Besluit studiefinanciering 2000

Geraadpleegd op 30-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 08-03-2006 en zichtdatum 29-12-2024.
Geldend van 08-03-2006 t/m 09-05-2006

Besluit van 5 augustus 2000, houdende intrekking van het Besluit studiefinanciering en vervanging door het Besluit studiefinanciering 2000 ter uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000 (Besluit studiefinanciering 2000)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 16 juni 2000, nr. 2000/23 732 (1707), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 1.1, eerste lid, 2.2, onderdeel c, 2.11, 3.3, tweede lid, 3.14, derde lid, 8.1, eerste lid, 8.2, tweede lid, 9.6, 10.6, zevende lid, 11.1, 11.6 en 11.7 van de Wet studiefinanciering 2000;

De Raad van State gehoord (advies van 13 juli 2000, nr. W05.00.0236/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 27 juli 2000, nr. 2000/27 634 (1707), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Artikel 2. Gecorrigeerde belastbare minimumloon

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 Indien ingevolge de Werkloosheidswet, een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt bij toepassing van het eerste lid een gemiddeld percentage gehanteerd.

  • 3 Indien in de loop van het kalenderjaar de premie ingevolge de Ziekenfondswet of de Werkloosheidswet wijziging ondergaat, wordt de hoogte van de premie over het gehele kalenderjaar naar evenredigheid berekend.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Onder «belastbaar minimumloon», bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet, wordt verstaan:

108% van het twaalfvoud van het voor de maand januari van het berekeningsjaar geldende in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag per maand, verminderd met het werknemersaandeel in de premie ingevolge artikel 25, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen en vermeerderd met de vergoeding ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet over dat loon.

Hoofdstuk 2. Reikwijdte

Artikel 3. Nationaliteit

Met een Nederlander wordt gelijkgesteld de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft:

Artikel 4. Aangewezen onderwijs

Het onderwijs, bedoeld in artikel 2.11 van de wet, is het onderwijs aan:

  • a. Stichting Kweekschool voor Vroedvrouwen te Amsterdam,

  • b. Vroedvrouwenschool Kerkrade uitgaande van de RK Stichting Moederschapszorg te Kerkrade,

  • c. Stichting Rotterdamse Opleiding tot Verloskundige te Rotterdam,

  • d. Stichting Rijksakademie van beeldende kunsten te Amsterdam,

  • e. Stichting Jan van Eyk-Akademie te Maastricht, en

  • f. Opleiding Restauratoren, onderdeel van het Instituut Collectie Nederland te Amsterdam.

Artikel 5. Normbedrag particuliere ziektekostenverzekering

[Vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk 3. Weigerachtige of onvindbare ouders

Artikel 6. Algemeen

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Aanspraak op aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet bestaat in ieder geval, indien:

  • a. sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende,

  • b. de ouder uit het ouderlijk gezag is ontzet of ontheven,

  • c. de studerende geen contact met de ouder heeft,

  • d. sprake is van voor de studerende niet inbare alimentatie als bedoeld in titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of

  • e. gegevens over het inkomen van de ouder niet kunnen worden achterhaald.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Algemeen

1 Aanspraak op aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet, voor wat betreft de aanvullende lening die voortvloeit uit de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de weigerachtige of onvindbare ouder, bestaat in ieder geval, indien:

  • a. sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende,

  • b. de ouder uit het ouderlijk gezag is ontzet of ontheven,

  • c. de studerende geen contact met de ouder heeft,

  • d. sprake is van voor de studerende niet inbare alimentatie als bedoeld in titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of

  • e. gegevens over de verblijfplaats van de ouder niet kunnen worden achterhaald.

2 Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet wordt niet in behandeling genomen indien deze betrekking heeft op

  • a. een periode die meer dan twee jaar voor het moment van aanvragen ligt, of

  • b. een periode waarover geen aanvullende beurs is aangevraagd.

Artikel 7. Conflicteis

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, is sprake, indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken.

