U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
[Regeling vervallen per 01-05-2009.]Geraadpleegd op 24-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 09-04-1998. Geldend van 09-04-1998 t/m 09-03-2005
Regeling houdende toelatingseisen voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Gelet op de artikelen 3.6.41, eerste lid, onderdeel e, 3.8.1 en 3.8.3, tweede lid, van het Voertuigreglement;
Besluit:
[Regeling vervallen per 01-05-2009]
In deze regeling wordt verstaan onder:
Commission Internationale de L’Eclairage;
de verplaatsingshoek van de retroreflector om de referentie-as vanuit een bepaalde stand;
de hoek tussen de referentie-as en de rechte die het referentiepunt verbindt met het middelpunt van de lichtbron;
het quotiënt van de in de betrokken richting weerkaatste lichtsterkte, gedeeld door de verlichtingssterkte van de retroreflector voor bepaalde lichtinvals-, waarnemings- en draaiingshoeken;
as, aan te geven door de fabrikant van de retroreflector, om te dienen als richtingreferentie (H = 0°, V = 0°) bij het verrichten van fotometrische metingen en voor het plaatsen van de retroreflector op het voertuig;
het snijpunt van de referentie-as met het uitvalsvlak van het door de retroreflector uitgestraalde licht zoals aan te geven door de fabrikant van de retroreflector;
reflectie waarbij de straling wordt teruggekaatst in richtingen die ongeveer tegengesteld zijn aan die van de invallende straling; deze eigenschap blijft bij ruime variatie in de richting van de invallende straling behouden;
inrichting, bestemd om de aanwezigheid van een voertuig kenbaar te maken door weerkaatsing van het licht afkomstig van een niet tot dat voertuig behorende lichtbron, waarbij de waarnemer zich nabij deze lichten bevindt;
verlichtingssterkte gemeten in een vlak dat loodrecht staat op de invallende stralen en loopt door het referentiepunt;
de hoek tussen de rechten die het referentiepunt verbinden met het middelpunt van de ontvanger en met het middelpunt van de lichtbron.
Indien het achterlicht als bedoeld in artikel 3.8.1, onder a, en de niet-driehoekige retroreflector als bedoeld in artikel 3.8.1, onder b, van het Voertuigreglement samen één inrichting vormen, moet deze inrichting als geheel zowel aan de eisen gesteld in de artikelen 3 tot en met 9 als aan de eisen gesteld in de artikelen 10 tot en met 17 voldoen.
1 Achterlichten moeten zodanig zijn samengesteld, dat bij normaal gebruik een goede werking verzekerd is en blijft. Zij mogen ten aanzien van de constructie of de uitvoering geen ernstige gebreken vertonen.
2 Achterlichten moeten zodanig zijn ingericht, dat zij aan de achterzijde van het voertuig op een hoogte van niet minder dan 0,25 m en niet meer dan 1,20 m boven het wegdek kunnen worden bevestigd, zodanig dat de optische as van het retroreflecterend gedeelte horizontaal en evenwijdig aan het vlak van het achterwiel is gericht.
De beoordeling geschiedt door proefmontage.
3 Het achterlicht mag zijn voorzien van een schakeling die ervoor zorgt dat tijdens stilstand licht wordt uitgestraald, mits de lichtsterkte van het uitgezonden licht geen fluctuaties vertoont.
1 Achterlichten met verwisselbare lichtbron moeten zodanig zijn uitgevoerd dat:
a. daarin één van de gloeilampen volgens figuur 1, voorzien van één van de lampvoeten volgens figuur 2, deugdelijk kan worden bevestigd;
b. de gloeilamp zonder gebruik van gereedschap op gemakkelijke wijze in de lamphouder kan worden aangebracht: indien daartoe enig deel van het achterlicht moet worden uitgenomen, of moet worden gedemonteerd, moet dit deel, na weer te zijn aangebracht, niet kunnen uitvallen of lostrillen;
c. wanneer het achterlicht wordt onderworpen aan trillingen of schokken, de gloeilamp gefixeerd blijft en blijft werken.
