan aan de certificaathouder bekend was of bekend kon zijn, waarbij indien hij juiste inlichtingen verstrekt zou hebben dit zou hebben geleid tot weigering van het procescertificaat;

    • c. de certificaathouder tijdens een onvoorwaardelijke schorsing van zijn procescertificaat werkzaamheden heeft uitgevoerd waarvoor een geldig procescertificaat vereist is;

    • d. de certificaathouder van wie het procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst, niet binnen de in artikel 5, onderdeel d, van bijlage XIIIa genoemde termijn aan de certificerende instelling heeft aangetoond dat hij adequate corrigerende maatregelen heeft genomen; of

    • e. er binnen twee jaar na de aanvangsdatum van de onvoorwaardelijke schorsing van het procescertificaat van een certificaathouder opnieuw gronden bestaan voor een onvoorwaardelijke schorsing van zijn procescertificaat.

  • 5. Het procescertificaat wordt onvoorwaardelijk geschorst voor 30 dagen indien:

    • a. de certificerende instelling tijdens de beoordeling op een projectlocatie drie of meer categorie II afwijkingen constateert;

    • b. de certificerende instelling binnen een periode van één jaar na de constatering van een categorie II-afwijking voor de zesde keer een categorie II-afwijking constateert;

    • c. de certificaathouder waarvan het procescertificaat voorwaardelijk is geschorst niet binnen de in artikel 5, onderdeel c, van bijlage XIIIa genoemde termijn aan de certificerende instelling heeft aangetoond dat hij adequate corrigerende maatregelen heeft genomen; of

    • d. de certificaathouder het werk op de projectlocatie na constatering van een categorie II afwijking aanvangt of voortzet zonder dat herstelmaatregelen zijn genomen en deze door de certificerende instelling adequaat zijn bevonden.

  • 6. Wanneer een procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst mag de certificaathouder van wie het procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst, geen werkzaamheden verrichten waarvoor het bezit van een geldig procescertificaat verplicht is.

  • 7. Het procescertificaat wordt voorwaardelijk geschorst voor ten hoogste 90 dagen in geval van een categorie II afwijking.

  • 8. Wanneer een procescertificaat voorwaardelijk is geschorst mag de certificaathouder de werkzaamheden blijven verrichten waarvoor het bezit van een geldig procescertificaat verplicht is.

  • 9. Indien de houder van het procescertificaat dat voorwaardelijk is geschorst binnen de in artikel 5, onderdeel c, van bijlage XIIIa genoemde termijn aan de certificerende instelling heeft aangetoond dat hij adequate corrigerende maatregelen heeft genomen en de certificerende instelling heeft vastgesteld dat deze adequaat zijn, bevestigt de certificerende instelling zulks aan de certificaathouder.

  • 10. Aan de certificaathouder wordt door de certificerende instelling een waarschuwing gegeven in geval van een afwijking uit categorie III en IV.

Artikel 24. Procedure bij afwijkingen

  • 1. Indien de certificerende instelling een of meer afwijkingen heeft geconstateerd zendt zij de certificaathouder binnen zeven kalenderdagen de door haar getrokken conclusie.

  • 2. Indien de conclusie, bedoeld in het eerste lid, leidt tot het treffen van een herstelmaatregel of corrigerende maatregel als bedoeld in artikel 5 van bijlage XIIIa, stelt de certificerende instelling de certificaathouder in de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst van die conclusie zijn zienswijze in te dienen op dat voornemen tot het treffen van die maatregel.

  • 3. De certificerende instelling zendt de certificaathouder zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zeven kalenderdagen na de termijn, genoemd in het tweede lid, haar besluit omtrent het al dan niet treffen van de maatregel of meldt dat nader onderzoek nodig is. Dit nadere onderzoek wordt binnen vier weken afgerond waarna de certificerende instelling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zeven kalenderdagen na de afronding ervan haar besluit omtrent het al dan niet treffen van de maatregel aan de certificaathouder zendt.

  • 4. De certificerende instelling zendt de certificaathouder binnen een zeven kalenderdagen na afronding van het onderzoek, bedoeld in artikel 21, vijfde lid, de door haar getrokken conclusie.

  • 5. Indien de conclusie, bedoeld in het vierde lid, leidt tot een waarschuwing als bedoeld in artikel 23, tiende lid, of een sanctie als bedoeld in artikel 23, vierde, vijfde of zevende lid, stelt de certificerende instelling de certificaathouder bij die conclusie in de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst van die conclusie zijn zienswijze in te dienen op dat voornemen tot het geven van een waarschuwing of het treffen van een sanctie.

  • 6. De certificerende instelling zendt de certificaathouder zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zeven kalenderdagen na de termijn, genoemd in het vijfde lid, haar besluit omtrent het al dan niet geven van een waarschuwing of het treffen van een sanctie of dat nader onderzoek nodig is. Dit nadere onderzoek dient binnen vier weken te zijn afgerond waarna de certificerende instelling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zeven kalenderdagen na de afronding ervan haar besluit omtrent het al dan niet treffen van de maatregel aan de certificaathouder zendt.

  • 7. De certificerende instelling meldt een afwijking die ook gerelateerd is aan werkzaamheden die zijn verricht door een persoon met een persoonscertificaat, en die in bijlage 1 door middel van een asterisk is aangeduid, binnen zeven kalenderdagen na de constatering ervan schriftelijk aan de certificerende instelling die het persoonscertificaat heeft afgegeven en verstrekt daarbij:

    • a. de naam en het certificaatnummer van de persoon op wie de afwijking betrekking heeft;

    • b. de datum waarop en de plaats waar de afwijking is geconstateerd; en

    • c. een kopie van het bericht aan de houder van het procescertificaat waarin de afwijking wordt geconstateerd.

Artikel 25. Concern-controle

Na een intrekking of onvoorwaardelijke schorsing van een procescertificaat van een bedrijf dat onderdeel uitmaakt van een concern beoordeelt de certificerende instelling onmiddellijk of de andere bedrijven van dat concern die van dezelfde certificerende instelling een procescertificaat hebben, de bepalingen waarop de maatregel betrekking heeft naleven.

Artikel 26. Hardheidsclausule

  • 1. De certificerende instelling kan slechts afwijken van de bepalingen in deze bijlage en bijlage 1, indien naar haar oordeel een strikte toepassing daarvan voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de bepalingen te dienen doelen, dan wel zou leiden tot onbillijkheden van zwaarwegende aard.

  • 2. In het jaarverslag, bedoeld in artikel 1.1a van de regeling, meldt de certificerende instelling over de gevallen waarin toepassing is gegeven aan het eerste lid.

Paragraaf 8. Aanvullende eisen aan een certificerende instelling

Artikel 27. Informatieverstrekking minister bij beëindiging activiteiten

  • 1. De certificerende instelling informeert de minister, drie maanden van tevoren, wanneer zij voornemens is één of meer van haar taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen.

  • 2. Een certificerende instelling volgt de aanwijzingen van de minister op met betrekking tot de overdracht van dossiers.

  • 3. Een geheel of gedeeltelijk gestopte certificerende instelling is niet gevrijwaard van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde beoordelingen.

Artikel 28. Informatieverstrekking door de certificerende instelling aan RvA, Inspectie SZW, beheerstichting en certificaathouders

In aanvulling op de verplichtingen inzake het verstrekken van gegevens op grond van artikel 1.5e van het besluit draagt de certificerende instelling er voor zorg dat zij:

  • a. jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan de minister een verantwoording over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van haar functioneren overeenkomstig artikel 1.1a van de regeling levert;

  • b. de Inspectie SZW, de Stichting Raad voor Accreditatie, de beheerstichting en haar certificaathouders alsmede degenen die een aanvraag tot certificatie hebben ingediend, drie maanden van tevoren informeert, wanneer zij voornemens is één of meer van haar taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen;

  • c. het intrekken en het onvoorwaardelijk schorsen van certificaten en de voornemens daartoe aan de Inspectie SZW meldt; en

  • d. het intrekken en het onvoorwaardelijk schorsen van certificaten aan de beheerstichting meldt.

Paragraaf 9. Kosten

Artikel 29. Kosten

  • 1. De kosten die voortvloeien uit onderzoek dat wordt verricht door de certificerende instelling naar aanleiding van een melding of naar aanleiding van een mogelijke afwijking komen voor rekening van de certificaathouder.

  • 2. De kosten van toezicht dat wordt gehouden door de certificerende instelling nadat een afwijking is geconstateerd, komen voor rekening van de certificaathouder.

Paragraaf 10. Overgangsbepalingen

Artikel 30. Overgangsbepalingen

Een certificerende instelling die voor 1 maart 2017 is aangewezen kan gedurende de looptijd van deze aanwijzing haar activiteiten in dat kader blijven uitoefenen, mits zij met ingang van 1 maart 2017 voldoet aan de aan haar in deze bijlage gestelde eisen.

Bijlage 1. , behorende bij artikel 23, tweede lid, van de bijlage XIIIe van de Arbeidsomstandighedenregeling

In onderstaande tabellen wordt per artikellid of -onderdeel van bijlage XIIIa van de Arbeidsomstandighedenregeling aangegeven welke categorie van afwijking van toepassing is.

Wanneer bij de artikelaanduiding meerdere artikelonderdelen zijn aangegeven, met één categorie aanduiding, betekent dit dat afwijkingen van deze artikelonderdelen worden aangemerkt als één afwijking uit de genoemde categorie.

Voorbeeld: artikel 21, eerste lid, bestaat uit drie onderdelen. Het niet voldoen aan één of meer van deze onderdelen leidt tot één categorie III afwijking. Het niet voldoen aan twee of drie onderdelen van dit artikel wordt niet geteld als twee of drie afwijkingen.

Voorbeeld: artikel 22, tweede lid, bestaat uit acht onderdelen, a tot en met h. Het niet voldoen aan één of meer van deze onderdelen leidt telkens tot een categorie III afwijking.

Wanneer een afwijking valt onder verschillende artikelleden of artikelonderdelen, met verschillende categorieën, wordt deze afwijking aangemerkt als een afwijking die valt onder de zwaarste van die categorieën.

Asbestinventarisatie

Artikel

Categorie

Artikel

Categorie

Artikel

Categorie

Artikel

Categorie

3.1

I

12.2.j

IV

19.1

II

22.5.a

IV

3.3

III

12.2.k

IV

19.2

II

22.5.b

IV

4.1

I

12.2.l

IV

19.3*

II

22.5.c

III

4.2.a–d

III

12.3.a

III

19.4

III

22.5.d

III

5.a

III

12.3.b

IV

19.5

III

22.5.e

IV

5.b

II

12.3.c

IV

19.6

III

22.5.f

IV

5.c

I

12.3.d

IV

19.7

III

22.5.g

IV

5.d

I

12.3.e

IV

19.8

III

22.5.h

IV

6.1

II

12.4.a

III

20.1*

II

22.5.i

IV

6.2

II

12.4.b

III

20.2

III

22.5.j

III

6.3.a–d

III

12.5

III

20.3

III

22.5.k

IV

6.4

IV

13.1

III

20.4

III

22.5.l

II

6.5.a–b

III

13.2

II

20.5.a*

III

22.5.m

IV

6.6

II

13.3

III

20.5.b*

III

22.6.a

IV

7.1

II

13.4

IV

20.5.c

III

22.6.b

III

7.2.a–e

II

13.5

III

20.5.d*

II

22.7

III

7.3

II

13.6

III

20.5.e*

II

22.8

III

7.4.a–b

II

13.7

IV

20.5.f

III

22.9

III

7.5

II

13.8

IV

20.5.g*

II

22.10

II

8.1

IV

14.1.a–e

III

20.5.h*

II

22.11

III

8.2

IV

14.1.f*

III

20.5.i

III

22.12

III

8.3

IV

14.1.g

IV

20.6

II

22.13

III

8.4.a–e

IV

14.2

III

21.1.a–b

III

22.14

IV

9.1

III

15.a

IV

21.2.a

III

22.15

III

9.2.a–c

III

15.b

III

21.2.b

III

22.16

III

10.1

IV

16.1

III

21.3

III

23.1

III

10.2

IV

16.2.a–b

III

21.4*

II

23.2

III

11.1

III

16.3

III

22.1

III

23.3

III

11.2.a–e

III

17.1

III

22.2.a

III

23.4

III

12.1

III

17.2.a–e

IV

22.2.b

III

23.5.a–e

III

12.2.a

IV

17.3

III

22.2.c

III

23.6

II

12.2.b

IV

18.1

III

22.2.d

III

   

12.2.c

IV

18.2

III

22.2.e

III

   

12.2.d

IV

18.3

III

22.2.f

III

   

12.2.e

IV

18.4.a–c

III

22.2.g

III

   

12.2.f

IV

18.5

III

22.2.h

III

   

12.2.g

IV

18.6

III

22.3.a

III

   

12.2.h

IV

18.7

III

22.3.b

III

   

12.2.i

IV

18.8.a–c

III

22.4

III

   

De artikelen in de tabel die zijn voorzien van een asterisk (*) betreffen afwijkingen die ook zijn gerelateerd aan werkzaamheden verricht door een persoon met een persoonscertificaat (artikel 24, zevende lid, van bijlage XIIIe). Het gaat dan om een afwijking die zowel het bedrijf als ook de daarin werkzame medewerker aangerekend kan worden en voor beide tot een sanctie kan leiden.

Asbestverwijdering

Artikel

Categorie

Artikel

Categorie

Artikel

Categorie

Artikel

Categorie

3.2

I

32.1

III

35.a

III

42.1.b

III

3.3

III

32.2.a

IV

35.b

III

42.2

II

4.1

I

32.2.b

IV

36.a

III

42.3.a–c

III

4.2.a–d

III

32.2.c

IV

36.b

III

43.1.a–c*

II

5.a

III

32.2.d

IV

36.c

III

43.2*

II

5.b

II

32.2.e

IV

37.1

II

43.3.a–g*

II

5.c

I

32.2.f

IV

37.2

II

43.4.a–c*

II

5.d

I

32.2.g

IV

37.3

III

43.5

II

24.1

II

32.2.h

IV

37.4

III

43.6

II

24.2

II

32.2.i

IV

38.a

III

43.7*

II

24.3.a–d

III

32.2.j

IV

38.b

III

43.8*

II

24.4

IV

32.2.k

IV

38.c

III

43.9*

II

24.5.a–b

III

32.2.l

IV

38.d

IV

43.10.a

II

24.6

II

32.3.a

III

39.1.a–b

III

43.10.b

III

25.1

II

32.3.b

IV

39.2

III

44.1.a–c

III

25.2.a–e

II

32.3.c

IV

40.1

III

44.1.d*

II

25.3

II

32.3.d

IV

40.2

III

44.1.e

III

25.4.a–c

II

32.3.e

IV

40.3.a–c

III

44.2

III

25.5

II

32.4.a

III

40.4

II

44.3

III

26.1

II

32.4.b

III

41.1.a

III

45.1

II

26.2

IV

32.5

III

41.1.b

III

45.2*

II

26.3

IV

33.1

III

41.1.c

III

45.3.a–b

III

27.a–c

II

33.2

II

41.1.d*

III

45.4

III

28.a

III

33.3

III

41.1.e*

III

46.1

II

28.b*

II

33.4

II

41.1.f

III

46.2

III

28.c*

II

33.5

III

41.1.g*

III

46.3

III

29.1.a–e

III

33.6

III

41.1.h*

III

46.4

III

29.2

III

33.7

III

41.1.i

III

47.1.a–d

III

29.3

III

34.1.a*

III

41.1.j

III

47.2

III

30.1

IV

34.1.b–e

III

41.1.k

III

47.3

III

30.2

IV

34.1.f*

III

41.2

III

47.4

III

31.1

III

34.1.g

IV

42.1.a

III

47.5

III

31.2.a–e

III

34.2

III

       

De artikelen in de tabel die zijn voorzien van een asterisk (*) betreffen afwijkingen die ook zijn gerelateerd aan werkzaamheden verricht door een persoon met een persoonscertificaat (artikel 24, zevende lid, van bijlage XIIIe). Het gaat dan om een afwijking die zowel het bedrijf als ook de daarin werkzame medewerker aangerekend kan worden en voor beide tot een sanctie kan leiden.

Bijlage XIIIf. , behorend bij artikel 4.28

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op de certificerende instellingen voor Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (DTA) en Deskundig Asbestverwijderaar niveau 1 en niveau 2 (DAV-1 en DAV-2)

Artikel 1. Definities en afkortingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • Beheerstichting: Stichting Ascert, zijnde de beheerstichting, bedoeld in artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel f, van het besluit;

  • DAV: deskundig asbestverwijderaar;

  • DAV-1: persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat deskundig asbestverwijderaar niveau 1 overeenkomstig bijlage XIIIc;

  • DAV-2: persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat deskundig asbestverwijderaar niveau 2 overeenkomstig bijlage XIIIc;

  • DTA: persoon die in het bezit is van een persoonscertificaat deskundig toezichthouder asbestverwijdering overeenkomstig bijlage XIIIc;

  • NEN-EN-ISO/IEC 17024: algemene eisen voor instellingen die certificatie van personen uitvoeren, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidden in 2012.

Artikel 2. Beoordeling en aanwijzing

Het beoordelen en aanwijzen van certificerende instellingen vindt plaats op basis van de normen gesteld in NEN-EN-ISO/IEC 17024 en de criteria, bedoeld in artikel 3, die gesteld worden aan de certificerende instelling op grond van de aanwijzing.

Artikel 3. Criteria voor aanwijzing

  • 1. Een instelling die een aanvraag, als bedoeld in artikel 1.5b van het besluit, heeft gedaan om aangewezen te worden als certificerende instelling, wordt beoordeeld op basis van de criteria, bedoeld in artikel 1.5a van het besluit.

  • 2. Bij deze beoordeling wordt gelet op de volgende aspecten:

    • a. de aan te wijzen certificerende instelling en diens medewerkers die met werkzaamheden in het kader van de afgifte van certificaten zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit;

    • b. de certificerende instelling heeft een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt in een gedragscode en bestuurders en medewerkers tekenen een integriteitsverklaring en handelen overeenkomstig dat integriteitsbeleid;

    • c. de certificerende instelling treedt integer op en handelt binnen haar bevoegdheden;

    • d. de aan te wijzen certificerende instelling heeft de volgende procedures op schrift gesteld:

Artikel 4. Aanvullende eisen aan een certificerende instelling

  • 1. Een certificerende instelling neemt deel aan het door het Centrale Commissie van Deskundigen georganiseerde harmonisatieoverleg.

  • 2. Een certificerende instelling voert de tijdens het in het eerste lid bedoelde overleg vastgestelde en bekend gemaakte afspraken over de geharmoniseerde uitvoering van de certificatie-eisen uit.

  • 3. De certificerende instellingen melden het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere certificerende instellingen die op hetzelfde werkveld werkzaam zijn.

  • 4. Afwijkingen worden geregistreerd door de certificerende instelling.

  • 5. Een certificerende instelling besteedt de afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing over de initiële certificatie en de hercertificatie niet uit aan derden.

Artikel 5. Overeenkomst certificerende instelling en beheerstichting

  • 1. Een certificerende instelling sluit een overeenkomst met de beheerstichting overeenkomstig artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel f, van het besluit.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde overeenkomst bepaalt dat de certificerende instelling zich aansluit bij de door de beheerstichting ingestelde Centrale Commissie van Deskundigen en de daaronder ressorterende Centrale Examencommissie.

  • 3. Indien er meerdere certificerende instellingen zijn, kunnen deze instellingen overeenkomen dat zij gezamenlijk een vertegenwoordiger aanwijzen die de betreffende certificerende instellingen vertegenwoordigt bij de Centrale Commissie van Deskundigen.

  • 4. Indien er verschil van inzicht bestaat tussen een certificerende instelling en een certificaathouder over de interpretatie van bijlage XIIIc of de onderhavige bijlage, legt de certificerende instelling dit voor aan de Centrale Commissie van Deskundigen.

  • 5. De in het eerste lid bedoelde overeenkomst bepaalt tevens dat:

    • a. de beheerstichting ten behoeve van het examen dat door de aanvrager van een certificaat wordt afgelegd, een itembank beheert waarin door de beheerstichting gegenereerde examenpakketten zijn opgenomen;

    • b. de beheerstichting en de certificerende instelling geen informatie aan derden verstrekken over de inhoud van de itembank, bedoeld in onderdeel a;

    • c. in afwijking van onderdeel b, de beheerstichting de Stichting Raad voor Accreditatie toegang verleent tot de itembank, bedoeld in onderdeel a, indien dat voor de beoordeling en tussentijdse controles van de certificerende instelling naar het oordeel van de Stichting Raad voor Accreditatie nodig is;

    • d. de beheerstichting er zorg voor draagt dat tekortkomingen in de itembank die tijdens de in onderdeel c genoemde beoordelingen en controles kunnen blijken, zo spoedig mogelijk worden opgelost zodat dit een positieve beoordeling van de certificerende instelling door de Stichting Raad voor Accreditatie niet in de weg kan staan.

  • 6. De in het eerste lid bedoelde overeenkomst kan eisen bevatten inzake de procedures, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel d, van deze bijlage.

  • 7. De in het eerste lid bedoelde overeenkomst bepaalt tevens dat de certificerende instelling de beheerstichting informeert zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

Artikel 6. Eisen aan het certificatiepersoneel

  • 1. De certificerende instelling beschikt voor de verificatie van de competenties inzake kennis, kunde en houding van het certificatiepersoneel over een specifieke verificatiemethode.

  • 2. De certificerende instelling zet alleen competent personeel in.

  • 3. Een certificerende instelling beschikt over de volgende deskundigen:

    • a. een toezichthouder theorie-examen die zorg draagt voor de naleving en uitvoering van het examenreglement en de daarin opgenomen uitvoeringsvoorschriften voor het afnemen van het theorie-examen;

    • b. een examinator praktijkexamen DAV respectievelijk DTA die belast is met de vaststelling of, en in welke mate kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het praktijkexamen en die toeziet op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen bij de afname van het praktijkexamen;

    • c. een beoordelaar van theorie-examen en praktijkexamen die binnen de door de certificerende instelling gestelde termijn de resultaten van theorie- en praktijkexamens beoordeelt op basis van de waarderingsmethodiek zoals vastgelegd in bijlage XIIIc; en

    • d. een certificaatbeslisser die de bevoegdheid heeft om certificatiebeslissingen te nemen.

  • 4. De in het derde lid bedoelde deskundigen voldoen aan de volgende algemene eisen:

    • a. zij zijn in staat zich in woord en geschrift doeltreffend in de Nederlandse taal uit te drukken;

    • b. zij kunnen onafhankelijk en zelfstandig handelen;

    • c. zij beschikken over voldoende communicatieve en contactuele vaardigheden voor de uitoefening van hun taken; en

    • d. zij hebben een integriteitsverklaring als bedoeld in artikel 7, derde lid, getekend in verband met geheimhouding, onafhankelijkheid van kandidaat en opleider en beslotenheid van de examens.

  • 5. Ten aanzien van een toezichthouder theorie-examen geldt tevens dat hij:

    • a. objectief en zonder vooroordelen kan examineren;

    • b. in staat is om tijdens een examen regelend en besluitvaardig op te treden;

    • c. op basis van een overeenkomst met de certificerende instelling werkzaam is.

  • 6. Ten aanzien van een examinator praktijkexamen DAV en DTA geldt tevens dat hij naast de in het vierde lid genoemde eisen:

    • a. voldoet aan alle eisen gesteld aan de toezichthouder theorie-examen;

    • b. in staat is te oordelen op basis van feiten en de beoordelingscriteria;

    • c. in staat is te verantwoorden hoe hij tot zijn oordeel is gekomen en hij dat schriftelijk kan vastleggen;

    • d. gedegen kennis heeft van het certificatieschema zoals opgenomen als bijlage XIIIc bij de regeling;

    • e. aantoonbaar minimaal twee jaar relevante werkervaring heeft in het vakgebied; en

    • f. beschikt over een geldig DTA certificaat of het diploma Asbestdeskundige van de beheerstichting.

  • 7. Ten aanzien van de beoordelaar van theorie-examen en praktijkexamen geldt tevens dat hij naast de in het vierde lid genoemde eisen:

    • a. actuele vakinhoudelijke kennis heeft van en inzicht in de werkzaamheden van de DAV en DTA;

    • b. gedegen kennis heeft het in bijlage XIIIc bij de regeling opgenomen certificatieschema;

    • c. de examenresultaten en het examenproces kan beoordelen;

    • d. niet betrokken is bij de directe afname van theorie-examens en praktijkexamens; en

    • e. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met de certificerende instelling.

  • 8. Ten aanzien van de certificaatbeslisser geldt tevens dat hij naast de in het vierde lid genoemde eisen:

    • a. gedegen kennis heeft van het examenreglement;

    • b. gedegen kennis heeft van de NEN-EN-ISO/IEC 17024;

    • c. niet betrokken is bij de directe afname en de beoordeling van de resultaten van theorie-examen en praktijkexamen; en

    • d. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft met de certificerende instelling.

  • 9. De certificerende instelling houdt een register bij van het certificatiepersoneel en van hun inzet bij de examens.

  • 10. De certificerende instelling beschikt over persoonsdossiers van het certificatiepersoneel waarin ten minste zijn opgenomen:

    • a. een curriculum vitae;

    • b. een integriteitsverklaring als bedoeld in artikel 7, derde lid; en

    • c. beoordelingsformulieren en andere relevante, persoonsgebonden documenten.

Artikel 7. Onpartijdigheid en onafhankelijkheid certificerende instelling

  • 1. De certificerende instelling en haar certificatiepersoneel handelt en treedt onpartijdig en onafhankelijk op en heeft geen belang bij de uitslag van een examen of het verlenen van een certificaat.

  • 2. Het certificatiepersoneel verricht geen betaalde of onbetaalde werkzaamheden of andere activiteiten van welke aard dan ook, in welke hoedanigheid dan ook, in opdracht van het opleidingsinstituut van de aanvrager of in opdracht van een met dat opleidingsinstituut gelieerde onderneming.

  • 3. Ieder lid van het certificatiepersoneel tekent een integriteitsverklaring waarin de betrokkene verklaart onafhankelijk te zullen optreden en handelen en zich te houden aan de in verband met de examens noodzakelijke geheimhouding.

  • 4. Gezien de vereiste onafhankelijkheid van de certificerende instelling kan een aandeelhouder bij een certificerende instelling niet tegelijkertijd aandeelhouder zijn bij:

    • a. een asbestverwijderingsbedrijf; of

    • b. een opleidinginstelling die opleidt voor het certificaat DAV-1, DAV-2 of DTA.

  • 5. Gezien de vereiste onafhankelijkheid van de certificerende instelling kan een bestuurder bij een certificerende instelling niet tegelijkertijd bestuurder zijn bij een asbestverwijderingsbedrijf.

  • 6. De certificerende instelling beschrijft haar juridische structuur, de bestuurlijke verhoudingen, de eigendomsverhoudingen, de personele invulling van het management, doel en aard van de onderneming en van haar dienstverlening.

  • 7. De in het zesde lid bedoelde beschrijving wordt door alle bestuurders ondertekend.

Artikel 8. Administratie in Nederlandse taal

De certificerende instelling gebruikt in haar administratie uitsluitend de Nederlandse taal.

Artikel 9. Jaarverslag van certificerende instelling

De certificerende instelling stelt op grond van artikel 1.5e, eerste lid, van het besluit een jaarverslag op waarin informatie wordt gegeven over de in artikel 1.1a van de regeling genoemde onderwerpen.

Artikel 10. Informatieverstrekking door certificerende instelling aan minister bij beëindiging

  • 1. Een certificerende instelling die haar activiteiten als certificerende instelling geheel of gedeeltelijk beëindigt of voornemens is te beëindigen informeert de minister hierover zo spoedig mogelijk en volgt vervolgens de aanwijzingen van de minister op met betrekking tot overdracht van dossiers.

  • 2. Een certificerende instelling informeert de minister zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een ander werkveldspecifiek certificatieschema in het kader van de wet.

Artikel 11. Informatieverstrekking door certificerende instelling aan RvA Inspectie SZW en certificaathouders

  • 1. De certificerende instelling verstrekt overeenkomstig artikel 1.5e, tweede lid, van het besluit desgevraagd informatie aan de Stichting Raad voor Accreditatie over onder meer de wijze waarop de certificerende instelling omgaat met:

    • a. de afhandeling van klachten;

    • b. de afhandeling van geconstateerde afwijkingen;

    • c. de verstrekking van certificaten en beoordeling naar aanleiding van klachten en meldingen; en

    • d. het uitvoeren van controles van certificaathouders qua frequentie, aard en duur.

  • 2. De certificerende instelling verstrekt overeenkomstig artikel 1.5e, derde lid, van het besluit desgevraagd informatie aan de Inspectie SZW over onder meer de in het eerste lid genoemde onderwerpen.

  • 3. De certificerende instelling informeert de Inspectie SZW, de Stichting Raad voor Accreditatie en haar certificaathouders alsmede degenen die een aanvraag tot certificatie hebben ingediend wanneer zij voornemens is een of meer van haar taken waarvoor zij is aangewezen, te beëindigen.

  • 4. De certificerende instelling informeert de Inspectie SZW en de beheerstichting over individuele certificaathouders aan wie een sanctie is opgelegd.

Bijlage XIIIg. behorend bij artikel 4.29 Arbeidsomstandighedenregeling

Protocol Informatieuitwisseling ASBESTverwijdering Inspectie SZW – Certificerende Instellingen

Ondergetekenden,

  • 1. Inspectie SZW, vertegenwoordigd door mr. J.A. van den Bos, Inspecteur-Generaal, hierna te noemen: ‘Inspectie SZW’, en

  • 2. De aangewezen Certificerende Instelling:

    • a. Bureau Veritas Inspections and Certification The Netherlands B.V. vertegenwoordigd door: de heer C.J.G. Laarhuis, directeur;

    • b. Eerland Certification B.V., vertegenwoordigd door: ing. E. Eerland, directeur;

    • c. Kiwa N.V. vertegenwoordigd door:de heer B. Meekma, directeur;

    • d. SGS Intron B.V. vertegenwoordigd door: de heer W.H.M. van Loon, algemeen directeur

    • e. SGS Nederland B.V. vertegenwoordigd door: de heer A.G. Siraa, directeur

    • f. TÜV Nederland QA B.V. vertegenwoordigd door: de heer A.C. Boon, directeur hierna te noemen: ‘Certificerende Instelling’

Overwegende dat:

  • 1. artikel 29a van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 1.5e van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepalen dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in casu de Inspectie SZW, en de aangewezen Certificerende Instellingen, bedoeld in artikel 20 van evengenoemde wet, elkaar wederzijds (kunnen) informeren over o.a. bij controles of inspecties aangetroffen situaties waar de veiligheid of de gezondheid van werknemers door de wijze waarop werkzaamheden worden uitgevoerd in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2. Het doel van de informatie-uitwisseling is om:

    • a. de Certificerende Instellingen informatie te verschaffen die hen in staat stelt bij daarvoor in aanmerking komende situaties certificaathouders de juiste sanctie op te leggen;

    • b. de Inspectie SZW en andere toezichthoudende instanties waarmee de Inspectie SZW de informatie deelt, informatie te verschaffen die hen in staat stelt gerichte inspecties uit te voeren bij daarvoor in aanmerking komende bedrijven;

  • 3. Het noodzakelijk is om de bestaande afspraken over informatie-uitwisseling – uitgewerkt in bijlage F van het certificatieschema SC 530 – te vernieuwen en de nieuwe afspraken neer te leggen in een als bijlage bij de Arbeidsomstandighedenregeling op te nemen protocol;

  • 4. De afspraken in dit protocol strekken ter vervanging van de afspraken in bijlage F van SC 530.

Komen het volgende overeen:

In dit Protocol wordt een aantal begrippen met een beginhoofdletter gebruikt. Aan deze begrippen komt de betekenis toe die hieraan wordt gegeven in het hierna volgende artikel 1

Artikel 1:. begripsomschrijvingen

  • 1. Protocol: dit protocol

  • 2. Inspecteur: inspecteur van de Inspectie SZW

  • 3. Inspectie: bezoek door een inspecteur van de Inspectie SZW aan een locatie of werkplek

  • 4. Auditor: auditor van de Certificerende Instelling

  • 5. Controle: bezoek door een auditor van een Certificerende Instelling aan een locatie of werkplek

  • 6. Certificaathouder: een bedrijf of persoon die in bezit is van een certificaat

  • 7. Arbobesluit: het Arbeidsomstandighedenbesluit

Artikel 2:. aanwijzen van contactpersonen

Inspectie SZW en Certificerende Instelling wijzen contactpersonen aan voor de uitvoering van het Protocol en brengen elkaar daarvan op de hoogte;

Artikel 3:. melding door de Certificerende Instelling aan de Inspectie SZW van afwijkingen die leiden tot (een groot risico op) asbestemissie (bijlage A van dit protocol)

  • 1. Wanneer een Auditor van een Certificerende Instelling tijdens een Controle van een Certificaathouder één of meerdere in bijlage A van dit protocol genoemde afwijkingen constateert, dan doet de contactpersoon van de Certificerende instelling hiervan direct telefonisch melding bij de contactpersoon van de Inspectie SZW genoemd in artikel 2, of indien deze niet bereikbaar is, met de tweede contactpersoon van de Inspectie SZW;

  • 2. De melding op grond van lid 1 wordt door de contactpersoon van de Certificerende Instelling binnen vijf werkdagen per mail bevestigd door verzending van de volgende gegevens aan de postbus die de Inspectie SZW in het kader van dit protocol heeft ingesteld:

    • i. Naam, telefoonnummer en e-mail van de contactpersoon van de Certificerende Instelling en organisatie (onderdeel) waarvoor deze werkzaam is;

    • ii. Naam, registratienummer van de certificaathouder op wie de melding betrekking heeft;

    • iii. Datum, tijdstip en plaats van de constatering;

    • iv. Omschrijving van de situatie waarop de melding betrekking heeft, inclusief verwijzing naar de relevante afwijking in bijlage A.

  • 3. Indien de Inspectie SZW hierom vraagt, verstrekt de Certificerende Instelling (aanvullend) relevante schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld een afschrift van correspondentie met de betreffende Certificaathouder aan de Certificerende Instelling, tenzij er juridische belemmeringen zijn om de stukken te overleggen.

Artikel 4:. melding door de Certificerende Instelling aan de Inspectie SZW van overige categorie II afwijkingen (bijlage B van dit protocol)

  • 1. Indien een Auditor tijdens een controle bij een Certificaathouder een situatie aantreft genoemd in bijlage B, dan doet de contactpersoon van de Certificerende Instelling hiervan melding aan de contactpersoon van de Inspectie SZW;

  • 2. De melding geschiedt door binnen vijf werkdagen de volgende gegevens naar de postbus te zenden die de Inspectie SZW in het kader van dit protocol heeft ingesteld:

    • i. Naam, telefoonnummer en e-mail van de contactpersoon van de Certificerende Instelling en organisatie (onderdeel) waarvoor deze werkzaam is;

    • ii. Naam, registratienummer van de certificaathouder op wie de melding betrekking heeft;

    • iii. Datum, tijdstip en plaats van de constatering;

    • iv. Omschrijving van de situatie waarop de melding betrekking heeft, inclusief verwijzing naar de relevante afwijking in bijlage B.

  • 3. Indien de Inspectie SZW hierom vraagt, verstrekt de Certificerende Instelling (aanvullend) relevante schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld een afschrift van correspondentie met de betreffende Certificaathouder aan de Certificerende Instelling, tenzij er wettelijke belemmeringen zijn om de stukken te overleggen.

Artikel 5:. melding door de Certificerende Instelling aan de Inspectie SZW van categorie III en IV afwijkingen (bijlage H van SC 530)

  • 1. Afwijkingen categorie III en IV worden ieder kwartaal binnen drie weken na afloop van het kwartaal gemeld (peildata 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober);

  • 2. Deze melding dient schriftelijk te geschieden, waarbij e-mail als een vorm van schriftelijk melden wordt beschouwd. Meldingen worden gebundeld in de vorm van een bestand aangeleverd in Excel of Access;

  • 3. Het bestand wordt door de contactpersoon van de Certificerende Instelling gezonden naar de postbus die de Inspectie SZW in het kader van dit protocol heeft ingesteld. Het bestand bevat de volgende gegevens:

    • i. Naam, telefoonnummer en e-mail van de contactpersoon van de Certificerende Instelling en organisatie (onderdeel) waarvoor deze werkzaam is;

    • ii. Naam, registratienummer van de certificaathouder op wie de melding betrekking heeft;

    • iii. Datum, tijdstip en plaats van de constatering;

    • iv. Omschrijving van de situatie waarop de melding betrekking heeft, inclusief verwijzing naar de relevante afwijking uit bijlage H van SC 530;

  • 4. Indien de Certificerende instelling besluit omwille van logistieke redenen ook de onder artikel 3 en 4 genoemde afwijkingen nogmaals in het bestand op te nemen, dan dient in het bestand duidelijk zichtbaar te zijn om welke gegevens het gaat;

  • 5. Indien de Inspectie SZW hierom vraagt, verstrekt de Certificerende Instelling (aanvullend) relevante schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld een afschrift van correspondentie met de betreffende Certificaathouder aan de Certificerende Instelling, tenzij er wettelijke belemmeringen zijn om de stukken te overleggen.

Artikel 6:. melding door de Inspectie SZW aan de Certificerende Instelling van overtredingen die leiden tot (een groot risico op) asbestemissie (bijlage A van dit protocol)

  • 1. Wanneer een Inspecteur van de Inspectie SZW tijdens een Inspectie één of meerdere van de in bijlage A genoemde situaties aantreft, dan doet de contactpersoon van de Inspectie SZW hiervan direct telefonisch melding bij de contactpersoon van de Certificerende instelling genoemd in artikel 2;

  • 2. De melding op grond van lid 1 wordt door de contactpersoon van de Inspectie SZW schriftelijk bevestigd door de handhavingcorrespondentie die aan de werkgever wordt gezonden in afschrift per email aan de Certificerende Instelling toe te zenden. De email is gericht aan de contactpersoon van de Certificerende Instelling;

  • 3. De Certificerende Instelling bericht binnen drie weken (na afronding van een eventuele procedure zienswijze) hoe de melding is afgehandeld en welke actie naar de betreffende Certificaathouder is ondernomen. Dit doet de Certificerende Instelling door via de postbus die de Inspectie SZW in het kader van dit protocol heeft ingesteld de onder 2 genoemde email te retourneren met vermelding van de genomen vervolgstappen.

Artikel 7:. melding door de Inspectie SZW aan de Certificerende Instelling van overige overtredingen

  • 1. Indien een Inspecteur tijdens een Inspectie van een locatie of werkplek overige overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet constateert, niet zijnde een overtreding genoemd in bijlage A van dit protocol, dan doet de contactpersoon van de Inspectie SZW hiervan melding aan de contactpersoon van de betreffende Certificerende Instelling;

  • 2. De melding geschiedt door de handhavingcorrespondentie die aan de werkgever wordt gezonden in afschrift per email aan de Certificerende Instelling toe te zenden. De email is gericht aan de contactpersoon van de Certificerende Instelling.

Artikel 8:. privacy-aspecten

Een ieder die in het kader van dit Protocol bedrijfs- of persoonsgegevens dan wel andersoortige vertrouwelijke informatie ontvangt is verplicht tot geheimhouding. De gegevens die in het kader van dit Protocol verstrekt worden aan een andere partij mogen alleen gebruikt worden met het oog op het in dit Protocol omschreven doel. De Inspectie SZW behoudt wel de mogelijkheid om haar handhavingsinformatie met andere toezichthoudende instanties te delen.

Artikel 9:. kosten

Partijen zullen elkaar geen kosten in rekening brengen voor het doen van meldingen en/of voor de afhandeling van die meldingen en/of voor andere activiteiten die voortvloeien uit dit Protocol.

Artikel 10:. wijzigingen in en opzegging van het Protocol

Wijzigingen in en opzegging van het Protocol behoeven de schriftelijke instemming van alle bij het protocol betrokken partijen.

Artikel 11:. evaluatie

  • 1. Tweemaal per jaar vindt een overleg plaats tussen de Inspectie SZW en de Certificerende Instellingen over praktische zaken rond de toepassing van het Protocol;

  • 2. Jaarlijks vindt een evaluatiebijeenkomst plaats waarbij partijen de resultaten van het Protocol evalueren en bekijken of gemaakte afspraken worden nageleefd. Indien gewenst wordt het Protocol en/of de bij het Protocol behorende bijlagen aangepast.

Artikel 12:. geldigheid

Dit Protocol treedt in werking op de dag na ondertekening ervan.

Dit Protocol is overeengekomen en ondertekend

Namens de Inspectie SZW te Den Haag op de datum: 2 mei 2012

Namens de Certificerende Instelling op de datum: 31 mei 2012

Bijlage A. Afwijkingen genoemd in bijlage H van SC 530 die direct telefonisch aan de Inspectie SZW moeten worden gemeld

Nr

Vestigingslocatie

Inspectie SZW

   

Beboetbaar feit

1

Het bedrijf van de certificaathouder verricht asbestverwij-deringswerkzaamheden of werkzaamheden verbonden aan asbestverwijdering terwijl haar certificaat is geschorst.

4.54d

Nr

Certificerende instelling

Inspectie SZW

 

Projectlocatie

Beboetbaar feit

     

1

Bij het verwijderen van asbest worden niet alle maatregelen getroffen die behoren bij de wettelijk voorgeschreven risicoklasse.

4.48a

17

Er zijn aanvullend asbesthoudende/-verdachte materialen / producten / verontreinigingen op vooraf niet be kende plaatsen aangetroffen, zonder dat passende maatregelen zijn getroffen.

4.47a, lid 1 of 4.54a

26

Er is geen volledige decontaminatie-unit aanwezig en/of deze staat na aanvang asbestverwijdering/-sanering niet gebruiksklaar opgesteld.

B40500401

(4.20, lid 4)

31

Er wordt geen geschikte ademhalingsbescherming toe-gepast.

B4048a201

(4.48a, lid 2)

1. Het bedrijf beschikt niet over de middelen of ze zijn niet op de werkplek aanwezig.

2. De middelen zijn op de werkplek aanwezig (maar worden niet gebruikt).

32

Er worden geen geschikte beschermende werkkleding en PBM toegepast.

4.48a, lid 2

Het bedrijf beschikt niet over de middelen of ze zijn niet op de werkplek aanwezig.

De middelen zijn op de werkplek aanwezig (maar wor-den niet gebruikt).

35

Er worden geen brongerichte emissiebeperkende maat-regelen toegepast bij werkzaamheden in containment of afgeschermde werkruimte condities.

B40450201

(4.45, lid 2 en 4.54d)

 

Er worden geen brongerichte emissiebeperkende maat-regelen toegepast bij werkzaamheden in openlucht con-dities of met de glove-bag methode.

36

Er vinden, ook bij verwijderingswerk in openlucht con-dities, geen afdoende doeltreffende eindreinigingen van alle daartoe relevante locaties / oppervlakken plaats.

 

38

Het asbestafval/asbestbesmette afval dat buiten het containment, de afgeschermde werkruimte, of de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderingslocatie aanwezig is, is niet volledig onbeschermd of de verpakking is niet vezeldicht.

Het betreft niet-hechtgebonden asbest.

B40450204

(4.45, lid 2)

45

Na de eindbeoordeling en vrijgave door eindbeoordelingsinstelling én de laatste visuele eindcontrole door het asbestverwijderingsbedrijf vóór de oplevering, is de vei-lig te achten saneringslocatie visueel niet vrij van als as-besthoudend/-besmet te beschouwen resten afkom-stig uit het asbestverwijderingswerk.

Het betreft niet-hechtgebonden asbest.

B40500301

(4.51a)

46

Er is geen doeltreffend gesloten containment opgericht.

B4048a101

(4.48a, lid 1)

47

Er is niet gewaarborgd, dat er geen asbestvezelemissie/-besmetting naar de omgeving buiten het containment kan plaatsvinden.

B4048a101

(4.48a, lid 1)

53

Bij asbestverwijderingswerk onder risicoklasse 3 con-dities wordt geen omgevingslucht onafhankelijke adem-halingsbescherming toegepast, óf ademhalingsbescher-ming met een afdoende verhoogde beschermingsfactor.

B4048a201

Het bedrijf beschikt niet over deze middelen of zij zijn niet op de werkplek aanwezig.

De middelen zijn op de werkplek aanwezig maar worden niet toegepast.

61

Er worden ABM(‘s) gebruikt die zodanig zijn beschadigd, dat dit de veilige werking nadelig kan beïnvloeden.

4.48a, lid 2, Arbobesluit , 8.1 en 8.3

62

Er worden ABM(‘s) gebruikt die niet schoon zijn (inwen-dig en uitwendig) m.b.t. stof, vuil, restfracties, schim-mels, etc.

De vervuiling is wel schadelijk voor de gezondheid.

4.48a, lid 2,

4.51, 3e lid

Bijlage B. Categorie II overtredingen vastgesteld tijdens een projectlocatie, niet zijnde overtredingen genoemd in bijlage A

 

Certificerende instelling

Inspectie SZW

   

Beboetbaar feit

8

De in het werkplan beschreven werkwijzen zijn niet in overeenstemming met het de risicoklasse en de wijze van afscherming zoals voorgeschreven in de SMA-rt.

4.50

12

Er is geen DTA met een geldig persoonscertificaat volgens SC-510 aan-wezig op de asbestverwijderingslocatie.

B4054d501

(4.54d, lid 5)

12a

Op niet alle plaatsen waar asbest wordt verwijderd is toezicht door een DTA.

(4.54d, lid 5)

13

De asbestverwijderingsmedewerker(s) op locatie is (zijn) geen DAV(’s) met een geldig persoonscertificaat volgens SC-520.

B4054d701

(4.54d, lid 7)

14

Op het asbestverwijderingswerk zijn meer dan twee leerling-DAV’s per mentor-DTA aanwezig.

B4054d701

(4.54d, lid 7)

15

De werklocatie is niet afgebakend/afgeschermd conform SC-530.

4.48a, lid 2c)

27

De decontaminatie-unit is, indien technisch mogelijk, niet direct gekoppeld aan het werkgebied.

4.20, lid 4

29

De decontaminatieprocedure of de transitprocedure wordt niet correct uit-gevoerd,

bij risicoklasse 3 werkzaamheden

bij risicoklasse 2 werkzaamheden.

B40500401

(4.20, lid 4)

30

Het met asbest verontreinigde afvalwater wordt niet opgevangen en (stapsgewijs) door een afvalwaterfiltering afgevoerd met een laatste filter met poriëndiameter van 5 micrometer.

4.20, lid 4

33

Voor aanvang van de asbestverwijdering is de niet-besmette inventaris/in-boedel niet uit / van de werklocatie verwijderd.

B4048a101

(4.48a, lid 1)

 

Voor aanvang van de asbestverwijdering is de niet-besmette inventaris/in-boedel niet vezeldicht afgeplakt / afgeschermd.

34

Wanneer er in de naaste omgeving zodanige (sloop-)activiteiten plaats vinden dat daardoor het resultaat van het asbestverwijderingswerk en/of de eindbeoordeling wordt benadeeld en er tijdens de asbestverwijdering en/of de eindbeoordeling geen doeltreffende maatregelen zijn getroffen.

4.48a, lid 4 en 4.51a, lid 1

37

Het glove-bag werk wordt niet correct uitgevoerd.

B4048a101

(4.48a, lid 1)

39

Het asbestafval/asbestbesmette afval dat buiten het containment, de af-geschermde werkruimte, of de glove-bag locatie, of bij openlucht condities buiten de afgezette en gemarkeerde, directe verwijderings-locatie aanwe-zig is, is niet volgens de eisen minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht in een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige verpakking (0,2 mm dikke of hi-tec pefolie) verpakt t.b.v. de afvoer vanaf de werkplek.

Het betreft niet-hechtgebonden asbest.

4.45, lid 2

40

Gereedschappen, machines, klimmaterieel, uitrustingsstukken, etc., die met asbeststof in aanraking zijn geweest, zijn niet doeltreffend gereinigd, dan wel niet volgens de eisen minimaal dubbel én lucht- en vezeldicht in een deugdelijke, stoot- en scheurbestendige verpakking (0,2 mm dikke of hi-tec pe-folie) verpakt t.b.v. het vervoer en de opslag buiten de werk-plek.

4.45, lid 2

41

De afsluitklep(pen) van de onderdruk-ventilatiemachine(s) (ODM’s) is (zijn) niet lekvrij afgedicht.

4.45, lid 2

42

De verpakkingen van asbestafval en/of asbestbesmette onderdelen, uit-rusting stukken e.d. zijn niet uitwendig gemarkeerd met de voorgeschre-ven asbest-waarschuwingsstickers (Productenbesluit Asbest 2005).

4.45, lid 2

48

Het containment wordt niet permanent op een onderdruk van minimaal 20 Pascal (Pa) gehouden, indien substantieel lager dan 20 Pa en het contain-ment wordt minder dan 6 keer per uur geventileerd.

4.48a, lid 2

55

De uitsluis- en afvoerprocedure voor het asbestafval (en de verpakte, als asbestbesmet te beschouwen uitrusting stukken) is `niet correct uitge-voerd

bij risicoklasse 3 werkzaamheden,

B40500401

(4.45, lid 2)

 

bij risicoklasse 2 werkzaamheden.

56

Indien het apart uitsluizen van de asbestafvalverpakkingen niet mogelijk is, moeten de verpakkingen lucht- en vezeldicht verpakt/afgeplakt en los van de vloer in het containment / de afgeschermde werkruimte opgesla-gen zijn.

4.45, lid 2

58

bij risicoklasse 2 werkzaamheden: De filters voor de ABM zijn niet bestand tegen asbeststof en de eventuele additionele schadelijke stoffen en/of vol-doen niet aan de vereiste specificaties.

B4048a201

B80030101

(4.48d, lid 2) + 8.3 Artbowet

63

De gebruikte filter(s) van de ABM(‘s) zijn niet correct gemarkeerd of, lucht- dicht afgedopt.

4.51, lid 3

65

De decontaminatie-unit is beschadigd waardoor er geen veilige werking is.

4.48a

70

De gebruikte machine(s) zijn zodanig beschadigd dat er geen veilige werking is.

Arbobesluit hfd 7

Bijlage XIV. behorende bij artikel 4.32a, derde lid, onderdeel a

Bijlage 241845.png

Lijst met verklarende begrippen bij beslisschema

Belastende situatie in de gebruiksfase

Belastingen die een belangrijke toename in de corrosie veroorzaken en/of die hogere eisen stellen aan de prestaties van het verfsysteem nadat het is aangebracht

Beschermingsmaatregel

Maatregelen ter bescherming van de gezondheid

Bijzondere belastende omstandigheden

Situaties in de gebruikersfase die gelijktijdig een verhoogde kans op corrosie veroorzaken door bij voorbeeld gelijktijdig mechanische en chemische belasting

C1–C5

Corrosiesnelheden gekoppeld aan belastingen met voorbeelden:

 

C1 Verwarmde gebouwen met een schone atmosfeer b.v. kantoren, winkels, scholen, hotels, woningen.

 

C2 Onverwarmde gebouwen waar condensatie kan optreden b.v. depots, sporthallen.

 

C3 Productiehallen met een hoge vochtigheid en enige luchtvervuiling b.v. Voedselverwerkende fabrieken, wasserijen, brouwerijen zuivelindustrie

 

C4 Productiehallen of gebouwen met een permanente belasting of hoge condensatie b.v. chemische fabrieken, zwembaden

 

C5 Gebouwen met bijna permanente condensatie of een hoge vervuiling

Dauwpunt

De temperatuur waaronder het vocht in de lucht zal condenseren op het oppervlak

Derivaten

Afgeleide producten van minerale oliën of combinaties van producten waarin minerale oliën aanwezig zijn

Droge ruimte

Een ruimte waarin de relatie luchtvochtigheid en temperatuur van dien aard is dat van een normale geaccepteerde leefomgeving kan worden gesproken, waarin verblijfomstandigheden voor langere duur zijn geaccepteerd

Enige luchtvervuiling

Een vervuiling welke incidenteel dan wel permanent wordt gekenmerkt door een chemische verontreiniging welke invloed kan uitoefenen op de kwaliteit van het beschermende verfsysteem

Hoge luchtvervuiling

Een vervuiling welke bijna permanent aanwezig is welke gezien de aanwezige chemische stoffen invloed hebben op het verfsysteem en direct negatieve invloed hebben, in corrosieve zin, op een metalen ondergrond

NEN 12944 ( NPR 7452)

Norm die de bescherming van metalen door middel van verfsystemen behandelt. In deze norm vertegenwoordigen de aanduidingen C1 t/m C5 corrosiebelastingscategorieën. Aan deze categorie-indeling zijn nu ook vervangings- en beheersmaatregelen gekoppeld.

Onderdompeling langer dan 5 minuten per 24 uur

Directe blootstelling aan een vloeistof, welke plaats vindt langer dan 5 minuten en die zoor zijn samenstelling directe deformatie van het beschermende verfsysteem veroorzaakt, dan wel omdat de vloeistof door het verfsysteem heen dringt en dan corrosie van de onderliggende metalen ondergrond veroorzaakt

Schone atmosfeer

Een atmosfeer welke zich kenmerkt door zeer weinig of geen verontreiniging en welke gezien wordt als een normale situatie onder normale leefomstandigheden

VOS

Vluchtige organische stof. Volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.62a wordt hieronder verstaan: organische verbindingen en mengsels hiervan, die bij 293,15 K (20°C) een dampspanning hebben van ten minste 0,01 kPa, dan wel een overeenkomstige vluchtigheid bij de specifieke gebruiksomstandigheden. Blootstelling aan VOS kan schadelijk zijn voor de gezondheid. VOS moeten zoveel mogelijk worden vervangen. In gevallen waarin vervanging onmogelijk is, moeten beschermingsmaatregelen worden genomen.

Bijlage XV. behorend bij artikel 4.32f, tweede lid, onder a en vierde lid

Maximale hoeveelheid vluchtige organische stoffen (VOS) in producten toegestaan bij het herstellen van lakschade of het vernieuwen van laklagen op onderdelen van motorrijtuigen

Groepen

VOS 6 in het gebruiks-/spuitklare mengsel

Spuitenreinigers

850 gr/liter

Oppervlaktereinigers

200 gr/liter

Washprimers

780 gr/liter

Primer surfacer,

540 gr/liter

1 of 2 component

 

Sealer

540 gr/liter

1-laags aflaksysteem

420 gr/liter

en chassiscoating

 

2-laagsaflaksysteem bestaande uit:

420 gr/liter 7

basiskleurlak en blanke lak

 

Speciale producten 8

840 gr/liter

Overige producten 9

150 gr/liter

Bijlage XVI. behorend bij Artikel 6.1, 2e lid

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op certificatie-instellingen belast met: persoonscertificatie op het gebied van Werken onder Overdruk

Document: WDAT-WOD-P

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

     

2

 

Definities

     

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Beschrijving van het document

 

3.2

Actieve partijen

 

3.3

Risicoanalyse

     

4

 

Eisen ten behoeve van de aanwijzing

 

4.1

persoonscertificatie bij werken onder overdruk

 

4.2

Aanwijzingscriteria

     

5

 

Toezicht op de cki’s

     

6

 

Maatregelen

1. Inleiding

Werken onder overdruk betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor het werken onder overdruk. Onder werken onder overdruk wordt in overeenstemming met artikel 6.13 van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan: duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk.

Het betreft de volgende in het Arbeidsomstandighedenbesluit genoemde activiteiten:

De certificaten voor deze werkzaamheden worden onder deze regeling verstrekt door CKI’s. Om certificaten te mogen verstrekken moet een CKI hiertoe worden aangewezen door de minister. Dit gebeurt door toetsing aan dit document betreffende aanwijzing en toezicht. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich moeten houden.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen worden gehanteerd. Indien de definities in dit document afwijken van de definities in NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012, gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beheerstichting (BHST)

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instelling rapporteert aan SZW en betrokken CKI of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een certificerende instelling beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en certificerende instelling.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de certificerende instelling de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

RI&E

:

Systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen met risico's voor de veiligheid en de gezondheid met betrekking tot een activiteit op basis waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.

TRA (taak risico analyse)

:

Systematische identificatie van de ongewenste gebeurtenissen met risico's voor de veiligheid en de gezondheid met betrekking tot een specifieke taak op basis waarvan een beoordeling van die risico's wordt gemaakt als bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan de CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Document: WDAT-WOD-P.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Document: WSCS-WOD-A.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Document: WSCS-WOD-B.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Document: WSCS-WOD-D.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Document: WSCS-WOD-L.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving van het document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht op CKI’s belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk wordt aangehaald als WDAT-WOD-P. Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht binnen het werkveld Werken onder druk, is door de minister van SZW vastgesteld. De minister van SZW kan wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde document vervangt eerdere versies. Op- en of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ als college van deskundigen van de beheerstichting.

3.3. Risicoanalyse

De volgende risico’s kunnen optreden, indien de CKI in het certificatieproces niet voldoende functioneert:

  • 1) de CKI laat na om een certificaat af te geven of geeft ten onterechte een certificaat af door ontoereikende procedures en documentatie van het certificatieproces;

  • 2) de CKI is niet in staat om openheid te betrachten over toegang tot het certificatieproces, de uitvoering van de beoordeling en de eisen waartegen beoordeeld wordt;

  • 3) de CKI is niet in staat om een adequate en objectieve beoordeling uit te voeren, doordat de CKI geen onpartijdigheid kan betrachten wegens belangenverstrengeling met bijvoorbeeld opleidingsinstellingen, werkgevers en opdrachtgevers;

  • 4) de CKI geeft de kandidaten geen gelijke kansen bij het examen door inbreuken op de onpartijdigheid jegens de kandidaat;

  • 5) de CKI kan zich geen onafhankelijk beeld vormen van de vaardigheden van de kandidaat door onvoldoende afstand tot de opleiding van de kandidaat;

  • 6) de CKI kan zich door middel van het examen geen adequaat beeld vormen van de vaardigheden van de kandidaat door onvoldoende gekwalificeerde examinatoren die niet over adequate kennis, ervaring en attitude beschikken;

  • 7) de CKI maakt inbreuken op vertrouwelijkheid van beoordelingsresultaten of bedrijfsgegevens en persoonsgegevens die tijdens de beoordeling bekend zijn geworden;

  • 8) de CKI is niet ontvankelijk voor klachten met betrekking tot fouten, omissies en onredelijke gedragingen die tijdens het certificatieproces door kandidaten of belanghebbenden ervaren worden;

  • 9) de CKI oordeelt aan de hand van een aanvullende RI&E dat de veiligheid van de kandidaten en de overige betrokkenen tijdens het praktijkexamen door de onvoldoende inzet van eigen personeel of faciliteiten of de passende uitbesteding daarvan bij derden onvoldoende gewaarborgd wordt;

  • 10) de CKI is door onvoldoende kennis van werken onder overdruk en ontoereikende processen in de informatievoorziening niet in staat om gevaarlijke situaties te melden;

  • 11) de CKI levert geen adequate gegevens voor het centraal register , zodat belanghebbenden en toezichthouders de geldigheid niet kunnen nagaan.

De vereisten in dit document ten aanzien van de CKI moeten de bovengenoemde risico’s beperken.

4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Persoonscertificatie bij werken onder overdruk

Het beoordelen en aanwijzen van de CKI’s voor persoonscertificatie vindt plaats op basis van de eisen die aan de certificerende instelling gesteld worden op grond van de aanwijzing (zie paragraaf 4.5 van dit document) en de NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 behoudens de volgende aanvullingen en afwijkingen:

4.1.1. Wijziging van het certificatieschema

Onverlet de overige bepalingen van paragraaf 8.4 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 mag de CKI in afwijking van deze paragraaf het certificatieschema niet zelf ontwikkelen of wijzigen. De CKI moet het certificatieschema gebruiken dat door de minister is vastgesteld. De CKI moet een eventueel wijzigingsvoorstel indienen bij de beheerstichting. Het Centraal College van Deskundigen moet een wijzigingsvoorstel beoordelen en kan het bestuur van de beheerstichting adviseren om een wijzigingsvoorstel voor te leggen aan de minister. De minister zal het voorstel beoordelen en bepalen of het wijzigingsvoorstel overgenomen wordt.

4.1.2. Voldoende personeel

De bepalingen van paragraaf 6.1.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 zijn onverkort van toepassing.

4.1.3. Ontwikkeling en onderhoud van het certificatieschema

Onverlet de overige bepalingen van paragraaf 8.6 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 moet de CKI rekening houden met de procedure voor wijziging van de beoordelingseisen en beoordelingsmethodiek, indien de minister hiervoor bijzondere bepalingen in een werkveldspecifiek certificatieschema heeft vastgesteld.

In aanvulling op paragraaf 8 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 moet de CKI bij de communicatie over en toepassing van wijzigingen in een werkveldspecifiek certificatieschema rekeningen houden met de procedure voor vaststelling van wijzigingen overeenkomstig paragraaf 4.2.1 van dit document voor aanwijzing en toezicht.

Op grond van de aanwijzing door de minister en de overeenkomst met de beheerstichting moet de CKI de beoordelingseisen en beoordelingsmethodiek van het werkveldspecifiek certificatieschema toepassen. De beheerstichting heeft de taak om de certificatieschema’s voor de relevante werkvelden te beheren en te onderhouden. De CKI moet de verrichtingen van het door de beheerstichting ingestelde Centraal College van Deskundigen, dat belast is met de werkveldspecifieke certificatieschema’s, volgen en kan hieraan ook inhoudelijk bijdragen.

De CKI moet de uitvoering van de examinering van de kandidaten overeenkomstig paragraaf 8.5 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 zelf evalueren. Indien uit de evaluatie blijkt dat het certificatieschema aanpassingen behoeft, dan moet de CKI hiervoor een met argumenten onderbouwd voorstel aan het Centraal College van Deskundigen doen.

4.1.4. Aan derden uitbestede werkzaamheden

De bepalingen van paragraaf 6.3 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 zijn onverkort van toepassing.

4.1.5. Kwalificaties van examinatoren

In aanvulling op de bepalingen van paragraaf 6.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 moet de CKI bij de selectie van examinatoren en de overige betrokkenen bij het examen aan de onderstaande eisen toepassen. De uitwerking van de eisen ten aanzien van het examenpersoneel moeten worden opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten, zoals het kwaliteitshandboek van de certificerende instelling.

A. Deskundigheidseisen aan examinatoren

Bij de selectie van examenpersoneel moet het examenpersoneel aan de hand van een portfolio ten minste worden beoordeeld op de volgende eisen:

  • 1. Algemeen:

    • in staat zijn om adequaat, niet intimiderend en overtuigend te communiceren met de kandidaten en overige betrokkenen bij het examen;

    • in staat zijn om integer, naar eer en geweten en zonder eigenbelang op te treden;

    • in staat zijn om orde te handhaven en waar nodig correctief op te treden;

    • in staat zijn om punctualiteit en nauwkeurigheid te betrachten bij het uitreiken van de opgaven en het innemen en uitwerkingen.

  • 2. Vakinhoudelijk:

    • in staat zijn om de kandidaat deskundig en objectief te beoordelen door een theoretische en praktische training als examinator gevolgd te hebben;

    • beschikken over kennis van het certificatieschema, het examenreglement, de normen voor slagen en afwijzen en de nader gestelde gedragsregels;

    • beschikken over aantoonbare en actuele kennis van het vakgebied van het betreffende onderdeel van het praktijk- of theorie-examen en in het betreffende examenonderdeel zelf met goed gevolg examen hebben afgelegd.

De genoemde eisen ten aanzien van het examenpersoneel gelden volledig voor de examinator die betrokken is bij de beoordeling van het examenwerk en praktijkonderdelen. Voor het toezicht tijdens het theorie-examen mag een medewerker worden ingezet die niet beschikt over de inhoudelijke kennis zoals genoemd in punt 2.

B. Instructie van de overige betrokkenen bij het examen

De CKI moet ervoor zorgen dat de personen die bij het examen optreden als leden van de duikploeg, maar niet zelf kandidaat zijn, voldoende instructie krijgen om de veiligheid en onafhankelijkheid tijdens het examen te borgen. Indien de duikploeg uit meerdere kandidaten bestaat, moet elk van de leden van de duikploeg overeenkomstig worden geïnstrueerd. De CKI moet ervoor zorgen dat aan de briefing een heldere en eenduidige examencase ten grondslag ligt. Indien betrokkenen bij het examen duiken, dienen zij te beschikken over het persoonscertificaat duikarbeid (WSCS-WOD D of WSCS-WOD E). Indien de betrokkenen bij het examen optreden als duikploegleider dan wel deze rol overnemen dienen zij te beschikken over het persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-F of WSCS-WOD-L)

C. Onafhankelijkheid

De examinatoren, de overige betrokkenen bij het examen en het personeel van de CKI moeten jegens de examenkandidaat onafhankelijk en onbevooroordeeld kunnen optreden. De onafhankelijkheid van alle betrokken omvat ten minste dat zij niet persoonlijk betrokken zijn geweest bij de opleiding van de kandidaat en dat zij in relatie tot de werkgever van de kandidaat aantoonbaar over voldoende onafhankelijkheid beschikken om hun optreden tijdens het examen en jegens de kandidaat hierdoor niet te laten beïnvloeden. De CKI moet ervoor zorgen dat de kandidaten tijdens het examen gelijke kansen krijgen en het examen veilig kunnen uitvoeren.

4.1.6. Vermeldingen op het certificaat

In aanvulling op de bepalingen van paragraaf 9.4.8 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 moet op het certificaat worden vermeld:

  • 1) het inschrijvingsnummer van de CKI in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel behoudens CKI’s die hiertoe niet wettelijk verplicht zijn;

  • 2) het logo van de CKI;

  • 3) het kenmerk van de aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 4) het logo van de beheerstichting.

4.1.7. Toezicht op de certificaathouder

De bepalingen van paragraaf 8.3 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 zijn onverkort van toepassing, maar de CKI moet rekening houden met bijzondere voorschriften ten aanzien van het toezicht op de certificaathouder, indien de minister hiervoor bijzondere bepalingen in een werkveldspecifiek certificatieschema heeft vastgesteld.

4.1.8. Hercertificatie

Onverlet de overige bepalingen van paragraaf 9.6 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 moet de CKI rekening houden met bijzondere voorschriften ten aanzien van de hercertificatie, indien de minister hiervoor bijzondere bepalingen in een werkveldspecifiek certificatieschema heeft vastgesteld.

4.1.9. Gebruik van het beeldmerk

In aanvulling op de bepaling van paragraaf 9.7 van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 moet de CKI zich bij het gebruik van een beeldmerk van de beheerstichting houden aan de voorschriften van de overeenkomst tussen de beheerstichting en de CKI.

4.2. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.2.1 De aangewezen CKI en de werknemers die beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.2.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.2.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.2.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten 2aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.2.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.2.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.2.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.2.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.2.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswijzeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb).

  • 4.2.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland bij het Europese NoBo-overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.2.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s en aan de beheerstichting.

  • 4.2.12 De Cki houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certificaathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgenomen in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de cki.

  • 4.2.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.2.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

  • 4.2.15. In de overeenkomst tussen de beheerstichting en de CKI, bedoeld in artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel f, van het besluit, bepaalt:

    • a. de beheerstichting beheert, ten behoeve van het examen dat door de aanvrager van een certificaat wordt afgelegd, een itembank waarin meerdere versies van de examenopgaven, opdrachten en casus voor het praktijkeindexamen worden vastgelegd. Het theorie-examen bevat generieke toetsopdrachten, het praktijkeindexamen daarentegen bevat specifieke toetsopdrachten;

    • b. de CKI werkt mee aan de totstandkoming van de centrale itembank;

    • c. de beheerstichting en de CKI verstrekken geen informatie aan derden over de inhoud van de itembank, bedoeld in onderdeel a en b;

    • d. in afwijking van onderdeel c, verleent de beheerstichting de Raad voor Accreditatie toegang tot de itembank, bedoeld in onderdeel a, indien dat voor de beoordeling en tussentijdse audits van de CKI naar het oordeel van de Raad voor Accreditatie nodig is;

    • e. de beheerstichting draagt er zorg voor dat tekortkomingen in de itembank die tijdens de in onderdeel d genoemde beoordelingen en audits kunnen blijken, zo spoedig mogelijk worden opgelost zodat dit een positieve beoordeling van de CKI door de Raad voor Accreditatie niet in de weg kan staan; en

    • f. welke regels gelden ten aanzien van de aanvraag voor de aanlevering van examenversies uit de centrale itembank, de samenstelling van versies, de aanlevering op de examenlocatie en het onderhoud van de centrale itembank.

5. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling.

Ten behoeve van de informatieverzameling dient de CKI kosteloos:

  • a) Zich jaarlijks vóór 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie SZW gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

    • 11. Het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.

  • b) Mee te werken aan controles in opdracht van SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door de Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden) .

  • c) Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

  • d) Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de Beheerstichting in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW verstrekt moet worden).

  • e) Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij certificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • f) Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of certificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan de Inspectie SZW, of nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles weergegeven.

  • g) SZW in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • h) hSZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage XVIa. behorend bij Artikel 6.5, 1e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts

Document: WSCS-WOD-A

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

     

2

 

Definities

     

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Algemeen

 

3.2

Beschrijving van het schema

 

3.3

Actieve partijen

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

     

4

 

Certificatiereglement

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

 

4.10

Aanvraag van het certificaat bij herintreding

     

5

 

Examenreglement

 

5.1

Algemeen

 

5.2

Uitvoering van het examen

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

     

6

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen

 

6.6

Melding aan de Inspectie SZW

     

7

 

Onderwerp van de certificatie

     

8

 

Entreecriteria

     

9

 

Eindtermen

     

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Uitslagregel van het examen

     

11

 

Hercertificatie

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Cesuur van de beoordeling

     

12

 

Certificaat

     

13

 

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het gebied van arbeidsgezondheidskundig onderzoek door duikerartsen. Het bestuur van de Stichting werken onder overdruk (SWOD) heeft het schema heeft goedgekeurd. Door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is het schema vastgesteld. Dit schema vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het uitvoeren van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in verband bij werknemers die duikarbeid verrichten. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk. Het betreffende arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt uitgevoerd door duikerartsen. Het persoonscertificaat duikerarts is wettelijk vereist op grond van artikel 6.14a lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Het certificatiesysteem van de certificerende instelling moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief borging van de kwaliteit.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Compressiekamer of -tank

:

Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik (operationele)

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Duikklok, gesloten of droge

:

Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.

Duikklok, open of natte

:

Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in geval van nood) geademd kan worden.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Portfolio

:

Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties, onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk stappenplan.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Saturatieduiken

 

Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanuit drukvaten die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Document: WDAT-WOD-P.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Documentnummer: WSCS-WOD-A.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Document: WSCS-WOD-B.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Document: WSCS-WOD-D.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Document: WSCS-WOD-L.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van duikerartsen.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt aangeduid als WSCS-WOD-A, Persoonscertificaat duikerarts. Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit schema vervangt eerdere versies.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • aangewezen certificatie-instellingen (CKI’s);

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ als college van deskundigen van de beheerstichting (CCvD WOD).

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:

  • duikarbeid:

    • duikerziekten en effecten op lange termijn;

    • eigenschappen van het ademgas;

  • veiligheid van de arbeidsmiddelen:

    • afhankelijkheid van duikmaterieel;

    • verwonding door het gebruik van handgereedschappen en elektrische, hydraulische en mechanische gereedschappen;

  • veilige inrichting van de duiklocaties:

    • extreme temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;

    • overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;

    • scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;

    • afhankelijkheid van de duikploeg;

    • afstand tot medische assistentie;

  • overige risico’s:

    • blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;

    • fysieke belasting;

    • arbeids- en rusttijden.

De werknemer moet over de geestelijke en lichamelijke geschiktheid beschikken om werk onder overdruk te kunnen verrichten. Deze geschiktheid kan worden vastgesteld in een onderzoek voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden (inkeuring). Door de lichamelijke belasting die werk onder overdruk met zich meebrengt en door verouderingsverschijnselen, kan de geschiktheid mettertijd afnemen. Hierop wordt toegezien door jaarlijks herhaalde onderzoeken (herkeuringen).

De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in water op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn en vereisen door de natuurkundige en lichamelijke verschijnselen in verband met de overdruk een specifieke behandeling. Voor de behandeling van incidenten onder overdruk is een gedegen kennis van de aard van de duikarbeid, duikerziekten en behandeling in compressiefaciliteiten noodzakelijk.

Een meer omvangrijke risicoanalyse is opgenomen in het document Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op de certificerende instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van duikarbeid (WDAT-WOD-P).

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De aanvrager dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag tot (her)certificatie in voor het persoonscertificaat duikerarts (WSCS-WOD-A) bij een CKI. Vervolgens verstrekt de certificerende instelling alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de certificerende instelling die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat is op grond van de risicoanalyse vier jaar. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen en bekendheid met de technieken en de werkzaamheden bij duikarbeid. Gedurende deze periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden en te ontwikkelen.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de certificerende instelling worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De certificerende instelling registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan het de beheerstichting. De overeenkomst met de certificerende instelling zal voorschrijven welk digitale formaat de toelevering van gegevens moet hebben, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD WOD moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, certificerende instellingen of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat dient te voldoen aan de gestelde entree-eisen.

De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:

  • 1) opleiding tot duikerarts op grond waarvan de kandidaat eerder gecertificeerd is geweest;

  • 2) historische ervaring als duikerarts blijkend uit een volledig overzicht van de door hem behandelde medische dossiers.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het persoonscertificaat duikerarts (WSCS-WOD-A).

Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikerarts. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificerende instelling en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • praktijkexamen;

  • theorie-examen.

Het examen wordt door de certificerende instelling afgenomen.

5.2. Uitvoering van het examen

De certificerende instelling stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1) Ingangsdatum van het certificaat

  • 2) Entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3) Aanvraagprocedure

  • 4) Bevestiging van deelname en oproep

  • 5) Identificatie van de deelnemers

  • 6) Toelating en afwezigheid

  • 7) Examenduur en wijze van examinering

  • 8) Gedragsregels voor kandidaten

  • 9) Regeling aangepast examen

  • 10) Normen voor slagen en afwijzen

  • 11) Bekendmaking van de uitslag

  • 12) Bewaartermijn

  • 13) Inzagerecht

  • 14) Geldigheidsduur

  • 15) Kansen en herkansen van een examen(onderdeel)

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht voor CKI’s bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).

In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij de beoordeling van het praktijkexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:

  • 1) Is in het bezit van het persoonscertificaat duikerarts in categorie B en ten minste 5 jaar werkervaring op dit niveau.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

De medewerkers van de certificerende instelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de certificerende instelling.

5.4.2. Algemene regels

De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor het theorie-examen zijn:

  • absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;

  • sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;

  • voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;

  • individuele werktafels met stoelen voor de kandidaten die met tussenruimten van ten minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;

  • ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.

De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:

  • een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;

  • voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;

  • voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat, tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.

Het theorie-examen wordt afgenomen in de Nederlandse taal. Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen. Het afnemen van een examen op andere wijze behoeft voorafgaande instemming van het Centraal College van Deskundigen. Op indicatie van de certificerende instelling wordt het examen bij kandidaten met buitenlandse voorkwalificaties afgenomen in de Engelse taal.

De eisen ten aanzien van de faciliteiten voor het praktijkexamen worden nauwkeurig uitgewerkt door de certificerende instelling.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De certificerende instelling is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. Alhoewel de certificerende instelling normaliter geen tussentijds toezicht uitvoert vanwege de beperkte geldigheidsduur van vier jaar, moet de certificerende instelling in bepaalde situaties wel tussentijds toezicht uitvoeren. Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de certificatie-instelling, de nationale accreditatie-instelling en de Inspectie SZW.

In de overeenkomst tussen de certificerende instelling en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1) op verzoek van de certificerende instelling te allen tijde inzage in het overzicht van de behandelde duikmedische dossiers;

  • 2) op verzoek van de certificerende instelling zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 3) binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;

  • 4) toestemming te geven aan de certificerende instelling om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:

  • 1. bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2. naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3. op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.

De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen en bekendheid met de technieken en de werkzaamheden bij duikarbeid. Gedurende de periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden en te ontwikkelen.

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CI inzage in zijn doorlopende jaarlijkse beroepservaring door een jaarlijks overzicht te overleggen van verrichtte her- dan wel inkeuringen en studiepunten. Hierdoor kan de CI de doorlopende beroepservaring met het oog op hercertificatie tijdig bijhouden

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, zoals bedoeld in paragraaf 6.2.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1. aanleiding voor de controle;

  • 2. wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3. wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Inzage in het overzicht van dossiers

Indien de certificerende instelling inzage neemt in het overzicht van dossiers van de certificaathouder, dan wordt ingegaan op de wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens.

6.3.3. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de certificerende instelling de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen met betrekking tot het tijdstip. Het uitvoeringsplan beschrijft verder de locatie en de partij die het materieel, de medische behandelkamer en eventueel de duikploeg ter beschikking stelt en de partij die de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de certificerende instelling. De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.4. Verslag van bevindingen

De certificerende instelling maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4) tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering kunnen worden gecorrigeerd;

  • 5) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 6) eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5.

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het overzicht van dossiers overlegt;

  • 2. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 3. tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 4. tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 5. niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;

  • 6. misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming, bedoeld onder de punten 3 en 4, heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder de punten 1, 2 en 5, of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.

De schorsing als mede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2. aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 3. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 4. zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;

  • 5. in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, wordt dezelfde procedure doorlopen als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie geeft de certificerende instelling aan en registreert hij dat na een periode van één jaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling verifieert voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 2. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht.

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Inspectie SZW

De certificerende instelling moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft de beoordeling van de lichamelijk en geestelijke geschiktheid van personen die worden belast met het verrichten van duikarbeid. In het werkveld van arbeid onder overdruk wordt onderscheiden:

  • duikarbeid: het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk;

  • caissonarbeid: het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf en transport van en naar die ruimte;

  • overige arbeid onder overdruk: het verrichten van andere arbeid dan duik- of caissonarbeid in een ruimte onder druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk met inbegrip van verblijf in die ruimte.

Voor alle vormen van duikarbeid is het noodzakelijk dat de persoon die met die arbeid belast wordt, in een zodanige lichamelijke en geestelijk toestand verkeert, dat hij in staat is de gevaren, die verbonden zijn aan de door hem te verrichten arbeid, te onderkennen en zo mogelijk te voorkomen of te beperken. Een persoon mag daarom slechts duikarbeid verrichten als uit arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt dat het verrichten van die arbeid op medische gronden toelaatbaar is.

De geschiktheid wordt aangetoond met een bewijs van geschiktheid tot het verrichten van duikarbeid, dat is afgegeven door een duikerarts. Als blijkt dat een persoon slechts in beperkte mate in staat is om bepaalde vormen van duikarbeid te verrichten, dan moet het bewijs van geschiktheid beperkende voorschriften bevatten.

Ten aan zien van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt een onderscheid gemaakt tussen een initieel onderzoek (inkeuring) en een periodiek onderzoek (herkeuring). De inkeuring moet voorafgaand aan het verrichten van duikarbeid gedaan worden. Bij een herkeuring wordt vervolgens iedere twaalf maanden beoordeeld of de persoon blijft voldoen aan de voorwaarden die gesteld worden aan zijn lichamelijke en geestelijk toestand.

De herkeuring moet worden uitgevoerd door een duikerarts die in bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid om een herhaling van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die worden belast met het verrichten van duikarbeid uit te voeren (duikerarts A)..

De duikerarts die de volgende taken verricht moet in het bezit zijn van het certificaat Duikerarts B, voor deze werkzaamheden gelden namelijk zwaardere eisen:

  • het uitvoeren van het initiële arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met het verrichten van duikarbeid;

  • het uitvoeren van een klinische behandeling van een duikerziekte, zoals decompressieziekte, luchtembolie of aandoeningen genoemd als absolute contra-indicatie (zie tabel A);

  • het uitvoeren van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met het verrichten van duikarbeid na de constatering van een duikerziekte, zoals decompressieziekte, luchtembolie of aandoeningen genoemd als contra-indicatie (zie tabel A) of na een duikgerelateerd ongeval;

  • het optreden als duikmedisch begeleider dan wel als duikmedisch adviseur.

  • Tabel A: Ten minste dienen de volgende aspecten onderzocht te worden:

       

    Contra-indicatie

    Onderzoek/Biometrie

    1

    Infectieziekten

       
     

    – indien

    R

     
     

    onbehandeld

       

    2

    Endocriene organen

       
     

    – diabetes mellitus

    A

     

    3

    Psychische aandoeningen

       
           
     

    – Psychosyndromen en psychotische

    A

     
     

    toestandsbeelden

       
     

    – claustrofobie

    A

     

    4

    Zenuwstelsel

     

    * baseline

     

    – episoden van bewustzijnsverlies, convulsies,

     

    neurologische status

     

    gezichtsverlies, verlies motoriek

     

    * visus

     

    en/of oriëntatie

    A

     
     

    – duizeligheid

    A

     
     

    – epilepsie

    A

     

    5

    Tractus circulatorius

     

    * ergometrie

     

    – septumdefecten

    A

     
     

    – angina pectoris

    A

     
     

    – decompensatio

    A

     
     

    cordis

       
     

    – myocard infarct

    A

     
     

    – arrythmiën

    R

     
     

    – hypertensie

    R

     

    6

    Tractus respiratorius

     

    * 1ste keuring: X-thorax

     

    – luchtembolie

    A

    * longfunctieonderzoek

     

    – CARA

    A

     

    7

    Tractus digestivus

       
     

    – hiatus herniae/abdominale hernia

    R

     
     

    – acute en/of chronische hepatitis of -

    A

     
     

    pancreatitis

       
     

    – haemorrhoiden

    R

     

    8

    Tractus urogenitalis

     

    * urineonderzoek

     

    – aandoeningen met abnormale

    A

     
     

    nierfunctie

       

    9

    Keel-Neus-Oor

     

    * toonaudiogram

     

    – chronische otitis media

    A

     
     

    – middenoor plastieken

    A

     
     

    – M. Ménière

    A

     
     

    – mastoiditis

    A

     
     

    – gebitstoestand (losse elementen)

    R

     

    10

    Haematologie

     

    * volledig

     

    – thallassaemia major

    A

    bloedbeeld incl. Hb,

         

    Ht en leucocyten

         

    * glucose

         

    * sikkelcel

         

    uitsluiten op indicatie

    11

    Overige aandoeningen

       
     

    – maligniteit

    R

     

    Contra-indicatie: A = absoluut, R = relatief (meestal tot correctie).

Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan:

  • a) de duikerarts die bekwaam is in het uitvoeren van een herhaling van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met het verrichten van arbeid onder overdruk (duikerarts A);

  • b) de duikerarts die bekwaam is in het uitvoeren van het initiële arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk , optreedt als duikmedisch begeleider dan wel als duikmeidsch adviseur dan wel de klinische behandeling na duikmedische incidenten uitvoert (duikerarts B).

8. Entreecriteria

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikerarts, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • 1. hij is ingeschreven als arts voor arbeid en gezondheid in het BIG-register op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

  • 2. hij beschikt over een getuigschrift van een theoretische en praktische opleiding van ten minste 25 lesuren en 3 praktijkuren tot duikerarts die periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek uitvoert bij personen die arbeid onder overdruk verrichten.

  • 3. de opleidingsinstelling is voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid duikerarts B voldoet de kandidaat bovendien aan de volgende aanvullende entreecriteria:

  • 1. hij beschikt op grond van het verslag van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek over de geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van duikarbeid;

  • 2. hij voldoet ten minste 2 kalenderjaren aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikerarts met bekwaamheid in het uitvoeren van periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met duikarbeid;

  • 3. hij heeft in de voorgaande 2 kalenderjaren aantoonbaar ten minste 10 duikmedische herhalingskeuringen per jaar uitgevoerd;

  • 4. hij beschikt over een getuigschrift van een theoretische en praktische opleiding van ten minste 60 lesuren (aanvullend op de onder punt 2 genoemde 25 lesuren) tot duikerarts die geschoold is het uitvoeren van initieel arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk en het klinisch behandelen na duikmedische incidenten. In het kader van deze opleiding heeft de kandidaat een praktijkstage gelopen bij een duikerarts in categorie B.

  • 5. de opleidingsinstelling is voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen

De certificerende instelling heeft tot taak om in samenspraak met een examinator op onderhavig WSCS te bepalen of en in hoeverre een in het buitenland afgeronde opleiding tot duikerarts in Nederland door de medische beroepsvereniging erkend wordt. In het verlengde daarvan kan de certificerende instelling bepalen welke eventuele aanvullingen op het opleidingsniveau van de kandidaat noodzakelijk zijn.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

  • 1. hij heeft uitgebreide kennis op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van duikarbeid;

  • 2. hij heeft basale kennis op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede uitgebreide kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving;

  • 3. hij heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van arbeid onder overdruk;

  • 4. hij heeft uitgebreide kennis van de medische gevolgen van een duikongeval, weet hoe duikincidenten behandeld moeten worden en kan informatie over duikincidenten inventariseren, groeperen naar resultaat en op grond hiervan conclusies trekken;

  • 5. hij heeft kennis van het praktische verloop van het verrichten van duikarbeid;

  • 6. hij heeft kennis van het praktische verloop van een behandeling in een compressiefaciliteit.

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid duikerarts B voldoet de kandidaat bovendien de volgende aanvullende eindtermen:

  • 7. hij heeft expertise op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van duikarbeid;

  • 8. hij heeft expertise op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede relevante standaarden en wet- en regelgeving;

  • 9. hij heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk;

  • 10. hij heeft expertise op het gebied van oorzaken en behandeling van duikongevallen en duikincidenten alsmede de revalidatie na een duikongeval;

  • 11. hij heeft uitgebreide kennis van de ontwikkelingen in nationaal en internationaal duikmedisch onderzoek;

  • 12. hij beschikt over praktische ervaring in het ter plaatse verlenen van medische hulp bij duikongevallen;

  • 13. hij heeft praktische ervaring in de behandeling van duikongevallen in de compressiekamer en heeft uitgebreide kennis van de complicaties die kunnen optreden bij een hyperbare behandeling alsmede van revalidatie na duikongevallen.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over basale kennis, uitgebreide kennis en expertise. Deze drie indicaties van het kennisniveau zijn ontleend aan de ‘Diving Industry Personnel Competence Standards’, die zijn uitgegeven door het European Diving Technology Committee in maart 2003. In dit certificatieschema worden de kennisniveaus als volgt geïnterpreteerd:

   

Elementair of basaal:

de kandidaat kent de kernbegrippen en elementaire logica van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met de redenen en gevolgen van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

expertise

de kandidaat kent de achterliggende theorie op dit kennisgebied en kan op dit gebied zelfstandig zijn kennis vergroten, waardoor hij een rolmodel vormt en zijn kennis aan anderen kan overdragen

10.1. Toetstermen

De certificerende instelling draagt er zorg voor dat de toetstermen minimaal blijven voldoen aan de vigerende EDTC regeling. De certificerende instelling hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt getoetst aan de volgende toetscriteria:

1. De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van duikarbeid

1.1

Uitgebreide kennis van hyperbare fysica, waaronder ten minste kennis van gaswetten, stromingsleer, bellenmodellen, weefseltheorieën en M-waarden

1.2

Uitgebreide kennis van duikmedische fysiologie en de gevolgen van overdruk en onderdompeling in een vloeistof voor de longfunctie, het gehoor- en evenwichtsorgaan en de warmteregulatie

1.3

Uitgebreide kennis van hyperbare pathofysiologie, waaronder ten minste de duikreflex, het blackout-mechanisme inclusief apneu, psychologie, arbeid en uithoudingsvermogen onder water, de theorieën over decompressie en het ontstaan van gasbellen

1.4

Uitgebreide kennis van hyperbare pathologie, waaronder acute aandoeningen (barotraumata,decompressieziekte) en chronische aandoeningen (lange termijn effecten)

1.5

Elementaire kennis van de werking van medicamenten onder overdruk

1.6

Uitgebreide kennis van zuurstofintoxicatie, effecten van hypoxie, intoxicatie met CO2 en CO en effecten van inerte gassen, zoals narcose en high pressure nervous syndrome (HPNS)

1.7

Basale kennis van verdrinking, de invloed van hypothermie en ongevallen onder water

2. De kandidaat beschikt over basale kennis op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede uitgebreide kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving

2.1

Basale kennis van operationele duikprocedures

2.2

Basale kennis van duik- en caissonmaterieel

2.3

Basale kennis van duiktabellen

2.4

Basale kennis van veiligheidsplanning en -monitoring tijdens de duikoperatie

2.5

Uitgebreide kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving

3. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van arbeid onder overdruk

3.1

Expertise op het gebied van medische criteria en contra-indicaties voor fysieke en geestelijke geschiktheid

3.2

Expertise op het gebied van diagnostisch onderzoek bij de duiker

3.3

Expertise op het gebied van nationale en internationale standaarden en wet- en regelgeving ten aanzien van de duikmedische keuring

4. De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis van de medische gevolgen van een duikongeval alsmede basale kennis van de behandeling van duikongevallen en duikincidenten

4.1

Basale kennis van de oorzaken en gevolgen van duikongevallen en incidenten tijdens het verrichten van arbeid onder overdruk

4.2

Basale kennis van de behandeling van duikongevallen

4.3

Basale kennis van revalidatie na een duikongeval en het toepassen van criteria om de duiker fit te verklaren voor zijn werkzaamheden

5. De kandidaat is bekend met het praktische verloop van het verrichten van duikarbeid

5.1

Elementaire kennis van duikarbeid

6. De kandidaat is bekend met het praktische verloop van een behandeling in een compressiefaciliteit

6.1

Elementaire kennis van de behandeling van een duikongeval in een compressiefaciliteit

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van de duikerarts B toetst de certificerende instelling bovendien aan de volgende aanvullende toetscriteria:

7. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van arbeid onder overdruk alsmede duikongevallen

7.1

Expertise op alle kennisgebieden die genoemd zijn onder punt 1 van de eindtermen

7.2

Expertise op het gebied van de toepassing van hyperbare zuurstof en de hierbij behorende behandelingstabellen

8. De kandidaat heeft expertise op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede relevante standaarden en wet- en regelgeving

8.1

Uitgebreide kennis van operationele duikprocedures

8.2

Expertise op alle overige kennisgebieden die genoemd zijn onder punt 2 van de eindtermen

9. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid voorafgaand aan het verrichten van arbeid onder overdruk

9.1

Expertise op het gebied van medische criteria en contra-indicaties voor fysieke en geestelijke geschiktheid

9.2

Praktijkervaring waarbij de kandidaat onder toezicht van een gecertificeerde duikerarts B bij ten minste 5 patiënten een inkeuring uitvoert.