  • 2 De IB-Groep stelt bij de ouder vast dat er sprake is van weigering. Indien die ouder geen medewerking voor die vaststelling verleent, kan de verklaring van een onafhankelijke derde voor de betreffende ouderverklaring in de plaats treden.

  • 3 De ernst van het conflict wordt aangetoond aan de hand van een verklaring afgegeven door een ter zake deskundige.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Conflicteis

1 Van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, is sprake, indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken.

2 De IB-Groep stelt bij de ouder vast dat er sprake is van weigering. Indien die ouder geen medewerking voor die vaststelling verleent, kan de verklaring van een onafhankelijke derde voor de betreffende ouderverklaring in de plaats treden.

3 De ernst van het conflict wordt aangetoond aan de hand van een verklaring afgegeven door een ter zake deskundige.

Artikel 8. Uit ouderlijk gezag ontzet of ontheven

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Als bewijs dat de ouder uit het ouderlijk gezag is ontzet of ontheven, bedoeld in artikel 6, onderdeel b, dient een afschrift van de beschikking van de rechtbank.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Uit ouderlijk gezag ontzet of ontheven

Als bewijs dat de ouder uit het ouderlijk gezag is ontzet of ontheven, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, dient een afschrift van de beschikking van de rechtbank.

Artikel 9. Geen contact sinds 12e jaar

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Van geen contact met de ouder als bedoeld in artikel 6, onderdeel c, is sprake, indien de studerende vanaf de maand waarin hij de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt geen wezenlijk contact met de ouder had. Als bewijs dient een verklaring van een ter zake deskundige.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Geen contact sinds 12e jaar

Van geen contact met de ouder als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, is sprake, indien de studerende vanaf de maand waarin hij de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt geen wezenlijk contact met de ouder had. Als bewijs dient een verklaring van een ter zake deskundige.

Artikel 10. Niet inbare alimentatie

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Van voor de studerende niet inbare alimentatie als bedoeld in artikel 6, onderdeel d, is sprake, indien de alimentatie oninbaar is gedurende ten minste 12 maanden voorafgaande aan de maand waarin de studerende voor het eerst studiefinanciering ontvangt. Als bewijs dient een verklaring van een ter zake deskundige.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Niet inbare alimentatie

Van voor de studerende niet inbare alimentatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, is sprake, indien de alimentatie oninbaar is gedurende ten minste 12 maanden voorafgaande aan de maand waarin de studerende voor het eerst studiefinanciering ontvangt. Als bewijs dient een verklaring van een ter zake deskundige.

Artikel 11. Onbekende verblijfplaats ouder

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Indien de studerende de verblijfplaats van de ouder niet kent, onderzoekt de IB-Groep in een geval als bedoeld in artikel 6, onderdeel e, de verblijfplaats van die ouder gedurende ten hoogste 3 maanden onderscheidenlijk ten hoogste 6 maanden in geval van onderzoek in het buitenland. Indien de verblijfplaats van die ouder niet wordt achterhaald, wordt geen rekening gehouden met de veronderstelde ouderlijke bijdrage.

  • 2 Indien de verblijfplaats van een ouder wordt achterhaald, vraagt de IB-Groep bij die ouder of bij de belastingdienst de gegevens op over het belastbare inkomen.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Onbekende verblijfplaats ouder

1 Indien de studerende de verblijfplaats van de ouder niet kent, onderzoekt de IB-Groep in een geval als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, de verblijfplaats van die ouder gedurende ten hoogste 3 maanden onderscheidenlijk ten hoogste 6 maanden in geval van onderzoek in het buitenland. Indien de verblijfplaats van die ouder niet wordt achterhaald, wordt geen rekening gehouden met de veronderstelde ouderlijke bijdrage.

2 Indien de verblijfplaats van een ouder wordt achterhaald, vraagt de IB-Groep bij die ouder of bij de belastingdienst de gegevens op over het belastbare inkomen.