2 De beoordeling van het bepaalde in het eerste lid geschiedt door meting met de kalibers volgens:
a. figuur 3, waarbij aan het eerste lid wordt voldaan, indien kaliber A zover in de lamphouder kan worden ingeschroefd dat het in verbinding komt met de contacten van de lamphouder en het achterlicht daarna op normale wijze kan worden gemonteerd, en indien kaliber B niet in de lamphouder past, of
b. figuur 4, waarbij aan het eerste lid wordt voldaan, indien kaliber A deugdelijk in de lamphouder kan worden bevestigd, en daarbij in verbinding komt met de contacten van de lamphouder, waarna het achterlicht op normale wijze gemonteerd kan worden, en indien kaliber B deugdelijk in de lamphouder kan worden bevestigd en daarbij in verbinding komt met de contacten van de lamphouder.
3 Achterlichten met niet-verwisselbare lichtbron moeten zodanig zijn uitgevoerd dat het reflectorsysteem, het lenssysteem en het gedeelte dat de lichtbron omvat, deel uitmaken van een onafscheidelijk geheel dat bij de vervaardiging hermetisch gesloten is en dat niet uit elkaar genomen kan worden.
Achterlichten moeten worden onderworpen aan beproevingen overeenkomstig de Internationale Standaard ISO 6742-1-1987, voor wat betreft de weerstand tegen:
a. trillingen,
b. warmte,
c. water,
d. corrosie, en
e. brandbare vloeistoffen.
Ten aanzien van de elektrische karakteristieken van achterlichten met niet-verwisselbare lichtbron moet aan de volgende eisen worden voldaan:
a. de nominale spanning, zijnde 6 volt, moet duurzaam en goed leesbaar op het achterlicht zijn aangebracht;
b. het afgenomen vermogen van het achterlicht mag bij 6 volt effectief niet meer dan 0,6 Watt met een tolerantie van 10% bedragen.
1 De lichtsterkte van het achterlicht, uitgedrukt in candela, moet worden gemeten overeenkomstig het gestelde daaromtrent in paragraaf 6.1.1.1. van ISO 6742-1-1987, waarbij de waarden van de achterwaartse lichtuitstraling ten minste moeten overeenkomen met de waarden behorende bij de desbetreffende hoeken, zoals aangegeven in tabel 5.
2 In geval van achterlichten met verwisselbare lichtbron moeten de in het eerste lid bedoelde metingen worden uitgevoerd met kleurloze standaardlampen van de voor het achterlicht voorgeschreven typen, die zodanig zijn ingesteld dat zij de normale lichtstroom van 2,0 lumen uitstralen die voor deze lamptypen is voorgeschreven.
3 In geval van achterlichten met een niet-verwisselbare lichtbron moeten de metingen worden uitgevoerd bij het achterlicht op een testspanning van 6 volt effectief.
Binnen een
verticale
hoek van
horizontale hoek van
±5°
±10°
±45°
±110°
0,75 Bovendien moet de lichsterkte in JJn richting binnen het bereik van de verticale hoek van plusminus 5° en de horizontale hoek van plusminus 5° minstens de waarde van 2 candela bedragen.
0,25
0,075
0,025
1 De kleur van het uitstralende licht van het achterlicht moet rood zijn en de gemeten kleurcoördinaten moeten liggen binnen de grenzen van de chromatische coördinaten (CIE-publikatie 15.2 van 1986) die in tabel 6 zijn weergegeven.
2 De kleur van achterlichten met verwisselbare lichtbron wordt gemeten, met gebruikmaking van een lichtbron met een kleurtemperatuur van 2856°K, overeenkomend met lichtbron A.
3 De kleur van achterlichten met een niet-verwisselbare lichtbron wordt gemeten aan de hand van het door het achterlicht uitgezonden licht bij een testspanning van 6 volt effectief.
