Artikel 1
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangemerkt:
A. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in bouwwerken
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in bouwwerken, door:
1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
1.2.B. Warmtepomp voor het verwarmen van ruimten in woningen of bedrijfsgebouwen,
en bestaande uit: elektrisch gedreven warmtepomp met een COP ≥ 3,6 gemeten conform
NEN-EN14511 of een gasgestookte warmtepomp met een gas utilization efficiency ≥ 1,4
gemeten conform NEN-EN 12309-2, (eventueel) bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron,
(eventueel) restwarmteopslagvat.
1.2.C. Warmtepompboiler waarbij de warmte nuttig wordt aangewend voor de verwarming
van tapwater in woningen of bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: elektrisch gedreven
warmtepompboiler met een COP ≥ 2,5 gemeten conform NEN-EN 255-3, (eventueel) bodemwarmtewisselaar
of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat.
1.2.D. Vermindering van de inzet van energie voor het conditioneren van lucht met
behulp van:
-
a. Droog- of bevochtigingrotor voor het drogen of bevochtigen van lucht ten behoeve van
klimaatbeheersing in bedrijfsgebouwen door middel van een roterende schijf, die vocht
uitwisselt tussen de in- en uitgaande luchtstroom, en bestaande uit: droog- of bevochtigingrotor,
aandrijving.
-
b. Adiabatische indirect werkende dauwpuntsluchtkoeler voor het koelen van bedrijfsgebouwen,
waarbij in de koeler een deel van de gekoelde lucht over de bevochtigde warmtewisselaar
wordt geleid en afgevoerd, en bestaande uit: warmtewisselaar, ventilator, filter,
bevochtigingsapparatuur, (eventueel) waterbehandelingsapparatuur.
1.2.E. Luchtdichte componenten in luchtverdeelsysteem voor het transporteren van toe-
of afvoerlucht in een bedrijfsgebouw, en bestaande uit: luchtklep of geluiddemper
of luchtkanaalnaverwarmer of -nakoeler of luchtvolumeregelaar of aansluitkast van
een ventilatierooster, gemonteerd in het luchtkanaal van een ventilatiesysteem, waarbij
deze componenten zijn uitgevoerd in luchtdichtheidsklasse C gemeten conform NEN-EN
1751. Het maximum bedrag, dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt,
bedraagt per component € 2.500. Een ventilatorconvector of fancoilunit wordt niet
gerekend tot de hiervoor genoemde luchtdichte componenten.
1.2.F. Hoogrendement luchtverwarmer voor het verwarmen van ruimten in bedrijfsgebouwen,
en bestaande uit: een direct gasgestookte luchtverwarmer met een deellastrendement
groter of gelijk aan 101% gemeten conform NEN-EN 1196, verbrandingsgasafvoersysteem,
(eventueel) luchttoevoersysteem, (eventueel) voor ruimten met een gemiddelde hoogte
groter dan 5 meter een inducerend uitblaassysteem op de luchtverwarmer met nozzles
of verstelbare inducerende schoepen of een individueel thermostatisch geregelde steunventilator
in een omkasting aan het plafond gemonteerd die verticaal naar beneden blaast met
nozzles of verstelbare inducerende schoepen;
1.2.G. Direct gasgestookt stralingspaneel voor het verwarmen van gesloten binnenruimten
in bedrijfsgebouwen met een gemiddelde hoogte groter dan 5 meter, niet zijnde tuinbouwkassen,
en bestaande uit:
-
a. direct gasgestookte donkerstraler met een verbrandingsrendement groter of gelijk aan
86% gemeten conform NEN-EN 416 of NEN-EN 777, verbrandingsgasafvoersysteem, (eventueel)
luchttoevoersysteem:
-
b. direct gasgestookte hogetemperatuurstraler met een belasting van tenminste 8 kW op
onderwaarde gemeten conform NEN-EN 419.
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. Thermische isolering.
2.1.B. HR-glas voor beglazing in buitengevel-, of dakconstructies van bestaande bedrijfsgebouwen,
en bestaande uit: meervoudig glas dat gemeten is conform NEN-EN 673 voor warmtereflecterend
isolerend glas met een warmtewerende coating of gasgevulde spouw, met een warmtedoorlatingscoëfficiënt
U van maximaal 1,2 W/m2K en met:
-
a. een lichtdoorlatingscoëfficiënt (LTAN) van ten minste 70%, of
-
b. een lichtdoorlatingscoëfficiënt (LTAN) van ten minste 60% gecombineerd met een zontoetredingscoëfficiënt
(ZTAN) van ten hoogste 40%. Exclusief kozijnen of constructie waarin of waarop het
glas wordt gemonteerd.