Artikel 12. Draagkracht uit alimentatie

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Indien een studerende van zijn ouder alimentatie als bedoeld in artikel 6, onderdeel d, ontvangt, komt de ontvangen alimentatie van de studerende in de plaats van de veronderstelde ouderlijk bijdrage. Als bewijs van de hoogte van de alimentatie dient in ieder geval de beschikking van de rechtbank of een notariële akte. Het bedrag dat in het bewijsstuk wordt genoemd, wordt vermeerderd met de wettelijke indexering.

  • 2 Indien nog geen beschikking is afgegeven, wordt de ontvangen alimentatie van de studerende in de plaats van de veronderstelde ouderlijk bijdrage gesteld vanaf de datum dat het verzoek bij de rechtbank is ingediend.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Draagkracht uit alimentatie

1 Indien een studerende van zijn ouder alimentatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, ontvangt, komt het door de rechter vastgestelde bedrag aan alimentatie van de studerende in de plaats van de veronderstelde ouderlijk bijdrage. Als bewijs van de hoogte van de alimentatie dient in ieder geval de beschikking van de rechtbank of een notariële akte. Het bedrag dat in het bewijsstuk wordt genoemd, wordt vermeerderd met de wettelijke indexering.

2 Indien nog geen beschikking is afgegeven, wordt de door de rechter vastgestelde alimentatie van de studerende in de plaats van de veronderstelde ouderlijke bijdrage gesteld vanaf de ingangsdatum van de alimentatie zoals die datum door de rechter is vastgesteld.

Hoofdstuk 3a. Kwijtschelding aanvullende beurs

Artikel 12a. Reikwijdte partnerbegrip

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 In aanvulling op het begrip partner, genoemd in artikel 1.1, eerste lid, van de wet, is in dit hoofdstuk slechts sprake van partner van de debiteur indien in het eerste jaar van de aflosfase het huwelijk, het geregistreerd partnerschap of de gezamenlijke huishouding een tijdvak van meer dan 6 maanden omvat.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Reikwijdte partnerbegrip

In aanvulling op het begrip partner, genoemd in artikel 1.1, eerste lid, van de wet, is in dit hoofdstuk slechts sprake van partner van de debiteur indien in het derde jaar volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak het partnerschap een tijdvak van meer dan 6 maanden omvat.

Artikel 12b. Gehele kwijtschelding voor debiteur zonder partner

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Gehele kwijtschelding van de aanvullende beurs kan plaatsvinden indien het gecorrigeerd verzamelinkomen van de debiteur zonder partner in het eerste jaar van de aflosfase gelijk is aan of lager is dan 1,5 maal het gecorrigeerde belastbare minimumloon.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Gehele kwijtschelding voor debiteur zonder partner

Gehele kwijtschelding van de aanvullende beurs kan plaatsvinden indien het toetsingsinkomen van de debiteur zonder partner in het derde jaar volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak gelijk is aan of lager is dan 1,5 maal het belastbaar minimumloon.

Artikel 12c. Gedeeltelijke kwijtschelding voor debiteur zonder partner

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Gedeeltelijke kwijtschelding van de aanvullende beurs kan plaatsvinden indien het gecorrigeerd verzamelinkomen van de debiteur zonder partner in het eerste jaar van de aflosfase hoger is dan 1,5 maal het gecorrigeerde belastbare minimumloon en lager is dan 2 maal het gecorrigeerde belastbare minimumloon.

  • 2 De hoogte van de kwijtschelding tussen 1,5 en 2 maal het gecorrigeerde belastbare minimumloon neemt in evenredigheid af tot nihil naarmate het gecorrigeerde verzamelinkomen hoger is.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Gedeeltelijke kwijtschelding voor debiteur zonder partner

1 Gedeeltelijke kwijtschelding van de aanvullende beurs kan plaatsvinden indien het toetsingsinkomen van de debiteur zonder partner in het derde jaar volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak hoger is dan 1,5 maal het belastbaar minimumloon en lager is dan 2 maal het belastbaar minimumloon.