X:
0,645
0,665
0,735
0,721
Y:
0,335
0,265
0,259
Op het achterlicht moet:
a. het fabrieks- of handelsmerk en de typeaanduiding duurzaam, onuitwisbaar en goed leesbaar zijn aangebracht;
b. een ruimte aanwezig zijn waarin het goedkeuringsmerk en het typegoedkeuringsnummer kunnen worden aangebracht.
1 Het retroreflecterend oppervlak van de retroreflector mag niet meer dan 7000 mm
2 Het oppervlak moet eenvoudig van vorm zijn en tevens zodanige afmetingen hebben dat het, inclusief montuur, onder te brengen is binnen een vierkant van 140 mm bij 140 mm.
De lichtsterktecoëfficiënt van de retroreflector, te meten volgens onderdeel A van bijlage 1, moet, uitgedrukt in millicandela/lux (mcd/lux), ten minste voldoen aan de in tabel 7 gestelde eisen.
Waarnemingshoek
Invalshoek
Lichtsterktecoëfficiënt
exclusief ongekleurde
spiegeleffecten
horizontaal
verticaal
(in mcd/lux)
0°20'
0°
1000
700
+/- 20°
400
Nadat de retroreflector de beproevingen zoals vermeld in de onderdelen B tot en met F van bijlage 1 heeft ondergaan, moet de lichtsterktecoëfficiënt, te meten volgens onderdeel A van bijlage 1, ten minste nog aan de in de tabel 8 gestelde eis voldoen.
600
Nadat de retroreflector de beproevingen zoals vermeld in de onderdelen B tot en met F van bijlage 1 heeft ondergaan, mag:
a. de retroreflector geen zichtbare verandering vertonen;
b. in de retroreflector geen water waarneembaar zijn.
1 Nadat de retroreflector de beproevingen zoals vermeld in de onderdelen B tot en met F van bijlage 1 heeft ondergaan, wordt de kleur vastgesteld op de wijze zoals omschreven in onderdeel G van bijlage 1.
2 De kleur van het retroreflecterende licht moet rood zijn en de gemeten kleurcoördinaten moeten zijn gelegen binnen het gebied dat wordt bepaald door de onderstaande trichromatische coördinaten (CIE-publikatie 15.2. van 1986):
a. grens naar geel Y ó 0,335;
b. grens naar purper Z ó 0,008.
1 De retroreflector moet deugdelijk kunnen worden bevestigd.
2 De voor een fiets bestemde retroreflector moet op tweewielige fietsen gemonteerd kunnen worden in de ruimte tussen bagagedrager en achterspatbord.
3 De bevestiging moet zodanig zijn uitgevoerd dat de ingestelde stand niet wijzigt als gevolg van bewegingen van het voertuig.
4 De bevestiging van de retroreflector mag, nadat een beproeving volgens onderdeel H van bijlage 1 is uitgevoerd, geen zichtbare corrosie vertonen.
1 Nadat de beproeving zoals vermeld in onderdeel H van bijlage 1 is uitgevoerd, wordt de sterkte beproefd volgens onderdeel I van bijlage 1.
2 De hechting van het retroreflecterend materiaal moet zodanig zijn dat dit materiaal zonder gebruikmaking van gereedschap en zonder beschadiging niet kan worden verwijderd van de ondergrond.
Op de retroreflector moet:
a. het fabrieks- of handelsmerk duurzaam, onuitwisbaar en goed leesbaar zijn aangebracht;
Indien de retroreflector gevormd wordt door een fietsband, een band van een aanhangwagen achter een fiets, een band van een zijspanwagen aan een fiets dan wel een velg, waarvan de zijkanten zijn voorzien van re-troreflecterend materiaal, moet worden voldoen aan het bepaalde in ECE-reglement nr. 88.
Indien de retroreflector wordt gevormd door een cirkelvormige voorziening die aan de spaken dan wel aan de daarvoor in de plaats tredende delen kan worden bevestigd, moet deze voorziening voldoen aan de in de artikelen 20 tot en met 27 gestelde eisen.