10. De kandidaat heeft expertise op het gebied van oorzaken en behandeling van duikongevallen en duikincidenten alsmede de revalidatie na een duikongeval

10.1

Expertise op alle kennisgebieden die genoemd zijn onder punt 3, 4, 5 en 6 van de eindtermen

11. De kandidaat is bekend met de ontwikkelingen in nationaal en internationaal duikmedisch onderzoek

11.1

Deelname aan minimaal 2 congressen of het minimaal verzorgen van 2 publicatiesof een combinatie van minimaal 1 congres en minimaal 1 publicatie

12. De kandidaat beschikt over praktische ervaring in het ter plaatse verlenen van medische hulp bij duikongevallen

12.1

Door fysieke aanwezigheid of telefonische bereikbaarheid opgetreden zijn als duikerarts bij ten minste 5 werksituaties waarbij sprake is van duikarbeid en waarbij aantoonbaar rekening is gehouden met ongevalscenario’s in en rondom de compressietank of hyperbare behandelkamer

13. De kandidaat beschikt over praktische ervaring in de behandeling van duikongevallen en revalidatie na duikongevallen

13.1

Betrokken zijn geweest bij de behandeling ten minste 5 klinische gevallen van duikongevallen, waarbij de aard van de aandoeningen wordt bepaald door het actuele aanbod van patiënten bij de instelling waar de kandidaat zijn ervaring opdoet

Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een schriftelijk examen, een praktijkexamen en een verrichtingenboekje. Het schriftelijk examen duurt maximaal 1,5 uur. Aan de hand van iedere examenopgave wordt de kennis van de kandidaat ten aanzien van elk van de toetstermen getoetst. De kandidaat kan maximaal 200 punten volgens de onderstaande tabel behalen.

Weging van de toetstermen duikerarts A:

 

Toetsterm

Punten

1

Fysiologie en pathologie

 

1.1

Hyperbare fysica

10

1.2

Duikmedische fysiologie

10

1.3

Hyperbare pathofysiologie

10

1.4

Hyperbare pathologie

10

1.5

Werking van medicamenten onder overdruk

10

1.6

Zuurstofintoxicatie en effecten van inerte gassen

10

1.7

Verdrinking

10

2

Duiktechnologie, veiligheid en wet- en regelgeving

 

2.1

Operationele duikprocedures

5

2.2

Duik- en caissonmaterieel (standaard)

5

2.3

Samenstelling van duiktabellen

5

2.4

Veiligheidsplanning en -monitoring tijdens de duikoperatie

5

2.5

Relevante standaarden, arboregels en wet- en regelgeving met betrekking tot duikarbeid

20

3

Beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid

 

3.1

Contra-indicaties voor arbeid onder overdruk

30

3.2

Preventief diagnostisch onderzoek

30

3.3

Standaarden en wet- en regelgeving ten aanzien van de duikmedische keuring

15

4

Duikongevallen en duikincidenten

 

4.1

Monitoren van duikongevallen en incidenten, diagnostiseren en opstellen van een behandelplan

5

4.2

Behandeling van duikslachtoffers

5

4.3

Revalidatie na een duikongeval

5

 

Totaal

200

De toetstermen 5.1 en 6.1 worden getoetst door controle van het verrichtingenboekje van de kandidaat. Het verrichtingenboekje moet worden afgetekend door de duikploegleider in het geval van bijgewoonde duikwerkzaamheden en door een duikerarts in categorie B in geval van een demonstratie in een compressiefaciliteit. De verrichtingen ten behoeve van de toetstermen 5.1 en 6.1 omvatten gezamenlijk ten minste 3 praktijkuren van de kandidaat. De kandidaat kan met het verrichtingenboekje 50 punten per toetsterm, dus in totaal 100 punten behalen.

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van de initiële duikmedische keuring en het uitvoeren van een klinische behandeling na een duikmedisch incident moet een specifiek examen worden afgelegd. Het examen bestaat uit een schriftelijk en mondeling gedeelte. Het schriftelijk examen duurt maximaal 1,5 uur en bestaat uit 5 hoofdonderdelen waarvoor in totaal 150 punten behaald kunnen worden volgens onderstaande tabel.

Aanvullende weging van de toetstermen duikerarts B:

 

Toetsterm

Punten

7

Fysiologie en pathologie

 

7.1

Hyperbare fysica, duikmedische fysiologie, hyperbare pathofysiologie, hyperbare pathologie en werking van medicamenten onder overdruk

40

7.2

Toepassing van hyperbare zuurstof en de hierbij behorende behandelingstabellen

10

8

Duiktechnologie, veiligheid en wet- en regelgeving

 

8.1

Operationele duikprocedures

10

8.2

Duik- en caissonmaterieel, duiktabellen, relevante standaarden en wet- en regelgeving en veiligheidsplanning en -monitoring tijdens de duikoperatie

40

9

Inkeuring

 

9.1

Expertise op het gebied van medische criteria en contra-indicaties voor fysieke en geestelijke geschiktheid

25

10

Voorkoming en behandeling van duikongevallen en duikincidenten

 

10.1

Beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid, oorzaken en gevolgen van duikongevallen en incidenten, behandeling van duikongevallen

25

 

Totaal

150

Het mondelinge gedeelte van het examen bestaat uit de beoordeling van de wijze waarop de kandidaat zich op de hoogte houdt van ontwikkelingen op het vakgebied en zijn praktijkervaring op de duiklocatie en in een klinische omgeving. Het mondelinge examen duurt maximaal 1,5 uur. De onderwerpen worden weergegeven door de toetstermen 11, 12 en 13. De bespreking van de verrichtingenboekje maakt deel uit van het mondeling examen. De kandidaat moet de bestudeerde cases in de samenhang van de theorie van de toetstermen 7, 8, 9 en 10 kunnen plaatsen. De supervisie en eindbeoordeling is in handen van een gecertificeerde duikerarts in categorie B, die bovendien buiten de examinering geen functionele relatie met de kandidaat heeft.

Toetsterm 9.2 wordt getoetst door een praktijkexamen dat bestaat uit minimaal 10 praktijkuren waarbij de kandidaat onder toezicht van een gecertificeerde duikerarts bij ten minste 5 patiënten een inkeuring uitvoert. De supervisie en eindbeoordeling is in handen van een gecertificeerde duikerarts in categorie B, die bovendien buiten het praktijkexamen geen functionele relatie met de kandidaat heeft. De kandidaat kan met het praktijkexamen maximaal 100 punten behalen.

Toetsterm 11 wordt getoetst op grond van behaalde studiepunten. Iedere deelname aan een congres of publicatie levert per publicatie, per dag of gedeelte daarvan 15 studiepunt op. Het behalen van het studiepunt wordt door de kandidaat aangetoond door de publicatie, een bewijs van aanwezigheid of een verslag van de gebeurtenis die wordt opgevoerd. De kandidaat moet in het jaar voorafgaand aan de certificatie 30 studiepunten hebben behaald. Als de kandidaat 4 of meer gebeurtenissen opvoert is het maximale aantal punten 50. Toetstermen 12 en 13 worden getoetst door controle van het verrichtingenboekje. Het verrichtingenboekje moet zijn afgetekend door een leidinggevende in het geval werksituaties onder overdruk. In het geval van bijgewoonde klinische behandelingen van duikincidenten moet het verrichtingenboekje zijn afgetekend door een duikerarts in categorie B. Op grond van het verrichtingenboekje kunnen maximaal 100 punten worden behaald. De praktijkervaring die wordt getoetst in het kader van toetsterm 9.2, 12.1 en 13.1 omvatten gezamenlijk ten minste 10 praktijkuren van de kandidaat.

10.2. Uitslagregel van het examen

De uitslagregel van het examen wordt geregeld in de centrale itembank en in het uitvoeringsbesluit van de CKI.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikerarts gelden de volgende toetstermen:

1. De kandidaat beschikt over toegepaste kennis op het gebied van de fysiologie en pathologie in relatie tot het verrichten van arbeid onder overdruk

1.1

Herkennen van hyperbare pathologie, waaronder acute aandoeningen (barotraumata,decompressieziekte) en chronische aandoeningen (lange termijn effecten)

2. De kandidaat beschikt over actuele kennis op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede uitgebreide kennis van geldende standaarden en wet- en regelgeving

2.1

Basale kennis van ontwikkelingen in de veiligheidsaspecten van operationele duikprocedures en het gebruik van duik- en caissonmaterieel

2.1

Actuele kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving

3. De kandidaat heeft expertise op het gebied van de beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid tot het verrichten van arbeid onder overdruk

3.1

Actuele kennis op het gebied van nationale en internationale standaarden en wet- en regelgeving ten aanzien van de duikmedische keuring

3.2

Praktijkervaring met het uitvoeren van minimaal 10 periodieke duikmedische keuringen (herkeuringen) per jaar in de voorgaande 2 jaren

4. De kandidaat beschikt over actuele kennis van de oorzaken van recente duikongevallen en duikincidenten alsmede de behandeling van de medische gevolgen

4.1

Actuele kennis van de oorzaken en gevolgen van recente duikongevallen en incidenten tijdens het verrichten van arbeid onder overdruk

4.2

Ervaring of uitgebreide kennis op het gebied van revalidatie na een duikongeval en het opnieuw vervolgen van de werkzaamheden door de duikarbeider

Om bij hercertficatie opnieuw de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van het initiële arbeidsgezondheidskundige onderzoek te verkrijgen, moet de kandidaat bovendien voldoen aan de volgende toetstermen:

5. De kandidaat is actief als expert op het gebied van hyperbare geneeskunde inclusief de behandeling van duikongevallen en revalidatie na een duikongeval

5.1

Geestelijke en lichamelijke geschiktheid om arbeid onder overdruk te verrichten

5.2

Doorlopende werkzaamheid in een instelling met een specialisatie op het gebied van arbeid onder overdruk of praktijkervaring met het uitvoeren van minimaal 10 initiële duikmedische keuringen (inkeuringen) per jaar in de voorgaande 2 jaren

6. De kandidaat is op de hoogte van ontwikkelingen op het gebied van duiktechnologie en veiligheid alsmede relevante standaarden en wet- en regelgeving

6.1

Uitgebreide kennis van ontwikkelingen in de veiligheidsaspecten van operationele duikprocedures en het gebruik van duik- en caissonmaterieel

6.2

Actuele kennis van relevante standaarden en wet- en regelgeving

7. De kandidaat is bekend met de ontwikkelingen in nationaal en internationaal duikmedisch onderzoek

7.1

Deelname aan congressen of verzorgen van publicaties

7.2

Verzorgen van cursussen als instructeur, docent of opleider

11.2. Beoordelingsmethode

11.2.1. Hercertificatie

De hercertificatie wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek en het aantonen van studiepunten. Het documentenonderzoek ten aanzien de praktijkervaring levert de kandidaat per opgevoerde keuring 5 punten, doch gezamenlijk maximaal 100 punten op en bestaat uit:

  • waarheidsgetrouw overzicht van uitslagen en eventueel opgelegde beperkingen ten aanzien van alle door de kandidaat uitgevoerde herhalingskeuringen, die aan de hand van de tevens vermelde keuringsdata op individuele dossiers herleidbaar zijn.

De kandidaat moet aantonen dat hij op de hoogte blijft van nieuwe ontwikkelingen op zijn vakgebied en dat hij zijn vakkennis voortdurend uitbreidt. Hij doet dit door publicaties, deelname aan cursussen, seminars en congressen. Iedere deelname aan een congres, publicatie of dag waarop op het vakgebied geaccrediteerd onderwijs is gegeven levert 15 studiepunt op. Het behalen van het studiepunt wordt door de kandidaat aangetoond door de publicatie of een verslag van de gebeurtenis die wordt opgevoerd. De kandidaat moet in de 2 kalenderjaren voorafgaand aan de certificatie 30 studiepunten hebben behaald. Als de kandidaat 4 of meer gebeurtenissen opvoert is het maximale aantal punten 50.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten aan te vullen of te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven. De certificerende instelling kan de kandidaat uitnodigen voor een toelichtend gesprek. De certificerende instelling moet met ten minste 30% van de kandidaten een toelichtend gesprek voeren en iedere kandidaat moet minstens eens in de twaalf jaar een toelichtend gesprek gevoerd hebben.

Het toelichtende gesprek vindt plaats nadat de kandidaat de bewijzen voor het documentenonderzoek en de studiepunten heeft aangetoond. In het toelichtende gesprek wordt het overzicht van de uitgevoerde duikmedische keuringen doorgenomen en in verband gebracht met de toetstermen 1 tot en met 4. De toetstermen 1.1 en 4.1 nemen hierbij de voornaamste positie in. Het toelichtende gesprek duurt maximaal 1,5 uur en levert de kandidaat maximaal 150 punten op volgende verdeling:

 

Toetsterm

Punten

1

Fysiologie en pathologie

 

1.1

Acute en chronische aandoeningen

40

2

Duiktechnologie, veiligheid en wet- en regelgeving

 

2.1

Operationele duikprocedures en duik- en caissonmaterieel

10

2.2

Relevante standaarden en wet- en regelgeving

10

3

Beoordeling van geestelijke en lichamelijke geschiktheid

 

3.1

Actuele kennis

40

4

Duikongevallen en duikincidenten

 

4.1

Oorzaken en gevolgen van duikongevallen en incidenten

40

4.3

Behandeling en revalidatie na een duikongeval

10

 

Totaal

150

11.2.2. Hercertificatie met aantekening

De hercertificatie met de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van het duikerarts B wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek bestaande uit:

  • 1) bewijs van geestelijke en lichamelijke geschiktheid voor het verrichten van arbeid onder overdruk;

  • 2) verklaring van een verbintenis met een instelling met een specialisatie op het gebied van arbeid onder overdruk;

  • 3) publicaties, bewijzen van deelname aan congressen of verklaringen dat de kandidaat is opgetreden als instructeur, docent of opleider.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten aan te vullen of te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven. De certificerende instelling kan de kandidaat uitnodigen voor een toelichtend gesprek. De certificerende instelling moet met ten minste 30% van de kandidaten een toelichtend gesprek voeren en iedere kandidaat moet minstens eens in de twaalf jaar een toelichtend gesprek gevoerd hebben.

Om de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van het initiële arbeidsgezondheidskundige onderzoek opnieuw te verkrijgen, moet de kandidaat reeds in het bezit zijn van een geldig certificaat duikerarts met diezelfde aantekening.

11.3. Cesuur van de beoordeling

De cesuur van de beoordeling wordt nader vastgelegd in de centrale itembank en in het uitvoeringsbesluit van de CKI.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1) naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2) eenduidig certificaatnummer;

  • 3) naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van de CKI;

  • 4) naam en logo Stichting Werken onder Overdruk;

  • 5) kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW

  • 6) referentie naar het normdocument WSCS-WOD-A persoonscertificaat duikerarts

  • 7) geldigheidscondities en categorie van het certificaat, zijnde periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek (herkeuring) of initieel arbeidsgezondheidskundig onderzoek (inkeuring, klinische behandeling duikmedische incidenten);

  • 8) ingangsdatum en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de certificerende instelling verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-A Persoonscertificaat duikerarts en dientengevolge als duikerarts vakbekwaam is in het uitvoeren van het periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die duikarbeid verrichten.

Hieraan wordt in de gevallen van certificatie met aantekening de tekst toegevoegd dat de bekwaamheid mede betreft het initiële arbeidsgezondheidskundig onderzoek bij personen die belast worden met duikarbeid.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • 1) De duikerarts blijft voldoen aan de gestelde entreecriteria en de daarin gestelde opname in de registers voor bedrijfsartsen;

  • 2) De duikerarts blijft aantoonbaar werkzaam op het niveau en specialisatiegebied waarvoor het certificaat is afgegeven;

  • 3) De duikerarts met de aantekening voor het initiële arbeidsgezondheidskundige onderzoek blijft verbonden aan een instelling met een specialisatie op het gebied van arbeid onder overdruk.

Het certificaat kan worden geschorst wanneer de certificaathouder geen relevante werkervaring kan aantonen.

Bijlage XVIb. behorend bij Artikel 6.5, 2e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider

Document: WSCS-WOD-L

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

     

2

 

Definities

     

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Algemeen

 

3.2

Beschrijving van het schema

 

3.3

Actieve partijen

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

     

4

 

Certificatiereglement

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

 

4.10

Aanvraag van het certificaat bij herintreding

     

5

 

Examenreglement

 

5.1

Algemeen

 

5.2

Uitvoering van het examen

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

     

6

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen

 

6.6

Melding aan de Inspectie SZW

     

7

 

Onderwerp van de certificatie

     

8

 

Entreecriteria

 

8.1

Duikploegleider

     

9

 

Eindtermen

 

9.1

Algemeen

 

9.2

Duikploegleider

     

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Beoordelingsmethode

 

10.3

Cesuur van het examen

     

11

 

Hercertificatie

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Uitslagregel van de beoordeling

     

12

 

Certificaat

     

13

 

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het gebied van het leidinggeven aan een duikploeg. Het bestuur van de Stichting werken onder overdruk (SWOD) heeft het schema goedgekeurd. Dit schema is vastgesteld door het Ministerie van Sociale Zaken en vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het optreden als duikploegleider. Het certificaat duikploegleider is wettelijk vereist op grond van artikel 6.16 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De duikploegleider geeft leiding aan een duikploeg waarin door ten minste één persoon duikarbeid wordt verricht. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Het certificatiesysteem van de CKI moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit WDAT-WOD-P.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Indien de definities in dit document afwijken van de definities in NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en mandatory documents, gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief borging van de kwaliteit.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Compressiekamer of -tank

:

Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik (operationele)

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Duikklok, gesloten of droge

:

Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.

Duikklok, open of natte

:

Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in geval van nood) geademd kan worden.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Portfolio

:

Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties, onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk stappenplan.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Saturatieduiken

 

Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanuit drukvaten die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Document: WDAT-WOD-P.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Document: WSCS-WOD-A.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Document: WSCS-WOD-B.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Document: WSCS-WOD-D.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Document: WSCS-WOD-L.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van personen die leiding geven aan een duikploeg.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt voluit aangehaald als persoonscertificaat duikploegleider. De verkorte aanduiding is WSCS-WOD-L.

Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • aangewezen certificatie-instellingen;

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ als college van deskundigen van de beheerstichting (CCvD WOD).

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:

  • duikarbeid:

    • duikerziekten en effecten op lange termijn;

    • eigenschappen van het ademgas;

  • veiligheid van de arbeidsmiddelen:

    • afhankelijkheid van duikmaterieel;

    • verwonding door het gebruik van handgereedschappen en elektrische, hydraulische en mechanische gereedschappen;

  • veilige inrichting van de duiklocaties:

    • lage temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;

    • overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;

    • scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;

    • afhankelijkheid van de duikploeg;

    • afstand tot medische assistentie;

  • overige risico’s:

    • blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;

    • fysieke belasting;

    • arbeids- en rusttijden.

De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in een vloeistof op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van voorschriften en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste factoren ter voorkoming van incidenten te zijn.

Deze incidenten kunnen worden voorkomen door:

  • naleving van wet- en regelgeving;

  • elementaire kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;

  • uitgebreide kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het functioneren van de duikploeg;

  • effectief leiderschap in de duikploeg, waaronder leidinggeven in crisissituaties.

Het is voor de veiligheid en gezondheid van de duiker van belang dat de arbeids- en rusttijden worden nageleefd en dat onder alle omstandigheden effectief leiding wordt gegeven aan de duikploeg. De duikploegleider ziet toe op het naleven van de verantwoordelijkheid van de duiker dat hij psychisch en fysiek gereed is voor de werkzaamheden. De duikploegleider ziet toe op de geldigheid van de certificaten van de duikploeg. De duiker is verantwoordelijk dat hij psychisch en fysiek gereed is voor de werkzaamheden. Indien de (reserve)duiker twijfels heeft over zijn gereedheid dan wel zeker weet dat hij niet gereed is voor duikwerkzaamheden moet hij dit terstond melden aan de duikploegleider. De persoon die duikarbeid verricht, is daarnaast afhankelijk van materieel en van de andere leden van de duikploeg. De duikploegleider ziet erop toe dat de duikploeg en het duikmaterieel goed worden ingezet.

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, toelating, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag in voor (her)certificatie voor het persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-L) bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat is op grond van de risicoanalyse vier jaar. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in het leidinggeven, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Gedurende de periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de CKI worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6.. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de CKI zal voorschrijven in welk digitaal formaat de toelevering van gegevens moet plaats vinden, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat dient in elk geval te voldoen aan de gestelde entree-eisen.

De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:

  • 1) opleiding tot duikploegleider op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd bevonden;

  • 2) historische ervaring als duikploegleider blijkend uit een volledig en correct geadministreerd duikploegleiderlogboek.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het Persoonscertificaat duikploegleider (WSCS-WOD-L). Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikploegleider. Het examen wordt door de CKI afgenomen.

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • portfoliobeoordeling;

  • theorie-examen;

  • praktijkexamen.

5.2. Uitvoering van het examen

De CKI stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1) Ingangsdatum van het certificaat

  • 2) Entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3) Aanvraagprocedure

  • 4) Bevestiging van deelname en oproep

  • 5) Identificatie van de deelnemers

  • 6) Toelating en afwezigheid

  • 7) Examenduur en wijze van examinering

  • 8) Gedragsregels voor kandidaten

  • 9) Regeling aangepast examen

  • 10) Normen voor slagen en afwijzen

  • 11) Bekendmaking van de uitslag

  • 12) Bewaartermijn

  • 13) Inzagerecht

  • 14) Geldigheidsduur

  • 15) Kansen en herkansen van een examen(onderdeel)

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht voor CKI’s bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).

In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij het praktijkexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:

  • 1) Is in staat duikprocedures en veiligheidsmaatregelen nauwkeurig uit te voeren;

  • 2) heeft kennis van het verrichten van noodprocedures en het verlenen van assistentie bij calamiteiten;

  • 3) is in staat kandidaten te instrueren, te begeleiden in een zelfstandige uitvoering van de werkzaamheden en hen feedback te geven op de verrichtingen;

  • 4) is in staat de kandidaat tijdens de demonstratie tussentijds te beoordelen en te beslissen over het verdere verloop van de demonstratie;

  • 5) heeft minimaal de navolgende ervaring in de te beoordelen subcategorie;

  • 6)

    • a. in de afgelopen acht jaar tenminste twee jaar als duiker en vier jaar als duikploegleider, of

    • b. de afgelopen acht jaar tenminste zes jaar als duikploegleider, of

    • c. een doorlopende beroepservaring als examinator op het niveau duikploegleider zoals vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de CKI. In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikarbeid (WSCS-WOD-D);

  • 7) heeft actuele en aantoonbare kennis van duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen en heeft met een geldigheidsduur van 4 jaar met goed gevolg het theorie-examen duikploegleider afgelegd. In het geval dat de examinator tijdens het examen de duikleiding heeft of overneemt dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-L).

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

De medewerkers van de CKI dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de CKI.

5.4.2. Algemene regels

De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor het theorie-examen zijn:

  • absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;

  • sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;

  • voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;

  • individuele werktafels met stoelen voor de kandidaten die met tussenruimten van ten minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;

  • ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.

De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:

  • een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;

  • voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;

  • voorschriften en duiktabellen die nodig zijn voor de uitwerking;

  • voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat, tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.

Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen in de Nederlandse taal. De eisen ten aanzien van de faciliteiten voor de demonstratie van de leidinggevende vaardigheid worden nauwkeurig uitgewerkt in de overeenkomst tussen de opleidingsinstelling en de CKI. De CKI ziet toe op de juiste inrichting, het onderhoud en juiste gebruik van de faciliteiten. De CKI kan hiertoe controles uitvoeren en zich laten bijstaan door externe adviseurs.

De faciliteiten voor de demonstratie van de leidinggevende vaardigheid en het praktijkexamen voldoen ten minste aan de volgende eisen:

  • processen zijn ingericht op grond van een risico-inventarisatie en -evaluatie en een taakrisico-analyse, waarvan de beschrijving aan de CKI bekend gemaakt wordt;

  • voldoende accommodatie, sanitaire voorzieningen, ontspanningsruimte, voedsel en drinkwaren, te gebruiken door de kandidaat voor en na de verrichtingen;

  • adequaat duikmaterieel en gereedschap voor uiteenlopende verrichtingen alsmede materieel voor noodgevallen;

  • volledige en gekwalificeerde duikploeg, waarvan de leden in bezit zijn van de wettelijk vereiste persoonscertificaten.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. De CI voert in bepaalde situaties tussentijds toezicht uit. Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW.

In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1) op verzoek van de CKI te allen tijde inzage in zijn duikploegleiderlogboek te geven;

  • 2) op verzoek van de CKI zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 3) binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;

  • 4) toestemming te geven aan de CKI om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval controleren in de volgende situaties:

  • 1) bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2) naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3) op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.

De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in het leidinggeven, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. De periode van twee jaar is voor de certificaathouder noodzakelijk om deze doorlopende beroepservaring te onderhouden. De controle van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de ten minste twee jaarlijks CI inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor subcategorie A1, A2 en B1 dan wel ten minste 30 duiken voor de overige subcategorieën waaraan hij de leiding heeft gegeven en door hiervan ten minste twee jaarlijks een overzicht te overleggen dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring per 24 maanden is voldaan.

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, zoals bedoeld in paragraaf 6.2.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3) wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Inzage in het duikploegleiderlogboek

Indien de CKI inzage neemt in het duikploegleiderlogboek van de certificaathouder, dan wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • 1) wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;

  • 2) aantal gemaakte duiken in relatie tot de geldigheidsduur van het certificaat;

  • 3) niveau van de duiken waaraan leiding is gegeven in relatie tot de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat is afgegeven.

6.3.3. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen voor wat betreft tijdstip. Daarnaast beschrijft het plan tevens het de locatie en de partij die het materieel en de duikploeg ter beschikking stelt en de partij de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De CKI treedt louter op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit dien hoofde dan ook geen werkgever-werknemer. De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de CKI De bepalingen van paragraaf 4.2 vinden hier overeenkomstige toepassing.

De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4) tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering kunnen worden gecorrigeerd;

  • 5) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 6) eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het overzicht van dossiers overlegt;

  • 2. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 3. tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 4. tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 5. niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;

  • 6. misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming, bedoeld onder de punten 3 en 4, heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder de punten 1, 2 en 5, of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.

De schorsing als mede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2. aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 3. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 4. zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;

  • 5. in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, wordt dezelfde procedure doorlopen als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie geeft de certificerende instelling aan en registreert hij dat na een periode van één jaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling verifieert voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 2. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht.

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Inspectie SZW

De CKI moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft het leiden van een duikploeg, waarin duikarbeid wordt verricht. Onder duikarbeid wordt verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

In het certificatieschema worden categorieën onderscheiden op grond van het gebruikte duikmaterieel, de maximaal bereikbare diepte en de aard van de omgeving waarin gedoken wordt. Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan de vakbekwaamheid in de volgende categorieën:

duikploegleider, waarbij de aard van de werkzaamheden waaraan leiding gegeven wordt, vermeld wordt:

  • 1) duikarbeid met behulp van SCUBA (categorie A);

  • 2) duikarbeid met behulp van SSE (categorie B);

  • 3) duikarbeid met een gesloten duikklok (categorie C).

8. Entreecriteria

8.1. Duikploegleider

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • 1.1 hij heeft de leeftijd van minimaal 21 jaar bereikt voor A1 en voor duikploegleider bij A2 en A3, A3, B1, B2, B3 of B4 minimaal 24 jaar bereikt;

  • 1.2 hij voldoet of heeft voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikmedisch begeleider;

  • 1.3 hij voldoet of heeft voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het certificaat duikarbeid in de categorie met betrekking tot de soort arbeid die onder zijn verantwoordelijkheid zal worden verricht;

  • 1.4 hij heeft minimaal 1 kalenderjaar ervaring met duikarbeid A1 en heeft tenminste 30 duiken gemaakt, danwel heeft hij 2 kalenderjaren werkervaring als duiker en ten minste 100 duiken gemaakt voor de overige certificaten (A2, A3, B1, B2, B3 of B4);

  • 1.5 hij beschikt over een getuigschrift van een opleiding of is toegelaten tot een theoretische en praktische opleiding tot duikploegleider in de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding op grond van een toetsing door een onafhankelijke en competente organisatie aantoonbaar voldoen aan de eisen van ISO 9001 voor sector 37 (Opleidingen), hetgeen de opleidingsinstelling kan aantonen door het overleggen van een ISO 9001-certificaat dat is afgegeven door een instelling die is geaccrediteerd door een IAF/MRA-partner;

    • b. de door de kandidaat gevolgde opleiding moet blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum, te weten:

      • minimaal 40 uur onderwijs waaronder;

      • minimaal 2 praktijksimulaties waarin de kandidaat is opgetreden als leidinggevende.

9. Eindtermen

9.1. Algemeen

In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:

   

Elementair:

de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

Uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

9.2. Duikploegleider

De kandidaat is vakbekwaam als duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende eindtermen:

  • 1.1 hij beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van relevante wet- en regelgeving;

  • 1.2 hij beschikt over elementaire kennis op het gebied van gassen en drukhouders;

  • 1.3 hij beschikt over elementaire kennis over decompressieprocedures voor A1 en A2;

  • 1.4 hij beschikt over uitgebreide kennis over decompressieprocedures voor A3, B1, B2, B3 en B4;

  • 1.5 hij is in staat de noodprocedures toe te passen en de leiding te nemen bij calamiteiten;

  • 1.6 hij beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden;

  • 1.7 hij is in staat effectief leiding te geven aan een duikploeg.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

10.1.1. Duikploegleider

De CKI hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de verkrijging van het persoonscertificaat duikploegleider getoetst aan de volgende toetscriteria:

Toetstermen aangegeven met een ster zijn niet van toepassing voor duikploegleider A1 en A2.

1.1 De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van wet- en regelgeving

1.1.1

Relevante regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, waaronder ten minste Arbeidsomstandighedenbesluit hoofdstuk 3, afdeling 2 ‘Aanvullende voorschriften bouwplaats’ en hoofdstuk 6, afdeling 5 ‘Werken onder overdruk’

1.1.2

Relevante regelgeving in de mijnbouw

1.1.3

Relevante Europese regelgeving, waaronder Engelse regels voor de offshore en Duitse regels voor het binnenwater

1.2 De kandidaat beschikt over elementaire kennis op het gebied van van gassen en drukhouders

1.2.1

Theorie over de gedragingen van gassen, waaronder zuurstof en nitrox

1.2.2

Praktijk van het gebruik van ademgassen, waaronder ademgasmeting, zuurstofniveau en gasanalyse-apparatuur

1.2.3

Kennis van het gebruikte materieel op grond van productinformatiebladen

1.3 De kandidaat beschikt over kennis over decompressieprocedures

1.3.1

Duikploegleider A1 en A2

De kandidaat beschikt over elementaire kennis van decompressietabellen en decompressieprocedures

Duikploegleider A3, B1, B2, B3, B4

De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis van decompressietabellen en decompressieprocedures en kan de decompressietabellen en decompressieprocedures toepassen

1.4 De kandidaat past de noodprocedures toe en neemt de leiding bij calamiteiten

1.4.1

Uitgebreide kennis van noodzakelijke duikmedische verzorging, waaronder ten minste de zuurstofkoffer en andere hulpmiddelen en de inzet van personeel

1.4.2

Toepassen van ongevalmanagement bij calamiteiten en onverwachte omstandigheden

1.5 De kandidaat beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden

1.5.1

Zorgen voor veiligheid en gezondheid binnen de duikploeg, waaronder kennis van het opstellen van de risico-inventarisatie en -evaluatie en deze in de dagelijkse werksituatie kunnen uitvoeren

1.5.2

Toepassen van kwaliteitszorg

1.5.3

Houden van toezicht op documentatie en registratie, waaronder ten minste de duikerlogboeken van de leden van de duikploeg

1.5.4

Houden van toezicht op het gebruikersonderhoud en verifiëren van staat van onderhoud van het materieel

1.5.5

Omgang met uitvoering van opdrachten, taken en verantwoordelijkheden, waaronder eventueel contractbewaking, communicatie met de opdrachtgever en organisatie

1.6 De kandidaat kan effectief leidinggeven aan een duikploeg

1.6.1

Effectief werkinstructies, briefings en debriefings kunnen verstrekken aan de duikploeg

1.6.2

Leidinggeven en in het bijzonder leidinggeven bij calamiteiten

1.6.3

Duikploegleider A1 en A2

Demonstratie waarbij de kandidaat is opgetreden in ten minste 1 praktijksimulatie (casus) waarbij noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

Duikploegleider A3, B1, B2, B3, B4

Demonstratie waarbij de kandidaat is opgetreden in ten minste 1 praktijksimulatie (casus) of rollenspel naar aanleiding van een duikgerelateerde situatie en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

1.6.4

Duikploegleider A1 en A2

Demonstratie met ten minste 1 duik waaraan de kandidaat leiding heeft gegeven en waarbij noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

Duikploegleider A3, B1, B2. B3, B4

Demonstratie met ten minste 1 daadwerkelijke verrichte duikoperatie waaraan de kandidaat leiding heeft gegeven en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

10.2. Beoordelingsmethode

10.2.1. Algemene eisen ten aanzien van het duikploegleiderlogboek

De leidinggevende ervaring van de kandidaat mede beoordeeld aan de hand van het duikploegleiderslogboek, waarin ten minste melding wordt gemaakt van:

  • 1) aard van de duik;

  • 2) gevolgde schema van de vermelde duik;

  • 3) gevolgde decompressieverloop;

  • 4) verblijftijd onder water.

  • 5) datum van de duik;

  • 6) aanvangstijdstip en eindtijd van de duik;

  • 7) aard van het gebruikte duikequipment;

  • 8) aard van de verrichte werkzaamheden;

  • 9) bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties;

  • 10) maximaal bereikte diepte;

  • 11) handtekening van de duikploegleider bij iedere duik waaraan leiding is gegeven;

  • 12) aftekening door de werkgever bij iedere duik waaraan leiding is gegeven.

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de duikploegleider A1, A2 en B1 dan wel ten minste 30 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de overige subcategorieën dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

10.2.2. Entreecriteria

Het voldoen aan de entreecriteria wordt beoordeeld door portfoliobeoordeling van de door de kandidaat overlegde documenten. De documenten voor de respectievelijke categorieën uit:

Duikploegleider:

  • 1. kopie van het geldig identiteitsbewijs;

  • 2. persoonscertificaat beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-duikarbeid) of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid voor A1 of persoonscertificaat (uitgebreid) duikmedisch begeleider (mad A of mad B) of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid voor A2, A3, B1, B2, B3 en B4;

  • 3. persoonscertificaat duikarbeid in de categorie met betrekking tot de soort arbeid die onder zijn verantwoordelijkheid zal worden verricht of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid en eventueel bewijsstukken van de sinds het vervallen van het certificaat opgedane relevante werkervaring;

  • 4. volledig en correct geadministreerd duikerlogboek;

  • 5. getuigschrift of bewijs van toelating tot een opleiding tot duikploegleider algemeen met de aangevraagde scope van de duikwerkzaamheden.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de CKI overleggen. Ter voorkoming van fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen overleggen. De CKI mag desalniettemin het initiatief nemen om te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.

10.2.3. Algemeen

Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een portfoliobeoordeling, een theorie-examen en een praktijkexamen.

10.2.4. Portfoliobeoordeling

De kandidaat toont zijn leidinggevende vaardigheid in het kader van een documentenonderzoek aan met een portfolio waarin:

  • 1) bewijzen van aanwezigheid tijdens de theoretische en praktische onderdelen van de opleiding die de kandidaat bij de aanvraag tot certificatie heeft opgevoerd;

  • 2) een volledig en correct geadministreerd duikploegleiderlogboek dat is afgetekend;

  • 3) een verrichtingenkaart met een beoordeling, indicatie van de leerprogressie en tussentijdse evaluatie ten aanzien van iedere oefening die in het kader van de opleiding is gemaakt en welke is afgetekend door de instructeur.

Uit het portfolio moet blijken dat de kandidaat in het kader van zijn opleiding heeft opgetreden als leidinggevende bij ten minste 2 oefeningen:

  • 1) leidinggeven aan een daadwerkelijk verrichte duikoperatie;

  • 2) leidinggeven in een rollenspel naar aanleiding van een duikgerelateerde situatie.

Het rollenspel is een nagespeelde situatie waarbij de kandidaat het gedrag dat bij een duikploegleider hoort, moet nabootsen of in bepaalde situaties moeten handelen om daardoor aan te tonen dat hij over als duikploegleider over leidinggevende vaardigheden beschikt.

De opleidingsinstelling kan aan de CKI een leerlingvolgsysteem of toetskaart ter beschikking stellen, waarmee de CKI inzicht wordt verschaft over:

  • 1) bewijzen van aanwezigheid tijdens de theoretische en praktische onderdelen van de opleiding die de kandidaat bij de aanvraag tot certificatie heeft opgevoerd;

  • 2) een verrichtingenkaart met een beoordeling, indicatie van de leerprogressie en tussentijdse evaluatie ten aanzien van iedere oefening die in het kader van de opleiding is gemaakt en welke is afgetekend door de instructeur.

10.2.5. Theorie-examen voor duikploegleider

Het theorie-examen voor de duikploegleider bestaat uit 2 delen:

Deel 1:

  • 1) Operationele procedures en noodprocedures;

  • 2) Veiligheid en decompressie.

Deel 2:

  • 1) Kwaliteitszorg, drukhouders en materieel;

  • 2) Wet- en regelgeving.

In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:

Vakken van het theorie-examen (Deel 1)

Toetstermen

Operationele procedures en noodprocedures

1.4.1; 1.4.2; 1.5.1

Veiligheid en decompressie

Voor A1 en A2: 1.3.1

Voor A3, B1, B2, B3 en B4: 1.2.1; 1.3.1

Vakken van het theorie-examen (Deel 2)

Toetstermen

Kwaliteitszorg, drukhouders en materieel

Voor A1 en A2: 1.5.2; 1.5.3; 1.5.4; 1.5.5

Voor A3, B1, B2, B3 en B4: 1.2.2; 1.2.3; 1.5.2; 1.5.3; 1.5.4; 1.5.5

Wet- en regelgeving

1.1.1; 1.1.2; 1.1.3

Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, 15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.

10.2.6. Praktijkexamen

De leidinggevende vaardigheid van de duikploegleider wordt getoetst aan toetstermen 1.6.1 tot en met 1.6.4, waarbij tevens de praktische toepassing van de overige toetstermen wordt betrokken.

Het praktijkexamen bestaat uit een door de CKI geleverde casus waarin de kandidaat de rol van leidinggevende moet vervullen. Het praktijkexamen kan bestaan uit een daadwerkelijk verrichte duikoperatie of een rollenspel.

De examinator besteedt tijdens het praktijkexamen aandacht aan de praktische verrichtingen van de kandidaat, waartoe ten minste behoren:

  • a) functioneren als leidinggevende in een duikploeg;

  • b) verstrekking en naleving van de werkinstructies;

  • c) toepassing van de veiligheidsmaatregelen;

  • d) vaardigheid in het leidinggeven aan de duikoperatie.

10.3. Cesuur van het examen

De uitwerking van de cesuur wordt nader uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit van de CKI en bij meerdere CKI’s op onderhavig WSCS eveneens in de centrale itembank. De uitwerkingen van het examen voor duikploegleider worden gewaardeerd met een cijfer op een schaal van 1 tot 10 waarvoor geldt:

1 = zeer slecht

2 = slecht

3 = zeer onvoldoende

4 = onvoldoende

5 = niet voldoende

6 = voldoende

7 = ruim voldoende

8 = goed

9 = zeer goed

10 = uitmuntend

De kandidaat slaagt voor het theorie-examen, indien hij voor ieder examenvak afzonderlijk een cijfer van ten minste 6 heeft gehaald. Hiervoor dient hij ten minste 70% van de vragen juist hebben beantwoord. Het examenresultaat bestaat uit het cijfer voor het theorie-examen, de demonstratie van leidinggevende vaardigheden en het praktijkexamen.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikploegleider gelden de volgende toetstermen:

H 1 De kandidaat is als duikploegleider werkzaam bij werkzaamheden in de scope van zijn geldige certificaat

H1.1

Praktijkervaring bestaande uit 20 duiken voor duikploegleider met de scope subcategorie A1, A2 en B1 en 30 duiken voor de overige subcategorieën waaraan hij in de voorgaande 24 maanden leiding heeft gegeven.

H 2 De kandidaat heeft als duikploegleider kennis van het toepassen van decompressie richtlijnen en laten uitvoeren van decompressietechnieken

H2.1

Uitgebreide kennis en vaardigheden van decompressierichtlijnen en decompressiemethoden inclusief de werking en de bediening van de compressietank

H 3 De kandidaat geeft als duikploegleider leiding aan het oefenen van (nood)procedures in duikploeg

H3.1

Leidinggeven aan het oefenen van (nood)procedures door de duikers een duikploeg, waartoe afhankelijk van de aard van de duikarbeid kunnen behoren:

a) het opbrengen van een duiker in nood, of

b) het werken met aangedreven gereedschappen, of

c) het uitvoeren van inspectie aan kunstwerken of schepen, of

d) het opsporen van mensen en dieren op en in het water tot een maximale diepte van 15 meter en redt deze, of

e) het werken met takels of een hefballon, of

f) Het werken met een open duikklok.

H.2.1 is niet van toepassing voor de duikploegleider A1 en A2.

11.2. Beoordelingsmethode

De hercertificatie wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek, een theorie-examen en een praktijkexamen. In het documentenonderzoek wordt toetsterm H1.1 beoordeeld en het documentenonderzoek bestaat ten minste uit de controle van een volledig geadministreerd duikploegleiderlogboek, waaruit de praktijkervaring in de afgelopen 24 maanden blijkt.

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de subcategorie A1 en A2 dan wel 30 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven voor de overige subcategorieën dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

Het voldoen aan toetsterm H2.1 wordt geëxamineerd in een theorie-examen voor duikploegleider A3, B1, B2, B3 en B4. Het voldoen aan de toetsterm H3.1 wordt geëxamineerd eens in de vier jaar in een praktijkexamen bestaande uit een werkoefening in de praktijk. Als examinator bij het uitvoeren van het praktijkexamen behorend bij toetsterm H3.1 kan optreden iedere duikploegleider die:

  • 1) het uitvoeren van de oefeningen vooraf meldt bij de CKI;

  • 2) de uitgevoerde oefeningen onder verantwoordelijkheid van de CKI aftekent;

  • 3) heeft de navolgende ervaring ervaring;a. in de afgelopen acht jaar tenminste twee jaar als duiker en vier jaar als duikploegleider, of b. de afgelopen acht jaar tenminste zes jaar als duikploegleider of c, een doorlopende beroepservaring als examinator zoals vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de CKI. In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikarbeid (WSCS-WOD-D). In het geval dat de examinator tijdens het examen de duikleiding heeft of overneemt dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-L);

  • 4) vooraf training en instructie heeft gekregen over het uitvoeren en examineren van de oefeningen;

  • 5) voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de vakbekwaamheid van duikploegleider zoals gesteld in het certificatieschema WSCS-WOD-L, hetgeen de duikploegleider kan aantonen door het overleggen een persoonscertificaat afgegeven door een CKI of een vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid of heeft actuele en aantoonbare kennis van duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen en heeft met een geldigheidsduur van 4 jaar met goed gevolg het theorie-examen duikploegleider afgelegd..

11.3. Uitslagregel van de beoordeling

De hercertificatie wordt verleend, indien de met het duikploegleiderlogboek aangetoonde praktijkervaring aan de gestelde eis voldoet en het theorie-examen en praktijkexamen voor hercertificatie met voldoende resultaat is afgerond.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1) naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2) eenduidig certificaatnummer;

  • 3) naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van de CKI;

  • 4) naam en logo Stichting Werken onder Overdruk;

  • 5) kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 6) referentie naar het normdocument WSCS-WOD-L, Persoonscertificaat duikploegleider;

  • 7) scope van duikploegleideren geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid;

  • 8) ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de CKI verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-L persoonscertificaat duikploegleider en dientengevolge als duikploegleider vakbekwaam is om leiding te geven aan duikwerkzaamheden in de categorie die wordt vermeld op certificaat.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden:

  • 1) De certificaathouder blijft actief als duikploegleider bij duikwerkzaamheden in de categorie van duikarbeid waarvoor het certificaat is afgegeven;

  • 2) De certificaathouder neemt als duikploegleider deel aan ten minste 30 duiken in elke periode van 24 maanden;

Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan het certificaat worden geschorst of ingetrokken.

Bijlage XVIc. behorend bij Artikel 6.5, 3e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid

Document: WSCS-WOD-D

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

     

2

 

Definities

     

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Algemeen

 

3.2

Beschrijving van het schema

 

3.3

Actieve partijen

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

     

4

 

Certificatiereglement

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

     

5

 

Examenreglement

 

5.1

Algemeen

 

5.2

Uitvoering van het examen

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

     

6

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen

 

6.6

Melding aan de Inspectie SZW

     

7

 

Onderwerp van de certificatie

     

8

 

Entreecriteria

 

8.1

Duikarbeid met SCUBA

 

8.2

Duikarbeid met SSE

 

8.3

Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)

 

8.4

Eisen aan het opleidingscurriculum

 

8.5

Algemene eisen ten aanzien van het duikerlogboek

 

8.6

Beoordeling van de entreecriteria

     

9

 

Eindtermen

 

9.1

Duikarbeid met SCUBA

 

9.2

Duikarbeid met SSE

 

9.3

Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)

     

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Opbouw van het examen

 

10.3

Uitslagregel van het examen

     

11

 

Hercertificatie

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

 

11.2

Toetsingsmethode

 

11.3

Cesuur van de beoordeling

     

12

 

Certificaat

     

13

 

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gewijzigde vorm vastgesteld aan de hand van een door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ voorgesteld schema. Dit schema vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft duikarbeid. Het persoonscertificaat duikarbeid is wettelijk vereist op grond van de Arbowetgeving. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13, lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Het certificatiesysteem van de certificerende instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit WDAT-WOD-P.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Indien de definities in dit document afwijken van de definities in NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en mandatory documents, dan gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief borging van de kwaliteit.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Compressiekamer of -tank

:

Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik (operationele)

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Duikklok, gesloten of droge

:

Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.

Duikklok, open of natte

:

Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in geval van nood) geademd kan worden.

Duikminuten

:

Tijdseenheid van de duikarbeid weergegeven in minuten exclusief oppervlaktedecompressie.

 

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Portfolio

:

Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties, onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk stappenplan.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Saturatieduiken

 

Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanuit drukvaten die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Document: WDAT-WOD-P.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Document: WSCS-WOD-A.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Document: WSCS-WOD-B.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Document: WSCS-WOD-D.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Document: WSCS-WOD-L.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van personen die belast worden met duikarbeid.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt aangeduid als WSCS-WOD-D. Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gewijzigde vorm vastgesteld aan de hand van een door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ voorgesteld schema. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. Op- en aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • aangewezen certificatie-instellingen (CKI’s);

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’, als college van deskundigen van de beheerstichting (CCvD WOD).

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

De risico’s bij het verrichten van duikarbeid liggen op het gebied van:

  • a) duikarbeid:

    • duikerziekten en effecten op lange termijn;

    • eigenschappen van het ademgas;

  • b) veiligheid van de arbeidsmiddelen:

    • afhankelijkheid van duikmaterieel;

    • verwonding door het gebruik van handgereedschappen en elektrische, hydraulische en mechanische gereedschappen;

  • c) veilige inrichting van de duiklocaties:

    • lage temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;

    • overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;

    • scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;

    • afhankelijkheid van de duikploeg;

    • afstand tot medische assistentie;

  • d) overige risico’s:

    • blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;

    • fysieke belasting;

    • arbeids- en rusttijden.

De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in een vloeistof op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van wet- en regelgeving of procedures en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste factoren ter voorkoming van incidenten te zijn.

Deze incidenten kunnen worden voorkomen door:

  • kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;

  • vaardigheid in het hanteren van duikmaterieel en gereedschappen;

  • kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het functioneren van de duikploeg;

  • correcte en volledige administratie van het duikerlogboek;

  • zorgvuldige naleving van arbeids- en rusttijden.

De praktijkervaring met duikwerkzaamheden is bepalend voor het beoordelen van de duiker, omdat slechts hieruit zijn welbevinden en goede functioneren blijkt. De theoretische instructie van duikers is van randvoorwaardelijk belang. De toetsing van de praktische duikvaardigheden neemt daarom een centrale plaats in.

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, toelating, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag tot (her)certificatie in voor het SWOD Persoonscertificaat duikarbeid bij een CKI. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de examinering van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat is op grond van de risicoanalyse 4 jaar. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. De periode van 4 jaar is voor de certificaathouder noodzakelijk om deze doorlopende beroepservaring te onderhouden.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de CKI worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden ten minste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de CKI zal voorschrijven in welk digitaal formaat de toelevering van gegevens moet plaats vinden, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat dient te voldoen aan de gestelde entree-eisen. De CI kan, uit het oogpunt van veiligheid, als aanvullende maatregel opleggen dat de kandidaat eerst een opleiding(module) moet volgen alvorens een examen afgenomen kan worden.

De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:

  • 1. duikopleiding of certificatie op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd bevonden;

  • 2. historische ervaring met duikarbeid blijkend uit een volledig en correct geadministreerd duikerlogboek.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het persoonscertificaat duikarbeid (WDAT-WOD-D). Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikarbeid. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende examenonderdelen:

  • portfoliobeoordeling;

  • theorie-examen;

  • praktijkexamen.

Het examen wordt door de CKI afgenomen.

5.2. Uitvoering van het examen

De CKI stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1. Ingangsdatum van het certificaat

  • 2. Entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3. Aanvraagprocedure

  • 4. Bevestiging van deelname en oproep

  • 5. Identificatie van de deelnemers

  • 6. Toelating en afwezigheid

  • 7. Examenduur en wijze van examinering

  • 8. Gedragsregels voor kandidaten

  • 9. Regeling aangepast examen

  • 10. Normen voor slagen en afwijzen

  • 11. Bekendmaking van de uitslag

  • 12. Bewaartermijn

  • 13. Inzagerecht

  • 14. Geldigheidsduur

  • 15. Kansen en herkansen cvan een examen(onderdeel)

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijke eisen alsmede onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht voor CKI’s bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).

In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij het praktijkexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:

  • 1. Is in staat een duikerlogboek te lezen en de leerprogressie van de kandidaat aan de hand van het portfolio te beoordelen;

  • 2. Is in staat te beoordelen of de kandidaat in staat is om zelfstandig verrichtingen uit te voeren, waarbij de briefing en begeleiding vanuit de duikploeg beperkt blijft tot het niveau dat gebruikelijk is bij een duik;

  • 3. heeft de navolgende ervaring ervaring;a. in de afgelopen acht jaar tenminste twee jaar als duiker en vier jaar als duikploegleider, of b. de afgelopen acht jaar tenminste zes jaar als duikploegleider of c, een doorlopende beroepservaring als examinator zoals vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van de CI. In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikarbeid (WSCS-WOD-D);

  • 4. heeft actuele en aantoonbare kennis van duikprocedures, duikmaterieel en veiligheidsmaatregelen en heeft met een geldigheidsduur van vier jaar met goed gevolg het theorie-examen duikploegleider afgelegd. In het geval dat de examinator optreedt als duikploegleider dient hij te beschikken over het Persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-P).

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

De medewerkers van de CKI dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de CKI.

5.4.2. Algemene regels

De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor de onderdelen van het theorie-examen zijn:

  • absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;

  • sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;

  • voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;

  • individuele werktafels met stoelen voor de kandidaten die met tussenruimten van ten minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;

  • ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.

De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:

  • een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;

  • voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;

  • voorschriften en duiktabellen die nodig zijn voor de uitwerking;

  • voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat, tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.

Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen in de Nederlandse taal.

De faciliteiten voor het praktijkexamen moeten ten minste aan de volgende eisen voldoen:

  • processen zijn ingericht op grond van een risico-inventarisatie en -evaluatie en een taakrisicoanalyse, waarvan de beschrijving aan de CKI bekend gemaakt wordt;

  • voldoende accommodatie, sanitaire voorzieningen, ontspanningsruimte, voedsel en drinkwaren, te gebruiken door de kandidaat voor en na de verrichtingen;

  • adequaat duikmaterieel en gereedschap voor uiteenlopende verrichtingen alsmede materieel voor noodgevallen;

  • volledige en gekwalificeerde duikploeg, waarvan de leden in bezit zijn van de wettelijk vereiste persoonscertificaten;

  • voldoende begeleiders en instructeurs om de kandidaat tijdens de duur van het praktijkexamen te begeleiden.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. De CKI voert in bepaalde situaties tussentijds toezicht uit. Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW.

In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1. op verzoek van de CKI binnen de door de CKI te benoemen termijn inzage in zijn duikerlogboek te geven;

  • 2. op verzoek van de CKI zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 3. binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;

  • 4. toestemming te geven aan de CKI om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:

  • 1. bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2. naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3. op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.

De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. De periode van twee kalenderjaren is voor de certificaathouder noodzakelijk om deze doorlopende beroepservaring te onderhouden. De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft ten minste tweejaarlijks de CI inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken voor subcategorie A1, A2 en B1 dan wel ten minste 30 duiken voor de overige categorieën A3 en B2, B3, B4. Voor de categorie C geldt dat er in 24 maanden tenminste 10 keer een bell-run (gesloten bel) is gemaakt, waarbij 5 keer is opgetreden als bell-man en waarbij 5 keer een lock out is gemaakt. Zodra aan de eis van doorlopende beroepservaring per 24 maanden is voldaan van betrokken (sub)categorie kan de certificaathouder reeds inzage geven aan de CKI.

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle zoals bedoeld in paragraaf 6.2.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1. aanleiding voor de controle;

  • 2. wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3. wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Inzage in het duikerlogboek

Indien de CKI inzage neemt in het duikerlogboek van de certificaathouder, dan wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • 1. wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;

  • 2. aantal gemaakte duiken in relatie tot de geldigheidsduur van het certificaat;

  • 3. niveau van de duiken in relatie tot de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat is afgegeven.

6.3.3. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema. Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen met betrekking tot het tijdstip. Het uitvoeringsplan behandelt verder de locatie, de partij die het materieel en de duikploeg ter beschikking stelt en de partij die de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De CI treedt louter op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit dien hoofde dan ook geen werkgever-werknemer verantwoordelijkheid. De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de CKI De bepalingen van paragraaf 4.2 vinden hier overeenkomstige toepassing. De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.3.4. Beoordeling naar aanleiding van klachten

Indien de CKI van belanghebbende klachten over de certificaathouder ontvangt, moet de CKI beoordelen of de klacht aanleiding geeft tot een controle in het kader van toezicht. De klager en de certificaathouder worden schriftelijk op de hoogte gesteld van de beslissing. Een eventuele controle wordt uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf 6.3.1 tot en met 6.3.3.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1. aanleiding voor de controle;

  • 2. wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3. bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4. tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering kunnen worden gecorrigeerd;

  • 5. geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 6. eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5.

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het overzicht van dossiers overlegt;

  • 2. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 3. tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 4. tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 5. niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;

  • 6. misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming, bedoeld onder de punten 3 en 4, heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder de punten 1, 2 en 5, of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.

De schorsing als mede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2. aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 3. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 4. zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;

  • 5. in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, wordt dezelfde procedure doorlopen als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie geeft de certificerende instelling aan en registreert hij dat na een periode van één jaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling verifieert voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 2. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht.

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Inspectie SZW

De CKI moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1. schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2. intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3. weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft het verrichten van duikarbeid. In het certificatieschema worden categorieën onderscheiden op grond van het gebruikte duikmaterieel en de maximaal bereikte diepte. Het certificatieschema beschrijft de volgende categorieën van duikarbeid:

  • A Duikarbeid met behulp van SCUBA, waarbij de volgende subcategorieën worden onderscheiden:

    • A1 Duikarbeid met behulp van SCUBA met ademlucht in zwembaden, aquaria en vergelijkbare gesloten bassins die voldoen aan elk van de volgende criteria:

      • a) maximaal bereikbare diepte van 9 meter;

      • b) ten minste 4 meter zicht, indien de omvang van het zwembad, aquarium of vergelijkbare gesloten bassin die toelaat;

      • c) een stroomsnelheid van minder dan 0,5 meter per seconde;

      • d) te allen tijde mogelijkheid tot vrije opstijging.

    • A2 Duikarbeid met behulp van SCUBA met ademlucht in het kader van de uitoefening van het handhaven van de openbare orde en veiligheid tot en met een duikdiepte van 15 meter en met een maximale duiktijd van 60 minuten.

    • A3 Duikarbeid met behulp van SCUBA met ademlucht tot en met een diepte van 30 meter.

  • B Duikarbeid met behulp van SSE, waarbij de volgende subcategorieën worden onderscheiden:

    • B1 Duikarbeid met behulp van SSE met ademlucht in het kader van de uitoefening van het handhaven van de openbare orde en veiligheid tot en met een duikdiepte van 15 meter en met een maximale duiktijd van 60 minuten.

    • B2 Duikarbeid met behulp van SSE met ademlucht tot en met een diepte van 30 meter.

    • B3 Duikarbeid met behulp van SSE met ademlucht tot en met een diepte van 50 meter, exclusief duiken vanuit een open duikklok (wet bell).

    • B4 Duikarbeid met behulp van SSE met ademlucht tot en met een diepte van 50 meter, inclusief duiken vanuit een open duikklok (wet bell).

  • C Duikarbeid met behulp van een gesloten duikklok (closed bell) met mengselgas.

De scope van het certificaat moet altijd de volledige aanduiding van de betreffende categorie inclusief de eventueel gestelde voorwaarden vermelden.

8. Entreecriteria

8.1. Duikarbeid met SCUBA

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie A1, A2 of A3, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • 1. hij heeft de leeftijd van minimaal 18 jaren bereikt;

  • 2. hij kan een getuigschrift van een opleiding overleggen of een bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de subcategorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt, en welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de betrokken opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI zijn erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwalificatie eisen.

    • b. in alle gevallen moet de door de kandidaat gevolgde opleiding blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duiker-logboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum.

  • 3. Hij is in het bezit van een geheel ingevuld duikerlogboek dat voldoet aan de volgende eisen:

    • a. het is voorzien van een pasfoto;

    • b. het vermeldt dat de kandidaat duikmedisch is goedgekeurd door een duikerarts;

    • c. het vermeldt de duiken die zijn verricht.

8.2. Duikarbeid met SSE

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie B1, B2, B3 of B4, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • 1. Hij kan een getuigschrift van een opleiding overleggen of een bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de subcategorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt, en welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de betrokken opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI zijn erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwalificatie eisen.

    • b. in alle gevallen moet de door de kandidaat gevolgde opleiding blijken een door de opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum.

  • 2. In het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie B1 voldoet hij blijkens het resultaat van een door een onafhankelijke en competente organisatie afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie A2, hetgeen de kandidaat kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door een CKI is afgegeven;

  • 3. In het geval van een aanvraag tot certificatie in subcategorie B2, B3 of B4 voldoet hij blijkens het resultaat van een door een onafhankelijke en competente organisatie afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie A3, hetgeen de kandidaat kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door een CKI is afgegeven;

  • 4. Hij is in het bezit van een geheel ingevuld duikerlogboek dat voldoet aan de volgende eisen:

    • a. het is voorzien van een pasfoto;

    • b. het vermeldt dat de kandidaat duikmedisch is goedgekeurd door een duikerarts (zie artikel 6.14a, derde lid, Arbobesluit);

    • c. het vermeldt de duiken die zijn verricht;

    • d. in paragraaf 8.4.5 wordt onder het kopje ‘Duikvaardigheid’, onder a, het getal ‘500’ vervangen door ‘350’.

8.3. Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikarbeid met aantekening van categorie C, indien hij voldoet aan elk van de volgende entreecriteria:

  • 1. hij voldoet blijkens het resultaat van een door een onafhankelijke en competente organisatie afgenomen praktijkexamen ten minste aan beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikarbeid in subcategorie B4, hetgeen de kandidaat kan aantonen door het overleggen van het betreffende persoonscertificaat dat door een CKI is afgegeven;

  • 2. hij heeft tenminste 50 uren duikarbeid met SSE gemaakt;

  • 3. hij is in het bezit van een geheel ingevuld duikerlogboek dat voldoet aan de volgende eisen:

    • a) het is voorzien van een pasfoto;

    • b) het vermeldt dat de kandidaat duikmedisch is goedgekeurd door een duikerarts (zie artikel 6.14a lid 3 Arbobesluit);

    • c) het vermeldt de duiken die zijn verricht;

  • 4. hij beschikt over een getuigschrift van een opleiding of is toegelaten tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de hoofdcategorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • a) de opleidingsinstelling moet voor het geven van de betreffende opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI zijn erkend op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen;

    • b) de door de kandidaat gevolgde opleiding moet blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar voldoen aan de eisen die dit certificatieschema stelt aan het betreffende opleidingscurriculum.

8.4. Eisen aan het opleidingscurriculum

8.4.1. Opleidingscurriculum A1 (SCUBA in zwembaden en aquaria of vergelijkbare bassins) tot en met een diepte van 9 meter)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie A1 worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur van het type SCUBA voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 600 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a) minimaal 400 duikminuten tot en met een diepte van 3,5 meter in een zwembad:

  • b) minimaal 200 duikminuten in een duiktoren of geconditioneerd duikbassin tot een maximaal bereikte diepte van 9 meter, waarbij ten minste 6 duiken worden gemaakt.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) de werking en onderhoud van diverse duikapparatuur van het type SCUBA afgestemd op het gebruik in aquaria, zwembaden of daarmee vergelijkbare bassins tot een diepte van 9 meter;

  • b) het uitvoeren van noodprocedures, waaronder het opbrengen van een duiker in nood en het uitvoeren van een gecontroleerde opstijging;

  • c) het uitvoeren van volledige pre-dive checks;

  • d) het uitvoeren van volledige post-dive checks;

  • e) het uitvoeren van relevante werkmethoden;

  • f) het uitvoeren van eenvoudig schiemanswerk;

  • g) het verzorgen van rapportage.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) elementaire natuurkunde, fysiologie en kennis van duikerziekten en de daaraan verbonden EHBO-procedures conform de opleiding EHBO Duikarbeid;

  • b) decompresssierichtlijnen;

  • c) onderwatertechniek en -veiligheid waaronder teamverantwoordelijkheden, duikprocedures en noodprocedures;

  • d) communicatie, waaronder lijnsignalen en visuele seinen;

  • e) eenvoudig schiemanswerk;

  • f) relevante wet- en regelgeving;

  • g) toepassing van de Arbocatalogus.

8.4.2. Opleidingscurriculum A2(SCUBA tot en met een diepte van 15 meter/maximale duiktijd van 60 minuten)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie A2 worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur van het type SCUBA voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 300 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a) maximaal 100 duikminuten in een zwembad of geconditioneerd duikbassin met een maximaal bereikte diepte van 15 meter voor het oefenen van werkzaamheden onder water;

  • b) minimaal 200 duikminuten in buitenwater, waarbij ten minste 6 duiken worden gemaakt op een diepte van 9 tot 15 meter.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) de werking en onderhoud van diverse duikapparatuur van het type SCUBA;

  • b) ervaring met inwaterdecompressie behorend bij duiken tot en met een diepte van 15 meter;

  • c) werkzaamheden met niet-aangedreven handgereedschappen, zoals ruitenhamer, gordelsnijder, mes en handzaag;

  • d) inspecties, zoek- en werkmethoden;

  • e) het verzorgen van rapportage.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) decompressierichtlijnen en -methodes tot een diepte van 15 meter;

  • b) elementaire meteorologie en elementaire nautische theorie;

  • c) onderwatercommunicatie en -navigatie;

  • d) relevante wet- en regelgeving;

  • e) toepassing van de Arbocatalogus.

8.4.3. Opleidingscurriculum A3 (SCUBA tot en met 30 meter)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie A3 worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur van het type SCUBA voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 200 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. ten minste 200 duikminuten in buitenwater op een diepte van 20 tot 30 meter;

  • b. ten minste 1 duik op een diepte tussen 28 en 30 meter.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) de werking en onderhoud van diverse duikapparatuur van het type SCUBA;

  • b) ervaring met inwater- en oppervlaktedecompressie;

  • c) uitvoeren van meer uitgebreid schiemanswerk en tuigage (rigging)

  • d) werkzaamheden met diverse gereedschappen en gebruik van takels en een hefballon (lifting);

  • e) inspecties, zoek- en werkmethoden;

  • f) het verzorgen van rapportage.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) decompressierichtlijnen en -methodes;

  • b) relevante wet- en regelgeving;

  • c) toepassing van de Arbocatalogus.

8.4.4. Opleidingscurriculum B1 (SSE tot en met 15 meter/max duiktijd 60 min)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B1 worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening van de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 300 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a) minimaal 70 duikminuten in een zwembad;

  • b) minimaal 30 duikminuten in een duiktoren met een bereikbare diepte van 9 meter;

  • c) minimaal 150 duikminuten in buitenwater op een diepte tot en met 10 meter;

  • d) minimaal 50 duikminuten in buitenwater op een diepte tussen 10 en 15 meter.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) de werking en onderhoud van diverse duikapparatuur met ademgasvoorziening van de oppervlakte (SSE);

  • b) het uitvoeren van noodprocedures, waaronder het opbrengen van een duiker in nood en het uitvoeren van noodopstijging;

  • c) het uitvoeren van volledige pre-dive checks;

  • d) het uitvoeren van volledige post-dive checks;

  • e) het uitvoeren van zoek- en werkmethoden waaronder het uitvoeren van inspecties;

  • f) het uitvoeren van eenvoudig schiemanswerk en rigging (hijsbanden en kabels);

  • g) het verzorgen van rapportage.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) relevante wet- en regelgeving;

  • b) toepassing van de arbocatalogus;

  • c) diverse duikuitrustingen;

  • d) duikprocedures;

  • e) noodprocedures;

  • f) teamverantwoordelijkheden;

  • g) decompresssiemethoden;

  • h) eenvoudige schiemanswerk en rigging (hijsbanden en kabels).

8.4.5. Opleidingscurriculum B2 (SSE tot en met 30 meter)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B2 worden in aanvulling op en ter vermeerdering van de leerdoelstellingen voor subcategorie B1 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening van de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 600 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a) minimaal 500 duikminuten voor werkzaamheden op een diepte tot en met 10 meter;

  • b) minimaal 50 duikminuten in buitenwater op een diepte tussen 10 en 20 meter gekoppeld aan inwater-decompressie en oppervlakte-decompressie;

  • c) minimaal 50 duikminuten in buitenwater op een diepte tussen 20 en 30 meter gekoppeld aan inwater-decompressie en oppervlakte-decompressie.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) uitvoeren van inwater-decompressie en oppervlaktedecompressie;

  • b) gebruik van mechanisch (tenminste de boutenschiethamer), luchtaangedrevengereedschap (ten minste de reactiespuit), hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap (ten minste de snijbrander, onderwaterbrand- en lasapparatuur);

  • c) het duiken in buitenwater met stroomsnelheid van maximaal een 0,5 meter per seconde;

  • d) inspectiemethoden ten aanzien van schepen en kunstwerken;

  • e) meer uitgebreid schiemanswerk en rigging.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) meer uitgebreide relevante wet- en regelgeving;

  • b) meer uitgebreide toepassing van de Abocatalogus;

  • c) theorie van het gebruik van mechanisch, hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap, waaronder bijvoorbeeld schiethamer, snijbrander, onderwaterbrand- en lasapparatuur;

  • d) meer uitgebreide decompressiemethoden inclusief de werking en bediening van de decompressietank;

  • e) inspectie van kunstwerken;

  • f) meer uitgebreid schiemanswerk en rigging;

8.4.6. Opleidingscurriculum B3 (SSE op tot 50 meter)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B3 worden in aanvulling op en ter vermeerdering van de leerdoelstellingen voor subcategorie B1 en B2 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening van de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 150 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a) minimaal 80 duikminuten op een diepte van 30 tot 40 meter in ten minste 6 duiken van ten minste 10 duikminuten;

  • b) minimaal 70 duikminuten op een diepte van 40 tot 50 meter, waarbij ten minste 2 duiken van minimaal 25 minuten;

  • c) minimaal één duik in een heetwaterpak in een geconditioneerd duikbassin;

  • d) ervaring met zowel inwater- als oppervlaktedecompressie.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) uitvoeren van een inwater- en een oppervlaktedecompressie;

  • b) gebruik van een heetwaterpak

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) theorie met betrekking tot dynamische positioneringssystemen;

  • b) theorie van gebruik van het heetwaterpak.

  • c) veiligheid op zee.

8.4.7. Opleidingscurriculum B4 (SSE met open duikklok)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in subcategorie B4 worden in aanvulling op en ter vermeerdering van de leerdoelstellingen voor subcategorie B1, B2 en B3 in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van duikapparatuur met ademgasvoorziening van de oppervlakte (SSE) voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg, waarbij door de cursist ten minste 230 duikminuten worden gemaakt en wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a) minimaal 30 duikminuten op een diepte van 0 tot 15 meter vanuit een open duikklok;

  • b) minimaal 60 duikminuten op een diepte van 15 tot 30 meter vanuit een open duikklok;

  • c) minimaal 40 duikminuten op een diepte van 30 tot 40 meter, waarvan ten minste 2 duiken vanuit een open duikklok duiken met een duiktijd van minimaal 10 minuten;

  • d) minimaal 100 minuten duiktijd op een diepte van 40 tot 50 meter, waarvan ten minste 1 duik vanuit een open duikklok met een minimale duiktijd van 25 minuten.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) optreden als zowel duiker als bellman;

  • b) uitvoeren van de bij de open duikklok behorende noodprocedures.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) functioneren en uitrusting van een open duikklok;

  • b) procedures bij het gebruik van een open duikklok.

8.4.8. Opleidingscurriculum C (Gesloten duikklok met mengselgas)

Bij de duikopleiding die toegang geeft tot de certificatie in hoofdcategorie C worden in elk geval de volgende leerdoelstellingen onderscheiden en onderwezen:

Duikvaardigheid

De cursist heeft ervaring met het gebruik van een gesloten duikklok voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg door het uitvoeren van:

  • a) minimaal drie bounceduiken met de duikklok tot respectievelijk 55, 75 en 100 meter;

  • b) minimaal één saturatieduik.

Duikoefeningen

In het kader van de voornoemde duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg heeft de cursist door deze oefeningen zelf uit te voeren kennis en ervaring op gedaan met:

  • a) het bedienen van een decompressietank en het uitvoeren van alle hiervoor noodzakelijke procedures;

  • b) het werken als lid van de oppervlakte- en de duikploeg bij zowel bounce- als verzadigingsduiken;

  • c) het uitvoeren als duiker en bellman van procedures voor in- en uitsluizen (lock-out) en vervoer onder druk (transport under pressure (TUP)) volgens het vereiste programma;

  • d) het bedienen van de droge duikklok inclusief het uitvoeren van de noodzakelijke controles en noodprocedures.

Theoretische instructie

In relatie tot het duiken voor het verrichten van werkzaamheden in het verband van een duikploeg vanuit een gesloten duikklok heeft de cursist theoretische kennis opgedaan ten aanzien van:

  • a) natuurkunde, fysiologie en kennis van duikerziekten met de daaraan verbonden EHBO-procedures voor mengselgasduiken;

  • b) theorie met betrekking tot decompressietank (gassystemen, gasbewaking, brandbestrijding, sanitaire systemen, communicatie en noodprocedures);

  • c) theorie met betrekking tot de duikklok (gassystemen, scrubbers, verwarming, communicatie en het ballasten);

  • d) theorie met betrekking tot gasterugwinningssystemen en overlevingsapparatuur;

  • e) relevante regelgeving.

8.5. Algemene eisen ten aanzien van het duikerlogboek

De duikervaring van de kandidaat ten aanzien van de entreecriteria en de toetstermen wordt mede beoordeeld aan de hand van het duikerlogboek. Het bijhouden van een duikerlogboek is op grond van artikel 6.16 lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit verplicht voor iedere persoon die duikarbeid heeft verricht. Het duikerlogboek maakt uitsluitend melding van uitgevoerde duikarbeid.

Het besluit vereist dat het duikerlogboek ten minste melding maakt van:

  • aard van de duik

  • gevolgde schema van de vermelde duik

  • gevolgde decompressieverloop

  • duikminuten

In aanvulling op deze eisen en onverlet het in paragraaf 8.1 bepaalde, moet het duikerlogboek voor de beoordelingen in het kader van dit certificatieschema aan volgende aanvullende vereisten voldoen:

  • datum van de duik

  • aanvangstijdstip en eindtijd van de duik

  • aard van het gebruikte duikmaterieel

  • aard van de verrichte werkzaamheden

  • bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties

  • maximaal bereikte diepte

  • handtekening van de duiker bij iedere duik

  • aftekening door de duikploegleider bij iedere duik

  • het duikerlogboek heeft paginanummers en is doorgenummerd

8.6. Beoordeling van de entreecriteria

Het voldoen aan de entreecriteria wordt beoordeeld door controle van het portfolio.. Het portfolio bestaat voor de respectievelijke categorieën ten minste uit:

  • A Duikarbeid met SCUBA:

    • 1. kopie van het geldig identiteitsbewijs;

    • 2. kopie van het duikerlogboek;

    • 3. bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt.

    • 4. getuigschrift van een gevolgde opleiding

  • B Duikarbeid met SSE:

    • 1. persoonscertificaat duikarbeid in categorie A2 respectievelijk A3 of een vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid;

    • 2. kopie van het duikerlogboek;

    • 3. bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt.

    • 4. getuigschrift van een gevolgde opleiding

  • C Duikarbeid met gebruik van een gesloten duikklok (closed bell):

    • 1. persoonscertificaat duikarbeid in categorie B of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid;

    • 2. volledig en correct geadministreerd duikerlogboek;

    • 3. bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt.

    • 4. getuigschrift van een gevolgde opleiding

De kandidaat moet de documenten volledig aan de CKI overleggen. Ter voorkoming van fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen overleggen. De CKI mag het initiatief nemen om de documenten of te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.

9. Eindtermen

9.1. Duikarbeid met SCUBA

De kandidaat is in staat duikarbeid te verrichten in categorie A1, indien hij voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T1 hij heeft kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten.

  • T2 hij is in staat individueel en in teamverband voorbereidend en afrondend werk te verrichten in een duikploeg.

  • T3 hij is in staat op te treden als reserveduiker.

  • T4 hij is in staat andere duikers te ondersteunen bij het verrichten van duikarbeid.

  • T5 hij is in staat noodprocedures uit te voeren en assistentie te verlenen bij noodgevallen.

  • T6 hij heeft kennis van de gevaren van duikarbeid tot en met een diepte van 9 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen uit te voeren.

  • T7 hij is in staat om in een aquarium, zwembad(of gelijkend bassin) onder water lichte werkzaamheden te verrichten.

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van de duikarbeid in categorie A2, indien hij aan de eindtermen T1 tot en met T5 voldoet en ter vervanging van T6 en T7 voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T6 hij heeft kennis van de gevaren van duikarbeid in buitenwater tot en met een diepte van 15 meter gedurende maximaal 60 minuten en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen uit te voeren.

  • T7 hij is in staat uiteenlopende lichte werkzaamheden te verrichten in buitenwater tot een diepte van 15 meter met behulp van SCUBA en hierbij niet-aangedreven handgereedschappen, te gebruiken, zoals een ruitenhamer, gordelsnijder, mes en handzaag.

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van de duikarbeid in categorie A3, indien hij aan de eindtermen T1 tot en met T5 voldoet en ter vervanging van T6 en T7 voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T6 hij heeft kennis van de gevaren van duikarbeid in buitenwater tot en met een diepte van 30 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen uit te voeren.

  • T7 hij is in staat uiteenlopende werkzaamheden in buitenwater tot en met een diepte van 30 meter met behulp van SCUBA uit te voeren en hierbij gereedschappen en hulpmiddelen te gebruiken, zoals takels en een hefballon.

9.2. Duikarbeid met SSE

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B1, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A2 voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T8 hij is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte te bedienen en te onderhouden.

  • T9 hij is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken in buitenwater tot en met een diepte van 15 meter. En is in staat andere duikers bij het verrichten van hun werkzaamheden te ondersteunen en op te treden als reserveduiker.

  • T10 hij heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte tot en met een diepte van 15 meter en gedurende een duiktijd van maximaal 60 minuten en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren;

  • T11 hij is in staat uiteenlopende werkzaamheden onder water uit te voeren en is in staat zich van handgereedschappen te bedienen.

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B2, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A3 voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T8b2 hij is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte te gebruiken en te onderhouden, zoals dat gebruikt wordt bij werkzaamheden tot en met 30 meter.

  • T9b2 hij is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken in buitenwater tot en met een diepte van 30 meter. En is in staat andere duikers te ondersteunen bij het verrichten van hun werkzaamheden en op te treden als reserveduiker.

  • T10b2 hij heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte tot en met een diepte van 30 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren.

  • T11b2 hij is in staat uiteenlopende werkzaamheden onder water te verrichten en zich te bedienen van aangedreven gereedschappen.

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B3, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A3 voldoet aan de eindterm T11b2 en ter vervanging van de eindtermen T8b2, T9b2 en T10b2 voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T8b3 hij is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte te gebruiken en te onderhouden, zoals dat gebruikt wordt bij werkzaamheden tot en met 50 meter.

  • T9b3 hij is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken in buitenwater tot en met een diepte van 50 meter. En is in staat andere duikers te ondersteunen bij het verrichten van hun werkzaamheden en op te treden als reserveduiker.

  • T10b3 hij heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte tot en met een diepte van 50 meter en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren.

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie B4, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A3 en B3 aan de volgende eindtermen:

  • T8b4 hij is in staat duikmaterieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte te gebruiken en te onderhouden, waaronder de open duikklok.

  • T9b4 hij is in staat deel te nemen in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken vanuit een open duikklok in buitenwater. En is in staat andere duikers te ondersteunen bij het verrichten van hun werkzaamheden en op te treden als reserveduiker.

  • T10b4 hij heeft kennis van de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte in en rond een open duikklok en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren;

  • T11b4 hij is in staat uiteenlopende werkzaamheden onder water uit te voeren vanuit een open duikklok.

9.3. Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van duikarbeid in categorie C, indien hij in aanvulling op de eindtermen van categorie A en B voldoet aan de volgende eindtermen:

  • T12 hij heeft uitgebreide kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en acute en chronische duikerziekten in relatie tot duikarbeid waarbij in het lichaam van de duiker saturatie optreedt.

  • T13 hij is in staat voor zichzelf en anderen het equipment te bedienen dat wordt gebruikt bij duiken met een gesloten duikklok en saturatieduiken.

  • T14 hij heeft kennis van de gevaren van het gebruik van de gesloten duikklok en is in staat de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit te voeren.

  • T15 hij is in staat de procedures voor het in- en uitsluizen (lock-out) en het vervoer onder druk uit te voeren.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:

   

Elementair of basaal:

de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

   

uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

10.1.1. Duikarbeid met SCUBA

De CKI hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de verkrijging van het persoonscertificaat duikarbeid in categorie A1, A2 en A3 getoetst aan de volgende relevante toetscriteria:

T1 De kandidaat beschikt over elementaire kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten

T1.1

Elementaire kennis van natuurkunde, waaronder ten minste hyperbare fysica, de gaswetten en de natuurkundige effecten van overdruk

T1.2

Elementaire kennis van duikmedische fysiologie, duikerziekten en de lange termijneffecten van het duiken

T2 De kandidaat verricht individueel en in teamverband voorbereidend en afrondend werk in een duikploeg

T2.1

Uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van het gereed zetten en opruimen van eenvoudig gereedschap voor gebruik onder water en verschillende types van SCUBA inclusief het gebruikersonderhoud hiervan, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T2.2

Voor A1:

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van schiemanswerk bestaande uit omgang met touwwerk, het opschieten van lijnen en het leggen van elementaire knopen, met name de platte knoop, mastworp met halve steken en paalsteek.

Voor A2:

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van schiemanswerk en tuigage (rigging) bestaande uit de herkenning van verschillende soorten touwwerk, hijsbanden en kabels en de omgang hiermee, het leggen van verschillende knopen en steken.

Voor A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van schiemanswerk en tuigage (rigging) bestaande uit de herkenning van verschillende soorten touwwerk en kabels en de omgang hiermee, het leggen van verschillende knopen en steken

T2.3

Voor A1:

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van het bijhouden van het duikerlogboek

Voor A2:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het bijhouden van het duikerlogboek

Voor A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het bijhouden van het duikerlogboek en elementaire kennis en vaardigheden ten aanzien van het rapporteren over verrichtte werkzaamheden onder water

T3 De kandidaat treedt op als reserveduiker

T3.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis van de deelname als reserveduiker aan het duikploeg, dit alles afgestemd op het duiken tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T4 De kandidaat ondersteunt andere duikers bij het verrichten van duikarbeid

T4.1

Voor A1:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers onder water en met de omgeving, waaronder het gebruik van lijnsignalen en visuele seinen

Voor A2 en A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers onder water en met de omgeving, waaronder het gebruik van lijnsignalen en visuele seinen alsmede elektronische communicatie-apparatuur

T5 De kandidaat voert noodprocedures uit en verleent assistentie bij noodgevallen

T5.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de voorgeschreven handelswijze in het geval van een ongeval of incident

T5.2

Voor A1:

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures:

a) Equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

b) Uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks

c) Duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen

d) Noodopstijging als vrije opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter

Voor A2:

Als voor A1 met de toevoeging dat de casus wordt uitgevoerd bij (gesimuleerde) werkzaamheden met handgereedschappen

Voor A3:

Als voor A1 met de toevoeging dat de casus wordt uitgevoerd bij (gesimuleerde) werkzaamheden met takels of een hefballon

T6 De kandidaat onderkent de gevaren van de duikarbeid en voert de relevante veiligheidsmaatregelen uit

T6.1

Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving

T6.2

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de operationele duikprocedures, veiligheid en verschillende communicatiemiddelen

T6.3

Elementaire kennis van de toepassing van decompressierichtlijnen en de decompressiemethodes

T6.4

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de controle en gebruikeronderhoud van SCUBA, dit alles afgestemd op het duiken tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T6.5

Uitgebreide kennis van de risico-inventarisatie en -evaluatie van specifieke gevaren die verbonden zijn aan de omgeving waarin wordt gewerkt

T6.6

Alleen voor A2 en A3:

Elementaire kennis van de specifieke gevaren die verbonden zijn aan de omgeving waarin wordt gewerkt, bijvoorbeeld het werken in omgevingen met scheepvaartverkeer, slecht zicht of stroming

T6.7

Alleen voor A2 en A3:

Elementaire kennis ten aanzien van zeemanschap, waaronder ten minste nautische theorie, navigatie, elementaire meteorologie en het gebruik van getijde-atlassen en stroomkaarten

T7 De kandidaat verricht uiteenlopende werkzaamheden onder water met behulp van SCUBA

T7.1

Duikervaring met SCUBA volgens het schema dat voor de categorieën A1, A2 of A3 vereist is in het opleidingscurriculum zoals weergegeven in hoofdstuk 8 ‘Entree-eisen’ van dit certificatieschema

T7.2

Voor A1 en A2:

Uitvoeren van een afdaling naar 9 meter diepte en hierbij op de juiste wijze trimmen

Voor A3:

Uitvoeren van een afdaling naar 20 meter diepte en hierbij op de juiste wijze trimmen gevolgd door een opstijging met inwater-decompressie

T7.3

Vaardigheden en uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van het gebruik van verschillende typen SCUBA, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T7.4

Vaardigheden en uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van het gebruik van trimmethodes, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T7.5

Voor A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van inspectiemethoden aan schepen, bouwkundige kunstwerken

T7.6

Voor A3:

Vaardigheden en uitgebreide kennis en aanzien van het gebruik van de hefballon.

T7.7

Voor A1 elementaire kennis van het droogpak en ten minste 1 duik met droogduikpak

Voor A2 en A3 vaardigheden en uitgebreide kennis van het droogpak

10.1.2. Duikarbeid met SSE

De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de beoordeling ter verkrijging van het persoonscertificaat duikarbeid:

  • a) in categorie B1 getoetst aan de toetscriteria voor het persoonscertificaat duikarbeid in categorie A2, en;

  • b) in categorie B2, B3 of B4 getoetst aan de toetscriteria voor het persoonscertificaat duikarbeid in categorie A3,

die elk worden aangevuld met de volgende relevante toetscriteria:

T8 De kandidaat gebruikt en onderhoudt materieel voor ademgasvoorziening van de oppervlakte

T8.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van schiemanswerk en tuigage (rigging) ten aanzien van materieel met ademgasvoorziening van de oppervlakte, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat:

B1: maximaal 15 meter

B2: maximaal 30 meter

B3: maximaal 50 meter

B4: maximaal 50 meter vanuit een open duikklok

T8.2

Voor B1, B2, B3 en B4:

Uitgebreide kennis van de theorie over de werking van ademgasvoorziening van de oppervlakte en samenstelling van het ademgas

T9 De kandidaat neemt deel in het functioneren van de duikploeg waarin met SSE wordt gedoken, ondersteunt andere duikers bij het verrichten van hun werkzaamheden en treedt op als reserveduiker

T9.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers in uiteenlopende situaties tijdens de duikoperatie, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T9.2

Vaardigheden en uitgebreide kennis en vaardigheden ten aanzien van de ondersteuning van duikers bij de verrichting van hun werkzaamheden, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T9.3

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van noodprocedures en deelname als reserveduiker aan het duikploeg, dit alles afgestemd op het gebruik tot en met de maximale diepte behorende bij de categorie van het aangevraagde certificaat.