2.1.C. Energieschermen voor
-
a. het verminderen van het warmteverlies in tuinbouwkassen voor lichte stookteelt, door
het aanbrengen van beweegbare schermen aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende
gebouwschil, en bestaande uit: schermdoek dat voor tenminste 90% dicht is, waarbij
de maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen (eventueel)
schermkierregeling. Bij lichte stookteelt is de gemiddelde minimum etmaaltemperatuur
van de stooklijn in de maand januari lager dan 17°C, of
-
b. het verminderen van het warmteverlies in tuinbouwkassen voor zware stookteelt door
het aanbrengen van beweegbare gevelschermen aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende
gebouwschil, en bestaande uit: schermdoek dat voor ten minste 90% dicht is, waarbij
de maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%,
mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen. Bij zware
stookteelt is de gemiddelde minimum etmaaltemperatuur van de stooklijn in de maand
januari 17°C of hoger, of
-
c. het weren van een teveel aan zoninstraling en het verminderen van het warmteverlies
uit tuinbouwkassen door het aanbrengen van beweegbare schermen aan de buitenzijde,
boven de lichtdoorlatende gebouwschil, en bestaande uit: schermdoek dat voor ten minste
50% dicht is, waarbij de maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner
zijn dan 10 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 15%,
mechanisch bedieningssmechanisme, (eventueel) afdichtingsvoorzieningen.
2.1.D. Isolatie voor bestaande constructies in bedrijfsgebouwen door verbetering
van de isolatie van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden van ruimten, en bestaande
uit: isolatiemateriaal waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R = Σ (Rm) = Σ(d/λ) toeneemt met ten minste 1,5 m2K/W t.o.v. de oude situatie.
Het maximum bedrag, dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt
EUR 20/m2 te isoleren oppervlak. De warmteweerstand dient bepaald te zijn conform NEN 1068
(mei 1997).
2.1.E Isolatie van koel- of vriesruimten door isolatiemateriaal waarbij de som van
de warmteweerstand van de lagen R=Σ(Rm) = Σ(d/λ);
-
a. Voor het koelen of licht vriezen bij een ruimtetemperatuur tussen +12°C en –10°C,
ten minste 5,2 m2K/W dient te bedragen. Het maximum investeringsbedrag, dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt EUR 20/m2 te isoleren oppervlak, of
-
b. Voor het vriezen bij een ruimtetemperatuur lager dan –10°C, ten minste 10,5 m2K/W dient te bedragen. Het maximum investeringsbedrag, dat voor energie-investeringsaftrek
in aanmerking komt bedraagt EUR 40/m2 te isoleren oppervlak.
Bij een scheiding tussen twee gekoelde ruimten is de zwaarste warmteweerstandseis
van toepassing.
De warmteweerstand dient bepaald te zijn conform NEN 1068 (mei 1997).
2.2.A. Beperking van ventilatie- of tochtverliezen.
3. Warmtehergebruik door:
3.1.A. Warmteterugwinning.
3.1.B. Warmtewisselaar voor warmteterugwinning in tuinbouwkassen, voor het afwisselend
onttrekken en toevoeren van warmte, waarbij de overtollige warmte tijdelijk wordt
opgeslagen om op momenten van warmtebehoefte weer ingezet te worden, en bestaande
uit: warmtewisselaar met geïntegreerde toerengeregelde ventilator, pomp, (eventueel)
dagbuffer.
3.2.A. Systeem voor het uitkoppelen bij de bron en primair transport van afvalwarmte.
Indien afvalwarmte wordt geleverd door een investerende onderneming, dan wordt de
besparing op de locatie waar de afvalwarmte wordt aangewend meegenomen bij het bepalen
van het besparingskental. De berekening dient te worden betrokken over het totale
investeringsbedrag van alle betrokken ondernemingen in het uitkoppelen en primair
transport van afvalwarmte. Secundair transport (distributie) van afvalwarmte in stadswijken
en verwarmingsnetten zijn uitgesloten voor Energie-investeringsaftrek.