De retroreflecterende cirkel moet ten aanzien van de vorm en de afmetingen voldoen aan de volgende eisen:
a. de breedte van de retroreflecterende cirkel mag niet meer dan 15 mm bedragen;
b. het verschil tussen de grootste en de kleinste breedte van de retroreflec-terende cirkel mag niet meer bedragen dan 20% van de gemiddelde breedte;
c. de retroreflecterende cirkel mag op niet meer dan 4 plaatsen onderbroken zijn: deze onderbrekingen mogen niet groter zijn dan 15 mm; indien dit in verband met de constructie noodzakelijk is, mag een van de onderbrekingen worden vergroot tot 50 mm;
d. de binnendiameter van de retroreflecterende cirkel mag niet kleiner zijn dan de nominale velgdiameter verminderd met 150 mm.
1 De lichtsterktecoëfficiënt van de re-troreflector, te meten volgens de methode zoals omschreven in CIE-publikatie nr. 54 (TC 2-3) 1982, moet, uitgedrukt in millicandela/lux (mcd/lux), ten minste voldoen aan de in tabel 9 gestelde eisen.
2 De referentie-as voor de meting mag evenwijdig aan de as van het wiel worden verplaatst.
3 De verhouding tussen de hoogste en de laagste lichtsterkte-coëfficiënt, gemeten over bogen van 30° bij een waarnemingshoek van 0°20’ en een invalshoek 82 van 5° en van 30°, mag niet groter zijn dan 3:1.
4 De verhouding tussen de gemiddelde lichtsterktecoëfficiënten, gemeten over verschillende bogen van 30° bij een waarnemingshoek à van 0°20’ en een invalshoek 82 van 5° en van 30°, mag niet groter zijn dan 10:1.
5 De gemiddelde lichtsterktecoëfficiënt wordt bepaald door het wiel achter een opening met een boog van 30° zodanig te laten draaien dat een constante waarde wordt verkregen.
Waarnemingshoek à
met standaard l
ß1
ß2
ichtbron A (in mcd/lux)
+/- 5°
>= 16 D
>= 14 D
+/- 40°
>= 4,7 D
+/- 50°
1°30'
>= 1,1 D
>= 1,0 D
>= 0,65 D
>= 0,2 D
D = binnendiameter retroreflecterend gedeelte in cm.
Indien binnendiameter kleiner is dan 42 cm, wordt aangehouden: D = 42.
Nadat de retroreflector de beproevingen zoals vermeld in de onderdelen A en E van bijlage 2 heeft ondergaan, mag de lichtsterktecoëfficiënt van de retroreflector, te meten bij een waarnemingshoek à van 0°20’ en een invalshoek ß2 van 5°, niet minder zijn dan 60% van de minimumwaarde vermeld in artikel 21.
Nadat de retroreflector de beproevingen zoals vermeld in de onderdelen A tot en met E van bijlage 2 heeft ondergaan, mag:
1 Nadat de retroreflector de beproevingen zoals vermeld in de onderdelen A tot en met E van bijlage 2 heeft ondergaan, wordt de kleur vastgesteld op de wijze zoals omschreven in CIE-publikatie 15.2 van 1986, waarbij de retroreflector wordt aangestraald door een standaardlichtbron A.
2 De kleur van het retroreflecterende licht moet wit of geel zijn en de gemeten kleurcoördinaten moeten zijn gelegen binnen het gebied dat wordt bepaald door de in tabel 10 opgenomen trichromatische coördinaten.
0,285
0,380
0,509
0,618
0,440
0,332
0,393
0,408
0,490
0,382
0,264
1 De retroreflector moet deugdelijk aan het wiel kunnen worden bevestigd.
2 De bevestiging moet zodanig zijn uitgevoerd dat de ingestelde stand zal blijven gehandhaafd.
3 De bevestiging van de retroreflector mag nadat, een beproeving volgens onderdeel G van bijlage 2, is uitgevoerd geen zichtbare
corrosie vertonen.