2 De hoogte van de kwijtschelding tussen 1,5 en 2 maal het belastbaar minimumloon neemt in evenredigheid af tot nihil naarmate het toetsingsinkomen hoger is.

Artikel 12d. Gehele kwijtschelding voor debiteur met partner

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Gehele kwijtschelding van de aanvullende beurs kan plaatsvinden indien het gecorrigeerd verzamelinkomen van de debiteur en diens partner in het eerste jaar van de aflosfase gelijk is aan of lager is dan 2 maal het gecorrigeerde belastbare minimumloon.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Gehele kwijtschelding voor debiteur met partner

Gehele kwijtschelding van de aanvullende beurs kan plaatsvinden indien het toetsingsinkomen van de debiteur en diens partner in het derde jaar volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak gelijk is aan of lager is dan 2 maal het belastbaar minimumloon.

Artikel 12e. Gedeeltelijke kwijtschelding voor debiteur met partner

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Gedeeltelijke kwijtschelding van de aanvullende beurs kan plaatsvinden indien het gecorrigeerd verzamelinkomen van de debiteur en diens partner in het eerste jaar van de aflosfase hoger is dan 2 maal het gecorrigeerde belastbare minimumloon en lager is dan 2,5 maal het gecorrigeerde belastbare minimumloon.

  • 2 De hoogte van de kwijtschelding tussen 2 en 2,5 maal het gecorrigeerde belastbare minimumloon neemt in evenredigheid af tot nihil naarmate het gecorrigeerde verzamelinkomen hoger is.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Gedeeltelijke kwijtschelding voor debiteur met partner

1 Gedeeltelijke kwijtschelding van de aanvullende beurs kan plaatsvinden indien het toetsingsinkomen van de debiteur en diens partner in het derde jaar volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak hoger is dan 2 maal het belastbaar minimumloon en lager is dan 2,5 maal het belastbaar minimumloon.

2 De hoogte van de kwijtschelding tussen 2 en 2,5 maal het belastbaar minimumloon neemt in evenredigheid af tot nihil naarmate het toetsingsinkomen hoger is.

Artikel 12f. Aanvraag en tijdstip kwijtschelding

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De IB-Groep neemt een aanvraag die wordt ingediend voor 1 november van het tweede jaar van de aflosfase, niet eerder dan op die datum in behandeling, waarbij 1 november geldt als datum van indiening.

  • 2 De IB-Groep besluit binnen 8 weken na de indiening van een aanvraag van een debiteur om kwijtschelding van de aanvullende beurs.

  • 3 De IB-Groep neemt een aanvraag die wordt ingediend na het einde van de diplomatermijn, genoemd in artikel 5.5 van de wet, niet in behandeling.

  • 4 Het kwijt te schelden bedrag wordt aan de aanvrager uitbetaald indien verrekening niet mogelijk is.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Aanvraag en tijdstip kwijtschelding

1 De IB-Groep neemt een aanvraag die wordt ingediend voor 1 november van het vierde jaar volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak, niet eerder dan op die datum in behandeling, waarbij 1 november geldt als datum van indiening.

2 De IB-Groep besluit binnen 8 weken na de indiening van een aanvraag van een debiteur om kwijtschelding van de aanvullende beurs.

3 De IB-Groep neemt slechts een aanvraag in behandeling die wordt ingediend binnen de diplomatermijn, genoemd in de artikelen 4.9 en 5.5 van de wet, of, indien dit daarna is, binnen 5 jaren volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak.

4 Het kwijt te schelden bedrag wordt aan de aanvrager uitbetaald indien verrekening niet mogelijk is.

Hoofdstuk 4. Uitbetaling en verrekening

Artikel 13. Uitbetaling

  • 1 Studiefinanciering wordt uitbetaald door bijschrijving op de daartoe door de studerende aangewezen bank- of postbankrekening in Nederland.

  • 2 Studiefinanciering wordt uitbetaald tussen de twintigste en dertigste dag van elke maand.