T10 De kandidaat onderkent de gevaren van de duikarbeid met ademgasvoorziening van de oppervlakte en voert de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit

T10.1

Uitgebreide kennis van de gedragingen van ademgassen onder overdruk bij het gebruik van SSE

T10.2

Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving

T10.3

Voor B1:

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures in een casus waarin (gesimuleerd) wordt gewerkt met handgereedschap:

a) equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

b) uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks

c) duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen

d) overschakelen op bail-out voorziening gevolgd door een opstijging vanaf een diepte van 9 meter

Voor B2 en B3:

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures in een casus waarin (gesimuleerd) wordt gewerkt met aangedreven gereedschap:

a) equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

b) uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks

c) duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen

d) overschakelen op bail-out voorziening gevolgd door een opstijging vanaf een diepte van 9 meter

Voor B4:

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures in een casus waarin vanuit een open duikklok (gesimuleerd) wordt gewerkt met aangedreven gereedschap:

a) equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

b) uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks

c) op een diepte van 12 meter een duiker in nood op veilige wijze in de open duikklok brengen op een diepte van 9 meter en procedures uitvoeren

T10.4

Voor B1:

Vaardigheden en uitgebreide kennis van decompressierichtlijnen en decompressiemethoden bij duiken tot een diepte van 15 meter

Voor B2, B3 en B4:

Vaardigheden en uitgebreide kennis van decompressierichtlijnen en decompressiemethoden inclusief de werking en de bediening van de compressietank

T10.5

Voor B4:

Vaardigheden en uitgebreide kennis met betrekking tot de open duikklok, inclusief noodprocedures

T11 De kandidaat verricht uiteenlopende werkzaamheden onder water en bedient zich van meerdere typen van materieel met ademgasvoorziening van de oppervlakte, hulpmaterieel en verschillende gereedschappen

T11.1

Duikervaring met SSE volgens het schema dat voor de categorieën B1, B2, B3 of B4 vereist is in het opleidingscurriculum zoals weergegeven in hoofdstuk 8 van dit certificatieschema

T11.2

Voor B1:

Uitvoeren van een afdaling naar 9 meter diepte

Voor B2 en B3:

Uitvoeren van een afdaling naar 20 meter diepte gevolgd door een opstijging met inwater-decompressie

Voor B4:

Uitvoeren van een afdaling en opstijging met behulp van een open duikklok in open water gekoppeld aan inwaterdecompressie

T11.3

Voor B2,B3 en B4

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het gebruik van een onderwatercamera

T11.4

Voor B2, B3 en B4:

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van mechanisch, hydraulisch en elektrisch onderwatergereedschap

T11.5

Voor B3 en B4:

Elementaire kennis van de theorie met betrekking tot dynamische positioneringssystemen

10.1.3. Duikarbeid met een gesloten duikklok (closed bell)

De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt ter verkrijging van het persoonscertificaat duikarbeid in categorie C getoetst aan de volgende aanvullende toetscriteria:

T12 De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en acute en chronische duikerziekten in relatie tot duikarbeid waarbij in het lichaam van de duiker saturatie optreedt

T12.1

Uitgebreide kennis van de fysische theorie over het gebruik van mengselgas en de gevolgen hiervoor voor de anatomie

T12.2

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het functioneren van de duikploeg bij het gebruik van mengselgas en saturatie

T13 Kandidaat bedient voor zichzelf en anderen het equipment dat wordt gebruikt bij duiken met een gesloten duikklok en saturatieduiken

T13.1

Uitgebreide theoretische kennis met betrekking tot het saturatiesysteem, waaronder gassystemen, gasbewaking, brandbestrijding, sanitaire systemen, communicatie en noodprocedures

T13.2

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van het bedienen van een compressietank en het uitvoeren van alle hiervoor noodzakelijke procedures

T13.3

Vaardigheden en uitgebreide theoretische kennis ten aanzien van de gesloten duikklok, waaronder gassystemen, scrubbers, verwarming, communicatie en het ballasten

T13.4

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de bediening van de gesloten duikklok inclusief het uitvoeren van de noodzakelijk controles

T14 De kandidaat onderkent de gevaren van het gebruik van de gesloten duikklok en voert de relevante veiligheidsmaatregelen en noodprocedures uit

T14.1

Uitgebreide theoretische kennis en één duik waarbij overlevingsapparatuur gebruikt wordt dan wel gesimuleerd wordt.

T14.2

Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving

T15 De kandidaat is vaardig in de uitvoering van de procedures voor het in- en uitsluizen (lock-out) en het vervoer onder druk

T15.1

Ervaring als lid van de oppervlakte- en duikploeg bij zowel bounce- als saturatieduiken

T15.2

Duikervaring met een open duikklok volgens het schema dat voor categorie C vereist is in het opleidingscurriculum zoals weergegeven in hoofdstuk 8 ‘Entree-eisen’ van dit certificatieschema

10.2. Opbouw van het examen

Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een examen dat wordt afgenomen door de CKI. Het examen bestaat uit elk van de volgende onderdelen:

  • 1. portfoliobeoordeling;

  • 2. theorie-examen;

  • 3. praktijkexamen.

10.2.1. Portfoliobeoordeling

De duikvaardigheid wordt door een documentenonderzoek tijdens de portfoliobeoordeling beoordeeld tegen de toetstermen T7.1, T11.1en T15.2. Het getuigschrift van de afgeronde duikopleiding van de kandidaat alsmede zijn duikerlogboek moeten aantonen dat de kandidaat minimaal de duikminuten en duikoefeningen gemaakt heeft die in het opleidingscurriculum vereist worden.

De opleidingsinstelling kan aan de CKI een leerlingvolgsysteem of toetskaart ter beschikking stellen, waarmee de CKI inzicht wordt verschaft over:

  • a) omschrijving van iedere verrichting die in het kader van de opleiding is gedaan;

  • b) aanwezigheid van de kandidaat tijdens alle theoretische en praktische onderdelen van de opleiding;

  • c) vermelding van bijzonderheden;

  • d) een beoordeling;

  • e) een indicatie van de leerprogressie;

  • f) tussentijdse evaluaties die zijn afgetekend door de instructeur.

Indien de duikvaardigheid van de kandidaat in het kader van de entreecriteria voor het examen als onvoldoende wordt beoordeeld, moet de certificatie worden geweigerd of moet als maatregel worden voorgeschreven dat de kandidaat zijn duikvaardigheid aanvult in het kader van een duikopleiding die aan de kwaliteitseisen voldoet.

10.2.2. Theorie-examen SCUBA

Het theorie-examen voor duikarbeid in categorie A1, A2 en A3 bestaat uit 6 vakken, die zijn onderverdeeld in hoofd- en bijvakken:

  • 1. Duikerziekten (hoofdvak);

  • 2. Decompressie (hoofdvak);

  • 3. Duiken algemeen (hoofdvak);

  • 4. Veiligheid , wet- en regelgeving (hoofdvak);

  • 5. Natuurkunde (bijvak);

  • 6. Zeemanschap (bijvak).

Het theorie-examen moet door de CKI worden afgestemd op de categorie van certificatie die door de kandidaat is aangevraagd. Indien onderdelen van de theorie niet voor de categorie van toepassing zijn, komen deze onderdelen te vervallen. In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de relevante toetstermen aantonen:

Hoofdvakken van het theorie-examen

Toetstermen

Duikerziekten

T1.2

Decompressie

T6.3

Duiken algemeen

T2.1; T2.2; T2.3; T3.1; T4.1; T5.1; T6.2; T6.4;; T7.3; T7.4; T7.5; T7.6

Veiligheid , wet- en regelgeving

T6.1; T6.5

Bijvakken van het theorie-examen

 

Natuurkunde

T1.1

Zeemanschap

T2.1; T6.6; T6.7

Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, 15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.

10.2.3. Theorie-examen SSE

Het theorie-examen voor duikarbeid in categorie B bestaat uit 4 vakken, die zijn onderverdeeld in hoofd- en bijvakken:

  • 1. Decompressie (hoofdvak);

  • 2. Duiken algemeen (hoofdvak);

  • 3. Veiligheid, wet- en regelgeving (hoofdvak)

  • 4. Natuurkunde (bijvak).

In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:

Hoofdvakken van het theorie-examen

Toetstermen

Decompressie

T10.4

Duiken algemeen

T8.1; T8.2;T9.1; T9.2; T9.3; T10.5; T11.3; T11.4; T11.5

Veiligheid, wet- en regelgeving en organisatie

T10.2; T10.5

Bijvakken van het theorie-examen

 

Natuurkunde

T10.1

Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, 15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.

10.2.4. Theorie-examen Gesloten duikklok

Het theorie-examen voor duikarbeid in categorie C bestaat uit 4 vakken, die zijn onderverdeeld in hoofd- en bijvakken:

  • 1. Decompressie (hoofdvak);

  • 2. Bediening gesloten duikklok (hoofdvak);

  • 3. Veiligheid, wet- en regelgeving (hoofdvak);

  • 4. Natuurkunde (bijvak).

In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:

Hoofdvakken van het theorie-examen

Toetstermen

Decompressie

T12.2

Bediening gesloten duikklok

T13.1; T13.2; T13.3; T13.4; T15.1

Veiligheid, wet- en regelgeving en organisatie

T14.1; T14.2

Bijvakken van het theorie-examen

 

Natuurkunde

T12.1

Het examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten. Indien de vakken achtereenvolgens worden afgenomen, wordt na ieder vak 5 minuten pauze gehouden. Bij een examen bestaande uit meerdere vakken wordt iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, 15 minuten pauze gehouden. Het examen kan in deelexamens gespreid worden afgenomen.

10.2.5. Praktijkexamen

De kandidaat wordt toegelaten wanneer de portfoliobeoordeling met voldoende eindresultaat is uitgevoerd. De praktijkexamens moeten door de CKI zodanig worden ingericht dat zij voldoen aan de volgende criteria:

Praktijkexamen A1

Toetstermen:

A5.2 en A7.2

Locatie:

Duiktoren of geconditioneerd duikbasssin

Onderdelen:

In een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden in het verband van een duikploeg:

1. Equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

2. Volledige predive- en postdive-checks ondergaan en uitvoeren

3. Afdaling naar 9 meter diepte maken en op de juiste wijze trimmen

4. Duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen

5. Gecontroleerde opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter

Praktijkexamen A2

Gelijk als voor A1, doch in aanvulling hierop in een casus met (simuleerde) werkzaamheden met handgereedschappen in het verband van een duikploeg.

Praktijkexamen A3

Gelijk als voor A1 en in aanvulling hierop:

  • 1. een afdaling tot een diepte van 20 meter gevolgd door een opstijging met inwater-decompressie;

  • 2. in een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met takels of een hefballon in het verband van een duikploeg.

Praktijkexamen B1

Toetstermen:

T10.3 en T11.2

Locatie:

Duiktoren of geconditioneerd duikbasssin

Onderdelen:

In een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met handgereedschappen in het verband van een duikploeg:

1. Equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

2. Volledige predive- en postdive-checks ondergaan en uitvoeren

3. Afdaling naar 9 meter diepte maken

4. Duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen

5. vanaf een diepte van 9 meter over schakelen op bail-out en een opstijging te maken.

Praktijkexamen B2

Gelijk als voor B1 en in aanvulling hierop:

  • 1. een afdaling tot een diepte van 20 meter gevolgd door een opstijging met inwaterdecompressie;

  • 2. in een casus met (gesimuleerde) werkzaamheden met aangedreven gereedschappen in het verband van een duikploeg.

Praktijkexamen B3

Gelijk als voor B2.

Praktijkexamen B4

Toetstermen:

T10.3 en T11.2

Locatie:

Buitenwater

Onderdelen:

In een casus met gesimuleerde noodprocedure in het verband van een duikploeg:

1. bell check uitvoeren en voor gebruik gereedmaken;

2. volledige predive- en postdive-checks ondergaan en uitvoeren;

3. afdaling maken met een open duikklok op een diepte van 9 meter naar een diepte van 12 meter;

4. op een diepte van 12 meter een duiker in nood op veilige wijze in de open duikklok op 9 meter brengen en procedures uitvoeren.

Portfoliobeoordeling C

Voor categorie C voert de CKI een portfoliobeoordeling uit, indien hieruit blijkt dat de kandidaat tijdens zijn opleiding getoetst is.

10.3. Uitslagregel van het examen

De uitslagregel wordt door de CKI nader vastgelegd in het uitvoeringsbesluit.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikarbeid gelden de volgende toetstermen:

H 1 De kandidaat is als duiker werkzaam en verricht werkzaamheden onder water

H1.1

Doorlopende duikervaring van ten minste 20 duiken in 24 maanden voor subcategorie A1 en A2 dan wel ten minste 30 duiken in 24 maanden voor de overige subcategorieën A en B. Voor de categorie C geldt dat er in 24 maanden tenminste 10 keer een bell-run (gesloten bel) is gemaakt, waarbij 5 keer is opgetreden als bell-man en waarbij 5 keer een lock out is gemaakt.

H 2 De kandidaat heeft kennis en inzicht met betrekking tot het uitvoeren van (nood)procedures binnen de scope van de subcategorie

H2.1

Algemeen:

Procedures bij het in veiligheid brengen van een duiker in nood.

Voor A1, A2 en B1:

Omhoog brengen van een duiker in nood vanaf een maximale diepte van 9 meter.

A3, B2, B3 en B4:

Vigerende veiligheids- en (nood)procedures uitvoeren

Voor C:

Vigerende veiligheids- en (nood)procedures uitvoeren.

11.2. Toetsingsmethode

Het voldoen aan toetsterm H1 wordt beoordeeld aan de hand van het duikerlogboek. Het voldoen aan toetsterm H2.1 wordt minimaal 1 keer in de vier jaar getoetst door een examinator van de CKI. Indien de certificaathouder certificaten heeft in meerdere categorieën kan volstaan worden met één hercertificatie voor de meest uitgebreide scope .

Als examinator bij het uitvoeren van het praktijkexamen behorend bij toetsterm H2.1 kan optreden iedere duikploegleider die:

  • 1) het uitvoeren van de oefeningen vooraf meldt bij de CKI;

  • 2) de uitgevoerde oefeningen aftekent met vermelding van zijn rol als examinator;

  • 3) vooraf training en instructie heeft gekregen over het uitvoeren en examineren van de oefeningen;

  • 4) voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de vakbekwaamheid van duikploegleider zoals gesteld in het certificatieschema WOD-L, hetgeen de duikploegleider kan aantonen door het overleggen een persoonscertificaat afgegeven door een CKI of een vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid.

Indien uit de beoordeling van het duikerlogboek blijkt dat de certificaathouder niet voldoet aan de eisen voor hercertificatie, dan moet de certificaathouder een praktijkexamen zoals vereist voor initiële certificatie afleggen.

11.3. Cesuur van de beoordeling

De hercertificatie wordt verleend, indien de met het duiklogboek aangetoonde praktijkervaring en door de CKI beoordeelde oefeningen aan de toetstermen H1 en H2 voldoen.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1. naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2. eenduidig certificaatnummer;

  • 3. naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel, en logo van de CKI;

  • 4. naam en logo Stichting Werken onder Overdruk

  • 5. kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 6. referentie naar het normdocument WSCS-WOD-D, Persoonscertificaat duikarbeid;

  • 7. categorie en geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid;

  • 8. ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de CKI verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-D Persoonscertificaat duikarbeid en dientengevolge als duiker vakbekwaam is in het verrichten van duikarbeid met het materieel in de categorie van certificaat.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden:

  • 1. De certificaathouder blijft actief bij duikarbeid;

  • 2. De certificaathouder maakt ten minste 20 duiken in de subcategorie A1, A2 en B1 dan wel voor de overige subcategorieën ten minste 30 duiken in elke periode van 24 maanden. Voor de categorie C geldt dat er in 24 maanden tenminste 10 keer een bell-run (gesloten bel) is gemaakt, waarbij 5 keer is opgetreden als bell-man en waarbij 5 keer een lock out is gemaakt.

Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit tot consequentie hebben dat het certificaat wordt geschorst of ingetrokken.

Bijlage XVId. behorend bij Artikel 6.5, 4e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider

Document: WSCS-WOD-B

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

     

2

 

Definities

     

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Algemeen

 

3.2

Beschrijving van het schema

 

3.3

Actieve partijen

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

     

4

 

Certificatiereglement

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

 

4.10

Aanvraag van het certificaat bij herintreding

     

5

 

Examenreglement

 

5.1

Algemeen

 

5.2

Uitvoering van het examen

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

     

6

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen

 

6.6

Melding aan de Inspectie SZW

     

7

 

Onderwerp van de certificatie

     

8

 

Entreecriteria

     

9

 

Eindtermen

     

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Beoordelingsmethode

 

10.3

Uitslagregel van het examen

     

11

 

Hercertificatie

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Cesuur van de beoordeling

     

12

 

Certificaat

     

13

 

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het gebied van duikmedische begeleiding in een duikploeg. Dit schema is goedgekeurd door de Stichting werken onder overdruk en is vastgesteld door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit schema vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het optreden als duikmedisch begeleider. Het persoonscertificaat duikmedisch begeleider is wettelijk vereist op grond van artikel 6.16 lid 7 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De duikmedisch begeleider maakt deel uit van de duikploeg en ondersteunt de persoon die duikarbeid verricht. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Het certificatiesysteem van de certificerende instelling moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Indien de definities in dit document afwijken van de definities in NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en mandatory documents, gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI’s of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

Caissonarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een ruimte die onder een druk van ten minste 104 Pa boven de atmosferische druk staat en geheel of gedeeltelijk door een vloeistof wordt omgeven alsmede het verblijf in en het transport van en naar die ruimte (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO- en EN-normen.

Certificaathouder

:

De (rechts-)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een (rechts)persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief borging van de kwaliteit.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Compressiekamer of -tank

:

Drukvat geschikt voor menselijk verblijf ter ondersteuning van duik- en overdrukwerkzaamheden, zowel voor gecontroleerde decompressie als voor behandeling van decompressieverschijnselen en/of overdruktrauma’s, niet zijnde een hyperbare behandelkamer.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik (operationele)

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk (Arbeidsomstandighedenbesluit 6.13).

Duikklok, gesloten of droge

:

Een afzinkbare kamer, met inbegrip van de rechtstreeks daarmee verbonden delen tot aan de voorziening voor de aansluiting met andere apparatuur, afsluitbaar door middel van één of twee deuren, bedoeld voor het transport van duikers tussen de onder water gelegen werkplek en de oppervlakte of de aan de oppervlakte gesitueerde compressiekamer.

Duikklok, open of natte

:

Halfopen duikklok welke is voorzien van een droge ruimte gevuld met ademgas waar (in geval van nood) geademd kan worden.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Examinator

:

De individuele persoon die namens de CKI de beoordeling van het examenwerk van de kandidaat uitvoert.

Hyperbare behandelkamer

:

Een in een ziekenhuis of medische instelling vast opgestelde compressiekamer, bedoeld voor behandeling van patiënten onder overdruk volgens een door een arts voorgeschreven behandelprotocol.

Kandidaat

:

De individuele persoon die aantreedt voor het examen ter verkrijging van het persoonscertificaat.

Portfolio

:

Een (digitale) persoonlijke map met een inventarisatie van persoonlijke competenties, onderbouwd met bewijzen, gerelateerd aan een standaard en voorzien van een persoonlijk stappenplan.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Saturatieduiken

 

Werkzaamheden onder overdruk waarbij, gerelateerd aan tijd en diepte, de lichaamsweefsel zijn verzadigd met inert gas (verzadigingsduiken).

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanuit cilinders die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademgasvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk.

Document: WDAT-WOD-P.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Document: WSCS-WOD-A.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Document: WSCS-WOD-B.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Document: WSCS-WOD-D.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Document: WSCS-WOD-L.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van personen die duikmedische begeleiding verlenen.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt aangeduid als WSCS-WOD-B. Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit schema vervangt eerdere versies. Op- en aanmerkingen over het certificatieschema kunnen worden ingediend bij het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • aangewezen certificatie-instellingen (CKI’s);

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’, als college van deskundigen van de beheerstichting (CCvD WOD).

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:

  • duikarbeid:

    • duikerziekten en effecten op lange termijn;

    • eigenschappen van het ademgas;

  • veiligheid van de arbeidsmiddelen:

    • afhankelijkheid van duikmaterieel;

    • verwonding door het gebruik van handgereedschappen en elektrische, hydraulische en mechanische gereedschappen;

  • veilige inrichting van de duiklocaties:

    • lage temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;

    • overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;

    • scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;

    • afhankelijkheid van de duikploeg;

    • afstand tot medische assistentie;

  • overige risico’s:

    • blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;

    • fysieke belasting;

    • arbeids- en rusttijden.

De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in water op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van voorschriften in wet- en regelgeving en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste factoren ter voorkoming van incidenten te zijn.

Deze incidenten kunnen verder worden voorkomen door:

  • elementaire kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;

  • kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het functioneren van de duikploeg;

  • duikmedische assistentie op de duiklocatie in geval van crisissituaties.

De persoon die duikarbeid verricht, is afhankelijk van materieel en van de andere leden van de duikploeg. De duiklocatie is vaak ver verwijderd van medische assistentie en in relatie tot duiken kunnen specifieke complicaties optreden. De duikmedisch begeleider in de duikploeg is in staat om in het geval van calamiteiten onmiddellijk assistentie te verlenen.

Een meer omvangrijke risicoanalyse is opgenomen in het document Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op de certificerende instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk (WDAT-WOD-P).

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De aanvrager dient in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag in voor het Persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider bij een certificerende instelling (CKI). Vervolgens verstrekt de certificerende instelling alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de certificerende instelling die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat beperkt duikmedische begeleider (EHBO duikarbeid), duikmedisch begeleider (mad A) en uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) is op grond van de risicoanalyse twee kalenderjaren. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Na vier jaar volgt de certificaathouder een herhalingsopleiding en moet opnieuw een theorie- en praktijkexamen afleggen. De herhalingsopleiding en examinering is noodzakelijk, omdat de vakbekwaamheid verrichtingen betreft die slechts in noodsituaties worden toegepast en waarin de certificaathouder normaliter geen praktijkervaring opdoet. Voor de uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) is de geldigheid op basis van andere wet en regelgeving beperkt tot 1 jaar vanwege de voorbehouden medische handelingen.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de certificerende instelling worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De certificerende instelling registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de certificerende instelling zal voorschrijven welk digitale formaat de toelevering van gegevens moet hebben, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. De beheerstichting is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, certificerende instellingen of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en/of praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat voor uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) dient een praktijkstage in een ziekenhuis te volgen om voorbehouden handelingen te mogen doen gevolgd door een pratijkexamen door de begeleidend arts. De kandidaat dient in elk geval te voldoen aan de gestelde entree-eisen.

De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:

  • 1) opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A, dan wel mad B op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd bevonden;

  • 2) actuele werkervaring die relevant is voor de functie als (beperkt/uitgebreid) duikmedisch begeleider;

  • 3) historische ervaring als (beperkt/uitgebreid) duikmedisch begeleider blijkend uit een volledig en correct geadministreerd verslag van zijn werkzaamheden in het recente verleden.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het Persoonscertificaat duikmedisch begeleider (WSCS-WOD-B).

Het examenreglement is onderdeel van WSCS-WOD-B. De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificerende instelling en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • praktijkexamen

  • theorie-examen

Het examen wordt door de certificerende instelling afgenomen.

5.2. Uitvoering van het examen

De certificerende instelling stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1) Ingangsdatum van het certificaat

  • 2) Entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3) Aanvraagprocedure

  • 4) Bevestiging van deelname en oproep

  • 5) Identificatie van de deelnemers

  • 6) Toelating en afwezigheid

  • 7) Examenduur en wijze van examinering

  • 8) Gedragsregels voor kandidaten

  • 9) Regeling aangepast examen

  • 10) Normen voor slagen en afwijzen

  • 11) Bekendmaking van de uitslag

  • 12) Bewaartermijn

  • 13) Inzagerecht

  • 14) Geldigheidsduur

  • 15) Kansen en herkansen van een examen(onderdeel)

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Het examenpersoneel moet voldoen aan de algemene en vakinhoudelijk eisen alsmede onafhankelijkheidseisen die zijn gesteld in het Werkveldspecifieke document voor aan wijzing en toezicht voor certificerende instellingen bij persoonscertificatie (WDAT-WOD-P).

In aanvulling op het WDAT-WOD-P gelden voor de examinator die betrokken is bij de beoordeling van de demonstratie van praktische vaardigheden en het praktijkeindexamen de volgende eisen, waaruit de deskundigheid blijkt:

  • 1. Is aantoonbaar deskundig op het gebied van EHBO-duikarbeid en duikmedische begeleiding, In het geval dat de examinator tijdens het examen duikt, dient hij te beschikken over het persoonscertificaat duikmedisch begeleider (WSCS-WOD-B). In het geval dat de examinator de duikleiding heeft dient hij te beschikken over het persoonscertificaat Duikploegleider (WSCS-WOD-L).

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

De medewerkers van de certificerende instelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven. De handhaving van de geheimhouding geschiedt vanuit de certificerende instelling.

5.4.2. Algemene regels

De eisen die gesteld worden aan de examenlocatie voor het theorie-examen zijn:

  • absolute rust en een aangenaam en geventileerd binnenklimaat met voldoende verlichting;

  • sanitaire voorzieningen voor gebruik tijdens de pauzes;

  • voldoende ruimte voor de opvang van de kandidaten voor, tijdens en na het examen;

  • individuele werktafels) met stoelen voor de kandidaten die met gelijke tussenruimten van ten minste 1 meter in breedte- en lengterichting zijn opgesteld;

  • ruime werktafel met stoel voor de examinator of surveillant, zodat de opgaven probleemloos uitgereikt kunnen worden en de uitwerkingen zorgvuldig kunnen worden ingenomen.

De eisen ten aanzien van de examenmiddelen voor het theorie-examen zijn:

  • een gebundelde examenopgave voor iedere individuele kandidaat;

  • voldoende papier en eventueel formulieren voor de uitwerking;

  • voldoende schrijfgerei en eventueel rekenmachines voor iedere individuele kandidaat, tenzij de kandidaten gehouden zijn dit zelf mee te nemen.

Het theorie-examen wordt afgenomen in de Nederlandse taal. Het theorie-examen wordt in beginsel schriftelijk afgenomen. Het afnemen van een examen op andere wijze behoeft voorafgaande instemming van het Centraal College van Deskundigen. Op indicatie van de certificerende instelling wordt het examen bij kandidaten met buitenlandse voorkwalificaties afgenomen in de Engelse taal.

De eisen ten aanzien van de faciliteiten voor het praktijkexamen worden uitgewerkt door de certificerende instelling. De certificerende instelling ziet toe op de juiste inrichting, het onderhoud en juiste gebruik van de faciliteiten. De certificerende instelling kan hiertoe controles uitvoeren.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De certificerende instelling is verplicht te beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. Alhoewel de certificerende instelling normaliter geen tussentijds toezicht uitvoert vanwege de beperkte geldigheidsduur van twee kalenderjaren, moet de certificerende instelling wel tussentijds toezicht uitvoeren. Voor de uitgebreid duikmedisch begeleider is op grond van andere wet en regelgeving een doorlopende jaarlijkse beroepservaring geëist om voorbehouden medische handelingen te mogen uitvoeren. De CKI dient hierop tussentijds toezicht uit te voeren. Deze situaties zijn nader uitgewerkt in paragraaf 6.2. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de certificerende instelling, de nationale accreditatie-instelling en de Inspectie SZW.

In de overeenkomst tussen de certificerende instelling en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1) op verzoek van de certificerende instelling zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 2) binnen 6 weken aan het hierboven genoemde verzoek gehoor te geven;

  • 3) toestemming te geven aan de certificerende instelling om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:

  • 1) bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2) naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3) op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.

De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Na twee kalenderjaren volgt de certificaathouder een herhalingsopleiding en moet opnieuw een theorie- en praktijkexamen afleggen. De herhalingsopleiding en examinering is noodzakelijk, omdat de vakbekwaamheid verrichtingen betreft die slechts in noodsituaties worden toegepast en waarin de certificaathouder normaliter geen praktijkervaring opdoet.

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle zoals bedoeld in paragraaf 6.2.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3) wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de certificerende instelling de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen en beschrijft tevens het tijdstip en de locatie van de controle.

De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.4. Verslag van bevindingen

De certificerende instelling maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4) tekortkomingen die door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering kunnen worden gecorrigeerd;

  • 5) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 6) eventueel opgelegde maatregel.

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1) niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 2) tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 3) tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 4) niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;

  • 5) misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming zoals bedoeld onder punt 2 en 3 heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder punt 1 en 4 of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld. De schorsing alsmede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1) niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2) aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vierde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 3) aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht zoals bedoeld in artikel 1.5e ten vijfde van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • 4) zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude;

  • 5) in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, moet dezelfde procedure doorlopen worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie moet de certificerende instelling aangeven en registreren dat na één kalenderjaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling moet voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Inspectie SZW

De certificerende instelling moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft de deelname aan een duikploeg als duikmedisch begeleider. De duikmedisch begeleider ondersteunt de duiker bij het verrichten van duikarbeid. Onder duikarbeid wordt in dit document verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

De duikploeg, die de duiker ondersteunt bij het verrichten van duikarbeid bestaat ten minste uit de duiker, een reserveduiker en een duikploegleider. In de duikploeg moet tevens een persoon met de kwalificaties als duikmedisch begeleider aanwezig zijn. Meestal treedt de duikploegleider als duikmedisch begeleider op, maar deze functie kan ook door een ander lid van de duikploeg niet zijnde de duiker of de reserveduiker worden waargenomen.

Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan:

  • de persoon die bekwaam is in het verlenen van beperkte duikmedische begeleiding: EHBO Duikarbeid (WSCS-WOD-B-B1) ;

  • de persoon die bekwaam is in het verlenen van duikmedische begeleiding (mad A) (WSCS-WOD-B-B2);

  • de persoon die bekwaam is in het verlenen van uitgebreide duikmedische begeleiding met de aantekening dat hij bevoegd is om voorbehouden medische handelingen te verrichten (mad B) (WSCS-WOD-B-B3).

8. Entreecriteria

Voor de certificatie van beperkte duikmedisch begeleiding (WSCS-WOD-B-B1) met beperking tot duikarbeid geldt geen entreecriterium.

Het voldoen aan de entreecriteria voor de duikmedisch begeleider (WSCS-WOD-B-B2) wordt beoordeeld door portfoliobeoordeling van de door de kandidaat overlegde documenten. De documenten bestaan uit:

  • 1. een EHBO-diploma met reanimatiecertificaat of een ander document waaruit blijkt dat de kandidaat een opleiding heeft gevolgd ten aanzien van EHBO;

  • 2. een bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding inclusief praktijkuren tot duikmedisch begeleider, waarbij geldt dat de opleidingsinstelling voor onderhavige opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend is op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen.

Ter verkrijging van de aantekening van bevoegdheid tot het uitvoeren van uitgebreide duikmedische begeleiding (WSCS-WOD-B-B3) met voorbehouden medische handelingen (mad B) wordt de portfoliobeoordeling uitgebreid met het onderzoek van de volgende aanvullende documenten:

  • 1. een geldig persoonscertificaat duikmedisch begeleider (mad A) of vergelijkbaar bewijs van vakbekwaamheid;

  • 2. een bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding van tot uitgebreid duikmedisch begeleider met bevoegdheid tot het verrichten van voorbehouden medische handelingen, waarbij geldt dat de opleidingsinstelling voor onderhavige opleiding blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend is op grond van vooraf kenbaar gemaakte kwaliteitseisen

De certificerende instelling heeft tot taak om te bepalen of en in hoeverre een in het buitenland afgeronde opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A dan wel mad B, in Nederland erkend wordt. In het verlengde daarvan kan de certificerende instelling bepalen welke eventuele aanvullingen op het opleidingsniveau van de kandidaat noodzakelijk zijn om ingeschaald te kunnen worden.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. Ter voorkoming van fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.

De certificerende instelling kan de kandidaat opdragen om van zijn opleiding tot EHBO duikarbeid, mad A, dan wel mad B, nadere gegevens te verstrekken om het niveau van deze opleiding te beoordelen. Deze gegevens kunnen bestaan uit de contactgegevens van de opleidingsinstelling en opleiders en het curriculum van de opleiding. Als de certificerende instelling niet over gegevens voorde beoordeling van het niveau van de opleiding kan beschikken, wordt de opleiding niet erkend.

9. Eindtermen

Voor de beperkt duikmedisch begeleider met beperking tot duikarbeid bij bassins (EHBO-duikarbeid) gelden de volgende eindtermen(WSCS-WOD-B-B1):

  • 1.1 hij is in staat EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie toe te passen;

  • 1.2 hij heeft kennis van de medische risico’s met betrekking tot duiken en is in staat preventieve maatregelen te nemen;

  • 1.3 hij heeft kennis van natuurkunde en heeft uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie;

  • 1.4 hij is in staat de symptomen van duikerziekten te herkennen;

  • 1.5 hij is in staat de eerste-hulpbehandeling van basale duikmedische aandoeningen toe te passen;

Voor de duikmedisch begeleider (mad A) gelden de volgende eindtermen (WSCS-WOD-B-B2):

  • 2.1 hij is in staat EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie toe te passen;

  • 2.2 hij heeft kennis van de medische risico’s met betrekking tot duiken en is in staat preventieve maatregelen te nemen;

  • 2.3 hij heeft kennis van natuurkunde en heeft uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie;

  • 2.4 hij is in staat de symptomen van duikerziekten te herkennen en basaal lichamelijk en neurologisch onderzoek uit te voeren;

  • 2.5 hij is in staat de eerste-hulpbehandeling van duikmedische aandoeningen toe te passen;

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van voorbehouden medische handelingen (mad B) voldoet de kandidaat bovendien de volgende eindtermen (WSCS-WOD-B-B3):

  • 3.1 hij is in staat uitgebreid lichamelijk onderzoek uit te voeren;

  • 3.2 hij is in staat voorbehouden medische handelingen te verrichten;

  • 3.3 hij heeft praktijkervaring in het verlenen van duikmedische begeleiding en het verrichten van voorbehouden medische handelingen.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

De vakbekwaamheidseisen zijn weergegeven als eindtermen en worden in het volgende hoofdstuk uitgewerkt in toetstermen. In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:

Elementair of basaal:

de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

   

Uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

10.1. Toetstermen

De certificerende instelling hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. Voor de beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-duikarbeid) gelden onderstaande toetstermen (WSCS-WOD-B-B1) 2.1 tot en met 2.6, doch met uitzondering van de toetstermen 2.4.2 en 2.5.1.

De vakbekwaamheid van de kandidaat-duikmedisch begeleider (mad A) wordt getoetst aan de volgende toetscriteria(WSCS-WOD-B-B2):

2.1 De kandidaat past EHBO-procedures en cardiopulmonaire resuscitatie toe

2.1.1

Uitgebreide kennis van de lesstof en praktijkoefeningen met betrekking tot EHBO-duikarbeid

2.1.2

Uitgebreide kennis van de lesstof en praktijkoefeningen met betrekking tot cardiopulmonaire resuscitatie

2.2 De kandidaat kent de medische risico’s met betrekking tot duiken en is op de hoogte van preventieve maatregelen

2.2.1

Uitgebreide kennis van de specifieke medische risico’s met betrekking tot duikarbeid

2.2.2

Uitgebreide kennis van de preventie van ongevallen en acute en chronische duikerziekten

2.3 De kandidaat beschikt over elementaire kennis van natuurkunde en heeft uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie

2.3.1

Uitgebreide kennis van anatomie en fysiologie

2.3.2

Elementaire kennis van de natuurkundige aspecten van duikarbeid

2.4 De kandidaat stelt de diagnose van duikerziekten en voert lichamelijk onderzoek uit

2.4.1

Elementaire kennis van het stellen van diagnoses met betrekking tot duikerziekten

2.4.2

Elementaire kennis van het uitvoeren van lichamelijk onderzoek inclusief neurologisch onderzoek

2.5 De kandidaat begint met de behandeling van aandoeningen

2.5.1

Uitgebreide kennis van de behandeling van decompressieziekten en longembolie

2.5.2

Uitgebreide kennis van het gebruik van de zuurstofkoffer

2.6 De kandidaat beschikt over praktijkervaring in het verlenen van duikmedische begeleiding

2.6.1

Demonstratie van praktische vaardigheden aan hand van ten minste 3 cases waarbij gebruik wordt gemaakt van simulaties

Ter verkrijging van de aantekening van bekwaamheid in het uitvoeren van voorbehouden medische handelingen (mad B) wordt bovendien getoetst aan de volgende toetscriteria (WSCS-WOD-B-B3):

3.1 De kandidaat voert uitgebreid lichamelijk onderzoek uit

3.1.1

Uitgebreide kennis van het uitvoeren van lichamelijk onderzoek

3.2 De kandidaat verricht voorbehouden medische handelingen onder toezicht van een arts

3.2.1

Subcutaan, intramusculair en intraveneus injecteren

3.2.2

Hechten van wonden

3.2.3

Assisteren bij de uitvoering van een thoraxpunctie

3.2.4

Inbrengen van een blaascatheter

3.2.5

Inbrengen van een intraveneus infuus en uitvoering van het infuusbeleid

3.2.6

Kunstmatig mechanisch beademen

3.2.7

Intuberen

3.3 De kandidaat beschikt over praktijk ervaring in het verlenen van duikmedische begeleiding en het verrichten van voorbehouden medische handelingen

3.3.1

Praktijkstage als kandidaat duikmedisch begeleider onder toezicht van een arts

10.2. Beoordelingsmethode

Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een theorie-examen en een praktijkexamen. Voor de beperkt duikmedisch begeleider (EHBO-duikarbeid) gelden onderstaande toetstermen 2.1 tot en met 2.6, doch met uitzondering van de toetstermen 2.4.2 en 2.5.1.

Het theorie-examen voor de duikmedisch begeleider (mad A) bestaat uit 4 vakken, die zijn onderverdeeld in hoofdvakken en bijvakken:

  • 1) Anatomie (hoofdvak);

  • 2) Pathologie (hoofdvak);

  • 3) Diagnostiek en behandeling (hoofdvak);

  • 4) Natuurkundige aspecten (bijvak).

In de examenvakken moet de kandidaat zijn kennis ten aanzien van de toetstermen aantonen:

Vakken van het theorie-examen

Toetstermen

Anatomie

2.3.1

Pathologie

2.2.1; 2.2.2

Diagnostiek en behandeling

2.1.1; 2.1.2; 2.4.1; 2.4.2; 2.5.1; 2.5.2

Natuurkundige aspecten

2.3.2

Het theorie-examen wordt schriftelijk en in de Nederlandse taal afgenomen. Het theorie-examen duurt voor ieder vak maximaal 40 minuten en na ieder vak wordt 5 minuten pauze gehouden. Iedere 85 minuten, namelijk na 2 vakken en 1 korte pauze, wordt 15 minuten pauze gehouden. Het theorie-examen wordt in beginsel op 1 dag afgenomen. De eindterm 2.6.1 voor het certificaat EHBO duikarbeid dan wel mad A wordt beoordeeld in een praktijkexamen. De kandidaat toont zijn verrichting voor het praktijkexamen aan door middel van een verrichtingenboekje. Het praktijkexamen wordt uitgevoerd onder toezicht van een examinator. Het praktijkexamen geldt als een hoofdvak.

Ter verkrijging van de aantekening van uitgebreide duikmedische bevoegdheid met het verrichten van voorbehouden medische handelingen moet een specifiek examen worden afgelegd. De kandidaat toont zijn verrichting voor het praktijkexamen aan door middel van een verrichtingenboekje. Dit examen bestaat geheel uit een praktijkexamen onder begeleiding van een arts.

10.3. Uitslagregel van het examen

De uitslagregel van het examen wordt nader uitgewerkt in het uitvoeringsbesluit van de CKI en indien er een centrale itembank is, is het tevens aldaar vastgelegd.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

De hercertificatie van EHBO duikarbeid, mad A, dan wel mad Bis gelijk aan de initiële certificatie. De kandidaat moet iedere 2 kalenderjaren een herhalingsopleiding EHBO-duikarbeid of duikmedisch begeleider te volgen en het praktijk- en theorie-examen afleggen.

Om bij hercertificatie opnieuw de aantekening van uitgebreid duikmedisch begeleider met de bevoegdheid in het uitvoeren van voorbehouden medische handelingen (mad B) te verkrijgen, moet de kandidaat op grond van andere wet en regelgeving bovendien jaarlijks een ziekenhuisstage onder begeleiding van een arts lopen. De duur van de stage is ten minste 2 weken en de aard van de stage is ter beoordeling van de begeleidende arts.

11.2. Beoordelingsmethode

11.2.1. Hercertificatie

De hercertificatie van beperkt duikmedisch begeleider (EHBO Duikarbeid/WSCS-WOD-B-B1)) en duikmedisch begeleider (mad A/WSCS-WOD-B-B2)) wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek en een theorie- en praktijkexamen. Bij het documentenonderzoek moet een getuigschrift of diploma kunnen worden overlegd van een herhalingsopleiding duikmedisch begeleider dat niet ouder is dan 3 maanden.

Het af te leggen praktijk- en theorie-examen is gelijk als bij initiële certificatie.

11.2.2. Hercertificatie uitgebreid duikmedische begeleider (WSCS-WOD-B-B3)

De hercertificatie met de aantekening van uitvoeren van voorbehouden medische handelingen (mad B) wordt beoordeeld door middel van een documentenonderzoek bestaande uit:

  • 1) een geldig persoonscertificaat duikmedisch begeleider (mad A);

  • 2) getuigschrift van een arts waaruit blijkt dat de kandidaat minder dan een jaar geleden een praktijkstage van ten minste 2 weken in een ziekenhuis heeft doorlopen en het verrichtingenboekje is afgetekend.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de certificerende instelling overleggen. De certificerende instelling mag desalniettemin het initiatief nemen om de documenten te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.

De certificerende instelling controleert jaarlijks of de uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B) de ziekenhuisstage onder begeleiding van een arts tijdig heeft herhaald.

11.3. Cesuur van de beoordeling

De cesuur van het praktijk- en theorie-examen is gelijk aan de cesuur bij initiële certificatie.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1. naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2. eenduidig certificaatnummer;

  • 3. naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van de CKI;

  • 4. naam en logo Stichting Werken onder Overdruk

  • 5. kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 6. referentie naar het normdocument WSCS-WOD-B, Persoonscertificaat duikmedisch begeleider;

  • 7. categorie en geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid (WSCS-WOD-B-B1, B2 of B3);

  • 8. ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de certificerende instelling verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-B Persoonscertificaat duikmedisch begeleider en dientengevolge als vakbekwaam als duikmedisch begeleider in de categorie die wordt vermeld op certificaat.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

  • De certificaathouder blijft actief als EHBO duikarbeid, mad A dan wel mad B bij duikwerkzaamheden van de aard waarvoor het certificaat is afgegeven;

De houder van het certificaat met de aantekening uitgebreid duikmedisch begeleider (mad B/WSCS-WOD-B-B3) om voorbehouden medische handelingen uit te voeren moet elk kalenderjaar opnieuw zijn ziekenhuisstage herhalen. Het certificaat wordt ingetrokken en vervangen door een certificaat duikmedisch begeleider (mad A/WSCS-WOD-B-B2), indien de kandidaat niet aan deze voorwaarde voldoet.

Bijlage XVIe. behorend bij Artikel 6.6, 1e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer

Document: WSCS-WOD-F

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

     

2

 

Definities

     

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Algemeen

 

3.2

Beschrijving van het schema

 

3.3

Actieve partijen

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

     

4

 

Certificatiereglement

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

 

4.10

Aanvraag van het certificaat bij herintreding

     

5

 

Examenreglement

 

5.1

Algemeen

 

5.2

Uitvoering van het examen

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

     

6

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen

 

6.6

Melding aan de Inspectie SZW

     

7

 

Onderwerp van de certificatie

     

8

 

Entreecriteria

     

9

 

Eindtermen

 

9.1

Algemeen

 

9.2

Duikploegleider

     

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Beoordelingsmethode

 

10.3

Opbouw van het examen

 

10.4

Cesuur van het examen

     

11

 

Hercertificatie

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Uitslagregel van de beoordeling

     

12

 

Certificaat

     

13

 

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ voorgesteld. Het betreft certificatie op het gebied van het leidinggeven aan een duikploeg bij de brandweer. Het bestuur van de Stichting werken onder overdruk (SWOD) heeft het schema goedgekeurd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is het schema vastgesteld. Dit schema vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het optreden als duikploegleider bij de brandweer. Het certificaat duikploegleider is wettelijk vereist op grond van artikel 6.16 lid 3 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De duikploegleider geeft leiding aan een duikploeg waarin door ten minste één persoon duikarbeid wordt verricht. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Het certificatiesysteem van de CKI moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit WDAT-WOD-P.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Indien de definities in dit document afwijken van de definities in NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en de mandatory documents, gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instelling van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instelling schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

De (rechts)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instelling van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een ademgas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Reddingsduiker

:

De brandweerduiker die als lid van de duikploeg belast is met de duiktaak, zoals het opsporen, redden en bergen.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanuit drukvaten die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Veiligheidsduiker

:

De brandweerduiker die als lid van de duikploeg belast is met de rol als reserveduiker.

Verzuimherstel

:

Gecontroleerde opstijging Noodprocedure waarbij de duiker zonder gebruik van duikapparatuur op een gecontroleerde wijze al uitademend naar de oppervlakte gaat.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk. Documentnummer: WDAT-WOD-P.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Documentnummer: WSCS-WOD-A.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-B.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Documentnummer: WSCS-WOD-D.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Documentnummer: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Documentnummer: WSCS-WOD-L.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van personen die leiding geven aan een duikploeg.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt voluit aangehaald als persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer. De verkorte aanduiding is WSCS-WOD-F.

Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast en kan wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit schema vervangt eerdere versies.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • aangewezen certificatie-instelling (CKI);

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ (CCvD WOD).

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

De risico’s bij het verrichten van duikwerkzaamheden liggen op het gebied van:

  • duikarbeid:

    • duikerziekten en effecten op lange termijn;

    • eigenschappen van het ademgas;

  • veiligheid van de arbeidsmiddelen:

    • afhankelijkheid van duikmaterieel;

    • verwonding door het gebruik van gereedschap;

  • veilige inrichting van de duiklocaties:

    • lage temperatuur, duisternis, zichtbeperking en stroming in de omgeving;

    • overige activiteiten boven de duiklocatie, zoals takelen, laden en lossen;

    • scheepvaartverkeer en verkeer over bruggen en kaden;

    • afhankelijkheid van de duikploeg;

    • afstand tot medische assistentie;

  • overige risico’s:

    • blootstelling aan gevaarlijke stoffen en biologische agentia;

    • fysieke belasting;

    • arbeids- en rusttijden.

De afzonderlijke risicofactoren treden vaak in onderlinge combinatie en per definitie in combinatie met de onderdompeling in een vloeistof op. De gevolgen van een incident kunnen daarom zeer ernstig zijn. In de praktijk blijken de naleving van voorschriften en het gebruik van deugdelijk duik- en caissonmaterieel de belangrijkste factoren ter voorkoming van incidenten te zijn.

Deze incidenten kunnen worden voorkomen door:

  • naleving van wet- en regelgeving;

  • elementaire kennis van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten;

  • uitgebreide kennis van operationele duikprocedures, veiligheidsmaatregelen en het functioneren van de duikploeg;

  • effectief leiderschap in de duikploeg, waaronder leidinggeven in crisissituaties.

Het is voor de veiligheid en gezondheid van de duiker van belang dat de arbeids- en rusttijden worden nageleefd en dat onder alle omstandigheden effectief leiding wordt gegeven aan de duikploeg. De duikploegleider ziet toe op het naleven van de verantwoordelijkheid van de reddings- en de veiligheidsduiker dat zij psychisch en fysiek gereed zijn voor de werkzaamheden. De duikploegleider ziet toe op de geldigheid van de certificaten van de duikploeg. De veiligheids- en de reddingsduiker zijn verantwoordelijk dat zij psychisch en fysiek gereed zijn voor de werkzaamheden. Indien de veiligheids- of reddingsduiker twijfels heeft over zijn gereedheid dan wel zeker weet dat hij niet gereed is voor duikwerkzaamheden moet hij dit terstond melden aan de duikploegleider. De persoon die duikarbeid verricht, is daarnaast afhankelijk van materieel en van de andere leden van de duikploeg. De duikploegleider ziet erop toe dat de duikploeg en het duikmaterieel goed worden ingezet.

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, toelating, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat moet in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag indienen voor (her)certificatie voor het persoonscertificaat duikploegleiderbij de brandweer bij de CKI. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat is vier jaar. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in het leidinggeven, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Gedurende de periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de CKI worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden elektronisch verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de CKI zal voorschrijven in welk digitaal format de toelevering van gegevens moet plaats vinden, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. SWOD is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de huidige vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat dient te voldoen aan de gestelde entree-eisen.

De CKI houdt hierbij rekening met:

  • 1) opleiding tot duikploegleider op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd bevonden;

  • 2) historische ervaring, die kan bestaan uit leiding geven aan een andere categorie van duikarbeid (WSCS-WOD-L) als duikploegleider blijkend uit een volledig en correct geadministreerd duikploegleiderlogboek.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer. Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikploegleider bij de brandweer (WSCS-WOD-F).

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • een theorie-examen;

  • één of meerdere praktijksimulaties.

Het examen wordt afgenomen door de CKI.

5.2. Uitvoering van het examen

De CKI stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1) ingangsdatum van het certificaat;

  • 2) eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3) de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 4) bevestiging van deelname en oproep;

  • 5) identificatie van de deelnemers;

  • 6) toelating en afwezigheid;

  • 7) examenduur en wijze van examinering;

  • 8) gedragsregels voor kandidaten;

  • 9) regeling aangepast examen;

  • 10) normen voor slagen en afwijzen;

  • 11) bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 12) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 13) inzagerecht;

  • 14) geldigheidsduur van het examenresultaat.

  • 15) regels voor kansen en herkansen van een examen(onderdeel)

Voor de toepassing van dit certificatieschema is als examenreglement het document ‘Proeve van vakbekwaamheid voor duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) van toepassing.

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten. Voor de toepassing van dit certificatieschema zijn als eisen aan het examenpersoneel mede de eisen uit het document ‘Regeling benoemingseisen examencommissieleden functiegerichte leergangen binnen Nederland en Caribisch Nederland’ van toepassing.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling. Medewerkers van de exameninstelling moeten een verklaring van geheimhouding hebben ondertekend.

5.4.2. Algemene regels

Het document ‘Proeve van vakbekwaamheid voor duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) is van toepassing.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI moet beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW.

In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1) op verzoek van de CKI inzage in zijn duikploegleiderlogboek te geven;

  • 2) op verzoek van de CKI zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 3) binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;

  • 4) toestemming te geven aan de CKI om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:

  • 1) bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2) naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3) op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.

De beoordeling van de relevante beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CKI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, wanneer zich een situatie voordoet, waarin zij op grond van paragraaf 6.2 moet controleren.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3) wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Inzage in het duikploegleiderlogboek

Indien de CKI inzage neemt in het duikploegleiderlogboek van de certificaathouder, dan wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • 1) wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;

  • 2) aantal duiken waaraan leiding is gegeven in relatie tot de geldigheidsduur van het certificaat;

6.3.3. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen met betrekking tot het tijdstip. Het uivoeringsplan beschrijft verder de locatie en de partij die het materieel en de duikploeg ter beschikking stelt en de partij de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de CKI. De CKI treedt louter op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit dien hoofde dan ook geen werkgever-werknemer De bepalingen van paragraaf 4.2 vinden hier overeenkomstige toepassing.

De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.3.4. Beoordeling naar aanleiding van klachten

Indien de CKI van belanghebbende klachten over de certificaathouder ontvangt, moet de CKI beoordelen of de klacht aanleiding geeft tot een controle. De klager en de certificaathouder worden schriftelijk op de hoogte gesteld van de beslissing. Een eventuele controle wordt uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf 6.3.1 tot en met 6.3.3.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4) tekortkomingen;

  • 5) corrigerende maatregelen in de vorm van een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering;

  • 6) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 7) eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5.

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het overzicht van dossiers overlegt;

  • 2. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 3. tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 4. tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 5. niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;

  • 6. misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming, bedoeld onder de punten 3 en 4, heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder de punten 1, 2 en 5, of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.

De schorsing als mede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2. aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 3. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 4. zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;

  • 5. in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, wordt dezelfde procedure doorlopen als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie geeft de certificerende instelling aan en registreert hij dat na een periode van één jaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling verifieert voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 2. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht.

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Inspectie SZW

De CKI moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft het leiden van een duikploeg bij de brandweer. Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan de vakbekwaamheid van de duikploegleider met de expliciete beperking dat leiding wordt gegeven aan een duikploeg bij de uitoefening van de brandweertaak.

8. Entreecriteria

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • 1) hij heeft de leeftijd van minimaal 24 jaar bereikt;

  • 2) hij is in het bezit of is minder dan 2 jaar gelden in het bezit geweest van een geldig certificaat duikarbeid brandweer (WSCS-WOD-B);

  • 3) hij voldoet of heeft minder dan 2 jaar geleden voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het certificaat duikarbeid bij de brandweer;

  • 4) hij voldoet of heeft voldaan aan de beoordelingseisen zoals die gelden voor het verkrijgen van het persoonscertificaat duikmedisch begeleider;

  • 5) hij heeft minimaal 2 jaar werkervaring als duiker en heeft ten minste 20 duiken gemaakt met een totaal van minimaal 600 minuten ;

  • 6) hij heeft een getuigschrift van of is door een opleidingsinstelling toegelaten tot de opleiding tot duikploegleider in de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat aangevraagd wordt;

  • 7) hij is in bezit van een geheel ingevuld duikploegleiderlogboek dat voldoet aan de volgende eisen:

    • a) voorzien van pasfoto;

    • b) waarin de activiteiten als duikploegleider tijdens de opleiding zijn bijgehouden.

9. Eindtermen

9.1. Algemeen

De vakbekwaamheidseisen zijn weergegeven als eindtermen en worden in het volgende hoofdstuk uitgewerkt in toetstermen. In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:

   

Elementair:

de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

Uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

9.2. Duikploegleider

De kandidaat is vakbekwaam als duikploegleider, indien hij voldoet aan de volgende eindtermen:

  • 1) hij heeft uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving;

  • 2) hij heeft elementaire kennis van gassen en drukhouders;

  • 3) hij heeft kennis van decompressieprocedures;

  • 4) hij is in staat de noodprocedures toe te passen en de leiding te nemen bij calamiteiten;

  • 5) hij beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden;

  • 6) hij is in staat effectief leiding te geven aan een duikploeg.

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

10.1.1. Duikploegleider

De CKI hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de verkrijging van het persoonscertificaat duikploegleider getoetst aan de volgende toetscriteria:

1 De kandidaat beschikt over uitgebreide kennis op het gebied van wet- en regelgeving

1.1

Relevante regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden, waaronder ten minste Arbeidsomstandighedenbesluit hoofdstuk 3 en hoofdstuk 6, afdeling 5 ‘Werken onder overdruk’

2 De kandidaat beschikt over elementaire kennis op het gebied van van gassen en drukhouders

2.1

Theorie over de gedragingen van gassen

2.2

Kennis van het gebruikte materieel op grond van productinformatiebladen

3 De kandidaat beschikt over elementaire kennis over decompressieprocedures

3.1

Toepassing van decompressietabellen en decompressieprocedures

4 De kandidaat past de noodprocedures toe en neemt de leiding bij calamiteiten

4.1

Elementaire kennis van noodzakelijke duikmedische verzorging, waaronder ten minste de zuurstofkoffer en andere hulpmiddelen en de inzet van personeel

4.2

Toepassen van ongevalmanagement bij calamiteiten en onverwachte omstandigheden

5 De kandidaat beheerst de operationele processen rond duikwerkzaamheden

5.1

Zorgen voor veiligheid en gezondheid binnen de duikploeg, waaronder kennis van het opstellen van de risico-inventarisatie en -evaluatie en deze in de dagelijkse werksituatie kunnen uitvoeren

5.2

Houden van toezicht op documentatie en registratie, waaronder ten minste de duikerlogboeken van de leden van de duikploeg

5.3

Houden van toezicht op het gebruikersonderhoud en verifiëren van staat van onderhoud van het materieel

6 De kandidaat kan effectief leidinggeven aan een duikploeg

6.1

Effectief werkinstructies, briefings en debriefings kunnen verstrekken aan de duikploeg

6.2

Leidinggeven en in het bijzonder leidinggeven bij calamiteiten

6.3

Demonstratie waarbij de kandidaat is opgetreden in ten minste 1 praktijksimulatie (casus) of rollenspel naar aanleiding van een duikgerelateerde situatie en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

6.4

Demonstratie met ten minste 1 daadwerkelijke verrichte duikoperatie waaraan de kandidaat leiding heeft gegeven en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

10.2. Beoordelingsmethode

De leidinggevende ervaring van de kandidaat wordt beoordeeld aan de hand van gegevens uit het duikploegleiderlogboek, waarin ten minste melding wordt gemaakt van:

  • 1) aard van de duik;

  • 2) gevolgde schema van de vermelde duik;

  • 3) gevolgde decompressieverloop;

  • 4) datum van de duik;

  • 5) aard van het gebruikte duikequipment;

  • 6) aard van de verrichte werkzaamheden;

  • 7) bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties;

  • 8) maximaal bereikte diepte;

  • 9) handtekening van de duikploegleider bij iedere duik waaraan leiding is gegeven;

  • 10) aftekening door of namens de werkgever bij iedere duik waaraan leiding is gegeven.

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CKI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

10.3. Opbouw van het examen

Het examen bestaat ten minste uit:

  • 1) een theorie-examen;

  • 2) één of meerdere praktijksimulaties.

Voor de wijze van beoordelen is naast de toetstermen uit dit schema tevens van toepassing het document ‘Proeve van vakbekwaamheid brandweer duikploegleider’ zoals vastgesteld in het uitvoeringsbesluit van de CKI.

10.3.1. Praktijkexamen

Voor de wijze van beoordelen van de toetstermen is het document ‘Proeve van vakbekwaamheid duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) van toepassing.

10.3.2. Toetstermen: Theorie-examen voor duikploegleider

Voor de wijze van beoordelen van de toetstermen is het document ‘Proeve van vakbekwaamheid duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) van toepassing.

10.4. Cesuur van het examen

Voor de bepaling van het slagen van de kandidaat is het document ‘Proeve van vakbekwaamheid voor duikploegleider’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) van toepassing.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

Voor de vervolgafgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer gelden de volgende toetstermen:

1 De kandidaat is als duikploegleider werkzaam bij werkzaamheden in de scope van zijn geldige certificaat

1.1

Praktijkervaring bestaande uit 20 duiken waaraan hij in de voorgaande 24 maanden leiding heeft gegeven.

2 De kandidaat kan effectief leidinggeven aan een duikploeg

2.1

Demonstratie met ten minste 1 daadwerkelijke verrichte duikoperatie waaraan de kandidaat leiding heeft gegeven en waarbij decompressie, noodprocedures en leidinggeven bij calamiteiten aan de orde zijn gekomen

11.2. Beoordelingsmethode

11.2.1. Algemeen

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CKI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken waaraan hij de leiding heeft gegeven dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

11.2.2. Beoordeling duikploegleiderlogboek en toetskaart

De hercertificatie na iedere periode van vier jaar wordt beoordeeld door middel van:

  • 1) beoordeling van een volledig geadministreerd duikploegleiderlogboek, waaruit de doorlopende beroepservaring in de voorgaande 24 maanden blijkt;

  • 2) beoordeling van een toetskaart waarop de verrichtingen behorende bij de examinering van de toetsterm voor hercertificatie 2.1 door een beoordelaar van de CKI zijn afgetekend.

11.3. Uitslagregel van de beoordeling

De hercertificatie wordt na een periode van vier jaar verleend, indien aan de hercertificatie-eis na een wordt voldaan en tevens de toetskaart met voldoende resultaat is beoordeeld.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1. naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2. eenduidig certificaatnummer;

  • 3. naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van de CKI;

  • 4. naam en logo beheerstichting;

  • 5. kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 6. referentie naar het normdocument WSCS-WOD-F, Persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer;

  • 7. categorie en geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid;

  • 8. ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de CKI verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-F, persoonscertificaat duikploegleider bij de brandweer en dientengevolge als duikploegleider vakbekwaam is om leiding te geven aan duikwerkzaamheden in de categorie die wordt vermeld op certificaat.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden:

  • 1) De certificaathouder blijft actief als duikploegleider bij duikwerkzaamheden in de categorie van duikarbeid waarvoor het certificaat is afgegeven;

  • 2) De certificaathouder neemt als duikploegleider deel aan ten minste 20 duiken in elke periode van 24 maanden;

Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan het certificaat worden geschorst of ingetrokken.

Bijlage XVIf. behorend bij Artikel 6.6, 2e lid

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer

Document: WSCS-WOD-E

Inhoudsopgave

1

 

Inleiding

     

2

 

Definities

     

3

 

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Algemeen

 

3.2

Beschrijving van het schema

 

3.3

Actieve partijen

 

3.4

Risicoanalyse en afbreukcriteria

     

4

 

Certificatiereglement

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

 

4.10

Aanvraag van het certificaat bij herintreding

     

5

 

Examenreglement

 

5.1

Algemeen

 

5.2

De exameninstelling

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

     

6

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

Uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen

 

6.6

Melding aan de Inspectie SZW

     

7

 

Onderwerp van de certificatie

     

8

 

Entreecriteria

 

8.1

Duikarbeid verricht door de brandweer

     

9

 

Eindtermen

 

9.1

Algemeen

 

9.2

Duikarbeid verricht door de brandweer

     

10

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Beoordelingsmethode

 

10.3

Cesuur van het examen

     

11

 

Hercertificatie

 

11.1

Toetstermen voor hercertificatie

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Uitslagregel van de beoordeling

     

12

 

Certificaat

     

13

 

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ opgesteld. Het betreft certificatie op het gebied van duikarbeid verricht door de brandweer. Het bestuur van de Stichting werken onder overdruk (SWOD) heeft het schema goedgekeurd door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is het schema vastgesteld. Dit schema vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft duikarbeid verricht door de brandweer bij de uitoefening van hun specifieke taken (WSCS-WOD-E). Binnen het Centraal College van deskundigen is vastgesteld dat harmonisatie van WSCS-WOD-E door alle betrokken partijen wenselijk is en op korte termijn mogelijk wordt geacht. Gelet op de voortgang van de wijziging in het certificatiestelsel is echter gekozen om in deze fase WSCS-WOD-E voor duikarbeid verricht door de brandweer vast te stellen. Voor overige duikarbeid geldt het certificatieschema duikarbeid (WSCS-WOD-D).

Het persoonscertificaat duikarbeid is wettelijk vereist op grond van artikel 6.16 lid 6 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Onder duikarbeid wordt in overeenstemming met artikel 6.13 lid 1 onder letter a van het Arbeidsomstandighedenbesluit verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een gesloten duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Het certificaat duikarbeid verricht door de brandweer richt zich specifiek op de taak van de brandweerduiker. Binnen het optreden van de brandweerduiker wordt onderscheiden het optreden als reddingsduiker en als veiligheidsduiker. Als reddingsduiker vervult de brandweerduiker binnen de duikploeg de duiktaak met betrekking tot het opsporen van mensen en dieren op en in het water tot een maximale diepte van 15 meter en redt deze. Als veiligheidsduiker vervult de brandweerduiker binnen de duikploeg de rol van reserveduiker volgens het Arbeidsomstandighedenbesluit en treedt hij op om de reddingsduiker in nood te hulp te komen.

De CKI moet beoordelen of de kandidaat de elementen uit de het kwalificatieprofiel beheerst. Het certificatiesysteem van de CKI moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit het WDAT-WOD-P.

2. Definities

Het is mogelijk dat enkele gedefinieerde begrippen of afkortingen niet letterlijk in de tekst van het certificatieschema voorkomen, maar deze begrippen of afkortingen zijn toch in de definitielijst opgenomen in verband met het feit dat de beheerstichting en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid deze begrippen of afkortingen in direct verband tot dit certificatieschema kunnen hanteren.

Indien de definities in dit document afwijken van de definities in NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en de mandatory documents, gelden de definities van dit document.

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instelling van instellingen op basis van het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht, op grond waarvan de nationale accreditatie-instelling schriftelijk rapporteert aan SZW en de betrokken CKI of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven. Bij het vaststellen van het Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt zoveel mogelijk aangesloten bij internationale systematiek en normen.

Beheerstichting

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert.

CCvD WOD

:

Het Centraal College van Deskundigen, onderdeel van en gefaciliteerd door de beheerstichting, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de beheerstichting die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet. Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

De (rechts)persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings- en keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetsscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instelling van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister.

Duik

:

Iedere onderdompeling in een vloeistof of in een gesloten duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder overdruk en waarbij in het verband van een duikploeg werkzaamheden onder overdruk worden verricht.

Duikarbeid

:

Het verrichten van arbeid in een vloeistof of in een droge duikklok met inbegrip van het verblijf in die vloeistof of in die droge duikklok, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een ademgas onder een hogere druk dan de atmosferische druk.

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de CKI.

Reddingsduiker

:

De brandweerduiker die als lid van de duikploeg belast is met de duiktaak, zoals het opsporen, redden en bergen.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

SCUBA

:

Self contained underwater breathing apparatus, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanuit drukvaten die door de duiker meegedragen worden.

SSE

:

Surface supplied equipment, zijnde een verzamelnaam voor duikmaterieel dat zich kenmerkt door ademluchtvoorziening vanaf de oppervlakte.

Toezicht

:

Het verzamelen van informatie door SZW of de CKI over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de aan CKI resp. de certificaathouder gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Veiligheidsduiker

:

De brandweerduiker die als lid van de duikploeg belast is met de rol als reserveduiker.

Verzuimherstel

:

Gecontroleerde opstijging Noodprocedure waarbij de duiker zonder gebruik van duikapparatuur op een gecontroleerde wijze al uitademend naar de oppervlakte gaat.

WDA&T

:

Term gebruikt door SZW voor een werkveldspecifiek schema van aanwijzing en toezicht. Daarin zijn de normen vastgelegd waaraan CKI’s dienen te voldoen om aangewezen te worden door de minister van SZW. Ook bevat het de voorwaarden waarbinnen aanwijzing plaatsvindt.

WDAT-WOD-P

:

Werkveldspecifiek document voor Aanwijzing en Toezicht op certificatie-instellingen belast met persoonscertificatie op het gebied van werken onder overdruk. Document: WDAT-WOD-P.

WSCS

:

Term gebruikt voor een certificatieschema dat door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als certificerende instelling voor personen, producten of systemen.

WSCS-WOD-A

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikerarts.

Document: WSCS-WOD-A.

WSCS-WOD-B

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikmedisch Begeleider.

Document: WSCS-WOD-B.

WSCS-WOD-D

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid.

Document: WSCS-WOD-D.

WSCS-WOD-E

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikarbeid verricht door de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-F

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider bij de brandweer.

Document: WSCS-WOD-E.

WSCS-WOD-L

:

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Duikploegleider.

Document: WSCS-WOD-L.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Algemeen

Duikarbeid verricht door de brandweer is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van brandweerpersoneel dat belast worden met duikarbeid.

3.2. Beschrijving van het schema

Dit werkveldspecifieke certificatieschema wordt voluit aangehaald als persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer. De verkorte aanduiding is WSCS-WOD-E.

Het certificatieschema is door de Stichting werken onder overdruk (SWOD), als beheerstichting goedgekeurd en aangeboden aan het Ministerie van Sociale Zaken. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt het schema vast. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

3.3. Actieve partijen

Binnen het kader van dit certificatieschema zijn actief:

  • een aangewezen certificatie-instelling;

  • Stichting werken onder overdruk (SWOD) als beheerstichting;

  • Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’

3.4. Risicoanalyse en afbreukcriteria

Ten aanzien van duikarbeid verricht door de brandweer kunnen de hieronder met hun beheersmaatregelen in het kader van de persoonscertificatie genoemde risico’s worden onderscheiden:

  • 1. Duikvaardigheid van de duiker

    • Opleiding, praktijkexamen, oefening, hercertificatie

  • 2. Afhankelijkheid van equipment en ademgas

    • Opleiding, praktijkexamen, oefening, hercertificatie

  • 3. Barotrauma's en gasvergiftigingen

    • Opleiding, theorie-examen

  • 4. Communicatie in de duikploeg

    • Opleiding, praktijkexamen, oefening, hercertificatie

  • 5. Functioneren in de duikploeg

    • Opleiding, praktijkexamen, oefening, hercertificatie

  • 6. Noodsituaties en toepassen noodprocedures

    • Opleiding, praktijkexamen, oefening, hercertificatie

  • 7. Kennis van de arboregels en werkwijzen

    • Opleiding, theorie-examen, praktijkexamen

  • 8. Begrip en opvolging van de werkinstructies

    • Opleiding, theorie-examen, praktijkexamen

  • 9. Psychische belasting

    • Opleiding, praktijkexamen, hercertificatie

  • 10. Weeromstandigheden en omstandigheden onder water (stroming, zicht, temperatuur)

    • Opleiding, theorie-examen

  • 11. Overige omgevingsfactoren (scheepvaart, obstakels, topografie)

    • Opleiding, theorie-examen

  • 12. Desoriëntatie

    • Opleiding, praktijkexamen

De vereisten in dit document ten aanzien van de vakbekwaamheid van de kandidaat moeten de bovengenoemde risico’s beperken.

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor de juiste toepassing van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer de procedures van de aanvraag, toelating, examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, afgifte van certificaten, procedures bij het uitvoeren van beoordelingen, klachtenafhandeling en het indienen van verzoeken om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat moet in overeenstemming met dit certificatiereglement een aanvraag in voor (her)certificatie voor het persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer indienen bij de CKI. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten. Hij is daartoe gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De geldigheidsduur van het certificaat is vier jaar. De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. Gedurende de periode van vier jaar is het voor de certificaathouder noodzakelijk om de doorlopende beroepservaring te onderhouden.

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden nadere condities gesteld. Als niet aan de condities wordt voldaan, dan heeft dat consequenties voor het certificaat. De condities en de wijze van toezicht daarop door de CKI worden beschreven in deel II van het certificatieschema.

4.6. Klachtenregeling

4.6.1. Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

4.6.2. Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

4.6.3. Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

4.7.1. Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

4.7.2. Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure “bezwaarschriftprocedure” kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

4.7.3. Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

4.7.4. Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

4.7.5. Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden elektronisch verzonden aan de beheerstichting. De overeenkomst met de CI zal voorschrijven in welk digitaal format de toelevering van gegevens moet plaats vinden, zodat de gegevens kunnen worden gebruikt voor het SWOD Certificaatregister. Dit register wordt opgezet in overeenstemming met wettelijke bepalingen en wordt via internet toegankelijk gemaakt. . Dit register wordt via internet toegankelijk gemaakt. SWOD is verantwoordelijk voor het beheer van het register, doch draagt geen aansprakelijkheid voor eventuele onvolkomenheden.

4.9. Norminterpretatie

Het Centraal College van Deskundigen ‘Werken onder overdruk’ moet zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan moeten afwijkende interpretaties worden voorgelegd aan het college.

4.10. Aanvraag van het certificaat bij herintreding

De kandidaat die beschikt over een certificaat waarvan de geldigheidsduur is verlopen en/of niet voldoet aan de eisen gesteld aan de procedure tot hercertificatie, moet een initiële certificatie aanvragen. De CKI gaat dan over tot het vaststellen van het theorie-examen en praktijkexamen waarmee de vakbekwaamheid van de kandidaat kan worden getoetst. De kandidaat dient in elk geval het praktijkexamen af te voldoen aan de gestelde entree-eisen.

De CKI houdt hierbij rekening met het volgende:

  • 1) duikopleiding of certificatie op grond waarvan de kandidaat eerder vakbekwaam werd bevonden;

  • 2) historische ervaring met duikarbeid, die kan bestaan uit een andere categorie van duikarbeid (WSCS-WOD-D), blijkend uit een volledig en correct geadministreerd duikerlogboek.

5. Examenreglement

5.1. Algemeen

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer (WSCS-WOD-E). Het examenreglement is onderdeel van het certificatieschema duikarbeid verricht door de brandweer.

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende examenonderdelen:

  • theorie-examen bestaande uit:

  • gesloten vragentoets;

  • een portfoliobeoordeling bestaande uit:

  • toetskaart zwembad/duiktoren;

  • toetskaart buitenwater;

  • een praktijkexamen bestaande uit:

  • praktijksimulatie ‘inzet als reddings- en veiligheidsduiker’.

Het examen wordt door de CKI afgenomen.

5.2. De exameninstelling

De CI stelt haar werkwijze rond de examens nader vast in een uitvoeringsbesluit ten aanzien van het examenreglement. Het uitvoeringsbesluit bevat ten minste de volgende bepalingen:

  • 1) ingangsdatum van het certificaat;

  • 2) eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen

  • 3) de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 4) bevestiging van deelname en oproep;

  • 5) identificatie van de deelnemers;

  • 6) toelating en afwezigheid;

  • 7) examenduur en wijze van examinering;

  • 8) gedragsregels voor kandidaten;

  • 9) regeling aangepast examen;

  • 10) normen voor slagen en afwijzen;

  • 11) bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 12) bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 13) inzagerecht;

  • 14) geldigheidsduur van het examenresultaat.

  • 15) Regels voor kansen en herkansen van een examen(onderdeel)

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten. Voor de toepassing van dit certificatieschema zijn als eisen aan het examenpersoneel de eisen uit het document ‘Regeling benoemingseisen examencommissieleden functiegerichte leergangen binnen Nederland en Caribisch Nederland’ van toepassing.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid

Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling. Medewerkers van de exameninstelling moeten een verklaring van geheimhouding hebben ondertekend.

5.4.2. Algemene regels

Het document ‘Proeve van vakbekwaamheid brandweerduiker’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) is van toepassing.

6. Toezicht

6.1. Medewerking aan toezicht

Het toezicht heeft tot doel om de vakbekwaamheid van certificaathouders te borgen. De CKI moet beoordelen of de certificaathouder blijft voldoen aan de gestelde eisen. De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, de Nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW.

In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen, waartoe ten minste de volgende verplichtingen van de certificaathouder behoren:

  • 1) op verzoek van de CKI te allen tijde inzage in zijn duikerlogboek te geven;

  • 2) op verzoek van de CKI zijn medewerking te verlenen om een tussentijdse beoordeling van praktijkverrichtingen uit te voeren;

  • 3) binnen 6 weken aan de onder punt 1 en 2 genoemde verzoeken gehoor te geven;

  • 4) toestemming te geven aan de CKI om het verslag van bevindingen zoals bedoeld in paragraaf 6.4 en overige bekende informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW in het geval van schorsing, intrekking en weigering van het certificaat alsmede geconstateerde situaties waarin sprake is van gevaar voor veiligheid en gezondheid van medewerkers of derden bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd.

6.2. Frequentie van het toezicht

De CKI voert indien nodig tussentijdse controles uit. De CKI moet een certificaathouder in elk geval tussentijds controleren in de volgende situaties:

  • 1) bij een ernstig vermoeden van gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 2) naar aanleiding van een ernstige klacht van een belanghebbende zoals bedoeld in paragraaf 4.6.2 en verder;

  • 3) op specifieke indicatie van de Inspectie SZW.

De risico’s van de werkzaamheden worden beperkt door praktische bedrevenheid in de verrichtingen, vertrouwdheid met de werkomgeving en bekendheid met het functioneren van een duikploeg. De periode van twee jaar is voor de certificaathouder noodzakelijk om deze doorlopende beroepservaring te onderhouden. De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van ten minste 20 duiken dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

6.3. Uitvoering van het toezicht

6.3.1. Uitvoeringsplan

De CKI maakt een plan voor de uitvoering van een controle, zoals bedoeld in paragraaf 6.2 moet controleren.

Het plan beschrijft ten minste:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle wordt uitgevoerd;

  • 3) wijze waarop de certificaathouder medewerking moet verlenen aan de controle.

Het plan wordt schriftelijk aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. De certificaathouder moet binnen zes weken na de aankondiging zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de controle.

6.3.2. Inzage in het duikerlogboek

Indien de CKI inzage neemt in het duikerlogboek van de certificaathouder, dan wordt ingegaan op de volgende onderwerpen:

  • 1) wijze van administreren en aanwezigheid van onlogische gegevens;

  • 2) aantal gemaakte duiken in relatie tot de geldigheidsduur van het certificaat;

  • 3) niveau van de duiken in relatie tot de categorie van duikwerkzaamheden waarvoor het certificaat is afgegeven.

6.3.3. Beoordeling van een praktijkverrichting

Indien de CKI de beoordeling van een praktijkverrichting noodzakelijk acht, dan moet de keuze van de vereiste verrichting beargumenteerd in verhouding staan tot de aanleiding voor de controle en de eindtermen en toetstermen van het certificatieschema.

Het uitvoeringsplan kan in overleg met de certificaathouder tot stand komen met betrekking tot het tijdstip. Verder beschrijft het uitvoeringsplan de locatie en de partij die het materieel en de duikploeg ter beschikking stelt en de partij de verantwoordelijkheid over het materieel, de duikploeg en de verrichtingen van de certificaathouder draagt. De partij waarmee wordt samengewerkt is naar keuze van de CKI. De CKI treedt louter op als beoordelaar van de praktijkverrichting en er bestaat uit dien hoofde dan ook geen werkgever-werknemer relatie. De bepalingen van paragraaf 4.2 vinden hier overeenkomstige toepassing.

De praktijkverrichting die in de controle betrokken wordt, moet worden beoordeeld volgens de eisen van het certificatieschema.

6.3.4. Beoordeling naar aanleiding van klachten

Indien de CKI van belanghebbende klachten over de certificaathouder ontvangt, moet de CKI beoordelen of de klacht aanleiding geeft tot een controle in het kader van toezicht. De klager en de certificaathouder worden schriftelijk op de hoogte gesteld van de beslissing. Een eventuele controle wordt uitgevoerd zoals beschreven in paragraaf 6.3.1 tot en met 6.3.3.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI maakt een verslag van de bevindingen naar aanleiding van de controles in het kader van het tussentijds toezicht. In het verslag wordt ingegaan op:

  • 1) aanleiding voor de controle;

  • 2) wijze waarop de controle is uitgevoerd;

  • 3) bevindingen en resultaten naar aanleiding van de controle;

  • 4) tekortkomingen;

  • 5) corrigerende maatregelen in de vorm van een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering;

  • 6) geanticipeerde consequenties voor de certificaathouder op het moment van hercertificatie;

  • 7) eventueel opgelegde maatregel, zoals bedoeld in paragraaf 6.5.

Het verslag wordt ter beschikking gesteld van de certificaathouder. Tegen de eventueel opgelegde maatregel kan de certificaathouder overeenkomstig paragraaf 4.7 een verzoek tot herziening indienen.

6.5. Maatregelen

6.5.1. Schorsing

De certificerende instelling besluit tot schorsing van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe het overzicht van dossiers overlegt;

  • 2. niet binnen zes weken na een verzoek daartoe medewerking verleent aan het uitvoeren van een beoordeling van praktijkverrichtingen;

  • 3. tijdelijk niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 4. tijdelijk een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 5. niet aan zijn financiële verplichtingen jegens de certificerende instelling en de beheerstichting voldoet;

  • 6. misbruik maakt van het beeldmerk van de beheerstichting of de certificerende instelling.

Indien blijkt dat de certificaathouder een tijdelijke tekortkoming, bedoeld onder de punten 3 en 4, heeft, dan wordt hij binnen een redelijke termijn in de gelegenheid gesteld om de tekortkoming te corrigeren door een nadere opleiding of praktijkervaring en een daarop volgende examinering. De schorsing wordt opgeheven, indien de certificaathouder de tekortkoming heeft gecorrigeerd.

De schorsing wordt verder opgeheven, indien de certificaathouder heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd onder de punten 1, 2 en 5, of het misbruik van het beeldmerk heeft gestaakt en de eventuele schade heeft hersteld.

De schorsing als mede de opheffing van de schorsing wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.2. Intrekking

De certificerende instelling besluit tot intrekking van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de correctie van een tekortkoming die hem in het kader van een schorsing is kenbaar gemaakt;

  • 2. aantoonbaar niet langer voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 3. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door een afgegeven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht;

  • 4. zich schuldig heeft gemaakt aan examenfraude of fraude ten aanzien van het duikerlogboek door valsheid in geschrifte of onrechtmatige aftekening;

  • 5. in laatste instantie gerechtelijk is veroordeeld voor feiten, waarbij hij ernstige fouten heeft gemaakt of door eigen schuld ernstig tekort is geschoten op veiligheidsaspecten bij de verrichting van duikwerkzaamheden.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden, wordt dezelfde procedure doorlopen als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie geeft de certificerende instelling aan en registreert hij dat na een periode van één jaar certificatie weer is toegestaan. Een verzoek tot hercertificatie kan worden ingediend vanaf één jaar na intrekking van het certificaat. De certificerende instelling verifieert voorafgaand aan de verstrekking van een certificaat in het centraal register of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

De intrekking wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.5.3. Weigering

De certificerende instelling besluit tot weigering van een certificaat, indien de certificaathouder:

  • 1. aantoonbaar niet voldoet aan de geldigheidscondities van het certificaat;

  • 2. aantoonbaar een gevaarlijke situatie vormt bij werkzaamheden die door nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar wordt of kan worden gebracht.

De weigering van een hercertificatie wordt onmiddellijk verwerkt in het openbaar register van de beheerstichting.

6.6. Melding aan de Inspectie SZW

De CKI moet onmiddellijk bij de Inspectie SZW melding maken van de haar bekende feiten ten aanzien van een kandidaat of certificaathouder in de volgende gevallen:

  • 1) schorsing van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.1;

  • 2) intrekking van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.2;

  • 3) weigering van een certificaat zoals bedoeld in paragraaf 6.5.3.

7. Onderwerp van de certificatie

De vakbekwaamheid die gecertificeerd wordt, betreft het verrichten van duikarbeid door de brandweer. Hieronder wordt verstaan het verrichten van arbeid in een vloeistof, waarbij voor de ademhaling gebruik wordt gemaakt van een gas onder een hogere druk dan de atmosferische druk in het kader van de uitoefening van de brandweertaak. Het certificatieschema beschrijft de eisen die gesteld worden aan vakbekwaamheid bij duikarbeid verricht door de brandweer met de expliciete beperkingen dat de duikarbeid wordt verricht:

  • 1) met SCUBA;

  • 2) tot een maximale duikdiepte van 15 meter;

  • 3) gedurende maximaal één aaneengesloten uur.

8. Entreecriteria

8.1. Duikarbeid verricht door de brandweer

De kandidaat wordt toegelaten tot het certificatieproces ter verkrijging van het wettelijk vereiste persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer, indien hij voldoet aan de volgende entreecriteria:

  • A1 hij heeft de leeftijd van minimaal 18 jaren bereikt;

  • A2 hij is toegelaten tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt en welke opleiding voldoet aan de volgende eisen:

    • a) de opleiding is blijkens een openbaar gemaakte lijst door de CKI erkend op grond van kenbaar gemaakte kwaliteitseisen;

    • b) de door de kandidaat gevolgde opleiding voldoet blijkens een door de opleidingsinstelling afgegeven getuigschrift, het duikerlogboek en het portfolio van de kandidaat aantoonbaar aan de eis dat de opleiding heeft bestaan uit 700 minuten inwatertijd tot een bereikte diepte van 15 meter, waarbij ten minste twee duikoefeningen hebben plaats gevonden op een diepte tussen de 10 en 15 meter;

  • A3 hij is in bezit van een geheel ingevuld duikerlogboek dat voldoet aan de volgende eisen:

    • a) voorzien van pasfoto;

    • b) waaruit blijkt dat hij is duikmedisch goedgekeurd door een duikerarts (zie artikel 6.14a lid 3 Arbobesluit);

    • c) waarin de duikactiviteiten tijdens de opleiding zijn bijgehouden.

9. Eindtermen

9.1. Algemeen

De vakbekwaamheidseisen zijn weergegeven als eindtermen en worden in het volgende hoofdstuk uitgewerkt in toetstermen. In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:

   

elementair of basaal:

de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

9.2. Duikarbeid verricht door de brandweer

De kandidaat is vakbekwaam in het verrichten van de duikarbeid door de brandweer, indien hij voldoet aan de volgende eindtermen:

  • A1 hij heeft kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten

  • A2 hij is in staat individueel en in teamverband voorbereidend en afrondend werk te verrichten in een duikploeg

  • A3 hij is in staat op te treden als veiligheidsduiker

  • A4 hij is in staat andere duikers bij het verrichten van duikarbeid te ondersteunen

  • A5 hij onderkent de gevaren van de duikarbeid en voert de relevante veiligheidsmaatregelen uit

  • A6 hij is in staat noodprocedures uit te voeren en assistentie te verlenen bij noodgevallen

  • A7 hij is in staat om duikarbeid te verrichten als reddingsduiker met behulp van SCUBA tot een diepte van 15 meter

10. Toetsmethodiek bij initiële certificatie

In de omschrijving van de eind- en toetstermen wordt gesproken over elementaire kennis en uitgebreide kennis. Deze indicaties van het kennisniveau worden in dit certificatieschema als volgt geïnterpreteerd:

   

elementair of basaal:

de kandidaat kent de kernbegrippen en belangrijkste gedachtegangen van de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij op de hoogte is van de voornaamste praktische feiten

   

uitgebreid:

de kandidaat beheerst de theorie van dit kennisgebied, waardoor hij bekend is met achtergronden van de praktische toepassing door hemzelf of door anderen

10.1. Toetstermen

10.1.1. Duikarbeid verricht door de brandweer

De CKI hanteert een standaardmethodiek om te beoordelen of de kandidaat voldoet aan de eindtermen. De vakbekwaamheid van de kandidaat wordt voor de verkrijging van het persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer getoetst aan de volgende toetscriteria:

1. De kandidaat beschikt over kennis op het gebied van natuurkunde, fysiologie en duikerziekten

A1.1

Elementaire kennis van natuurkunde, waaronder ten minste hyperbare fysica, de gaswetten en de natuurkundige effecten van overdruk

A1.2

Elementaire kennis van duikerziekten en de lange termijneffecten

2. De kandidaat verricht individueel en in teamverband voorbereidend en afrondend werk in een duikploeg

A2.1

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van schiemanswerk en tuigage (rigging) bestaande uit de herkenning van verschillende soorten touwwerk, hijsbanden en kabels en de omgang hiermee, het leggen van verschillende knopen en steken.