1 Nadat de beproeving volgens onderdeel G van bijlage 2 is uitgevoerd wordt de sterkte van de retroreflector beproefd aan de hand van onderdeel H van bijlage 2.
Ambergele of gele retroreflectoren voor trappers van bromfietsen moeten voldoen aan het bepaalde in Richtlijn 76/757/EEG omtrent de retroreflector van Klasse I.
Ambergele of gele retroreflectoren voor trappers van fietsen moeten voldoen aan de in de artikelen 30 tot en met 32 gestelde eisen.
De lichtsterktecoëfficiënt van de retroreflector, te meten volgens onderdeel A van bijlage 1, moet, uitgedrukt in millicandela/lux (mcd/lux), ten minste aan de in tabel 11 gestelde eisen voldoen.
0°20’
15
+/-25°
2
Nadat de retroreflector de beproeving zoals vermeld in onderdeel B van bijlage 3 heeft ondergaan, moet de lichtsterktecoëfficiënt, te meten volgens onderdeel A van bijlage 3, ten minste nog aan de in tabel 12 gestelde eis voldoen.
10
Nadat de retroreflector de beproeving zoals vermeld in onderdeel B van bijlage 3 heeft ondergaan, mag:
De afgeknotte driehoek moet voldoen aan het bepaalde in ECE-reglement nr. 69.
Op mechanische koppelinrichtingen voor het koppelen van een aanhangwagen aan een driewielig motorrijtuig zijn de eisen van richtlijn 94/20/EG van overeenkomstige toepassing
Met de in dit besluit vastgestelde technische normen of technische eisen dan wel geëiste onderzoeken worden gelijkgesteld daaraan gelijkwaardige technische normen of technische eisen, respectievelijk daaraan gelijkwaardige onderzoeken, vastgesteld, respectievelijk geëist door of vanwege een andere lid-staat van de Europese Unie dan wel door of vanwege een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte.
De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 november 1994, nr. R 186408, houdende toelatingseisen voor voertuigonderdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen ter bescherming van weggebruikers en passagiers (Stcrt. 229), wordt ingetrokken.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling toelatingseisen voertuigonderdelen.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 17 maart 1998
Minister
A. Jorritsma-Lebbink
De lichtsterktecoëfficiënt wordt gemeten bij een waarnemingshoek van 0°20’. Wanneer bij het meten van de lichtsterkte-coëfficiënt een ongekleurd spiegeleffect optreedt mag de retroreflector over enkele graden worden verdraaid, om te voorkomen dat het meetresultaat door het spiegeleffect wordt beïnvloed.
De te meten retroreflector wordt bestraald door het licht van een lamp, ingesteld op een kleurtemperatuur van ongeveer 2850°K, gebundeld door een condensorlens, welke via een projectielens op de retroreflector wordt afgebeeld.
Een gedeelte van het geretroreflecteerde licht wordt ontvangen door een lichtgevoelige cel.
De retroreflector wordt opgespannen op een plaat, waarvan de positie ten opzichte van de opvallende lichtbundel door een draaiing om twee elkaar loodrecht snijdende assen nauwkeurig instelbaar is en opgesteld op een afstand van 10,00 m voor de lichtbron.
De lichtgevoelige cel moet in één richting ten opzichte van de aanstralende lichtbundel verplaatst kunnen worden teneinde de waarnemingshoek in te stellen.
Bij de meting wordt gebruik gemaakt van de meetapparatuur zoals bedoeld in ECE-Reglement nr. 3.
De retroreflector wordt ontdaan van alle afneembare onderdelen en wordt daarna gedurende 60 minuten ondergedompeld in water met een temperatuur van 25° (waarbij een afwijking van 5° C is toegestaan), waarbij het hoogste punt van de retroreflector zich ten minste 1,00 m (waarbij een afwijking van 50 mm is toegestaan) onder het wateroppervlak bevindt.
Het buitenoppervlak van de retroreflector en in het bijzonder het werkzame deel van de voorzijde wordt voorzichtig ingewreven met een katoenen doek, gedrenkt in een mengsel van benzine en benzol (verhouding 90:10).