  • 3 Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, van de wet een beschikking op een bezwaarschrift of een uitspraak op een beroep daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag aan studiefinanciering dat te weinig was toegekend, aan de betrokkene ineens uitbetaald of met hem verrekend.

Hoofdstuk 5. Verstrekken van inlichtingen

Artikel 16. Verstrekken van inlichtingen

  • 1 Het verstrekken van inlichtingen, benodigd voor de uitvoering van de wet, door organen met een publiekrechtelijke taak geschiedt binnen 8 weken na de dag van verzending van de aanvraag om inlichtingen, indien door het college van burgemeester en wethouders te verschaffen inlichtingen onderzoek buiten de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noodzakelijk maken. In alle overige gevallen geschiedt het verstrekken van inlichtingen binnen 4 weken na de dag van verzending van de aanvraag om inlichtingen. De IB-Groep kan bij de aanvraag om inlichtingen aangeven hoe de overdracht van informatie moet plaatsvinden.

  • 2 Het eerste lid, tweede en derde volzin, is van overeenkomstige toepassing op het verstrekken van gegevens door de inspecteur, bedoeld in artikel 9.6a van de wet.

Hoofdstuk 6. Aanpassing van bedragen

Artikel 17. Aanpassing van bedragen

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Onze Minister past de bedragen, genoemd in de artikelen 3.9, derde lid, en 3.17, eerste lid, van de wet, per 1 januari van ieder kalenderjaar aan met de procentuele wijziging die het indexcijfer van de CAO-lonen in het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar heeft ondergaan.

  • 2 Onze Minister past de bedragen, genoemd in de artikelen 3.18, met uitzondering van de maximale aanvullende beurs, 4.7, 4.17, 5.2, 5.4 en 10.3 van de wet per 1 januari van ieder kalenderjaar aan met de procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar heeft ondergaan.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder de consumentenprijsindex en het indexcijfer van de CAO-lonen wordt verstaan.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Aanpassing van bedragen

1 Onze Minister past de bedragen, genoemd in de artikelen 3.9, derde lid, en 3.17, eerste lid, van de wet, per 1 januari van ieder kalenderjaar aan met de procentuele wijziging die het indexcijfer van de CAO-lonen in het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar heeft ondergaan.

2 Onze Minister past de bedragen, genoemd in de artikelen 3.18, met uitzondering van de maximale aanvullende beurs, 4.7, 4.18, 5.2, 5.4 en 10.3 van de wet per 1 januari van ieder kalenderjaar aan met de procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar heeft ondergaan.

3 Bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder de consumentenprijsindex en het indexcijfer van de CAO-lonen wordt verstaan.

Hoofdstuk 7. Omzetting tempobeurs

Artikel 18. Omzetting voor tempobeursstudenten van lening in gift

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Indien over een studiejaar de tempobeurs van een student op grond van artikel 10.7, derde lid, eerste volzin, van de wet is omgezet in lening, en die student over dat studiejaar op de voet van artikel 10.6, tweede lid, van de wet, ten minste 10 studiepunten heeft behaald, zet de IB-Groep op aanvraag van de student het desbetreffende bedrag aan lening alsnog om in gift indien de student aan de volgende voorwaarden voldoet:

    • a. hij heeft aan opleidingen waarop artikel 10.6 van de wet van toepassing is, een aantal studiepunten behaald dat ten minste gelijk is aan de voor de laatst gevolgde opleiding geldende studielast, en

    • b. dit aantal studiepunten is behaald binnen het aantal maanden, gemeten vanaf het tijdstip waarop de student voor het eerst studiefinanciering ontving voor het volgen van hoger onderwijs, dat de uitkomst is van de formule (studielast x 12 : 42) + 12.

  • 2 Onder studielast, genoemd in het eerste lid, wordt verstaan de studielast, bedoeld in artikel 7.4 van de WHW.