A2.2

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het gereed zetten en opruimen van eenvoudig handgereedschap voor gebruik onder water en verschillende types van SCUBA inclusief het gebruikersonderhoud hiervan

A2.3

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het bijhouden van het duikerlogboek

3. De kandidaat treedt op als veiligheidsduiker

A3.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis van de deelname als veiligheidsduiker in het duikteam

4. De kandidaat ondersteunt andere duikers bij het verrichten van duikarbeid

A4.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van communicatie met duikers onder water en met de omgeving, waaronder het gebruik van lijnseinen en visuele seinen alsmede elektronische communicatie-apparatuur

5. De kandidaat onderkent de gevaren van de duikarbeid en voert de relevante veiligheidsmaatregelen uit

A5.1

Uitgebreide kennis van de relevante wet- en regelgeving

A5.2

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de operationele duikprocedures, veiligheid en verschillende communicatiemiddelen

A5.3

Elementaire kennis van de toepassing van decompressierichtlijnen en de decompressiemethodes

A5.4

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de controle en gebruikeronderhoud van SCUBA

A5.5

Elementaire kennis van de specifieke gevaren die verbonden zijn aan de omgeving waarin wordt gewerkt, bijvoorbeeld het werken in omgevingen met scheepvaartverkeer, slecht zicht of stroming

A5.6

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van zeemanschap, waaronder ten minste nautische theorie, navigatie, elementaire meteorologie en het gebruik van getijdeatlassen en stroomkaarten

6. De kandidaat voert noodprocedures uit en verleent assistentie bij noodgevallen

A6.1

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de voorgeschreven handelswijze in het geval van een ongeval of incident

A6.2

Uitvoeren van veiligheids- en noodprocedures:

a) Equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

b) Uitvoeren en ondergaan van predive- en postdivechecks

c) Duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen

d) Noodopstijging als vrije opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter

7. De kandidaat verricht duikarbeid als reddingsduiker water met behulp van SCUBA tot een diepte van 15 mtr

A7.1

Duikervaring van ten minste 700 minuten inwatertijd met SCUBA op een diepte tot 15 meter waarvan ten minste 2 duiken op een diepte tussen 10 en 15 meter

En uitvoeren van een afdaling naar 9 meter diepte maken en op de juiste wijze trimmen

A7.2

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van het gebruik van verschillende typen SCUBA

A7.3

Vaardigheden en elementaire kennis ten aanzien van werkmethoden, oriëntatie en navigatie onder water en verschillende zoekmethoden

   

A7.4

Vaardigheden en uitgebreide kennis ten aanzien van de gebruikte trimmethode

10.2. Beoordelingsmethode

10.2.1. Eisen aan het duikerlogboek

De duikervaring van de kandidaat ten aanzien van de entreecriteria en de toetstermen wordt mede beoordeeld aan de hand van gegevens uit het duikerlogboek. Het bijhouden van een duikerlogboek is op grond van artikel 6.16 lid 5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit verplicht voor iedere persoon die duikarbeid heeft verricht. Het duikerlogboek maakt uitsluitend melding van uitgevoerde duikarbeid.

Het besluit vereist dat het duikerlogboek ten minste melding maakt van:

  • 1) aard van de duik;

  • 2) gevolgde schema van de vermelde duik;

  • 3) gevolgde decompressieverloop;

  • 4) duikminuten.

In aanvulling op deze eisen moet het duikerlogboek voor de beoordelingen in het kader van dit certificatieschema aan volgende aanvullende vereisten voldoen:

  • 1) datum van de duik;

  • 2) aanvangstijdstip en eindtijd van de duik;

  • 3) aard van het gebruikte duikmaterieel;

  • 4) aard van de verrichte werkzaamheden;

  • 5) bijzondere sessies, zoals noodprocedures, veiligheidsmaatregelen en aanvullende competenties;

  • 6) maximaal bereikte diepte;

  • 7) handtekening van de duiker bij iedere duik;

  • 8) aftekening door de duikploegleider bij iedere duik;

  • 9) het duikerlogboek heeft paginanummers en is doorgenummerd.

10.2.2. Entreecriteria

Het voldoen aan de entreecriteria wordt beoordeeld door portfoliobeoordeling van de door de kandidaat overlegde documenten.

De documenten voor het persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer zijn:

  • 1) kopie van het geldig identiteitsbewijs;

  • 2) bewijs van toelating tot een theoretische en praktische opleiding in het verrichten van duikwerkzaamheden in de categorie waarvoor het certificaat aangevraagd wordt;

  • 3) kopie van een volledig ingevuld duikerlogboek, waarin een geldige duikmedische verklaring van een duikerarts is opgenomen.

De kandidaat moet de documenten volledig aan de CKI overleggen. Ter voorkoming van fraude met certificaten moet de kandidaat altijd een geldig identiteitsbewijs kunnen overleggen. De CKI mag het initiatief nemen om de documenten te verifiëren bij de instantie die de documenten heeft afgegeven.

10.2.3. Opbouw van het examen

Het voldoen aan de toetstermen wordt beoordeeld door een examen dat wordt afgenomen door de CKI. Voor de wijze van beoordelen is naast de toetstermen uit dit schema tevens van toepassing het document ‘Proeve van vakbekwaamheid brandweerduiker’ zoals vastgesteld in het uitvoeringsbesluit van de CKI.

10.3. Cesuur van het examen

Voor de bepaling van het slagen van de kandidaat is het document ‘Proeve van vakbekwaamheid brandweerduiker’ zoals vastgesteld door het bestuur van het Nederlands bureau brandweerexamens (Nbbe) van toepassing.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen voor hercertificatie

Voor de vervolgafgifte van het persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer gelden de volgende toetstermen:

1. De kandidaat is als duiker werkzaam en verricht werkzaamheden in de categorie van zijn geldige certificaat

1.1

Praktijkervaring bestaande uit ten minste 20 duiken in de voorgaande 24 maanden.

2. De kandidaat is vaardig in het uitvoeren van noodprocedures en kan optreden als veiligheidsduiker

2.1

Equipment controleren en voor gebruik gereedmaken

2.2

Buddy check ondergaan en uitvoeren

2.3

Afdaling naar 9 meter diepte maken en op de juiste wijze trimmen

2.4

Duiker in nood van een diepte van 9 meter op veilige wijze omhoog brengen

2.5

Gecontroleerde opstijging uitvoeren vanaf een diepte van 9 meter

11.2. Beoordelingsmethode

11.2.1. Algemeen

De duikervaring van de kandidaat ten aanzien van de toetstermen voor hercertificatie wordt mede beoordeeld aan de hand van het duikerlogboek.

De beoordeling van de doorlopende beroepservaring maakt deel uit van de hercertificatie. De certificaathouder geeft de CKI ten minste tweejaarlijks inzage in zijn doorlopende beroepservaring van tenminste 20 duiken dan wel zodra aan deze eis van doorlopende beroepservaring is voldaan.

11.2.2. Beoordeling duikerlogboek en toetskaart

De hercertificatie na iedere periode van 4 jaar wordt beoordeeld door middel van:

  • 1) beoordeling van een volledig geadministreerd duikerlogboek, waaruit de doorlopende beroepservaring in de voorgaande 24 maanden blijkt;

  • 2) beoordeling van een toetskaart waarop de verrichtingen behorende bij de examinering van de toetstermen voor hercertificatie 2.1 tot en met 2.5 door een beoordelaar van de CKI zijn afgetekend.

11.3. Uitslagregel van de beoordeling

Hercertificatie wordt na een periode van vier jaar verleend, indien aan de hercertificatie-eis wordt voldaan en tevens de toetskaart met voldoende resultaat is beoordeeld.

12. Certificaat

Op het certificaat moeten minimaal de volgende gegevens vermeld zijn:

  • 1) naam van de gecertificeerde persoon;

  • 2) eenduidig certificaatnummer;

  • 3) naam, nummer inschrijving Kamer van Koophandel (indien van toepassing), en logo van de CKI;

  • 4) naam en logo Stichting Werken onder Overdruk;

  • 5) kenmerk aanwijzingsbeschikking van de minister van SZW;

  • 6) referentie naar het normdocument WSCS-WOD-E, persoonscertificaat duikarbeid;

  • 7) categorie en geldigheidscondities van de gecertificeerde vakbekwaamheid;

  • 8) ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop de geldigheid eindigt.

Op het certificaat wordt de tekst opgenomen dat de CKI verklaart dat de betreffende persoon voldoet aan eisen van het normdocument WSCS-WOD-E Persoonscertificaat duikarbeid verricht door de brandweer en dientengevolge als duiker vakbekwaam is in het verrichten van duikarbeid met het materieel in de categorie van certificaat met de aantekening van eventuele beperkingen ten aanzien van de maximale diepte en omgeving.

De tekst vermeldt tevens of het certificaat is afgeven op grond van een initiële certificatie of een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden:

  • 1) De certificaathouder blijft actief bij duikarbeid;

  • 2) De certificaathouder maakt ten minste 20 duiken in elke periode van 24 maanden;

Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit tot consequentie hebben dat het certificaat wordt geschorst of ingetrokken.

Bijlage XVII. behorend bij artikel 7.7

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en keuringsinstellingen die: personen certificeren in het kader van verticaal transport

Document: WDAT-VT-Personen

INHOUD

1.

INLEIDING

2.

DEFINITIES

3.

WERKVELDSPECIFIEKE KENMERKEN

 

3.1

Beschrijving document

 

3.2

Actieve partijen

 

3.3

Risicoanalyse

4.

EISEN TEN BEHOEVE VAN DE AANWIJZING

 

4.1

Persoonscertificatie

 

4.2

Aanwijzingscriteria

5.

TOEZICHT

6.

MAATREGELEN

 

BIJLAGE 1

 

BIJLAGE 2

1. Inleiding

Machinist verticaal transport betreft een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang (veiligheid en gezondheid in verband met de arbeid) te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de functie van machinist verticaal transport. Het certificaat wordt onder deze regeling verstrekt door CKI’s.

Om certificaten voor een specifiek werkveld te mogen verstrekken dient een CKI hiertoe te worden aangewezen door de minister. Dit gebeurt door een toetsing aan dit WDA&T. In dit document is aangegeven aan welke regels en procedures de betreffende CKI’s zich dienen te houden.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een certificaat.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Inspectie SZW

 

Toezichthouder van SZW

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de nationale accreditatie-instantie van instellingen op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T, op grond waarvan de nationale accreditatie-instantie schriftelijk rapporteert of de instelling competent is om wettelijk verplichte certificaten af te geven.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert: TCVT.

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door BHST, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen.

Centrale Examen Commissie (CEC)

 

Commissie binnen de structuur van de BHST die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet. Daarnaast kan een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keurings-instelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de nationale accreditatie-instantie van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Examenprotocol

:

Schriftelijk document waarin de eisen t.a.v. examinering TCVT persoonscertificatie zijn vastgelegd. Het document is als bijlage toegevoegd (zie bijlage 2).

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

TSJ

:

TCVT Schema Journaal. Hierin wordt een toelichting gegeven op een eis uit het schema. Een toelichting is niet eisenstellend. Via publicatie op de website wordt uitleg bekend gemaakt en informatie verstrekt.

TCPR-boekje

 

Toezicht Certificatie Praktijk Registratie boekje. Persoonsgebonden boekje waarin de persoonscertificaathouder zijn praktijkervaringen en bijscholing bijhoudt.

Werkveldspecifiek certificatieschema (WSCS)

:

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-VT-Personen

:

Werkveldspecifiek document van aanwijzing en toezicht op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport.

Volledige documentnaam: WDAT-VT-Personen.

WDAT-VT-Producten

 

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht op de certificatie- en keuringsinstellingen die mobiele kranen, torenkranen en/of hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer en/of tijdelijke personen(bouw)liften periodiek keuren in het kader van verticaal transport.

Volledige documentnaam: WDAT-VT-Producten.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

3.1. Beschrijving document

Dit werkveldspecifieke document voor aanwijzing en toezicht is door het CCvD voorgesteld en door de minister van SZW (inclusief eventuele aanpassingen) vastgesteld. Dit vastgestelde document vervangt daarmee eerdere versies. Op- en/of aanmerkingen over dit document kunnen worden ingediend bij het CCvD.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit document voor aanwijzing en toezicht zijn bij de opstelling betrokken geweest:

  • BHST-TCVT, hierna TCVT

  • CCvD-TCVT, hierna CCvD

  • Werkkamer 4 TCVT persoonscertificatie verticaal transport

3.3. Risicoanalyse

Centrale gebeurtenis

Optredende risico’s

Oorzaken

Maatregelen

Personen

Producten

Het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden

Het niet naar behoren functioneren van de CKI

Onvoldoende materiedeskundigheid eigen certificatiepersoneel/inlenen. Inschakelen onvoldoende bekwame onderaannemers bij examinering van kraanmachinisten, om alle aspecten van het totale examen af te dekken.

4.2.5

4.3.2

Onvoldoende kennis van het werkveld

Inbreuk op de onafhankelijkheid/onpartijdigheid (, afhankelijkheidsrelatie met (beoogd) certificaathouder bij persoonscertificatie, inlenen van niet onafhankelijk certificatiepersoneel, uitbesteden aan niet onafhankelijke onderaannemers en daardoor inbreuk op onpartijdige examinering)

4.2.5

4.3.1

Onvoldoende toezichtkennis/geen effectief toezicht op certificaathouders. Waaronder bijvoorbeeld bij persoonscertificatie het niet adequaat afhandelen van (ernstige) klachten over de competentie van kraanmachinisten die de certificatie eisen van vakbekwaamheid overtreden.

5. B, C, D, E en F

4.5.7 / 5.B, C en D

Geen onderlinge harmonisatie in het toepassen van de certificatieschema’s

   

Inbreuk op de vertrouwelijkheid van informatie

4.5.4

4.5.4

Het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden wordt als de centrale gebeurtenis gedefinieerd. Om het verstrekken c.q. onderhouden van een certificaat op onterechte gronden te voorkomen is het noodzakelijk om maatregelen te nemen om zodoende de oorzaken van de optredende risico’s uit te bannen.

4. Eisen ten behoeve van de aanwijzing

4.1. Persoonscertificatie

Het beoordelen en aanwijzen van CKI’s voor persooncertificatie vindt plaats op basis van de NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012 en de eisen die gesteld worden aan de CKI op grond van aanwijzing (4.5). Hieronder volgt een werkveldspecifieke invulling van de NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012.

4.1.1. Schema commissie

De CKI moet op alle onderdelen van het schema wijzigingsvoorstellen kunnen doen en moet informatie verstrekken t.a.v. de WSCS persoonscertificatieschema’s TCVT. Deze voorstellen worden ingebracht in BHST en vervolgens in het CCvD vastgesteld en aan de Minister van SZW voorgelegd. Het is aan de Minister van SZW om de wijzigingsvoorstellen te beoordelen en eventueel te bekrachtigen. De CKI persoonscertificatie TCVT is verplicht als adviseur deel te nemen aan TCVT werkkamer 4 en de TCVT examencommissie.

4.1.2. Bezwaarprocedure

Paragraaf 9.8.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2012 geldt, met aanvullend:

  • De CKI dient voor klachten en bezwaar de procedures toepassen die in het WSCS zijn opgenomen. De CKI moet aan TCVT per kwartaal een geanonimiseerd overzicht zenden van de lopende procedures.

4.1.3. Personeel

Paragraaf 6.1.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2012 geldt, met aanvullend:

  • De CKI moet de beoordeling van de resultaten van het theorie- en praktijkexamen en de aansluitende certificatiebeslissing uitvoeren in eigen beheer en met eigen personeel dat kennis heeft van verticaal transport. De CKI moet voldoende en competent personeel in vaste dienst hebben voor de volgende taken:

    • 1) certificatiebeslissingen nemen;

    • 2) uitbestede examens bijwonen;

    • 3) beoordelen of onderaannemers voldoen aan alle eisen.

4.1.4. Ontwikkeling en onderhoud van een certificatieschema

Paragraaf 8.6 van NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2012 is niet van toepassing ten aanzien van het opstellen, het beheren en het wijzigen van elk betreffend certificatieschema (WSCS). De WSCS schema’s persoonscertificatie verticaal transport worden ontwikkeld en onderhouden door TCVT. Voorstellen tot wijziging op bestaande schema’s moeten worden ingebracht in het CCvD en na vaststelling aan de minister van SZW voorgelegd. Het is aan de minister van SZW om de wijzigingsvoorstellen te beoordelen en eventueel te bekrachtigen. In voorkomende gevallen kan er een toelichting op een eis uit het werkveldspecifieke schema in een TSJ zijn vastgelegd.

Uitvoeringszaken die niet verplicht door BHST worden gedaan moet de CKI zelf doen. In het kader van ISO 17024: 2012 Paragraaf 9.3.2 moet de CKI informatie verstrekken aan BHST. De CKI moet beoordelen of iedere gecertificeerde persoon voldoet aan de gewijzigde certificatie eisen.

4.1.5. Onderaanneming

De CKI kan een exameninstelling inschakelen ten behoeve van de examinering. Paragraaf 6.3 van NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2012 geldt in z’n geheel. Aanvullende eisen zijn:

  • 1) De CKI moet klachten en bezwaren zoals beschreven in het WSCS zelf afhandelen en mag deze niet door een exameninstelling laten behandelen of afdoen;

  • 2) de CKI moet in de overeenkomst met de exameninstelling de identificatiegegevens van de exameninstelling vastleggen, inclusief statutaire naam en KvK-nummer;

  • 3) De CKI moet eisen dat de exameninstelling voldoet aan de eisen en plichten gesteld aan de CKI, voortvloeiende uit de aanwijzing van de minister van SZW:

  • 4) De CKI moet in de overeenkomst de wijze van kwartaalrapportage geregeld hebben;

  • 5) De CKI moet in de overeenkomst geregeld hebben dat de haar opgedragen taken niet door de exameninstelling mogen worden uitbesteed;

  • 6) De CKI moet eisen dat de exameninstelling en haar personeel competent is en op geen enkele wijze relaties of banden heeft met het opleiden of bijscholen van machinisten verticaal transport;

    Daarnaast houdt de certificatie-instelling toezicht op de uitvoering van de examens door de exameninstelling(en) door per certificatieschema tenminste twee keer per kalenderjaar en minimaal 5% van alle examens per exameninstelling te bezoeken. Deze eis geldt niet indien een exameninstelling minder dan twee maal per jaar een certificatieschema examineert.

  • 7) De bijwoning ad 6) vindt plaats met competent personeel;

  • 8) De CKI neemt examenopgaven af uit de TCVT-itembank en sluit hiervoor een overeenkomst met BHST.

De CKI is en blijft volledig verantwoordelijk en moet verantwoordelijkheid nemen voor het proces van examinering, de resultaten en de certificatieverlening. De CKI mag geen werkzaamheden uitbesteden zonder TCVT daarover vooraf te informeren. De CKI moet aan TCVT jaarlijks een geactualiseerde lijst van haar exameninstellingen verstrekken.

4.1.6. Deskundigheid personeel

Paragraaf 6.2.2 van NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2012 geldt in zijn geheel.

Aanvullende eisen zijn;

In ieder geval moet het personeel (hebben):

  • een geheimhoudingsplicht inzake zijn taakuitvoering;

  • examinatoren moeten kennis hebben van verticaal transport en minimaal MBO-niveau hebben;

  • examinatoren moeten jaarlijks de TCVT-examinatorendag bijwonen;

  • personeel dat examens bijwoont moet kennis hebben van examinering en verticaal transport. De kennis moet vastgelegd zijn in een personeelsdossier;

  • geen functie als opleider of bijscholer verticaal transport;

  • geen relatie met de examenkandidaat;

  • examinatoren voor het praktijkexamen moeten een geldig TCVT-certificaat overeenkomstig het te examineren praktijkexamen bezitten;

  • voldoen aan de overige eisen uit het TCVT examinatorenprotocol (zie bijlage 2).

4.1.7. Certificaat

Op het certificaat moeten tenminste aanvullend de volgende zaken genoemd zijn:

  • nummer aanwijzingsbeschikking SZW;

  • naw-gegevenscertificaathouder;

  • geboortedatum certificaathouder;

  • KvK-nummer;

  • code TCVT-schema;

  • certificaatnummer dat uitgegeven wordt door of namens TCVT;

  • TCVT-code van de CKI

De CKI moet maandelijks een overzicht van verleende, ingetrokken en geschorste certificaten aan BHST zenden.

4.1.8. Toezicht

De CKI moet het toezichtregime uitvoeren zoals vastgelegd in de WSCS-en met code TCVT 09-071 t/m TCVT-09-078 versie 5.

4.1.9. Hercertificatie

Paragraaf 9.6 van NEN-EN-ISO/IEC 17024: 2012 is niet van toepassing. In plaats daarvan geldt:

De CKI moet de hercertificatie activiteiten uitvoeren zoals vastgelegd in de WSCS-en met code TCVT 09-071 t/m TCVT-09-078 versie 5.

4.1.10. Logo TCVT

Op het certificaat moet het beeldmerk van TCVT gevoerd worden. De CKI moet daarbij de richtlijnen van TCVT volgen, zoals vastgelegd in bijlage 1 van dit WDA&T.

4.2. Aanwijzingscriteria

De CKI wordt in het kader van haar aanwijzing op grond van de artikelen 1.5a t/m 1.5d Arbobesluit op de volgende criteria getoetst:

  • 4.2.1 De aangewezen CKI en de werknemers die met de keuringen of beoordelingen zijn belast, voeren deze uit met de grootste mate van beroepsintegriteit.

  • 4.2.2 Er is een integriteitsbeleid, dat waar nodig in duidelijke voorschriften is uitgewerkt. Het personeel heeft zich aantoonbaar hieraan geconformeerd.

  • 4.2.3 De aangewezen CKI treedt integer en niet buiten zijn bevoegdheden in de markt op.

  • 4.2.4 Het personeel van de aangewezen CKI is aantoonbaar gebonden aan beroepsgeheim ten aanzien van al hetgeen het bij de uitoefening van zijn taak in het kader van het besluit ter kennis is gekomen, behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties.

  • 4.2.5 De aangewezen CKI is bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en dient te voldoen aan bestuurswetgeving zoals de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en de Archiefwet 1995.

  • 4.2.6 De aangewezen CKI dient te beschikken over een WA verzekering die voldoende dekking biedt voor redelijkerwijs te verwachten risico’s.

  • 4.2.7 De aangewezen CKI dient een procedure te hebben waarin geregeld is dat in geval van ontdekking van een vermoeden van direct gevaar voor de veiligheid dit ogenblikkelijk door de desbetreffende medewerker gemeld wordt, en waarin staat beschreven dat de instelling z.s.m. de belanghebbenden informeert, waaronder indien van toepassing de betreffende overheidsinstantie.

  • 4.2.8 Bij beëindiging van de activiteiten door de aangewezen CKI dient deze terstond de minister van SZW te informeren. De minister van SZW bepaalt wat de (voorheen) aangewezen CKI met de dossiers moet doen, de (voorheen) aangewezen CKI dient hieraan mee te werken. Dit vrijwaart de (voorheen) aangewezen CKI niet van eventuele aansprakelijkheid voor fouten in door haar uitgevoerde keuringen of beoordelingen.

  • 4.2.9 De aangewezen CKI dient de volgende procedures op schrift te hebben gesteld: een zienswij- zeprocedure (afdeling 4.1.2 Awb), een bezwaarschriftprocedure (hoofdstuk 6 en 7 Awb) en een klachtenprocedure (hoofdstuk 9 Awb). .

  • 4.2.10 De aangewezen CKI moet zich aantoonbaar laten vertegenwoordigen in het nationale overleg van de instellingen, georganiseerd door het CCvD. Het CCvD vertegenwoordigt Nederland bij het Europese NoBo overleg en de CKI’s nemen deel aan het overleg met het CCvD. De CKI’s moeten kunnen aantonen de afspraken uit het overleg met het CCvD uit te voeren.

  • 4.2.11 Meldplicht van het weigeren, opschorten of intrekken van certificaten aan de andere CKI’s respectievelijk NoBo’s.

  • 4.2.12 De CKI houdt zich bij de op te leggen sancties/maatregelen aan het vastgestelde sanctie- en maatregelenbeid. In geval van kennelijke onredelijkheid heeft de CKI op grond van de Awb de bevoegdheid hier van af te wijken. Afwijking geschiedt alleen op grond van door de certifi- caathouder aan te dragen argumenten. De onderbouwing voor de afwijking wordt opgeno- men in het besluit over de opgelegde sanctie. Afwijkingen worden geregistreerd door de CKI.

  • 4.2.13 Alle documenten en registraties in het verkeer met de overheid dienen in het Nederlands te zijn tenzij anders met de overheid overeengekomen.

  • 4.2.14 Verbod op onderuitbesteding op afgifte van certificaten en de daaraan voorafgaande beoordeling en beslissing.

  • 4.2.15 In de overeenkomst tussen de beheerstichting en de CKI, bedoeld in artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel f, van het besluit, wordt bepaald dat:

    • a. de beheerstichting ten behoeve van het examen dat door de aanvrager van een certificaat wordt afgelegd een itembank beheert;

    • b. de beheerstichting en de CKI geen informatie aan derden verstrekken over de inhoud van de itembank, bedoeld in onderdeel a;

    • c. in afwijking van onderdeel b, de beheerstichting de Raad voor Accreditatie toegang verleent tot de itembank, bedoeld in onderdeel a, indien dat voor de beoordeling en tussentijdse audits van de CKI naar het oordeel van de Raad voor Accreditatie nodig is; en

    • d. de beheerstichting er zorg voor draagt dat tekortkomingen in de itembank die tijdens de in onderdeel c genoemde beoordelingen en audits kunnen blijken, zo spoedig mogelijk worden opgelost zodat dit een positieve beoordeling van de CKI door de Raad voor de Accreditatie niet in de weg kan staan.

5. Toezicht

In verband met de verplichtingen in het kader van toezicht zijn de volgende artikelen van toepassing; artikelen 1.5b en 1.5c Arbobesluit en artikel 1.1a Arboregeling. De CKI dient ten behoeve van de informatieverzameling kosteloos de navolgende zaken te realiseren:

  • A. Zich jaarlijks vόόr 1 maart schriftelijk aan SZW te verantwoorden over de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren op elk werkveld waarvoor de instelling door de minister van SZW is aangewezen (de schriftelijke verantwoording wordt naar de Inspectie SZW gezonden). In deze schriftelijke verantwoording worden tenminste de volgende onderwerpen behandeld:

    • 1. de door de instelling afgegeven, geschorste, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

    • 2. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

    • 3. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

    • 4. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

    • 5. aan derden uitbestede werkzaamheden;

    • 6. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

    • 7. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

    • 8. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 9. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en aangespannen zaken en de wijze van afhandeling daarvan;

    • 10. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen;

    • 11. het aantal malen per kalenderjaar dat afgeweken wordt van het sanctie- en maatregelenbeleid.

  • B. Mee te werken aan de controles door SZW (in de praktijk betekent dit dat de controles door Inspectie SZW en de nationale accreditatie-instantie uitgevoerd kunnen worden).

  • C. Tijdige en juiste informatie te verstrekken die SZW nodig heeft om te kunnen beoordelen of zij aan de aanwijzingsnormen blijft voldoen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden).

    Deze informatie betreft alles wat relevant is voor de aanwijzing, waaronder de hoeveelheid afgegeven en geweigerde persoonscertificaten (nieuw en verlengd) per jaar.

  • D. Terstond informatie te verstrekken aan SZW en aan de BHST in het kader van hun registratietaak, over individuele certificaten/certificaathouders waaraan een sanctie is opgelegd (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan Inspectie SZW, verstrekt moet worden). Deze informatie betreft de hoeveelheid afgegeven,geschorste, ingetrokken en geweigerde persoonscertificaten (nieuw en verlengd).

  • E. Informatie te verstrekken aan de Inspectie SZW over de wijze waarop zij persoonscertificaten heeft verstrekt en van de wijze waarop zij het doen en laten van certificaathouders periodiek beoordeelt.

  • F. Aan te tonen aan SZW dat zij voldoende controleert of persoonscertificaathouders blijven voldoen aan de certificatie-eisen (in de praktijk betekent dit dat deze informatie aan Inspectie SZW of de nationale accreditatie-instantie verstrekt moet worden). In ieder geval worden frequentie, aard en omvang (tijdsduur) van de controles per certificatieschema weergegeven. Dit betreft:

    Voor persoonscertificaathouders die de bijscholing volgen, twee maal in een periode van vijf jaar controleren op de voor hen geldende certificatie-eisen;

  • G. SZW en TCVT in te lichten zodra zij voornemens is een of meer van haar taken te beëindigen.

  • H. SZW in te lichten zodra zij een aanvraag indient voor een aanvullende accreditatie of beoordeling op basis van een wettelijke specifiek schema.

6. Maatregelen

Indien de aangewezen instelling niet meer voldoet aan de eisen in dit schema kan dit gevolgen hebben voor de aanwijzing. Zie beleidsmaatregel maatregelenbeleid certificering Arbeidsomstandighedenwet en Warenwet, Stcrt. 2010, nr. 10839 van 14 juli 2010.

Bijlage 1. TCVT reglement gebruik tcvt beeldmerk v-800

Inleiding

De Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport (Stichting TCVT) beheert certificatieschema’s met als werkveld Verticaal Transport. Deze zijn enerzijds verplicht gesteld In het kader van Europese regelgeving en de Arbowet en anderzijds vanwege de behoefte uit de markt. De schema’s omvatten de volgende onderwerpen:

  • Hijsmiddelen;

  • Offshore kranen;

  • Hijskranen;

  • Vakbekwaamheid Machinist Verticaal Transport;

  • Railinframachines;

  • Funderingsmachines;

  • Personenbouwliften;

  • Hijs- en hefsteigers voor beroepsmatig personenvervoer

Een actueel overzicht van de operationele certificatieschema’s en certificerende instellingen is beschikbaar op www.tcvt.nl.

De certificatieschema’s worden gehanteerd door certificatie-instellingen, welke door de RvA zijn geaccrediteerd en in geval van verplichte certificatie door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op verzoek daartoe zijn aangewezen.

De certificaten worden geleverd als een dienst aan werkgevers, werknemers, afnemers en overheid teneinde duidelijk te stellen dat men er op mag vertrouwen dat de aangeboden vakbekwaamheid, producten, materieel, systemen en diensten in het kader van verticaal transport voldoen aan de eisen conform de Arbeidsomstandighedenwet etc.

Door het uitgeven van een TCVT Certificaat van Vakbekwaamheid wordt aangegeven welke personen zijn gecertificeerd in het kader van Verticaal Transport.

Door het zichtbaar aanbrengen van het TCVT Goedkeuringssticker op het materieel wordt duidelijk gemaakt dat het materieel is gecertificeerd in het kader van Verticaal Transport. Met een uniek nummer op het TCVT Goedkeuringssticker in combinatie met een daaraan gerelateerde en in het beoordelingsrapport opgenomen TCVT Certificaat van (Periodieke) Goedkeuring is de registratie van de keuring en de certificatiebeslissing door de keuringsinstelling terugvindbaar.

De voorwaarden voor het gebruik van het TCVT-Certificaat van Vakbekwaamheid en Goedkeuring en het TCVT Goedkeuringssticker zijn in de volgende artikelen verwoord.

Vormgeving en gebruik

1. Het TCVT Beeldmerk

Algemeen

Het TCVT Beeldmerk is geregistreerd onder nummer 0954925 in het Benelux Merkenregister.

De kleur van het beeldmerk is als volgt:

  • in Pantone 3415 CV (groen);

  • in Pantone Black (zwart).

Het beeldmerk is verkrijgbaar bij Bureau TCVT in de vorm van software.

Onderscheid wettelijk verplicht of vrijwillig

In de desbetreffende certificatieschema’s is de positie van het schema als volgt aangegeven.

  • A. wettelijke verplicht, waarin men toetst aan wettelijke normen, bijvoorbeeld bij risicovolle beroepsactiviteiten. Het TCVT Certificaat is het bewijs dat wordt voldaan aan de wettelijke normen. Dit wordt in het certificaat met een toevoeging aan het logo gecodeerd aangegeven met – A –

  • B. vrijwillig, waarbij betrokken partijen afspraken maken over de invulling van algemeen gestelde wettelijke voorschriften. Het TCVT Certificaat is een bewijs dat wordt voldaan aan de algemeen gestelde wettelijke voorschriften. Dit wordt in het certificaat gecodeerd aangegeven met een toevoeging aan het logo met – B –.

Onderscheid naar vakbekwaamheid of staat van onderhoud van het hijsmaterieel

Dit wordt in het certificaat gecodeerd aangegeven met de onderstaande toevoeging aan het logo.

Bijlage 250872.png

2. Het TCVT Certificaat van Goedkeuring en TCVT Goedkeuringssticker

Certificaat van goedkeuring

Warenwetbesluit artikel 6f.

Op het certificaat van goedkeuring wordt de datum van keuring vermeld, alsmede gegevens betreffende de identificatie van de hijskraan. Het certificaat van goedkeuring of een afschrift daarvan bevindt zich in de nabijheid van de hijskraan

Het TCVT Certificaat van Goedkeuring betreft materieel voor verticaal transport conform de desbetreffende certificatieschema’s, opgesteld door de werkkamers.

De certificatie-instelling verleent een certificaat van goedkeuring (A-4 formaat) met een unieke identificatiecode volgens haar eigen systematiek.

In het aangegeven gebied D1 wordt het TCVT-Beeldmerk aangebracht tezamen met het certificaatnummer en de datum van uitgifte. Het TCVT Certificaat van Goedkeuring wordt opgenomen in het keuringsrapport.

Goedkeuringssticker

In combinatie met het TCVT Certificaat van Goedkeuring wordt er op de machine een TCVT Goedkeuringssticker aangebracht. Het TCVT Goedkeuringssticker bestaat uit:

  • de tekst ‘‘TCVT Keurmerk’’;

  • het beeldmerk van de Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport (TCVT Beeldmerk);

  • nummercode: ‘‘jj-XXX.XXX’’ met:

  • jj = 00, 25, 10 (zie Bijlage B);

  • XXX.XXX = volgnummer .

De overige gegevens dienen door de certificatie-instelling met een door haar te verstrekken TCVT Goedkeuringssticker te worden aangebracht.

Voor materieel en hijsmiddelen geldt dat het TCVT Goedkeuringssticker op een voor derden duidelijk zichtbare plaats is aangebracht.

TCVT Goedkeuringssticker

Door keuringsinstelling te verzorgen.

Op de keuringslocatie handmatig invullen van datum, wettelijk verplicht (A) of vrijwillig (B), de identificatie van de machine en door aankruisen aangeven jaar/ maand van de volgende TCVT keuring wettelijk verplicht (A) of vrijwillig (B). Stickers bij Bureau TCVT te bestellen

Bijlage 250873.png
Bijlage 250874.png

3. Het TCVT-Certificaat van Vakbekwaamheid

Het TCVT-Certificaat van Vakbekwaamheid betreft de vakbekwaamheid van kraanmachinisten conform de desbetreffende certificatieschema’s, opgesteld door de Werkkamer 4: Vakbekwaamheid Machinist Verticaal Transport.

De certificatie-instelling verleent een certificaat van vakbekwaamheid (A-4 formaat) met het certificaatnummer XX-WABB-YY.YYY waarin:

  • XX = code van de uitvoerende certificatie-instelling;

  • WA = werkkamer belast met de inrichting van het certificatieschema;

  • BB = code (volgnummer) van het door de werkkamer WA ingerichte

  • certificatieschema.

  • YY.YYY = volgnummer van het verleende certificaat, onafhankelijk van het

  • certificatieschema .

Deze gegevens zullen door Stichting TCVT opgenomen worden in het TCVT persoonsregister. Voor buitenstaanders zullen alleen de naam, geboortedatum, het certificaatnummer en de registratiecode beschikbaar zijn. Met het TCVT persoonsregister faciliteert Stichting TCVT de certificatie-instellingen, die de verplichting van een openbaar certificaatregister hebben.

Het TCVT persoonsregister is voor derden toegankelijk op www.tcvt.nl. Via een vraagvenster wordt de input verzorgd. Aan de hand van de output, welke ook op het certificaat is vermeld, kan de geldigheid worden vastgesteld.

voorbeeld:

Bijlage 250875.png

4. Onjuist gebruik

Verantwoordelijkheid

Het TCVT-Beeldmerk mag niet worden gebruikt op een wijze die zou kunnen suggereren dat de Stichting TCVT verantwoordelijk is voor de uitkomst van het onderzoek of het onderzoek zou goedkeuren.

Maatregelen

De certificatieinstelling heeft een signaleringsplicht naar de Stichting TCVT met betrekking tot het onjuiste dan wel oneigenlijk gebruik.

Bij onjuist dan wel oneigenlijk gebruik van het TCVT-Beeldmerk kan Stichting TCVT tot haar daartoe beschikbare maatregelen overgaan.

Reglementwijzigingen

De Stichting TCVT kan besluiten dit reglement te wijzigen. Van iedere wijziging van dit reglement stelt de Stichting TCVT de certificatie-instellingen onverwijld schriftelijk in kennis onder mededeling van een overgangstermijn.

Bijlage 2. TCVT examenprotocol persoonscertificering w4 (11-055)

1. Algemeen

De Stichting Toezicht Certificatie Verticaal Transport (TCVT) beheert alle certificatieschema's verticaal transport. Binnen TCVT wordt gewerkt aan certificatieschema's waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de vakbekwaamheid van personen en de goede staat van het materieel voldoet aan de minimale veiligheidseisen. Zie ook: www.tcvt.nl

2. Examenprotocol

Dit examenprotocol is van toepassing op en is een onlosmakelijk onderdeel van alle TCVT-schema’s vakbekwaamheid (zie ook www.tcvt.nl).

Het bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens voor de persoonscertificering verticaal transport.

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit twee delen:

  • het praktijkexamen;

  • het theorie-examen.

Indien de exameninstelling geen organisatorisch onderdeel is van de CKI, hebben beiden zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De certificatie-instelling moet het kwaliteitssysteem en de procedures met betrekking tot de organisatie, afname en verwerking van examens van de exameninstelling geaccordeerd hebben en jaarlijks controleren.

Daarnaast houdt de certificatie-instelling toezicht op de uitvoering van de examens door de exameninstelling(en) door per certificatieschema tenminste twee keer per jaar en minimaal 5% van alle examens per exameninstelling te bezoeken. Deze eis geldt niet indien een exameninstelling minder dan 2x per jaar een certificatieschema examineert. Deze eis treedt in, uiterlijk 2 maanden na invoering van dit examenprotocol.

3. Definities

Vakbekwaamheidseisen

De eisen die binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Vakbekwaamheidsgebied

Aanduiding van het werkveld, de functie of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen betrekking op hebben.

Eindtermen

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidsgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Examenreglement

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Toetsterm

Een operationele omschrijving van (een element van) een eindterm, in de vorm van één kennisaspect, één vaardigheid of één houding, zodanig dat deze toetsbaar is.

Toets

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij aan de eindtermen voldoet.

Toetsmatrijs

Een toetsmatrijs geeft een duidelijke omschrijving van de exameninhoud in de vorm van een grove verdeling van de examenvragen over onderwerpen of groepen eindtermen. Hierin is het aantal toetsvragen af te lezen.

Beoordelingsmodel

Een ondubbelzinnige aanduiding van het juiste antwoord, de juiste vaardigheid, en/of de juiste houding, gerelateerd aan een concrete toetsopgave.

Beoordelingsprotocol

De wijze waarop de beoordeling van een toets door een corrector en/of examinator plaats moet vinden.

Leerdoel

Een omschrijving van een leerdoelstelling die in een leersituatie bereikt moet worden.

Certificatieschema

Een certificatieschema omvat de volgende onderdelen:

  • een eenduidig vastgesteld onderwerp van certificatie;

  • objectieve en meetbare criteria voor dat onderwerp;

  • een beschrijving van methoden waarmee de conformiteit van het onderwerp met de eisen kan worden vastgesteld;

  • bepalingen voor de uitoefening van periodiek toezicht.

4. Eisen t.a.v. de locatie

4.1. Theorie-examen

Het theorie examen wordt afgenomen op een locatie die voldoet aan de volgende eisen:

  • er is een ruimte voor de opvang van de kandidaten;

  • er zijn op of in de directe nabijheid van de examenlocatie sanitaire voorzieningen beschikbaar;

  • er is voldoende lichtcapaciteit;

  • elke examenlocatie is afsluitbaar en in een examenopstelling ingericht, waarbij een minimale tussenruimte van 0,75 meter tussen de tafels onderling is;

  • voor elke kandidaat is een tafel (minimaal 0,50 m x 0,70 m) en een stoel aanwezig;

  • er zijn geen storende invloeden in de directe omgeving van de examenlocatie (geluidsoverlast etc.);

  • er is voldoende ventilatie en verwarming aanwezig.

4.2. Praktijkexamen

Het praktijkexamen wordt afgenomen op een locatie die voldoet aan de volgende eisen:

Het terrein

Op het terrein moeten de examens onder diverse hijsomstandigheden afgenomen kunnen worden.

Het terrein moet een zodanige structuur hebben dat het geschikt is en bij diverse weersomstandigheden goed begaanbaar. Ook moet er voldoende (kunst)licht zijn.

Specifieke terrein-eisen per certificatieschema

Mobiele kraan (W4-01): 1000m2 met een kleinste lengtemaat van tenminste 20 m.

Torenkraan (W4-02): 1000m2 met een kleinste lengtemaat van tenminste 20 m.

Funderingsmachine groot en klein(W4-03): tenminste ter grootte van de hoogte van de funderingsmachine en de paal.10

Autolaadkraan (W4-04): verhard en minimaal 25 x 15 m.

Grondverzetmachine (W4-05): 1000m2 met een kleinste lengtemaat van tenminste 20 m.

Mobiele Torenkraan (W4-06): 1000m2 met een kleinste lengtemaat van tenminste 20 m.

Verreiker (W4-07): verhard en minimaal 25 x 15 m.

Hijsbegeleider (W4-08): afhankelijk van de kraan

Terreinvoorzieningen

  • toilet en waslokaal;

  • een aparte ruimte voor de examinatoren;

  • een schuil-/schrijfgelegenheid, om de examenformulieren bij regen droog te houden en zo nodig geraadpleegd en/of ingevuld te kunnen worden en daardoor goed leesbaar blijven;

  • een gelegenheid om het hijsgereedschap gerangschikt in een ruimte te kunnen ophangen.

Hiervan kan onder meer gebruik worden gemaakt bij het toetsen van de kennis van de kandidaat op dit gebied, zonder dat hij wordt afgeleid door zijn omgeving.

5. Eisen t.a.v. de examenmiddelen

De examens worden door de exameninstelling betrokken vanuit de TCVT itembank.

5.1. Theorie-examen

Voor het theorie-examen moet, op basis van het aantal te examineren kandidaten, voldoende gebundelde opgaven en uitwerkpapier aanwezig zijn. Indien op één examenlocatie, tijdens één examendag, op twee verschillende momenten een theorie-examen wordt afgenomen, worden er twee verschillende examenpakketten gebruikt.

5.2. Praktijkexamen

Voor het praktijkexamen beschikt de examinator over de volgende middelen, waarbij extra specificaties kunnen zijn gesteld in het betreffende certificatieschema.

De examinator controleert de aanwezigheid van de vereiste materialen op de examenlocatie voorafgaand aan het examen.

Materieel algemeen

Alle werktuigen zijn voorzien van de bij het werktuig behorend gebruiksaanwijzing, instructies, TCVT-keurmerk, keurings- en inspectierapporten, alsmede certificaten voor de aan of op het werktuig en tot het werktuig behorende hijsgereedschap. Dit omvat:

  • de last-/vlucht-/capaciteitstabellen, hoogtediagrammen en aanvullende voorwaarden betreffende het gebruik, afstempeling-, ballast- en hulpgiekconfiguraties;

  • de instructieboeken betreffende de bediening;

  • het kraanboek (gedateerd volgens de geldende richtlijnen);

Alle voorschriften, instructies e.d. zijn in het Nederlands gesteld.

Hijsgereedschap algemeen

Het hijsgereedschap dat bij het afnemen van het examen wordt gebruikt, is voorzien van leesbare capaciteitsaanduiding en voldoet aan de wettelijke eisen (Arbowet, Warenwet Besluit Machines) en TCVT schema W1-01.

De certificaten van het hijsgereedschap zijn op de examenlocatie aanwezig.

De gegevens en de gebruiksmogelijkheden van het hijsgereedschap zijn in het Nederlands gesteld en bijvoorbeeld in een leverancierscatalogus opgenomen.

Hijsgereedschap:

  • kettingwerk: 4-sprong met inkorthaken of twee 2-sprongen, waarvan één met inkorthaken;

  • kettingwerk: 2-sprong;

  • kettingwerk: set van telkens vier sluitingen: zowel D- als H-sluitingen van voldoende capaciteit;

  • kunststof hijsbanden: 3 sets van telkens twee hijsbanden geschikt voor voldoende tonnage (zowel eindloos als plat);

  • staaldraad stroppen met talurit en superloop eindverbindingen;

  • geleide lijnen met een lengte van 5 en 10 meter;

  • een kettingtakel.

  • een hijsbalk, uithouder of evenaar geschikt voor het kantelen van een pijp of het hijsen van een container;

  • uithouder;

  • een vloerplatenklem;

  • een blokkenklem;

  • een pallethaak;

  • een personenwerkbak (2,00x1,00x2,00m)11;

  • twee betonkubels van 500-1000 liter waarvan één gevuld met grondstof12;

  • hijskabels;

  • staalkabel-eindverbindingen: voorlopers toepassen zodat ringen/topschalmen niet vervormen door (te) forse hijshaken;

  • hijssleutels geschikt voor het hijsen van een prefab (beton)element.

Dit alles aangepast en bruikbaar (van voldoende capaciteit) gemaakt voor de aanwezige voorwerpen en de diversiteit van opdrachten die door de examinatoren gegeven kunnen worden.

Hijsobjecten algemeen

  • een pijp van minimaal 6 meter lengte en een diameter van tenminste 80 cm;

  • een gesloten zeecontainer van minimaal 8 ft hoog met inhoud;

  • een afsluiter van > 250 kg;

  • een vakwerkmastdeel van minimaal 6 meter en tenminste 400 kg;

  • een prefab (beton)element van minimaal 500 kg;

  • twee DIN-balken van minimaal 4 meter of vergelijkbare balken;

  • drie kanaalplaten (minimaal 2.00x1,00x0,10m);

  • drie lagen lijmblokken (niet verlijmd);

  • vier pallets (beladen met een minimaal gewicht van 50kg);

  • en vier draglineschotten van minimaal 5,00x0,50 meter.

5.2.1. specifiek materieel machinist mobiele kraan W4-01

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gehesen met een mobiele kraan met een bedrijfslastmoment vanaf 30 ton hijscapaciteit bij minimale vlucht. Deze kraan is voorzien van:

  • een jib, en

  • een afstempelinrichting, en

  • minimaal 1-schijfsblok met hondsvot

5.2.2. specifiek materieel machinist vaste torenkraan, incl. railgebonden W4-02

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gehesen met een vast opgestelde torenkraan of railtorenkraan met een bedrijfslastmoment van tenminste 90 tonmeter.

De hijswerkzaamheden vinden plaats vanuit de cabine.

5.2.3. specifiek materieel machinist funderingsmachine W4-03 groot+klein

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gewerkt met een funderingsmachine met een eigen massa van tenminste 30 ton (FM groot) of tussen de 10 en 30 ton (FM klein).

In afwijking van het bepaalde onder hijsgereedschap algemeen, wordt afhankelijk van de toegepaste funderingstechniek gebruikt gemaakt van alle hieronder genoemde hijsgereedschappen:

  • palenstroppen voor betonpalen;

  • stroppen en/of quick release shackles voor het hijsen van damwandprofielen, staalprofielen of stalen buizen;

  • een kettingstrop voor het hijsen van een avegaar;

  • specifiek hijsgereedschap voor het hijsen van boorbuizen;

  • specifiek hijsgereedschap voor het hijsen van wapeningsnetten;

  • een schottensprenkel voor het hijsen van draglineschotten;

  • en specifieke stroppen voor het hijsen van machinedelen bij laden en lossen (zowel als montage en demontage).

In afwijking van het bepaalde onder hijsobjecten algemeen, wordt afhankelijk van de toegepaste funderingstechniek gebruikt gemaakt van alle hieronder genoemde hijsobjecten:

  • prefab betonpalen;

  • een betonkubel;

  • een vrij hangende vibrator;

  • damwandprofielen;

  • staalprofielen;

  • draglineschotten;

  • boorbuizen;

  • voegbuizen of planken, prefabwapening, ankers, staven of bundels;

5.2.4. specifiek materieel machinist autolaadkraan W4-04

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gehesen met een autolaadkraan met een bedrijfslastmoment van tenminste 20 tonmeter en met alle navolgende materieelstukken:

  • een mast van minimaal 8 meter;

  • met of zonder een afstandbediening;

  • een afstempelinrichting.

5.2.5. specifiek materieel machinist grondverzetmachine W4-05

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gehesen met een grondverzetmachine met hijsfunctie op banden met een lastmomentbeveiliging van tenminste 10 tonmeter.

5.2.6. specifiek materieel machinist mobiele torenkraan W4-06

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen,wordt gehesen met een mobiele torenkraan met een bedrijfslastmoment vanaf 40 tonmeter. Deze kraan is voorzien van:

  • een afstempelinrichting, en

  • een cabine, van waaruit het hijswerk wordt verricht.

De kraan moet voor aanvang van het examen in transportpositie staan (niet opgesteld), waarbij het hijsblok op het minimale aantal hijskabels is ingeschoren.

5.2.7. specifiek materieel machinist verreiker W4-07

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gehesen met een roterende verreiker met hijsfunctie met een hijscapaciteit van tenminste 10 tonmeter met verwisselbare uitrustingsstukken.

5.2.8. specifiek materieel Hijsbegeleider W4-08

Ter aanvulling op het hierboven bepaalde onder materieel algemeen, wordt gehesen met:

  • een mobiele kraan vanaf 30 ton hijscapaciteit bij minimale vlucht ,of

  • een portaal kraan met een minimale hijshoogte van 5 meter, verrijdbaar over tenminste 10 meter en een overspanning van minimaal 10 meter, of

  • een torenkraan van minimaal 40 tonmeter, of

  • een offshore kraan, of

  • een werfkraan.

6. Eisen t.a.v. de exameninstelling

Exameninstellingen moeten een overeenkomst met de certificatie-instelling hebben gesloten conform de desbetreffende eisen, vermeld in de ISO/IEC 17024:2012. De certificatie-instelling meldt deze overeenkomst ter registratie aan Stichting TCVT. Tevens dient de exameninstelling de verplichtingen na te komen zoals vermeld in de samenwerkingsovereenkomst met de certificatie-instelling. Daarnaast moet de exameninstelling een overeenkomst hebben met TCVT inzake het gebruik van de itembank.

De exameninstelling beschikt over een kwaliteits- en procedurehandboek dat onderdeel uitmaakt van het kwaliteitssysteem dat voldoet aan de vigerende normserie NEN-ISO 9001.

De exameninstelling stelt een handleiding voor examenfunctionarissen en instructies voor beoordelingen samen, waarin o.a. de taken en bevoegdheden zijn opgenomen. Deze handleiding en instructies zijn goedgekeurd door de certificatie-instelling en aan TCVT ter inzage gesteld.

Register van goedgekeurd examenpersoneel, belast met afname

De exameninstelling (of de CKI als die zelf examineert) houdt een register bij van het examenpersoneel en hun inzet bij de examens. Dit register wordt één keer per jaar aan TCVT ter beschikking gesteld. Tevens beschikt de exameninstelling over persoonsdossiers van het examenpersoneel waarin zijn opgenomen een curriculum vitae, een geheimhoudingsverklaring, een informatie/bereidheidsverklaring c.q. overeenkomst, beoordelingsformulieren en andere relevante, persoonsgebonden documenten.

6.1. Examenpersoneel

Het examenpersoneel wordt door de exameninstelling voorgedragen en door de CKI benoemd op basis van toetsing aan onderstaande criteria en de voor examinatoren geldende procedure.

Examenpersoneel mag op geen enkele wijze verbonden zijn met en/of aan opleidingsinstituten verticaal transport dan wel instituten die de bijscholing TCVT verzorgen.

Toezichthouder theorie-examen

Voor het theorie-examen wordt door de exameninstelling een toezichthouder aangesteld.

Deze functionaris heeft geen specifieke kennis nodig van het vakgebied. De toezichthouder beschikt wel over:

  • organisatorische capaciteiten;

  • communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • het vermogen om regelend en besluitvaardig op te treden.

Van de toezichthouder wordt verwacht dat hij:

  • toeziet op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen;

  • op correcte wijze de vastgestelde administratieve procedures afhandelt;

  • zich op voldoende wijze beschikbaar stelt voor het toezicht op de afname van theorie-examens.

Een toezichthouder verricht de volgende taken:

  • het controleren van de personalia en de aanmeldingen van de kandidaat;

  • het controleren en aansluitend voorbereiden van het theorie-examen zodat de kandidaat direct na aanvang van het examen kan starten;

  • het uitoefenen van toezicht teneinde misbruik te voorkomen;

  • het innemen van de examenstukken en het aansluitend verzendklaar maken;

  • het aanleveren van het totale pakket aan de exameninstelling.

Corrector theorie-examen:

Voor het beoordelen van de schriftelijke uitwerking van de open vragen van het theorie-examen wordt door de exameninstelling een corrector aangesteld. De corrector voldoet aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • hij beheerst de Nederlandse taal (dan wel de taal waarin het examen wordt afgenomen (Duits en/of Engels));

  • hij heeft actuele vakinhoudelijk kennis en inzicht;

  • hij past de beoordelingscriteria, zoals vastgelegd in het TCVT-certificatieschema, toe.

De corrector beoordeelt binnen de TCVT antwoordmacro’s en de gestelde termijn de uitwerkingen van de theorie-examens en verbindt hier een waardering aan volgens de methodiek zoals vastgelegd in het betreffende TCVT-certificatieschema.

Examinator praktijkexamen

Voor het praktijkexamen wordt door de exameninstelling een examinator aangesteld.

De examinator is belast met de beoordeling of, en in welke mate, kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het behalen van het examen. Hiertoe past de examinator de TCVT examinatoreninstructie toe bij de beoordeling.

Bij een examen met meer dan één examinator, is één van de examinatoren aangewezen als voorzitter en vanuit die hoedanigheid verantwoordelijk voor een ordentelijk verloop van het examen en de afwikkeling daarvan.

De examinator beschikt over:

  • minimaal twee jaar praktische werkervaring in het desbetreffende vakgebied;

  • in bezit van het relevante certificaat;

  • actuele praktische en theoretische aantoonbare kennis van het desbetreffende vakgebied;

  • goede communicatieve vaardigheden;

  • het vermogen besluitvaardig op te treden;

  • voldoende aantoonbare kennis van het examenreglement.

Van de examinator wordt verwacht dat hij:

  • begrip heeft voor de invloed die een examensituatie heeft op het gedrag van de kandidaten;

  • een optimaal klimaat weet te scheppen voor de kandidaat, opdat kennis en opgedane ervaring, inzicht, vaardigheden en attitude zo goed mogelijk uit de verf komen;

  • op correcte wijze omgaat met de kandidaten en alle overige personen die functioneel bij het examen aanwezig zijn;

  • een objectieve beoordeling geeft van de kennis en het inzicht van de kandidaat;

  • nauwgezet de voorschriften in acht neemt die voor elk examenonderdeel gelden;

  • op representatieve wijze de exameninstelling vertegenwoordigt tijdens het examen en zorg draagt voor een correct examenverloop.

De examinator moet per certificatieschema een door de exameninstelling voorgedragen en door de certificatie-instelling geaccepteerde deskundige zijn.

6.2. Onafhankelijkheid

Het examenpersoneel is onafhankelijk. Al het examenpersoneel tekent een verklaring waarin geheimhouding en onafhankelijkheid worden gegarandeerd. Zij verklaart zich onafhankelijk van de kandidaat en de eventuele opleider/werkgever van de kandidaat. Mocht tijdens het examen blijken dat er toch een relatie, van welke aard dan ook, bestaat tussen de kandidaat en het betreffende examenpersoneelslid, dan dient de examinator dit tijdig aan de exameninstelling te melden. Het is onder geen enkele voorwaarde toegestaan dat de betreffende examinator deze kandidaat examineert op straffe van ongeldigheid van het examen.

7. Eisen t.a.v. de examens

7.1. Examenreglement

De exameninstelling stelt de deelnemers aan het examen op hun verzoek het examenreglement ter beschikking. In dit examenreglement zijn de volgende zaken opgenomen:

  • de ingangsdatum;

  • de inschrijvingsprocedure;

  • de bevestiging van deelname en oproep;

  • de identificatie van de deelnemers;

  • de toelating en afwezigheid;

  • de examenduur en wijze van examinering;

  • dat het examen wordt afgenomen in de Nederlandse taal;

  • de gedragsregels voor kandidaten;

  • de regeling ‘aangepast examen’;

  • de normen voor slagen en afwijzen;

  • de bekendmaking van de uitslag;

  • de bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • het inzagerecht;

  • de klachtenprocedure;

  • de geldigheidsduur van het examenresultaat.

Beslotenheid van examens

Medewerkers van de exameninstelling zorgen voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm.

Verificatie en implementatie hiervan geschiedt door de certificatie-instelling.

Afname praktijkexamen

Het praktijkexamen kan gelijktijdig door twee kandidaten worden afgelegd, beurtelings in de rol van machinist c.q. hijsbegeleider en assistent. Elke kandidaat wordt dan door één examinator in zowel de rol van machinist c.q. hijsbegeleider als van assistent beoordeeld. Dit houdt in dat gelijktijdig twee examinatoren gedurende het gehele examen één en dezelfde kandidaat beoordelen. Over deze beoordeling wordt dan onderling overleg gevoerd.

Bij één examenkandidaat kan worden volstaan met één examinator.

Afname theorie-examen

Indien kandidaten problemen hebben met een schriftelijk theorie-examen kan in een dergelijke situatie de certificatie-instelling op eigen gezag en deskundigheid een alternatief aanbieden. Dit alternatief voldoet aan dezelfde voorwaarden als het reguliere examen en is beperkt tot het theorie-examen .

Er zijn twee categorieën kandidaten waarvoor een alternatief examen mogelijk is:

  • kandidaten die aantoonbaar dyslectisch zijn, en

  • kandidaten die een dusdanige grote examenvrees hebben, dat zij niet in staat zijn om hun kennis op papier uit te drukken.

Een alternatief examen wordt altijd afgenomen door een examinator en een toezichthouder.

7.2. Dekking eind- en toetstermen

Het aantal theorievragen en praktijkopdrachten is over de eind- en toetstermen verdeeld met de volgende dekking:

  • eindtermen: volledig

  • toetstermen: volledig

Beoordeling en resultaat

Het examen bestaat uit meerdere activiteiten. Per activiteit wordt een aantal aspecten beoordeeld, per verrichting wordt aangegeven of deze als voldoende of onvoldoende aangemerkt wordt.

Aanvullende eisen kunnen in het betreffende schema worden gesteld.

Waardering resultaat

Het resultaat van zowel het theorie- als praktijkexamen wordt in voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht.

Kandidaten die voor het onderdeel theorie of praktijk of voor beide onderdelen geen voldoende hebben behaald, hebben recht op een herexamen. Hiervoor moet worden voldaan aan het gestelde in het betreffende schema en aan de voorwaarden zoals vermeld in het examenreglement van de exameninstelling.

Geldigheidsduur van het resultaat van het examen

Een kandidaat kan uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat maximaal twee maal een herexamen aanvragen.

Hierna, of na het verstrijken van de termijn, zullen zowel het theorie- als het praktijkexamen afgelegd dienen te worden.

Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

7.3. Certificatiereglement

Certificering vindt plaats als aangetoond is dat voldaan is aan de vakbekwaamheidseisen zoals vermeld in het desbetreffende TCVT Certificatieschema.

Dit reglement omschrijft de algemene werkwijze bij de certificatie, de beoordeling van de geldigheidscondities en de hercertificatie-eisen.

Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de certificatie-instelling die daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures van de certificatie-instelling De functionaris is niet betrokken geweest bij de beoordeling van de verrichtingen van de kandidaat.

8. Diversen

Klachten en beroep

Met betrekking tot klachten en beroep wordt verwezen naar de procedure zoals genoemd in het examenreglement ten behoeve van de examinering en dat beschikbaar is bij de exameninstelling.

Uitvoering

Lijst van persoonlijke beschermingsmiddelen:

  • goedsluitende werkkleding

  • veiligheidsschoenen

  • veiligheidshelm

  • gehoorbescherming

  • werkhandschoenen

Bijlage XVIIa. behorend bij artikel 7.7, tweede lid onder a, Arbeidsomstandighedenregeling

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Machinist Mobiele Torenkraan

Document: WSCS-VT Machinist Mobiele Torenkraan

INHOUD

1.

Inleiding

2.

Definities

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

4.

Certificatiereglement

5.

Examenreglement

6.

Toezicht

   
 

DEEL II: NORMEN

7.

Onderwerp van certificatie

8.

Entreecriteria

9.

Eindtermen

10.

toetsmethodiek bij initiële certificatie

11.

Hercertificatie

12.

Het certificaat

13.

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD-TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van veilig hijsen door een machinist met een mobiele torenkraan. Door het ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het veilig uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een mobiele torenkraan13. Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de WDA&T certificering personen in het kader van verticaal transport.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een persoonscertificaat van vakbekwaamheid.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de CKI op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert: TCVT.

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door BHST, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen. In casu het CCvD-TCVT.

Centrale Examen Commissie (CEC)

:

Commissie binnen de structuur van de BHST die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 7 Warenwet (artikel 6e Warenwetbesluit machine).

Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keurings-instelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenprotocol

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de BHST en de exameninstelling.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Examinatoreninstructie

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de examinator en de exameninstelling.

Hijskraan

:

Torenvormig hijswerktuig voor het hijsen van vrijhangende lasten in een mobiele (kraan op rupsen of banden) opstelling, met tenminste een bedrijfslastmoment van 10 tonmeter.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

TCPR

 

TCVT Certificatie Personen Register

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

TSJ

 

TCVT Schema Journaal: annotatie op een TCVT schema.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Verklaring

:

De EG-verklaring van typeonderzoek of EG-verklaring overeenstemming als bedoeld in het bij of krachtens de Machinerichtlijn of enige andere EU-produkt-richtlijn bepaalde.

Werkveldspecifiek certificatieschema

:

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-VT-Personen

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Personen.

WDAT-VT-Producten

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en mobiele kranen, torenkranen en/of hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer en/of tijdelijke personen(bouw)liften periodiek keuren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Producten.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Hijsen is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang – veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid – te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van machinist mobile kraan.

3.1. Beschrijving schema

Het WSCS-VT Machinist Mobiele Torenkraan is door de BHST voorgesteld en door het ministerie van SZW -inclusief eventuele aanpassingen- vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit werkveldspecifieke certificatieschema zijn actief:

  • BHST TCVT, hierna TCVT

  • CCvD TCVT, hierna CCvD

  • Werkkamer 4 TCVT vakbekwaamheid

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Hijsen en aanslaan van lasten is een risicovolle activiteit in het verticaal transport. De machine waarmee wordt gehesen, het hijs- en hefgereedschap en het aanslaan van lasten kunnen ieder voor zich en/of in gezamenlijkheid gevaarlijk zijn voor mens en omgeving. Borging van dit proces door onder certificaat gekeurde machines en hijs- en hefgereedschappen enerzijds en gecertificeerde machinisten en hijsbegeleiders anderzijds, is noodzakelijk en door de wetgever onderkend. Hijskranen zijn complexe installaties en hun aandeel in ernstige en dodelijke ongevallen is relatief gezien groot. De oorzaak van deze onveiligheid kan worden onderverdeeld in een aantal subgroepen:

  • 1. instabiliteit last

  • 2. Niet adequaat aanhaken en lossen van last

  • 3. Instabiliteit kraan

  • 4. Instabiliteit giek

  • 5. Niet adequaat opbouwen en afbouwen van kraan

  • 6. Technische gebreken van de kraan

  • 7. Toegankelijkheid kraan

ad 1+2. Instabiliteit last / Niet adequaat aanhaken en lossen van last

In de bouw hijsen kraanmachinisten vaak onbekende en onstabiele lasten over grote groepen bouwvakkers heen en lossen ze de last in de directe nabijheid van personen die niets met de hijsactiviteit te maken hebben. De last wordt vaak aangeslagen door niet-deskundigen. De machinist draagt echter wel de verantwoordelijkheid voor het hijsen van de last. Met het hijsen op zich gaat vervolgens weinig fout, maar wel met de last (schuiven, vallen, haakbreuk etc.). Oorzaak van dit risico is het werken met onveilig materieel, ondeskundig personeel, tijdgebrek en het ontbreken van een hijsplan.

ad 3+ 4. Instabiliteit van de kraan en giek

Kranen en giek worden instabiel door het hijsen en zwenken. Er is dan sprake van grote drukverplaatsingen door de kraan. Instabiliteit kan leiden tot het wegzakken c.q. omvallen van de kraan. Goed stempelen op goede schotten is de oplossing. Daarnaast zorgt overbelasting en het werken bij zware wind voor problemen.

Ad 5 + 6. Technische staat van de kraan en niet adequaat op/afbouwen van de kraan

Kranen worden intensief gebruikt en zijn onderhevig aan slijtage. Ook de opstelling en afbouw van de kraan heeft direct gevolgen voor het gebruik. Regelmatig keuren van de kraan is de oplossing.

ad 7. Toegankelijkheid kraan

Een kraan op een bouwplaats is een nuttig en gewild voorwerp. Helaas komt het nog regelmatig voor dat onbevoegden de kraan gebruiken voor hijswerk. De machinist dient derhalve altijd zijn kraan af te sluiten bij het verlaten van de kraan.

Certificering van kraanmachinisten en keuring van kranen zijn managementfactoren, die de bedrijfstak ter hand heeft genomen. De keuring voorkomt een aantal mechanische defecten en de certificering houdt de competentie van de machinisten op peil. Andere factoren die door het management van het werk beïnvloedbaar zijn, zijn conflictbeheersing, mens-machine interacties, communicatie en voldoende menskracht.

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat machinist mobiele torenkraan dient bij een CKI, in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het persoonscertificaat machinist mobiele torenkraan. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van

zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat.

De maximale geldigheidsduur van een persoonscertificaat is 5 jaar. Eerdere intrekking is mogelijk indien de certificaathouder tussentijds niet voldaan heeft aan de eisen t.a.v. de beheersing van de onder 9. genoemde eindtermen (zie voor de voorwaarden 4.5).

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

Deze condities zijn:

  • de certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften;

  • de certificaathouder dient te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

De CKI is bevoegd het certificaat te schorsen en/of in te trekken. De condities en de wijze waarop daarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de CCvD en vastgelegd in het TCVT protocol ‘schorsing/intrekking’.

4.6. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht. De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze. Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij. De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident. Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend. De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ‘bezwaarschriftprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met TCVT tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan Bureau TCVT ten behoeve van het TCVT Personenregister, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register is via internet toegankelijk gemaakt. De BHST is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het TCVT persoonscertificaat machinist mobiele torenkraan.

5.1. Doelstelling

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit de volgende delen:

  • theorie-examen, en

  • praktijkexamen.

5.2. De exameninstelling

De exameninstelling dient het examenreglement te hanteren. Hierin zijn de volgende zaken opgenomen:

  • 1. ingangsdatum van het certificaat;

  • 2. eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 3. de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 4. bevestiging van deelname en oproep;

  • 5. identificatie van de deelnemers;

  • 6. toelating en afwezigheid;

  • 7. examenduur en wijze van examinering;

  • 8. gedragsregels voor kandidaten;

  • 9. regeling aangepast examen;

  • 10. normen voor slagen en afwijzen;

  • 11. bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 12. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 13. inzagerecht;

  • 14. geldigheidsduur van het examenresultaat.

Indien de exameninstelling geen organisatorisch onderdeel is van de CKI, hebben beide zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012. De CKI is verplicht aan de BHST te melden dat examens worden afgenomen door een externe exameninstelling en welke instelling het betreft.

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten.

Het selectieproces moet garanderen dat examenpersoneel dat (een deel van) een examen afneemt ten minste voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in het TCVT examenprotocol (www.tcvt.nl).

Toezichthouder theorie-examen

Voor het theorie-examen wordt door de exameninstelling een toezichthouder aangesteld.

Deze functionaris heeft geen specifieke kennis nodig van het vakgebied. De toezichthouder beschikt wel over:

  • organisatorische capaciteiten;

  • communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • het vermogen om regelend en besluitvaardig op te treden.

Van de toezichthouder wordt verwacht dat hij:

  • toeziet op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen;

  • op correcte wijze de vastgestelde administratieve procedures afhandelt;

  • zich op voldoende wijze beschikbaar stelt voor het toezicht op de afname van theorie-examens.

Een toezichthouder verricht de volgende taken:

  • het controleren van de personalia en de aanmeldingen van de kandidaat;

  • het controleren en aansluitend voorbereiden van het theorie-examen zodat de kandidaat direct na aanvang van het examen kan starten;

  • het uitoefenen van toezicht teneinde misbruik te voorkomen;

  • het innemen van de examenstukken en het aansluitend verzendklaar maken;

  • het aanleveren van het totale pakket aan de exameninstelling.

Corrector theorie-examen:

Voor het beoordelen van de schriftelijke uitwerking van de open vragen van het theorie-examen wordt door de exameninstelling een corrector aangesteld. De corrector voldoet aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • hij beheerst de Nederlandse taal (dan wel in de taal waarin het examen wordt afgenomen (Duits en/of Engels));

  • hij heeft actuele vakinhoudelijk kennis en inzicht;

  • hij past de beoordelingscriteria, zoals vastgelegd in het TCVT-certificatieschema, toe.

De corrector beoordeelt binnen de TCVT antwoord-macro’s en de gestelde termijn de uitwerkingen van de theorie-examens en verbindt hier een waardering aan volgens de methodiek zoals vastgelegd in het betreffende TCVT-certificatieschema.

Examinator praktijkexamen

Voor het praktijkexamen wordt door de exameninstelling een examinator aangesteld. De examinator is belast met de beoordeling of, en in welke mate, kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het behalen van het examen. Hiertoe past de examinator de TCVT examinatoreninstructie toe bij de beoordeling. Bij een examen met meer dan één examinator, is een van de examinatoren aangewezen als voorzitter en vanuit die hoedanigheid verantwoordelijk voor een ordentelijk verloop van het examen en de afwikkeling daarvan.

De examinator beschikt over:

  • minimaal twee jaar praktische werkervaring in het desbetreffende vakgebied;

  • actuele praktische en theoretische kennis van het desbetreffende vakgebied;

  • goede communicatieve vaardigheden;

  • het vermogen besluitvaardig op te treden;

  • voldoende kennis van het examenreglement.

Van de examinator wordt verwacht dat hij:

  • begrip heeft voor de invloed die een examensituatie heeft op het gedrag van de kandidaten;

  • een optimaal klimaat weet te scheppen voor de kandidaat, opdat kennis en opgedane ervaring, inzicht, vaardigheden en attitude zo goed mogelijk uit de verf komen;

  • op correcte wijze omgaat met de kandidaten en alle overige personen die functioneel bij het examen aanwezig zijn;

  • een objectieve beoordeling geeft van de kennis en het inzicht van de kandidaat;

  • nauwgezet de voorschriften in acht neemt die voor elk examenonderdeel gelden;

  • jaarlijks de TCVT-examinatorendag bijwoont;

  • op representatieve wijze de exameninstelling vertegenwoordigt tijdens het examen en zorg draagt voor een correct verloop.

De examinator moet per certificatieschema een door de exameninstelling voorgedragen en door de CKI geaccepteerde deskundige zijn.

Onafhankelijkheid

Het examenpersoneel is onafhankelijk. Al het examenpersoneel tekent een verklaring waarin geheimhouding en onafhankelijkheid worden gegarandeerd en waarin zij verklaart geen werkzaamheden bij c.q. voor een opleider te verrichten. Zij verklaart zich onafhankelijk van de kandidaat en de eventuele opleider/werkgever van de kandidaat. Mocht tijdens het examen blijken dat er toch een relatie, van welke aard dan ook, bestaat tussen de kandidaat en het betreffende examenpersoneelslid, dan dient de examinator dit tijdig aan de exameninstelling te melden. Het is onder geen enkele voorwaarde toegestaan dat de betreffende examinator deze kandidaat examineert op straffe van ongeldigheid van het examen.

Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet worden gebracht. Deze maatregelen dienen schriftelijk vastgelegd te worden.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling. Medewerkers van de exameninstelling hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

5.4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Het theorie-examen wordt schriftelijk en in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen aan een persoon van 18 jaar en ouder. Wanneer er gegronde redenen zijn voor een mondeling theorie-examen in de Nederlandse taal (bijvoorbeeld bij kandidaten die aantoonbaar dyslectisch zijn) kan de certificatie-instelling daartoe besluiten. Dit alternatief dient te voldoen aan dezelfde voorwaarden als het reguliere theorie-examen en het CEC dient hiermee in te stemmen. Het uitgeschreven mondelinge examen wordt afgenomen door een daartoe door de CKI aanvullend geautoriseerde examinator en een toezichthouder. Van deze alternatieve afname dient door de exameninstelling een registratie te worden bijgehouden met een (minimaal jaarlijkse) rapportage naar de CEC. Het praktijkexamen wordt in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen. De kandidaat moet tijdens het examen voldoende kunnen communiceren.

Voor de overige eisen aan het examen (locatie, middelen, etc) wordt verwezen naar het TCVT examenprotocol.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet aan de gestelde eisen. Afhankelijk van het onderwerp van certificatie, de periode van certificatie en de risicoanalyse wordt het toezicht ingevuld.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, het TCVT erkende opleidingsinstituut voor bijscholing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen.

6.2. Frequentie van toezicht

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het originele TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring en de scholing te worden voorgelegd aan de CKI. De ontvangst wordt binnen één kalenderweek bevestigd (deze bevestiging is een bewijs richting opdrachtgevers inzake de afwezigheid van het TCPR-boekje). De CKI controleert de registratie en toets of voldaan wordt aan de eisen van scholing en praktijkervaring. De aanvrager wordt hieromtrent binnen één kalenderweek geïnformeerd.

Daarnaast voert de CKI, onaangekondigd, een 5% steekproef uit op de betrouwbaarheid van de invulling van de scholing en de praktijkervaring. Voor de registratie van de scholing en de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie te worden gevoerd door de CKI. Deze administratie moet minimaal vijf jaar beschikbaar blijven.

6.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

Het TCVT erkende opleidingsinstituut beoordeelt op het moment van scholing (2 maal in een periode van 5 jaar) elk TCPR-boekje ten aanzien van de scholing en de praktijkervaring. Indien een certificaathouder niet meer voldoet aan de eisen wordt de CKI hiervan binnen drie werkdagen in kennis gesteld.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI is gehouden om haar bevindingen t.a.v. 6.2 aan de certificaathouder binnen twee kalenderweken kenbaar te maken.

6.5. Maatregelen (artikel 1.5e Arbobesluit)

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema heeft dit op zo kort mogelijke termijn maatregelen door de CKI tot gevolg. Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat. Er dient door de CKI informatie-uitwisseling met Inspectie SZW plaats te vinden over geconstateerde gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar kan worden gebracht. Indien er sprake is van een sanctie wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Relevante informatie over de sanctie dient door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Deze meldingsplicht dient nauwkeurig uitgewerkt te worden, in verband met de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en de contractuele relatie tussen CKI en klant.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie dient de CKI aan te geven (en te registreren) na welke periode certificatie weer is toegestaan. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

Criteria

De CKI dient in ieder geval een onderzoek in te stellen na indiening van een klacht inzake de werkwijze van de certificaathouder:

  • vanuit Inspectie SZW;

  • vanuit de markt, ingediend bij TCVT en/of de CKI.

Criteria op basis waarvan de CKI maatregelen moet treffen zijn de volgende.

  • 1. Schorsen van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht. Het betreft hier een klacht anders dan:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

  • 2. Intrekken van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht inzake:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

Deel II: Normen

Deel 2 van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificerings-proces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7. Onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van veilig hijsen door een machinist mobiele torenkraan. Door het Ministerie van SZW is het schema middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een mobiele torenkraan met een bedrijfslastmoment van tenminste 10tm. Het betreft hier:

  • veilig omgaan met de last;

  • mobiele torenkraan veilig positioneren (stabiliteit, omgeving, ondergrond);

  • mobiele torenkraan veilig laten functioneren (opbouwen, hijsen, afbouwen, afsluiten);

  • mobiele torenkraan in veilige en technisch goede staat doen zijn;

  • veilig en gezond werken met de mobiele torenkraan.

8. Entreecriteria

Voor de eerste afgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat machinist mobiele torenkraan volgt onderstaand een opsomming van de eisen.

De kandidaat dient te voldoen aan de volgende entreecriteria:

  • voldoende materieelkennis hebben;

  • voldoende materiaalkennis hebben;

  • machine gevoel bezitten;

  • veilig en milieuverantwoord kunnen werken;

  • de Nederlandse taal beheersen op leeskennisniveau A1 en schrijfkennisniveau B2 of gelijkwaardig voor examinering in Duitse of Engelse taal.

Er geldt geen specifieke vooropleidingseis.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

Theorie

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen.

    • 1.1. De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

    • 1.2. De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een mobiele torenkraan.

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een mobiele torenkraan.

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten kranen benoemen en de kenmerken en de toepassing hiervan beschrijven.

    • 3.2 De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

    • 3.3 De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een mobiele torenkraan uitgevoerd moeten worden.

    • 3.4 De kandidaat kan bepalen hoe een mobiele torenkraan verplaatst moet worden.

    • 3.5 De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de mobiele torenkraan uiteenzetten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een mobiele torenkraan benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de mobiele torenkraan, hijslast en hijsgereedschappen interpreteren.

    • 4.2 De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijsplan en zijn administratieve verplichtingen.

    • 4.3 De kandidaat kan beschrijven hoe een mobiele torenkraan na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

    • 4.4 De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de mobiele torenkraan noemen en de functie van de LMB uiteenzetten.

    • 4.5 De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een mobiele torenkraan milieu- verantwoord moet worden gewerkt

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een mobiele torenkraan herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een mobiele torenkraan verricht moet worden.

    • 5.2 De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een mobiele torenkraan herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

Praktijk

  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaande aan het werken met een mobiele torenkraan.

  • 2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een mobiele torenkraan.

    • 3.1 De kandidaat kan hijswerkzaamheden uitvoeren met een mobiele torenkraan.

    • 3.2 De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan een mobiele torenkraan.

    • 3.3 De kandidaat kan zelfstandig een mobiele torenkraan verplaatsen.

    • 3.4 De kandidaat kan een mobiele torenkraan na hijswerkzaamheden volgens de Wettelijke voorschriften achterlaten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een mobiele torenkraan benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een mobiele torenkraan.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een mobiele torenkraan herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een mobiele torenkraan.

    • 5.2 De kandidaat kan storingen herkennen aan een mobiele torenkraan en in relatie hiermee handelend optreden.

10. toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

Elke eindterm wordt uitgewerkt in toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm. Het totale aantal vragen per toetsterm is onderstaand aangegeven.

Verklaring van vraagcode:

  • * FK = een vraag feitelijke kennis

  • * BK = een vraag begripsmatige kennis

  • * RV = een vraag reproductieve vaardigheden

  • * PV = een vraag productieve vaardigheden

Toetstermen theorie machinist m obiele torenkraan + aantal verplichte vragen

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen. RV-1, FK-1, BK-2

    • 1.1 De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

      De kandidaat kan een hijstabel van een mobiele torenkraan interpreteren.

    • 1.2 De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek

      getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een mobiele torenkraan.

      • De kandidaat kan de kenmerken van de voorkomende soorten ondergrond noemen

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom hij bij het opstellen van een mobiele torenkraan rekening houdt met de factoren:

        • * de draagkracht van de ondergrond

        • * hijswerkzaamheden nabij een talud

        • * het zicht op het werk

        • * derden (personen en verkeer)

        • * de juiste gieklengte ten opzichte van de hijshoogte en/of de massa van de te hijsen last

        • * de wijze van afstempelen

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven. BK-3

    • 2.1 De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, herkennen en formuleren wat de functie is van hijsgereedschappen en uitleggen of en hoe deze gebruikt moet worden.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een mobiele torenkraan. RV-6, FK-4, BK-10

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten mobiele torenkranen (rups-, banden-, vouw-) benoemen en de kenmerken en toepassingen hiervan beschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, de typen kranen benoemen en hiervan de kenmerken en toepassingen beschrijven

    • 3.2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de mobiele torenkraan herkennen en benoemen.

      • De kandidaat kan de functie van hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de mobiele torenkraan omschrijven.

    • 3.3 De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een mobiele torenkraan uitgevoerd moeten worden.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom aan de gegeven veiligheidsaspecten moet worden voldaan.

      • De kandidaat kan omschrijven waarom aan de volgende aanvullende veiligheidsmaatregelen moet worden voldaan als hij met de mobiele torenkraan:

        • * een last buiten het gezichtsveld plaatst

        • * hijswerkzaamheden verricht nabij spoor en/of hoogspanningsleidingen.

        • * op een werk staat met meerdere kranen

        • * hijsen met een werkbak

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, bepalen in welke situatie welke persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden.

      • De kandidaat kan, gegeven de dichtheid van de materialen, de massa berekenen.

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, risico’s en maatregelen bepalen met betrekking tot de vorm, constructie, samenstelling en bijzondere eigenschappen van lasten.

    • 3.4. De kandidaat kan bepalen hoe een mobiele torenkraan verplaatst moet worden.

      • De kandidaat kan gegeven een situatie bepalen:

        • * of een mobiele torenkraan verplaatst kan worden

        • * of een mobiele torenkraan opgebouwd verreden kan worden met of zonder last

        • * of een weg of terrein geschikt is om over te rijden

        • * of een mobiele torenkraan kan rijden over verschillende soorten terrein (met vermelding van de juiste aandrijving.

      • De kandidaat kan de aandachtspunten noemen bij montage, gebruik, demontage en transport van de hulpgiek.

      • De kandidaat kan beschrijven hoe, conform de voorwaarden en de instellingen genoemd in de gebruiksaanwijzing, gereden moet worden.

    • 3.5. De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de mobiele torenkraan uiteenzetten.

      • De kandidaat kan de werking van hoofdonderdelen en systemen van de mobiele torenkraan uiteenzetten.

      • De kandidaat kan opnoemen wanneer veranderingen in de stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een mobiele torenkraan kan optreden.

      • De kandidaat kan de gevolgen van veranderingen in de stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een mobiele torenkraan bepalen.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een mobiele torenkraan benoemen en interpreteren. RV-2, FK-3, BK-10

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de mobiele torenkraan, hijslast en hijsgereedschappen interpreteren.

      • De kandidaat kan begrippen definiëren:

        • * stabiliteit

        • * kantelmoment

        • * vlucht

        • * stabiliteitsmoment

        • * stempelbasis

        • * hijsgereedschap

        • * werklast

        • * kantellijn en kantelhoek

        • * hijsmiddel

        • * lastmoment

      • De kandidaat kan m.b.t. het bedienen en keuren van kranen en het daarbij behorende hijs- en hefgereedschap de wettelijke verplichtingen interpreteren en de werkingssfeer beschrijven van deze wettelijke verplichtingen.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij hijsgereedschap moet controleren.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij de hijslast moet controleren.

      • De kandidaat kan de functie en inhoud van het kraanboek met bijbehorende documenten omschrijven.

    • 4.2. De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijsplan en zijn administratieve verplichtingen.

      • De kandidaat kan bepalen welke gegevens in het hijsplan van belang zijn bij de uitvoering van werkzaamheden met de mobiele torenkraan.

      • De kandidaat kan opnoemen welke administratieve verplichtingen hij in het kader van zijn beroepsuitoefening heeft.

    • 4.3. De kandidaat kan beschrijven hoe een mobiele torenkraan na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

      • De kandidaat kan de maatregelen noemen die gelden bij het achterlaten van een mobiele torenkraan.

    • 4.4. De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de mobiele torenkraan noemen en de functie van de LMB uiteenzetten.

      • De kandidaat kan delen van het beveiligingssysteem van een mobiele torenkraan noemen.

      • De kandidaat kan de functie van de lastmomentbeveiliging van de mobiele torenkraan uiteenzetten.

      • De kandidaat kan uiteenzetten welke beveiligingen op de mobiele torenkraan aanwezig moeten zijn en wat de functie hiervan is.

    • 4.5. De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een mobiele torenkraan milieuverantwoord moet worden gewerkt.

      • De kandidaat kan milieu- en veiligheidsvoorschriften interpreteren die hij moet toepassen bij het verplaatsen van milieubelastende stoffen.

      • De kandidaat kan verklaren waarom milieuverantwoord werken van belang is.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een mobiele torenkraan herkennen, interpreteren en benoemen. FK-2, BK-6

    • 5.1. De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een mobiele torenkraan verricht moet worden.

      • De kandidaat kan het dagelijks onderhoud aan de mobiele torenkraan omschrijven.

      • De kandidaat kan opnoemen welke schoonmaakwerkzaamheden aan de mobiele torenkraan moeten worden uitgevoerd.

    • 5.2. De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een mobiele torenkraan herkent kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

      • De kandidaat kan samenvatten hoe hij een storingsdiagnose aan onderdelen van een mobiele torenkraan moet uitvoeren.

      • De kandidaat ziet in hoe, gegeven de aard van de storing, gehandeld moet worden d.w.z.:

        • * werkzaamheden stoppen

        • * zelfstandig repareren van de storing

        • * inschakelen technische dienst

      • De kandidaat kan uiteenzetten hoe hij ontoelaatbare slijtage kan signaleren aan onderdelen van de mobiele torenkraan.

      • De kandidaat kan opsommen wat in een storingsmelding vermeld moet worden.

Toetstermen Praktijkexamen

(Sub)eindtermen

Zie activiteiten

De kandidaat kan:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1 de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaand aan het werken met een mobiele torenkraan.

 

x

x

x

 

x

 

x

 

2. hijswerkzaamheden uitvoeren met een mobiele torenkraan.

         

x

x

x

x

3. hijsgereedschappen bevestigen aan een mobiele torenkraan.

     

x

x

 

x

   

4.dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een mobiele torenkraan.

 

x

x

           

5. zelfstandig een mobiele torenkraan verplaatsen.

       

x

x

     

6. storingen herkennen aan een mobiele torenkraan en in relatie hiermee handelend optreden.

 

x

x

x

x

x

x

x

 

7. veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een mobiele torenkraan.

 

x

x

x

 

x

x

x

 

8. een torenkraan na hijswerkzaamheden volgens de wettelijke -voorschriften achterlaten

 

x

x

           

Het praktijkexamen bestaat uit de volgende activiteiten:

1.

Doornemen opdracht

6.

Praktijk hijsopdrachten

2.

Aanvangscontrole van de machine (visueel)

7.

Assisteren last verplaatsen

3.

Onderhoud van de machine

8.

Praktijk hijsopdrachten

4.

Controle en inspectie hijsgereedschap

9.

 

5.

Opstellen en gebruiksklaar maken van mobiele torenkraan

10.

Machine achterlaten

In de tabel is een overzicht gegeven van de verdeling van de eindtermen over de activiteiten van de praktijkexamens machinist mobiele torenkraan. Doordat eindtermen onderverdeeld zijn in toetstermen, is een eindterm vaak over meerdere activiteiten verdeeld. Daardoor is een eindterm meestal niet door een activiteit afgedekt.

Verklaring van codes:

  • * RV = opdracht reproductieve vaardigheden

  • * PV = opdracht productieve vaardigheden

  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaande aan het werken met een mobiele torenkraan. RV-9, PV-1

    • 1.1 een hijsplan uitvoeren gelet op:

      • * plaats en afmetingen van de hijslocatie(s)

      • * plaats en afmetingen van de obstakels

      • * afmetingen, vorm, massa en zwaartepunt van de last

      • * soort, afmetingen, vorm en massa van het hijsgereedschap.

    • 1.2. controleren van de wettelijk voorgeschreven documenten.

    • 1.3. het werkterrein afzetten.

    • 1.4. overleggen met de uitvoerder (examinator) over de werkzaamheden, o.a. over:

      • * de aard van de te hijsen materialen

      • * de ligging van ondergrondse kabels en leidingen

    • 1.5. aan de hand van de omgevingsfactoren de terreinomstandigheden vaststellen:

      • * de ligging van boven- en ondergrondse leidingen

      • * de plaats en afmetingen van obstakels

      • * de aanwezigheid van mensen en verkeer op en naast het werkterrein

    • 1.6. de afmetingen, massa en zwaartepunt van de last inschatten.

    • 1.7. de keuze en de soort van het hijsgereedschap vaststellen.

    • 1.8. hulp- en uitrustingsstukken aanbrengen aan de mobiele torenkraan.

    • 1.9. de volgende gegevens uit een hijstabel van een mobiele torenkraan bepalen:

      • * de vlucht

      • * de hijshoogte

      • * de werklast in relatie tot vlucht en/of hoogte

      • * contragewicht.

    • 1.10. de mobiele torenkraan veilig en volgens de gebruiksaanwijzing opstellen, rekening houdend met de omgevingsfactoren.

    • 1.11. controleren of de juiste waarschuwingstekens of -borden op en om de kraan zijn aangebracht.