Afvalwarmte is warmte die in de bestaande situatie niet nuttig wordt aangewend. Warmte
afkomstig van nieuw te bouwen elektrisch vermogen is geen afvalwarmte.
3.2.B. Warmtebuffersysteem bestemd voor het opslaan van restwarmte vrijkomend bij
warmteopwekking in tuinbouwkassen voor lichte stookteelt en bestaande uit: opslagtank
of opslagzak. Bij lichte stookteelt is de gemiddelde minimum etmaaltemperatuur van
de stooklijn in de maand januari lager dan 17°C.
4. Efficiënte verlichting door:
4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
4.2.B. Daglichtsysteem met spiegel- of prismastuurelementen of spiegelende kokers
voor het optimaal benutten van daglicht in bedrijfsgebouwen door een daglichtsysteem
(niet zijnde (kunststof) daglichtkoepels), waarbij het daglicht dieper in de ruimte
wordt gebracht, en bestaande uit: buitenlichtkoepel, spiegel- of prismastuurelementen
of spiegelende kokers, (eventueel) actief zonvolgsysteem met roterende spiegel, (eventueel)
lichtdiffusor, (eventueel) plafondspiegels.
4.2.C. Ruimteverlichting in koel- of vriescellen, en bestaande uit: light emitting
diodes (LED’s) inclusief behuizing en LED-regeling.
4.2.D. Noodverlichting in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: light emitting diodes
(LED’s) inclusief behuizing en LED-regeling.
4.2.E. Vluchtwegsignalering voor verlichte vluchtrouteaanduiding in bedrijfsgebouwen,
en bestaande uit: armaturen welke voorzien zijn van met tritiumgas gevulde buisjes
(bètalights).
4.2.F. Energie-efficiënt verlichtingssysteem voor:
-
a. vervanging van bestaande binnenverlichting in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit:
spiegeloptiekarmaturen in combinatie met hoogfrequent elektronisch voorschakelapparaat
en fluorescentielampen, (eventueel) regelinstallatie voor het regelen van de verlichting
afhankelijk van de daglichtintensiteit, (eventueel) automatische aanwezigheidsdetectie,
(eventueel) reagerend op veegpulsen, of
-
b. vervanging van bestaande binnenverlichting in bedrijfsgebouwen (met uitzondering van
tuinbouwkassen), en bestaande uit: spiegeloptiekarmaturen die uitsluitend geschikt
zijn voor compact fluorescentielampen of hogedruk gasontladingslampen, elektronisch
voorschakelapparaat, bijbehorende lampen, (eventueel) automatische aanwezigheidsdetectie.
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
B. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij apparatuur of processen
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing bij apparatuur of processen
door:
1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:
1.1.A. Toepassing van meet- en regelapparatuur.
1.1.B. Energie of aardgas tussenmeter voor het onderbemeteren van het energieverbruik
van productieprocessen of bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: tussenmeter voor het
onderbemeteren van het verbruik op aardgas of elektriciteit of warmte of stoom of
perslucht, (eventueel) puls- of busuitgang op de meter. Het maximum investeringsbedrag
dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt per meter € 3.000.
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
1.2.B. Gasgestookt HR-frituurtoestel voor het bereiden van maaltijden, dat gemeten
is conform NEN-EN 437, NEN-EN 203 en CR 1404, waarbij het thermisch rendement ten
minste 83% op onderwaarde bedraagt, de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt
dan 100 ppm en de jaar-emissiewaarde van NOx niet meer bedraagt dan:
-
a. 40 ppm voor toestellen met een belasting t/m 36 kW op onderwaarde, of
-
b. 1,11 ppm per kW belasting voor toestellen met een belasting tussen 36 kW en 54 kW
op onderwaarde, of
-
c. 60 ppm voor toestellen met een belasting groter dan 54 kW op onderwaarde.
De jaar-emissiewaarden van NOx en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding,
en bestaande uit: hoogrendement gastoestel, gastoevoer- en verbrandingsgasafvoersysteem,
exclusief accessoires.
1.2.C. Hoogrendementmotoren voor het aandrijven van proceswerktuigen, en bestaande
uit: asynchrone elektromotoren:
-
a. met een nominaalvermogen kleiner of gelijk aan 90 kW, die voldoen aan de EFF1 (CEMEP)
efficiencyklasse gemeten volgens de voorschriften van de IEC,
-
b. met een nominaalvermogen groter dan 90 kW met een rendement van ten minste 96% gemeten
volgens de voorschriften van de IEC.