  • 3 Het aantal maanden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verhoogd met het aantal maanden waarover de student recht heeft gehad op een financiële voorziening als bedoeld in artikel 7.51, tweede lid, van de WHW. De in de vorige volzin bedoelde verhoging omvat ten hoogste 12 maanden.

  • 4 Indien de uitkomst van de berekening van het aantal maanden, bedoeld in het tweede en derde lid, niet een geheel getal is, wordt zij afgerond op het naastgelegen gehele, hogere getal.

  • 5 Indien een student gelijktijdig meer dan een opleiding volgt, geldt de studielast van de langste opleiding waarvoor studiefinanciering is verstrekt.

  • 6 Bij de omzetting gaat de rente die over het om te zetten bedrag is opgebouwd, teniet.

  • 8 De omzetting kan jegens een student slechts eenmaal plaatsvinden, doch niet met betrekking tot een studiejaar waarover de student te eniger tijd aanspraak heeft gehad op een financiële voorziening als bedoeld in artikel 7.51, tweede lid, van de WHW. Indien er ten behoeve van meer dan een studiejaar omzetting mogelijk is, geeft de student aan ten behoeve van welk studiejaar de omzetting dient plaats te vinden.

  • 9 De student zendt de aanvraag uiterlijk 3 maanden na het einde van de termijn, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, verhoogd met het aantal maanden, bedoeld in het derde lid, aan de IB-Groep. De aanvraag gaat vergezeld van gewaarmerkte verklaringen van de instelling dan wel de instellingen, waaruit de studievoortgang blijkt.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Omzetting voor tempobeursstudenten van lening in gift

1 Indien over een studiejaar de tempobeurs van een student op grond van artikel 10.7, derde lid, eerste volzin, van de wet is omgezet in lening, en die student over dat studiejaar op de voet van artikel 10.6, tweede lid, van de wet, ten minste 14 studiepunten heeft behaald, zet de IB-Groep op aanvraag van de student het desbetreffende bedrag aan lening alsnog om in gift indien de student aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • a. hij heeft aan opleidingen waarop artikel 10.6 van de wet van toepassing is, een aantal studiepunten behaald dat ten minste gelijk is aan de voor de laatst gevolgde opleiding geldende studielast, en

  • b. dit aantal studiepunten is behaald binnen het aantal maanden, gemeten vanaf het tijdstip waarop de student voor het eerst studiefinanciering ontving voor het volgen van hoger onderwijs, dat de uitkomst is van de formule (studielast x 12 : 60) + 12.

2 Onder studielast, genoemd in het eerste lid, wordt verstaan de studielast, bedoeld in artikel 7.4 van de WHW.

3 Het aantal maanden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verhoogd met het aantal maanden waarover de student recht heeft gehad op een financiële voorziening als bedoeld in artikel 7.51, tweede lid, van de WHW. De in de vorige volzin bedoelde verhoging omvat ten hoogste 12 maanden.

4 Indien de uitkomst van de berekening van het aantal maanden, bedoeld in het tweede en derde lid, niet een geheel getal is, wordt zij afgerond op het naastgelegen gehele, hogere getal.

5 Indien een student gelijktijdig meer dan een opleiding volgt, geldt de studielast van de langste opleiding waarvoor studiefinanciering is verstrekt.

6 Bij de omzetting gaat de rente die over het om te zetten bedrag is opgebouwd, teniet.

7 Het eerste tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien artikel 10.6, derde lid, van de wet is toegepast.

8 De omzetting kan jegens een student slechts eenmaal plaatsvinden, doch niet met betrekking tot een studiejaar waarover de student te eniger tijd aanspraak heeft gehad op een financiële voorziening als bedoeld in artikel 7.51, tweede lid, van de WHW. Indien er ten behoeve van meer dan een studiejaar omzetting mogelijk is, geeft de student aan ten behoeve van welk studiejaar de omzetting dient plaats te vinden.