    • 1.12. de wijze van uitvoering van het werk vaststellen.

  • 2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen RV-1

    • 2.1 De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, herkennen en formuleren wat de functie is van hijsgereedschappen en uitleggen hoe deze gebruikt moeten worden.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een mobiele torenkraan. RV-12

    • 3.1. De kandidaat kan hijswerkzaamheden uitvoeren met een mobiele torenkraan.

      • 3.1.1 hijswerkzaamheden met de mobiele torenkraan uitvoeren.

      • 3.1.2 wettelijk voorgeschreven hand- en armseinen geven en aan ontvangen hand- en armseinen het juiste gevolg geven.

      • 3.1.3 communiceren met behulp van portofoons.

      • 3.1.4 op basis van vorm, massa en materiaal van de te hijsen last de benodigde hijsgereedschappen kiezen.

      • 3.1.5 het hijsgereedschap controleren op:

        • * de weergave van de toegestane werklast op het hijsgereedschap

        • * visuele beschadigingen of manco’s

        • * aanwezigheid van een CE-markering, certificaat en inspectierapport

      • 3.1.6 de hijstabel controleren of de mobiele torenkraan de werkzaamheden kan uitvoeren.

      • 3.1.7 met de mobiele torenkraan een last optoppen en aftoppen.

      • 3.1.8 met de mobiele torenkraan een last in een doel plaatsen.

      • 3.1.9 met de mobiele torenkraan een last tussen obstakels door manoeuvreren.

      • 3.1.10 met de mobiele torenkraan een slingerbeweging beheersen.

      • 3.1.11 met een mobiele torenkraan een last van horizontaal naar verticaal verplaatsen.

    • 3.2. De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan een mobiele torenkraan.

      Hijsgereedschappen aan de kraanhaak bevestigen en met behulp daarvan een last aanslaan.

    • 3.3. De kandidaat kan zelfstandig een mobiele torenkraan verplaatsen.

      • 3.3.1 de mobiele torenkraan rijklaar maken.

      • 3.3.2 de mobiele torenkraan zelfstandig verplaatsen op de examenlocatie.

    • 3.4. De kandidaat kan een mobiele torenkraan na hijswerkzaamheden volgens de bedrijfsvoorschriften achterlaten. na afloop van de werkzaamheden de mobiele torenkraan op de juiste wijze achterlaten conform de wettelijke voorschriften.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een mobiele torenkraan benoemen en interpreteren. RV-2

    • 4.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een mobiele torenkraan. neemt de veiligheidsvoorschriften in acht bij het dagelijks onderhoud en tijdens het werken met de mobiele torenkraan.

    • 4.2 De kandidaat kan milieuverantwoord werken met en aan een mobiele torenkraan. demonstreren hoe milieu- en veiligheidsvoorschriften bij opslag, overslag en gebruik van milieubelastende stoffen toegepast moeten worden.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een mobiele torenkraan herkennen, interpreteren en benoemen. RV-5, PV-1

    • 5.1 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een mobiele torenkraan.

      • 5.1.1 aanwijzen welke delen van de mobiele torenkraan dagelijks onderhouden moeten worden en welke verrichtingen daarbij uitgevoerd moeten worden.

      • 5.1.2 de werking van systemen van de mobiele torenkraan controleren.

    • 5.2. De kandidaat kan storingen herkennen aan een mobiele torenkraan en in relatie hiermee handelend optreden.

      • 5.2.1 aan de hand van de gebruiksaanwijzing een storingsdiagnose op hoofdonderdelen opstellen op basis van visuele en auditieve controle aan de systemen van een mobiele torenkraan.

      • 5.2.2 aan de hand van de gebruiksaanwijzing demonstreren hoe (kleine) storingen aan de mobiele torenkraan verholpen kunnen worden.

      • 5.2.3 storingen zodanig aan een monteur of de technische dienst doorgeven dat deze een eenduidig en helder beeld van de storing krijgt. Dit door aan te geven:

        • * wat de uitval van c.q. waar in het systeem is

        • * wat visueel waarneembaar is aan de kraanconstructie (onderdelen)

        • * of en waar lekkages waarneembaar zijn

        • * welke acties / reparaties zijn ondernomen.

      • 5.2.4. bij storingen aan de mobiele torenkraan aan de hand van de gebruiksaanwijzing bepalen welke van de volgende acties hij moet ondernemen:

        • * beoordelen of hij wel of niet verantwoord kan doorwerken

        • * storing zelfstandig oplossen

        • * de monteur of technische dienst voor de storing inschakelen.

10.2. Beoordelingsmethode

Het theorie-examen bestaat uit 50 meerkeuzevragen op basis van de toetstermen zoals omschreven in punt 10.1. Het theorie-examen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De maximale tijd om het theorie-examen af te leggen bedraagt 90 minuten.

De maximale waardering voor de meerkeuzevragen is 50 punten (1 punt per goed antwoord). Een kandidaat is geslaagd indien hij 42 punten of meer heeft behaald. Het resultaat wordt in een voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht.

Het praktijkexamen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De examenopdrachten moeten binnen 240 minuten worden uitgevoerd. De TCVT examinatoren-instructie bepaald de beoordeling van het praktijkexamen. De volgende zaken komen op het praktijkexamen aan de orde:

Algemeen

  • De kandidaat wordt ingelicht welk type machine hij kan verwachten.

  • Heeft de kandidaat instructie gehad over de machine waar examen mee wordt gedaan ?

  • Zo niet dan geen examen afnemen!

  • De kandidaat wordt verteld wat de maximale tijdsduur van het examen is.

  • Bij een vermoeden van onvoldoende kennis bij de kandidaat moet de examinator de kandidaat bevragen naar de motivatie van zijn keuzes.

  • De examenopdracht wordt in het bijzijn van de kandidaat bekend gemaakt (uit de verzegelde envelop gehaald).

Proces Verbaal

De examinator moet altijd een proces verbaal invullen, ook als er geen bijzonderheden te vermelden zijn. De CKI neemt geen verzoeken tot verstrekking van het certificaat van vakbekwaamheid in ontvangst zonder een bijgaand proces-verbaal. Op het proces-verbaal staat ook de tijdsduur van het afgenomen examen. Indien het examen 30 minuten of eerder gereed is dan de aangegeven tijd, dient de reden hiervan expliciet in het proces verbaal te worden opgenomen.

Het praktijkexamen betreft de volgende onderdelen:

  • 1. kennismaken en doornemen opdracht

  • 2. aanvangscontrole van de mobiele torenkraan en de daarbij behorende documenten

  • 3. onderhoud en werking van de mobiele torenkraan

  • 4. hijsgereedschap

  • 5. positioneren op hijsplaats en gebruiksklaar maken van de mobiele torenkraan

  • 6. hijsopdracht 1

  • 7. assisteren last verplaatsen

  • 8. hijsopdracht 2

  • 9. mobiele torenkraan achterlaten

  • 10. veiligheid

10.3. Cesuur

Waardering resultaat

Het resultaat van zowel het theorie- als het praktijkexamen wordt in voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht. Kandidaten die voor het onderdeel theorie of praktijk of beide onderdelen geen voldoende hebben behaald, hebben recht op een herexamen. Hierbij gelden de eisen zoals gesteld in artikel 4.2

Geldigheidsduur van het resultaat van het examen

Een kandidaat kan tot uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets, herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat, binnen de gestelde termijn van 6 maanden, maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, moet een volledig examen (zowel theorie als praktijk) worden afgelegd. Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

Cesuur praktijk

Bij het praktijkexamen dient voor alle onderdelen een voldoende gehaald te worden. Elk onderdeel wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsprotocol.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen hercertificatie

Om als certificaathouder voor hercertificatie in aanmerking te komen, dient te worden aangetoond dat in die vijf (5) jaar door de certificaathouder aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. Scholing:

    • Twee (2) scholingsdagen (4 dagdelen) zijn gevolgd bij een door TCVT erkend

    • scholingsinstituut, en

    • één scholingsdag (2 dagdelen) wordt gevolgd in de eerste 36 maanden van de periode van vijf jaar, en

    • de tweede scholingsdag wordt gevolgd na de 36ste maand van de periode van vijf jaar, en

    • in de scholingsdagen zijn alle eindtermen en actuele ontwikkelingen m.b.t. dit schema opgenomen, en

    • van de gevolgde scholing ontvangt de deelnemer een bewijs van deelname van de TCVT erkende opleider en wordt dit aangetekend in het TCPR-boekje.

  • 2. Praktijkervaring:

    • in de periode van vijf (5) jaar dat het certificaat geldig is, moet de certificaathouder

    • tenminste acht kwartalen hebben gewerkt in de functie die op het certificaat is vermeld, en

    • van deze acht kwartalen moeten tenminste twee kwartalen vallen in de laatste drie jaar van de periode van vijf jaar, en

    • de praktijkervaring kan worden aangetoond door aantekening van de praktijkervaring van de certificaathouder in het TCPR-boekje of in het TCVT Praktijkregister. Deze praktijkervaring moet minimaal elke drie maanden door de werkgever worden getoetst op waarheid en worden geparafeerd.

Indien de houder niet kan aantonen over voldoende praktijkervaring te beschikken in de laatste vijf jaar, dan kan hij via een praktijktoets aantonen nog steeds voldoende vakbekwaam te zijn. Een praktijktoets wordt afgenomen conform de eisen zoals vastgelegd in dit schema.

11.2. Beoordelingsmethode

Hercertificatie kan als volgt worden ingevuld:

  • Indien de positieve hercertificatie beslissing valt binnen twee maanden voor de vervaldatum, dan is de vervaldatum tevens de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

  • Indien de positieve certificatiebeslissing valt voor de twee maanden voorafgaand aan de vervaldatum, dan is de datum van de certificatiebeslissing de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

Wanneer door omstandigheden het persoonscertificaat van de machinist is verlopen zonder tijdige hercertificatie en de machinist alsnog in het bezit wil komen van een persoonscertificaat is er een dispensatieregeling mogelijk. Daartoe dient de machinist een aanvraag in bij een certificatie-instelling. Deze aanvraag wordt vervolgens voorgelegd aan TCVT Werkkamer 4 Vakbekwaamheid die een advies opstelt. Dit advies wordt vervolgens voorgelegd aan de certificatie-instelling die aansluitend een besluit neemt over de (her-)verlening van het persoonscertificaat.

11.3. Controle op de registratie van de praktijkervaring bij hercertificatie

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het origineel TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring te worden voorgelegd aan de certificatie-instelling. De ontvangst wordt binnen een kalenderweek bevestigd met een verklaring, waarmee opdrachtgevers kunnen worden geïnformeerd over de reden van de afwezigheid van het originele TCPR-boekje. De certificatie-instelling controleert de registraties en toetst of voldaan wordt aan de vereiste praktijkervaring en bericht de aanvrager binnen een kalenderweek over het resultaat.

Bovendien zal de certificatie-instelling ongeacht of het een machinist als werknemer of als zelfstandige machinist betreft, bij de aanvraag voor hercertificatie, onaangekondigd een 5%-steekproefsgewijze controle uitvoeren op de betrouwbaarheid van de invulling van praktijkervaring. Voor de registratie van de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie gevoerd te worden. Deze dient minimaal 5 jaar beschikbaar te blijven.

12. Het certificaat

Gegevens:

Minimaal dienen de volgende gegevens op het certificaat vermeld te zijn:

  • Naam van de gecertificeerde persoon incl. geboorte datum;

  • Eenduidig documentnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt;

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn.

Teksten:

Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de CKI verklaard dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema en indien relevant of het ging om een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. Na een positief certificatie besluit ontvangt de kandidaat binnen 4 weken een TCVT-certificaat en een TCPR-boekje. Beide documenten zijn wettig bewijsmiddel. De gegevens (inclusief intrekking van het certificaat) van de deelnemer worden geregistreerd in het TCVT personenregister.

Verwijdering uit het register

Onderstaand zijn de condities aangegeven voor de verwijdering uit het TCVT certificaatregister.

Certificaathouders die niet voldoen aan de eisen die met het certificaat samenhangen, worden verwijderd uit het register van certificaathouders. De volgende redenen kunnen leiden tot verwijdering uit het register:

  • a) Het niet kunnen aantonen werkzaam te zijn als machinist in de beroepsspecialisatie waarvoor het certificaat geldig is.

  • b) Het niet nakomen van verplichtingen jegens de certificatie-instelling;

  • c) Het misbruik maken of laten maken van het certificaat;

  • d) Het verstrekken van onvolledige of onjuiste gegevens aan de certificatie-instelling;

  • e) Het ongeschikt blijken voor de uitoefening van de met het certificaat samenhangende beroepsvaardigheden;

  • f) Het niet voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder hercertificatie (11).

Deze condities dienen te zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst tussen certificatie instelling en certificaathouder.

Overige voorwaarden voor certificaathouders

De houder van het certificaat dient misbruik van het certificaat door derden tegen te gaan en vermissing van dit certificaat schriftelijk binnen 10 dagen aan de certificatie-instelling te melden. De houder van het certificaat machinist verticaal transport is verplicht veranderingen van woonplaats en huisadres schriftelijk te melden aan de certificatie-instelling. De houder van het certificaat machinist verticaal transport dient door derden tegen hem/haar ingediende klachten, die met de strekking van dit certificaat verband houden, te melden aan de certificatie-instelling die het betreffende certificaat heeft afgegeven.

Bijlage XVIIb. behorend bij artikel 7.7, tweede lid onder b, Arbeidsomstandighedenregeling

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Machinist Torenkraan

Document: WSCS-VT Machinist Torenkraan

INHOUD

1.

Inleiding

2.

Definities

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

4.

Certificatiereglement

5.

Examenreglement

6.

Toezicht

   
 

DEEL II: NORMEN

7.

Onderwerp van certificatie

8.

Entreecriteria

9.

Eindtermen

10.

toetsmethodiek bij initiële certificatie

11.

Hercertificatie

12.

Het certificaat

13.

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD-TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van veilig hijsen door een machinist met een torenkraan. Door het ministerie van SZW is het schema. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het veilig uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een torenkraan. Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit het WDAT-VT-Personen.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een persoonscertificaat van vakbekwaamheid.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de CKI op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert: TCVT.

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door BHST, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen. In casu het CCvD-TCVT.

Centrale Examen Commissie (CEC)

:

Commissie binnen de structuur van de BHST die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 7 Warenwet (artikel 6e Warenwetbesluit machine). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keurings-instelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

:

Periodieke beoordeling van CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenprotocol

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de BHST en de exameninstelling.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Examinatoreninstructie

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de examinator en de exameninstelling.

Hijskraan

 

Hijswerktuig voor het hijsen van vrijhangende lasten in een vaste (vaste en op rails verrijdbare kraan) opstelling, met tenminste bedrijfslastmoment van 10 tonmeter.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

TCPR

 

TCVT Certificatie Personen Register

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

TSJ

 

TCVT Schema Journaal: annotatie op een TCVT schema.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Verklaring

:

De EG-verklaring van typeonderzoek of EG-verklaring overeenstemming als bedoeld in het bij of krachtens de Machinerichtlijn of enige andere EU-produkt-richtlijn bepaalde.

Werkveldspecifiek certificatieschema

:

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-VT-Personen

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Personen.

WDAT-VT-Producten

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en mobiele kranen, torenkranen en/of hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer en/of tijdelijke personen(bouw)liften periodiek keuren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Producten.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Hijsen is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang -veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid- te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van machinist torenkraan.

3.1. Beschrijving schema

Dit WSCS-VT Machinist Torenkraan is door de BHST voorgesteld en door het ministerie van SZW -inclusief eventuele aanpassingen- vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit werkveldspecifieke certificatieschema zijn actie:

  • BHST TCVT, hierna TCVT;

  • CCvD TCVT, hierna CCvD;

  • Werkkamer 4 TCVT vakbekwaamheid.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Hijsen en aanslaan van lasten is een risicovolle activiteit in het verticaal transport. De machine waarmee wordt gehesen, het hijs- en hefgereedschap en het aanslaan van lasten kunnen ieder voor zich en/of in gezamenlijkheid gevaarlijk zijn voor mens en omgeving. Borging van dit proces door onder certificaat gekeurde machines en hijs- en hefgereedschappen enerzijds en gecertificeerde machinisten en hijsbegeleiders anderzijds, is noodzakelijk en door de wetgever onderkend. Hijskranen zijn complexe installaties en hun aandeel in ernstige en dodelijke ongevallen is relatief gezien groot. De oorzaak van deze onveiligheid kan worden onderverdeeld in een aantal subgroepen:

  • 1. instabiliteit last

  • 2. Niet adequaat aanhaken en lossen van last

  • 3. Instabiliteit kraan

  • 4. Instabiliteit giek

  • 5. Niet adequaat opbouwen en afbouwen van kraan

  • 6. Technische gebreken van de kraan

  • 7. Toegankelijkheid kraan

ad 1+2. Instabiliteit last / Niet adequaat aanhaken en lossen van last

In de bouw hijsen kraanmachinisten vaak onbekende en onstabiele lasten over grote groepen bouwvakkers heen en lossen ze de last in de directe nabijheid van personen die niets met de hijsactiviteit te maken hebben. De last wordt vaak aangeslagen door niet-deskundigen. De machinist draagt echter wel de verantwoordelijkheid voor het hijsen van de last. Met het hijsen op zich gaat vervolgens weinig fout, maar wel met de last (schuiven, vallen, haakbreuk etc.). Oorzaak van dit risico is het werken met onveilig materieel, ondeskundig personeel, tijdgebrek en het ontbreken van een hijsplan.

ad 3+ 4. Instabiliteit van de kraan en giek

Kranen en giek worden instabiel door het hijsen en zwenken. Er is dan sprake van grote drukverplaatsingen door de kraan. Instabiliteit kan leiden tot het wegzakken c.q. omvallen van de kraan. Goed stempelen op goede schotten is de oplossing. Daarnaast zorgt overbelasting en het werken bij zware wind voor problemen.

Ad 5 + 6. Technische staat van de kraan en niet adequaat op/afbouwen van de kraan

Kranen worden intensief gebruikt en zijn onderhevig aan slijtage. Ook de opstelling en afbouw van de kraan heeft direct gevolgen voor het gebruik. Regelmatig keuren van de kraan is de oplossing.

ad 7. Toegankelijkheid kraan

Een kraan op een bouwplaats is een nuttig en gewild voorwerp. Helaas komt het nog regelmatig voor dat onbevoegden de kraan gebruiken voor hijswerk. De machinist dient derhalve altijd zijn kraan af te sluiten bij het verlaten van de kraan. Certificering van kraanmachinisten en keuring van kranen zijn managementfactoren, die de bedrijfstak ter hand heeft genomen. De keuring voorkomt een aantal mechanische defecten en de certificering houdt de competentie van de machinisten op peil. Andere factoren die door het management van het werk beïnvloedbaar zijn, zijn conflictbeheersing, mens-machine interacties, communicatie en voldoende menskracht

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat machinist torenkraan dient bij een CKI, in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het persoonscertificaat machinist torenkraan. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat.

De maximale geldigheidsduur van een persoonscertificaat is 5 jaar.

Eerdere intrekking is mogelijk indien de certificaathouder tussentijds niet voldaan heeft aan de eisen t.a.v. de beheersing van de onder 9. genoemende eindtemrne (zie voor de voorwaarden 4.5).

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

Deze condities zijn:

  • de certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften;

  • de certificaathouder dient er voor te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

De CKI is bevoegd het certificaat te schorsen en/of in te trekken. De condities en de wijze waarop daarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de CCvD en vastgelegd in het TCVT protocol ‘schorsing/intrekking’.

4.6. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht. De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze. Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij. De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident. Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend. De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ‘bezwaarschriftprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

    • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

      • naam en adres indiener

      • dagtekening

      • een omschrijving van het bestreden besluit

      • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met TCVT tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan Bureau TCVT ten behoeve van het TCVT Personenregister, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register is via internet toegankelijk gemaakt. De BHST is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen.

Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van dit WSCS-VT Machinist Torenkraan.

5.1. Doelstelling

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit de volgende delen:

  • theorie-examen, en

  • praktijkexamen.

5.2. De exameninstelling

De exameninstelling dient het examenreglement te hanteren. Hierin zijn de volgende zaken opgenomen:

  • 1. ingangsdatum van het certificaat;

  • 2. eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 3. de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 4. bevestiging van deelname en oproep;

  • 5. identificatie van de deelnemers;

  • 6. toelating en afwezigheid;

  • 7. examenduur en wijze van examinering;

  • 8. gedragsregels voor kandidaten;

  • 9. regeling aangepast examen;

  • 10. normen voor slagen en afwijzen;

  • 11. bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 12. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 13. inzagerecht;

  • 14. geldigheidsduur van het examenresultaat.

Indien de exameninstelling geen organisatorisch onderdeel is van de CKI, hebben beide zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012. De CKI is verplicht aan de BHST te melden dat examens worden afgenomen door een externe exameninstelling en welke instelling het betreft.

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten. Het selectieproces moet garanderen dat examenpersoneel dat (een deel van) een examen afneemt ten minste voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in het TCVT examenprotocol.

Toezichthouder theorie-examen

Voor het theorie-examen wordt door de exameninstelling een toezichthouder aangesteld.

Deze functionaris heeft geen specifieke kennis nodig van het vakgebied. De toezichthouder beschikt wel over:

  • organisatorische capaciteiten;

  • communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • het vermogen om regelend en besluitvaardig op te treden.

Van de toezichthouder wordt verwacht dat hij:

  • toeziet op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen;

  • op correcte wijze de vastgestelde administratieve procedures afhandelt;

  • zich op voldoende wijze beschikbaar stelt voor het toezicht op de afname van theorie-examens.

Een toezichthouder verricht de volgende taken:

  • het controleren van de personalia en de aanmeldingen van de kandidaat;

  • het controleren en aansluitend voorbereiden van het theorie-examen zodat de kandidaat direct na aanvang van het examen kan starten;

  • het uitoefenen van toezicht teneinde misbruik te voorkomen;

  • het innemen van de examenstukken en het aansluitend verzendklaar maken;

  • het aanleveren van het totale pakket aan de exameninstelling.

Corrector theorie-examen:

Voor het beoordelen van de schriftelijke uitwerking van de open vragen van het theorie-examen wordt door de exameninstelling een corrector aangesteld. De corrector voldoet aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • hij beheerst de Nederlandse taal (dan wel de taal waarin het examen wordt afgenomen (Duits en/of Engels));

  • hij heeft actuele vakinhoudelijk kennis en inzicht;

  • hij past de beoordelingscriteria, zoals vastgelegd in het TCVT-certificatieschema, toe.

De corrector beoordeelt binnen de TCVT-antwoord-macro’s en de gestelde termijn de uitwerkingen van de theorie-examens en verbindt hier een waardering aan volgens de methodiek zoals vastgelegd in het betreffende TCVT-certificatieschema.

Examinator praktijkexamen

Voor het praktijkexamen wordt door de exameninstelling een examinator aangesteld. De examinator is belast met de beoordeling of, en in welke mate, kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het behalen van het examen. Hiertoe past de examinator de TCVT examinatoreninstructie toe bij de beoordeling. Bij een examen met meer dan één examinator, is een van de examinatoren aangewezen als voorzitter e vanuit die hoedanigheid verantwoordelijk voor een ordentelijk verloop van het examen en de afwikkeling daarvan.

De examinator beschikt over:

  • minimaal twee jaar praktische werkervaring in het desbetreffende vakgebied;

  • actuele praktische en theoretische kennis van het desbetreffende vakgebied;

  • goede communicatieve vaardigheden;

  • het vermogen besluitvaardig op te treden;

  • voldoende kennis van het examenreglement.

Van de examinator wordt verwacht dat hij:

  • begrip heeft voor de invloed die een examensituatie heeft op het gedrag van de kandidaten;

  • een optimaal klimaat weet te scheppen voor de kandidaat, opdat kennis en opgedane ervaring, inzicht, vaardigheden en attitude zo goed mogelijk uit de verf komen;

  • op correcte wijze omgaat met de kandidaten en alle overige personen die functioneel bij het examen aanwezig zijn;

  • een objectieve beoordeling geeft van de kennis en het inzicht van de kandidaat;

  • nauwgezet de voorschriften in acht neemt die voor elk examenonderdeel gelden;

  • jaarlijks de TCVT-examinatorendag bijwoont

  • op representatieve wijze de exameninstelling vertegenwoordigt tijdens het examen en zorg draagt voor een correct verloop.

De examinator moet per certificatieschema een door de exameninstelling voorgedragen en door de certificatie-instelling geaccepteerde deskundige zijn.

Onafhankelijkheid

Het examenpersoneel is onafhankelijk. Al het examenpersoneel tekent een verklaring waarin geheimhouding en onafhankelijkheid worden gegarandeerd en waarin zij verklaart geen werkzaamheden bij c.q. voor een opleider te verrichten. Zij verklaart zich onafhankelijk van de kandidaat en de eventuele opleider/werkgever van de kandidaat. Mocht tijdens het examen blijken dat er toch een relatie, van welke aard dan ook, bestaat tussen de kandidaat en het betreffende examenpersoneelslid, dan dient de examinator dit tijdig aan de exameninstelling te melden. Het is onder geen enkele voorwaarde toegestaan dat de betreffende examinator deze kandidaat examineert op straffe van ongeldigheid van het examen.

Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet worden gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling. Medewerkers van de exameninstelling hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

5.4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Het theorie-examen wordt schriftelijk en in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen aan een persoon van 18 jaar en ouder. Wanneer er gegronde redenen zijn voor een mondeling theorie-examen in de Nederlandse taal (bijvoorbeeld bij kandidaten die aantoonbaar dyslectisch zijn) kan de certificatie-instelling daartoe besluiten. Dit alternatief dient te voldoen aan dezelfde voorwaarden als het reguliere theorie-examen en het CEC dient hiermee in te stemmen. Het uitgeschreven mondelinge examen wordt afgenomen door een daartoe door de CKI aanvullend geautoriseerde examinator en een toezichthouder. Van deze alternatieve afname dient door de exameninstelling een registratie te worden bijgehouden met een (minimaal jaarlijkse) rapportage naar de CEC. Het praktijkexamen wordt in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen. De kandidaat moet tijdens het examen voldoende kunnen communiceren.

Voor de overige eisen aan het examen (locatie, middelen, etc) wordt verwezen naar het TCVT examenprotocol.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet aan de gestelde eisen. Afhankelijk van het onderwerp van certificatie, de periode van certificatie en de risicoanalyse wordt het toezicht ingevuld.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, het TCVT erkende opleidingsinstituut voor bijscholing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen.

6.2. Frequentie van toezicht

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het originele TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring en de scholing te worden voorgelegd aan de CKI. De ontvangst wordt binnen één kalenderweek bevestigd (deze bevestiging is een bewijs richting opdrachtgevers inzake de afwezigheid van het TCPR-boekje). De CKI controleert de registratie en toets of voldaan wordt aan de eisen van scholing en praktijkervaring. De aanvrager wordt hieromtrent binnen één kalenderweek geïnformeerd.

Daarnaast voert de CKI, onaangekondigd, een 5% steekproef uit op de betrouwbaarheid van de invulling van de scholing en de praktijkervaring. Voor de registratie van de scholing en de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie te worden gevoerd door de CKI. Deze administratie moet minimaal vijf jaar beschikbaar blijven.

6.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

Het TCVT erkende opleidingsinstituut beoordeeld op het moment van scholing (2 maal in een periode van 5 jaar) elk TCPR-boekje ten aanzien van de scholing en de praktijkervaring. Indien een certificaathouder niet meer voldoet aan de eisen, wordt de CKI hiervan binnen drie werkdagen in kennis gesteld.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI is gehouden om haar bevindingen t.a.v. 6.2 aan de certificaathouder binnen twee kalenderweken kenbaar te maken.

6.5. Maatregelen (artikel 1.5e Arbobesluit)

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema heeft dit op zo kort mogelijke termijn maatregelen door de CKI tot gevolg. Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat. Er dient door de CKI informatie-uitwisseling met de Inspectie SZW plaats te vinden over geconstateerde gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar kan worden gebracht.

Indien er sprake is van een sanctie wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Relevante informatie over de sanctie dient door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Deze meldingsplicht dient nauwkeurig uitgewerkt te worden, in verband met de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en de contractuele relatie tussen CKI en klant.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie dient de CKI aan te geven (en te registreren) na welke periode certificatie weer is toegestaan. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

Criteria

De CKI dient in ieder geval een onderzoek in te stellen na indiening van een klacht inzake de werkwijze van de certificaathouder:

  • vanuit Inspectie SZW;

  • vanuit de markt, ingediend bij TCVT en/of de CKI.

Criteria op basis waarvan de CKI maatregelen moet treffen zijn de volgende.

  • 1. Schorsen van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht. Het betreft hier een klacht anders dan:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

  • 2. Intrekken van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht inzake:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

Deel II: Normen

Deel 2 van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificerings-proces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7. Onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van veilig hijsen door een machinist torenkraan. Door het Ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het veilig uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een torenkraan met een capaciteit boven de 10tm of waarvan de giek 20 meter of hoger boven het vlak van de ondersteuning van de kraan bevestigd is.

Het betreft hier:

  • veilig omgaan met de last;

  • torenkraan veilig positioneren (stabiliteit, omgeving);

  • torenkraan veilig laten functioneren (hijsen, afsluiten);

  • torenkraan in veilige en technisch goede staat doen zijn;

  • veilig en gezond werken met detorenkraan.

8. Entreecriteria

Voor de eerste afgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat machinist torenkraan volgt onderstaand een opsomming van de eisen.

De kandidaat dient te voldoen aan de volgende entreecriteria:

  • voldoende materieelkennis hebben;

  • voldoende materiaalkennis hebben;

  • machine gevoel bezitten;

  • veilig en milieuverantwoord kunnen werken;

  • de Nederlandse taal beheersen op leeskennisniveau A1 en schrijfkennisniveau B2 of gelijkwaardig voor examinering in Duitse of Engelse taal.

Er geldt geen specifieke vooropleidingseis.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

Theorie

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen.

    • 1.1 De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

    • 1.2 De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een torenkraan.

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een torenkraan.

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten kranen benoemen en de kenmerken en de toepassing hiervan beschrijven.

    • 3.2 De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

    • 3.3 De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een torenkraan uitgevoerd moeten worden.

    • 3.5 De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de torenkraan uiteenzetten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een torenkraan benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de torenkraan en hijsgereedschappen interpreteren.

    • 4.2 De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijsplan en zijn administratieve verplichtingen.

    • 4.3 De kandidaat kan beschrijven hoe een torenkraan na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

    • 4.4 De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de torenkraan noemen en de functie van de LMB uiteenzetten.

    • 4.5 De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een torenkraan milieu-verantwoord moet worden gewerkt.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een torenkraan herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een torenkraan verricht moet worden.

    • 5.2 De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een torenkraan herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

Praktijk

  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaande aan het werken met een torenkraan.

  • 2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een torenkraan.

    • 3.1 De kandidaat kan hijswerkzaamheden uitvoeren met een torenkraan.

    • 3.2 De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan een torenkraan.

    • 3.3 De kandidaat kan een torenkraan na hijswerkzaamheden volgens de wettelijke voorschriften achterlaten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een torenkraan benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een torenkraan.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een torenkraan herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een torenkraan.

    • 5.2 De kandidaat kan storingen herkennen aan een torenkraan en in relatie hiermee handelend optreden.

10. toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

Elke eindterm wordt uitgewerkt in toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm.

Het totale aantal vragen per toetsterm is onderstaand aangegeven.

Verklaring van vraagcode:

  • * FK = een vraag feitelijke kennis

  • * BK = een vraag begripsmatige kennis

  • * RV = een vraag reproductieve vaardigheden

  • * PV = een vraag productieve vaardigheden

Toetstermen theorie machinist torenkraan + aantal verplichte vragen

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen. RV-1, FK-1, BK-2

    • 1.1 De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

      De kandidaat kan een hijstabel van een torenkraan interpreteren.

    • 1.2. De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een torenkraan.

      • De kandidaat kan de kenmerken van de voorkomende soorten ondergrond noemen

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom hij bij het opstellen van een torenkraan rekening houdt met de factoren:

        • * de fundatie van de torenkraan

        • * het zicht op het werk

        • * derden (personen en verkeer)

        • * de juiste gieklengte ten opzichte van de hijshoogte en/of de massa van de te hijsen last.

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven. BK-3

    • 2.1 De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, herkennen en formuleren wat de functie is van hijsgereedschappen en uitleggen of en hoe deze gebruikt moet worden.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een torenkraan. RV-6, FK-4, BK-10

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten torenkranen benoemen en de kenmerken en toepassingen hiervan beschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, de typen kranen benoemen en hiervan de kenmerken en toepassingen beschrijven

    • 3.2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de torenkraan herkennen en benoemen.

      • De kandidaat kan de functie van hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de toren kraan omschrijven.

    • 3.3. De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een torenkraan uitgevoerd moeten worden.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom aan de gegeven veiligheidsaspecten moet worden voldaan.

      • De kandidaat kan omschrijven waarom aan de volgende aanvullende veiligheidsmaatregelen moet worden voldaan als hij met de torenkraan:

        • * een last buiten het gezichtsveld plaatst

        • * een last met twee lieren hijst

        • * hijswerkzaamheden verricht nabij spoor en/of hoogspanningsleidingen.

        • * op een werk staat met meerdere kranen

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, bepalen in welke situatie welke persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden.

      • De kandidaat kan, gegeven de dichtheid van de materialen, de massa berekenen.

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, risico’s en maatregelen bepalen met betrekking tot de vorm, constructie, samenstelling en bijzondere eigenschappen van lasten.

    • 3.5. De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de torenkraan uiteenzetten.

      • De kandidaat kan de werking van hoofdonderdelen en systemen van de toren kraan uiteenzetten.

      • De kandidaat kan opnoemen wanneer veranderingen in de stabiliteits-, het last-en het kantelmoment van een torenkraan kan optreden.

      • De kandidaat kan de gevolgen van veranderingen in de stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een torenkraan bepalen.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een torenkraan, hijslast en hijsgereedschappen benoemen en interpreteren. RV-2, FK-3, BK-10

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de torenkraan en hijsgereedschappen interpreteren.

      • De kandidaat kan begrippen definiëren:

        • * stabiliteit

        • * kantelmoment

        • * vlucht

        • * stabiliteitsmoment

        • * hijsgereedschap

        • * werklast

        • * kantellijn en kantelhoek

        • * hijsmiddel

        • * lastmoment

      • De kandidaat kan m.b.t. het bedienen en keuren van torenkranen en het daarbij behorende hijs- en hefgereedschap de wettelijke verplichtingen interpreteren en de werkingssfeer beschrijven van deze wettelijke verplichtingen.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij hijsgereedschap moet controleren.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij de hijslast moet controleren.

      • De kandidaat kan de functie en inhoud van het kraanboek met bijbehorende documenten omschrijven.

    • 4.2. De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijsplan en zijn administratieve verplichtingen.

      • De kandidaat kan bepalen welke gegevens in het hijsplan van belang zijn bij de uitvoering van werkzaamheden met de kraan.

      • De kandidaat kan opnoemen welke administratieve verplichtingen hij in het kader van zijn beroepsuitoefening heeft.

    • 4.3. De kandidaat kan beschrijven hoe een torenkraan na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

      • De kandidaat kan de maatregelen noemen die gelden bij het achterlaten van een torenkraan.

    • 4.4. De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de torenkraan noemen en de functie van de LMB uiteenzetten.

      • De kandidaat kan delen van het beveiligingssysteem van een torenkraan noemen.

      • De kandidaat kan de functie van de lastmomentbeveiliging van de torenkraan uiteenzetten.

      • De kandidaat kan uiteenzetten welke beveiligingen op de torenkraan aanwezig moeten zijn en wat de functie hiervan is.

    • 4.5. De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een torenkraan milieuverantwoord moet worden gewerkt.

      • De kandidaat kan milieu- en veiligheidsvoorschriften interpreteren die hij moet toepassen bij het verplaatsen van milieubelastende stoffen.

      • De kandidaat kan verklaren waarom milieuverantwoord werken van belang is.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een torenkraan herkennen, interpreteren en benoemen. FK-2, BK-6

    • 5.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een torenkraan verricht moet worden.

      • De kandidaat kan het dagelijks onderhoud aan de torenkraan omschrijven.

      • De kandidaat kan opnoemen welke schoonmaakwerkzaamheden aan de torenkraan moeten worden uitgevoerd.

    • 5.2. De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een torenkraan herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

      • De kandidaat kan samenvatten hoe hij een storingsdiagnose aan onderdelen van een torenkraan moet uitvoeren.

      • De kandidaat ziet in hoe, gegeven de aard van de storing, gehandeld moet worden, d.w.z:

        • * werkzaamheden stoppen

        • * zelfstandig repareren van de storing

        • * inschakelen technische dienst

      • De kandidaat kan uiteenzetten hoe hij ontoelaatbare slijtage kan signaleren aan onderdelen van de torenkraan.

      • De kandidaat kan opsommen wat in een storingsmelding vermeld moet worden.

Toetstermen Praktijkexamen

(Sub)eindtermen

Zie activiteiten

De kandidaat kan:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1 de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaand aan het werken met een mobiele torenkraan.

 

x

x

x

 

x

 

x

 

2. hijswerkzaamheden uitvoeren met een mobiele torenkraan.

         

x

x

x

x

3. hijsgereedschappen bevestigen aan een mobiele torenkraan.

     

x

x

 

x

   

4.dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een mobiele torenkraan.

 

x

x

           

5. storingen herkennen aan een mobiele torenkraan en in relatie hiermee handelend optreden.

 

x

x

x

x

x

x

x

x

6. veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een mobiele torenkraan.

 

x

x

x

   

X

x

x

7. een mobiele torenkraan na hijswerkzaamheden volgens de wettelijke -voorschriften achterlaten

 

x

x

           

Het praktijkexamen bestaat uit de volgende activiteiten:

1.

Doornemen opdracht

6.

Positie kiezen torenkraan

2.

Aanvangscontrole van de machine (visueel)

7.

Praktijk hijsopdrachten

3.

Onderhoud van de machine

8.

Aanpikken

4.

Hijskabel inscheren

9.

Hijsopdracht pijp/torenstuk

5.

Controle en inspectie hijsgereedschap

10.

Machine achterlaten

In de tabel is een overzicht gegeven van de verdeling van de eindtermen over de activiteiten van de praktijkexamens machinist torenkraan. Doordat eindtermen onderverdeeld zijn in toetstermen, is een eindterm vaak over meerdere activiteiten verdeeld. Daardoor is een eindterm meestal niet door een activiteit afgedekt.

Verklaring van codes:

  • * RV = opdracht reproductieve vaardigheden

  • * PV = opdracht productieve vaardigheden

  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaande aan het werken met een torenkraan. RV-9, PV-1

    • 1.1. een hijsplan uitvoeren gelet op:

      • * plaats en afmetingen van de hijslocatie(s)

      • * plaats en afmetingen van de obstakels

      • * afmetingen, vorm, massa en zwaartepunt van de last

      • * soort, afmetingen, vorm en massa van het hijsgereedschap.

    • 1.2. controleren van de wettelijk voorgeschreven documenten.

    • 1.3. het werkterrein afzetten.

    • 1.4. overleggen met de uitvoerder (examinator) over de werkzaamheden, o.a. over:

      • * de aard van de te hijsen materialen

      • * de ligging van ondergrondse kabels en leidingen

    • 1.5. aan de hand van de omgevingsfactoren de terreinomstandigheden vaststellen:

      • * de ligging van boven- en ondergrondse leidingen

      • * de plaats en afmetingen van obstakels

      • * de aanwezigheid van mensen en verkeer op en naast het werkterrein

    • 1.6. de afmetingen, massa en zwaartepunt van de last inschatten.

    • 1.7. de keuze en de soort van het hijsgereedschap vaststellen.

    • 1.8. hulp- en uitrustingsstukken aanbrengen aan de torenkraan.

    • 1.9. de volgende gegevens uit een hijstabel van een torenkraan bepalen:

      • * de vlucht

      • * de hijshoogte

      • * de werklast in relatie tot vlucht en/of hoogte

      • * contragewicht.

    • 1.10. de torenkraan veilig en volgens de gebruiksaanwijzing inwerkingstellen, rekening houdend met de omgevingsfactoren.

    • 1.11. controleren of de juiste waarschuwingstekens of -borden op en om de kraan zijn aangebracht.

    • 1.12. de wijze van uitvoering van het werk vaststellen.

  • 2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen. RV-1

    • 2.1 De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, herkennen en formuleren wat de functie is van hijsgereedschappen en uitleggen hoe deze gebruikt moeten worden.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een torenkraan. RV-12

    • 3.1 De kandidaat kan hijswerkzaamheden uitvoeren met een torenkraan.

      • 3.1.1 hijswerkzaamheden met de torenkraan uitvoeren.

      • 3.1.2 wettelijk voorgeschreven hand- en armseinen geven en aan ontvangen hand- en armseinen het juiste gevolg geven.

      • 3.1.3 communiceren met behulp van portofoons.

      • 3.1.4 op basis van vorm, massa en materiaal van de te hijsen last de benodigde hijsgereedschappen kiezen.

      • 3.1.5 het hijsgereedschap controleren op:

        • * de weergave van de toegestane werklast op het hijsgereedschap

        • * visuele beschadigingen of manco’s

        • * aanwezigheid van een CE-markering, certificaat en inspectierapport

      • 3.1.6. de hijstabel controleren of de torenkraan de werkzaamheden kan uitvoeren.

      • 3.1.7. met de torenkraan een last optoppen en aftoppen.

      • 3.1.8. met de torenkraan een last in een doel plaatsen.

      • 3.1.9. met de torenkraan een last tussen obstakels door manoeuvreren.

      • 3.1.10. met de torenkraan een slingerbeweging beheersen.

    • 3.2. De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan een torenkraan.

      Hijsgereedschappen aan de kraanhaak bevestigen en met behulp daarvan een last aanslaan.

    • 3.3. De kandidaat kan een torenkraan na hijswerkzaamheden volgens de bedrijfsvoorschriften achterlaten. na afloop van de werkzaamheden de torenkraan op de juiste wijze achterlaten conform de wettelijke voorschriften.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een torenkraan benoemen en interpreteren. RV-2

    • 4.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een torenkraan. neemt de veiligheidsvoorschriften in acht bij het dagelijks onderhoud en tijdens het werken met de torenkraan.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een torenkraan herkennen, interpreteren en benoemen. RV-5, PV-1

    • 5.1 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een torenkraan.

      • 5.1.1 aanwijzen welke delen van de kraan dagelijks onderhouden moeten worden en welke verrichtingen daarbij uitgevoerd moeten worden.

      • 5.1.2 de werking van systemen van de torenkraan controleren.

    • 5.2. De kandidaat kan storingen herkennen aan een torenkraan en in relatie hiermee handelend optreden.

      • 5.2.1 aan de hand van de gebruiksaanwijzing een storingsdiagnose op hoofdonderdelen opstellen op basis van visuele en auditieve controle aan de systemen van een torenkraan.

      • 5.2.2 aan de hand van de gebruiksaanwijzing demonstreren hoe (kleine) storingen aan de torenkraan verholpen kunnen worden.

      • 5.2.3 storingen zodanig aan een monteur of de technische dienst doorgeven dat deze een eenduidig en helder beeld van de storing krijgt. Dit door aan te geven:

        • * wat de uitval van c.q. waar in het systeem is

        • * wat visueel waarneembaar is aan de kraanconstructie (onderdelen)

        • * of en waar lekkages waarneembaar zijn

        • * welke acties / reparaties zijn ondernomen.

      • 5.2.4 bij storingen aan de torenkraan aan de hand van de gebruiksaanwijzing bepalen welke van de volgende acties hij moet ondernemen:

        • * beoordelen of hij wel of niet verantwoord kan doorwerken

        • * storing zelfstandig oplossen

        • * de monteur of technische dienst voor de storing inschakelen.

10.2. Beoordelingsmethode

Het theorie-examen bestaat uit 50 meerkeuzevragen op basis van de toetstermen zoals omschreven in punt 10.1. Het theorie-examen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De maximale tijd om het theorie-examen af te leggen bedraagt 90 minuten.

De maximale waardering voor de meerkeuzevragen is 50 punten (1 punt per goed antwoord). Een kandidaat is geslaagd indien hij 42 punten of meer heeft behaald. Het resultaat wordt in een voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht.

Het praktijkexamen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De examenopdrachten moeten binnen 240 minuten worden uitgevoerd. De TCVT examinatoren-instructie bepaald de beoordeling van het praktijkexamen. De volgende zaken komen op het praktijkexamen aan de orde:

Algemeen

De kandidaat wordt ingelicht welk type machine hij kan verwachten.

Heeft de kandidaat instructie gehad over de machine waar examen mee wordt gedaan? Zo niet dan geen examen afnemen.

De kandidaat wordt verteld wat de maximale tijdsduur van het examen is.

Bij een vermoeden van onvoldoende kennis bij de kandidaat moet de examinator de kandidaat bevragen naar de motivatie van zijn keuzes.

De examenopdracht wordt in het bijzijn van de kandidaat bekend gemaakt (uit de verzegelde envelop gehaald).

Proces Verbaal

De examinator moet altijd een proces verbaal invullen, ook als er geen bijzonderheden te vermelden zijn. De CKI neemt geen verzoeken tot verstrekking van het certificaat van vakbekwaamheid in ontvangst zonder een bijgaand proces-verbaal. Op het proces-verbaal staat ook de tijdsduur van het afgenomen examen. Indien het examen 30 minuten of eerder gereed is dan de aangegeven tijd, dient de reden hiervan expliciet in het proces verbaal te worden opgenomen.

Het praktijkexamen betreft de volgende onderdelen:

  • kennismaken en doornemen opdracht

  • aanvangscontrole van de torenkraan en de daarbij behorende documenten

  • onderhoud en werking van de torenkraan kraan

  • hijsgereedschap

  • opstellen en gebruiksklaar maken van de torenkraan

  • hijsopdracht 1

  • assisteren last verplaatsen

  • hijsopdracht 2

  • torenkraan achterlaten

  • veiligheid

10.3. Cesuur

Waardering resultaat

Het resultaat van zowel het theorie- als het praktijkexamen wordt in voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht. Kandidaten die voor het onderdeel theorie of praktijk of beide onderdelen geen voldoende hebben behaald, hebben recht op een herexamen. Hierbij gelden de eisen zoals gesteld in artikel 4.2

Geldigheidsduur van het resultaat van het examen

Een kandidaat kan tot uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets, herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat, binnen de gestelde termijn van 6 maanden, maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, moet een volledig examen (zowel theorie als praktijk) worden afgelegd. Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

Cesuur praktijk

Bij het praktijkexamen dient voor alle onderdelen een voldoende gehaald te worden. Elk onderdeel wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsprotocol.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen hercertificatie

Om als certificaathouder voor hercertificatie in aanmerking te komen, dient te worden aangetoond dat in die vijf (5) jaar door de certificaathouder aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. Scholing:

  • Twee (2) scholingsdagen (4 dagdelen) zijn gevolgd bij een door TCVT erkend scholingsinstituut, en

  • één scholingsdag (2 dagdelen) wordt gevolgd in de eerste 36 maanden van de periode van vijf jaar, en

  • de tweede scholingsdag wordt gevolgd na de 36ste maand van de periode van vijf jaar, en

  • in de scholingsdagen zijn alle eindtermen en actuele ontwikkelingen m.b.t. dit schema opgenomen, en

  • van de gevolgde scholing ontvangt de deelnemer een bewijs van deelname van de TCVT erkende opleider en wordt dit aangetekend in het TCPR-boekje.

  • 2. Praktijkervaring:

    • in de periode van vijf (5) jaar dat het certificaat geldig is, moet de certificaathouder tenminste acht kwartalen hebben gewerkt in de functie die op het certificaat is vermeld, en

    • van deze acht kwartalen moeten tenminste twee kwartalen vallen in de laatste drie jaar van de periode van vijf jaar, en

    • de praktijkervaring kan worden aangetoond door aantekening van de praktijkervaring van de certificaathouder in het TCPR-boekje of in het TCVT Praktijkregister. Deze praktijkervaring moet minimaal elke drie maanden door de werkgever worden getoetst op waarheid en worden geparafeerd.

Indien de houder niet kan aantonen over voldoende praktijkervaring te beschikken in de laatste vijf jaar, dan kan hij via een praktijktoets aantonen nog steeds voldoende vakbekwaam te zijn. Een praktijktoets wordt afgenomen conform de eisen zoals vastgelegd in dit WSCS-VT Machinist Torenkraan.

11.2. Beoordelingsmethode

Hercertificatie kan als volgt worden ingevuld:

  • Indien de positieve hercertificatie beslissing valt binnen twee maanden voor de vervaldatum, dan is de vervaldatum tevens de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

  • Indien de positieve certificatiebeslissing valt voor de twee maanden voorafgaand aan de vervaldatum, dan is de datum van de certificatiebeslissing de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

Wanneer door omstandigheden het persoonscertificaat van de machinist is verlopen zonder tijdige hercertificatie en de machinist alsnog in het bezit wil komen van een persoonscertificaat is er een dispensatieregeling mogelijk. Daartoe dient de machinist een aanvraag in bij een CKI. Deze aanvraag wordt vervolgens voorgelegd aan TCVT Werkkamer 4 Vakbekwaamheid die een advies opstelt. Dit advies wordt vervolgens voorgelegd aan de certificatie-instelling die een aansluitend een besluit neemt over de (her-) verlening van het persoonscertificaat.

11.3. Controle op de registratie van de praktijkervaring bij hercertificatie

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het origineel TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring te worden voorgelegd aan de certificatie-instelling. De ontvangst wordt binnen een kalenderweek bevestigd met een verklaring, waarmee opdrachtgevers kunnen worden geïnformeerd over de reden van de afwezigheid van het originele TCPR-boekje.

De certificatie-instelling controleert de registraties en toetst of voldaan wordt aan de vereiste praktijkervaring en bericht de aanvrager binnen een kalenderweek over het resultaat.

Bovendien zal de CKI ongeacht of het een machinist als werknemer of als zelfstandige machinist betreft, bij de aanvraag voor hercertificatie, onaangekondigd een 5%-steekproefsgewijze controle uitvoeren op de betrouwbaarheid van de invulling van praktijkervaring. Voor de registratie van de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie gevoerd te worden. Deze dient minimaal 5 jaar beschikbaar te blijven.

12. Het certificaat

Gegevens:

  • Minimaal dienen de volgende gegevens op het certificaat vermeld te zijn:

  • Naam van de gecertificeerde persoon incl. geboorte datum;

  • Eenduidig documentnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt;

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn.

Teksten:

Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de CKI verklaard dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema en indien relevant of het ging om een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. Na een positief certificatie besluit ontvangt de kandidaat binnen 4 weken een TCVT-certificaat en een TCPR-boekje. Beide documenten zijn wettig bewijsmiddel. De gegevens (inclusief intrekking van het certificaat) van de deelnemer worden geregistreerd in het TCVT personenregister.

Verwijdering uit het register

Onderstaand zijn de condities aangegeven voor de verwijdering uit het TCVT certificaatregister. Certificaathouders die niet voldoen aan de eisen die met het certificaat samenhangen, worden verwijderd uit het register van certificaathouders. De volgende redenen kunnen leiden tot verwijdering uit het register:

  • a. Het niet kunnen aantonen werkzaam te zijn als machinist in de beroepsspecialisatie waarvoor het certificaat geldig is.

  • b. Het niet nakomen van verplichtingen jegens de CKI;

  • c. Het misbruik maken of laten maken van het certificaat;

  • d. Het verstrekken van onvolledige of onjuiste gegevens aan de certificatie-instelling;

  • e. Het ongeschikt blijken voor de uitoefening van de met het certificaat samenhangende beroepsvaardigheden;

  • f. Het niet voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder hercertificatie (11).

Deze condities dienen te zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst tussen de CKI en de certificaathouder.

Overige voorwaarden voor certificaathouders

De houder van het certificaat dient misbruik van het certificaat door derden tegen te gaan en vermissing van dit certificaat schriftelijk binnen 10 dagen aan de CKI te melden. De houder van het certificaat machinist verticaal transport is verplicht veranderingen van woonplaats en huisadres schriftelijk te melden aan de CKI. De houder van het certificaat machinist verticaal transport dient door derden tegen hem/haar ingediende klachten, die met de strekking van dit certificaat verband houden, te melden aan de CKI die het betreffende certificaat heeft afgegeven.

Bijlage XVIIc. behorend bij artikel 7.7, tweede lid onder c, Arbeidsomstandighedenregeling

Werkveldspecifiek certificatieschema personen: voor het persoonscertificaat Machinist Mobiele Kraan

Document: WSCS-VT Machinist Mobiele Kraan

INHOUD

1.

Inleiding

2.

Definities

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

4.

Certificatiereglement

5.

Examenreglement

6.

Toezicht

   
 

DEEL II: NORMEN

7.

Onderwerp van certificatie

8.

Entreecriteria

9.

Eindtermen

10.

toetsmethodiek bij initiële certificatie

11.

Hercertificatie

12.

Het certificaat

13.

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD-TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van veilig hijsen door een machinist met een mobiele kraan. Door het ministerie van SZW is het schema. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het veilig uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een mobiele kraan14. Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit het WDAT-VT-Personen.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een persoonscertificaat van vakbekwaamheid.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de CKI op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert: TCVT.

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door BHST, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen. In casu het CCvD-TCVT.

Centrale Examen Commissie (CEC)

:

Commissie binnen de structuur van de BHST die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 7 Warenwet (artikel 6e Warenwetbesluit machine). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keurings-instelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de CKI tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenprotocol

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de BHST en de exameninstelling.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Examinatoreninstructie

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de examinator en de exameninstelling.

Hijskraan

 

Hijswerktuig voor het hijsen van vrijhangende lasten in een mobiele (kraan op rupsen of banden) opstelling, met tenminste bedrijfslastmoment van 10 tonmeter. Met uitzondering van:

op een voertuig bevestigde (auto)laadkraan, en grondverzetmachine die ontgraaft.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

TCPR

 

TCVT Certificatie Personen Register

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

TSJ

 

TCVT Schema Journaal: annotatie op een TCVT schema.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Verklaring

:

De EG-verklaring van typeonderzoek of EG-verklaring overeenstemming als bedoeld in het bij of krachtens de Machinerichtlijn of enige andere EU-produkt-richtlijn bepaalde.

Werkveldspecifiek certificatieschema

:

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-VT-Personen

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Personen.

WDAT-VT-Producten

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en mobiele kranen, torenkranen en/of hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer en/of tijdelijke personen(bouw)liften periodiek keuren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Producten.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Hijsen is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang -veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid- te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van machinist mobiele kraan.

3.1. Beschrijving schema

Dit WSCS-VT Machinist Mobiele Kraan is door de BHST voorgesteld en door het ministerie van SZW -inclusief eventuele aanpassingen- vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit werkveldspecifieke certificatieschema zijn actief:

  • BHST TCVT, hierna TCVT;

  • CCvD TCVT, hierna CCvD;

  • Werkkamer 4 TCVT vakbekwaamheid.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Hijsen en aanslaan van lasten is een risicovolle activiteit in het verticaal transport. De machine waarmee wordt gehesen, het hijs- en hefgereedschap en het aanslaan van lasten kunnen ieder voor zich en/of in gezamenlijkheid gevaarlijk zijn voor mens en omgeving. Borging van dit proces door onder certificaat gekeurde machines en hijs- en hefgereedschappen enerzijds en gecertificeerde machinisten en hijsbegeleiders anderzijds, is noodzakelijk en door de wetgever onderkend. Hijskranen zijn complexe installaties en hun aandeel in ernstige en dodelijke ongevallen is relatief gezien groot. De oorzaak van deze onveiligheid kan worden onderverdeeld in een aantal subgroepen:

  • 1. instabiliteit last

  • 2. Niet adequaat aanhaken en lossen van last

  • 3. Instabiliteit kraan

  • 4. Instabiliteit giek

  • 5. Niet adequaat opbouwen en afbouwen van kraan

  • 6. Technische gebreken van de kraan

  • 7. Toegankelijkheid kraan

ad 1+2. Instabiliteit last / Niet adequaat aanhaken en lossen van last

In de bouw hijsen kraanmachinisten vaak onbekende en onstabiele lasten over grote groepen bouwvakkers heen en lossen ze de last in de directe nabijheid van personen die niets met de hijsactiviteit te maken hebben. De last wordt vaak aangeslagen door niet-deskundigen. De machinist draagt echter wel de verantwoordelijkheid voor het hijsen van de last. Met het hijsen op zich gaat vervolgens weinig fout, maar wel met de last (schuiven, vallen, haakbreuk etc.). Oorzaak van dit risico is het werken met onveilig materieel, ondeskundig personeel, tijdgebrek en het ontbreken van een hijsplan.

ad 3+ 4. Instabiliteit van de kraan en giek

Kranen en giek worden instabiel door het hijsen en zwenken. Er is dan sprake van grote drukverplaatsingen door de kraan. Instabiliteit kan leiden tot het wegzakken c.q. omvallen van de kraan. Goed stempelen op goede schotten is de oplossing. Daarnaast zorgt overbelasting en het werken bij zware wind voor problemen.

Ad 5 + 6. Technische staat van de kraan en niet adequaat op/afbouwen van de kraan

Kranen worden intensief gebruikt en zijn onderhevig aan slijtage. Ook de opstelling en afbouw van de kraan heeft direct gevolgen voor het gebruik. Regelmatig keuren van de kraan is de oplossing.

ad 7. Toegankelijkheid kraan

Een kraan op een bouwplaats is een nuttig en gewild voorwerp. Helaas komt het nog regelmatig voor dat onbevoegden de kraan gebruiken voor hijswerk. De machinist dient derhalve altijd zijn kraan af te sluiten bij het verlaten van de kraan. Certificering van kraanmachinisten en keuring van kranen zijn managementfactoren, die de bedrijfstak ter hand heeft genomen. De keuring voorkomt een aantal mechanische defecten en de certificering houdt de competentie van de machinisten op peil. Andere factoren die door het management van het werk beïnvloedbaar zijn, zijn conflictbeheersing, mens-machine interacties, communicatie en voldoende menskracht

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat machinist mobiele kraan dient bij een CKI, in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het persoonscertificaat machinist mobiele kraan. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat.

De maximale geldigheidsduur van een persoonscertificaat is 5 jaar. Eerdere intrekking is mogelijk indien de certificaathouder tussentijds niet voldaan heeft aan de eisen t.a.v. de beheersing van de onder 9. genoemde eindtermen (zie voor de voorwaarden 4.5).

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

Deze condities zijn:

  • de certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften;

  • de certificaathouder dient te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

De CKI is bevoegd het certificaat te schorsen en/of in te trekken. De condities en de wijze waarop daarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de CCvD en vastgelegd in het TCVT protocol ‘schorsing/intrekking’.

4.6. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht. De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze. Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij. De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident. Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend. De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ‘bezwaarschriftprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met TCVT tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan Bureau TCVT ten behoeve van het TCVT Personenregister, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register is via internet toegankelijk gemaakt. De BHST is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het TCVT persoonscertificaat machinist mobiele kraan

5.1. Doelstelling

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit de volgende delen:

  • theorie-examen, en

  • praktijkexamen.

5.2. De exameninstelling

De exameninstelling dient het examenreglement te hanteren. Hierin zijn de volgende zaken opgenomen:

  • 1. ingangsdatum van het certificaat;

  • 2. eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 3. de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 4. bevestiging van deelname en oproep;

  • 5. identificatie van de deelnemers;

  • 6. toelating en afwezigheid;

  • 7. examenduur en wijze van examinering;

  • 8. gedragsregels voor kandidaten;

  • 9. regeling aangepast examen;

  • 10. normen voor slagen en afwijzen;

  • 11. bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 12. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 13. inzagerecht;

  • 14. geldigheidsduur van het examenresultaat.

Indien de exameninstelling geen organisatorisch onderdeel is van de CKI, hebben beide zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012. De CKI is verplicht aan de BHST te melden dat examens worden afgenomen door een externe exameninstelling en welke instelling het betreft.

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten. Het selectieproces moet garanderen dat examenpersoneel dat (een deel van) een examen afneemt ten minste voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in het TCVT examenprotocol.

Toezichthouder theorie-examen

Voor het theorie-examen wordt door de exameninstelling een toezichthouder aangesteld. Deze functionaris heeft geen specifieke kennis nodig van het vakgebied. De toezichthouder beschikt wel over:

  • organisatorische capaciteiten;

  • communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • het vermogen om regelend en besluitvaardig op te treden.

Van de toezichthouder wordt verwacht dat hij:

  • toeziet op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen;

  • op correcte wijze de vastgestelde administratieve procedures afhandelt;

  • zich op voldoende wijze beschikbaar stelt voor het toezicht op de afname van theorie-examens.

Een toezichthouder verricht de volgende taken:

  • het controleren van de personalia en de aanmeldingen van de kandidaat;

  • het controleren en aansluitend voorbereiden van het theorie-examen zodat de kandidaat direct na aanvang van het examen kan starten;

  • het uitoefenen van toezicht teneinde misbruik te voorkomen;

  • het innemen van de examenstukken en het aansluitend verzendklaar maken;

  • het aanleveren van het totale pakket aan de exameninstelling.

Corrector theorie-examen:

Voor het beoordelen van de schriftelijke uitwerking van de open vragen van het theorie-examen wordt door de exameninstelling een corrector aangesteld. De corrector voldoet aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • hij beheerst de Nederlandse taal (dan wel de taal waarin het examen wordt afgenomen (Duits en/of Engels));

  • hij heeft actuele vakinhoudelijk kennis en inzicht;

  • hij past de beoordelingscriteria, zoals vastgelegd in het TCVT-certificatieschema, toe.

De corrector beoordeelt binnen de TCVT antwoord-macro’s en de gestelde termijn de uitwerkingen van de theorie-examens en verbindt hier een waardering aan volgens de methodiek zoals vastgelegd in het betreffende TCVT-certificatieschema.

Examinator praktijkexamen

Voor het praktijkexamen wordt door de exameninstelling een examinator aangesteld. De examinator is belast met de beoordeling of, en in welke mate, kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het behalen van het examen. Hiertoe past de examinator de TCVT examinatoreninstructie toe bij de beoordeling. Bij een examen met meer dan één examinator, is een van de examinatoren aangewezen als voorzitter en vanuit die hoedanigheid verantwoordelijk voor een ordentelijk verloop van het examen en de afwikkeling daarvan.

De examinator beschikt over:

  • minimaal twee jaar praktische werkervaring in het desbetreffende vakgebied;

  • actuele praktische en theoretische kennis van het desbetreffende vakgebied;

  • goede communicatieve vaardigheden;

  • het vermogen besluitvaardig op te treden;

  • voldoende kennis van het examenreglement.

Van de examinator wordt verwacht dat hij:

  • begrip heeft voor de invloed die een examensituatie heeft op het gedrag van de kandidaten;

  • een optimaal klimaat weet te scheppen voor de kandidaat, opdat kennis en opgedane ervaring, inzicht, vaardigheden en attitude zo goed mogelijk uit de verf komen;

  • op correcte wijze omgaat met de kandidaten en alle overige personen die functioneel bij het examen aanwezig zijn;

  • een objectieve beoordeling geeft van de kennis en het inzicht van de kandidaat;

  • nauwgezet de voorschriften in acht neemt die voor elk examenonderdeel gelden;

  • jaarlijks de TCVT-examinatorendag bijwoont;

  • op representatieve wijze de exameninstelling vertegenwoordigt tijdens het examen en zorg draagt voor een correct verloop.

De examinator moet per certificatieschema een door de exameninstelling voorgedragen en door de CKI geaccepteerde deskundige zijn.

Onafhankelijkheid

Het examenpersoneel is onafhankelijk. Al het examenpersoneel tekent een verklaring waarin geheimhouding en onafhankelijkheid worden gegarandeerd. Zij verklaart zich onafhankelijk van de kandidaat en de eventuele opleider/werkgever van de kandidaat. Mocht tijdens het examen blijken dat er toch een relatie, van welke aard dan ook, bestaat tussen de kandidaat en het betreffende examenpersoneelslid, dan dient de examinator dit tijdig aan de exameninstelling te melden. Het is onder geen enkele voorwaarde toegestaan dat de betreffende examinator deze kandidaat examineert op straffe van ongeldigheid van het examen.

Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet worden gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling. Medewerkers van de exameninstelling hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

5.4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Het theorie-examen wordt schriftelijk en in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen aan een persoon van 18 jaar en ouder. Wanneer er gegronde redenen zijn voor een mondeling theorie-examen in de Nederlandse taal (bijvoorbeeld bij kandidaten die aantoonbaar dyslectisch zijn) kan de certificatie-instelling daartoe besluiten. Dit alternatief dient te voldoen aan dezelfde voorwaarden als het reguliere theorie-examen en het CEC dient hiermee in te stemmen. Het uitgeschreven mondelinge examen wordt afgenomen door een daartoe door de CKI aanvullend geautoriseerde examinator en een toezichthouder. Van deze alternatieve afname dient door de exameninstelling een registratie te worden bijgehouden met een (minimaal jaarlijkse) rapportage naar de CEC. Het praktijkexamen wordt in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen. De kandidaat moet tijdens het examen voldoende kunnen communiceren.

Voor de overige eisen aan het examen (locatie, middelen, etc) wordt verwezen naar het TCVT examenprotocol.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet aan de gestelde eisen. Afhankelijk van het onderwerp van certificatie, de periode van certificatie en de risicoanalyse wordt het toezicht ingevuld.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, het TCVT erkende opleidingsinstituut voor bijscholing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen.

6.2. Frequentie van toezicht

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het originele TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring en de scholing te worden voorgelegd aan de CKI. De ontvangst wordt binnen één kalenderweek bevestigd (deze bevestiging is een bewijs richting opdrachtgevers inzake de afwezigheid van het TCPR-boekje). De CKI controleert de registratie en toets of voldaan wordt aan de eisen van scholing en praktijkervaring. De aanvrager wordt hieromtrent binnen één kalenderweek geïnformeerd.

Daarnaast voert de CKI, onaangekondigd, een 5% steekproef uit op de betrouwbaarheid van de invulling van de scholing en de praktijkervaring. Voor de registratie van de scholing en de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie te worden gevoerd door de CKI. Deze administratie moet minimaal vijf jaar beschikbaar blijven.

6.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

Het TCVT erkende opleidingsinstituut beoordeeld op het moment van scholing (2 maal in een periode van 5 jaar) elk TCPR-boekje ten aanzien van de scholing en de praktijkervaring. Indien een certificaathouder niet meer voldoet aan de eisen, wordt de CKI hiervan binnen drie werkdagen in kennis gesteld.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI is gehouden om haar bevindingen t.a.v. 6.2 aan de certificaathouder binnen twee kalenderweken kenbaar te maken.

6.5. Maatregelen (artikel 1.5e Arbobesluit)

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema heeft dit op zo kort mogelijke termijn maatregelen door de CKI tot gevolg. Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat. Er dient door de CKI informatie-uitwisseling met de Inspectie SZW plaats te vinden over geconstateerde gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar kan worden gebracht.

Indien er sprake is van een sanctie wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Relevante informatie over de sanctie dient door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Deze meldingsplicht dient nauwkeurig uitgewerkt te worden, in verband met de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en de contractuele relatie tussen CKI en klant.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie dient de CKI aan te geven (en te registreren) na welke periode certificatie weer is toegestaan. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

Criteria

De CKI dient in ieder geval een onderzoek in te stellen na indiening van een klacht inzake de werkwijze van de certificaathouder:

  • vanuit Inspectie SZW;

  • vanuit de markt, ingediend bij TCVT en/of de CKI.

Criteria op basis waarvan de CKI maatregelen moet treffen zijn de volgende.

  • 1. Schorsen van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht. Het betreft hier een klacht anders dan:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

  • 2. Intrekken van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht inzake:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

Deel II: normen

Deel 2 van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificerings-proces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7. Onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van veilig hijsen door een machinist mobiele kraan. Door het Ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het veilig uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een mobiele kraan met een capaciteit boven de 10tm.

Het betreft hier:

  • veilig omgaan met de last;

  • mobiele kraan veilig positioneren (stabiliteit, omgeving, ondergrond);

  • mobiele kraan veilig laten functioneren (opbouwen, hijsen, afbouwen, afsluiten);

  • mobiele kraan in veilige en technisch goede staat doen zijn;

  • veilig en gezond werken met de mobiele kraan.

8. Entreecriteria

Voor de eerste afgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat machinist mobiele kraan volgt onderstaand een opsomming van de eisen.

De kandidaat dient te voldoen aan de volgende entreecriteria:

  • voldoende materieelkennis hebben;

  • voldoende materiaalkennis hebben;

  • machine gevoel bezitten;

  • veilig en milieuverantwoord kunnen werken;

  • de Nederlandse taal beheersen op leeskennisniveau A1 en schrijfkennisniveau B2 of gelijkwaardig voor examinering in Duitse of Engelse taal.

Er geldt geen specifieke vooropleidingseis.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

Theorie

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen.

    • 1.1 De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

    • 1.2 De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een mobiele kraan.

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een mobiele kraan.

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten kranen benoemen en de kenmerken en de toepassing hiervan beschrijven.

    • 3.2 De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

    • 3.3 De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een mobiele kraan uitgevoerd moeten worden.

    • 3.4 De kandidaat kan bepalen hoe een mobiele kraan verplaatst moet worden.

    • 3.5 De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de mobiele kraan uiteenzetten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een mobiele kraan benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de mobiele kraan, hijslast en hijsgereedschappen interpreteren.

    • 4.2 De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijsplan en zijn administratieve verplichtingen.

    • 4.3 De kandidaat kan beschrijven hoe een mobiele kraan na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

    • 4.4 De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de mobiele kraan noemen en de functie van de LMB uiteenzetten.

    • 4.5 De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een mobiele kraan milieuverantwoord moet worden gewerkt

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een mobiele kraan herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een mobiele kraan verricht moet worden.

    • 5.2 De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een mobiele kraan herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

Praktijk

  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaande aan het werken met een mobiele kraan.

  • 2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een mobiele kraan.

    • 3.1 De kandidaat kan hijswerkzaamheden uitvoeren met een mobiele kraan.

    • 3.2 De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan een mobiele kraan.

    • 3.3 De kandidaat kan zelfstandig een mobiele kraan verplaatsen.

    • 3.4 De kandidaat kan een mobiele kraan na hijswerkzaamheden volgens de wettelijke voorschriften achterlaten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een mobiele kraan benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een mobiele kraan.

    • 4.2 De kandidaat kan milieuverantwoord werken met en aan een mobiele kraan.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een mobiele kraan herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een mobiele kraan.

    • 5.2 De kandidaat kan storingen herkennen aan een mobiele kraan en in relatie hiermee handelend optreden.

10. toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

Elke eindterm wordt uitgewerkt in toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm.

Het totale aantal vragen per toetsterm is onderstaand aangegeven.

Verklaring van vraagcode:

  • * FK = een vraag feitelijke kennis

  • * BK = een vraag begripsmatige kennis

  • * RV = een vraag reproductieve vaardigheden

  • * PV = een vraag productieve vaardigheden

Toetstermen theorie machinist mobiele kraan + aantal verplichte vragen

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen. RV-1, FK-1, BK-2

    • 1.1 De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

      De kandidaat kan een hijstabel van een mobiele kraan interpreteren.

    • 1.2 De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een mobiele kraan.

      • De kandidaat kan de kenmerken van de voorkomende soorten ondergrond noemen

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom hij bij het opstellen van een mobiele kraan rekening houdt met de factoren:

        • * de draagkracht van de ondergrond

        • * hijswerkzaamheden nabij een talud

        • * het zicht op het werk

        • * derden (personen en verkeer)

        • * de juiste gieklengte ten opzichte van de hijshoogte en/of de massa van de te hijsen last

        • * de wijze van afstempelen

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven. BK-3

    • 2.1 De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, herkennen en formuleren wat de functie is van hijsgereedschappen en uitleggen of en hoe deze gebruikt moet worden.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een mobiele kraan. RV-6, FK-4, BK-10

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten mobiele kranen (rups-, banden-,ruw terrein-, autolaadkraan, grondverzetmachine en verreiker) benoemen en de kenmerken en toepassingen hiervan beschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, de typen mobiele kranen benoemen en hiervan de kenmerken en toepassingen beschrijven

    • 3.2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de mobiele kraan herkennen en benoemen.

      • De kandidaat kan de functie van hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de mobiele kraan omschrijven.

    • 3.3. De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een mobiele kraan uitgevoerd moeten worden.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom aan de gegeven veiligheidsaspecten moet worden voldaan.

      • De kandidaat kan omschrijven waarom aan de volgende aanvullende veiligheidsmaatregelen moet worden voldaan als hij met de mobiele kraan:

        • * een last buiten het gezichtsveld plaatst

        • * hijswerkzaamheden verricht nabij spoor en/of hoogspanningsleidingen.

        • * op een werk staat met meerdere kranen hijsen met een werkbak

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, bepalen in welke situatie welke persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden.

      • De kandidaat kan, gegeven de dichtheid van de materialen, de massa berekenen.

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, risico’s en maatregelen bepalen met betrekking tot de vorm, constructie, samenstelling en bijzondere eigenschappen van lasten.

    • 3.4. De kandidaat kan bepalen hoe een mobiele kraan verplaatst moet worden.

      • De kandidaat kan gegeven een situatie bepalen:

        • * of een mobiele kraan verplaatst kan worden

        • * of een mobiele kraan opgebouwd verreden kan worden met of zonder last

        • * of een weg of terrein geschikt is om over te rijden

        • * of een mobiele kraan kan rijden over verschillende soorten terrein (met vermelding van de

      De kandidaat kan gegeven een situatie bepalen wat de juiste aandrijving is.

      • De kandidaat kan de aandachtspunten noemen bij montage, gebruik, demontage en transport van de hulpgiek.

      • De kandidaat kan beschrijven hoe, conform de voorwaarden en de instellingen genoemd in de gebruiksaanwijzing, gereden moet worden.

    • 3.5. De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de mobiele kraan uiteenzetten.

      • De kandidaat kan de werking van hoofdonderdelen en systemen van de mobiele kraan uiteenzetten.

      • De kandidaat kan opnoemen wanneer veranderingen in de stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een mobiele kraan kan optreden.

      • De kandidaat kan de gevolgen van veranderingen in de stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een mobiele kraan bepalen.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een mobiele kraan benoemen en interpreteren. RV-2, FK-3, BK-10

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de mobiele kraan, hijslast en hijsgereedschappen interpreteren.

      • De kandidaat kan begrippen definiëren:

        • * stabiliteit

        • * kantelmoment

        • * vlucht

        • * stabiliteitsmoment

        • * stempelbasis

        • * hijsgereedschap

        • * werklast

        • * kantellijn en kantelhoek

        • * hijsmiddel

        • * lastmoment

      • De kandidaat kan m.b.t. het bedienen en keuren van mobiele kranen en het daarbij behorende hijs- en hefgereedschap de wettelijke verplichtingen interpreteren en de werkingssfeer beschrijven van deze wettelijke verplichtingen.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij hijsgereedschap moet controleren.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij de hijslast moet controleren.

      • De kandidaat kan de functie en inhoud van het kraanboek met bijbehorende documenten omschrijven.

    • 4.2. De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijsplan en zijn administratieve verplichtingen.

      • De kandidaat kan bepalen welke gegevens in het hijsplan van belang zijn bij de uitvoering van werkzaamheden met de kraan.

      • De kandidaat kan opnoemen welke administratieve verplichtingen hij in het kader van zijn beroepsuitoefening heeft.

    • 4.3. De kandidaat kan beschrijven hoe een mobiele kraan na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

      • De kandidaat kan de maatregelen noemen die gelden bij het achterlaten van een mobiele kraan.

    • 4.4. De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de mobiele kraan noemen en de functie van de LMB uiteenzetten.

      • -De kandidaat kan delen van het beveiligingssysteem van een mobiele kraan noemen.

      • -De kandidaat kan de functie van de lastmomentbeveiliging van de mobiele kraan uiteenzetten.

      • -De kandidaat kan uiteenzetten welke beveiligingen op de mobiele kraan aanwezig moeten zijn en wat de functie hiervan is.

    • 4.5. De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een mobiele kraan milieuverantwoord moet worden gewerkt.

      • De kandidaat kan milieu- en veiligheidsvoorschriften interpreteren die hij moet toepassen bij het verplaatsen van milieubelastende stoffen.

      • De kandidaat kan verklaren waarom milieuverantwoord werken van belang is.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een mobiele kraan herkennen, interpreteren en benoemen. FK-2, BK-6

    • 5.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een mobiele kraan verricht moet worden.

      • De kandidaat kan het dagelijks onderhoud aan de mobiele kraan omschrijven.

      • De kandidaat kan opnoemen welke schoonmaakwerkzaamheden aan de mobiele kraan moeten worden uitgevoerd.

    • 5.2. De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een mobiele kraan herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

      • De kandidaat kan samenvatten hoe hij een storingsdiagnose aan onderdelen van een mobiele kraan moet uitvoeren.

      • De kandidaat ziet in hoe, gegeven de aard van de storing, gehandeld moet worden, d.w.z.:

        • * werkzaamheden stoppen

        • * zelfstandig repareren van de storing

        • * inschakelen technische dienst

      • De kandidaat kan uiteenzetten hoe hij ontoelaatbare slijtage kan signaleren aan onderdelen van de mobiele kraan.

      • De kandidaat kan opsommen wat in een storingsmelding vermeld moet worden.

Toetstermen Praktijkexamen

(Sub)eindtermen

Zie activiteiten

De kandidaat kan:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1 de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaand aan het werken met een mobiele kraan.

 

x

x

x

 

x

 

x

 

2. hijswerkzaamheden uitvoeren met een mobiele kraan.

         

x

x

x

x

3. hijsgereedschappen bevestigen aan een mobiele torenkraan.

     

x

x

 

x

   

4.dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een mobiele kraan.

   

x

x

   

x

   

5. zelfstandig een mobiele kraan verplaatsen.

       

x

x

     

6. storingen herkennen aan een mobiele torenkraan en in relatie hiermee handelend optreden.

 

x

x

x

x

x

x

x

 

7. veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een mobiele torenkraan.

 

x

x

x

   

x

x

x

8. een mobiele torenkraan na hijswerkzaamheden volgens de wettelijke -voorschriften achterlaten

 

x

x

           

Het praktijkexamen bestaat uit de volgende activiteiten:

1.

Doornemen opdracht

6.

Praktijk hijsopdrachten

2.

Aanvangscontrole van de machine (visueel)

7.

Assisteren last verplaatsen

3.

Onderhoud van de machine

8.

Praktijk hijsopdrachten

4.

Controle en inspectie hijsgereedschap

   

5.

Opstellen en gebruiksklaar maken van mobiele kraan

10.

Machine achterlaten

In de tabel is een overzicht gegeven van de verdeling van de eindtermen over de activiteiten van de praktijkexamens machinist mobiele kraan. Doordat eindtermen onderverdeeld zijn in toetstermen, is een eindterm vaak over meerdere activiteiten verdeeld. Daardoor is een eindterm meestal niet door een activiteit afgedekt.

Verklaring van codes:

  • * RV = opdracht reproductieve vaardigheden

  • * PV = opdracht productieve vaardigheden

  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaande aan het werken met een mobiele kraan. RV-9, PV-1

    • 1.1 een hijsplan uitvoeren gelet op:

      • plaats en afmetingen van de hijslocatie(s)

      • plaats en afmetingen van de obstakels

      • afmetingen, vorm, massa en zwaartepunt van de last

      • soort, afmetingen, vorm en massa van het hijsgereedschap.

    • 1.2. controleren van de wettelijk voorgeschreven documenten.

    • 1.3. het werkterrein afzetten.

    • 1.4. overleggen met de uitvoerder (examinator) over de werkzaamheden, o.a. over: de aard van de te hijsen materialen de ligging van ondergrondse kabels en leidingen

    • 1.5. aan de hand van de omgevingsfactoren de terreinomstandigheden vaststellen:

      • de ligging van boven- en ondergrondse leidingen

      • de plaats en afmetingen van obstakels de aanwezigheid van mensen en verkeer op en naast het werkterrein

    • 1.6. de afmetingen, massa en zwaartepunt van de last inschatten.

    • 1.7. de keuze en de soort van het hijsgereedschap vaststellen.

    • 1.8. hulp- en uitrustingsstukken aanbrengen aan de mobiele kraan.

    • 1.9. de volgende gegevens uit een hijstabel van een mobiele kraan bepalen:

      • de vlucht

      • de hijshoogte

      • de werklast in relatie tot vlucht en/of hoogte

      • contragewicht.

    • 1.10. de mobiele kraan veilig en volgens de gebruiksaanwijzing opstellen, rekening houdend met de omgevingsfactoren.

    • 1.11. controleren of de juiste waarschuwingstekens of -borden op en om de kraan zijn aangebracht.

    • 1.12. de wijze van uitvoering van het werk vaststellen.

  • 2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen RV-1

    • 2.1 De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, herkennen en formuleren wat de functie is van hijsgereedschappen en uitleggen hoe deze gebruikt moeten worden

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een mobiele kraan. RV-12

    • 3.1 De kandidaat kan hijswerkzaamheden uitvoeren met een mobiele kraan.

      • 3.1.1 hijswerkzaamheden met de mobiele kraan uitvoeren.

      • 3.1.2 wettelijk voorgeschreven hand- en armseinen geven en aan ontvangen hand- en armseinen het juiste gevolg geven.

      • 3.1.3 communiceren met behulp van portofoons.

      • 3.1.4 op basis van vorm, massa en materiaal van de te hijsen last de benodigde hijsgereedschappen kiezen.

      • 3.1.5 het hijsgereedschap controleren op:

        • de weergave van de toegestane werklast op het hijsgereedschap

        • visuele beschadigingen of manco’s

        • aanwezigheid van een CE-markering, certificaat en inspectierapport

      • 3.1.6 de hijstabel controleren of de mobiele kraan de werkzaamheden kan uitvoeren.

      • 3.1.7 3.1.7. met de mobiele kraan een last optoppen en aftoppen.

      • 3.1.8 met de mobiele kraan een last in een doel plaatsen.

      • 3.1.9 met de mobiele kraan een last tussen obstakels door manoeuvreren.

      • 3.1.10 met de mobiele kraan een slingerbeweging beheersen.

      • 3.1.11 met een mobiele kraan een last van horizontaal naar verticaal verplaatsen.

    • 3.2. De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan een mobiele kraan.

      Hijsgereedschappen aan de kraanhaak bevestigen en met behulp daarvan een last aanslaan.

    • 3.3. De kandidaat kan zelfstandig een mobiele kraan verplaatsen.

      • 3.3.1 de mobiele kraan rijklaar maken.

      • 3.3.2. de mobiele kraan zelfstandig verplaatsen op de examenlocatie.

    • 3.4. De kandidaat kan een mobiele kraan na hijswerkzaamheden volgens de bedrijfsvoorschriften achterlaten.

      Na afloop van de werkzaamheden de mobiele kraan op de juiste wijze achterlaten conform de wettelijke voorschriften.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een mobiele kraan benoemen en interpreteren. RV-2

    • 4.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een mobiele kraan.

      • neemt de veiligheidsvoorschriften in acht bij het dagelijks onderhoud en tijdens het werken met de mobiele kraan.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een mobiele kraan herkennen, interpreteren en benoemen. RV-5, PV-1

    • 5.1 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een mobiele kraan.

      • 5.1.1 aanwijzen welke delen van de kraan dagelijks onderhouden moeten worden en welke verrichtingen daarbij uitgevoerd moeten worden.

      • 5.1.2 de werking van systemen van de mobiele kraan controleren.

    • 5.2. De kandidaat kan storingen herkennen aan een mobiele kraan en in relatie hiermee handelend optreden.

      • 5.2.1 aan de hand van de gebruiksaanwijzing een storingsdiagnose op hoofdonderdelen opstellen op basis van visuele en auditieve controle aan de systemen van een mobiele kraan.

      • 5.2.2 aan de hand van de gebruiksaanwijzing demonstreren hoe (kleine) storingen aan de mobiele kraan verholpen kunnen worden.

      • 5.2.3 storingen zodanig aan een monteur of de technische dienst doorgeven dat deze een eenduidig en helder beeld van de storing krijgt. Dit door aan te geven:

        • * wat de uitval van c.q. waar in het systeem is

        • * wat visueel waarneembaar is aan de kraanconstructie (onderdelen)

        • * of en waar lekkages waarneembaar zijn

        • * welke acties / reparaties zijn ondernomen.

      • 5.2.4. bij storingen aan de mobiele kraan aan de hand van de gebruiksaanwijzing bepalen welke van de volgende acties hij moet ondernemen:

        • * beoordelen of hij wel of niet verantwoord kan doorwerken

        • * storing zelfstandig oplossen

        • * de monteur of technische dienst voor de storing inschakelen.

10.2. Beoordelingsmethode

Het theorie-examen bestaat uit 50 meerkeuzevragen op basis van de toetstermen zoals omschreven in punt 10.1. Het theorie-examen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De maximale tijd om het theorie-examen af te leggen bedraagt 90 minuten. De maximale waardering voor de meerkeuzevragen is 50 punten (1 punt per goed antwoord). Een kandidaat is geslaagd indien hij 42 punten of meer heeft behaald. Het resultaat wordt in een voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht. Het praktijkexamen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De examenopdrachten moeten binnen 240 minuten worden uitgevoerd. De TCVT examinatoren-instructie bepaald de beoordeling van het praktijkexamen.

De volgende zaken komen op het praktijkexamen aan de orde:

Algemeen

De kandidaat wordt ingelicht welk type machine hij kan verwachten.

  • Heeft de kandidaat instructie gehad over de machine waar examen mee wordt gedaan? Zo niet dan geen examen afnemen!

  • De kandidaat wordt verteld wat de maximale tijdsduur van het examen is.

  • Bij een vermoeden van onvoldoende kennis bij de kandidaat moet de examinator de kandidaat bevragen naar de motivatie van zijn keuzes.

  • De examenopdracht wordt in het bijzijn van de kandidaat bekend gemaakt (uit de verzegelde envelop gehaald).

Proces Verbaal

De examinator moet altijd een proces verbaal invullen, ook als er geen bijzonderheden te vermelden zijn. De CKI neemt geen verzoeken tot verstrekking van het certificaat van vakbekwaamheid in ontvangst zonder een bijgaand proces-verbaal. Op het proces-verbaal staat ook de tijdsduur van het afgenomen examen. Indien het examen 30 minuten of eerder gereed is dan de aangegeven tijd, dient de reden hiervan expliciet in het proces verbaal te worden opgenomen.

Het praktijkexamen betreft de volgende onderdelen:

  • 1. kennismaken en doornemen opdracht

  • 2. aanvangscontrole van de mobiele kraan en de daarbij behorende documenten

  • 3. onderhoud en werking van de mobiele kraan

  • 4. hijsgereedschap

  • 5. positioneren op de hijsplek en gebruiksklaar maken van de mobiele kraan

  • 6. hijsopdracht 1

  • 7. assisteren last verplaatsen

  • 8. hijsopdracht 2

  • 9. mobiele kraan achterlaten

  • 10. veiligheid

10.3. Cesuur

Waardering resultaat

Het resultaat van zowel het theorie- als het praktijkexamen wordt in voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht. Kandidaten die voor het onderdeel theorie of praktijk of beide onderdelen geen voldoende hebben behaald, hebben recht op een herexamen. Hierbij gelden de eisen zoals gesteld in artikel 4.2

Geldigheidsduur van het resultaat van het examen

Een kandidaat kan tot uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets, herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat, binnen de gestelde termijn van 6 maanden, maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, moet een volledig examen (zowel theorie als praktijk) worden afgelegd. Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

Cesuur praktijk

Bij het praktijkexamen dient voor alle onderdelen een voldoende gehaald te worden. Elk onderdeel wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsprotocol.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen hercertificatie

Om als certificaathouder voor hercertificatie in aanmerking te komen, dient te worden aangetoond dat in die vijf (5) jaar door de certificaathouder aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. Scholing:

    • Twee (2) scholingsdagen (4 dagdelen) zijn gevolgd bij een door TCVT erkend scholingsinstituut, en

    • één scholingsdag (2 dagdelen) wordt gevolgd in de eerste 36 maanden van de periode van vijf jaar, en

    • de tweede scholingsdag wordt gevolgd na de 36ste maand van de periode van vijf jaar, en

    • in de scholingsdagen zijn alle eindtermen en actuele ontwikkelingen m.b.t. dit schema opgenomen, en

    • van de gevolgde scholing ontvangt de deelnemer een bewijs van deelname van de TCVT erkende opleider en wordt dit aangetekend in het TCPR-boekje.