Ten minste vijf minuten na het afwissen kan met de toetsing van de lichtsterktecoëfficiënt worden aangevangen.
Deze proef is alleen van toepassing indien de achterzijde van het retroreflecterend oppervlak van een spiegellaag is voorzien.
De lichtterugkaatsende achterzijde van de retroreflector, ontdaan van montuur en andere delen bestemd voor bescherming tegen atmosferische invloeden, wordt met een harde nylon borstel geborsteld en daarna gedurende één minuut goed nat gemaakt met een mengsel van benzine en benzol (verhouding 90:10).
Vervolgens wordt het mengsel verwijderd en laat men de retroreflector drogen.
Zodra de retroreflector geheel droog is, wordt de achterzijde met de harde nylon borstel geborsteld .
Vervolgens wordt het gehele oppervlak van de achterzijde bedekt met oostindische inkt.
Het buitenoppervlak van de retroreflector en in het bijzonder het lichtterugkaatsend oppervlak wordt voorzichtig ingewreven met een katoenen doek, gedrenkt in een smeerolie met dispergerend vermogen.
De retroreflector wordt gedurende 12 opeenvolgende uren opgesteld in een ruimte met een temperatuur van 65° (waarbij een afwijking van 2° C is toegestaan).
Licht van een lamp met een kleurtemperatuur van ongeveer 2850°K passeert een aantal lenzen en verwisselbare kleurfilters en gaat vervolgens via de helft van een bepaalde lens naar het oog van een waarnemer.
Het door een retroreflector geretroreflecteerde licht wordt via een spiegel door de andere helft van genoemde lens naar het oog van de waarnemer gestuurd. Doordat de lenshelften zich voordoen als gelijkmatig verlichte helften van het in de apparatuur voorhanden gezichtsveld kan de kleur van het retroreflecterende licht vergeleken worden met de kleur van het licht dat via de verwisselbare kleurfilters op het oog aankomt.
Door een juiste keuze van de kleurfilters kan worden bepaald of de trichromatische coördinaten van het retroreflecterende licht zich binnen de toegelaten grenzen bevinden.
De retroreflector en de daarbij behorende bevestigingsmiddelen worden in totaal 50 uren blootgesteld aan de inwerking van een zoutnevel. Tussen twee beproevingsperioden, elk van 24 uur, vindt een onderbreking plaats van 2 uur waarin men de retroreflector laat drogen.
De zoutnevel wordt voortgebracht door bij een temperatuur van 35° ± 2°C een zoutoplossing te verstuiven, welke verkregen wordt door 5 gewichtsdelen keukenzout op te lossen in 95 gewichtsdelen gedistilleerd water dat niet meer dan 0,02% onzuiverheden mag bevatten.
De sterkte van de bevestiging wordt vastgesteld volgens de methode zoals beschreven in SAE Standard (Society of Automative Engineers, gevestigd in New York, USA): ’Test for motor vehicle lightning devices and components’ - SAE J575e.
De meetapparatuur die wordt gebruikt is beschreven in SAE information report ’Vibration test machine’, SAE J577.
De retroreflector wordt ontdaan van alle afneembare delen en wordt daarna gedurende 10 minuten ondergedompeld in water met een temperatuur van 50° (waarbij een afwijking van 5°C is toegestaan), waarbij het hoogste punt van de retroreflector zich ten minste 20 mm onder het wateroppervlak bevindt.
Deze proef wordt herhaald nadat de retroreflector 180° is gedraaid, waarbij de achterzijde zich ten minste 20 mm onder het wateroppervlak bevindt.
Na de laatste periode van 10 minuten wordt de retroreflector gedurende 10 minuten ondergedompeld in water met een temperatuur van 25° (waarbij een afwijking van 5°C is toegestaan).
Het buitenoppervlak van de retroreflector en in het bijzonder het werkzame deel van de voorzijde wordt voorzichtig ingewreven met een katoenen doek, gedrenkt in ’testbrandstof’ bestaande uit een volumemengsel van 70% n-heptaan en 30% tolueen.