9 De student zendt de aanvraag uiterlijk 3 maanden na het einde van de termijn, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, verhoogd met het aantal maanden, bedoeld in het derde lid, aan de IB-Groep. De aanvraag gaat vergezeld van gewaarmerkte verklaringen van de instelling dan wel de instellingen, waaruit de studievoortgang blijkt.

Hoofdstuk 8

[Vervallen per 01-09-2001]

Artikel 23. Categorieën van personen in de registratie

[Vervallen per 01-09-2001]

Hoofdstuk 9. Overgangsbepalingen

Artikel 30a. Overgangsbepaling artikel 2

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid wordt uitgegaan van de wetten, genoemd in het eerste lid, zoals die luidden in het kalenderjaar waarvoor de draagkracht wordt berekend.

  • 3 Indien ingevolge een of meer van de wetten, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt bij toepassing van het eerste lid een gemiddeld percentage gehanteerd.

  • 4 Indien in de loop van het kalenderjaar de premie van een of meer van de wetten, genoemd in het eerste lid, de onderdelen b en c, wijziging ondergaat, wordt de hoogte van de premie over het gehele kalenderjaar naar evenredigheid berekend.

Terugwerkende kracht

Stb. 2006, 216, datum inwerkingtreding 10-05-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2006.

Overgangsbepaling artikel 2

1 Indien het derde jaar na het laatste studiefinancieringstijdvak vóór 2006 is gelegen, wordt voor de toepassing van artikel 2 onder belastbaar minimumloon verstaan:

  • a. de som van:

    • 1°. het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, zoals dat luidde op 31 december 2005, getotaliseerd over de kalendermaanden van het kalenderjaar, en

    • 2°. een bedrag gelijk aan de som van het volgens artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, zoals dat luidde op 31 december 2005, van toepassing zijnde percentage van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, zoals dat luidde op 31 december 2005, over de 12 maanden aanvangende in de maand juni voorafgaand aan het jaar waarvoor het belastbare minimumloon wordt vastgesteld,

  • b. vermeerderd met het door de werkgever verschuldigde gedeelte van de premie voor de verzekering ingevolge de Ziekenfondswet, zoals die luidde op 31 december 2005, over de som van de hiervoor in onderdeel a bedoelde bedragen, en

  • c. verminderd met het bedrag van de premies die, bij een loon gelijk aan de overeenkomstig de in onderdeel a bepaalde som, bij wijze van inhouding zouden zijn geheven ingevolge de Werkloosheidswet, zoals die luidde op 31 december 2005.

2 Indien ingevolge de Werkloosheidswet, zoals die luidde op 31 december 2005, een premie is ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt bij toepassing van het eerste lid een gemiddeld percentage gehanteerd.

3 Indien in de loop van het kalenderjaar de premie ingevolge de Ziekenfondswet of de Werkloosheidswet, zoals die luidden op 31 december 2005, wijziging heeft ondergaan, wordt de hoogte van de premie of deze bijdrage over het gehele kalenderjaar naar evenredigheid berekend.

Artikel 32. Overgangsbepaling artikel 3 BSF

Artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c, en tweede lid, van het Besluit studiefinanciering zoals dat luidde op 31 december 1996, blijft van toepassing op degene die op dat tijdstip studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering genoot.

Hoofdstuk 10. Wijzigingen in andere besluiten

Hoofdstuk 11. Slotbepalingen

Artikel 53. Intrekking Besluit studiefinanciering

  • 1 Het Besluit studiefinanciering wordt ingetrokken.

  • 2 In afwijking van het eerste lid blijven de artikelen 16m en 16n van het Besluit studiefinanciering van kracht tot het tijdstip waarop de wet houdende Wet opheffing College van beroep studiefinanciering (Stb. 2000, 284) in werking treedt.

Artikel 55. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als «Besluit studiefinanciering 2000».

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 5 augustus 2000

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen a.i.,

G. Zalm

Uitgegeven de tweeëntwintigste augustus 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage behorend bij het koninklijk besluit van 5 augustus 2000 (Stb. 329)

[Vervallen per 01-09-2001]