  • 2. Praktijkervaring:

    • in de periode van vijf (5) jaar dat het certificaat geldig is, moet de certificaathouder tenminste acht kwartalen hebben gewerkt in de functie die op het certificaat is vermeld, en

    • van deze acht kwartalen moeten tenminste twee kwartalen vallen in de laatste drie jaar van de periode van vijf jaar, en

    • de praktijkervaring kan worden aangetoond door aantekening van de praktijkervaring van de certificaathouder in het TCPR-boekje of in het TCVT Praktijkregister. Deze praktijkervaring moet minimaal elke drie maanden door de werkgever worden getoetst op waarheid en worden geparafeerd.

Indien de houder niet kan aantonen over voldoende praktijkervaring te beschikken in de laatste vijf jaar, dan kan hij via een praktijktoets aantonen nog steeds voldoende vakbekwaam te zijn.

11.2. Beoordelingsmethode

Hercertificatie kan als volgt worden ingevuld:

  • Indien de positieve hercertificatie beslissing valt binnen twee maanden voor de vervaldatum, dan is de vervaldatum tevens de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

  • Indien de positieve certificatiebeslissing valt voor de twee maanden voorafgaand aan de vervaldatum, dan is de datum van de certificatiebeslissing de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

Wanneer door omstandigheden het persoonscertificaat van de machinist is verlopen zonder tijdige hercertificatie en de machinist alsnog in het bezit wil komen van een persoonscertificaat is er een dispensatieregeling mogelijk. Daartoe dient de machinist een aanvraag in bij een certificatie-instelling. Deze aanvraag wordt vervolgens voorgelegd aan TCVT Werkkamer 4 Vakbekwaamheid die een advies opstelt. Dit advies wordt vervolgens voorgelegd aan de certificatie-instelling die aansluitend een besluit neemt over de (her-) verlening van het persoonscertificaat.

11.3. Controle op de registratie van de praktijkervaring bij hercertificatie

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het origineel TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring te worden voorgelegd aan de certificatie-instelling. De ontvangst wordt binnen een kalenderweek bevestigd met een verklaring, waarmee opdrachtgevers kunnen worden geïnformeerd over de reden van de afwezigheid van het originele TCPR-boekje. De CKI controleert de registraties en toetst of voldaan wordt aan de vereiste praktijkervaring en bericht de aanvrager binnen een kalenderweek over het resultaat. Bovendien zal de certificatie-instelling ongeacht of het een machinist als werknemer of als zelfstandige machinist betreft, bij de aanvraag voor hercertificatie, onaangekondigd een 5% steekproefsgewijze controle uitvoeren op de betrouwbaarheid van de invulling van praktijkervaring. Voor de registratie van de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie gevoerd te worden. Deze dient minimaal 5 jaar beschikbaar te blijven.

12. Het certificaat

Gegevens:

Minimaal dienen de volgende gegevens op het certificaat vermeld te zijn:

  • Naam van de gecertificeerde persoon incl. geboorte datum;

  • Eenduidig documentnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt;

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn.

Teksten:

Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de CKI verklaard dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema en indien relevant of het ging om een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. Na een positief certificatie besluit ontvangt de kandidaat binnen 4 weken een TCVT-certificaat en een TCPR-boekje. Beide documenten zijn wettig bewijsmiddel. De gegevens (inclusief intrekking van het certificaat) van de deelnemer worden geregistreerd in het TCVT personenregister.

Verwijdering uit het register

Onderstaand zijn de condities aangegeven voor de verwijdering uit het TCVT certificaatregister.

Certificaathouders die niet voldoen aan de eisen die met het certificaat samenhangen, worden verwijderd uit het register van certificaathouders. De volgende redenen kunnen leiden tot verwijdering uit het register:

  • a. Het niet kunnen aantonen werkzaam te zijn als machinist in de beroepsspecialisatie waarvoor het certificaat geldig is.

  • b. Het niet nakomen van verplichtingen jegens de certificatie-instelling;

  • c. Het misbruik maken of laten maken van het certificaat;

  • d. Het verstrekken van onvolledige of onjuiste gegevens aan de certificatie-instelling;

  • e. Het ongeschikt blijken voor de uitoefening van de met het certificaat samenhangende beroepsvaardigheden;

  • f. Het niet voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder hercertificatie (11).

Deze condities dienen te zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst tussen certificatie instelling en certificaathouder.

Overige voorwaarden voor certificaathouders

De houder van het certificaat dient misbruik van het certificaat door derden tegen te gaan en vermissing van dit certificaat schriftelijk binnen 10 dagen aan de certificatie-instelling te melden. De houder van het certificaat machinist verticaal transport is verplicht veranderingen van woonplaats en huisadres schriftelijk te melden aan de certificatie-instelling. De houder van het certificaat machinist verticaal transport dient door derden tegen hem/haar ingediende klachten, die met de strekking van dit certificaat verband houden, te melden aan de certificatie-instelling die het betreffende certificaat heeft afgegeven.

Bijlage XVIId. behorend bij artikel 7.7, tweede lid onder d, Arbeidsomstandighedenregeling

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Machinist Grondverzetmachine met Hijsfunctie

Document: WSCS-VT Machinist Grondverzetmachine met Hijsfunctie

INHOUD

1.

Inleiding

2.

Definities

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Beschrijving schema

 

3.2

Actieve partijen

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

4.

CERTIFICATIEREGLEMENT

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

5.

Examenreglement

 

5.1

Doelstelling

 

5.2

De exameninstelling

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

 

5.5

Beheer centrale itembank en examenversies

6.

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

De wijze van uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen (artikel 1.5e Arbobesluit)

DEEL II: NORMEN

7.

Onderwerp van certificatie

8.

Entreecriteria

9.

Eindtermen

10.

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Beoordelingsmethode

 

10.3

Cesuur

11.

Hercertificatie

 

11.1

Toetstermen hercertificatie

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Controle op de registratie van de praktijkervaring bij hercertificatie.

12.

Het certificaat

13.

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit WSCS voor personen is door het CCvD-TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van veilig hijsen door een machinist met een grondverzetmachine. Door het ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een grondverzetmachine15. Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit het WDAT-VT-Personen

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een persoonscertificaat van vakbekwaamheid.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de CKI op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert: TCVT.

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door BHST, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen. In casu het CCvD-TCVT.

Centrale Examen Commissie (CEC)

:

Commissie binnen de structuur van de BHST die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 7 [Warenwet (artikel 6e Warenwetbesluit machine).

Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keurings-instelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenprotocol

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de BHST en de exameninstelling.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Examinatoreninstructie

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de examinator en de exameninstelling.

Hijskraan

 

Hijswerktuig voor het hijsen van vrijhangende lasten in een vaste (vaste en op rails verrijdbare kraan) of mobiele (kraan op rupsen of banden) opstelling, met tenminste een bedrijfslast van 2 ton en bedrijfslastmoment van 10 tonmeter. Met uitzondering van:

– op een voertuig bevestigde (auto)laadkraan die uitsluitend bestemd is of wordt gebruikt voor het laden en lossen vanuit de laadbak van het voertuig, en

– grondverzetmachine die ontgraaft en daarop aansluitend leidingwerk in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden ondersteuningsschotten plaatst.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

TCPR

 

TCVT Certificatie Personen Register

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

TSJ

 

TCVT Schema Journaal: annotatie op een TCVT schema.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Verklaring

:

De EG-verklaring van typeonderzoek of EG-verklaring overeenstemming als bedoeld in het bij of krachtens de Machinerichtlijn of enige andere EU-produkt-richtlijn bepaalde.

Werkveldspecifiek certificatieschema

:

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-VT-Personen

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Personen.

WDAT-VT-Producten

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en mobiele kranen, torenkranen en/of hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer en/of tijdelijke personen(bouw)liften periodiek keuren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Producten.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Hijsen is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang -veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid- te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van machinist mobile kraan.

3.1. Beschrijving schema

Dit WSCS-VT Machinist Grondverzetmachine met Hijsfunctie is door de BHST voorgesteld en door het ministerie van SZW -inclusief eventuele aanpassingen- vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit werkveldspecifieke certificatieschema zijn actief:

  • BHST TCVT, hierna TCVT

  • CCvD TCVT, hierna CCvD

  • Werkkamer 4 TCVT vakbekwaaamheid

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Hijsen en aanslaan van lasten is een risicovolle activiteit in het verticaal transport.

De machine waarmee wordt gehesen, het hijs- en hefgereedschap en het aanslaan van lasten kunnen ieder voor zich en/of in gezamenlijkheid gevaarlijk zijn voor mens en omgeving. Borging van dit proces door onder certificaat gekeurde machines en hijs- en hefgereedschappen enerzijds en gecertificeerde machinisten en hijsbegeleiders anderzijds, is noodzakelijk en door de wetgever onderkend.

Hijskranen zijn complexe installaties en hun aandeel in ernstige en dodelijke ongevallen is relatief gezien groot. De oorzaak van deze onveiligheid kan worden onderverdeeld in een aantal subgroepen:

  • 1. instabiliteit last

  • 2. Niet adequaat aanhaken en lossen van last

  • 3. Instabiliteit kraan

  • 4. Instabiliteit giek

  • 5. Niet adequaat opbouwen en afbouwen van kraan

  • 6. Technische gebreken van de kraan

  • 7. Toegankelijkheid kraan

ad 1+2. Instabiliteit last / Niet adequaat aanhaken en lossen van last

In de bouw hijsen kraanmachinisten vaak onbekende en onstabiele lasten over grote groepen bouwvakkers heen en lossen ze de last in de directe nabijheid van personen die niets met de hijsactiviteit te maken hebben. De last wordt vaak aangeslagen door niet-deskundigen. De machinist draagt echter wel de verantwoordelijkheid voor het hijsen van de last. Met het hijsen op zich gaat vervolgens weinig fout, maar wel met de last (schuiven, vallen, haakbreuk etc.). Oorzaak van dit risico is het werken met onveilig materieel, ondeskundig personeel, tijdgebrek en het ontbreken van een hijsplan.

ad 3+ 4. Instabiliteit van de kraan en giek

Kranen en giek worden instabiel door het hijsen en zwenken. Er is dan sprake van grote drukverplaatsingen door de kraan. Instabiliteit kan leiden tot het wegzakken c.q. omvallen van de kraan. Goed stempelen op goede schotten is de oplossing. Daarnaast zorgt overbelasting en het werken bij zware wind voor problemen.

Ad 5 + 6. Technische staat van de kraan en niet adequaat op/afbouwen van de kraan

Kranen worden intensief gebruikt en zijn onderhevig aan slijtage. Ook de opstelling en afbouw van de kraan heeft direct gevolgen voor het gebruik. Regelmatig keuren van de kraan is de oplossing.

ad 7. Toegankelijkheid kraan

Een kraan op een bouwplaats is een nuttig en gewild voorwerp. Helaas komt het nog regelmatig voor dat onbevoegden de kraan gebruiken voor hijswerk. De machinist dient derhalve altijd zijn kraan af te sluiten bij het verlaten van de kraan.

Certificering van kraanmachinisten en keuring van kranen zijn managementfactoren, die de bedrijfstak ter hand heeft genomen. De keuring voorkomt een aantal mechanische defecten en de certificering houdt de competentie van de machinisten op peil. Andere factoren die door het management van het werk beïnvloedbaar zijn, zijn conflictbeheersing, mens-machine interacties, communicatie en voldoende menskracht

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van dit specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat machinist grondverzetmachine dient bij een CKI, in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het persoonscertificaat machinist grondverzetmachine. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De maximale geldigheidsduur van een persoonscertificaat is 5 jaar.

Eerdere intrekking is mogelijk indien de certificaathouder tussentijds niet voldaan aan de eisen t.a.v.de beheersing van de onder 9. genoemde eindtermen (zie voor de voorwaarden 4.5).

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

Deze condities zijn:

  • de certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften;

  • de certificaathouder dient te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

De CKI is bevoegd het certificaat te schorsen en/of in te trekken. De condities en de wijze waarop daarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de CCvD en vastgelegd in het TCVT protocol ‘schorsing/intrekking’

4.6. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht. De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze. Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij. De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident. Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend. De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ‘bezwaarschriftprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met TCVT tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan Bureau TCVT ten behoeve van het TCVT Personenregister, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register is via internet toegankelijk gemaakt. De BHST is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het TCVT persoonscertificaat machinist grondverzetmachine

5.1. Doelstelling

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit de volgende delen:

  • theorie-examen, en

  • praktijkexamen.

5.2. De exameninstelling

De exameninstelling dient het examenreglement te hanteren. Hierin zijn de volgende zaken opgenomen:

  • 1. ingangsdatum van het certificaat;

  • 2. eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 3. de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 4. bevestiging van deelname en oproep;

  • 5. identificatie van de deelnemers;

  • 6. toelating en afwezigheid;

  • 7. examenduur en wijze van examinering;

  • 8. gedragsregels voor kandidaten;

  • 9. regeling aangepast examen;

  • 10. normen voor slagen en afwijzen;

  • 11. bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 12. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 13. inzagerecht;

  • 14. geldigheidsduur van het examenresultaat.

Indien de exameninstelling geen organisatorisch onderdeel is van de CKI, hebben beide zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012. De CKI is verplicht aan de BHST te melden dat examens worden afgenomen door een externe exameninstelling en welke instelling het betreft.

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten. Het selectieproces moet garanderen dat examenpersoneel dat (een deel van) een examen afneemt ten minste voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in het TCVT examenprotocol.

Toezichthouder theorie-examen

Voor het theorie-examen wordt door de exameninstelling een toezichthouder aangesteld.

Deze functionaris heeft geen specifieke kennis nodig van het vakgebied. De toezichthouder beschikt wel over:

  • organisatorische capaciteiten;

  • communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • het vermogen om regelend en besluitvaardig op te treden.

Van de toezichthouder wordt verwacht dat hij:

  • toeziet op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen;

  • op correcte wijze de vastgestelde administratieve procedures afhandelt;

  • zich op voldoende wijze beschikbaar stelt voor het toezicht op de afname van theorie-examens.

Een toezichthouder verricht de volgende taken:

  • het controleren van de personalia en de aanmeldingen van de kandidaat;

  • het controleren en aansluitend voorbereiden van het theorie-examen zodat de kandidaat direct na aanvang van het examen kan starten;

  • het uitoefenen van toezicht teneinde misbruik te voorkomen;

  • het innemen van de examenstukken en het aansluitend verzendklaar maken;

  • het aanleveren van het totale pakket aan de exameninstelling.

Corrector theorie-examen:

Voor het beoordelen van de schriftelijke uitwerking van de open vragen van het theorie-examen wordt door de exameninstelling een corrector aangesteld. De corrector voldoet aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • hij beheerst de Nederlandse taal (dan wel de taal waarin het examen wordt afgenomen (Duits en/of Engels));

  • hij heeft actuele vakinhoudelijk kennis en inzicht;

  • hij past de beoordelingscriteria, zoals vastgelegd in dit TCVT-certificatieschema, toe.

De corrector beoordeelt binnen de TCVT antwoord-macro’s en de gestelde termijn de uitwerkingen van de theorie-examens en verbindt hier een waardering aan volgens de methodiek zoals vastgelegd in dit TCVT-certificatieschema.

Examinator praktijkexamen

Voor het praktijkexamen wordt door de exameninstelling een examinator aangesteld. De examinator is belast met de beoordeling of, en in welke mate, kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het behalen van het examen. Hiertoe past de examinator de TCVT examinatoreninstructie toe bij de beoordeling. Bij een examen met meer dan één examinator, is een van de examinatoren aangewezen als voorzitter e vanuit die hoedanigheid verantwoordelijk voor een ordentelijk verloop van het examen en de afwikkeling daarvan.

De examinator beschikt over:

  • minimaal twee jaar praktische werkervaring in het desbetreffende vakgebied;

  • actuele praktische en theoretische kennis van het desbetreffende vakgebied;

  • goede communicatieve vaardigheden;

  • het vermogen besluitvaardig op te treden;

  • voldoende kennis van het examenreglement.

Van de examinator wordt verwacht dat hij:

  • begrip heeft voor de invloed die een examensituatie heeft op het gedrag van de kandidaten;

  • een optimaal klimaat weet te scheppen voor de kandidaat, opdat kennis en opgedane ervaring, inzicht, vaardigheden en attitude zo goed mogelijk uit de verf komen;

  • op correcte wijze omgaat met de kandidaten en alle overige personen die functioneel bij het examen aanwezig zijn;

  • een objectieve beoordeling geeft van de kennis en het inzicht van de kandidaat;

  • nauwgezet de voorschriften in acht neemt die voor elk examenonderdeel gelden;

  • jaarlijks de TCVT-examinatorendag bijwoont;

  • op representatieve wijze de exameninstelling vertegenwoordigt tijdens het examen en zorg draagt voor een correct verloop.

De examinator moet per certificatieschema een door de exameninstelling voorgedragen en door de CKI geaccepteerde deskundige zijn.

Onafhankelijkheid

Het examenpersoneel is onafhankelijk. Al het examenpersoneel tekent een verklaring waarin geheimhouding en onafhankelijkheid worden gegarandeerd en waarin zij verklaart geen werkzaamheden bij c.q. voor een opleider te verrichten. Zij verklaart zich onafhankelijk van de kandidaat en de eventuele opleider/werkgever van de kandidaat. Mocht tijdens het examen blijken dat er toch een relatie, van welke aard dan ook, bestaat tussen de kandidaat en het betreffende examenpersoneelslid, dan dient de examinator dit tijdig aan de exameninstelling te melden. Het is onder geen enkele voorwaarde toegestaan dat de betreffende examinator deze kandidaat examineert op straffe van ongeldigheid van het examen.

Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet worden gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling. Medewerkers van de exameninstelling hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

5.4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Het theorie-examen wordt schriftelijk en in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen aan een persoon van 18 jaar en ouder. Wanneer er gegronde redenen zijn voor een mondeling theorie-examen in de Nederlandse taal (bijvoorbeeld bij kandidaten die aantoonbaar dyslectisch zijn) kan de certificatie-instelling daartoe besluiten.

Dit alternatief dient te voldoen aan dezelfde voorwaarden als het reguliere theorie-examen en het CEC dient hiermee in te stemmen. Het uitgeschreven mondelinge examen wordt afgenomen door een daartoe door de CKI aanvullend geautoriseerde examinator en een toezichthouder. Van deze alternatieve afname dient door de exameninstelling een registratie te worden bijgehouden met een (minimaal jaarlijkse) rapportage naar de CEC. Het praktijkexamen wordt in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen. De kandidaat moet tijdens het examen voldoende kunnen communiceren.

Voor de overige eisen aan het examen (locatie, middelen, etc) wordt verwezen naar het TCVT examenprotocol.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet aan de gestelde eisen. Afhankelijk van het onderwerp van certificatie, de periode van certificatie en de risicoanalyse wordt het toezicht ingevuld.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, het TCVT erkende opleidingsinstituut voor bijscholing, de nationale accreditatie-instantie en Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen.

6.2. Frequentie van toezicht

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het originele TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring en de scholing te worden voorgelegd aan de CKI. De ontvangst wordt binnen één kalenderweek bevestigd (deze bevestiging is een bewijs richting opdrachtgevers inzake de afwezigheid van het TCPR-boekje). De CKI controleert de registratie en toets of voldaan wordt aan de eisen van scholing en praktijkervaring. De aanvrager wordt hieromtrent binnen één kalenderweek geïnformeerd.

Daarnaast voert de CKI, onaangekondigd, een 5% steekproef uit op de betrouwbaarheid van de invulling van de scholing en de praktijkervaring. Voor de registratie van de scholing en de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie te worden gevoerd door de CKI. Deze administratie moet minimaal vijf jaar beschikbaar blijven.

6.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

Het TCVT erkende opleidingsinstituut beoordeelt op het moment van scholing (2 maal in een periode van 5 jaar) elk TCPR-boekje ten aanzien van de scholing en de praktijkervaring. Indien een certificaathouder niet meer voldoet aan de eisen, wordt de CKI hiervan binnen drie werkdagen in kennis gesteld.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI is gehouden om haar bevindingen t.a.v. 6.2 aan de certificaathouder binnen twee kalenderweken kenbaar te maken.

6.5. Maatregelen (artikel 1.5e Arbobesluit)

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema heeft dit op zo kort mogelijke termijn maatregelen door de CKI tot gevolg. Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat.

Er dient door de CKI informatie-uitwisseling met de Inspectie SZW plaats te vinden over geconstateerde gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar kan worden gebracht.

Indien er sprake is van een sanctie wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Relevante informatie over de sanctie dient door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Deze meldingsplicht dient nauwkeurig uitgewerkt te worden, in verband met de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en de contractuele relatie tussen CKI en klant.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie dient de CKI aan te geven (en te registreren) na welke periode certificatie weer is toegestaan.

De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

Criteria:

De CKI dient in ieder geval een onderzoek in te stellen na indiening van een klacht inzake de werkwijze van de certificaathouder:

  • vanuit Inspectie SZW;

  • vanuit de markt, ingediend bij TCVT en/of de CKI.

Criteria op basis waarvan de CKI maatregelen moet treffen zijn de volgende:

  • 1. Schorsen van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht. Het betreft hier een klacht anders dan:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

  • 2. Intrekken van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht inzake:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

Deel II: Normen

Deel 2 van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificerings-proces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7. Onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD-TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van veilig hijsen door een machinist grondverzetmachine. Door het Ministerie van SZW is het schema vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een grondverzetmachine met een bedrijflastmoment van tenminste 10tm. Het betreft hier:

  • veilig omgaan met de last;

  • grondverzetmachine veilig positioneren (stabiliteit, omgeving, ondergrond);

  • grondverzetmachine veilig laten functioneren (opbouwen, hijsen, afbouwen, afsluiten);

  • grondverzetmachine in veilige en technisch goede staat doen zijn;

  • veilig en gezond werken met de grondverzetmachine.

8. Entreecriteria

Voor de eerste afgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat machinist grondverzetmachine volgt onderstaand een opsomming van de eisen.

De kandidaat dient te voldoen aan de volgende entreecriteria:

  • voldoende materieelkennis hebben;

  • voldoende materiaalkennis hebben;

  • machine gevoel bezitten;

  • veilig en milieuverantwoord kunnen werken;

  • de Nederlandse taal beheersen op leeskennisniveau A1 en schrijfkennisniveau B2 of gelijkwaardig voor examinering in Duitse of Engelse taal.

Er geldt geen specifieke vooropleidingseis.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

Theorie

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen.

    • 1.1 De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

    • 1.2 De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een grondverzetmachine.

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een grondverzetmachine.

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten kranen benoemen en de kenmerken en de toepassing hiervan beschrijven.

    • 3.2 De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

    • 3.3 De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een grondverzetmachine uitgevoerd moeten worden.

    • 3.4 De kandidaat kan bepalen hoe een grondverzetmachine verplaatst moet worden.

    • 3.5 De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de grondverzetmachine uiteenzetten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een grondverzetmachine benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de grondverzetmachine, hijslast en hijsgereedschappen interpreteren.

    • 4.2 De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijsplan en zijn administratieve verplichtingen.

    • 4.3 De kandidaat kan beschrijven hoe een grondverzetmachine na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

    • 4.4 De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de grondverzetmachine noemen en de functie van de LMB uiteenzetten.

    • 4.5 De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een grondverzetmachine milieuverantwoord moet worden gewerkt

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een grondverzetmachine herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een grondverzetmachine verricht moet worden.

    • 5.2 De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een grondverzetmachine herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

Praktijk

  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaande aan het werken met een grondverzetmachine.

  • 2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een grondverzetmachine.

    • 3.1 De kandidaat kan hijswerkzaamheden uitvoeren met een grondverzetmachine.

    • 3.2 De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan een grondverzetmachine.

    • 3.3 De kandidaat kan zelfstandig een grondverzetmachine verplaatsen.

    • 3.4 De kandidaat kan een grondverzetmachine na hijswerkzaamheden volgens de wettelijke voorschriften achterlaten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een grondverzetmachine benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een grondverzetmachine.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een grondverzetmachine herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een grondverzetmachine.

    • 5.2 De kandidaat kan storingen herkennen aan een grondverzetmachine en in relatie hiermee handelend optreden.

10. toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

Elke eindterm wordt uitgewerkt in toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm.

Het totale aantal vragen per toetsterm is onderstaand aangegeven.

Verklaring van vraagcode:

  • * FK = een vraag feitelijke kennis

  • * BK = een vraag begripsmatige kennis

  • * RV = een vraag reproductieve vaardigheden

  • * PV = een vraag productieve vaardigheden

Toetstermen theorie machinist grondverzetmachine W4-05 + aantal verplichte vragen

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen. RV-1, FK-1, BK-2

    • 1.1 De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

      De kandidaat kan een hijstabel van een grondverzetmachine interpreteren.

    • 1.2. De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een grondverzet machine.

      • De kandidaat kan de kenmerken van de voorkomende soorten ondergrond noemen

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom hij bij het opstellen van een grondverzetmachine rekening houdt met de factoren:

        • * de draagkracht van de ondergrond

        • * hijswerkzaamheden nabij een talud

        • * het zicht op het werk

        • * derden (personen en verkeer)

        • * de juiste gieklengte ten opzichte van de hijshoogte en/of de massa van de te hijsen last

        • * de wijze van afstempelen

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven. BK-3

    • 2.1 De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, herkennen en formuleren wat de functie is van hijsgereedschappen en uitleggen of en hoe deze gebruikt moet worden.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een grondverzetmachine. RV-6, FK-4, BK-10

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten grondverzetmachines benoemen en de kenmerken en toepassingen hiervan beschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, de typen grondverzetmachines benoemen en hiervan de kenmerken en toepassingen beschrijven

    • 3.2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de grondverzetmachine herkennen en benoemen.

      • De kandidaat kan de functie van hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de grondverzetmachine omschrijven.

    • 3.3. De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een grondverzetmachine uitgevoerd moeten worden.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom aan de gegeven veiligheidsaspecten moet worden voldaan.

      • De kandidaat kan omschrijven waarom aan de volgende aanvullende veiligheidsmaatregelen moet worden voldaan als hij met de grondverzetmachine:

        • * een last buiten het gezichtsveld plaatst

        • * hijswerkzaamheden verricht nabij spoor en/of hoogspanningsleidingen.

        • * op een werk staat met meerdere kranen

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, bepalen in welke situatie welke persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden.

      • De kandidaat kan, gegeven de dichtheid van de materialen, de massa berekenen.

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, risico’s en maatregelen bepalen met betrekking tot de vorm, constructie, samenstelling en bijzondere eigenschappen van lasten.

    • 3.4. De kandidaat kan bepalen hoe een grondverzetmachine verplaatst moet worden.

      • De kandidaat kan gegeven een situatie bepalen:

        • * of een grondverzetmachine verplaatst kan worden

        • * of een grondverzetmachine opgebouwd verreden kan worden met of zonder last

        • * of een weg of terrein geschikt is om over te rijden

        • * of een grondverzetmachine kan rijden over verschillende soorten terrein (met vermelding van de juiste aandrijving).

      • De kandidaat kan de aandachtspunten noemen bij montage, gebruik, demontage en transport van de hulpgiek.

      • De kandidaat kan beschrijven hoe, conform de voorwaarden en de instellingen genoemd in de gebruiksaanwijzing, gereden moet worden.

    • 3.5. De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de grondverzetmachine uiteenzetten.

      • De kandidaat kan de werking van hoofdonderdelen en systemen van de grondverzetmachine uiteenzetten.

      • De kandidaat kan opnoemen wanneer veranderingen in de stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een grondverzetmachine kan optreden.

      • De kandidaat kan de gevolgen van veranderingen in de stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een grondverzetmachine bepalen.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een grondverzet-machine benoemen en interpreteren. RV-2, FK-3, BK-10

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de grondverzetmachine, hijslast en hijsgereedschappen interpreteren.

      • De kandidaat kan begrippen definiëren:

        * stabiliteit

        * kantelmoment

        * vlucht

        * stabiliteitsmoment

        * stempelbasis

        * hijsgereedschap

        * werklast

         

        * kantellijn en kantelhoek

        * hijsmiddel

        * lastmoment

         
      • De kandidaat kan m.b.t. het bedienen en keuren van grondverzetmachines en het daarbij behorende hijs- en hefgereedschap de wettelijke verplichtingen interpreteren en de werkingssfeer beschrijven van deze wettelijke verplichtingen.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij hijsgereedschap moet controleren.

      • de kandidaat kan uiteenzetten waarop hij de hijslast moet controleren.

      • De kandidaat kan de functie en inhoud van het kraanboek met bijbehorende documenten omschrijven.

    • 4.2. De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijsplan en zijn administratieve verplichtingen.

      • De kandidaat kan bepalen welke gegevens in het hijsplan van belang zijn bij de uitvoering van werkzaamheden met de grondverzetmachine.

      • De kandidaat kan opnoemen welke administratieve verplichtingen hij in het kader van zijn beroepsuitoefening heeft.

    • 4.3. De kandidaat kan beschrijven hoe een grondverzetmachine na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

      • De kandidaat kan de maatregelen noemen die gelden bij het achterlaten van een grondverzetmachine.

    • 4.4. De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de grondverzetmachine noemen en de functie van de LMB uiteenzetten.

      • De kandidaat kan delen van het beveiligingssysteem van een grondverzetmachine noemen.

      • De kandidaat kan de functie van de lastmomentbeveiliging van de grondverzet machine uiteenzetten.

      • De kandidaat kan uiteenzetten welke beveiligingen op de grondverzetmachine aanwezig moeten zijn en wat de functie hiervan is.

    • 4.5. De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een grondverzetmachine milieuverantwoord moet worden gewerkt.

      • De kandidaat kan milieu- en veiligheidsvoorschriften interpreteren die hij moet toepassen bij het verplaatsen van milieubelastende stoffen.

      • De kandidaat kan verklaren waarom milieuverantwoord werken van belang is.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een grondverzetmachine herkennen, interpreteren en benoemen. FK-2, BK-6

    • 5.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een grondverzetmachine verricht moet worden.

      • De kandidaat kan het dagelijks onderhoud aan de grondverzetmachine omschrijven.

      • De kandidaat kan opnoemen welke schoonmaakwerkzaamheden aan de grondverzetmachine moeten worden uitgevoerd.

    • 5.2. De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een grondverzetmachine herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

      • De kandidaat kan samenvatten hoe hij een storingsdiagnose aan onderdelen van een grondverzetmachine moet uitvoeren.

      • De kandidaat ziet in hoe, gegeven de aard van de storing, gehandeld moet worden, d.w.z.:

        • * werkzaamheden stoppen

        • * zelfstandig repareren van de storing

        • * inschakelen technische dienst

      • De kandidaat kan uiteenzetten hoe hij ontoelaatbare slijtage kan signaleren aan onderdelen van de grondverzetmachine.

      • De kandidaat kan opsommen wat in een storingsmelding vermeld moet worden.

Toetstermen Praktijkexamen

(Sub)eindtermen

Zie activiteiten

De kandidaat kan:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1 de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaand aan het werken met een grondverzetmachine.

 

x

x

x

 

x

 

x

 

2. hijswerkzaamheden uitvoeren met een grondverzetmachine.

       

x

x

x

x

 

3. hijsgereedschappen bevestigen aan een grondverzetmachine.

     

x

x

 

x

   

4.dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een grondverzetmachine.

         

x

x

   

5. zelfstandig een grondverzetmachine verplaatsen.

       

x

x

     

6. storingen herkennen aan een grondverzetmachine en in relatie hiermee handelend optreden.

 

x

x

x

x

x

x

x

x

7. veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een grondverzetmachine.

 

x

x

x

 

x

x

x

 

8. een grondverzetmachine na hijswerkzaamheden volgens de wettelijke voorschriften achterlaten

 

x

x

           

Het praktijkexamen bestaat uit de volgende activiteiten:

1.

Doornemen opdracht

6.

Praktijk hijsopdrachten

2.

Aanvangscontrole van de machine (visueel)

7.

Assisteren last verplaatsen

3.

Onderhoud van de machine

8.

Praktijk hijsopdrachten

4.

Controle en inspectie hijsgereedschap

9.

 

5.

Opstellen en gebruiksklaar maken van grondverzetmachine

10.

Machine achterlaten

In de tabel is een overzicht gegeven van de verdeling van de eindtermen over de activiteiten van de praktijkexamens machinist grondverzetmachine. Doordat eindtermen onderverdeeld zijn in toetstermen, is een eindterm vaak over meerdere activiteiten verdeeld. Daardoor is een eindterm meestal niet door een activiteit afgedekt.

Verklaring van codes:

  • * RV = opdracht reproductieve vaardigheden

  • * PV = opdracht productieve vaardigheden

  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaande aan het werken met een grondverzetmachine. RV-9, PV-1

    • 1.1 Een hijsplan uitvoeren gelet op:

      • * plaats en afmetingen van de hijslocatie(s)

      • * plaats en afmetingen van de obstakels

      • * afmetingen, vorm, massa en zwaartepunt van de last

      • * soort, afmetingen, vorm en massa van het hijsgereedschap.

    • 1.2. Controleren van de wettelijk voorgeschreven documenten.

    • 1.3. Het werkterrein afzetten.

    • 1.4. Overleggen met de uitvoerder (examinator) over de werkzaamheden, o.a. over:

      • * de aard van de te hijsen materialen

      • * de ligging van ondergrondse kabels en leidingen

    • 1.5. Aan de hand van de omgevingsfactoren de terreinomstandigheden vaststellen:

      • * de ligging van boven- en ondergrondse leidingen

      • * de plaats en afmetingen van obstakels

      • * de aanwezigheid van mensen en verkeer op en naast het werkterrein

    • 1.6. De afmetingen, massa en zwaartepunt van de last inschatten.

    • 1.7. De keuze en de soort van het hijsgereedschap vaststellen.

    • 1.8. Hulp- en uitrustingsstukken aanbrengen aan de grondverzetmachine.

    • 1.9. De volgende gegevens uit een hijstabel van een grondverzetmachine bepalen:

      • * de vlucht

      • * de hijshoogte

      • * de werklast in relatie tot vlucht en/of hoogte

      • * contragewicht.

    • 1.10. De grondverzetmachine veilig en volgens de gebruiksaanwijzing opstellen, rekening houdend met de omgevingsfactoren.

    • 1.11. Controleren of de juiste waarschuwingstekens of -borden op en om de grondverzetmachine zijn aangebracht.

    • 1.12 De wijze van uitvoering van het werk vaststellen.

  • 2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen RV-1

    • 2.1 De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, herkennen en formuleren wat de functie is van hijsgereedschappen en uitleggen hoe deze gebruikt moeten worden

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een grondverzetmachine. RV-12

    • 3.1 De kandidaat kan hijswerkzaamheden uitvoeren met een grondverzetmachine.

      • 3.1.1 hijswerkzaamheden met de grondverzetmachine uitvoeren.

      • 3.1.2 wettelijk voorgeschreven hand- en armseinen geven en aan ontvangen hand- en armseinen het juiste gevolg geven.

      • 3.1.3 communiceren met behulp van portofoons.

      • 3.1.4 op basis van vorm, massa en materiaal van de te hijsen last de benodigde hijsgereedschappen kiezen.

      • 3.1.5 het hijsgereedschap controleren op:

        • * de weergave van de toegestane werklast op het hijsgereedschap

        • * visuele beschadigingen of manco’s

        • * aanwezigheid van een CE-markering, certificaat en inspectierapport

      • 3.1.6 de hijstabel controleren of de grondverzetmachine de werkzaamheden kan uitvoeren.

      • 3.1.7 met de grondverzetmachine een last optoppen en aftoppen.

      • 3.1.8 met de grondverzetmachine een last in een doel plaatsen.

      • 3.1.9 met de grondverzetmachine een last tussen obstakels door manoeuvreren.

      • 3.1.10 met de grondverzetmachine een slingerbeweging beheersen.

      • 3.1.11 met een grondverzetmachine een last van horizontaal naar verticaal verplaatsen.

    • 3.2. De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan een grondverzetmachine.

      Hijsgereedschappen aan de kraanhaak bevestigen en met behulp daarvan een last aanslaan.

    • 3.3. De kandidaat kan zelfstandig een grondverzetmachine verplaatsen.

      • 3.3..1 de grondverzetmachine rijklaar maken.

      • 3.3.2 de grondverzetmachine zelfstandig verplaatsen op de examenlocatie.

    • 3.4. De kandidaat kan een grondverzetmachine na hijswerkzaamheden volgens de bedrijfsvoorschriften achterlaten.

      Na afloop van de werkzaamheden de grondverzetmachine op de juiste wijze achterlaten conform de wettelijke voorschriften.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een grondverzetmachine benoemen en interpreteren. RV-2

    • 4.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een grondverzetmachine. neemt de veiligheidsvoorschriften in acht bij het dagelijks onderhoud en tijdens het werken met de grondverzetmachine.

    • 4.2. De kandidaat kan milieuverantwoord werken met en aan een grondverzetmachine. demonstreren hoe milieu- en veiligheidsvoorschriften bij opslag, overslag en gebruik van milieubelastende stoffen toegepast moeten worden.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een grondverzetmachine herkennen, interpreteren en benoemen. RV-5, PV-1

    • 5.1 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een grondverzetmachine.

      • 5.1.1 aanwijzen welke delen van de kraan dagelijks onderhouden moeten worden en welke verrichtingen daarbij uitgevoerd moeten worden.

      • 5.1.1 de werking van systemen van de grondverzetmachine controleren.

    • 5.2. De kandidaat kan storingen herkennen aan een grondverzetmachine en in relatie hiermee handelend optreden.

      • 5.2.1 aan de hand van de gebruiksaanwijzing een storingsdiagnose op hoofdonderdelen opstellen op basis van visuele en auditieve controle aan de systemen van een grondverzetmachine.

      • 5.2.2 aan de hand van de gebruiksaanwijzing demonstreren hoe (kleine) storingen aan de grondverzetmachine verholpen kunnen worden.

      • 5.2.3 storingen zodanig aan een monteur of de technische dienst doorgeven dat deze een eenduidig en helder beeld van de storing krijgt. Dit door aan te geven:

        • * wat de uitval van c.q. waar in het systeem is

        • * wat visueel waarneembaar is aan de machineconstructie (onderdelen)

        • * of en waar lekkages waarneembaar zijn

        • * welke acties / reparaties zijn ondernomen.

      • 5.2.4. bij storingen aan de grondverzetmachine aan de hand van de gebruiksaanwijzing bepalen welke van de volgende acties hij moet ondernemen:

        • * beoordelen of hij wel of niet verantwoord kan doorwerken

        • * storing zelfstandig oplossen

        • * de monteur of technische dienst voor de storing inschakelen.

10.2. Beoordelingsmethode

Het theorie-examen bestaat uit 50 meerkeuzevragen op basis van de toetstermen zoals omschreven in punt 10.1. Het theorie-examen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank.

De maximale tijd om het theorie-examen af te leggen bedraagt 90 minuten.

De maximale waardering voor de meerkeuzevragen is 50 punten (1 punt per goed antwoord).

Een kandidaat is geslaagd indien hij 42 punten of meer heeft behaald. Het resultaat wordt in een voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht.

Het praktijkexamen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De examenopdrachten moeten binnen 240 minuten worden uitgevoerd. De TCVT examinatoren-instructie bepaald de beoordeling van het praktijkexamen. De volgende zaken komen op het praktijkexamen aan de orde:

Algemeen

  • De kandidaat wordt ingelicht welk type machine hij kan verwachten.

  • Heeft de kandidaat instructie gehad over de machine waar examen mee wordt gedaan?

Zo niet dan geen examen afnemen!

  • De kandidaat wordt verteld wat de maximale tijdsduur van het examen is.

  • Bij een vermoeden van onvoldoende kennis bij de kandidaat moet de examinator de kandidaat bevragen naar de motivatie van zijn keuzes.

  • De examenopdracht wordt in het bijzijn van de kandidaat bekend gemaakt (uit de verzegelde envelop gehaald).

Proces Verbaal

De examinator moet altijd een proces verbaal invullen, ook als er geen bijzonderheden te vermelden zijn. De CKI neemt geen verzoeken tot verstrekking van het certificaat van vakbekwaamheid in ontvangst zonder een bijgaand proces-verbaal. Op het proces-verbaal staat ook de tijdsduur van het afgenomen examen. Indien het examen 30 minuten of eerder gereed is dan de aangegeven tijd, dient de reden hiervan expliciet in het proces verbaal te worden opgenomen.

Het praktijkexamen betreft de volgende onderdelen:

  • 1. kennismaken en doornemen opdracht

  • 2. aanvangscontrole van de grondverzetmachine en de daarbij behorende documenten

  • 3. onderhoud en werking van de grondverzetmachine

  • 4. hijsgereedschap

  • 5. positioneren op hijsplaats en gebruiksklaar maken van de grondverzetmachine

  • 6. hijsopdracht 1

  • 7. assisteren last verplaatsen

  • 8. hijsopdracht 2

  • 9. grondverzetmachine achterlaten

  • 10 veiligheid

10.3. Cesuur

Waardering resultaat

Het resultaat van zowel het theorie- als het praktijkexamen wordt in voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht. Kandidaten die voor het onderdeel theorie of praktijk of beide onderdelen geen voldoende hebben behaald, hebben recht op een herexamen. Hierbij gelden de eisen zoals gesteld in artikel 4.2.

Geldigheidsduur van het resultaat van het examen

Een kandidaat kan tot uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets, herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat, binnen de gestelde termijn van 6 maanden, maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, moet een volledig examen (zowel theorie als praktijk) worden afgelegd. Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

Cesuur praktijk

Bij het praktijkexamen dient voor alle onderdelen een voldoende gehaald te worden. Elk onderdeel wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsprotocol.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen hercertificatie

Om als certificaathouder voor hercertificatie in aanmerking te komen, dient te worden aangetoond dat in die vijf (5) jaar door de certificaathouder aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. Scholing:

    • Twee (2) scholingsdagen (4 dagdelen) zijn gevolgd bij een door TCVT erkend scholingsinstituut, en

    • Eén scholingsdag (2 dagdelen) wordt gevolgd in de eerste 36 maanden van de periode van vijf jaar, en

    • De tweede scholingsdag wordt gevolgd na de 36ste maand van de periode van vijf jaar, en

    • In de scholingsdagen zijn alle eindtermen en actuele ontwikkelingen m.b.t. dit schema opgenomen, en

    • Van de gevolgde scholing ontvangt de deelnemer een bewijs van deelname van de TCVT erkende opleider en wordt dit aangetekend in het TCPR-boekje.

  • 2. Praktijkervaring:

    • In de periode van vijf (5) jaar dat het certificaat geldig is, moet de certificaathouder tenminste acht kwartalen hebben gewerkt in de functie die op het certificaat is vermeld, en

    • Van deze acht kwartalen moeten tenminste twee kwartalen vallen in de laatste drie jaar van de periode van vijf jaar, en

    • De praktijkervaring kan worden aangetoond door aantekening van de praktijkervaring van de certificaathouder in het TCPR-boekje of in het TCVT Praktijkregister. Deze praktijkervaring moet minimaal elke drie maanden door de werkgever worden getoetst op waarheid en worden geparafeerd.

Indien de houder niet kan aantonen over voldoende praktijkervaring te beschikken in de laatste vijf jaar, dan kan hij via een praktijktoets aantonen nog steeds voldoende vakbekwaam te zijn. Een praktijktoets wordt afgenomen conform de eisen zoals vastgelegd in dit schema.

11.2. Beoordelingsmethode

Hercertificatie kan als volgt worden ingevuld:

  • Indien de positieve hercertificatie beslissing valt binnen twee maanden voor de vervaldatum, dan is de vervaldatum tevens de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

  • Indien de positieve certificatiebeslissing valt voor de twee maanden voorafgaand aan de vervaldatum, dan is de datum van de certificatiebeslissing de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

Wanneer door omstandigheden het persoonscertificaat van de machinist is verlopen zonder tijdige hercertificatie en de machinist alsnog in het bezit wil komen van een persoonscertificaat is er een dispensatieregeling mogelijk. Daartoe dient de machinist een aanvraag in bij een certificatie-instelling. Deze aanvraag wordt vervolgens voorgelegd aan TCVT Werkkamer 4 Vakbekwaamheid die een advies opstelt. Dit advies wordt vervolgens voorgelegd aan de certificatie-instelling die aansluitend een besluit neemt over de (her-)verlening van het persoonscertificaat.

11.3. Controle op de registratie van de praktijkervaring bij hercertificatie

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het origineel TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring te worden voorgelegd aan de certificatie-instelling. De ontvangst wordt binnen een kalenderweek bevestigd met een verklaring, waarmee opdrachtgevers kunnen worden geïnformeerd over de reden van de afwezigheid van het originele TCPR-boekje.

De certificatie-instelling controleert de registraties en toetst of voldaan wordt aan de vereiste praktijkervaring en bericht de aanvrager binnen een kalenderweek over het resultaat.

Bovendien zal de certificatie-instelling ongeacht of het een machinist als werknemer of als zelfstandige machinist betreft, bij de aanvraag voor hercertificatie, onaangekondigd een 5%-steekproefsgewijze controle uitvoeren op de betrouwbaarheid van de invulling van praktijkervaring.

Voor de registratie van de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie gevoerd te worden. Deze dient minimaal 5 jaar beschikbaar te blijven.

12. Het certificaat

Gegevens:

Minimaal dienen de volgende gegevens op het certificaat vermeld te zijn:

Naam van de gecertificeerde persoon incl. geboorte datum;

Eenduidig documentnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt ;

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn.

Teksten:

Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de CKI verklaard dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema en indien relevant of het ging om een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. Na een positief certificatie besluit ontvangt de kandidaat binnen 4 weken een TCVT-certificaat en een TCPR-boekje. Beide documenten zijn wettig bewijsmiddel. De gegevens (inclusief intrekking van het certificaat) van de deelnemer worden geregistreerd in het TCVT personenregister.

Verwijdering uit het register

Onderstaand zijn de condities aangegeven voor de verwijdering uit het TCVT certificaatregister.

Certificaathouders die niet voldoen aan de eisen die met het certificaat samenhangen, worden verwijderd uit het register van certificaathouders. De volgende redenen kunnen leiden tot verwijdering uit het register:

  • a. Het niet kunnen aantonen werkzaam te zijn als machinist in de beroepsspecialisatie waarvoor het certificaat geldig is.

  • b. Het niet nakomen van verplichtingen jegens de certificatie-instelling;

  • c. Het misbruik maken of laten maken van het certificaat;

  • d. Het verstrekken van onvolledige of onjuiste gegevens aan de certificatie-instelling;

  • e. Het ongeschikt blijken voor de uitoefening van de met het certificaat samenhangende beroepsvaardigheden;

  • f. Het niet voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder hercertificatie (11).

Deze condities dienen te zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst tussen certificatie instelling en certificaathouder.

Overige voorwaarden voor certificaathouders

De houder van het certificaat dient misbruik van het certificaat door derden tegen te gaan en vermissing van dit certificaat schriftelijk binnen 10 dagen aan de certificatie-instelling te melden.

De houder van het certificaat machinist verticaal transport is verplicht veranderingen van woonplaats en huisadres schriftelijk te melden aan de certificatie-instelling. De houder van het certificaat machinist verticaal transport dient door derden tegen hem/haar ingediende klachten, die met de strekking van dit certificaat verband houden, te melden aan de certificatie-instelling die het betreffende certificaat heeft afgegeven.

Bijlage XVIIe. behorend bij artikel 7.7, tweede lid onder e, Arbeidsomstandighedenregeling

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Machinist Autolaadkraan

Document: WSCS-VT Machinist Autolaadkraan

INHOUD

1.

Inleiding

2.

Definities

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

 

3.1

Beschrijving schema

 

3.2

Actieve partijen

 

3.3

Risicoanalyse en afbreukcriteria

4.

 

CERTIFICATIEREGLEMENT

 

4.1

Doelstelling

 

4.2

Certificatieprocedure

 

4.3

Certificatiebeslissing

 

4.4

Geldigheidsduur van het certificaat

 

4.5

Geldigheidscondities

 

4.6

Klachtenregeling

 

4.7

Bezwaarprocedure

 

4.8

Register voor vakbekwaamheid

 

4.9

Norminterpretatie

5.

 

Examenreglement

 

5.1

Doelstelling

 

5.2

De exameninstelling

 

5.3

Eisen te stellen aan het examenpersoneel

 

5.4

Eisen te stellen aan het examen

 

5.5

Beheer centrale itembank en examenversies

6.

 

Toezicht

 

6.1

Medewerking aan toezicht

 

6.2

Frequentie van het toezicht

 

6.3

De wijze van uitvoering van het toezicht

 

6.4

Verslag van bevindingen

 

6.5

Maatregelen (artikel 1.5e Arbobesluit)

     
   

DEEL II: NORMEN

7.

 

Onderwerp van certificatie

8.

 

Entreecriteria

9.

 

Eindtermen

10.

 

Toetsmethodiek bij initiële certificatie

 

10.1

Toetstermen

 

10.2

Beoordeling

 

10.3

Cesuur Examen

11.

 

Hercertificatie

 

11.1

Toetstermen hercertificatie

 

11.2

Beoordelingsmethode

 

11.3

Censuur bij hercertificatie.

12.

 

Het certificaat

13.

 

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD-TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van veilig hijsen door een machinist met een autolaadkraan. Door het ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het veilig uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een autolaadkraan16. Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit het WDAT-VT-Personen.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een

certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een persoonscertificaat van vakbekwaamheid.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de CKI op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert: TCVT.

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door BHST, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen. In casu het CCvD-TCVT.

Centrale Examen Commissie (CEC)

:

Commissie binnen de structuur van de BHST die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 7 Warenwet (artikel 6e Warenwetbesluit machine).

Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keurings-instelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenprotocol

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de BHST en de exameninstelling.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Examinatoreninstructie

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de examinator en de exameninstelling.

Hijskraan

 

Hijswerktuig voor het hijsen van vrijhangende lasten in een vaste (vaste en op rails verrijdbare kraan) of mobiele (kraan op rupsen of banden) opstelling, met tenminste een bedrijfslast van 2 ton en bedrijfslastmoment van 10 tonmeter. Met uitzondering van:

• op een voertuig bevestigde (auto)laadkraan die uitsluitend bestemd is of wordt gebruikt voor het laden en lossen vanuit de laadbak van het voertuig, en

• grondverzetmachine die ontgraaft en daarop aansluitend leidingwerk in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden ondersteuningsschotten plaatst.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor te maken keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

TCPR

 

TCVT Certificatie Personen Register

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

TSJ

 

TCVT Schema Journaal: annotatie op een TCVT schema.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Verklaring

:

De EG-verklaring van typeonderzoek of EG-verklaring overeenstemming als bedoeld in het bij of krachtens de Machinerichtlijn of enige andere EU-produkt-richtlijn bepaalde.

Werkveldspecifiek

certificatieschema

:

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-VT-Personen

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Personen.

WDAT-VT-Producten

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en mobiele kranen, torenkranen en/of hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer en/of tijdelijke personen(bouw)liften periodiek keuren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Producten.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Hijsen is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang -veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid- te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van machinist autolaadkraan.

3.1. Beschrijving schema

Dit WSCS-VT Machinist Autolaadkraan is door de BHST voorgesteld en door het ministerie van SZW -inclusief eventuele aanpassingen- vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit werkveldspecifieke certificatieschema zijn actief:

  • BHST TCVT, hierna TCVT;

  • CCvD TCVT, hierna CCvD;

  • Werkkamer 4 TCVT vakbekwaamheid.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Hijsen en aanslaan van lasten is een risicovolle activiteit in het verticaal transport. De machine waarmee wordt gehesen, het hijs- en hefgereedschap en het aanslaan van lasten kunnen ieder voor zich en/of in gezamenlijkheid gevaarlijk zijn voor mens en omgeving. Borging van dit proces door onder certificaat gekeurde machines en hijs- en hefgereedschappen enerzijds en gecertificeerde machinisten en hijsbegeleiders anderzijds, is noodzakelijk en door de wetgever onderkend. Hijskranen zijn complexe installaties en hun aandeel in ernstige en dodelijke ongevallen is relatief gezien groot.

De oorzaak van deze onveiligheid kan worden onderverdeeld in een aantal subgroepen:

  • 1. Instabiliteit last

  • 2. Niet adequaat aanhaken en lossen van last

  • 3. Instabiliteit kraan

  • 4. Instabiliteit giek

  • 5. Niet adequaat opbouwen en afbouwen van kraan

  • 6. Technische gebreken van de kraan

  • 7. Toegankelijkheid kraan

ad 1+2. Instabiliteit last / Niet adequaat aanhaken en lossen van last

In de bouw hijsen kraanmachinisten vaak onbekende en onstabiele lasten over grote groepen bouwvakkers heen en lossen ze de last in de directe nabijheid van personen die niets met de hijsactiviteit te maken hebben. De last wordt vaak aangeslagen door niet-deskundigen. De machinist draagt echter wel de verantwoordelijkheid voor het hijsen van de last. Met het hijsen op zich gaat vervolgens weinig fout, maar wel met de last (schuiven, vallen, haakbreuk etc.). Oorzaak van dit risico is het werken met onveilig materieel, ondeskundig personeel, tijdgebrek en het ontbreken van een hijsplan.

Ad 3+ 4. Instabiliteit van de kraan en giek

Kranen en giek worden instabiel door het hijsen en zwenken. Er is dan sprake van grote drukverplaatsingen door de kraan. Instabiliteit kan leiden tot het wegzakken c.q. omvallen van de kraan. Goed stempelen op goede schotten is de oplossing. Daarnaast zorgt overbelasting en het werken bij zware wind voor problemen.

Ad 5 + 6. Technische staat van de kraan en niet adequate op/afbouw van de kraan

Kranen worden intensief gebruikt en zijn onderhevig aan slijtage. Ook de opstelling en afbouw van de kraan heeft direct gevolgen voor het gebruik. Regelmatig keuren van de kraan is de oplossing.

Ad 7. Toegankelijkheid kraan

Een kraan op een bouwplaats is een nuttig en gewild voorwerp. Helaas komt het nog regelmatig voor dat onbevoegden de kraan gebruiken voor hijswerk. De machinist dient derhalve altijd zijn kraan af te sluiten bij het verlaten van de kraan.

Certificering van kraanmachinisten en keuring van kranen zijn managementfactoren, die de bedrijfstak ter hand heeft genomen. De keuring voorkomt een aantal mechanische defecten en de certificering houdt de competentie van de machinisten op peil. Andere factoren die door het management van het werk beïnvloedbaar zijn, zijn conflictbeheersing, mens-machine interacties, communicatie en voldoende menskracht

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat machinist autolaadkraan dient bij een CKI, in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het persoonscertificaat machinist autolaadkraan. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat

De maximale geldigheidsduur van een persoonscertificaat is 5 jaar. Eerdere intrekking is mogelijk indien de certificaathouder tussentijds niet voldaan heeft aan de eisen t.a.v. de beheersing van de onder 9. genoemde eindtermen (zie voor de voorwaarden 4.5).

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. Deze condities zijn:

de certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften;

de certificaathouder dient te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

De CKI is bevoegd het certificaat te schorsen en/of in te trekken. De condities en de wijze waarop daarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de CCvD en vastgelegd in het TCVT protocol ‘schorsing/intrekking’.

4.6. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie. In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht. De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze. Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij. De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident. Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht. De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend. De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ‘bezwaarschriftprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met TCVT tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan Bureau TCVT ten behoeve van het TCVT Personenregister, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register is via internet toegankelijk gemaakt. De BHST is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het TCVT persoonscertificaat machinist autolaadkraan

5.1. Doelstelling

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit de volgende delen:

  • theorie-examen, en

  • praktijkexamen.

5.2. De exameninstelling

De exameninstelling dient het examenreglement te hanteren. Hierin zijn de volgende zaken opgenomen:

  • 1. ingangsdatum van het certificaat;

  • 2. eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 3. de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 4. bevestiging van deelname en oproep;

  • 5. identificatie van de deelnemers;

  • 6. toelating en afwezigheid;

  • 7. examenduur en wijze van examinering;

  • 8. gedragsregels voor kandidaten;

  • 9. regeling aangepast examen;

  • 10. normen voor slagen en afwijzen;

  • 11. bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 12. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 13. inzagerecht;

  • 14. geldigheidsduur van het examenresultaat.

Indien de exameninstelling geen organisatorisch onderdeel is van de CKI, hebben beide zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012. De CKI is verplicht aan de BHST te melden dat examens worden afgenomen door een externe exameninstelling en welke instelling het betreft.

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten. Het selectieproces moet garanderen dat examenpersoneel dat (een deel van) een examen afneemt ten minste voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in het TCVT examenprotocol (gepubliceerd op www.tcvt.nl).

Toezichthouder theorie-examen

Voor het theorie-examen wordt door de exameninstelling een toezichthouder aangesteld.

Deze functionaris heeft geen specifieke kennis nodig van het vakgebied. De toezichthouder beschikt wel over:

  • organisatorische capaciteiten;

  • communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • het vermogen om regelend en besluitvaardig op te treden.

Van de toezichthouder wordt verwacht dat hij:

  • toeziet op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen;

  • op correcte wijze de vastgestelde administratieve procedures afhandelt;

  • zich op voldoende wijze beschikbaar stelt voor het toezicht op de afname van theorie-examens.

Een toezichthouder verricht de volgende taken:

  • het controleren van de personalia en de aanmeldingen van de kandidaat;

  • het controleren en aansluitend voorbereiden van het theorie-examen zodat de kandidaat direct na aanvang van het examen kan starten;

  • het uitoefenen van toezicht teneinde misbruik te voorkomen;

  • het innemen van de examenstukken en het aansluitend verzendklaar maken;

  • het aanleveren van het totale pakket aan de exameninstelling.

Corrector theorie-examen:

Voor het beoordelen van de schriftelijke uitwerking van de open vragen van het theorie-examen wordt door de exameninstelling een corrector aangesteld. De corrector voldoet aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • hij beheerst de Nederlandse taal (dan wel de taal waarin het examen wordt afgenomen (Duits en/of Engels);

  • hij heeft actuele vakinhoudelijk kennis en inzicht;

  • hij past de beoordelingscriteria, zoals vastgelegd in het TCVT-certificatieschema, toe.

De corrector beoordeelt binnen de TCVT antwoord-macro’s en de gestelde termijn de uitwerkingen van de theorie-examens en verbindt hier een waardering aan volgens de methodiek zoals vastgelegd in het betreffende TCVT-certificatieschema.

Examinator praktijkexamen

Voor het praktijkexamen wordt door de exameninstelling een examinator aangesteld. De examinator is belast met de beoordeling of, en in welke mate, kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het behalen van het examen. Hiertoe past de examinator de TCVT examinatoreninstructie toe bij de beoordeling. Bij een examen met meer dan één examinator, is een van de examinatoren aangewezen als voorzitter e vanuit die hoedanigheid verantwoordelijk voor een ordentelijk verloop van het examen en de afwikkeling daarvan.

De examinator beschikt over:

  • minimaal twee jaar praktische werkervaring in het desbetreffende vakgebied;

  • actuele praktische en theoretische kennis van het desbetreffende vakgebied;

  • goede communicatieve vaardigheden;

  • het vermogen besluitvaardig op te treden;

  • voldoende kennis van het examenreglement.

Van de examinator wordt verwacht dat hij:

  • begrip heeft voor de invloed die een examensituatie heeft op het gedrag van de kandidaten;

  • een optimaal klimaat weet te scheppen voor de kandidaat, opdat kennis en opgedane ervaring, inzicht, vaardigheden en attitude zo goed mogelijk uit de verf komen;

  • op correcte wijze omgaat met de kandidaten en alle overige personen die functioneel bij het examen aanwezig zijn;

  • een objectieve beoordeling geeft van de kennis en het inzicht van de kandidaat;

  • nauwgezet de voorschriften in acht neemt die voor elk examenonderdeel gelden;

  • jaarlijks de TCVT-examinatorendag bijwoont;

  • op representatieve wijze de exameninstelling vertegenwoordigt tijdens het examen en zorg draagt voor een correct verloop.

De examinator moet per certificatieschema een door de exameninstelling voorgedragen en door de certificatie-instelling geaccepteerde deskundige zijn.

Onafhankelijkheid

Het examenpersoneel is onafhankelijk. Al het examenpersoneel tekent een verklaring waarin geheimhouding en onafhankelijkheid worden gegarandeerd en waarin zij verklaart geen werkzaamheden bij c.q. voor een opleider te verrichten. Zij verklaart zich onafhankelijk van de kandidaat en de eventuele opleider/werkgever van de kandidaat. Mocht tijdens het examen blijken dat er toch een relatie, van welke aard dan ook, bestaat tussen de kandidaat en het betreffende examenpersoneelslid, dan dient de examinator dit tijdig aan de exameninstelling te melden. Het is onder geen enkele voorwaarde toegestaan dat de betreffende examinator deze kandidaat examineert op straffe van ongeldigheid van het examen.

Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet worden gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling. Medewerkers van de exameninstelling hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

5.4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Het theorie-examen wordt schriftelijk en in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen aan een persoon van 18 jaar en ouder. Wanneer er gegronde redenen zijn voor een mondeling theorie-examen in de Nederlandse taal (bijvoorbeeld bij kandidaten die aantoonbaar dyslectisch zijn) kan de certificatie-instelling daartoe besluiten. Dit alternatief dient te voldoen aan dezelfde voorwaarden als het reguliere theorie-examen en het CEC dient hiermee in te stemmen. Het uitgeschreven mondelinge examen wordt afgenomen door een daartoe door de CKI aanvullend geautoriseerde examinator en een toezichthouder. Van deze alternatieve afname dient door de exameninstelling een registratie te worden bijgehouden met een (minimaal jaarlijkse) rapportage naar de CEC. Het praktijkexamen wordt in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen. De kandidaat moet tijdens het examen voldoende kunnen communiceren.

Voor de overige eisen aan het examen (locatie, middelen, etc) wordt verwezen naar het TCVT examenprotocol.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet aan de gestelde eisen. Afhankelijk van het onderwerp van certificatie, de periode van certificatie en de risicoanalyse wordt het toezicht ingevuld.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, het TCVT erkende opleidingsinstituut voor bijscholing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen.

6.2. Frequentie van toezicht

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het originele TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring en de scholing te worden voorgelegd aan de CKI. De ontvangst wordt binnen één kalenderweek bevestigd (deze bevestiging is een bewijs richting opdrachtgevers inzake de afwezigheid van het TCPR-boekje). De CKI controleert de registratie en toets of voldaan wordt aan de eisen van scholing en praktijkervaring. De aanvrager wordt hieromtrent binnen één kalenderweek geïnformeerd.

Daarnaast voert de CKI, onaangekondigd, een 5% steekproef uit op de betrouwbaarheid van de invulling van de scholing en de praktijkervaring. Voor de registratie van de scholing en de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie te worden gevoerd door de CKI. Deze administratie moet minimaal vijf jaar beschikbaar blijven.

6.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

Het TCVT erkende opleidingsinstituut beoordeeld op het moment van scholing (2 maal in een periode van 5 jaar) elk TCPR-boekje ten aanzien van. de scholing en de praktijkervaring. Indien een certificaathouder niet meer voldoet aan de eisen, wordt de CKI hiervan binnen drie werkdagen in kennis gesteld.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI is gehouden om haar bevindingen t.a.v. 6.2 aan de certificaathouder binnen twee kalenderweken kenbaar te maken.

6.5. Maatregelen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema heeft dit op zo kort mogelijke termijn maatregelen door de CKI tot gevolg.

Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat. Er dient door de CKI informatie-uitwisseling met de Inspectie SZW plaats te vinden over geconstateerde gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar kan worden gebracht.

Indien er sprake is van een sanctie wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Relevante informatie over de sanctie dient door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Deze meldingsplicht dient nauwkeurig uitgewerkt te worden, in verband met de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en de contractuele relatie tussen CKI en klant. Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie dient de CKI aan te geven (en te registreren) na welke periode certificatie weer is toegestaan. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

Criteria

De CKI dient in ieder geval een onderzoek in te stellen na indiening van een klacht inzake de werkwijze van de certificaathouder:

  • vanuit Inspectie SZW;

  • vanuit de markt, ingediend bij TCVT en/of de CKI.

Criteria op basis waarvan de CKI maatregelen moet treffen zijn de volgende

  • 1. Schorsen van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht. Het betreft hier een klacht anders dan:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

  • 2. Intrekken van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht inzake:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

Deel II: Normen

Deel 2 van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificerings-proces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7. Onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van veilig hijsen door een Machinist Autolaadkraan. Door het Ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het veilig uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een autolaadkraan met een bedrijfslastmoment van tenminste 10tm. Het betreft hier:

  • veilig omgaan met de last;

  • autolaadkraan veilig positioneren (stabiliteit, omgeving, ondergrond);

  • autolaadkraan veilig laten functioneren (opbouwen, hijsen, afbouwen, afsluiten);

  • autolaadkraan in veilige en technisch goede staat doen zijn;

  • veilig en gezond werken met de Autolaadkraan.

8. Entreecriteria

Voor de eerste afgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat machinist autolaadkraan volgt onderstaand een opsomming van de eisen.

De kandidaat dient te voldoen aan de volgende entreecriteria:

  • voldoende materieelkennis hebben;

  • voldoende materiaalkennis hebben;

  • machine gevoel bezitten;

  • veilig en milieuverantwoord kunnen werken;

  • de Nederlandse taal beheersen op leeskennisniveau A1 en schrijfkennisniveau B2 of gelijkwaardig voor examinering in Duitse of Engelse taal.

Er geldt geen specifieke vooropleidingseis.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

Theorie

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen.

    • 1.1 De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

    • 1.2. De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een autolaadkraan.

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een autolaadkraan.

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten kranen benoemen en de kenmerken en de toepassing hiervan beschrijven.

    • 3.2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

    • 3.3 . De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een autolaadkraan uitgevoerd moeten worden.

    • 3.4. De kandidaat kan bepalen hoe een autolaadkraan verplaatst moet worden.

    • 3.5. De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de autolaadkraan uiteenzetten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een autolaadkraan benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de autolaadkraan, de hijslast en hijsgereedschappen interpreteren.

    • 4.2 De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijs plan en zijn administratieve verplichtingen.

    • 4.3 De kandidaat kan beschrijven hoe een autolaadkraan na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

    • 4.4 De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de autolaadkraan noemen en de functie van de LMB uiteenzetten.

    • 4.5 De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een autolaadkraan milieu-verantwoord moet worden gewerkt

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een autolaadkraan herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een autolaadkraan verricht moet worden.

    • 5.2 De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een autolaadkraan herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

Praktijk

  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaande aan het werken met een autolaadkraan.

  • 2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een autolaadkraan.

    • 3.1 De kandidaat kan hijswerkzaamheden uitvoeren met een autolaadkraan.

    • 3.2 De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan een autolaadkraan.

    • 3.3 De kandidaat kan zelfstandig een autolaadkraan verplaatsen.

    • 3.4 De kandidaat kan een autolaadkraan na hijswerkzaamheden volgens de wettelijke voorschriften achterlaten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een autolaadkraan benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een autolaadkraan.

    • 4.2 De kandidaat kan milieuverantwoord werken met en aan een autolaadkraan.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een autolaadkraan herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een autolaadkraan.

    • 5.2 De kandidaat kan storingen herkennen aan een autolaadkraan en in relatie hiermee handelend optreden.

10. toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

Elke eindterm wordt uitgewerkt in toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm.

Het totale aantal vragen per toetsterm is onderstaand aangegeven.

Verklaring van vraagcode:

  • * FK = een vraag feitelijke kennis

  • * BK = een vraag begripsmatige kennis

  • * RV = een vraag reproductieve vaardigheden

  • * PV = een vraag productieve vaardigheden

Toetstermen theorie machinist autolaadkraan W4-04 + aantal verplichte vragen

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen. RV-1, FK-1, BK-2

    • 1.1 De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

      De kandidaat kan een hijstabel van een autolaadkraan interpreteren.

    • 1.2 De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een autolaadkraan.

      • De kandidaat kan de kenmerken van de voorkomende soorten ondergrond noemen

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom hij bij het opstellen van een autolaadkraan rekening houdt de factoren:

        • * de draagkracht van de ondergrond

        • * hijswerkzaamheden nabij een talud

        • * het zicht op het werk

        • * derden (personen en verkeer)

        • * de juiste gieklengte ten opzichte van de hijshoogte en/of de massa van de te hijsen last

        • * de wijze van afstempelen

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven. BK-3

    De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, herkennen en formuleren wat de functie is van hijsgereedschappen en uitleggen of en hoe deze gebruikt moet worden.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een autolaadkraan. RV-6, FK-4, BK-10

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten autolaadkranen benoemen en de kenmerken en toepassingen hiervan beschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, de typen kranen benoemen en hiervan de kenmerken en toepassingen beschrijven

    • 3.2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de autolaadkraan herkennen en benoemen.

        De kandidaat kan de functie van hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de mobiele kraan omschrijven.

    • 3.3. De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een autolaadkraan uitgevoerd moeten worden.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom aan de gegeven veiligheidsaspecten moet worden voldaan.

      • De kandidaat kan omschrijven waarom aan de volgende aanvullende veiligheidsmaatregelen moet worden voldaan als hij met de autolaadkraan:

        • * een last buiten het gezichtsveld plaatst

        • * hijswerkzaamheden verricht nabij spoor en/of hoogspanningsleidingen.

        • * op een werk staat met meerdere kranen

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, bepalen in welke situatie welke persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden.

      • De kandidaat kan, gegeven de dichtheid van de materialen, de massa berekenen.

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, risico’s en maatregelen bepalen met betrekking tot de vorm, constructie, samenstelling en bijzondere eigenschappen van lasten.

    • 3.4. De kandidaat kan bepalen hoe een autolaadkraan verplaatst moet worden.

      • De kandidaat kan gegeven een situatie bepalen:

        • * of een autolaadkraan verplaatst kan worden

        • * opgebouwd verreden kan worden met of zonder last

        • * of een terrein geschikt is om over te rijden

        • * de kandidaat kan gegeven een situatie bepalen wat de juiste aandrijving is

        • * of een autolaadkraan kan rijden over verschillende soorten terrein (met vermelding van de juiste aandrijving.

      • De kandidaat kan de aandachtspunten noemen bij montage, gebruik, demontage en transport van de hulpgiek.

      • De kandidaat kan beschrijven hoe, conform de voorwaarden en de instellingen genoemd in de gebruiksaanwijzing, gereden moet worden.

    • 3.5. De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de autolaadkraan uiteenzetten.

      • De kandidaat kan de werking van hoofdonderdelen en systemen van de autolaadkraan uiteenzetten.

      • De kandidaat kan opnoemen wanneer veranderingen in de stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een autolaadkraan kan optreden.

      • De kandidaat kan de gevolgen van veranderingen in de stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een autolaadkraan bepalen.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een autolaadkraan benoemen en interpreteren. RV-2, FK-3, BK-10

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de autolaadkraan en hijsgereedschappen interpreteren.

      • De kandidaat kan begrippen definiëren:

        * kantelmoment

        * vlucht

        * stabiliteitsmoment

        * stempelbasis

        * hijsgereedschap

        * werklast

        * kantellijn en kantelhoek

        * hijsmiddel

        * lastmoment

      • De kandidaat kan m.b.t. het bedienen en keuren van autolaadkranen en het daarbij behorende hijs- en hefgereedschap de wettelijke verplichtingen interpreteren en de werkingssfeer beschrijven van deze wettelijke verplichtingen.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij hijsgereedschap moet controleren.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij de hijslast moet controleren.

      • De kandidaat kan de functie en inhoud van het kraanboek met bijbehorende documenten omschrijven.

    • 4.2 De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijsplan en zijn administratieve verplichtingen.

      • De kandidaat kan bepalen welke gegevens in het hijsplan van belang zijn bij de uitvoering van werkzaamheden met de kraan.

      • De kandidaat kan opnoemen welke administratieve verplichtingen hij in het kader van zijn beroepsuitoefening heeft.

    • 4.3. De kandidaat kan beschrijven hoe een autolaadkraan na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

      • De kandidaat kan de maatregelen noemen die gelden bij het achterlaten van een autolaadkraan.

    • 4.4. De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de autolaadkraan noemen en de functie van de LMB uiteenzetten.

      • De kandidaat kan delen van het beveiligingssysteem van een autolaadkraan noemen.

      • De kandidaat kan de functie van de lastmomentbeveiliging van de autolaadkraan uiteenzetten.

      • De kandidaat kan uiteenzetten welke beveiligingen op de autolaadkraan aanwezig moeten zijn en wat de functie hiervan is.

    • 4.5. De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een autolaadkraan milieuverantwoord moet worden gewerkt.

      • De kandidaat kan milieu- en veiligheidsvoorschriften interpreteren die hij moet toepassen bij het verplaatsen van milieubelastende stoffen.

      • De kandidaat kan verklaren waarom milieuverantwoord werken van belang is.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een autolaadkraan herkennen, interpreteren en benoemen. FK-2, BK-6

    • 5.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een autolaadkraan verricht moet worden.

      • De kandidaat kan het dagelijks onderhoud aan de autolaadkraan omschrijven.

      • De kandidaat kan opnoemen welke schoonmaakwerkzaamheden aan de autolaadkraan moeten worden uitgevoerd.

    • 5.2. De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een autolaadkraan herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden

      • De kandidaat kan samenvatten hoe hij een storingsdiagnose aan onderdelen van een autolaadkraan moet uitvoeren.

      • De kandidaat ziet in hoe, gegeven de aard van de storing, gehandeld moet worden, d.w.z.:

        • * werkzaamheden stoppen

        • * zelfstandig repareren van de storing

        • * inschakelen technische dienst

      • De kandidaat kan uiteenzetten hoe hij ontoelaatbare slijtage kan signaleren aan onderdelen van de autolaadkraan.

      • De kandidaat kan opsommen wat in een storingsmelding vermeld moet worden.

Toetstermen Praktijkexamen

(Sub)eindtermen

Zie activiteiten

De kandidaat kan:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1 de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaand aan het werken met een autolaadkraan

 

x

x

x

 

x

 

x

 

2. hijswerkzaamheden uitvoeren met een autolaadkraan.

       

x

x

x

x

 

3. hijsgereedschappen bevestigen aan een autolaadkraan.

     

x

x

x

     

4.dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een autolaadkraan.

     

x

x

       

5. zelfstandig een autolaadkraan verplaatsen.

       

x

       

6. storingen herkennen aan een autolaadkraan en in relatie hiermee handelend optreden.

 

x

x

x

x

x

x

x

 

7. veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een autolaadkraan.

 

x

x

x

 

x

x

x

 

8. een autolaadkraan na hijswerkzaamheden volgens de wettelijke voorschriften achterlaten.

 

x

x

           

9. milieuverantwoord werken met en aan een autolaadkraan.

 

x

x

           

Het praktijkexamen bestaat uit de volgende activiteiten:

1.

Doornemen opdracht

6.

Praktijk hijsopdrachten

2.

Aanvangscontrole van de machine (visueel)

7.

Assisteren last verplaatsen

3.

Onderhoud van de machine

8.

Praktijk hijsopdrachten

4.

Controle en inspectie hijsgereedschap

9.

 

5.

Opstellen en gebruiksklaar maken van autolaadkraan

10.

Machine achterlaten

In de tabel is een overzicht gegeven van de verdeling van de eindtermen over de activiteiten van de praktijkexamens machinist autolaadkraan. Doordat eindtermen onderverdeeld zijn in toetstermen, is een eindterm vaak over meerdere activiteiten verdeeld. Daardoor is een eindterm meestal niet door een activiteit afgedekt.

Verklaring van codes:

  • * RV = opdracht reproductieve vaardigheden

  • * PV = opdracht productieve vaardigheden

  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaande aan het werken met een autolaadkraan. RV-9, PV-1

    • 1.1 Een hijsplan uitvoeren gelet op:

      • * plaats en afmetingen van de hijslocatie(s)

      • * plaats en afmetingen van de obstakels

      • * afmetingen, vorm, massa en zwaartepunt van de last

      • * soort, afmetingen, vorm en massa van het hijsgereedschap.

    • 1.2. Controleren van de wettelijk voorgeschreven documenten.

    • 1.3. Het werkterrein afzetten.

    • 1.4. Overleggen met de uitvoerder (examinator) over de werkzaamheden, o.a. over:

      • * de aard van de te hijsen materialen

      • * de ligging van ondergrondse kabels en leidingen

    • 1.5. Aan de hand van de omgevingsfactoren de terreinomstandigheden vaststellen:

      • * de ligging van boven- en ondergrondse leidingen

      • * de plaats en afmetingen van obstakels

      • * de aanwezigheid van mensen en verkeer op en naast het werkterrein

    • 1.6. De afmetingen, massa en zwaartepunt van de last inschatten.

    • 1.7. De keuze en de soort van het hijsgereedschap vaststellen.

    • 1.8. Hulp- en uitrustingsstukken aanbrengen aan de autolaadkraan.

    • 1.9. De volgende gegevens uit een hijstabel van een autolaadkraan bepalen:

      • * de vlucht

      • * de hijshoogte

      • * de werklast in relatie tot vlucht en/of hoogte

      • * contragewicht.

    • 1.10. De autolaadkraan veilig en volgens de gebruiksaanwijzing opstellen, rekening houdend met de omgevingsfactoren.

    • 1.11. Controleren of de juiste waarschuwingstekens of -borden op en om de kraan zijn aangebracht.

    • 1.12. De wijze van uitvoering van het werk vaststellen.

  • 2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen RV-1

    • 2.1 De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, herkennen en formuleren wat de functie is van hijsgereedschappen en uitleggen hoe deze gebruikt moeten worden.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een autolaadkraan. RV-12

    • 3.1 De kandidaat kan hijswerkzaamheden uitvoeren met een autolaadkraan.

      • 3.1.1 hijswerkzaamheden met de autolaadkraan uitvoeren.

      • 3.1.2 wettelijk voorgeschreven hand- en armseinen geven en aan ontvangen hand- en armseinen het juiste gevolg geven.

      • 3.1.3 op basis van vorm, massa en materiaal van de te hijsen last de benodigde hijsgereedschappen kiezen.

      • 3.1.5 het hijsgereedschap controleren op:

        • * de weergave van de toegestane werklast op het hijsgereedschap

        • * visuele beschadigingen of manco’s

        • * aanwezigheid van een CE-markering, certificaat en inspectierapport

      • 3.1.6. de hijstabel controleren of de autolaadkraan de werkzaamheden kan uitvoeren.

      • 3.1.7 met de autolaadkraan een last optoppen en aftoppen.

      • 3.1.8 met de autolaadkraan een last in een doel plaatsen.

      • 3.1.9 met de autolaadkraan een last tussen obstakels door manoeuvreren.

      • 3.1.10 met de autolaadkraan een slingerbeweging beheersen.

      • 3.1.11 met een autolaadkraan een last van horizontaal naar verticaal verplaatsen.

    • 3.2. De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan een autolaadkraan.

      Hijsgereedschappen aan de kraanhaak bevestigen en met behulp daarvan een last aanslaan.

    • 3.3. De kandidaat kan zelfstandig een autolaadkraan verplaatsen.

      • 3.3.1 de autolaadkraan rijklaar maken.

      • 3.3.2 de autolaadkraan zelfstandig verplaatsen op de examenlocatie.

    • 3.4. De kandidaat kan een autolaadkraan na hijswerkzaamheden volgens de bedrijfsvoorschriften achterlaten. na afloop van de werkzaamheden de autolaadkraan op de juiste wijze achterlaten conform de wettelijke voorschriften.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een autolaadkraan benoemen en interpreteren. RV-2

    • 4.1. De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een autolaadkraan.

      Neemt de veiligheidsvoorschriften in acht bij het dagelijks onderhoud en tijdens het werken met de autolaadkraan.

    • 4.2. De kandidaat kan milieuverantwoord werken met en aan een autolaadkraan.

      Demonstreren hoe milieu- en veiligheidsvoorschriften bij opslag, overslag en gebruik van milieubelastende stoffen toegepast moeten worden.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een autolaadkraan herkennen, interpreteren en benoemen. RV-5, PV-1

    • 5.1 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een autolaadkraan.

      • 5.1.1 aanwijzen welke delen van de kraan dagelijks onderhouden moeten worden en welke verrichtingen daarbij uitgevoerd moeten worden.

      • 5.1.2 de werking van systemen van de autolaadkraan controleren.

    • 5.2. De kandidaat kan storingen herkennen aan een autolaadkraan en in relatie hiermee handelend optreden.

      • 5.2.1 aan de hand van de gebruiksaanwijzing een storingsdiagnose op hoofdonderdelen opstellen op basis van visuele en auditieve controle aan de systemen van een auto laadkraan.

      • 5.2.2. aan de hand van de gebruiksaanwijzing demonstreren hoe (kleine) storingen aan de autolaadkraan verholpen kunnen worden.

      • 5.2.3. storingen zodanig aan een monteur of de technische dienst doorgeven dat deze een eenduidig en helder beeld van de storing krijgt. Dit door aan te geven:

        • * wat de uitval van c.q. waar in het systeem is

        • * wat visueel waarneembaar is aan de kraanconstructie (onderdelen)

        • * of en waar lekkages waarneembaar zijn

        • * welke acties / reparaties zijn ondernomen.

      • 5.2.4. bij storingen aan de autolaadkraan aan de hand van de gebruiksaanwijzing bepalen welke van de volgende acties hij moet ondernemen:

        • * beoordelen of hij wel of niet verantwoord kan doorwerken

        • * storing zelfstandig oplossen

        • * de monteur of technische dienst voor de storing inschakelen.

10.2. Beoordeling

Het theorie-examen bestaat uit 50 meerkeuzevragen op basis van de toetstermen zoals omschreven in punt 10.1. Het theorie-examen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De maximale tijd om het theorie-examen af te leggen bedraagt 90 minuten. De maximale waardering voor de meerkeuzevragen is 50 punten (1 punt per goed antwoord). Een kandidaat is geslaagd indien hij 42 punten of meer heeft behaald. Het resultaat wordt in een voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht. Het praktijkexamen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De examenopdrachten moeten binnen 240 minuten worden uitgevoerd. De TCVT examinatoren-instructie bepaald de beoordeling van het praktijkexamen. De volgende zaken komen op het praktijkexamen aan de orde:

Algemeen

  • De kandidaat wordt ingelicht welk type machine hij kan verwachten.

  • Heeft de kandidaat instructie gehad over de machine waar examen mee wordt gedaan? Zo niet dan geen examen afnemen!

  • De kandidaat wordt verteld wat de maximale tijdsduur van het examen is.

  • Bij een vermoeden van onvoldoende kennis bij de kandidaat moet de examinator de kandidaat bevragen naar de motivatie van zijn keuzes.

  • De examenopdracht wordt in het bijzijn van de kandidaat bekend gemaakt (uit de verzegelde envelop gehaald).

Proces Verbaal

De examinator moet altijd een proces verbaal invullen, ook als er geen bijzonderheden te vermelden zijn. De CKI neemt geen verzoeken tot verstrekking van het certificaat van vakbekwaamheid in ontvangst zonder een bijgaand proces-verbaal. Op het proces-verbaal staat ook de tijdsduur van het afgenomen examen. Indien het examen 30 minuten of eerder gereed is dan de aangegeven tijd, dient de reden hiervan expliciet in het proces verbaal te worden opgenomen.

Het praktijkexamen betreft de volgende onderdelen:

  • 1. kennismaken en doornemen opdracht

  • 2. aanvangscontrole van de autolaadkraan en de daarbij behorende documenten

  • 3. onderhoud en werking van de autolaadkraan

  • 4. hijsgereedschap

  • 5. positioneren op de hijsplek en gebruiksklaar maken van de autolaadkraan

  • 6. hijsopdracht 1

  • 7. assisteren last verplaatsen

  • 8. hijsopdracht 2

  • 9. autolaadkraan achterlaten

  • 10. veiligheid

10.3. Cesuur Examen

Waardering resultaat

Het resultaat van zowel het theorie- als het praktijkexamen wordt in voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht. Kandidaten die voor het onderdeel theorie of praktijk of beide onderdelen geen voldoende hebben behaald, hebben recht op een herexamen.

Geldigheidsduur van het resultaat van het examen

Een kandidaat kan tot uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets, herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat, binnen de gestelde termijn van 6 maanden, maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, moet een volledig examen (zowel theorie als praktijk) worden afgelegd. Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

Cesuur praktijk

Bij het praktijkexamen dient voor alle onderdelen een voldoende gehaald te worden. Elk onderdeel wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsprotocol.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen hercertificatie

Om als certificaathouder voor hercertificatie in aanmerking te komen, dient te worden aangetoond dat in die vijf (5) jaar door de certificaathouder aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. Scholing:

    • twee (2) scholingsdagen (4 dagdelen) zijn gevolgd bij een door TCVT erkend scholingsinstituut, en

    • één scholingsdag (2 dagdelen) wordt gevolgd in de eerste 36 maanden van de periode van vijf jaar, en

    • de tweede scholingsdag wordt gevolgd na de 36ste maand van de periode van vijf jaar, en

    • in de scholingsdagen zijn alle eindtermen en actuele ontwikkelingen m.b.t. dit schema opgenomen, en

    • van de gevolgde scholing ontvangt de deelnemer een bewijs van deelname van de TCVT erkende opleider en wordt dit aangetekend in het TCPR-boekje.

  • 2. Praktijkervaring:

    • in de periode van vijf (5) jaar dat het certificaat geldig is, moet de certificaathouder tenminste acht kwartalen hebben gewerkt in de functie die op het certificaat is vermeld, en

    • van deze acht kwartalen moeten tenminste twee kwartalen vallen in de laatste drie jaar van de periode van vijf jaar, en

    • de praktijkervaring kan worden aangetoond door aantekening van de praktijkervaring van de certificaathouder in het TCPR-boekje of in het TCVT Praktijkregister. Deze praktijkervaring moet minimaal elke drie maanden door de werkgever worden getoetst op waarheid en worden geparafeerd.

Indien de houder niet kan aantonen over voldoende praktijkervaring te beschikken in de laatste vijf jaar, dan kan hij via een praktijktoets aantonen nog steeds voldoende vakbekwaam te zijn.

Een praktijktoets wordt afgenomen conform de eisen zoals vastgelegd in dit schema.

11.2. Beoordelingsmethode

Hercertificatie kan als volgt worden ingevuld:

  • Indien de positieve hercertificatie beslissing valt binnen twee maanden voor de vervaldatum, dan is de vervaldatum tevens de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

  • Indien de positieve certificatiebeslissing valt voor de twee maanden voorafgaand aan de vervaldatum, dan is de datum van de certificatiebeslissing de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

Wanneer door omstandigheden het persoonscertificaat van de machinist is verlopen zonder tijdige hercertificatie en de machinist alsnog in het bezit wil komen van een persoonscertificaat is er een dispensatieregeling mogelijk. Daartoe dient de machinist een aanvraag in bij een certificatie-instelling. Deze aanvraag wordt vervolgens voorgelegd aan TCVT Werkkamer 4 Vakbekwaamheid die een advies opstelt. Dit advies wordt vervolgens voorgelegd aan de certificatie-instelling die aansluitend een besluit neemt over de (her-) verlening van het persoonscertificaat.

11.3. Censuur bij hercertificatie

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het origineel TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring te worden voorgelegd aan de certificatie-instelling. De ontvangst wordt binnen een kalenderweek bevestigd met een verklaring, waarmee opdrachtgevers kunnen worden geïnformeerd over de reden van de afwezigheid van het originele TCPR-boekje. De certificatie-instelling controleert de registraties en toetst of voldaan wordt aan de vereiste praktijkervaring en bericht de aanvrager binnen een kalenderweek over het resultaat.