Na 5 minuten wordt de retroreflector gereinigd met een reinigingsmiddel en daarna gespoeld in water.
Daarna wordt de retroreflector gedurende een uur geconditioneerd in de standaardatmosfeer.
De achterzijde van de retroreflector wordt met een harde nylon borstel geborsteld en daarna wordt een katoenen doek, gedrenkt in ’testbrandstof’, bestaande uit een volumemengsel van 70% n-heptaan en 30% tolueen, gedurende 1 minuut op de achterzijde gelegd.
Vervolgens wordt de katoenen doek verwijderd en laat men de retroreflector drogen.
Zodra de retroreflector geheel droog is, wordt de achterzijde geborsteld met de harde nylon borstel.
Vervolgens wordt het gehele oppervlak van de achterzijde bedekt met Oostindische inkt.
De retroreflector en de bijbehorende bevestigingsdelen worden gedurende 48 uren geconditioneerd in een droge atmosfeer bij een temperatuur van 65° (waarbij een afwijking van 5°C is toegestaan) en daarna gedurende ten minste 1 uur in de standaardatmosfeer.
Na deze periode wordt de retroreflector gedurende 15 uren geconditioneerd bij een temperatuur van -20° (waarbij een afwijking van 5°C is toegestaan) en daarna gedurende ten minste 2 uren in de standaardatmosfeer.
De retroreflector, bevestigd op het wiel overeenkomstig de door de fabrikant aangegeven wijze, wordt gedurende 1 uur bij een temperatuur van -20° (waarbij een afwijking van 5°C is toegestaan) geconditioneerd.
De retroreflector wordt onmiddellijk daarna in de standaardatmosfeer horizontaal geplaatst met het buitenoppervlak opwaarts gericht en beproefd door op de, gezien de constructie, meest ongunstige plaats van de retroreflector een gepolijst massieve stalen kogel met een diameter van 13 mm vanaf een hoogte van 0,76 m te laten vallen.
De retroreflector en de daarbij behorende bevestigingsdelen worden gedurende 2 perioden van elk 24 uren beproefd, op de wijze zoals bepaald in de Internationale Standaard ISO 3768 van 1 november 1976.
De retroreflector wordt tussen de twee perioden van 24 uren gedurende 2 uren gedroogd in de standaardatmosfeer.
Na de tweede periode van 24 uren wordt de retroreflector gedurende 1 uur gedroogd in de standaardatmosfeer.
De retroreflector wordt op het wiel bevestigd overeenkomstig de door de fabrikant aangegeven wijze.
Een kracht van 10 N wordt afzonderlijk in radiale richting en in beide axiale richtingen uitgeoefend op de, gezien de constructie, meest ongunstige plaats van de retroreflector.
Nadat de kracht is weggenomen mag de verplaatsing van de optische as niet meer dan 5° bedragen.
Het verschil tussen de grootste en de kleinste diametraal gemeten afstand van de retroreflector mag na de proef niet meer bedragen dan 10% van de gemiddelde afstand.
De retroreflector wordt tevens bevestigd en beproefd zoals bepaald in paragraaf 10.2.2. van de International Standaard ISO 6742/1 van 1 maart 1985.
De lichtsterktecoëfficiënt wordt gemeten bij een waarnemingshoek van 0°20’. Wanneer bij het meten van de lichtsterkte-coëfficiënt een ongekleurd spiegeleffect optreedt, mag de retroreflector over enkele graden worden verdraaid om te voorkomen dat het meetresultaat door het spiegeleffect wordt beïnvloed.
De retroreflector wordt ontdaan van alle afneembare onderdelen en wordt daarna gedurende 3 minuten ondergedompeld in water met een temperatuur van 50° (waarbij een afwijking van 5°C is toegestaan), waarbij het hoogste punt van de retroreflector zich ten minste 20 mm onder het wateroppervlak bevindt.
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Regeling toelatingseisen voertuigonderdelen", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.