De huidige regeling betreft een stelsel van oplopende kwaliteitskorting. Dat wil voor
huurders zeggen hoe hoger de huur is, hoe hoger de kwaliteitskorting is en dus hoe
hoger de eigen bijdrage is. Het Kabinet heeft gemeend om de gewenste matiging van
de huurlasten
te zoeken in onder meer een wijziging van de kwaliteitskortingssystematiek. Deze korting
op de subsidie zal sterk worden verminderd. De nieuwe regeling ziet er als volgt uit
(huurgrenzen per 1 juli 1997):
De verschillen met de huidige situatie zijn duidelijk.
De korting is sterk gematigd. Zo begint de korting nu niet bij een huurniveau van
f 412, maar bij f 575. Ook is in de nieuwe regeling de oplopende korting (in stapjes
tot wel 55%) vervangen door één kortingspercentage van 25%.
De aftoppingsgrenzen bedragen f 823 voor 1- en 2-persoonshuishoudens en f 882 voor
grotere huishoudens. Het leeuwendeel van de huurwoningen, ongeveer 2,7 miljoen huurwoningen
(dat wil zeggen ongeveer 85% van de huurvoorraad), valt onder deze grenzen. De huurvoorraad
onder aftoppingsgrenzen is dus ± 2 keer zo groot als de populatie doelgroephuishoudens
en ± 3 keer zo groot als het huidige aantal huursubsidie-ontvangers.
Boven deze aftoppingsgrenzen ontvangen 65-plussers, alleenstaanden en/of gehandicapten
nog 50% subsidie. Over een juiste formulering omtrent het begrip ’gehandicapten’ zal
in de volgende MG-circulaire worden teruggekomen. Huishoudens die niet tot één van
deze drie categorieën horen, ontvangen boven deze huurgrens geen extra subsidie.
Bij het vaststellen van de aftoppingsgrenzen heeft de leefbaarheid van buurten en
wijken een belangrijke rol gespeeld. Bij de analyse van de huurvoorraad is op basis
van de huidige situatie er van uitgegaan dat 4 van elke 10 huishoudens in de buurten
met goedkope en betaalbare huurwoningen niet tot de doelgroep van beleid horen. Er
is rekening gehouden met een qua inkomen gemêleerde opbouw van de wijken. Dat betekent
dat een veel groter deel van de huurvoorraad beschikbaar moet zijn voor de lagerbetaalden.
Het Kabinet heeft gekozen om de aftoppingsgrenzen te differentiëren naar huishoudgrootte.
Immers, grotere huishoudens hebben grotere woningen nodig en zijn dus in principe
aangewezen op een ander deel van de huurvoorraad.
De hoogte van de normhuur is niet gewijzigd. Ook is in de jaarlijks indexering van
deze normhuur geen wijziging aangebracht. Dit geschiedt met de verwachte gemiddelde
huurontwikkeling. Echter, in de wet is de mogelijkheid opgenomen, dat door het Kabinet
– in overleg met het parlement – van deze wijze van indexering kan worden afgeweken.
De normhuren zullen dan met de ontwikkeling van het netto ABW-inkomen worden aangepast.
Naast de relatie huur – inkomen wordt de hoogte van de huursubsidiebijdrage ook bepaald
door een tweetal toeslagen (kindertoeslag en koopkrachttoeslag). De bedragen per maand
zijn:
-
– voor een alleenstaande: f 4
-
– voor een meerpersoonshuishouden, zonder kinderen: f 8
-
– voor een meerpersoonshuishouden, waarvan 1 of 2 kinderen (f 8 + f 32) f 40
-
– voor een meerpersoonshuishouden, waarvan 3 of meer kinderen (f 8 + f 43) f 51
Verder is het minimum-bedrag aan subsidie verlaagd. Dient men in de huidige regeling
minimaal recht te hebben op f 25 aan subsidie (zonder toeslagen) om in aanmerking
te komen voor huursubsidie, in de nieuwe regeling is dat bedrag verlaagd naar f 10.
In dit minimumbedrag zitten thans tevens de toeslagen verwerkt.
Gezien het voorgaande is de conclusie dat de huurlasten sterk worden gematigd door
de huidige prikkel (kwaliteitskorting) uit het systeem te schrappen.
Rekenvoorbeeld (eenpersoonshuishouden)
Normhuur:
|
f 330 (bij inkomen op minimumniveau)
|
|
Huur:
|
f 800
|
|
Systematiek wet:
|
tussen f 330 en f 575 (kortingsgrens)
tussen f 575 en f 800
toeslag:
|
100%
75%
f 4
|
subsidie:
|
(f 245 x 100%) + (f 225 x 75%) + f 4 = f 418
|
|
Netto huur:
|
f 800 – f 418 = f 382
|
|
Huidige systematiek:
|
Subsidie:
|
f 384
|
|
Netto huur:
|
f 416
|