Bovendien zal de certificatie-instelling ongeacht of het een machinist als werknemer of als zelfstandige machinist betreft, bij de aanvraag voor hercertificatie, onaangekondigd een 5%-steekproefsgewijze controle uitvoeren op de betrouwbaarheid van de invulling van praktijkervaring. Voor de registratie van de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie gevoerd te worden. Deze dient minimaal 5 jaar beschikbaar te blijven.

12. Het certificaat

Gegevens:

Minimaal dienen de volgende gegevens op het certificaat vermeld te zijn:

  • Naam van de gecertificeerde persoon incl. geboorte datum;

  • Eenduidig documentnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt;

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn.

Teksten:

Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de CKI verklaard dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema en indien relevant of het ging om een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. Na een positief certificatie besluit ontvangt de kandidaat binnen 4 weken een TCVT-certificaten een TCPR-boekje. Beide documenten zijn wettig bewijsmiddel. De gegevens (inclusief intrekking van het certificaat) van de deelnemer worden geregistreerd in het TCVT personenregister.

Verwijdering uit het register

Onderstaand zijn de condities aangegeven voor de verwijdering uit het TCVT certificaatregister.

Certificaathouders die niet voldoen aan de eisen die met het certificaat samenhangen, worden verwijderd uit het register van certificaathouders. De volgende redenen kunnen leiden tot verwijdering uit het register:

  • a. Het niet kunnen aantonen werkzaam te zijn als machinist in de beroepsspecialisatie waarvoor het certificaat geldig is.

  • b. Het niet nakomen van verplichtingen jegens de certificatie-instelling;

  • c. Het misbruik maken of laten maken van het certificaat;

  • d. Het verstrekken van onvolledige of onjuiste gegevens aan de certificatieinstelling;

  • e. Het ongeschikt blijken voor de uitoefening van de met het certificaat samenhangende beroepsvaardigheden;

  • f. Het niet voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder hercertificatie (11).

Deze condities dienen te zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst tussen certificatie instelling en certificaathouder.

Overige voorwaarden voor certificaathouders

De houder van het certificaat dient misbruik van het certificaat door derden tegen te gaan en vermissing van dit certificaat schriftelijk binnen 10 dagen aan de certificatie-instelling te melden. De houder van het certificaat machinist verticaal transport is verplicht veranderingen van woonplaats en huisadres schriftelijk te melden aan de certificatie-instelling. De houder van het certificaat machinist verticaal transport dient door derden tegen hem/haar ingediende klachten, die met de strekking van dit certificaat verband houden, te melden aan de certificatie-instelling die het betreffende certificaat heeft afgegeven.

Bijlage XVIIf. behorend bij artikel 7.7, tweede lid onder f, Arbeidsomstandighedenregeling

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Machinist Verreiker Met Hijsfunctie

Document: WSCS-VT Machinist Verreiker Met Hijsfunctie

INHOUD

1.

Inleiding

2.

Definities

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

4.

Certificatiereglement

5.

Examenreglement

6.

Toezicht

   
 

DEEL II: NORMEN

7.

Onderwerp van certificatie

8.

Entreecriteria

9.

Eindtermen

10.

toetsmethodiek bij initiële certificatie

11.

Hercertificatie

12.

Het certificaat

13.

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD-TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van veilig hijsen door een machinist met een verreiker. Door het ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het veilig uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een verreiker 17. Het certificatiesysteem van de Certificatie Instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit het WDAT-VT-Personen.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts-)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een persoonscertificaat van vakbekwaamheid.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de CKI op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert: TCVT.

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door BHST, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen. In casu het CCvD-TCVT.

Centrale Examen Commissie (CEC)

:

Commissie binnen de structuur van de BHST die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 27 Warenwet (artikel 6e Warenwetbesluit machine). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keurings-instelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

:

Periodieke beoordeling CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenprotocol

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de BHST en de exameninstelling.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Examinatoreninstructie

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de examinator en de exameninstelling.

Hijskraan

 

Hijswerktuig voor het hijsen van vrijhangende lasten in een vaste (vaste en op rails verrijdbare kraan) of mobiele (kraan op rupsen of banden) opstelling, met een bedrijfslastmoment van tenminste 10 tonmeter. Met uitzondering van:

– op een voertuig bevestigde (auto)laadkraan die uitsluitend bestemd is of wordt gebruikt voor het laden en lossen vanuit de laadbak van het voertuig, en

– grondverzetmachine die ontgraaft en daarop aansluitend leidingwerk in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden ondersteuningsschotten plaatst.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

TCPR

 

TCVT Certificatie Personen Register

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

TSJ

 

TCVT Schema Journaal: annotatie op een TCVT schema.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Verklaring

:

De EG-verklaring van typeonderzoek of EG-verklaring overeenstemming als bedoeld in het bij of krachtens de Machinerichtlijn of enige andere EU-produkt-richtlijn bepaalde.

Werkveldspecifiek certificatieschema

:

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-VT-Personen

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Personen.

WDAT-VT-Producten

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en mobiele kranen, torenkranen en/of hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer en/of tijdelijke personen(bouw)liften periodiek keuren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Producten.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Hijsen is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang -veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid- te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van machinist mobile kraan.

3.1. Beschrijving schema

Dit WSCS-VT Machinist Verreiker Met Hijsfunctie is door de BHST voorgesteld en door het ministerie van SZW -inclusief eventuele aanpassingen- vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit werkveldspecifieke certificatieschema zijn actief:

  • BHST TCVT, hierna TCVT;

  • CCvD TCVT, hierna CCvD;

  • Werkkamer 4 TCVT vakbekwaamheid.

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Hijsen en aanslaan van lasten is een risicovolle activiteit in het verticaal transport. De machine waarmee wordt gehesen, het hijs- en hefgereedschap en het aanslaan van lasten kunnen ieder voor zich en/of in gezamenlijkheid gevaarlijk zijn voor mens en omgeving. Borging van dit proces door onder certificaat gekeurde machines en hijs- en hefgereedschappen enerzijds en gecertificeerde machinisten en hijsbegeleiders anderzijds, is noodzakelijk en door de wetgever onderkend. Hijskranen zijn complexe installaties en hun aandeel in ernstige en dodelijke ongevallen is relatief gezien groot. De oorzaak van deze onveiligheid kan worden onderverdeeld in een aantal subgroepen:

  • 1. instabiliteit last

  • 2. Niet adequaat aanhaken en lossen van last

  • 3. Instabiliteit kraan

  • 4. Instabiliteit giek

  • 5. Niet adequaat opbouwen en afbouwen van kraan

  • 6. Technische gebreken van de kraan

  • 7. Toegankelijkheid kraan

ad 1+2. Instabiliteit last / Niet adequaat aanhaken en lossen van last

In de bouw hijsen kraanmachinisten vaak onbekende en onstabiele lasten over grote groepen bouwvakkers heen en lossen ze de last in de directe nabijheid van personen die niets met de hijsactiviteit te maken hebben. De last wordt vaak aangeslagen door niet-deskundigen. De machinist draagt echter wel de verantwoordelijkheid voor het hijsen van de last. Met het hijsen op zich gaat vervolgens weinig fout, maar wel met de last (schuiven, vallen, haakbreuk etc.). Oorzaak van dit risico is het werken met onveilig materieel, ondeskundig personeel, tijdgebrek en het ontbreken van een hijsplan.

ad 3+ 4. Instabiliteit van de kraan en giek

Kranen en giek worden instabiel door het hijsen en zwenken. Er is dan sprake van grote drukverplaatsingen door de kraan. Instabiliteit kan leiden tot het wegzakken c.q. omvallen van de kraan. Goed stempelen op goede schotten is de oplossing. Daarnaast zorgt overbelasting en het werken bij zware wind voor problemen.

Ad 5 + 6. Technische staat van de kraan en niet adequaat op/afbouwen van de kraan

Kranen worden intensief gebruikt en zijn onderhevig aan slijtage. Ook de opstelling en afbouw van de kraan heeft direct gevolgen voor het gebruik. Regelmatig keuren van de kraan is de oplossing.

ad 7. Toegankelijkheid kraan

Een kraan op een bouwplaats is een nuttig en gewild voorwerp. Helaas komt het nog regelmatig voor dat onbevoegden de kraan gebruiken voor hijswerk. De machinist dient derhalve altijd zijn kraan af te sluiten bij het verlaten van de kraan.

Certificering van kraanmachinisten en keuring van kranen zijn managementfactoren, die de bedrijfstak ter hand heeft genomen. De keuring voorkomt een aantal mechanische defecten en de certificering houdt de competentie van de machinisten op peil. Andere factoren die door het management van het werk beïnvloedbaar zijn, zijn conflictbeheersing, mens-machine interacties, communicatie en voldoende menskracht

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat machinist verreiker dient bij een CKI, in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het persoonscertificaat machinist verreiker. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de CKI heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat.

De maximale geldigheidsduur van een persoonscertificaat is 5 jaar.

Eerdere intrekking is mogelijk indien de certificaathouder tussentijds niet voldaan heeft aan de eisen t.a.v. de beheersing van de onder 9. genoemde eindtermen (zie voor de voorwaarden 4.5).

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

Deze condities zijn:

  • de certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften;

  • de certificaathouder dient te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

De CKI is bevoegd het certificaat te schorsen en/of in te trekken. De condities en de wijze waarop daarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de CCvD en vastgelegd in het TCVT protocol ‘schorsing/intrekking’.

4.6. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht. De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze. Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij. De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident. Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend. De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ‘bezwaarschriftprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met TCVT tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan Bureau TCVT ten behoeve van het TCVT Personenregister, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register is via internet toegankelijk gemaakt. De BHST is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen.

Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het WSCS-VT Machinist Verreiker Met Hijsfunctie.

5.1. Doelstelling

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit de volgende delen:

  • theorie-examen, en

  • praktijkexamen.

5.2. De exameninstelling

De exameninstelling dient het examenreglement te hanteren. Hierin zijn de volgende zaken opgenomen:

  • 1. ingangsdatum van het certificaat;

  • 2. eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 3. de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 4. bevestiging van deelname en oproep;

  • 5. identificatie van de deelnemers;

  • 6. toelating en afwezigheid;

  • 7. examenduur en wijze van examinering;

  • 8. gedragsregels voor kandidaten;

  • 9. regeling aangepast examen;

  • 10. normen voor slagen en afwijzen;

  • 11. bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 12. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 13. inzagerecht;

  • 14. geldigheidsduur van het examenresultaat.

Indien de exameninstelling geen organisatorisch onderdeel is van de CKI, hebben beide zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012. De CKI is verplicht aan de BHST te melden dat examens worden afgenomen door een externe exameninstelling en welke instelling het betreft.

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten. Het selectieproces moet garanderen dat examenpersoneel dat (een deel van) een examen afneemt ten minste voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in het TCVT examenprotocol.

Toezichthouder theorie-examen

Voor het theorie-examen wordt door de exameninstelling een toezichthouder aangesteld.

Deze functionaris heeft geen specifieke kennis nodig van het vakgebied. De toezichthouder beschikt wel over:

  • organisatorische capaciteiten;

  • communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • het vermogen om regelend en besluitvaardig op te treden.

Van de toezichthouder wordt verwacht dat hij:

  • toeziet op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen;

  • op correcte wijze de vastgestelde administratieve procedures afhandelt;

  • zich op voldoende wijze beschikbaar stelt voor het toezicht op de afname van theorie-examens.

Een toezichthouder verricht de volgende taken:

  • het controleren van de personalia en de aanmeldingen van de kandidaat;

  • het controleren en aansluitend voorbereiden van het theorie-examen zodat de kandidaat direct na aanvang van het examen kan starten;

  • het uitoefenen van toezicht teneinde misbruik te voorkomen;

  • het innemen van de examenstukken en het aansluitend verzendklaar maken;

  • het aanleveren van het totale pakket aan de exameninstelling.

Corrector theorie-examen:

Voor het beoordelen van de schriftelijke uitwerking van de open vragen van het theorie-examen wordt door de exameninstelling een corrector aangesteld. De corrector voldoet aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • hij beheerst de Nederlandse taal (dan wel de taal waarin het examen wordt afgenomen (Duits en/of Engels));

  • hij heeft actuele vakinhoudelijk kennis en inzicht;

  • hij past de beoordelingscriteria, zoals vastgelegd in het TCVT-certificatieschema, toe.

De corrector beoordeelt binnen de TCVT antwoord-macro’s en degestelde termijn de uitwerkingen van de theorie-examens en verbindt hier een waardering aan volgens de methodiek zoals vastgelegd in het betreffende TCVT-certificatieschema.

Examinator praktijkexamen

Voor het praktijkexamen wordt door de exameninstelling een examinator aangesteld.

De examinator is belast met de beoordeling of, en in welke mate, kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het behalen van het examen. Hiertoe past de examinator de TCVT examinatoreninstructie toe bij de beoordeling.

Bij een examen met meer dan één examinator, is een van de examinatoren aangewezen als voorzitter e vanuit die hoedanigheid verantwoordelijk voor een ordentelijk verloop van het examen en de afwikkeling daarvan.

De examinator beschikt over:

  • minimaal twee jaar praktische werkervaring in het desbetreffende vakgebied;

  • actuele praktische en theoretische kennis van het desbetreffende vakgebied;

  • goede communicatieve vaardigheden;

  • het vermogen besluitvaardig op te treden;

  • voldoende kennis van het examenreglement.

Van de examinator wordt verwacht dat hij:

  • begrip heeft voor de invloed die een examensituatie heeft op het gedrag van de kandidaten;

  • een optimaal klimaat weet te scheppen voor de kandidaat, opdat kennis en opgedane ervaring, inzicht, vaardigheden en attitude zo goed mogelijk uit de verf komen;

  • op correcte wijze omgaat met de kandidaten en alle overige personen die functioneel bij het examen aanwezig zijn;

  • een objectieve beoordeling geeft van de kennis en het inzicht van de kandidaat;

  • nauwgezet de voorschriften in acht neemt die voor elk examenonderdeel gelden;

  • jaarlijks de TCVT-examinatorendag bijwoont;

  • op representatieve wijze de exameninstelling vertegenwoordigt tijdens het examen en zorg draagt voor een correct verloop.

De examinator moet per certificatieschema een door de exameninstelling voorgedragen en door de certificatie-instelling geaccepteerde deskundige zijn.

Onafhankelijkheid

Het examenpersoneel is onafhankelijk. Al het examenpersoneel tekent een verklaring waarin geheimhouding en onafhankelijkheid worden gegarandeerd en waarin zij verklaart geen werkzaamheden bij c.q. voor een opleider te verrichten. Zij verklaart zich onafhankelijk van de kandidaat en de eventuele opleider/werkgever van de kandidaat. Mocht tijdens het examen blijken dat er toch een relatie, van welke aard dan ook, bestaat tussen de kandidaat en het betreffende examenpersoneelslid, dan dient de examinator dit tijdig aan de exameninstelling te melden. Het is onder geen enkele voorwaarde toegestaan dat de betreffende examinator deze kandidaat examineert op straffe van ongeldigheid van het examen.

Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet worden gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling. Medewerkers van de exameninstelling hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

5.4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Het theorie-examen wordt schriftelijk en in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen aan een persoon van 18 jaar en ouder. Wanneer er gegronde redenen zijn voor een mondeling theorie-examen in de Nederlandse taal (bijvoorbeeld bij kandidaten die aantoonbaar dyslectisch zijn) kan de certificatie-instelling daartoe besluiten. Dit alternatief dient te voldoen aan dezelfde voorwaarden als het reguliere theorie-examen en het CEC dient hiermee in te stemmen. Het uitgeschreven mondelinge examen wordt afgenomen door een daartoe door de CKI aanvullend geautoriseerde examinator en een toezichthouder. Van deze alternatieve afname dient door de exameninstelling een registratie te worden bijgehouden met een (minimaal jaarlijkse) rapportage naar de CEC. Het praktijkexamen wordt in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen. De kandidaat moet tijdens het examen voldoende kunnen communiceren.

Voor de overige eisen aan het examen (locatie, middelen, etc) wordt verwezen naar het TCVT examenprotocol.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet aan de gestelde eisen. Afhankelijk van het onderwerp van certificatie, de periode van certificatie en de risicoanalyse wordt het toezicht ingevuld.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, het TCVT erkende opleidingsinstituut voor bijscholing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen.

6.2. Frequentie van toezicht

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het originele TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring en de scholing te worden voorgelegd aan de CKI. De ontvangst wordt binnen één kalenderweek bevestigd (deze bevestiging is een bewijs richting opdrachtgevers inzake de afwezigheid van het TCPR-boekje). De CKI controleert de registratie en toets of voldaan wordt aan de eisen van scholing en praktijkervaring. De aanvrager wordt hieromtrent binnen één kalenderweek geïnformeerd.

Daarnaast voert de CKI, onaangekondigd, een 5% steekproef uit op de betrouwbaarheid van de invulling van de scholing en de praktijkervaring. Voor de registratie van de scholing en de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie te worden gevoerd door de CKI. Deze administratie moet minimaal vijf jaar beschikbaar blijven.

6.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

Het TCVT erkende opleidingsinstituut beoordeeld op het moment van scholing (2 maal in een periode van 5 jaar) elk TCPR-boekje ten aanzien van de scholing en de praktijkervaring. Indien een certificaathouder niet meer voldoet aan de eisen, wordt de CKI hiervan binnen drie werkdagen in kennis gesteld.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI is gehouden om haar bevindingen t.a.v. 6.2 aan de certificaathouder binnen twee kalenderweken kenbaar te maken.

6.5. Maatregelen

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen in dit werkveldspecifieke certificatieschema heeft dit op zo kort mogelijke termijn maatregelen door de CKI tot gevolg. Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat. Er dient door de CKI informatie-uitwisseling met de Inspectie SZW plaats te vinden over geconstateerde gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar kan worden gebracht.

Indien er sprake is van een sanctie wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Relevante informatie over de sanctie dient door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Deze meldingsplicht dient nauwkeurig uitgewerkt te worden, in verband met de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en de contractuele relatie tussen CKI en klant.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie dient de CKI aan te geven (en te registreren) na welke periode certificatie weer is toegestaan. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

Criteria

De CKI dient in ieder geval een onderzoek in te stellen na indiening van een klacht inzake de werkwijze van de certificaathouder:

  • vanuit Inspectie SZW;

  • vanuit de markt, ingediend bij TCVT en/of de CKI.

Criteria op basis waarvan de CKI maatregelen moet treffen zijn de volgende.

  • 1. Schorsen van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht. Het betreft hier een klacht anders dan:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

  • 2. Intrekken van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht inzake:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

Deel II: Normen

Deel 2 van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificerings-proces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7. Onderwerp van certificatie

Dit WSCS-VT Machinist Verreiker Met Hijsfunctie is door het CCvD TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van veilig hijsen door een machinist verreiker. Door het Ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het uitvoeren van hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een verreiker met een bedrijfslastmoment van tenminste 10tm. Het betreft hier:

  • veilig omgaan met de last;

  • verreiker veilig positioneren (stabiliteit, omgeving, ondergrond);

  • verreiker veilig laten functioneren (opbouwen, hijsen, afbouwen, afsluiten);

  • verreiker in veilige en technisch goede staat doen zijn;

  • veilig en gezond werken met de verreikeer.

8. Entreecriteria

Voor de eerste afgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat machinist verreiker volgt onderstaand een opsomming van de eisen.

De kandidaat dient te voldoen aan de volgende entreecriteria:

  • voldoende materieelkennis hebben;

  • voldoende materiaalkennis hebben;

  • machine gevoel bezitten;

  • veilig en milieuverantwoord kunnen werken;

  • de Nederlandse taal beheersen op leeskennisniveau A1 en schrijfkennisniveau B2 of gelijkwaardig voor examinering in Duitse of Engelse taal.

Er geldt geen specifieke vooropleidingseis.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

Theorie

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen.

    • 1.1 De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

    • 1.2. De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een verreiker.

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een verreiker.

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten kranen benoemen en de kenmerken en de toepassing hiervan beschrijven.

    • 3.2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

    • 3.3. De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een verreiker uitgevoerd moeten worden.

    • 3.4. De kandidaat kan bepalen hoe een verreiker verplaatst moet worden.

    • 3.5. De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de verreiker uiteenzetten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een verreiker benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de verreiker, hijslast en hijsgereedschappen interpreteren.

    • 4.2 De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijsplan en zijn administratieve verplichtingen.

    • 4.3 De kandidaat kan beschrijven hoe een verreiker na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

    • 4.4 De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de verreiker noemen en de functie van de LMB uiteenzetten.

    • 4.5 De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een verreiker milieu-verantwoord moet worden gewerkt

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een verreiker herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een verreiker verricht moet worden.

    • 5.2 De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een verreiker herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

Praktijk

  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaande aan het werken met een verreiker.

  • 2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een verreiker.

    • 3.1 De kandidaat kan hijswerkzaamheden uitvoeren met een verreiker.

    • 3.2 De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan een verreiker.

    • 3.3 De kandidaat kan zelfstandig een verreiker verplaatsen.

    • 3.4 De kandidaat kan een verreiker na hijswerkzaamheden volgens de wettelijke voorschriften achterlaten.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een verreiker benoemen en interpreteren.

    • 4.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een verreiker.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een verreiker herkennen, interpreteren en benoemen.

    • 5.1 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een verreiker.

    • 5.2. De kandidaat kan storingen herkennen aan een verreiker en in relatie hiermee handelend optreden.

10. toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

Elke eindterm wordt uitgewerkt in toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm.

Het totale aantal vragen per toetsterm is onderstaand aangegeven.

Verklaring van vraagcode:

  • * FK = een vraag feitelijke kennis

  • * BK = een vraag begripsmatige kennis

  • * RV = een vraag reproductieve vaardigheden

  • * PV = een vraag productieve vaardigheden

Toetstermen theorie machinist verreiker W4-07 + aantal verplichte vragen

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor de hijswerkzaamheden beschrijven en toepassen. RV-1, FK-1, BK-2

    • 1.3 De kandidaat kan de gegevens van een hijstabel toepassen.

      De kandidaat kan een hijstabel van een verreiker interpreteren.

    • 1.4 De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een verreiker.

      • De kandidaat kan de kenmerken van de voorkomende soorten ondergrond noemen

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom hij bij het opstellen van een verreiker rekening houdt met de factoren:

        • * de draagkracht van de ondergrond

        • * hijswerkzaamheden nabij een talud

        • * het zicht op het werk

        • * derden (personen en verkeer)

        • * de juiste gieklengte ten opzichte van de hijshoogte en/of de massa van de te hijsen last

        • * de wijze van afstempelen

  • 2. De kandidaat kan hijsgereedschappen herkennen en de functie en de manier van gebruik hiervan omschrijven. BK-3

    • 2.1 De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, herkennen en formuleren wat de functie is van hijsgereedschappen en uitleggen of en hoe deze gebruikt moet worden.

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een verreiker. RV-6, FK-4, BK-10

    • 3.1 De kandidaat kan verschillende soorten verreikers benoemen en de kenmerken en toepassingen hiervan beschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, de typen verreikers benoemen en hiervan de kenmerken en toepassingen beschrijven

    • 3.2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

      • De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de verreiker herkennen en benoemen.

      • De kandidaat kan de functie van hijsmiddel- en uitrustingsstukken van de verreiker omschrijven.

    • 3.3. De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier hijswerkzaamheden met een verreiker uitgevoerd moeten worden..

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarom aan de gegeven veiligheidsaspecten moet worden voldaan.

      • De kandidaat kan omschrijven waarom aan de volgende aanvullende veiligheidsmaatregelen moet worden voldaan als hij met de verreiker:

        • * een last buiten het gezichtsveld plaatst

        • * hijswerkzaamheden verricht nabij spoor en/of hoogspanningsleidingen.

        • * op een werk staat met meerdere kranen/verreikers.

        • * hijsen met een werkbak.

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, bepalen in welke situatie welke persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden.

      • De kandidaat kan, gegeven de dichtheid van de materialen, de massa berekenen.

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, risico’s en maatregelen bepalen met betrekking tot de vorm, constructie, samenstelling en bijzondere eigenschappen van lasten.

    • 3.4. De kandidaat kan bepalen hoe een verreiker verplaatst moet worden.

      • De kandidaat kan gegeven een situatie bepalen:

        • * of een verreiker ingepakt verplaatst kan worden

        • * of een verreiker opgebouwd verreden kan worden met of zonder last

        • * of een weg of terrein geschikt is om over te rijden

        • * of een verreiker kan rijden over verschillende soorten terrein (met vermelding van de juiste aandrijving.

      • De kandidaat kan, gegeven een situatie, bepalen wat de juiste aandrijving is.

      • De kandidaat kan de aandachtspunten noemen bij montage, gebruik, demontage en transport van de hulpgiek.

      • De kandidaat kan beschrijven hoe, conform de voorwaarden en de instellingen genoemd in de gebruiksaanwijzing, gereden moet worden.

    • 3.5. De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de verreiker uiteenzetten.

      • De kandidaat kan de werking van hoofdonderdelen en systemen van de verreiker uiteenzetten.

      • De kandidaat kan opnoemen wanneer veranderingen in de stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een verreiker kan optreden.

      • De kandidaat kan de gevolgen van veranderingen in de stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een verreiker bepalen.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een verreiker benoemen en interpreteren. RV-2, FK-3, BK-10

    • 4.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de verreiker en hijsgereedschappen interpreteren.

      • De kandidaat kan begrippen definiëren:

        • * stabiliteit

        • * kantelmoment

        • * vlucht

        • * stabiliteitsmoment

        • * stempelbasis

        • * hijsgereedschap

        • * werklast

        • * kantellijn en kantelhoek

        • * hijsmiddel

        • * lastmoment

      • De kandidaat kan m.b.t. het bedienen en keuren van een verreiker en het daarbij behorende hijs- en hefgereedschap de wettelijke verplichtingen interpreteren en de werkingssfeer beschrijven van deze wettelijke verplichtingen.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij hijsgereedschap moet controleren.

      • De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij de hijslast moet controleren.

      • De kandidaat kan de functie en inhoud van het kraanboek met bijbehorende documenten omschrijven.

    • 4.2. De kandidaat neemt zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het hijsplan en zijn administratieve verplichtingen.

      • De kandidaat kan bepalen welke gegevens in het hijsplan van belang zijn bij de uitvoering van werkzaamheden met de verreiker.

      • De kandidaat kan opnoemen welke administratieve verplichtingen hij in het kader van zijn beroepsuitoefening heeft.

    • 4.3. De kandidaat kan beschrijven hoe een verreiker na hijswerkzaamheden achtergelaten moet worden.

      • De kandidaat kan de maatregelen noemen die gelden bij het achterlaten van een verreiker.

    • 4.4. De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de verreiker noemen en de functie van de LMB uiteenzetten.

      • De kandidaat kan delen van het beveiligingssysteem van een verreiker noemen.

      • De kandidaat kan de functie van de lastmomentbeveiliging van de verreiker uiteenzetten.

      • De kandidaat kan uiteenzetten welke beveiligingen op de verreiker aanwezig moeten zijn en wat de functie hiervan is.

    • 4.5. De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een verreiker milieuverantwoord moet worden gewerkt.

      • De kandidaat kan milieu- en veiligheidsvoorschriften interpreteren die hij moet toepassen bij het verplaatsen van milieubelastende stoffen.

      • De kandidaat kan verklaren waarom milieuverantwoord werken van belang is.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een verreiker herkennen, interpreteren en benoemen. FK-2, BK-6

    • 5.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een verreiker verricht moet worden.

      • De kandidaat kan het dagelijks onderhoud aan de verreiker omschrijven.

      • De kandidaat kan opnoemen welke schoonmaakwerkzaamheden aan de verreiker moeten worden uitgevoerd.

    • 5.2. De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een verreiker herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

      • De kandidaat kan samenvatten hoe hij een storingsdiagnose aan onderdelen van een verreiker moet uitvoeren.

      • De kandidaat ziet in hoe, gegeven de aard van de storing, gehandeld moet worden d.w.z.:

        • * werkzaamheden stoppen

        • * zelfstandig repareren van de storing

        • * inschakelen technische dienst

      • De kandidaat kan uiteenzetten hoe hij ontoelaatbare slijtage kan signaleren aan onderdelen van de verreiker.

      • De kandidaat kan opsommen wat in een storingsmelding vermeld moet worden.

Toetstermen Praktijkexamen

Het praktijkexamen bestaat uit de volgende activiteiten:

1.

Doornemen opdracht

6.

Praktijk hijsopdrachten

2.

Aanvangscontrole van de machine (visueel)

7.

Assisteren last verplaatsen

3.

Onderhoud van de machine

8.

Praktijk hijsopdrachten

4.

Controle en inspectie hijsgereedschap

9.

 

5.

Opstellen en gebruiksklaar maken van verreiker

10.

Machine achterlaten

In de tabel is een overzicht gegeven van de verdeling van de eindtermen over de activiteiten van de praktijkexamens machinist verreiker. Doordat eindtermen onderverdeeld zijn in toetstermen, is een eindterm vaak over meerdere activiteiten verdeeld. Daardoor is een eindterm meestal niet door een activiteit afgedekt.

Verklaring van codes:

  • * RV = opdracht reproductieve vaardigheden

  • * PV = opdracht productieve vaardigheden

  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaande aan het werken met een verreiker. RV-9, PV-1

    • 1.1 een hijsplan uitvoeren gelet op:

      • * plaats en afmetingen van de hijslocatie(s)

      • * plaats en afmetingen van de obstakels

      • * afmetingen, vorm, massa en zwaartepunt van de last

      • * soort, afmetingen, vorm en massa van het hijsgereedschap.

    • 1.2. controleren van de wettelijk voorgeschreven documenten.

    • 1.3. het werkterrein afzetten.

    • 1.4. overleggen met de uitvoerder (examinator) over de werkzaamheden, o.a. over:

      • * de aard van de te hijsen materialen

      • * de ligging van ondergrondse kabels en leidingen

    • 1.5. aan de hand van de omgevingsfactoren de terreinomstandigheden vaststellen:

      • * de ligging van boven- en ondergrondse leidingen

      • * de plaats en afmetingen van obstakels

      • * de aanwezigheid van mensen en verkeer op en naast het werkterrein

    • 1.6. de afmetingen, massa en zwaartepunt van de last inschatten.

    • 1.7. de keuze en de soort van het hijsgereedschap vaststellen.

    • 1.8. hulp- en uitrustingsstukken aanbrengen aan de verreiker.

    • 1.9. de volgende gegevens uit een hijstabel van een verreiker bepalen:

      • * de vlucht

      • * de hijshoogte

      • * de werklast in relatie tot vlucht en/of hoogte

      • * contragewicht.

    • 1.10. de verreiker veilig en volgens de gebruiksaanwijzing opstellen, rekening houdend met de omgevingsfactoren.

    • 1.11. controleren of de juiste waarschuwingstekens of -borden op en om de kraan zijn aangebracht.

    • 1.12. de wijze van uitvoering van het werk vaststellen.

  • 2. De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen RV-1

    • 2.1 De kandidaat kan, eventueel aan de hand van een afbeelding, herkennen en formuleren wat de functie is van hijsgereedschappen en uitleggen hoe deze gebruikt moeten worden

  • 3. De kandidaat kan werk uitvoeren met een verreiker. RV-12

    • 3.1 De kandidaat kan hijswerkzaamheden uitvoeren met een verreiker.

      • 3.1.1 hijswerkzaamheden met de verreiker uitvoeren.

      • 3.1.2. wettelijk voorgeschreven hand- en armseinen geven en aan ontvangen hand- en armseinen het juiste gevolg geven.

      • 3.1.3. communiceren met behulp van portofoons.

      • 3.1.4. op basis van vorm, massa en materiaal van de te hijsen last de benodigde hijsgereedschappen kiezen.

      • 3.1.5. het hijsgereedschap controleren op:

        • * de weergave van de toegestane werklast op het hijsgereedschap

        • * visuele beschadigingen of manco’s

        • * aanwezigheid van een CE-markering, certificaat en inspectierapport

      • 3.1.6. de hijstabel controleren of de verreiker de werkzaamheden kan uitvoeren.

      • 3.1.7. met de verreiker een last optoppen en aftoppen.

      • 3.1.8. met de verreiker een last in een doel plaatsen.

      • 3.1.9. met de verreiker een last tussen obstakels door manoeuvreren.

      • 3.1.10. met de verreiker een slingerbeweging beheersen.

      • 3.1.11. met de verreiker een last van horizontaal naar verticaal verplaatsen.

    • 3.2. De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan een verreiker.

      Hijsgereedschappen aan de (kraan)haak bevestigen en met behulp daarvan een last aanslaan.

    • 3.3. De kandidaat kan zelfstandig een verreiker verplaatsen.

      • 3.3.1 de verreiker rijklaar maken.

      • 3.3.2. de verreiker zelfstandig verplaatsen op de examenlocatie.

    • 3.4 De kandidaat kan een verreiker na hijswerkzaamheden volgens de bedrijfsvoorschriften achterlaten.

      na afloop van de werkzaamheden de verreiker op de juiste wijze achterlaten conform de wettelijke voorschriften.

  • 4. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een verreiker benoemen en interpreteren. RV-2

    • 4.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen hanteren bij het werken met en aan een verreiker. neemt de veiligheidsvoorschriften in acht bij het dagelijks onderhoud en tijdens het werken met de verreiker.

  • 5. De kandidaat kan de onderhouds- en storingsaspecten van een verreiker herkennen, interpreteren en benoemen.RV-5, PV-1

    • 5.1 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een verreiker.

      • 5.1.1 aanwijzen welke delen van de verreiker dagelijks onderhouden moeten worden en welke verrichtingen daarbij uitgevoerd moeten worden.

      • 5.1.2 de werking van systemen van de verreiker controleren.

    • 5.2. De kandidaat kan storingen herkennen aan een verreiker en in relatie hiermee handelend optreden.

      • 5.2.1 aan de hand van de gebruiksaanwijzing een storingsdiagnose op hoofdonderdelen opstellen op basis van visuele en auditieve controle aan de systemen van een verreiker.

      • 5.2.2 aan de hand van de gebruiksaanwijzing demonstreren hoe (kleine) storingen aan de verreiker verholpen kunnen worden.

      • 5.2.3 storingen zodanig aan een monteur of de technische dienst doorgeven dat deze een eenduidig en helder beeld van de storing krijgt. Dit door aan te geven:

        • * wat de uitval van c.q. waar in het systeem is

        • * wat visueel waarneembaar is aan de kraanconstructie (onderdelen)

        • * of en waar lekkages waarneembaar zijn

        • * welke acties / reparaties zijn ondernomen.

      • 5.2.4. bij storingen aan de verreiker aan de hand van de gebruiksaanwijzing bepalen welke van de volgende acties hij moet ondernemen:

        • * beoordelen of hij wel of niet verantwoord kan doorwerken

        • * storing zelfstandig oplossen

        • * de monteur of technische dienst voor de storing inschakelen.

10.2. Beoordelingsmethode

Het theorie-examen bestaat uit 50 meerkeuzevragen op basis van de toetstermen zoals omschreven in punt 10.1. Het theorie-examen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De maximale tijd om het theorie-examen af te leggen bedraagt 90 minuten.

De maximale waardering voor de meerkeuzevragen is 50 punten (1 punt per goed antwoord). Een kandidaat is geslaagd indien hij 42 punten of meer heeft behaald. Het resultaat wordt in een voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht.

Het praktijkexamen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De examenopdrachten moeten binnen 240 minuten worden uitgevoerd. De TCVT examinatoren-instructie bepaald de beoordeling van het praktijkexamen. De volgende zaken komen op het praktijkexamen aan de orde:

Algemeen

De kandidaat wordt ingelicht welk type machine hij kan verwachten.

Heeft de kandidaat instructie gehad over de machine waar examen mee wordt gedaan ?

Zo niet dan geen examen afnemen!

De kandidaat wordt verteld wat de maximale tijdsduur van het examen is.

Bij een vermoeden van onvoldoende kennis bij de kandidaat moet de examinator de kandidaat bevragen naar de motivatie van zijn keuzes.

De examenopdracht wordt in het bijzijn van de kandidaat bekend gemaakt (uit de verzegelde envelop gehaald).

Proces Verbaal

De examinator moet altijd een proces verbaal invullen, ook als er geen bijzonderheden te vermelden zijn. De CKI neemt geen verzoeken tot verstrekking van het certificaat van vakbekwaamheid in ontvangst zonder een bijgaand proces-verbaal. Op het proces-verbaal staat ook de tijdsduur van het afgenomen examen. Indien het examen 30 minuten of eerder gereed is dan de aangegeven tijd, dient de reden hiervan expliciet in het proces verbaal te worden opgenomen.

Het praktijkexamen betreft de volgende onderdelen:

  • 1. kennismaken en doornemen opdracht

  • 2. aanvangscontrole van de verreiker en de daarbij behorende documenten

  • 3. onderhoud en werking van de verreiker

  • 4. hijsgereedschap

  • 5. positioneren op de hijsplek en gebruiksklaar maken van de verreiker

  • 6. hijsopdracht 1

  • 7. assisteren last verplaatsen

  • 8. hijsopdracht 2

  • 9. verreiker achterlaten

  • 10. veiligheid

10.3. Cesuur

Waardering resultaat

Het resultaat van zowel het theorie- als het praktijkexamen wordt in voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht. Kandidaten die voor het onderdeel theorie of praktijk of beide onderdelen geen voldoende hebben behaald, hebben recht op een herexamen. Hierbij gelden de eisen zoals gesteld in artikel 4.2

Geldigheidsduur van het resultaat van het examen

Een kandidaat kan tot uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets, herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat, binnen de gestelde termijn van 6 maanden, maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, moet een volledig examen (zowel theorie als praktijk) worden afgelegd. Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

Cesuur praktijk

Bij het praktijkexamen dient voor alle onderdelen een voldoende gehaald te worden. Elk onderdeel wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsprotocol.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen hercertificatie

Om als certificaathouder voor hercertificatie in aanmerking te komen, dient te worden aangetoond dat in die vijf (5) jaar door de certificaathouder aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. Scholing:

    • Twee (2) scholingsdagen (4 dagdelen) zijn gevolgd bij een door TCVT erkend scholingsinstituut, en

    • één scholingsdag (2 dagdelen) wordt gevolgd in de eerste 36 maanden van de periode van vijf jaar, en

    • de tweede scholingsdag wordt gevolgd na de 36ste maand van de periode van vijf jaar, en

    • in de scholingsdagen zijn alle eindtermen en actuele ontwikkelingen m.b.t. dit schema opgenomen, en

    • van de gevolgde scholing ontvangt de deelnemer een bewijs van deelname van de TCVT erkende opleider en wordt dit aangetekend in het TCPR-boekje.

  • 2. Praktijkervaring:

    • in de periode van vijf (5) jaar dat het certificaat geldig is, moet de certificaathouder tenminste acht kwartalen hebben gewerkt in de functie die op het certificaat is vermeld, en

    • van deze acht kwartalen moeten tenminste twee kwartalen vallen in de laatste drie jaar van de periode van vijf jaar, en

    • de praktijkervaring kan worden aangetoond door aantekening van de praktijkervaring van de certificaathouder in het TCPR-boekje of in het TCVT Praktijkregister. Deze praktijkervaring moet minimaal elke drie maanden door de werkgever worden getoetst op waarheid en worden geparafeerd.

Indien de houder niet kan aantonen over voldoende praktijkervaring te beschikken in de laatste vijf jaar, dan kan hij via een praktijktoets aantonen nog steeds voldoende vakbekwaam te zijn.

Een praktijktoets wordt afgenomen conform de eisen zoals vastgelegd in dit schema.

11.2. Beoordelingsmethode

Hercertificatie kan als volgt worden ingevuld:

  • Indien de positieve hercertificatie beslissing valt binnen twee maanden voor de vervaldatum, dan is de vervaldatum tevens de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

  • Indien de positieve certificatiebeslissing valt voor de twee maanden voorafgaand aan

de vervaldatum, dan is de datum van de certificatiebeslissing de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

Wanneer door omstandigheden het persoonscertificaat van de machinist is verlopen zonder tijdige hercertificatie en de machinist alsnog in het bezit wil komen van een persoonscertificaat is er een dispensatieregeling mogelijk. Daartoe dient de machinist een aanvraag in bij een certificatie-instelling. Deze aanvraag wordt vervolgens voorgelegd aan TCVT Werkkamer 4 Vakbekwaamheid die een advies opstelt.

Dit advies wordt vervolgens voorgelegd aan de certificatie-instelling die aansluitend een besluit neemt over de (her-) verlening van het persoonscertificaat.

11.3. Controle op de registratie van de praktijkervaring bij hercertificatie

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het origineel TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring te worden voorgelegd aan de certificatie-instelling. De ontvangst wordt binnen een kalenderweek bevestigd met een verklaring, waarmee opdrachtgevers kunnen worden geïnformeerd over de reden van de afwezigheid van het originele TCPR-boekje. De certificatie-instelling controleert de registraties en toetst of voldaan wordt aan de vereiste praktijkervaring en bericht de aanvrager binnen een kalenderweek over het resultaat.

Bovendien zal de certificatie-instelling ongeacht of het een machinist als werknemer of als zelfstandige machinist betreft, bij de aanvraag voor hercertificatie, onaangekondigd een 5%-steekproefsgewijze controle uitvoeren op de betrouwbaarheid van de invulling van praktijkervaring. Voor de registratie van de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie gevoerd te worden. Deze dient minimaal 5 jaar beschikbaar te blijven.

12. Het certificaat

Gegevens:

Minimaal dienen de volgende gegevens op het certificaat vermeld te zijn:

  • Naam van de gecertificeerde persoon incl. geboorte datum;

  • Eenduidig documentnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt;

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn.

Teksten:

Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de CKI verklaard dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema en indien relevant of het ging om een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

Na een positief certificatie besluit ontvangt de kandidaat binnen 4 weken een TCVT-certificaat en een TCPR-boekje. Beide documenten zijn wettig bewijsmiddel.

De gegevens (inclusief intrekking van het certificaat) van de deelnemer worden geregistreerd in het TCVT personenregister.

Verwijdering uit het register

Onderstaand zijn de condities aangegeven voor de verwijdering uit het TCVT certificaatregister.

Certificaathouders die niet voldoen aan de eisen die met het certificaat samenhangen, worden verwijderd uit het register van certificaathouders. De volgende redenen kunnen leiden tot verwijdering uit het register:

  • a. Het niet kunnen aantonen werkzaam te zijn als machinist in de beroepsspecialisatie waarvoor het certificaat geldig is.

  • b. Het niet nakomen van verplichtingen jegens de certificatie-instelling;

  • c. Het misbruik maken of laten maken van het certificaat;

  • d. Het verstrekken van onvolledige of onjuiste gegevens aan de certificatie-instelling;

  • e. Het ongeschikt blijken voor de uitoefening van de met het certificaat samenhangende beroepsvaardigheden;

  • f. Het niet voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder hercertificatie (11).

Deze condities dienen te zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst tussen certificatie instelling en certificaathouder.

Overige voorwaarden voor certificaathouders

De houder van het certificaat dient misbruik van het certificaat door derden tegen te gaan en vermissing van dit certificaat schriftelijk binnen 10 dagen aan de certificatie-instelling te melden.

De houder van het certificaat machinist verticaal transport is verplicht veranderingen van woonplaats en huisadres schriftelijk te melden aan de certificatie-instelling.

De houder van het certificaat machinist verticaal transport dient door derden tegen hem/haar ingediende klachten, die met de strekking van dit certificaat verband houden, te melden aan de CKI die het betreffende certificaat heeft afgegeven.

Bijlage XVIIg. behorend bij artikel 7.7, tweede lid onder g, Arbeidsomstandighedenregeling

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Machinist Kleine Funderingsmachine

Document: WSCS-VT Machinist Kleine Funderingsmachine

INHOUD

1.

Inleiding

2.

Definities

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

4.

Certificatiereglement

5.

Examenreglement

6.

Toezicht

   
 

DEEL II: NORMEN

7.

Onderwerp van certificatie

8.

Entreecriteria

9.

Eindtermen

10.

toetsmethodiek bij initiële certificatie

11.

Hercertificatie

12.

Het certificaat

13.

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD-TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van veilig werken door een machinist met een kleine funderingsmachine. Door het ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het veilig uitvoeren van funderings- en/of hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een funderingsmachine:

  • met een eigen massa inclusief uitrusting en funderingselement van minder dan 30 ton, en

  • met een totale hoogte van minder dan 10 meter, en

  • die funderingselementen korter dan 10 meter verwerkt.

Het certificatiesysteem van de certificatie-instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de WDAT-VT-Personen.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een certificaat

:

De (rechts)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een persoonscertificaat van vakbekwaamheid.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de CKI op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert: TCVT.

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door BHST, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen. In casu het CCvD-TCVT.

Centrale Examen Commissie (CEC)

:

Commissie binnen de structuur van de BHST die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 7 Warenwet (artikel 6e Warenwetbesluit machine). Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en Keurings-instelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenprotocol

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de BHST en de exameninstelling.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Examinatoreninstructie

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de examinator en de exameninstelling.

Funderingselementen

:

Funderingselementen kunnen bestaan uit materiaal zoals hout, kunststof, beton (geprefabriceerd of in het werk gestort) of staal (buizen of profielen). Bovendien kunnen funderingselementen een verbindingsstuk hebben om het mogelijk te maken ze te verlengen.

Funderingsmachine

:

Machine geschikt voor de volgende toepassingen:

• het aanbrengen van funderingen, afsluitende en/of kerende wanden, gronddraagkrachtverbeteringen enz. door gebruik van palen of andere langwerpige elementen;

• het verwijderen van palen of andere langwerpige elementen;

• het installeren van drainage- of injectie-elementen.

Funderingsmachine groot

:

Funderingsmachine:

• met een eigen massa inclusief uitrusting en funderingselement van gelijk aan of meer dan 30 ton, of

• met een totale hoogte van gelijk aan of meer dan 10 meter, of

• die funderingselementen gelijk aan of langer dan 10 meter verwerkt.

Funderingsmachine klein

:

Funderingsmachine:

• met een eigen massa inclusief uitrusting en funderingselement van minder dan 30 ton, en

• met een totale hoogte van minder dan 10 meter, en

• die funderingselementen korter dan 10 meter verwerkt.

Keuringsdatum

:

Eerste dag van aanvang keuring

Lastmoment

:

Het product van de last en de horizontale afstand tussen de verticale projectie van de hartlijn van de hijshaak en het hart van de draaikrans of het punt of de lijn gelegen midden tussen de gunstige kantellijn aan de lastzijde en de ondersteuning van de onderwagen die zich tijdens bedrijf het verst van die kantellijn vandaan bevindt.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie, voor keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

TCPR

 

TCVT Certificatie Personen Register

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

TSJ

 

TCVT Schema Journaal: annotatie op een TCVT schema.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Verklaring

:

De EG-verklaring van typeonderzoek of EG-verklaring overeenstemming als bedoeld in het bij of krachtens de Machinerichtlijn of enige andere EU-productrichtlijn bepaalde.

Werkveldspecifiek certificatieschema

:

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-VT-Personen

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Personen.

WDAT-VT-Producten

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en mobiele kranen, torenkranen en/of hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer en/of tijdelijke personen(bouw)liften periodiek keuren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Producten.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Hijsen is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang -veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid- te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van machinist mobile kraan.

3.1. Beschrijving schema

Het WSCS-VT Machinist Kleine Funderingsmachine is door de BHST voorgesteld en door het ministerie van SZW-inclusief eventuele aanpassingen- vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit werkveldspecifieke certificatieschema zijn actief:

  • BHST TCVT, hierna TCVT

  • CCvD TCVT, hierna CCvD

  • Werkkamer 4 TCVT vakbekwaamheid

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Het uitvoeren van funderingswerken is een risicovolle activiteit. Er zijn in het proces van werkzaamheden met kleine funderingsmachines verschillende omstandigheden te onderscheiden met daarbij behorende specifieke risico’s:

1. Stabiliteit funderingsmachine

Omvalgevaar van kleine funderingsmachines verschilt sterk van het ene tot het andere type. De stabiliteit is tijdens de uitvoering in principe hoog. Het omvalrisico is door de compactheid gering. De stabiliteit tijdens het manoeuvreren is daarentegen relatief laag. De stabiliteit van de ondergrond is van groot belang. Tevens is er doorgaans gevaar voor aanrijden en voor beknelling. Het risico van omvallen wordt vergroot door het gebruik van een afzonderlijke of externe power pack en soms door beperkte afstempelmogelijkheden in de gegeven ruimte. Een (schroefpaal-)boormachine dient bij grote boormomenten goed te worden verankerd.

2. Vallende voorwerpen

Een ander kenmerk van het gebruik van kleine funderingsmachines is dat er vaak een (beschermende) cabine op de machine ontbreekt. De bediening vindt dan plaats vanaf de zijkant of vanaf de achterzijde. De machinist staat in dat geval naast of achter de machine. Hij is niet beschermd tegen vallende voorwerpen. Veel werkzaamheden met kleine funderingsmachines worden inpandig verricht. Het gevaar van losrakende zolderbalken of omvallende wanden is dan ook groot.

3. Werken in bestaande gebouwen

Bij het werken in bestaande gebouwen en oude of (gedeeltelijk) gesloopte constructies ontbreekt vaak vooraf een deugdelijke technische berekening van de aan te brengen fundering. Een verkeerde inschatting van de machinist kan leiden tot instorting van het gebouw en/of de omgeving.

4. Blootstelling schadelijke stoffen/geluid

Vaak wordt in kleine ruimtes gewerkt. De machines zijn daar immers voor ontworpen. Het bedienend personeel wordt volledig blootgesteld aan geluid. Ook laat de ventilatie vaak te wensen over. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan stof en DME (dieselmotorenemissie).

5. Stabiliteit ondergrond en toegankelijkheid bouwterrein

Een ander risico van het werken in een beperkte ruimte is de lange en/of lastige aanvoer van de machine en van funderingselementen, hulpmiddelen en bouwstoffen. Tevens levert dit een risico op voor vluchtroutes bij gevaren zoals instorting, brand of gevaarlijke stoffen. Het werken met machines met elektromotoren levert het risico op van het raken van kabels. Tenslotte moet worden gelet op de stabiliteit van een machine op oude en onderbroken vloeren.

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat machinist kleine funderingsmachine dient bij een CKI, in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het persoonscertificaat machinist kleine funderingsmachine. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat.

De maximale geldigheidsduur van een persoonscertificaat is 5 jaar. Eerdere intrekking is mogelijk indien de certificaathouder tussentijds niet voldaan heeft aan de eisen t.a.v. de beheersing van de onder 9. genoemde eindtermen (zie voor de voorwaarden 4.5).

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

Deze condities zijn:

  • de certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften;

  • de certificaathouder dient er voor te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

De CKI is bevoegd het certificaat te schorsen en/of in te trekken. De condities en de wijze waarop daarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de CCvD en vastgelegd in het TCVT protocol ‘schorsing/intrekking’.

4.6. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

  • Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht. De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze. Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij. De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident. Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend. De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ‘bezwaarschriftprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met TCVT tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan Bureau TCVT ten behoeve van het TCVT Personenregister, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register is via internet toegankelijk gemaakt. De BHST is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen.

Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het TCVT persoonscertificaat machinist kleine funderingsmachine

5.1. Doelstelling

De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de certificatie-instelling en bestaat uit de volgende delen:

  • theorie-examen, en

  • praktijkexamen.

5.2. De exameninstelling

De exameninstelling dient het examenreglement te hanteren. Hierin zijn de volgende zaken opgenomen:

  • 1. ingangsdatum van het certificaat;

  • 2. eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 3. de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 4. bevestiging van deelname en oproep;

  • 5. identificatie van de deelnemers;

  • 6. toelating en afwezigheid;

  • 7. examenduur en wijze van examinering;

  • 8. gedragsregels voor kandidaten;

  • 9. regeling aangepast examen;

  • 10. normen voor slagen en afwijzen;

  • 11. bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 12. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 13. inzagerecht;

  • 14. geldigheidsduur van het examenresultaat.

Indien de exameninstelling geen organisatorisch onderdeel is van de CKI, hebben beide zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012. De CKI is verplicht aan de BHST te melden dat examens worden afgenomen door een externe exameninstelling en welke instelling het betreft.

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten. Het selectieproces moet garanderen dat examenpersoneel dat (een deel van) een examen afneemt ten minste voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in het TCVT examenprotocol. Het examenpersoneel wordt door de exameninstelling voorgedragen en door de CI benoemd op basis van toetsing aan onderstaande criteria en de voor examinatoren geldende procedure.

Toezichthouder theorie-examen

Voor het theorie-examen wordt door de exameninstelling een toezichthouder aangesteld.

Deze functionaris heeft geen specifieke kennis nodig van het vakgebied. De toezichthouder beschikt wel over:

  • organisatorische capaciteiten;

  • communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • het vermogen om regelend en besluitvaardig op te treden.

Van de toezichthouder wordt verwacht dat hij:

  • toeziet op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen;

  • op correcte wijze de vastgestelde administratieve procedures afhandelt;

  • zich op voldoende wijze beschikbaar stelt voor het toezicht op de afname van theorie-examens.

Een toezichthouder verricht de volgende taken:

  • het controleren van de personalia en de aanmeldingen van de kandidaat;

  • het controleren en aansluitend voorbereiden van het theorie-examen zodat de kandidaat direct na aanvang van het examen kan starten;

  • het uitoefenen van toezicht teneinde misbruik te voorkomen;

  • het innemen van de examenstukken en het aansluitend verzendklaar maken;

  • het aanleveren van het totale pakket aan de exameninstelling.

Corrector theorie-examen:

Voor het beoordelen van de schriftelijke uitwerking van de open vragen van het theorie-examen wordt door de exameninstelling een corrector aangesteld. De corrector voldoet aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • hij beheerst de Nederlandse taal (dan wel de taal waarin het examen wordt afgenomen (Duits en/of Engels);

  • hij heeft actuele vakinhoudelijk kennis en inzicht;

  • hij past de beoordelingscriteria, zoals vastgelegd in dit TCVT-certificatieschema, toe.

De corrector beoordeelt binnen de TCVT antwoord-macro’s en de gestelde termijn de uitwerkingen van de theorie-examens en verbindt hier een waardering aan volgens de methodiek zoals vastgelegd in dit TCVT-certificatieschema.

Examinator praktijkexamen

Voor het praktijkexamen wordt door de exameninstelling een examinator aangesteld. De examinator is belast met de beoordeling of, en in welke mate, kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het behalen van het examen. Hiertoe past de examinator de TCVT examinatoreninstructie toe bij de beoordeling. Bij een examen met meer dan één examinator, is één van de examinatoren aangewezen als voorzitter en vanuit die hoedanigheid verantwoordelijk voor een ordentelijk verloop van het examen en de afwikkeling daarvan.

De examinator beschikt over:

  • minimaal twee jaar praktische werkervaring in het desbetreffende vakgebied;

  • actuele praktische en theoretische kennis van het desbetreffende vakgebied;

  • goede communicatieve vaardigheden;

  • het vermogen besluitvaardig op te treden;

  • voldoende kennis van het examenreglement.

Van de examinator wordt verwacht dat hij:

  • begrip heeft voor de invloed die een examensituatie heeft op het gedrag van de kandidaten;

  • een optimaal klimaat weet te scheppen voor de kandidaat, opdat kennis en opgedane ervaring, inzicht, vaardigheden en attitude zo goed mogelijk uit de verf komen;

  • op correcte wijze omgaat met de kandidaten en alle overige personen die functioneel bij het examen aanwezig zijn;

  • een objectieve beoordeling geeft van de kennis en het inzicht van de kandidaat;

  • nauwgezet de voorschriften in acht neemt die voor elk examenonderdeel gelden;

  • jaarlijks de TCVT-examinatorendag bijwoont;

  • op representatieve wijze de exameninstelling vertegenwoordigt tijdens het examen en zorg draagt voor een correct verloop.

De examinator moet per certificatieschema een door de exameninstelling voorgedragen en door de certificatie-instelling geaccepteerde deskundige zijn.

Onafhankelijkheid

Het examenpersoneel is onafhankelijk. Al het examenpersoneel tekent een verklaring waarin geheimhouding en onafhankelijkheid worden gegarandeerd en waarin zij verklaart geen werkzaamheden bij c.q. voor een opleider te verrichten. Zij verklaart zich onafhankelijk van de kandidaat en de eventuele opleider/werkgever van de kandidaat. Mocht tijdens het examen blijken dat er toch een relatie, van welke aard dan ook, bestaat tussen de kandidaat en het betreffende examenpersoneelslid, dan dient de examinator dit tijdig aan de exameninstelling te melden. Het is onder geen enkele voorwaarde toegestaan dat de betreffende examinator deze kandidaat examineert op straffe van ongeldigheid van het examen.

Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet worden gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling. Medewerkers van de exameninstelling hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

5.4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Het theorie-examen wordt schriftelijk en in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen aan een persoon van 18 jaar en ouder.

Wanneer er gegronde redenen zijn voor een mondeling theorie-examen in de Nederlandse taal (bijvoorbeeld bij kandidaten die aantoonbaar dyslectisch zijn) kan de certificatie-instelling daartoe besluiten.

Dit alternatief dient te voldoen aan dezelfde voorwaarden als het reguliere theorie-examen en het CEC dient hiermee in te stemmen. Het uitgeschreven mondelinge examen wordt afgenomen door een daartoe door de CKI aanvullend geautoriseerde examinator en een toezichthouder. Van deze alternatieve afname dient door de exameninstelling een registratie te worden bijgehouden met een (minimaal jaarlijkse) rapportage naar de CEC.

Het praktijkexamen wordt in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen. De kandidaat moet tijdens het examen voldoende kunnen communiceren.

Voor de overige eisen aan het examen (locatie, middelen, etc) wordt verwezen naar het TCVT examenprotocol.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet aan de gestelde eisen. Afhankelijk van het onderwerp van certificatie, de periode van certificatie en de risicoanalyse wordt het toezicht ingevuld.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, het TCVT erkende opleidingsinstituut voor bijscholing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen.

6.2. Frequentie van toezicht

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het originele TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring en de scholing te worden voorgelegd aan de CKI. De ontvangst wordt binnen één kalenderweek bevestigd (deze bevestiging is een bewijs richting opdrachtgevers inzake de afwezigheid van het TCPR-boekje).

De CKI controleert de registratie en toets of voldaan wordt aan de eisen van scholing en praktijkervaring. De aanvrager wordt hieromtrent binnen één kalenderweek geïnformeerd.

Daarnaast voert de CKI, onaangekondigd, een 5% steekproef uit op de betrouwbaarheid van de invulling van de scholing en de praktijkervaring.

Voor de registratie van de scholing en de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie te worden gevoerd door de CKI. Deze administratie moet minimaal vijf jaar beschikbaar blijven.

6.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

Het TCVT erkende opleidingsinstituut beoordeelt op het moment van scholing (2 maal in een periode van 5 jaar) elk TCPR-boekje ten aanzien van de scholing en de praktijkervaring. Indien een certificaathouder niet meer voldoet aan de eisen, wordt de CKI hiervan binnen drie werkdagen in kennis gesteld.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI is gehouden om haar bevindingen t.a.v. 6.2 aan de certificaathouder binnen twee kalenderweken kenbaar te maken.

6.5. Maatregelen (artikel 1.5e Arbobesluit)

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema heeft dit op zo kort mogelijke termijn maatregelen door de CKI tot gevolg.

Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat. Er dient door de CKI informatie-uitwisseling met de Inspectie SZW plaats te vinden over geconstateerde gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar kan worden gebracht. Indien er sprake is van een sanctie wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Relevante informatie over de sanctie dient door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Deze meldingsplicht dient nauwkeurig uitgewerkt te worden, in verband met de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en de contractuele relatie tussen CKI en klant.

Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie dient de CKI aan te geven (en te registreren) na welke periode certificatie weer is toegestaan. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

Criteria

De CKI dient in ieder geval een onderzoek in te stellen na indiening van een klacht inzake de werkwijze van de certificaathouder:

  • vanuit Inspectie SZW;

  • vanuit de markt, ingediend bij TCVT en/of de CKI.

Criteria op basis waarvan de CKI maatregelen moet treffen zijn de volgende.

  • 1. Schorsen van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht. Het betreft hier een klacht anders dan:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

  • 2. Intrekken van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht inzake:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

Deel II: Normen

Deel 2 van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificerings-proces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7. Onderwerp van certificatie

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD-TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van veilig werken met een kleine funderingsmachine. Door het Ministerie van SZW is het schema vastgesteld middels een statische verwijzing in de Arboregeling. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het veilig uitvoeren van funderingswerkzaamheden op bouwplaatsen met een funderingsmachine:

  • met een eigen massa inclusief uitrusting en funderingselement van minder dan 30 ton, en

  • met een totale hoogte van minder dan 10 meter, en

  • die funderingselementen korter dan 10 meter verwerkt.

Het betreft hier:

  • veilig omgaan met de last;

  • kleine funderingsmachine kraan veilig positioneren (stabiliteit, omgeving, ondergrond);

  • kleine funderingsmachine veilig laten functioneren (opbouwen, funderen, hijsen, afbouwen, afsluiten);

  • kleine funderingsmachine in veilige en technisch goede staat doen zijn;

  • veilig en gezond werken met de kleine funderingsmachine.

8. Entreecriteria

Voor de eerste afgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat machinist kleine funderingsmachine volgt onderstaand een opsomming van de eisen.

De kandidaat dient te voldoen aan de volgende entreecriteria:

  • voldoende materieelkennis hebben;

  • voldoende materiaalkennis hebben;

  • machine gevoel bezitten;

  • veilig en milieuverantwoord kunnen werken;

  • de Nederlandse taal beheersen op leeskennisniveau A1 en schrijfkennisniveau B2 of gelijkwaardig voor examinering in Duitse of Engelse taal;

  • beschikken over het certificaat A ‘Werken aan funderingen’ van de opleiding tot Funderingswerker. Met dit certificaat wordt gelijk gesteld de diploma’s of certificaten van de opleidingen ‘machinist kleine funderingsmachine’ en/of funderingswerker kleine funderingsmachine en/of heier ‘II/aankomend funderingswerker’;

  • Werknemers die langer dan 5 jaar in één van bovenstaande functies hebben gewerkt zonder in het bezit te zijn geweest van een oud certificaat Machinist Mobiele Hei-installatie, hoeven uitsluitend het praktijkexamen TCVT machinist kleine funderingsmachine te volbrengen om een TCVT certificaat kleine funderingsmachine te mogen ontvangen.

    Werknemers in het bezit van een geldig TCVT certificaat ‘machinist grote funderingsmachine’ voldoen daarmee aan alle eisen gesteld in onderhavig certificatieschema.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

Theorie

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor het werken met een kleine funderingsmachine beschrijven en toepassen

    • 1.1 1.1. De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek (binnen en buiten) getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een kleine funderingsmachine.

    • 1.2. De kandidaat kan de gegevens van een capaciteitstabel toepassen.

    • 1.3. De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier werkzaamheden met een kleine funderingsmachine uitgevoerd worden.

    • 1.4. De kandidaat kan beoordelen of het opgestelde werkplan voldoet aan de gestel- de veiligheidseisen en het plan zo nodig op zijn aanwijzing laten aanpassen.

    • 1.5. De kandidaat kan een opstellingskeuring uitvoeren.

  • 2. De kandidaat kan werk uitvoeren met een kleine funderingsmachine

    • 2.1 De kandidaat kan verschillende soorten kleine funderingsmachines benoemen en de kenmerken en toepassingen hiervan beschrijven.

    • 2.2 De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de kleine funderingsmachine uiteenzetten.

    • 2.3 De kandidaat kan kleine funderingsmachines demonteren, transportgereed maken, laden, lossen, monteren en opbouwen.

    • 2.4 De kandidaat kan hijsgereedschappen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

    • 2.5 De kandidaat kan de verschillende funderingstechnieken herkennen en toepassen.

    • 2.6 De kandidaat kent zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het werkplan en zijn administratieve verplichtingen.

    • 2.7 De kandidaat kan beoordelen hoe een kleine funderingsmachine verplaatst wordt.

  • 3. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een kleine funderingsmachine benoemen en interpreteren

    • 3.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de kleine funderingsmachine, hijslast en hijsgereedschappen interpreteren.

    • 3.2 De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de kleine funderingsmachine noe- men.

    • 3.3 De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een kleine funderingsmachine milieuverantwoord wordt gewerkt.

    • 3.4 De kandidaat kan beschrijven hoe een kleine funderingsmachine na de werkzaamheden achtergelaten wordt.

    • 3.5 De kandidaat heeft kennis van val- en beknellinggevaren en preventieve maatregelen.

    • 3.6 De kandidaat heeft kennis van blootstellingrisico’s van gevaarlijke stoffen en geluid en preventieve maatregelen.

    • 3.7 De kandidaat kent de risico’s van elektrische kabels en hydraulische, pneumatische en vloeistofleidingen.

    • 3.8 De kandidaat heeft kennis van instortingsgevaar van de omgeving en preventieve maatregelen.

    • 3.9 De kandidaat heeft kennis van de stabiliteit van de kleine funderingsmachine, van de ondergrond en de daarbij behorende preventieve maatregelen.

  • 4. De kandidaat kan onderhouds- en storingsaspecten van de kleine funderingsmachine herkennen, interpreteren en benoemen

    • 4.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een kleine funderingsmachine verricht wordt.

    • 4.2 De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een kleine funderingsmachine herkend kunnen worden en beschrijven hoe gehandeld wordt.

Praktijk

  • 5. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaand aan het werken met een kleine funderingsmachine

    • 5.1 De kandidaat kan de toestand van het werkterrein beoordelen.

    • 5.2 De kandidaat kan de voorgestelde werkmethode toetsen aan veiligheids- en milieuaspecten en zo nodig de werkmethode aanpassen.

    • 5.3 De kandidaat kan een opstellingskeuring uitvoeren.

    • 5.4 De kandidaat kan hijsmiddelen herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen.

  • 6. De kandidaat kan werkzaamheden uitvoeren met een kleine funderingsmachine

    • 6.1 De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan funderingselementen en hulpmiddelen.

    • 6.2 De kandidaat kan zelfstandig een kleine funderingsmachine verplaatsen en zo nodig afstempelen en/of verankeren.

    • 6.3 De kandidaat kan bij onverwachte omstandigheden bij de uitvoering van de funderingswerkzaamheden maatregelen nemen.

    • 6.4 De kandidaat kan kleine funderingsmachines demonteren, transportgereed maken, laden, lossen en monteren.

  • 7. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een kleine funderingsmachine benoemen en toepassen

    • 7.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen toepassen bij het werken met en aan een kleine funderingsmachine.

    • 7.2 De kandidaat kan een kleine funderingsmachine na de werkzaamheden volgens de bedrijfsvoorschriften achterlaten.

    • 7.3 De kandidaat heeft kennis van val- en beknellinggevaren en weet preventieve maatregelen toe te passen

    • 7.4 De kandidaat heeft kennis van blootstellingrisico’s van gevaarlijke stoffen en geluid en weet preventieve maatregelen te treffen.

    • 7.5 De kandidaat kent de risico’s van elektrische, hydraulische, pneumatische en vloeistofleidingen en weet preventieve maatregelen te treffen.

    • 7.6 De kandidaat heeft kennis van instortingsgevaar van de omgeving en weet preventieve maatregelen te treffen.

    • 7.7 De kandidaat heeft kennis van de stabiliteit van de kleine funderingsmachine, van de ondergrond en de daarbij behorende preventieve maatregelen.

  • 8. De kandidaat kan onderhouds- en storingsaspecten van de kleine funderings machine herkennen, interpreteren en benoemen

    • 8.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een kleine funderingsmachine verricht wordt.

    • 8.2 De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een kleine funderingsmachine herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

    • 8.3 De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een kleine funderingsmachine.

    • 8.4 De kandidaat kan storingen herkennen aan een kleine funderingsmachine en maatregelen nemen.

10. toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

Elke eindterm wordt uitgewerkt in toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm.

Het totale aantal vragen per toetsterm is onderstaand aangegeven.

Verklaring van vraagcode:

  • * FK = een vraag feitelijke kennis

  • * BK = een vraag begripsmatige kennis

  • * RV = een vraag reproductieve vaardigheden

  • * PV = een vraag productieve vaardigheden

Toetstermen theorie machinist kleine funderingsmachine + aantal verplichte vragen

  • 1. De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een kleine funderingsmachine.

    RV-1, FK-2, BK-5

    • 1.1 De kandidaat kan de kenmerken van de voorkomende soorten ondergrond noemen.

    • 1.2 De kandidaat kan uiteenzetten waarom hij bij het opstellen van een kleine funderingsmachine rekening houdt met omstandigheden zoals de draagkracht van de ondergrond of vloer, werkzaamheden in een beperkte ruimte, de aanwezigheid van derden, de wijze van afstempelen of verankeren e.d.

    • 1.3 De kandidaat kan een capaciteitstabel van een kleine funderingsmachine interpreteren.

    • 1.4 De kandidaat kan een werkplan en de daarbij behorende administratieve lasten beoordelen op de veiligheidseisen.

    • 1.5 De kandidaat kan een opstellingskeuring maken en beoordelen.

  • 2. De kandidaat kan een werk uitvoeren met een kleine funderingsmachine.

    RV-6, FK-4, BK-10

    • 2.1 De kandidaat kan funderingsmachines herkennen en de werking van de hoofdonderdelen beschrijven.

    • 2.2 De kandidaat kan opnoemen wanneer veranderingen in het stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een kleine funderingsmachine kan optreden.

    • 2.3 De kandidaat kan de gevolgen van veranderingen in het stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een kleine funderingsmachine bepalen.

    • 2.4 De kandidaat kan heeft kennis van het (de)monteren en verplaatsen van kleine funderingsmachines

    • 2.5 De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen.

    • 2.6 De kandidaat kan de funderingstechnieken herkennen en beschrijven.

  • 3. De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige en milieuverantwoorde wijze werkzaamheden met een kleine funderingsmachine uitgevoerd worden.

    RV-2, FK-3, BK-10

    • 3.1 De kandidaat kan uiteenzetten waarom aan de gegeven veiligheidsaspecten moet worden voldaan.

    • 3.2 De kandidaat kan bepalen in welke situatie welke persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden.

    • 3.3 De kandidaat kan, gegeven de dichtheid van de materialen, de massa berekenen.

    • 3.4 De kandidaat kan, gegeven een situatie, risico’s en maatregelen bepalen met betrekking tot de vorm, constructie, samenstelling en bijzondere eigenschappen van lasten.

    • 3.5 De kandidaat kan in een gegeven situatie bepalen:

      • * of een kleine funderingsmachine ingepakt verplaatst kan worden

      • * opgebouwd verreden kan worden met of zonder last

      • * of een weg, terrein of vloer geschikt is om over te rijden

      • * of een machine kan rijden over verschillende soorten terrein (met vermelding van de juiste aandrijving)

    • 3.6. De kandidaat kan beschrijven hoe, conform de voorwaarden en de instellingen genoemd in de gebruiksaanwijzing, gereden moet worden.

    • 3.7. De kandidaat kan de volgende begrippen definiëren:

      * stabiliteit

      * kantelmoment

      * stempelbasis

      * hijsgereedschap

      * kantellijn en kantelhoek

      * hijsmiddel

      * stabiliteitsmoment

      * werklast

      * lastmoment

      * vlucht

    • 3.8. De kandidaat kan m.b.t. het bedienen en keuren van kleine funderingsmachines en het daarbij behorende hijsgereedschap de wettelijke verplichtingen interpreteren en de werkingssfeer beschrijven van deze wettelijke verplichtingen.

    • 3.9 De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij hijsgereedschap moet controleren.

    • 3.10 De kandidaat kan de functie en inhoud van het kraanboek met bijbehorende documenten omschrijven.

    • 3.11 De kandidaat kan delen van het beveiligingssysteem van een kleine funderingsmachine noemen.

    • 3.12 De kandidaat kan uiteenzetten welke beveiligingen op de kleine funderingsmachine aanwezig moeten zijn en wat de functie hiervan is.

    • 3.13 De kandidaat kan milieu- en veiligheidsvoorschriften interpreteren die hij moet toepassen bij het verplaatsen van milieubelastende stoffen.

    • 3.14 De kandidaat kan verklaren waarom milieuverantwoord werken van belang is.

    • 3.15 De kandidaat kan de maatregelen noemen die gelden bij het achterlaten van een kleine funderingsmachine.

  • 4. De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een kleine funderingsmachine verricht wordt.

    FK-2, BK-6

    • 4.1 De kandidaat kan het dagelijks onderhoud omschrijven.

    • 4.2 De kandidaat kan opnoemen welke schoonmaakwerkzaamheden aan de kleine funderingsmachine moeten worden uitgevoerd.

    • 4.3 De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een kleine funderingsmachine herkend kunnen worden en hoe gehandeld wordt.

    • 4.4 De kandidaat kan samenvatten hoe hij een storingsdiagnose aan onderdelen van een kleine funderingsmachine moet uitvoeren.

    • 4.5 De kandidaat ziet in hoe, gegeven de aard van de storing, gehandeld moet worden, d.w.z.:

      • * werkzaamheden stoppen

      • * zelfstandig repareren van de storing

      • * inschakelen technische dienst

    • 4.6 De kandidaat kan uiteenzetten hoe hij ontoelaatbare slijtage kan signaleren aan onderdelen van de kleine funderingsmachine.

    • 4.7 De kandidaat kan opsommen wat in een storingsmelding vermeld moet worden.

Toetstermen Praktijkexamen

Eindtermen

Zie activiteiten

De kandidaat kan:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

1. de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaand aan het werken met een kleine funderingsmachine.

 

x

x

x

x

x

x

   

2. werkzaamheden uitvoeren met een kleine funderingsmachine.

       

x

x

x

x

 

3. veiligheids- en milieuaspecten van het werken met de kleine funderingsmachine benoemen.

 

x

x

   

x

 

x

x

4. onderhoud- en storingsaspecten van de kleine funderingsmachine benoemen

 

x

x

x

x

 

x

   

Het praktijkexamen bestaat uit de volgende activiteiten:

1.

Doornemen opdracht

6.

Praktijk funderingsopdrachten

2.

Aanvangscontrole van de machine (visueel)

7.

Assisteren last verplaatsen

3.

Onderhoud van de machine

8.

 

4.

Controle en inspectie hijsgereedschap

9.

Machine achterlaten

5.

Opstellen en gebruiksklaar maken van kleine funderingsmachine

   

In de tabel is een overzicht gegeven van de verdeling van de eindtermen over de activiteiten van de praktijkexamens machinist kleine funderingsmachine. Doordat eindtermen onderverdeeld zijn in toetstermen, is een eindterm vaak over meerdere activiteiten verdeeld. Daardoor is een eindterm meestal niet door een activiteit afgedekt.

Verklaring van codes:

  • * RV-X = opdracht reproductieve vaardigheden

  • * PV-X = opdracht productieve vaardigheden

  • 1. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaand aan het werken met een kleine funderingsmachine RV-10, PV-1

    • 1.1 een werkplan uitvoeren gelet op:

      • * plaats en afmetingen van de locatie(s)

      • * plaats en afmetingen van de obstakels

      • * afmetingen, vorm, massa en zwaartepunt van de last

      • * soort, afmetingen, vorm en massa van het hijsgereedschap.

    • 1.2 controleren van de wettelijk voorgeschreven documenten.

    • 1.3 het werkterrein afzetten.

    • 1.4 overleggen met de uitvoerder (examinator) over de werkzaamheden, o.a. over:

      • * de aard van de funderingswerkzaamheden

      • * de ligging van ondergrondse kabels en leidingen

    • 1.5. aan de hand van de omgevingsfactoren de terreinomstandigheden vaststellen:

      • * de ligging van boven- en ondergrondse leidingen

      • * de plaats en afmetingen van obstakels

      • * de aanwezigheid van mensen en verkeer op en naast het werkterrein

    • 1.6. de keuze en de soort van het hijsgereedschap vaststellen.

    • 1.7. hulp- en uitrustingsstukken aanbrengen aan de kleine funderingsmachine.

    • 1.8 de volgende gegevens uit een hijstabel van een kleine funderingsmachine bepalen:

      • * de vlucht

      • * de hijshoogte

      • * de werklast in relatie tot vlucht en/of hoogte.

    • 1.9. de kleine funderingsmachine veilig en volgens de gebruiksaanwijzing opstellen, rekening houdend met de omgevingsfactoren.

    • 1.10 controleren of de juiste waarschuwingstekens of -borden op en om de machine zijn aangebracht.

    • 1.11 de wijze van uitvoering van het werk vaststellen.

  • 2. De kandidaat kan werkzaamheden uitvoeren met een kleine funderingsmachine RV-13

    • 2.1 werkzaamheden met de kleine funderingsmachine uitvoeren.

    • 2.2 wettelijk voorgeschreven hand- en armseinen geven en aan ontvangen hand- en armseinen het juiste gevolg geven.

    • 2.3 op basis van vorm, massa en materiaal van de te hijsen last de benodigde hijsgereedschappen kiezen.

    • 2.4 het hijsgereedschap controleren op:

      • * de weergave van de toegestane werklast op het hijsgereedschap

      • * visuele beschadigingen of manco’s

      • * aanwezigheid van een CE-markering, certificaat en inspectierapport

    • 2.5 de hijstabel controleren en bepalen of de kleine funderingsmachine de werkzaamheden kan uitvoeren.

    • 2.6 met de kleine funderingsmachine een last optoppen en aftoppen.

    • 2.7 met de kleine funderingsmachine een last in een doel plaatsen.

    • 2.8 met de kleine funderingsmachine een last tussen obstakels door manoeuvreren.

    • 2.9 met de kleine funderingsmachine een slingerbeweging beheersen.

    • 2.10 hijsgereedschappen aan de kraanhaak bevestigen en met behulp daarvan een last aanslaan.

    • 2.11 de kleine funderingsmachine rijklaar maken.

    • 2.12 de kleine funderingsmachine zelfstandig verplaatsen op de examenlocatie.

    • 2.13 na afloop van de werkzaamheden de kleine funderingsmachine op de juiste wijze achterlaten conform de wettelijke voorschriften.

  • 3. De kandidaat kan veilig en milieuverantwoord met de kleine funderingsmachine werken RV-2

    • 3.1 de kandidaat kan veiligheidsmaatregelen in acht nemen bij het werken met de kleine funderingsmachine

  • 4. De kandidaat kan storingen herkennen aan een kleine funderingsmachine en handelend optreden, alsmede het onderhoud verrichten RV-5, PV-1

    • 4.1 aan de hand van de gebruiksaanwijzing een storingsdiagnose op hoofdonderdelen opstellen op basis van visuele en auditieve controle aan de systemen van een kleine funderingsmachine. 4.2 aan de hand van de gebruiksaanwijzing demonstreren hoe (kleine) storingen aan de kleine funderingsmachine verholpen kunnen worden.

    • 4.3 storingen zodanig aan een monteur of de technische dienst doorgeven dat deze een eenduidig en helder beeld van de storing krijgt. Dit door aan te geven:

      • * wat de uitval van c.q. waar in het systeem is

      • * wat visueel waarneembaar is aan de machineconstructie (onderdelen)

      • * of en waar lekkages waarneembaar zijn

      • * welke acties / reparaties zijn ondernomen.

    • 4.4. bij storingen aan de kleine funderingsmachine aan de hand van de gebruiksaanwijzing bepalen welke van de volgende acties hij moet ondernemen:

      • * beoordelen of hij wel of niet verantwoord kan doorwerken

      • * storing zelfstandig oplossen

      • * de monteur of technische dienst voor de storing inschakelen.

    • 4.5. aanwijzen welke delen van de kleine funderingsmachine dagelijks onderhouden moeten worden en welke verrichtingen daarbij uitgevoerd moeten worden.

    • 4.6 de werking van systemen van de kleine funderingsmachine controleren.

10.2. Beoordelingsmethode

Het theorie-examen bestaat uit 50 meerkeuzevragen op basis van de toetstermen zoals omschreven in punt 10.1. Het theorie-examen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De maximale tijd om het theorie-examen af te leggen bedraagt 90 minuten. De maximale waardering voor de meerkeuzevragen is 50 punten (1 punt per goed antwoord). Een kandidaat is geslaagd indien hij 42 punten of meer heeft behaald. Het resultaat wordt in een voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht.

Het praktijkexamen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De examenopdrachten moeten binnen 240 minuten worden uitgevoerd. De TCVT examinatoren-instructie bepaald de beoordeling van het praktijkexamen. De volgende zaken komen op het praktijkexamen aan de orde:

Algemeen

De kandidaat wordt ingelicht welk type machine hij kan verwachten.

  • Heeft de kandidaat instructie gehad over de machine waar examen mee wordt gedaan?

  • Zo niet dan geen examen afnemen!

  • De kandidaat wordt verteld wat de maximale tijdsduur van het examen is.

  • Bij een vermoeden van onvoldoende kennis bij de kandidaat moet de examinator de kandidaat bevragen naar de motivatie van zijn keuzes.

  • De examenopdracht wordt in het bijzijn van de kandidaat bekend gemaakt (uit de verzegelde envelop gehaald).

Proces Verbaal

De examinator moet altijd een proces verbaal invullen, ook als er geen bijzonderheden te vermelden zijn. De CKI neemt geen verzoeken tot verstrekking van het certificaat van vakbekwaamheid in ontvangst zonder een bijgaand proces-verbaal. Op het proces-verbaal staat ook de tijdsduur van het afgenomen examen. Indien het examen 30 minuten of eerder gereed is dan de aangegeven tijd, dient de reden hiervan expliciet in het proces verbaal te worden opgenomen.

Het praktijkexamen betreft de volgende onderdelen:

  • 1. kennismaken en doornemen opdracht

  • 2. aanvangscontrole van de kleine funderingsmachine en de daarbij behorende

  • 3. documenten

  • 4. onderhoud en werking van de kleine funderingsmachine

  • 5. hijsgereedschap

  • 6. positioneren op de hijsplaats en gebruiksklaar maken van de kleine funderingsmachine

  • 7. (hijs)opdracht 1

  • 8. assisteren last verplaatsen

  • 9. (hijs)opdracht 2

  • 10. kleine funderingsmachine achterlaten

  • 11. veiligheid

10.3. Cesuur

Waardering resultaat

Het resultaat van zowel het theorie- als het praktijkexamen wordt in voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht. Kandidaten die voor het onderdeel theorie of praktijk of beide onderdelen geen voldoende hebben behaald, hebben recht op een herexamen.

Geldigheidsduur van het resultaat van het examen

Een kandidaat kan tot uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets, herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat, binnen de gestelde termijn van 6 maanden, maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, moet een volledig examen (zowel theorie als praktijk) worden afgelegd. Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

Cesuur praktijk

Bij het praktijkexamen dient voor alle onderdelen een voldoende gehaald te worden. Elk onderdeel wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsprotocol.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen hercertificatie

Om als certificaathouder voor hercertificatie in aanmerking te komen, dient te worden aangetoond dat in die vijf (5) jaar door de certificaathouder aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. Scholing:

    • Twee (2) scholingsdagen (4 dagdelen) zijn gevolgd bij een door TCVT erkend scholingsinstituut, en

    • één scholingsdag (2 dagdelen) wordt gevolgd in de eerste 36 maanden van de periode van vijf jaar, en

    • de tweede scholingsdag wordt gevolgd na de 36ste maand van de periode van vijf jaar, en

    • in de scholingsdagen zijn alle eindtermen en actuele ontwikkelingen m.b.t. dit schema opgenomen, en

    • van de gevolgde scholing ontvangt de deelnemer een bewijs van deelname van de TCVT erkende opleider en wordt dit aangetekend in het TCPR-boekje.

  • 2. Praktijkervaring:

    • in de periode van vijf (5) jaar dat het certificaat geldig is, moet de certificaathouder tenminste acht kwartalen hebben gewerkt in de functie die op het certificaat is vermeld, en

    • van deze acht kwartalen moeten tenminste twee kwartalen vallen in de laatste drie jaar van de periode van vijf jaar, en

    • de praktijkervaring kan worden aangetoond door aantekening van de praktijkervaring van de certificaathouder in het TCPR-boekje of in het TCVT Praktijkregister. Deze praktijkervaring moet minimaal elke drie maanden door de werkgever worden getoetst op waarheid en worden geparafeerd.

Indien de houder niet kan aantonen over voldoende praktijkervaring te beschikken in de laatste vijf jaar, dan kan hij via een praktijktoets aantonen nog steeds voldoende vakbekwaam te zijn. Een praktijktoets wordt afgenomen conform de eisen zoals vastgelegd in dit schema.

11.2. Beoordelingsmethode

Hercertificatie kan als volgt worden ingevuld:

  • Indien de positieve hercertificatie beslissing valt binnen twee maanden voor de vervaldatum, dan is de vervaldatum tevens de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

  • Indien de positieve certificatiebeslissing valt voor de twee maanden voorafgaand aan de vervaldatum, dan is de datum van de certificatiebeslissing de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

Wanneer door omstandigheden het persoonscertificaat van de machinist is verlopen zonder tijdige hercertificatie en de machinist alsnog in het bezit wil komen van een persoonscertificaat is er een dispensatieregeling mogelijk. Daartoe dient de machinist een aanvraag in bij een certificatie-instelling. Deze aanvraag wordt vervolgens voorgelegd aan TCVT Werkkamer 4 Vakbekwaamheid die een advies opstelt. Dit advies wordt vervolgens voorgelegd aan de certificatie-instelling die aansluitend een besluit neemt over de (her-)verlening van het persoonscertificaat.

11.3. Controle op de registratie van de praktijkervaring bij hercertificatie

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het origineel TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring te worden voorgelegd aan de certificatie-instelling. De ontvangst wordt binnen een kalenderweek bevestigd met een verklaring, waarmee opdrachtgevers kunnen worden geïnformeerd over de reden van de afwezigheid van het originele TCPR-boekje. De certificatie-instelling controleert de registraties en toetst of voldaan wordt aan de vereiste praktijkervaring en bericht de aanvrager binnen een kalenderweek over het resultaat.

Bovendien zal de certificatie-instelling ongeacht of het een machinist als werknemer of als zelfstandige machinist betreft, bij de aanvraag voor hercertificatie, onaangekondigd een 5%-steekproefsgewijze controle uitvoeren op de betrouwbaarheid van de invulling van praktijkervaring. Voor de registratie van de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie gevoerd te worden. Deze dient minimaal 5 jaar beschikbaar te blijven.

12. Het certificaat

Gegevens

  • Minimaal dienen de volgende gegevens op het certificaat vermeld te zijn:

  • Naam van de gecertificeerde persoon incl. geboorte datum;

  • Eenduidig documentnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt ;

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn.

Teksten

Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de CKI verklaard dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema en indien relevant of het ging om een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat. Na een positief certificatie besluit ontvangt de kandidaat binnen 4 weken een TCVT-certificaat en een TCPR-boekje. Beide documenten zijn wettig bewijsmiddel. De gegevens (inclusief intrekking van het certificaat) van de deelnemer worden geregistreerd in het TCVT personenregister.

Verwijdering uit het register

Onderstaand zijn de condities aangegeven voor de verwijdering uit het TCVT certificaatregister. Certificaathouders die niet voldoen aan de eisen die met het certificaat samenhangen, worden verwijderd uit het register van certificaathouders. De volgende redenen kunnen leiden tot verwijdering uit het register:

  • a) Het niet kunnen aantonen werkzaam te zijn als machinist in de beroepsspecialisatie waarvoor het certificaat geldig is.

  • b) Het niet nakomen van verplichtingen jegens de certificatie-instelling;

  • c) Het misbruik maken of laten maken van het certificaat;

  • d) Het verstrekken van onvolledige of onjuiste gegevens aan de certificatie-instelling;

  • e) Het ongeschikt blijken voor de uitoefening van de met het certificaat samenhangende beroepsvaardigheden;

  • f) Het niet voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder hercertificatie (11).

Deze condities dienen te zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst tussen certificatie instelling en certificaathouder.

Overige voorwaarden voor certificaathouders

De houder van het certificaat dient misbruik van het certificaat door derden tegen te gaan en vermissing van dit certificaat schriftelijk binnen 10 dagen aan de certificatie-instelling te melden. De houder van het certificaat machinist verticaal transport is verplicht veranderingen van woonplaats en huisadres schriftelijk te melden aan de certificatie-instelling. De houder van het certificaat machinist verticaal transport dient door derden tegen hem/haar ingediende klachten, die met de strekking van dit certificaat verband houden, te melden aan de certificatie-instelling die het betreffende certificaat heeft afgegeven.

