De centrale norm voor het handelen van een t.i. wordt ingegeven door het begrip ’in
het belang van de volkshuisvesting’. De beschikbare (financiële) middelen moeten ook
daadwerkelijk voor dit belang worden aangewend. Het belang van de volkshuisvesting
is geen universeel vast te stellen begrip. Ik acht dat ook niet wenselijk. Invulling
van dat begrip is afhankelijk van de opgave binnen de woningmarkt en de omstandigheden
waar t.i.’s zich in bevinden. De eigen keuzevrijheid van t.i.’s, het gemeentelijk
volkshuisvestingsbeleid en de betrokkenheid van huurders bij het bepalen van het beleid
en beheer van de t.i. vormen, tezamen met de voorwaarden die het Rijk daarvoor schept,
het afwegingskader om te komen tot wat in het concrete geval het belang van de volkshuisvesting
is.
Het belang van de volkshuisvesting wordt dus op lokaal niveau ingevuld. Daartoe is
het voeren van overleg vooraf over deze en andere belangrijke onderwerpen tussen gemeenten,
t.i.’s en huurders belangrijk, bij voorkeur resulterend in prestatieafspraken. Zeker
omdat daarmee het afwegingsproces van wat dan in de concrete situatie gekenmerkt wordt
als het volkshuisvestingsbelang transparant wordt gemaakt.
De beslissing die de t.i.’s daarna nemen, dient voor de interne en externe toezichthouder
kenbaar te zijn. Het is aan mij om uiteindelijk, en in beginsel achteraf, aan de hand
van interne en externe signalen te beoordelen of een t.i. in redelijkheid tot die
beslissing had kunnen komen en of het handelen in het belang is van de volkshuisvesting.
Bij mijn oordeel zal ik mee laten wegen in hoeverre bij het lokale afwegingsproces
het gemeentelijk beleid in acht is genomen. Als ik als toezichthouder tot het oordeel
kom dat het handelen van de t.i. niet in het belang van de volkshuisvesting is, kan
ik de t.i. een aanwijzing geven het beleid en/of het beheer aan te passen.
Ik mag constateren dat t.i.’s met voortvarendheid het hen in het BBSH 1997 opgedragen
vijfde prestatieveld leefbaarheid hebben opgepakt. Gelet op de verantwoordelijkheid
van andere partijen (gemeenten, particulieren) bij het aanpakken van de leefbaarheid
(het BBSH spreekt ook van: ‘de corporatie draagt bij aan de leefbaarheid’) wijs ik
u er op, dat de t.i. haar leefbaarheidsactiviteiten dient te beperken tot buurten
en wijken waar de woningen overwegend in haar bezit zijn. T.i.’s zijn medeverantwoordelijk
voor de leefbaarheid in die buurten en wijken. Ik acht het in de regel niet in het
belang van de volkshuisvesting, dat t.i.’s activiteiten gaan ontplooien in wijken
en buurten, waar zij geen bezit hebben. In die buurten en wijken ligt de verantwoordelijkheid
voor de aanpak van de leefbaarheid bij anderen. Voorts dienen de activiteiten een
duidelijke relatie te hebben met het wonen.