Bijlage XVIIh. behorend bij artikel 7.7, tweede lid onder h, Arbeidsomstandighedenregeling

Werkveldspecifiek certificatieschema voor het persoonscertificaat Machinist Grote Funderingsmachine

Document: WSCS-VT Machinist Grote Funderingsmachine

INHOUD

1.

INLEIDING

2.

DEFINITIES

3.

Werkveldspecifieke kenmerken

4.

Certificatiereglement

5.

Examenreglement

6.

Toezicht

   
 

DEEL II: NORMEN

7.

Onderwerp van certificatie

8.

Entreecriteria

9.

Eindtermen

10.

toetsmethodiek bij initiële certificatie

11.

Hercertificatie

12.

Het certificaat

13.

Geldigheidscondities

1. Inleiding

Dit werkveldspecifieke certificatieschema voor personen is door het CCvD-TCVT opgesteld.

Het betreft certificatie van vakbekwaamheid op het gebied van veilig werken door een machinist met een grote funderingsmachine. Door het ministerie van SZW is het schema vastgesteld. Dit vastgestelde schema vervangt daarmee eerdere versies.

De te certificeren vakbekwaamheid betreft het veilig uitvoeren van funderings- en/of hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een funderingsmachine:

  • met een eigen massa inclusief uitrusting en funderingselement van gelijk aan of

  • meer dan 30 ton, of

  • met een totale hoogte van gelijk aan of meer dan 10 meter, of

  • die funderingselementen gelijk aan of langer dan 10 meter verwerkt.

Het certificatiesysteem van de certificatie-instelling (CKI) moet zijn gestructureerd in overeenstemming met de eisen uit de WDAT-VT-Personen in het kader van verticaal transport.

2. Definities

Begrip of afkorting

:

Betekenis

Aanvrager van een

certificaat

:

De (rechts)persoon die bij de certificatie-instelling een aanvraag doet voor het afgeven van een persoonscertificaat van vakbekwaamheid.

Aanwijzing

:

Aanwijzing van een instelling bij of krachtens wettelijk voorschrift door de minister van SZW.

Beoordeling

:

Beoordeling (initiële, of her-) door de CKI op basis van het door de minister van SZW vastgestelde WDA&T.

BHST

:

Stichting die een wettelijke certificatieregeling beheert: TCVT.

Centraal College van Deskundigen (CCvD)

:

Het college, onderdeel van en/gefaciliteerd door BHST, dat belanghebbende partijen in een bepaalde sector of branche de mogelijkheid biedt tot deelname bij het opstellen en onderhouden van werkveldspecifieke documenten op zodanige wijze dat sprake is van een evenwichtige en representatieve vertegenwoordiging van deze partijen. In casu het CCvD-TCVT.

Centrale Examen Commissie (CEC)

:

Commissie binnen de structuur van de BHST die een centrale itembank ontwikkelt en beheert.

Certificaat

:

Een certificaat in de zin van artikel 20 Arbowet en artikel 7 Warenwet (artikel 6e Warenwetbesluit machine).

Daarnaast moet een certificaat beschouwd worden als een verklaring van overeenstemming (conformiteitsverklaring) zoals bedoeld in relevante ISO en EN normen.

Certificaathouder

:

Persoon die in het bezit is van een geldig wettelijk verplicht certificaat.

Certificatieproces

:

Alle activiteiten via welke een CKI beoordeelt en besluit of een persoon, product of systeem voldoet en blijft voldoen aan de normen, zoals opgenomen in het werkveldspecifieke certificatieschema.

Certificatiereglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van het certificatieproces en de relaties tussen kandidaat en CKI.

Certificatiesysteem

:

Set van procedures en middelen benodigd om het certificatieproces uit te voeren per certificatieschema, dat leidt tot de uitgifte van een certificaat van vakbekwaamheid, inclusief onderhoud.

Certificerings en

Keuringsinstelling (CKI)

:

Kalibratie- of conformiteitsbeoordelingsinstellingen zoals certificatie-instellingen, keuringsdiensten van gebruikers, laboratoria, inspectie-instellingen en testinstituten.

Cesuur

:

De grens tussen de hoogste toetsscore waaraan een onvoldoende en de laagste toetscore waaraan een voldoende wordt toegekend.

Competentie

:

Gedemonstreerd vermogen om kennis en vaardigheden toe te passen en, waar relevant, gedemonstreerde persoonlijke eigenschappen, zoals gedefinieerd in het certificatieschema.

Controle

:

Periodieke beoordeling door de CKI’s tegen de voor beoordeling geldende regels van de minister (WDA&T).

Eindtermen

:

Een omschrijving van het geheel aan kennis, vaardigheden en houdingen van een specifiek vakbekwaamheidgebied ten behoeve van het toetsen van examenkandidaten.

Entreecriteria

:

Criteria, zoals vooropleiding en werkervaring, waaraan de kandidaat moet voldoen om toegelaten te worden tot het certificatieproces.

Examen

:

Het geheel van toetsopgaven (toetsvragen en/of toetsopdrachten), bedoeld om de individuele kandidaat te kunnen beoordelen in de mate waarin hij of zij aan de eindtermen conform de normen voldoet.

Examencommissie

:

Commissie binnen de structuur van de CKI onder wiens verantwoordelijkheid de examens worden afgenomen.

Examenprotocol

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de BHST en de exameninstelling.

Examenreglement

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de kandidaat en de exameninstelling.

Examinatoreninstructie

:

Bepalingen voor de uitvoering van examens in de relatie tussen de examinator en de exameninstelling.

Funderingselementen

:

Funderingselementen kunnen bestaan uit materiaal zoals hout, kunststof, beton (geprefabriceerd of in het werk gestort) of staal (buizen of profielen). Bovendien kunnen funderingselementen een verbindingsstuk hebben om het mogelijk te maken ze te verlengen.

Funderingsmachine

:

Machine geschikt voor de volgende toepassingen:

– het aanbrengen van funderingen, afsluitende en/of kerende wanden, gronddraagkrachtverbeteringen enz. door gebruik van palen of andere langwerpige elementen;

– het verwijderen van palen of andere langwerpige elementen;

– het installeren van drainage- of injectie-elementen.

Funderingsmachine groot

:

Funderingsmachine:

– met een eigen massa inclusief uitrusting en funderingselement van gelijk aan of meer dan 30 ton, of

– met een totale hoogte van gelijk aan of meer dan 10 meter, of

– die funderingselementen gelijk aan of langer dan 10 meter verwerkt.

Funderingsmachine klein

:

Funderingsmachine:

– met een eigen massa inclusief uitrusting en funderingselement van minder dan 30 ton, en

– met een totale hoogte van minder dan 10 meter, en

– die funderingselementen korter dan 10 meter verwerkt.

Lastmoment

:

Het product van de last en de horizontale afstand tussen de verticale projectie van de hartlijn van de hijshaak en het hart van de draaikrans of het punt of de lijn gelegen midden tussen de gunstige kantellijn aan de lastzijde en de ondersteuning van de onderwagen die zich tijdens bedrijf het verst van die kantellijn vandaan bevindt.

Risicoanalyse

:

Analyse waaruit motivatie voor keuzes in werkveldspecifiek probleemgebied, blijkt, op te nemen in het beoogde certificatieschema.

TCPR

 

TCVT Certificatie Personen Register

Toezicht

:

Het verzamelen van de informatie over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, het zich daarna vormen van een oordeel daarover en het eventueel naar aanleiding daarvan interveniëren.

TSJ

 

TCVT Schema Journaal: annotatie op een TCVT schema.

Vakbekwaamheidsgebied

:

Aanduiding van het werkveld, de functie, of een geheel aan taken waar bepaalde vakbekwaamheidseisen op betrekking hebben.

Vakbekwaamheidseisen

:

De eisen die, binnen een bepaald werkveld of een bepaalde beroepsgroep, gesteld worden aan personen met betrekking tot hun kennis, vaardigheden en houdingen inzake specifieke handelingen of taken.

Verklaring

:

De EG-verklaring van typeonderzoek of EG-verklaring overeenstemming als bedoeld in het bij of krachtens de Machinerichtlijn of enige andere EU-product-richtlijn bepaalde.

Werkveldspecifiek certificatieschema

:

Term gebruikt door SZW voor een certificatieschema dat door de minister van SZW is geaccepteerd te gebruiken binnen een specifieke aanwijzing als CKI voor personen, producten of systemen.

WDAT-VT-Personen

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en keuringsinstellingen die personen certificeren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Personen.

WDAT-VT-Producten

:

Werkveldspecifiek document voor aanwijzing en toezicht (WDA&T) op de certificatie- en mobiele kranen, torenkranen en/of hijs- en hefwerktuigen voor beroepsmatig personenvervoer en/of tijdelijke personen(bouw)liften periodiek keuren in het kader van verticaal transport.

Document: WDAT-VT-Producten.

3. Werkveldspecifieke kenmerken

Hijsen is een risicovolle beroepsactiviteit. Om het maatschappelijke belang -veiligheid en gezondheid van en rondom de arbeid- te waarborgen, is door de overheid gekozen voor een wettelijk verplichte certificatieregeling voor de borging van de vakbekwaamheid van machinist mobile kraan.

3.1. Beschrijvingschema

Het WSCS-VT Machinist Grote Funderingsmachine is door TCVT voorgesteld en door het ministerie van SZW -inclusief eventuele aanpassingen- vastgesteld. De minister van SZW kan ook op eigen initiatief wijzigingen aanbrengen in de vastgestelde documenten. Dit vastgestelde schema vervangt eerdere versies.

3.2. Actieve partijen

Binnen het kader van dit werkveldspecifieke certificatieschema zijn actief:

  • BHST TCVT, hierna TCVT

  • CCvD TCVT, hierna CCvD

  • Werkkamer 4 TCVT vakbekwaamheid

3.3. Risicoanalyse en afbreukrisico

Het uitvoeren van funderingswerken is een risicovolle activiteit. Er zijn in het proces van werkzaamheden met grote funderingsmachines verschillende omstandigheden te onderscheiden met daarbij behorende specifieke risico’s: Het uitvoeren van funderingswerken is een risicovolle activiteit. Er zijn in het proces van werkzaamheden met funderingsmachines verschillende omstandigheden te onderscheiden met daarbij behorende specifieke risico’s:

Tijdens het monteren en demonteren

Tijdens het monteren en demonteren wordt in het algemeen gewerkt zijdelings van de bouwplaats of op de bouwstraat. Er wordt vaak gebruik gemaakt van een mobiele kraan, autokraan of wiellader. Ook wordt de basismachine gebruikt voor laden, lossen en uitleggen van de te monteren makelaar en/of giekdelen. Er zijn geen extra risico’s voor het personeel en de machines welke met deze werkzaamheden bezig zijn. Als wordt gewerkt binnen het valbereik van een andere funderingsmachine moet het uitvoerende personeel van deze machine steeds bij een verhoogd risico de personen bij de op te bouwen machine hiervan in kennis stellen.

Tijdens het oprichten en strijken

Tijdens het oprichten en strijken van de machine mogen geen andere werkende machines noch andere dan bij het funderingswerk betrokken personen binnen het valbereik van de machine aanwezig zijn.

Bij het uitleggen en verplaatsen van rijplaten en/of draglineschotten

Bij het uitleggen en verplaatsen van rijplaten en/of draglineschotten mogen zich geen personeel en machines binnen de draaicirkel van de machine en de last bevinden. Alleen degene die aanwijzingen geeft aan de machinist bevindt zich nabij de last en in het zichtveld van de machinist. De machine heeft een hoger risico, daar zowel versnellings- en vertragingsmomenten als schuine reeptrek kunnen optreden. Overige personen en machines dienen te worden gewaarschuwd. Het is aan te bevelen deze werkzaamheden uit te voeren als (de) andere machine(s) stil staan of onder optimaal veilige werkomstandigheden opereren.

In verband met de stabiliteit van de machine en de beloopbaarheid door het personeel dienen de draglineschotten bij voorkeur aaneengesloten te liggen.

Bij het verplaatsen van de machine naar een (andere) werklocatie (ook van paal naar paal)

Voor het verplaatsen van de machine naar een werklocatie (ook van paal naar paal) geldt in principe hetzelfde als voor het uitleggen en verplaatsen van rijplaten en draglineschotten.

Bij het in- en uithijsen van funderingselementen en/of grondstoffen

Bij in- en uithijsen van funderingselementen en/of grondstoffen moet eveneens worden gehandeld als bij het uitleggen en verplaatsen van rijplaten en draglineschotten. Het hijsen van funderingselementen zoals palen, buizen, damwanden, wapeningskorven enz., welke meestal een grote lengte hebben, mag alleen geschieden als niet bij het funderingswerk betrokken personen en machines buiten het valbereik van het funderingelement blijven. Ook mogen andere funderingsmachines binnen het valbereik van de machines niet tegelijkertijd funderingselementen hijsen.

Tijdens het installeren of verwijderen van funderingselementen

In het algemeen is dit de veiligste situatie. Tijdens het installeren of verwijderen van funderingselementen staat de funderingsmachine in principe in ruststand. Het heiblok, de boormotor of de vibrator is in de regel geleid langs een makelaar of leider welke is afgesteund op de grond (of een schot). De makelaar of leider dient alleen voor het geleiden van het heiblok enz. De krachten op de machine welke de stabiliteit beïnvloeden zijn stabiel en minimaal (geen versnellings- en vertragingsmomenten, geen schuine reeptrek enz.). Het kantelmoment is voor de gekozen werksituatie berekend en als veilig te beschouwen, er treden immers geen dynamische belastingen uit beweging(en) van de machine zelf op. De machine ondervindt, afgezien van de windbelasting, nagenoeg alleen statische belastingen.

Tijdens het uitvoeren van werkzaamheden met een hulpkraan, graafmachine, wiellader enz.

Werkzaamheden met een hulpkraan, graafmachine, wiellader enz. worden uitgevoerd volgens aanwijzingen van een daarvoor aangewezen deskundige persoon, die voor deze werkzaamheden duidelijke instructies geeft volgens een vooraf vastgesteld en besproken schema.

  • 1. Opstelling(skeuring)

  • 2. Toestand van het werkterrein

  • 3. Instabiliteit van de machine

  • 4. Hijsen

  • 5. Funderingsmachines in elkaars valbereik

Ad 1. Opstelling(skeuring)

Volgens artikel 7.4a van het Arbeidsomstandighedenbesluit dient bij iedere montage van een arbeidsmiddel, dus ook voor alle demontabele funderingsmachines, op een nieuwe locatie een (opstellings-)keuring uitgevoerd te worden door een deskundige. Een opstellingskeuring dient uitgevoerd te worden na iedere montage op een nieuwe locatie. Uitgangspunt daarbij is dat de machine, het hulpmaterieel en de uit te voeren werkzaamheden alsmede de bouwlocatie worden beoordeeld op een veilige uitvoering binnen de gestelde capaciteitseisen. Deze keuring kan worden uitgevoerd door een door de gebruiker aan te wijzen deskundige.

Een deskundige is een voldoende opgeleid en ter zake kundig persoon, die bevoegd is inspectie-, beproevings- of keuringswerkzaamheden te verrichten. Als deskundige kan worden aangemerkt de machinist van de funderingsmachine, in bezit van het certificaat machinist grote funderingsmachine.

Ad 2. Toestand van het werkterrein

Een vlak en draagkrachtig bouwterrein is van groot belang voor de begaanbaarheid en beloopbaarheid. De conditie van het bouwterrein is direct van invloed op de stabiliteit van het in te zetten materieel, maar ook op de arbeidsomstandigheden van het betrokken personeel. Helaas komen er nog elk jaar ongelukken voor door omvallend materieel, soms zelfs met dodelijke afloop. Verder leiden slechte arbeidsomstandigheden tot onder andere nek- en rugklachten en klachten aan het bewegingsapparaat.

Om de risico’s die voortvloeien uit slechte begaanbaarheid van bouwterreinen te beheersen vindt eerst – dit ter beoordeling van een deskundige – een normvaststelling plaats aan de hand van de meet- en beoordelingsmethode volgens CUR/CROW/Arbouw 2004-1.

Een deskundige is een voldoende opgeleid en ter zake kundig persoon, die bevoegd is inspectie-, beproevings- of keuringswerkzaamheden te verrichten. Als deskundige kan worden aangemerkt de machinist van de funderingsmachine, in bezit van het certificaat machinist grote funderingsmachine.

Ad 3. Instabiliteit van de machine

Funderingsmachines hebben over het algemeen een hoogliggend zwaartepunt. De stabiliteit van deze machines wordt beïnvloed door verschillende factoren. Hierbij is de stabiliteit van de ondergrond in de eerste plaats van belang en dient deze volgens de bestaande methoden te worden bepaald.

De machine (en de giek) worden instabiel door het uitvoeren van de funderingswerkzaamheden, het hijsen en zwenken. Er is dan sprake van grote drukverplaatsingen door de machine. Instabiliteit kan leiden tot het wegzakken c.q. omvallen van de machine. Een van de oplossingen is het werken op goede schotten. Daarnaast zorgen overbelasting en het werken bij zware wind voor problemen.

Ad 4. Hijsen

Voor het dagelijks gebruik (waaronder hijsen), onderhoud en het opbouwen en afbreken van de funderingsmachine zijn de instructieboeken van de desbetreffende machine maatgevend. De aanwijzingen die hierin vermeld staan dienen te allen tijde opgevolgd te worden, tenzij er aanvullende of alternatieve instructies zijn opgesteld door het funderingsbedrijf. Hijsen met de funderingsmachine is alleen toegestaan als de machine als hijskraan is ingericht, beveiligd en gekeurd.

Als de machine niet als hijskraan is ingericht, is hijsen alleen toegestaan voor:

  • laden en lossen alsmede monteren en demonteren van bij de machine behorende uitrustingsstukken;

  • lossen en overslaan van palen, damwanden, wapeningen, etc., welke met de machine verwerkt worden;

  • draglineschotten (max. 1 meter boven maaiveld).

Voor alle configuraties van de machine, waarbij hijsen mogelijk is, dienen capaciteitstabellen aanwezig te zijn.

Hijs- en hefgereedschappen

Gekeurde en gecertificeerde middelen waarmee een last aan een hijs- of hefwerktuig wordt bevestigd voor het hijsen of heffen van lasten. Voorbeelden van hijsgereedschappen zijn: sluitingen, kettingen, staaldraadstroppen, hijsbanden, hijsbalken en klemmen. Hijsbanden mogen worden toegepast in die gevallen waarbij voldoende afronding aanwezig is (zoals buizen) en waarbij voldoende wordt aangetoond dat geen overbelasting optreedt.

Stalen buizen, staalprofielen en damwanden hijsen

Voor het hijsen van stalen buizen, staalprofielen en damwanden zijn uitsluitend de onderstaande methoden toegestaan:

  • Een rijgende grommer, welke om het element wordt gestropt en tegen verschuiven wordt geborgd middels een opgelaste borgstrip of een op het damwandslot geklemde borgslot of een naar de voet van het element lopende strop met voethaak.

  • Een strop met een vaste stalen beschermbeugel welke door een gat in de bovenzijde van het element wordt gestoken en aan een klephaak of sluiting wordt bevestigd.

  • Een Quick Release Shackle (QRS = afstandsbediende sluiting) welke aan het element wordt bevestigd door een gat in de bovenzijde van het element en aan een klephaak of sluiting is opgehangen. Deze QRS mag nooit tijdens het heien of trillen aan het element bevestigd blijven. Een QRS is ongeschikt voor het werken in combinatie met een ingeschakelde vibrator. Er dient voor gezorgd te worden dat het element te allen tijde geborgd blijft.

Het positioneren van een paal onder de funderingsmachine

Met het inhijsen van een op de grond liggende paal naar de verticale positie onder het blok zijn veiligheidsrisico’s gemoeid. De last kan door een verkeerde werkmethode of door het bezwijken van hijsgereedschap (om)vallen. Dit geldt zowel voor betonpalen als andere langwerpige funderingselementen die onder het heiblok worden geplaatst en die aan de bovenzijde uitsluitend door de muts worden omsloten.

De paaltakel moet het gewicht van de paal plus het gewicht van het heiblok en muts kunnen opnemen, tenzij er voorzieningen zijn die het optreden van deze belastingen voorkomen. In dat geval kan het heiblok op de paal worden afgezet en kan het gezamenlijke gewicht met de paaltakel worden beheerst. De wijze van stroppen en aanslaan luistert zeer nauw. Voor het vanuit de horizontale toestand hijsen van palen enz. naar de verticale positie onder het heiblok, het trilblok enz. is het gebruik van kettingen niet toegestaan.

In de regel wordt een paal/langwerpig funderingselement met twee takels (resp. paaltakel en punttakel) gehesen. Bij het hijsen moet worden voorkomen dat schuine reeptrek optreedt.

Hijsen van draglineschotten

Doordat funderingsmachines vaak op draglineschotten staan, kunnen deze schotten verzakken in de grond. De hijsogen zijn daardoor moeilijk bereikbaar. Het hijsen met haken met veiligheidskleppen kan problematisch zijn. Daarom is het hijsen met open haken in deze gevallen toegestaan, mits niet hoger dan 1 meter boven maaiveld.

Ad 5. Funderingsmachines in elkaars valbereik

Het werken van machines en personen in elkaars directe omgeving leidt altijd tot een verhoogd risico. Het is altijd veiliger als deze situaties worden vermeden. Toch kan niet altijd worden voorkomen dat economische en/of planmatige omstandigheden leiden tot de keuze van een werkwijze, waarbij zulke situaties noodzakelijk of zelfs onvermijdelijk zijn.

Indien in dergelijke situaties de volgende maatregelen worden getroffen, kan het werken binnen het valbereik van funderingsmachines, maar ook het werken met hijskranen en mobiele kranen, waarbij gevaar door omvallen aanwezig is, tot een aanvaardbaar risico worden teruggebracht.

De risico’s moeten worden onderkend, vastgelegd in een TRA (taak-/risicoanalyse), besproken met betrokkenen en dienovereenkomstige maatregelen (m.n. draagkrachtig werkniveau) worden genomen dat het risico van omvallen, aanstoten etc. tot bijna nihil wordt teruggebracht. Het funderingsbedrijf dient zijn personeel duidelijk te instrueren en de hiervoor genoemde risico’s en aanbevelingen ter voorkoming van gevaren vast te leggen in werkinstructies.

4. Certificatiereglement

4.1. Doelstelling

Dit reglement omschrijft de procedures die relevant zijn voor het juist toepassen van het specifieke schema. Hierbij moet gedacht worden aan onder meer procedures van aanvraag, de examinering, de wijze waarop de uitslag bekend gemaakt wordt en condities met betrekking tot de certificatie, de afgifte van certificaten/verklaringen, procedures bij het uitvoeren van keuringen, klachtenafhandeling en het indienen van een verzoek om herziening.

4.2. Certificatieprocedure

De kandidaat machinist grote funderingsmachine dient bij een CKI, in overeenstemming met dit certificatiereglement, een aanvraag in voor het persoonscertificaat machinist grote funderingsmachine. Vervolgens verstrekt de CKI alle relevante informatie over de gang van zaken bij het gehele certificatieproces.

4.3. Certificatiebeslissing

De certificatiebeslissing wordt genomen door een functionaris van de CKI die niet betrokken is geweest bij de beoordeling van de kandidaten en daartoe is gekwalificeerd en aangesteld conform het kwaliteitssysteem en de procedures die de certificatie-instelling heeft op grond van het werkveldspecifieke schema voor aanwijzing en toezicht.

4.4. Geldigheidsduur van het certificaat.

De maximale geldigheidsduur van een persoonscertificaat is 5 jaar.

Eerdere intrekking is mogelijk indien de certificaathouder tussentijds niet voldaan heeft aan de eisen t.a.v. de beheersing van de onder 9. genoemde eindtermen (zie voor de voorwaarden 4.5).

4.5. Geldigheidscondities

Met betrekking tot de geldigheid van het certificaat worden condities gesteld. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

Deze condities zijn:

  • de certificaathouder mag geen handelingen verrichten in strijd met de voorschriften;

  • de certificaathouder dient te zorgen dat geen misbruik wordt gemaakt van het persoonscertificaat.

De CKI is bevoegd het certificaat te schorsen en/of in te trekken. De condities en de wijze waarop daarop door de CKI toegezien dient te worden, worden opgesteld door de CCvD en vastgelegd in het TCVT protocol ‘schorsing/intrekking’.

4.6. Klachtenregeling

Klachten over de CKI

Een adequate behandeling van klachten is belangrijk voor het creëren van vertrouwen in certificatie en belangrijk voor de bescherming van zowel de certificaathouders als de gebruikers van certificaten.

Aan een CKI worden onder meer de volgende eisen gesteld:

Een openbaar toegankelijke klachtenprocedure dient aanwezig te zijn.

  • de klachtenprocedure bevat minimaal het volgende: een beschrijving van het proces van ontvangen, onderzoeken en beoordelen van de klacht; de wijze van volgen van de klacht en acties als vervolg daarop; en de wijze waarop wordt verzekerd dat correctieve acties worden uitgevoerd.

  • De beslissing over de reactie op de klacht dient te worden genomen door personen die niet betrokken zijn bij het onderwerp van de klacht.

  • Indieners van klachten dienen, indien mogelijk, op de hoogte te worden gehouden van de ontvangst van de klacht, de voortgang van behandeling en de uitkomst.

Klachten over het bedrijf of de persoon

Indien de CKI klachten van derden, zoals een opdrachtgever, ontvangt over het voldoen aan dit schema door het bedrijf of de persoon die een aanvraag voor het certificaat heeft ingediend of certificaathouder is, dient de CKI de klager te verwijzen naar het bedrijf of de persoon. De CKI dient de klacht te betrekken bij de eerstvolgende beoordeling bij het betreffende bedrijf of de betreffende persoon.

Echter, indien het naar de mening van de CKI een ernstige klacht betreft, dient de CKI, naast de behandeling door het bedrijf of de persoon, zelf ook direct te beoordelen of de klacht gevolgen dient te hebben voor de beslissing m.b.t. certificatie.

In dat geval dient de CKI af te wegen of het gewenst is een extra beoordeling uit te voeren. De kosten van deze extra beoordeling komen in beginsel voor rekening van de certificaathouder.

Klachtenregeling

Inleiding

In deze werkinstructie wordt de afhandeling van een klacht besproken. Voor iedere afzonderlijke klacht wordt een apart klachtenformulier ingevuld.

Werkwijze

Wanneer iemand probeert een klacht telefonisch of mondeling te melden, wordt aan hem/haar gevraagd deze schriftelijk te verwoorden. Als een klacht schriftelijk binnenkomt wordt deze meteen naar de kwaliteitsmanager gebracht en indien de klachtafhandelaar duidelijk is krijgt hij/zij meteen een kopie van de klacht.

De kwaliteitsmanager registreert de klacht op een klachtenformulier en stelt de directeur CKI op de hoogte van de klacht. De directeur van de CKI wijst de klachtafhandelaar aan. De kwaliteitsmanager vermeldt de klachtafhandelaar op het klachtenformulier en brengt de klachtafhandelaar schriftelijk op de hoogte van de klacht. De klachtafhandelaar informeert de indiener van de klacht schriftelijk over de ontvangst van de klacht.

Eenvoudige zaken

Klachtafhandelaar stuurt klacht door naar betrokken bedrijf/persoon; stelt indiener op de hoogte legt dossier aan tbv voortgangsbewaking en meenemen afhandeling klacht door bedrijf/persoon bij eerstvolgende beoordeling.

Ernstige klachten

Klachtafhandelaar beoordeelt de klacht en stelt vast of de klacht een incident betreft of dat de klacht moet leiden tot een aanpassing in de werkwijze.

Indien het een incident betreft, wordt de indiener daarvan op de hoogte gesteld. De klachtafhandelaar bedenkt samen met de indiener binnen drie weken na het indienen van de klacht een oplossing voor de afhandeling en betrekt bedrijf/persoon hierbij.

De oplossing zoals die met de indiener is besproken wordt vastgelegd op het klachtenformulier. Hier wordt tevens vermeld dat het gaat om een incident.

Indien de klacht een aanpassing van de werkwijze vergt bedenkt de klachtafhandelaar binnen 10 dagen een verbetervoorstel en bespreekt dit met de kwaliteitsmanager en betrekt bedrijf/persoon hierbij. Het verbetervoorstel moet een structurele verbetering inhouden van de werkwijze. Het verbetervoorstel wordt ingevuld op het klachtenformulier.

De klachtafhandelaar stelt de indiener op de hoogte van de afhandeling van de klacht.

De kwaliteitsmanager maakt de gewijzigde werkwijze bekend.

De kwaliteitsmanager start, indien nodig, een vervolgonderzoek naar de invoering van het verbetervoorstel. De bevindingen worden vastgelegd op het klachtenformulier. Het klachtenformulier wordt gearchiveerd.

4.7. Bezwaarprocedure

Inleiding

Onderstaand worden de stappen beschreven die nodig zijn voor het afhandelen van een bezwaarschrift. Een dergelijk bezwaarschrift kan bijvoorbeeld ingediend worden tegen besluiten van de CKI inzake het niet (opnieuw) verlenen, schorsen of intrekken van een certificaat.

Werkwijze

Algemeen:

  • Een door of namens de CKI genomen besluit, dat is een definitieve uitslag of eindoordeel, wordt schriftelijk ter kennis van de belanghebbende gebracht.

  • Onder een besluit wordt tevens verstaan het weigeren te beslissen of het niet tijdig nemen van een beslissing.

  • De CKI stelt de belanghebbende in haar correspondentie in kennis van de mogelijkheid van het indien van een bezwaarschrift door middel van de volgende clausule:

    ‘Ingevolge de CKI procedure ‘bezwaarschriftprocedure’ kan door een belanghebbende met betrekking tot dit besluit een bezwaarschrift ingediend worden. Daartoe moet binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit een bezwaar worden ingediend bij de CKI. In het bezwaarschrift moet gemotiveerd worden aangegeven waarom het gegeven besluit niet juist gevonden wordt. Verzocht wordt bij het bezwaarschrift een kopie van het bestreden besluit toe te voegen.’

  • Het bezwaarschrift dient in ieder geval de volgende elementen te bevatten:

    • naam en adres indiener

    • dagtekening

    • een omschrijving van het bestreden besluit

    • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard:

  • indien niet aan de gestelde termijn van indienen wordt voldaan. Dit geldt niet als de indiener aantoont dat hij redelijkerwijs niet in verzuim is geweest

  • in andere gevallen dan genoemd onder a, als geen gebruik gemaakt wordt van de door de CKI geboden gelegenheid tot verzuimherstel

  • het bezwaar wordt verder niet-ontvankelijk verklaard als het, bij het niet van toepassing zijn van een termijn, onredelijk laat wordt ingediend. Dit geldt uitsluitend wanneer het bezwaar betrekking heeft op het niet tijdig nemen van een besluit.

  • Het bezwaarschrift schort de werking van het besluit niet op.

  • Het bezwaarschrift leidt tot heroverweging van het besluit waartegen het is gericht.

Procedure

  • De CKI neemt kennis van het bezwaarschrift en bevestigt binnen twee weken de ontvangst.

  • De CKI biedt gelegenheid tot het horen van de indiener.

  • Het bezwaarschrift wordt gemeld bij de kwaliteitsmanager die het bezwaar registreert.

  • Het horen betreft met name de vakinhoudelijke aspecten die geleid hebben tot het besluit en dient binnen in beginsel zes weken na het vaststellen dat een hoorprocedure aan de orde is, plaats te vinden.

  • Het horen kan geschieden door de CKI of door een of meer door de CKI benoemde ter zaken kundige. Het horen geschiedt door een persoon of personen die niet betrokken is/zijn geweest bij de voorbereiding van het besluit, en geen binding hebben met de belanghebbende.

  • Het horen geschiedt op een door de CKI te bepalen tijdstip binnen de gangbare kantooruren.

  • Relevante stukken kunnen tot 10 dagen voor de hoorzitting worden ingediend en liggen gedurende een week voor de zitting ter inzage.

  • Van het horen wordt afgezien indien het verzoek om herziening kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, inmiddels aan het verzoek is tegemoetgekomen, of indien belanghebbende verklaart hiervan geen gebruik te maken.

  • Van het horen wordt een verslag gemaakt. Het verslag wordt bij de beslissing op het bezwaar om herziening gevoegd.

  • De hoorcommissie brengt tevens advies aan de CKI.

Beslissing op het bezwaarschrift

  • De CKI beslist aan de hand van de haar ter beschikking staande gegevens binnen zes weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. De beslistermijn kan eenmaal met ten hoogste 6 weken worden verlengd. Daarna kan de termijn slechts met toestemming van de belanghebbende worden verlengd.

  • De CKI zal, bij het gegrond verklaren van het bezwaar, de beslissing herroepen en een nieuwe beslissing ter zake nemen.

  • Van haar beslissing op het bezwaar zal de CKI de onderbouwing en motivering aan belanghebbende meedelen.

Bestuursrechter

  • Indien de inhoud of strekking van de nieuwe beslissing de belanghebbende hiertoe aanleiding geeft, dient hij zich in voorkomend geval te wenden tot de bestuursrechter.

  • De CKI zal de belanghebbende in haar beslissing op bezwaar wijzen op deze mogelijkheid.

4.8. Register voor vakbekwaamheid

De CKI registreert de gegevens van de certificaathouder. Deze gegevens worden conform de overeenkomst met TCVT tenminste zo vaak als mutaties zich voordoen elektronisch verzonden aan Bureau TCVT ten behoeve van het TCVT Personenregister, dat wordt opgezet conform wettelijke bepalingen. Dit register is via internet toegankelijk gemaakt. De BHST is verantwoordelijk voor het beheer van het register.

4.9. Norminterpretatie

Het CCvD dient te zorgen voor eenduidige norminterpretatie van dit certificatieschema. Toch kan het voorkomen dat er in de operationele fase verschillende interpretaties bestaan van één of meerdere in werkveldspecifieke certificatieschema’s gehanteerde begrippen. Mocht het gebeuren dat certificaathouders, CKI’s of andere belanghebbenden uiteenlopende definities hanteren en hierover meningsverschillen bestaan, dan dienen afwijkende interpretaties te worden voorgelegd aan het CCvD.

5. Examenreglement

Dit reglement bevat bepalingen voor de voorbereiding, uitvoering en beoordeling van examens ten behoeve van het TCVT persoonscertificaat machinist grote funderingsmachine

5.1. Doelstelling

  • De examinering geschiedt onder verantwoordelijkheid van de CKI en bestaat uit de volgende delen:

  • theorie-examen, en praktijkexamen

5.2. De exameninstelling

De exameninstelling dient het examenreglement te hanteren. Hierin zijn de volgende zaken opgenomen:

  • 1. ingangsdatum van het certificaat;

  • 2. eventuele entree-eisen voor deelname aan het examen;

  • 3. de aanvraagprocedure bij de CKI;

  • 4. bevestiging van deelname en oproep;

  • 5. identificatie van de deelnemers;

  • 6. toelating en afwezigheid;

  • 7. examenduur en wijze van examinering;

  • 8. gedragsregels voor kandidaten;

  • 9. regeling aangepast examen;

  • 10. normen voor slagen en afwijzen;

  • 11. bekendmaking van de uitslag door de CKI aan de kandidaat;

  • 12. bewaartermijn van de examendocumenten zoals uitwerkingen en beoordelingsformulieren;

  • 13. inzagerecht;

  • 14. geldigheidsduur van het examenresultaat.

Indien de exameninstelling geen organisatorisch onderdeel is van de CKI, hebben beide zich aan elkaar verbonden door middel van een overeenkomst. De CKI dient zich hierbij te houden aan artikel 4.5 ‘subcontracting’ van NEN-EN-ISO/IEC 17024:2012. De CKI is verplicht aan de BHST te melden dat examens worden afgenomen door een externe exameninstelling en welke instelling het betreft.

5.3. Eisen te stellen aan het examenpersoneel

Examenpersoneel moet voldoen aan de algemene, vakinhoudelijke en onafhankelijkheidseisen van de CKI zoals opgenomen in competentieprofielen en andere relevante documenten.

Het selectieproces moet garanderen dat examenpersoneel dat (een deel van) een examen afneemt ten minste voldoet aan de eisen zoals geformuleerd in het TCVT examenprotocol (www.tcvt.nl).

Toezichthouder theorie-examen

Voor het theorie-examen wordt door de exameninstelling een toezichthouder aangesteld.

Deze functionaris heeft geen specifieke kennis nodig van het vakgebied. De toezichthouder beschikt wel over:

  • organisatorische capaciteiten;

  • communicatieve en contactuele vaardigheden;

  • het vermogen om regelend en besluitvaardig op te treden.

Van de toezichthouder wordt verwacht dat hij:

  • toeziet op de naleving en uitvoering van het examenreglement, de uitvoeringsvoorschriften en de exameneisen;

  • op correcte wijze de vastgestelde administratieve procedures afhandelt;

  • zich op voldoende wijze beschikbaar stelt voor het toezicht op de afname van theorie-examens.

Een toezichthouder verricht de volgende taken:

  • het controleren van de personalia en de aanmeldingen van de kandidaat;

  • het controleren en aansluitend voorbereiden van het theorie-examen zodat de kandidaat direct na aanvang van het examen kan starten;

  • het uitoefenen van toezicht teneinde misbruik te voorkomen;

  • het innemen van de examenstukken en het aansluitend verzendklaar maken;

  • het aanleveren van het totale pakket aan de exameninstelling.

Corrector theorie-examen:

Voor het beoordelen van de schriftelijke uitwerking van de open vragen van het theorie-examen wordt door de exameninstelling een corrector aangesteld. De corrector voldoet aan de volgende kwalificatiecriteria:

  • hij beheerst de Nederlandse taal (of de taal waarin het examen wordt afgenomen (Duits en/of Engels);

  • hij heeft actuele vakinhoudelijk kennis en inzicht;

  • hij past de beoordelingscriteria, zoals vastgelegd in het TCVT-certificatieschema, toe.

De corrector beoordeelt binnen de TCVT antwoord-macro’s en de gestelde termijn de uitwerkingen van de theorie-examens en verbindt hier een waardering aan volgens de methodiek zoals vastgelegd in het betreffende TCVT-certificatieschema.

Examinator praktijkexamen

Voor het praktijkexamen wordt door de exameninstelling een examinator aangesteld.

De examinator is belast met de beoordeling of, en in welke mate, kennis, vaardigheden en attitude van de kandidaat voldoen aan de gestelde eisen voor het behalen van het examen. Hiertoe past de examinator de TCVT examinatoreninstructie toe bij de beoordeling. Bij een examen met meer dan één examinator, is een van de examinatoren aangewezen als voorzitter e vanuit die hoedanigheid verantwoordelijk voor een ordentelijk verloop van het examen en de afwikkeling daarvan.

De examinator beschikt over:

  • minimaal twee jaar praktische werkervaring in het desbetreffende vakgebied;

  • actuele praktische en theoretische kennis van het desbetreffende vakgebied;

  • goede communicatieve vaardigheden;

  • het vermogen besluitvaardig op te treden;

  • voldoende kennis van het examenreglement.

Van de examinator wordt verwacht dat hij:

  • begrip heeft voor de invloed die een examensituatie heeft op het gedrag van de kandidaten;

  • een optimaal klimaat weet te scheppen voor de kandidaat, opdat kennis en opgedane ervaring, inzicht, vaardigheden en attitude zo goed mogelijk uit de verf komen;

  • op correcte wijze omgaat met de kandidaten en alle overige personen die functioneel bij het examen aanwezig zijn;

  • een objectieve beoordeling geeft van de kennis en het inzicht van de kandidaat;

  • nauwgezet de voorschriften in acht neemt die voor elk examenonderdeel gelden;

  • jaarlijks de TCVT-examinatorendag bijwoont;

  • op representatieve wijze de exameninstelling vertegenwoordigt tijdens het examen en zorg draagt voor een correct verloop.

De examinator moet per certificatieschema een door de exameninstelling voorgedragen en door de certificatie-instelling geaccepteerde deskundige zijn.

Onafhankelijkheid

Het examenpersoneel is onafhankelijk. Al het examenpersoneel tekent een verklaring waarin geheimhouding en onafhankelijkheid worden gegarandeerd en waarin zij verklaart geen werkzaamheden bij c.q. voor een opleider te verrichten. Zij verklaart zich onafhankelijk van de kandidaat en de eventuele opleider/werkgever van de kandidaat. Mocht tijdens het examen blijken dat er toch een relatie, van welke aard dan ook, bestaat tussen de kandidaat en het betreffende examenpersoneelslid, dan dient de examinator dit tijdig aan de exameninstelling te melden. Het is onder geen enkele voorwaarde toegestaan dat de betreffende examinator deze kandidaat examineert op straffe van ongeldigheid van het examen.

Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet worden gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden.

5.4. Eisen te stellen aan het examen

5.4.1. Beslotenheid van examens

Medewerkers van de certificatie-/exameninstelling dragen zorg voor de absolute geheimhouding van de examenopgaven, voor zover deze opgaven geen onderdeel uitmaken van een publieke norm. Verificatie en implementatie hiervan dient te geschieden door de certificatie-instelling. Medewerkers van de exameninstelling hebben een verklaring van geheimhouding ondertekend.

5.4.2. Algemene regels bij de uitvoering van examens

Het theorie-examen wordt schriftelijk en in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen aan een persoon van 18 jaar en ouder. Wanneer er gegronde redenen zijn voor een mondeling theorie-examen in de Nederlandse taal (bijvoorbeeld bij kandidaten die aantoonbaar dyslectisch zijn) kan de certificatie-instelling daartoe besluiten.

Dit alternatief dient te voldoen aan dezelfde voorwaarden als het reguliere theorie-examen en het CEC dient hiermee in te stemmen. Het uitgeschreven mondelinge examen wordt afgenomen door een daartoe door de CKI aanvullend geautoriseerde examinator en een toezichthouder. Van deze alternatieve afname dient door de exameninstelling een registratie te worden bijgehouden met een (minimaal jaarlijkse) rapportage naar de CEC. Het praktijkexamen wordt in de Nederlandse taal afgenomen. Indien de kandidaat het Nederlands onvoldoende beheerst, kan een alternatief theorie-examen in de Duitse of Engelse taal worden afgenomen. Het certificaat wordt afgegeven conform de taal van het examen. De kandidaat moet tijdens het examen voldoende kunnen communiceren.

Voor de overige eisen aan het examen (locatie, middelen, etc) wordt verwezen naar het TCVT examenprotocol.

6. Toezicht

Het doel van het toezicht is om de vakbekwaamheid van gecertificeerd personeel te borgen. De CKI is verplicht te beoordelen of de certificaathouder voldoet aan de gestelde eisen. Afhankelijk van het onderwerp van certificatie, de periode van certificatie en de risicoanalyse wordt het toezicht ingevuld.

6.1. Medewerking aan toezicht

De certificaathouder is verplicht mee te werken aan toezicht door de CKI, het TCVT erkende opleidingsinstituut voor bijscholing, de nationale accreditatie-instantie en de Inspectie SZW. In de overeenkomst tussen de CKI en de certificaathouder worden de hiertoe benodigde bepalingen opgenomen.

6.2. Frequentie van toezicht

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het originele TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring en de scholing te worden voorgelegd aan de CKI. De ontvangst wordt binnen één kalenderweek bevestigd (deze bevestiging is een bewijs richting opdrachtgevers inzake de afwezigheid van het TCPR-boekje). De CKI controleert de registratie en toets of voldaan wordt aan de eisen van scholing en praktijkervaring. De aanvrager wordt hieromtrent binnen één kalenderweek geïnformeerd.

Daarnaast voert de CKI, onaangekondigd, een 5% steekproef uit op de betrouwbaarheid van de invulling van de scholing en de praktijkervaring. Voor de registratie van de scholing en de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie te worden gevoerd door de CKI. Deze administratie moet minimaal vijf jaar beschikbaar blijven.

6.3. De wijze van uitvoering van het toezicht

Het TCVT erkende opleidingsinstituut beoordeelt op het moment van scholing (2 maal in een periode van 5 jaar) elk TCPR-boekje ten aanzien van de scholing en de praktijkervaring. Indien een certificaathouder niet meer voldoet aan de eisen, wordt de CKI hiervan binnen drie werkdagen in kennis gesteld.

6.4. Verslag van bevindingen

De CKI is gehouden om haar bevindingen t.a.v. 6.2 aan de certificaathouder binnen twee kalenderweken kenbaar te maken.

6.5. Maatregelen (artikel 1.5e Arbobesluit)

Indien blijkt dat een certificaathouder niet voldoet aan de eisen of normen in het werkveldspecifieke certificatieschema heeft dit op zo kort mogelijke termijn maatregelen door de CKI tot gevolg. Mogelijke maatregelen zijn het weigeren, schorsen of intrekken van het certificaat.

Er dient door de CKI informatie-uitwisseling met de Inspectie SZW plaats te vinden over geconstateerde gevaarlijke situaties bij werkzaamheden die door een afgegeven of nog af te geven certificaat worden gereguleerd en waardoor de veiligheid of de gezondheid van werknemers of derden in gevaar kan worden gebracht.

Indien er sprake is van een sanctie wordt dit aan de certificaathouder kenbaar gemaakt. Relevante informatie over de sanctie dient door de CKI ingebracht te worden in een centraal registratiesysteem. Deze meldingsplicht dient nauwkeurig uitgewerkt te worden, in verband met de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en de contractuele relatie tussen CKI en klant. Indien een certificaathouder na een intrekking opnieuw gecertificeerd wil worden dient dezelfde procedure doorlopen te worden als bij initiële certificatie. Bij het opleggen van een sanctie dient de CKI aan te geven (en te registreren) na welke periode certificatie weer is toegestaan. De CKI dient voor verstrekking van een certificaat bij het centraal registratiesysteem te verifiëren of er geen sprake is van een intrekking met de daaraan gekoppelde wachtperiode.

Criteria

De CKI dient in ieder geval een onderzoek in te stellen na indiening van een klacht inzake de werkwijze van de certificaathouder:

  • vanuit Inspectie SZW;

  • vanuit de markt, ingediend bij TCVT en/of de CKI.

Criteria op basis waarvan de CKI maatregelen moet treffen zijn de volgende.

  • 1. Schorsen van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht. Het betreft hier een klacht anders dan:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

  • 2. Intrekken van het certificaat vindt plaats indien sprake is van een door de CKI gegrond verklaarde klacht inzake:

    • onrechtmatig invullen van het TCPR-boekje, en/of

    • over onveilig handelen van de machinist waardoor de machinist en/of derden direct in gevaar zijn gebracht.

Deel II: Normen

Deel 2 van dit certificatieschema bevat de normen die gelden voor een certificaat voor vakbekwaamheid in een werkveld. Beschreven wordt achtereenvolgens:

  • het onderwerp van certificatie,

  • entreecriteria die gesteld worden om toegelaten te worden tot het certificerings-proces,

  • de eindtermen die gelden ten behoeve van het certificaat,

  • de wijze waarop het voldoen aan de eindtermen wordt beoordeeld en gerapporteerd,

  • de beoordeling die plaatsvindt bij hercertificatie,

  • te stellen eisen aan het certificaat,

  • geldigheidscondities.

7. Onderwerp van certificatie

Dit WSCS voor personen is door het CCvD-TCVT opgesteld. Het betreft certificatie van veilig hijsen door een machinist grote funderingsmachine. De te certificeren vakbekwaamheid betreft het veilig uitvoeren van funderings- en/of hijswerkzaamheden op bouwplaatsen met een funderingsmachine:

  • met een eigen massa inclusief uitrusting en funderingselement van gelijk aan of meer dan 30 ton, of

  • met een totale hoogte van gelijk aan of meer dan 10 meter, of

  • die funderingselementen gelijk aan of langer dan 10 meter verwerkt.

Het betreft hier:

  • veilig omgaan met de last;

  • grote funderingsmachine veilig positioneren (stabiliteit, omgeving, ondergrond);

  • grote funderingsmachine veilig laten functioneren (opbouwen, funderen/hijsen, afbouwen, afsluiten);

  • grote funderingsmachine in veilige en technisch goede staat doen zijn;

  • veilig en gezond werken met de grote funderingsmachine.

8. Entreecriteria

Voor de eerste afgifte van het wettelijk verplichte persoonscertificaat machinist grote funderingsmachine volgt onderstaand een opsomming van de eisen.

De kandidaat dient te voldoen aan de volgende entreecriteria:

  • voldoende materieelkennis hebben;

  • voldoende materiaalkennis hebben;

  • machine gevoel bezitten;

  • veilig en milieuverantwoord kunnen werken;

  • de Nederlandse taal beheersen op leeskennisniveau A1 en schrijfkennisniveau B2 of gelijkwaardig voor examinering in Duitse of Engelse taal;

  • beschikken over het certificaat Funderingswerker, bestaande uit de certificaten A ‘werken aan funderingen’ en B ‘Funderingstechnieken’ en/of het certificaat ‘machinist grote funderingsmachine’ en/of heier I/funderingswerker’.

9. Eindtermen

De kandidaat voldoet aan de volgende eindtermen en is dientengevolge vakbekwaam:

Theorie

  • 1. De kandidaat kan de verschillende voorbereidingen voor het werken met een grote funderingsmachine beschrijven en toepassen

    • 1.1 De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek (buiten) getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een grote funderingsmachine.

    • 1.2. De kandidaat kan de gegevens van een capaciteitstabel toepassen.

    • 1.3. De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige manier werkzaamheden met een grote funderingsmachine uitgevoerd worden.

    • 1.4. De kandidaat kan beoordelen of het opgestelde werkplan voldoet aan de gestelde veiligheidseisen en het plan zo nodig op zijn aanwijzing laten aanpassen.

    • 1.5. De kandidaat kan een opstellingskeuring uitvoeren.

  • 2. De kandidaat kan werk uitvoeren met een grote funderingsmachine

    • 2.1 De kandidaat kan verschillende soorten grote funderingsmachines benoemen en de kenmerken en toepassingen hiervan beschrijven.

    • 2.2. De kandidaat kan de functie en de werking van de hoofdonderdelen van de grote funderingsmachine uiteenzetten.

    • 2.3. De kandidaat kan grote funderingsmachines demonteren, transportgereed maken, laden, lossen, monteren en opbouwen.

    • 2.4. De kandidaat kan hijsgereedschappen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen en de toepassing hiervan omschrijven.

    • 2.5. De kandidaat kan de verschillende funderingstechnieken herkennen en toepassen.

    • 2.6. De kandidaat kent zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot het werkplan en zijn administratieve verplichtingen.

    • 2.7. De kandidaat kan beoordelen hoe een grote funderingsmachine verplaatst wordt.

  • 3. De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een grote funderingsmachine benoemen en interpreteren

    • 3.1 De kandidaat kan de veiligheidseisen van de grote funderingsmachine, hijslast en hijsgereedschappen interpreteren.

    • 3.2 De kandidaat kan de veiligheidssystemen van de grote funderingsmachine noemen.

    • 3.3 De kandidaat kan uiteenzetten hoe met en aan een grote funderingsmachine milieuverantwoord wordt gewerkt.

    • 3.4 De kandidaat kan beschrijven hoe een grote funderingsmachine na de werkzaamheden achtergelaten wordt.

    • 3.5 De kandidaat heeft kennis van val- en beknellinggevaren en preventieve maatregelen.

    • 3.6 De kandidaat heeft kennis van blootstellingrisico’s van gevaarlijke stoffen en geluid en preventieve maatregelen.

    • 3.7 De kandidaat kent de risico’s van elektrische kabels en hydraulische, pneumatische en vloeistofleidingen.

    • 3.8 De kandidaat heeft kennis van instortingsgevaar van de omgeving en preventieve maatregelen.

    • 3.9 De kandidaat heeft kennis van de stabiliteit van de grote funderingsmachine, van de ondergrond en de daarbij behorende preventieve maatregelen.

  • 4. De kandidaat kan onderhouds- en storingsaspecten van de grote funderingsmachine herkennen, interpreteren en benoemen

    • 4.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een grote funderingsmachine verricht wordt.

    • 4.2 De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een grote funderingsmachine herkend kunnen worden en beschrijven hoe gehandeld wordt.

Praktijk

  • 5. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaand aan het werken met een grote funderingsmachine

    • 5.1 De kandidaat kan de toestand van het werkterrein beoordelen.

    • 5.2 De kandidaat kan de voorgestelde werkmethode toetsen aan veiligheids- en milieuaspecten en zo nodig de werkmethode aanpassen.

    • 5.3 De kandidaat kan een opstellingskeuring uitvoeren.

    • 5.4 De kandidaat kan hijsmiddelen herkennen, benoemen en controleren op veiligheidseisen.

  • 6 De kandidaat kan werkzaamheden uitvoeren met een grote funderingsmachine

    • 6.1 De kandidaat kan hijsgereedschappen bevestigen aan funderingselementen en hulpmiddelen.

    • 6.2 De kandidaat kan zelfstandig een grote funderingsmachine verplaatsen en zo nodig afstempelen en/of verankeren.

    • 6.3 De kandidaat kan bij onverwachte omstandigheden bij de uitvoering van de funderingswerkzaamheden maatregelen nemen.

    • 6.4 De kandidaat kan grote funderingsmachines demonteren, transportgereed maken, laden, lossen en monteren.

  • 7 De kandidaat kan de veiligheids- en milieuaspecten van het werken met een grote funderingsmachine benoemen en toepassen

    • 7.1 De kandidaat kan veiligheidsmaatregelen toepassen bij het werken met en aan een grote funderingsmachine.

    • 7.2 De kandidaat kan een grote funderingsmachine na de werkzaamheden volgens de bedrijfsvoorschriften achterlaten.

    • 7.4 De kandidaat heeft kennis van val- en beknellinggevaren en weet preventieve maatregelen toe te passen

    • 7.5 De kandidaat heeft kennis van blootstellingrisico’s van gevaarlijke stoffen en geluid en weet preventieve maatregelen te treffen.

    • 7.6 De kandidaat kent de risico’s van elektrische, hydraulische, pneumatische en vloeistofleidingen en weet preventieve maatregelen te treffen.

    • 7.7 De kandidaat heeft kennis van instortingsgevaar van de omgeving en weet preventieve maatregelen te treffen.

    • 7.8 De kandidaat heeft kennis van de stabiliteit van de grote funderingsmachine, van de ondergrond en de daarbij behorende preventieve maatregelen.

  • 8. De kandidaat kan onderhouds- en storingsaspecten van de grote funderings machine herkennen, interpreteren en benoemen

    • 8.1 De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een grote funderingsmachine verricht wordt.

    • 8.2. De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een grote funderingsmachine herkend kunnen worden en in relatie hiermee beschrijven hoe gehandeld moet worden.

    • 8.3. De kandidaat kan dagelijkse controle en onderhoud verrichten aan een grote funderingsmachine.

    • 8.4. De kandidaat kan storingen herkennen aan een grote funderingsmachine en maatregelen nemen.

10. toetsmethodiek bij initiële certificatie

10.1. Toetstermen

Elke eindterm wordt uitgewerkt in toetstermen. Deze toetstermen zijn in onderstaande schema’s geordend per eindterm.

Het totale aantal vragen per toetsterm is onderstaand aangegeven.

Verklaring van vraagcode:

  • * FK = een vraag feitelijke kennis

  • * BK = een vraag begripsmatige kennis

  • * RV = een vraag reproductieve vaardigheden

  • * PV = een vraag productieve vaardigheden

Toetstermen theorie machinist grote funderingsmachine + aantal verplichte vragen

  • 1. De kandidaat kan beschrijven welke voorbereidingen op de werkplek getroffen moeten worden voorafgaand aan het werken met een grote funderingsmachine.

    RV-1, FK-2, BK-5

    • 1.1 De kandidaat kan de kenmerken van de voorkomende soorten ondergrond noemen.

    • 1.2 De kandidaat kan uiteenzetten waarom hij bij het opstellen van een grote funde ringsmachine rekening houdt met omstandigheden zoals de draagkracht van de ondergrond of vloer, werkzaamheden in een beperkte ruimte, de aanwezigheid van derden, de wijze van afstempelen of verankeren e.d.

    • 1.3 De kandidaat kan een capaciteitstabel van een grote funderingsmachine interpreteren.

    • 1.4 De kandidaat kan een werkplan en de daarbij behorende administratieve lasten beoordelen op de veiligheidseisen.

    • 1.5 De kandidaat kan een opstellingskeuring maken en beoordelen.

  • 2. De kandidaat kan een werk uitvoeren met een grote funderingsmachine.

    RV-6, FK-4, BK-10

    • 2.1 De kandidaat kan funderingsmachines herkennen en de werking van de hoofdonderdelen beschrijven.

    • 2.2 De kandidaat kan opnoemen wanneer veranderingen in het stabiliteits-, het lasten het kantelmoment van een grote funderingsmachine kan optreden.

    • 2.3 De kandidaat kan de gevolgen van veranderingen in het stabiliteits-, het last- en het kantelmoment van een grote funderingsmachine bepalen..

    • 2.4 De kandidaat kan heeft kennis van het (de)monteren en verplaatsen van grote funderingsmachines

    • 2.5 De kandidaat kan hijsmiddelen en uitrustingsstukken herkennen en benoemen.

    • 2.6 De kandidaat kan de funderingstechnieken herkennen en beschrijven.

  • 3. De kandidaat kan omschrijven hoe op een veilige en milieuverantwoorde wijze werkzaamheden met een grote funderingsmachine uitgevoerd worden.

    RV-2, FK-3, BK-10

    • 3.1 De kandidaat kan uiteenzetten waarom aan de gegeven veiligheidsaspecten moet worden voldaan.

    • 3.2 De kandidaat kan bepalen in welke situatie welke persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden.

    • 3.3 De kandidaat kan, gegeven de dichtheid van de materialen, de massa berekenen.

    • 3.4 De kandidaat kan, gegeven een situatie, risico’s en maatregelen bepalen met betrekking tot de vorm, constructie, samenstelling en bijzondere eigenschappen van lasten.

    • 3.5 De kandidaat kan in een gegeven situatie bepalen:

      • * of een grote funderingsmachine ingepakt verplaatst kan worden

      • * of een grote funderingsmachine opgebouwd verreden kan worden met of zonder last

      • * of een weg, terrein of vloer geschikt is om over te rijden

      • * of een grote funderingsmachine kan rijden over verschillende soorten terrein (met vermelding van de juiste aandrijving)

    • 3.6. De kandidaat kan beschrijven hoe, conform de voorwaarden en de instellingen genoemd in de gebruiksaanwijzing, gereden moet worden.

    • 3.7. De kandidaat kan de volgende begrippen definiëren:

      * stabiliteit

      * kantelmoment

      * stempelbasis

      * hijsgereedschap

      * kantellijn en kantelhoek

      * hijsmiddel

      * stabiliteitsmoment

      * werklast

      * lastmoment

      * vlucht

    • 3.8. De kandidaat kan m.b.t. het bedienen en keuren van grote funderingsmachines en het daarbij behorende hijsgereedschap de wettelijke verplichtingen interpreteren en de werkingssfeer beschrijven van deze wettelijke verplichtingen.

    • 3.9. De kandidaat kan uiteenzetten waarop hij hijsgereedschap moet controleren.

    • 3.10. De kandidaat kan de functie en inhoud van het kraanboek met bijbehorende documenten omschrijven.

    • 3.11. De kandidaat kan delen van het beveiligingssysteem van een grote funderings machine noemen.

    • 3.12 De kandidaat kan uiteenzetten welke beveiligingen op de grote funderings machine aanwezig moeten zijn en wat de functie hiervan is.

    • 3.13 De kandidaat kan milieu- en veiligheidsvoorschriften interpreteren die hij moet toepassen bij het verplaatsen van milieubelastende stoffen.

    • 3.14 De kandidaat kan verklaren waarom milieuverantwoord werken van belang is.

    • 3.15 De kandidaat kan de maatregelen noemen die gelden bij het achterlaten van een grote funderingsmachine.

  • 4. De kandidaat kan omschrijven hoe en waaraan dagelijks onderhoud aan een grote funderingsmachine verricht wordt.

    FK-2, BK-6

    • 4.1 De kandidaat kan het dagelijks onderhoud aan de grote funderingsmachine omschrijven.

    • 4.2 De kandidaat kan opnoemen welke schoonmaakwerkzaamheden aan de grote funderingsmachine moeten worden uitgevoerd.

    • 4.3 De kandidaat kan beschrijven hoe storingen aan een grote funderingsmachine herkend kunnen worden en hoe gehandeld wordt.

    • 4.4 De kandidaat kan samenvatten hoe hij een storingsdiagnose aan onderdelen van en grote funderingsmachine moet uitvoeren.

    • 4.5 De kandidaat ziet in hoe, gegeven de aard van de storing, gehandeld moet worden d.w.z.:

      • * werkzaamheden stoppen

      • * zelfstandig repareren van de storing

      • * inschakelen technische dienst

    • 4.6. De kandidaat kan uiteenzetten hoe hij ontoelaatbare slijtage kan signaleren aan onderdelen van de grote funderingsmachine.

    • 4.7. De kandidaat kan opsommen wat in een storingsmelding vermeld moet worden.

Praktijk

Eindtermen

Zie activiteiten

De kandidaat kan:

1

2

3

4

5

6

7

8

9

 

5. de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaand aan het werken met een grote funderingsmachine.

 

x

x

x

x

x

x

     

6. werkzaamheden uitvoeren met een grote funderingsmachine.

         

x

x

x

x

 

7. veiligheids- en milieuaspecten van het werken met de kleine funderingsmachine benoemen.

 

x

x

   

x

 

x

 

x

8. onderhoud- en storingsaspecten van de grote funderingsmachine benoemen

 

x

x

x

x

 

x

     

Het praktijkexamen bestaat uit de volgende activiteiten:

1.

Doornemen opdracht

6.

Praktijk funderingsopdrachten

2.

Aanvangscontrole van de machine (visueel)

7.

Assisteren last verplaatsen

3.

Onderhoud van de machine

8.

 

4.

Controle en inspectie hijsgereedschap

9.

Machine achterlaten

5.

Opstellen en gebruiksklaar maken van grote funderingsmachine

   

In de tabel is een overzicht gegeven van de verdeling van de eindtermen over de activiteiten van de praktijkexamens machinist grote funderingsmachine. Doordat eindtermen onderverdeeld zijn in toetstermen, is een eindterm vaak over meerdere activiteiten verdeeld. Daardoor is een eindterm meestal niet door een activiteit afgedekt.

Verklaring van codes:

  • * RV-X = opdracht reproductieve vaardigheden

  • * PV-X = opdracht productieve vaardigheden

  • 5. De kandidaat kan de voorbereidingen treffen op de werkplek voorafgaand aan het werken met een grote funderingsmachine RV-10, PV-1

    • 5.1 een werkplan uitvoeren gelet op:

      • * plaats en afmetingen van de locatie(s)

      • * plaats en afmetingen van de obstakels

      • * afmetingen, vorm, massa en zwaartepunt van de last

      • * soort, afmetingen, vorm en massa van het hijsgereedschap.

    • 5.2. controleren van de wettelijk voorgeschreven documenten.

    • 5.3. het werkterrein afzetten.

    • 5.4. overleggen met de uitvoerder (examinator) over de werkzaamheden, o.a. over:

      • * de aard van de funderingswerkzaamheden

      • * de ligging van ondergrondse kabels en leidingen

    • 5.5. aan de hand van de omgevingsfactoren de terreinomstandigheden vaststellen:

      • * de ligging van boven- en ondergrondse leidingen

      • * de plaats en afmetingen van obstakels

      • * de aanwezigheid van mensen en verkeer op en naast het werkterrein

    • 5.6. de keuze en de soort van het hijsgereedschap vaststellen.

    • 5.7. hulp- en uitrustingsstukken aanbrengen aan de grote funderingsmachine.

    • 5.8. de volgende gegevens uit een hijstabel van een grote funderingsmachine bepalen:

      • * de vlucht

      • * de hijshoogte

      • * de werklast in relatie tot vlucht en/of hoogte.

    • 5.9. de grote funderingsmachine veilig en volgens de gebruiksaanwijzing opstellen, rekening houdend met de omgevingsfactoren.

    • 5.10. controleren of de juiste waarschuwingstekens of -borden op en om de machine zijn aangebracht.

    • 5.11. de wijze van uitvoering van het werk vaststellen.

  • 6. De kandidaat kan werkzaamheden uitvoeren met een grote funderingsmachine RV-13,

    • 6.1 werkzaamheden met de grote funderingsmachine uitvoeren.

    • 6.2 wettelijk voorgeschreven hand- en armseinen geven en aan ontvangen hand- en armseinen het juiste gevolg geven.

    • 6.3 op basis van vorm, massa en materiaal van de te hijsen last de benodigde hijsgereedschappen kiezen.

    • 6.4 het hijsgereedschap controleren op:

      • * de weergave van de toegestane werklast op het hijsgereedschap

      • * visuele beschadigingen of manco’s

      • * aanwezigheid van een CE-markering, certificaat en inspectierapport

    • 6.5. de hijstabel controleren en bepalen of de grote funderingsmachine de werkzaamheden kan uitvoeren.

    • 6.6. met de grote funderingsmachine een last optoppen en aftoppen.

    • 6.7. met de grote funderingsmachine een last in een doel plaatsen.

    • 6.8. met de grote funderingsmachine een last tussen obstakels door manoeuvreren.

    • 6.9. met de grote funderingsmachine een slingerbeweging beheersen.

    • 6.10. hijsgereedschappen aan de kraanhaak bevestigen en met behulp daarvan een last aanslaan.

    • 6.11. de grote funderingsmachine rijklaar maken.

    • 6.12. de grote funderingsmachine zelfstandig verplaatsen op de examenlocatie.

    • 6.13. na afloop van de werkzaamheden de grote funderingsmachine op de juiste wijze achterlaten conform de wettelijke voorschriften.

  • 7. De kandidaat kan veilig en milieuverantwoord met de grote funderingsmachine werken RV-2

    • 7.1 de kandidaat kan veiligheidsmaatregelen in acht nemen bij het werken met de grote funderingsmachine

  • 8. De kandidaat kan storingen herkennen aan een grote funderingsmachine en handelend optreden, alsmede het onderhoud verrichten RV-5, PV-1

    • 8.1 aan de hand van de gebruiksaanwijzing een storingsdiagnose op hoofdonderdelen opstellen op basis van visuele en auditieve controle aan de systemen van een grote funderingsmachine.

    • 8.2 aan de hand van de gebruiksaanwijzing demonstreren hoe (kleine) storingen aan de grote funderingsmachine verholpen kunnen worden.

    • 8.3 storingen zodanig aan een monteur of de technische dienst doorgeven dat deze een eenduidig en helder beeld van de storing krijgt. Dit door aan te geven:

      • * wat de uitval van c.q. waar in het systeem is

      • * wat visueel waarneembaar is aan de machineconstructie (onderdelen)

      • * of en waar lekkages waarneembaar zijn

      • * welke acties / reparaties zijn ondernomen.

    • 8.4. bij storingen aan de grote funderingsmachine aan de hand van de gebruiksaanwijzing bepalen welke van de volgende acties hij moet ondernemen:

      • * beoordelen of hij wel of niet verantwoord kan doorwerken

      • * storing zelfstandig oplossen

      • * de monteur of technische dienst voor de storing inschakelen.

    • 8.5. aanwijzen welke delen van de grote funderingsmachine dagelijks onderhouden moeten worden en welke verrichtingen daarbij uitgevoerd moeten worden.

    • 8.6. de werking van systemen van de grote funderingsmachine controleren.

10.2. Beoordelingsmethode

Het theorie-examen bestaat uit 50 meerkeuzevragen op basis van de toetstermen zoals omschreven in punt 10.1. Het theorie-examen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De maximale tijd om het theorie-examen af te leggen bedraagt 90 minuten. De maximale waardering voor de meerkeuzevragen is 50 punten (1 punt per goed antwoord). Een kandidaat is geslaagd indien hij 42 punten of meer heeft behaald. Het resultaat wordt in een voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht. Het praktijkexamen wordt uitsluitend verstrekt vanuit de TCVT-itembank. De examenopdrachten moeten binnen 240 minuten worden uitgevoerd. De TCVT examinatoren-instructie bepaald de beoordeling van het praktijkexamen. De volgende zaken komen op het praktijkexamen aan de orde:

Algemeen

De kandidaat wordt ingelicht welk type machine hij kan verwachten.

  • Heeft de kandidaat instructie gehad over de machine waar examen mee wordt gedaan ? Zo niet dan geen examen afnemen!

  • De kandidaat wordt verteld wat de maximale tijdsduur van het examen is.

  • Bij een vermoeden van onvoldoende kennis bij de kandidaat moet de examinator de kandidaat bevragen naar de motivatie van zijn keuzes.

  • De examenopdracht wordt in het bijzijn van de kandidaat bekend gemaakt (uit de verzegelde envelop gehaald).

Proces Verbaal

De examinator moet altijd een proces verbaal invullen, ook als er geen bijzonderheden te vermelden zijn. De CKI neemt geen verzoeken tot verstrekking van het certificaat van vakbekwaamheid in ontvangst zonder een bijgaand proces-verbaal. Op het proces-verbaal staat ook de tijdsduur van het afgenomen examen. Indien het examen 30 minuten of eerder gereed is dan de aangegeven tijd, dient de reden hiervan expliciet in het proces verbaal te worden opgenomen.

Het praktijkexamen betreft de volgende onderdelen:

  • 1. kennismaken en doornemen opdracht

  • 2. aanvangscontrole van de grote funderingsmachine en de daarbij behorende documenten

  • 3. onderhoud en werking van de grote funderingsmachine

  • 4. hijsgereedschap

  • 5. positioneren op de hijsplaats en gebruiksklaar maken van de grote funderingsmachine

  • 6. (hijs)opdracht 1

  • 7. assisteren last verplaatsen

  • 8. (hijs)opdracht 2

  • 9. grote funderingsmachine achterlaten

  • 10. veiligheid

10.3. Cesuur

Waardering resultaat

Het resultaat van zowel het theorie- als het praktijkexamen wordt in voldoende/onvoldoende tot uiting gebracht. Kandidaten die voor het onderdeel theorie of praktijk of beide onderdelen geen voldoende hebben behaald, hebben recht op een herexamen. Hierbij gelden de eisen zoals gesteld in artikel 4.2

Geldigheidsduur van het resultaat van het examen

Een kandidaat kan tot uiterlijk 6 maanden na het behalen van een voldoende resultaat voor zijn praktijk- of theorietoets, herexamen doen voor het nog als onvoldoende gekwalificeerde examengedeelte theorie of praktijk. In dit geval kan de kandidaat, binnen de gestelde termijn van 6 maanden, maximaal twee maal een herexamen aanvragen. Hierna, of na het verstrijken van de termijn, moet een volledig examen (zowel theorie als praktijk) worden afgelegd. Er is geen maximum verbonden aan het aantal gecombineerde praktijk- en theorie-examens.

Cesuur praktijk

Bij het praktijkexamen dient voor alle onderdelen een voldoende gehaald te worden. Elk onderdeel wordt beoordeeld aan de hand van een beoordelingsprotocol.

11. Hercertificatie

11.1. Toetstermen hercertificatie

Om als certificaathouder voor hercertificatie in aanmerking te komen, dient te worden aangetoond dat in die vijf (5) jaar door de certificaathouder aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. Scholing:

    • Twee (2) scholingsdagen (4 dagdelen) zijn gevolgd bij een door TCVT erkend scholingsinstituut, en

    • één scholingsdag (2 dagdelen) wordt gevolgd in de eerste 36 maanden van de periode van vijf jaar, en

    • de tweede scholingsdag wordt gevolgd na de 36ste maand van de periode van vijf jaar, en

    • in de scholingsdagen zijn alle eindtermen en actuele ontwikkelingen m.b.t. dit schema opgenomen, en

    • van de gevolgde scholing ontvangt de deelnemer een bewijs van deelname van de TCVT erkende opleider en wordt dit aangetekend in het TCPR-boekje.

  • 2. Praktijkervaring:

    • in de periode van vijf (5) jaar dat het certificaat geldig is, moet de certificaathouder tenminste acht kwartalen hebben gewerkt in de functie die op het certificaat is vermeld, en

    • van deze acht kwartalen moeten tenminste twee kwartalen vallen in de laatste drie jaar van de periode van vijf jaar, en

    • de praktijkervaring kan worden aangetoond door aantekening van de praktijkervaring van de certificaathouder in het TCPR-boekje of in het TCVT Praktijkregister. Deze praktijkervaring moet minimaal elke drie maanden door de werkgever worden getoetst op waarheid en worden geparafeerd.

Indien de houder niet kan aantonen over voldoende praktijkervaring te beschikken in de laatste vijf jaar, dan kan hij via een praktijktoets aantonen nog steeds voldoende vakbekwaam te zijn. Een praktijktoets wordt afgenomen conform de eisen zoals vastgelegd in dit schema.

11.2. Beoordelingsmethode

Hercertificatie kan als volgt worden ingevuld:

  • Indien de positieve hercertificatie beslissing valt binnen twee maanden voor de vervaldatum, dan is de vervaldatum tevens de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

  • Indien de positieve certificatiebeslissing valt voor de twee maanden voorafgaand aan de vervaldatum, dan is de datum van de certificatiebeslissing de ingangsdatum van het hernieuwde certificaat.

Wanneer door omstandigheden het persoonscertificaat van de machinist is verlopen zonder tijdige hercertificatie en de machinist alsnog in het bezit wil komen van een persoonscertificaat is er een dispensatieregeling mogelijk. Daartoe dient de machinist een aanvraag in bij een certificatie-instelling. Deze aanvraag wordt vervolgens voorgelegd aan TCVT Werkkamer 4 Vakbekwaamheid die een advies opstelt. Dit advies wordt vervolgens voorgelegd aan de certificatie-instelling die een aansluitend besluit neemt over de (her-) verlening van het persoonscertificaat.

11.3. Controle op de registratie van de praktijkervaring bij hercertificatie

Bij de aanvraag voor hercertificatie dient het origineel TCPR-boekje met de daarin opgenomen registraties van de praktijkervaring te worden voorgelegd aan de certificatie-instelling. De ontvangst wordt binnen een kalenderweek bevestigd met een verklaring, waarmee opdrachtgevers kunnen worden geïnformeerd over de reden van de afwezigheid van het originele TCPR-boekje. De certificatie-instelling controleert de registraties en toetst of voldaan wordt aan de vereiste praktijkervaring en bericht de aanvrager binnen een kalenderweek over het resultaat.

Bovendien zal de certificatie-instelling ongeacht of het een machinist als werknemer of als zelfstandige machinist betreft, bij de aanvraag voor hercertificatie, onaangekondigd een 5%-steekproefsgewijze controle uitvoeren op de betrouwbaarheid van de invulling van praktijkervaring. Voor de registratie van de praktijkervaring dient er een deugdelijke administratie gevoerd te worden. Deze dient minimaal 5 jaar beschikbaar te blijven.

12. Het certificaat

Gegevens:

Minimaal dienen de volgende gegevens op het certificaat vermeld te zijn:

  • Naam van de gecertificeerde persoon incl. geboortedatum;

  • Eenduidig documentnummer;

  • Naam van de CKI die het certificaat verleend heeft;

  • Referentie naar de normen waaraan getoetst wordt;

  • Scope van het certificaat, inclusief de geldigheidscondities;

  • De ingangsdatum van het certificaat en de datum waarop het certificaat ophoudt geldig te zijn.

Teksten:

Op het certificaat dient vermeld te worden, dat de CKI verklaard dat de betreffende persoon voldoet aan de eisen uit het werkveldspecifieke certificatieschema en indien relevant of het ging om een hercertificatie.

13. Geldigheidscondities

Gedurende de looptijd gelden de volgende condities waar de certificaathouder zich aan moet houden. Indien niet voldaan wordt aan deze condities kan dit consequenties hebben voor het certificaat.

Na een positief certificatie besluit ontvangt de kandidaat binnen 4 weken een TCVT-certificaat en een TCPR-boekje. Beide documenten zijn wettig bewijsmiddel.

De gegevens (inclusief intrekking van het certificaat) van de deelnemer worden geregistreerd in het TCVT personenregister.

Verwijdering uit het register

Onderstaand zijn de condities aangegeven voor de verwijdering uit het TCVT certificaatregister.

Certificaathouders die niet voldoen aan de eisen die met het certificaat samenhangen, worden verwijderd uit het register van certificaathouders. De volgende redenen kunnen leiden tot verwijdering uit het register:

  • a. Het niet kunnen aantonen werkzaam te zijn als machinist in de beroepsspecialisatie waarvoor het certificaat geldig is.

  • b. Het niet nakomen van verplichtingen jegens de certificatie-instelling;

  • c. Het misbruik maken of laten maken van het certificaat;

  • d. Het verstrekken van onvolledige of onjuiste gegevens aan de certificatie-instelling;

  • e. Het ongeschikt blijken voor de uitoefening van de met het certificaat samenhangende beroepsvaardigheden;

  • f. Het niet voldoen aan de eisen zoals geformuleerd onder hercertificatie (11).

Deze condities dienen te zijn opgenomen in de certificatieovereenkomst tussen certificatie instelling en certificaathouder.

Overige voorwaarden voor certificaathouders

De houder van het certificaat dient misbruik van het certificaat door derden tegen te gaan en vermissing van dit certificaat schriftelijk binnen 10 dagen aan de certificatie-instelling te melden.

De houder van het certificaat machinist verticaal transport is verplicht veranderingen van woonplaats en huisadres schriftelijk te melden aan de certificatie-instelling.

De houder van het certificaat machinist verticaal transport dient door derden tegen hem/haar ingediende klachten, die met de strekking van dit certificaat verband houden, te melden aan de certificatie-instelling die het betreffende certificaat heeft afgegeven.

Bijlage XVIII. behorend bij artikel 8.10

1. Verbodsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rond;

  • -

    zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn. De rode kleur beslaat ten minste 35% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52019.png
Verboden te roken
Bijlage 52020.png
Vuur, open vlam en roken verboden
Bijlage 52021.png
Verboden voor voetgangers
Bijlage 52022.png
Verboden met water te blussen
Bijlage 52023.png
Geen drinkwater
Bijlage 52024.png
Geen toegang voor onbevoegden
Bijlage 52025.png
Verboden voor transportvoertuigen
Bijlage 52026.png
Niet aanraken

2. Waarschuwingsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    driehoekig;

  • -

    zwart pictogram op gele achtergrond, zwarte rand. De gele kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52027.png
Ontvlambare stoffen of hoge temperatuur
Bijlage 52028.png
Explosieve stoffen
Bijlage 52029.png
Giftige stoffen
Bijlage 52030.png
Bijtende stoffen
Bijlage 52031.png
Radioactieve stoffen of ioniserende straling
Bijlage 52032.png
Hangende lasten
Bijlage 52033.png
Transportvoertuigen
Bijlage 52034.png
Gevaar voor elektrische spanning
Bijlage 52035.png
Gevaar18
Bijlage 52036.png
Laserstraal
Bijlage 52037.png
Oxiderende stoffen
Bijlage 52038.png
Niet-ioniserende straling
Bijlage 52039.png
Belangrijk magnetisch veld
Bijlage 52040.png
Struikelen
Bijlage 52041.png
Vallen door hoogteverschil
Bijlage 52042.png
Biologisch risico
Bijlage 52043.png
Lage temperatuur
Bijlage 52045.png
Explosieve atmosfeer

3. Gebodsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rond;

  • -

    wit pictogram op blauwe achtergrond. De blauwe kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord

Bijlage 52046.png
Oogbescherming verplicht
Bijlage 52047.png
Veiligheidshelm verplicht
Bijlage 52048.png
Gehoorbescherming verplicht
Bijlage 52049.png
Adembescherming verplicht
Bijlage 52050.png
Veiligheidsschoenen verplicht
Bijlage 52051.png
Veiligheidshandschoenen verplicht
Bijlage 52052.png
Veiligheidspak verplicht
Bijlage 52053.png
Gelaatsbescherming verplicht
Bijlage 52054.png
Individueel harnas verplicht
Bijlage 52055.png
Verplichte oversteekplaats (voetgangers)
Bijlage 52056.png
Algemeen gebod (eventueel samen met een ander bord

4. Reddingsborden

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rechthoekig of vierkant;

  • -

    wit pictogram op groene achtergrond. De groene kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52057.png
Vluchtweg-nooduitgang
Bijlage 52058.png
Te volgen richting Wordt tezamen met één van de onderstaande borden gebruikt
Bijlage 52059.png
Eerste hulp
Bijlage 52060.png
Brancard
Bijlage 52061.png
Veiligheidsdouche
Bijlage 52062.png
Ogen spoelen
Bijlage 52063.png
Telefoon voor redding en eerste hulp

5. Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal

Intrinsieke kenmerken:

  • -

    rechthoekig of vierkant;

  • -

    wit pictogram op rode achtergrond. De rode kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

Bijlage 52064.png
Brandslang
Bijlage 52065.png
Ladder
Bijlage 52066.png
Blusapparaat
Bijlage 52067.png
Telefoon voor brandbestrijding
Bijlage 52068.png
Te volgen richting (wordt tezamen met één van de bovenstaande borden gebruikt)

Bijlage XIX. behorend bij artikel 8.26

Hand en armseinen

A. Algemene Gebaren

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

BEGIN

Pas op! Begin van commando

Beide armen zijn horizontaal gestrekt met de handpalmen naar boven

Bijlage 52069.png

STOP

Onderbreking

Einde van de beweging

 De rechterhand is opgeheven en de rechterhandpalm naar voren gehouden

Bijlage 52070.png

EINDE

Einde van de werkzaamheden

Beide handen zijn ter hoogte van de borst samengevoegd

Bijlage 52071.png

B. Verticale bewegingen

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

HIJSEN

Met de opgeheven rechterarm en naar voren gebrachte rechterhandpalm wordt traag een cirkelbeweging gemaakt

Bijlage 52072.png

VIEREN

Met de naar beneden gerichte rechterarm en naar binnen gehouden rechterhandpalm wordt traag een cirkelbeweging gemaakt

Bijlage 52073.png

VERTICALE AFSTAND

De afstand wordt met de handen aangegeven

Bijlage 52074.png

C. Horizontale bewegingen

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

VOORUIT

Beide armen worden gebogen, palmen worden naar binnen gehouden en met de voorarmen worden trage bewegingen naar het lichaam toe gemaakt

Bijlage 52075.png

ACHTERUIT

Beide armen worden gebogen, beide handpalmen worden naar buiten gehouden, met de voorarmen worden trage beweging van het lichaam af gemaakt

Bijlage 52076.png

NAAR RECHTS

ten opzichte van de signaalgever

Met de ongeveer horizontaal gestrekte rechterarm en de naar beneden gehouden rechterhandpalm worden trage, richting aanwijzende bewegingen gemaakt

Bijlage 52077.png

NAAR LINKS

ten opzichte van de signaalgever

Met de ongeveer horizontaal gestrekte linkerarm en de naar beneden gehouden linkerhandpalm worden trage richtingaanwijzende bewegingen gemaakt

Bijlage 52078.png

HORIZONTALE AFSTAND

De afstand wordt met de handen aangegeven

Bijlage 52079.png

D. Gevaar

Betekenis

Beschrijving

Illustratie

GEVAAR

Beide handen opgeheven, handpalmen naar voren

Bijlage 52080.png

SNELLE BEWEGING

De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de beweging worden zeer snel uitgevoerd

 

TRAGE BEWEGING

De gecodeerde, bevelende gebaren ter aangeving van de bewegingen worden zeer langzaam uitgevoerd

 
  1. Op dit moment zijn er twee CKI’s actief: Lloyd’s RQA en DNV Certification. ^ [1]
  2. De BOA (later: Boaborea, en nu: OVAL) heeft dit professioneel statuut arbodienstverlening geschreven. ^ [2]
  3. Zowel het de model RI&E-instrumenten via de CAO als de RI&E-instrumenten die zijn aangemeld bij de Stichting van de Arbeid zijn terug te vinden via www.rie.nl ^ [3]
  4. Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet wordt gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden. ^ [4]
  5. Indien examenpersoneel een potentieel belangenconflict heeft bij het examineren van een kandidaat, dient de CKI maatregelen te nemen om te garanderen dat de betrouwbaarheid en onpartijdigheid van het examen niet in diskrediet wordt gebracht. Deze maatregelen dienen vastgelegd te worden. ^ [5]
  6. Het VOS-gehalte is bepaald conform de methodiek ASTM – D 3960-96 voor gebruiksklare mengsels. ^ [6]
  7. Het gemiddelde wordt bepaald door het VOSgehalte per laag te hanteren in de formule (a. L1 + b.L2)/ ( a + b) Dit gemiddelde is gelijk aan of minder dan 420 gram/liter spuitklaar product. Hierbij is L1 het VOS-gehalte van de basiskleurlaag en L2 het VOS-gehalte van de blanke lak, waarbij a en b staan voor de aangemaakte hoeveelheid in gram van resp. L1 en L2. De hoeveelheden hebben betrekking op spuitklare producten en géén van de lagen mag méér VOS bevatten dan 480 gr/liter. ^ [7]
  8. Speciale producten zijn bedoeld voor speciale behandelingen (zoals bijvoorbeeld motorfietskleuren en speciale designkleuren waar inkten voor worden gebruikt die niet met een gewone basecoat gemaakt kunnen worden) en speciale toepassingen (bijvoorbeeld moeilijk hechtende ondergronden). Deze groep producten betreft ook additieven die worden toegevoegd aan bestaande producten om speciale effecten te realiseren zoals ruwheid, mattering, etc. Dit betekent dat producten waar deze specifieke additieven aan zijn toegevoegd het maximum gehalte aan VOS/liter van dat product kunnen overschrijden. Speciale reinigers (siliconen, lakverwijdering) zijn toegevoegd omdat zij niet onder de aangegeven spuitreinigers en oppervlaktereinigers vallen. De groep speciale producten bevat elastificeermiddelen, (ver)harders, versnellers/activeerders, vertragers, matteringsmiddelen, structuurmiddelen, effectmiddelen, antisiliconen, basisverf en inkt ten behoeve van speciale kleuren (design), matte lak, hechtprimer voor speciale kunststof- of metaalondergronden (waar geen gewone (wash)primer gebruikt kan worden), spuitbussen, uitspuitverdunning, kunststofreiniger, siliconenverwijderaar en lakverwijderaar. ^ [8]
  9. 4 Overige producten zijn: polijst- en poetsmiddelen, vulmiddelen, kitten, lijmen en plamuren. ^ [9]
  10. Bij een examen op locatie worden geen specifieke eisen gesteld, mits een V&G-plan aanwezig is en er een opstellingskeuring heeft plaatsgevonden. ^ [10]
  11. Niet van toepassing voor ALK ^ [11]
  12. Niet van toepassing voor ALK ^ [12]
  13. verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden torenvormige hijskraan met een bedrijfslastmoment van tenminste 10tm. ^ [13]
  14. Hijswerktuig voor het hijsen van vrijhangende lasten in een mobiele (kraan op rupsen of banden) opstelling, met tenminste een bedrijfslastmoment van 10 tonmeter. ^ [14]
  15. uitgezonderd een grondverzetmachine met hijsfunctie, die ontgravingen maakt en direct daarop aansluitend leidingwerk in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden ondersteuningsschotten plaatst. ^ [15]
  16. Verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden hijswerktuig, zijnde een autolaadkraan werkzaam in de bouw, en waarvan het maximum bedrijfslastmoment tenminste 10 tm bedraagt, uitgezonderd de autolaadkraan die uitsluitend is ingericht of althans uitsluitend wordt gebruikt voor het laden en lossen vanuit de laadbak van het voertuig of een samenstel van voertuigen. ^ [16]
  17. verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden multifunctioneel werktuig ingericht voor het hijsen van vrijhangende lasten, met een bedrijfslastmoment van tenminste 10tm. ^ [17]
  18. Dit waarschuwingsbord wordt niet gebruikt om te waarschuwen voor gevaarlijke stoffen, behalve in het geval waarin het waarschuwingsbord wordt gebruikt op grond van artikel 8.15 om de opslag van gevaarlijke stoffen aan te geven. ^ [18]