1.2.D. Warmtepomp waarbij de warmte nuttig wordt aangewend voor processen, en bestaande
uit: elektrisch gedreven warmtepomp met een COP ≥ 3,6 gemeten onder normale bedrijfsomstandigheden
of een gasgedreven warmtepomp met een gas utilization efficiency ≥ 1,4 gemeten onder
normale bedrijfsomstandigheden, (eventueel) bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron,
(eventueel) restwarmteopslagvat.
1.2.E. Gasgestookte hogedrukreiniger voor het reinigen van oppervlakken met warm water
onder hoge druk eventueel met gelijktijdige dosering van reinigingsmiddelen, die gemeten
is conform NEN-EN 1196, waarbij het indirect rendement ten minste 100% op onderwaarde
bedraagt, de jaar-emissiewaarde van de NOx niet meer bedraagt dan 60 ppm en de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt
dan 160 ppm. De jaaremissiewaarden van NOx en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding,
en bestaande uit: gasgestookte hogedrukreiniger, (eventueel) standaard spuitlans,
(eventueel) standaard hoge-drukslang.
1.2.F. HR-pomp bestemd voor centrale verwarming, airconditioning of tapwater in bedrijfsgebouwen
en bestaande uit: stand-alone natloper centrifugaalpomp tot 2.500 Watt met een EEI
< 0,4 gemeten conform EN 1151 en geclassificeerd door Europump.
Het maximum bedrag, dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt
EUR 5 per Watt.
1.2.G. Direct gasgestookte condenserende boiler voor de productie van warm tapwater,
en bestaande uit: een condenserende warm tapwaterboiler, die gemeten is conform NEN-EN
89 en waarbij het rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt.
1.2.H. Gasverwarmde wasdroger voor het drogen van wasgoed, en bestaande uit:
-
– een wasdroger waarbij de drooglucht direct met gas wordt verwarmd, of
-
– een wasdroger met een maximale belading van 15 kg, waarbij de drooglucht indirect
wordt verwarmd door een gasgestookte installatie.
1.2.I. Gasgestookte lagedruk stoomvormer voor het verwarmen van kookketels voor maaltijden,
en bestaande uit: gasgestookte lagedruk stoomvormer met een nominale belasting op
onderwaarde van maximaal 130 kW.
1.2.J. Gasgestookte (stoom)convectieoven voor het bereiden van maaltijden, die gemeten
is conform NEN-EN 437 en NEN-EN 203 en CR 1404, waarbij het indirect rendement ten
minste 80% op onderwaarde bedraagt, de jaaremissiewaarde van NOx niet meer bedraagt dan 83,6 ppm en de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt
dan 100 ppm. De jaar-emissiewaarde van NOx en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding,
en bestaande uit: gasgestookte (stoom)convectieoven, gastoevoer- en verbrandingsgasafvoersysteem,
exclusief accessoires.
1.2.K. Energiezuinige koel- of vriesinstallatie voor het koelen of vriezen van ruimten
of processen tot maximaal +12°C, en bestaande uit: tenminste één frequentiegeregelde
compressor of één digitale scrollcompressor, (natte)condensor ontworpen op maximaal
10 K temperatuurverschil tussen condensatie- en buitenluchttemperatuur met een specifiek
ventilatorvermogen van de condensor van maximaal 25 W per kW condensorvermogen, bepaald
conform NEN-EN 327 (luchtgekoelde condensor) of NEN-EN 15218 (verdampingscondensor),
weersafhankelijke regeling van de condensatiedruk tot +13°C buitentemperatuur, elektronische
expansieregeling bij een direct expansiesysteem, verdamper exclusief koelmeubel of
koeltunnel.
Voor Energie-investeringsaftrek komt in aanmerking:
a. indien een halogeenvrij koudemiddel wordt gebruikt, het investeringsbedrag van
de koel- of vriesinstallatie, uitgezonderd de installatiedelen die dit koudemiddel
niet bevatten.
b. indien koudemiddel op basis van een HFK wordt gebruikt, maximaal EUR 250 per kW
ontwerpkoelvermogen.
1.2.L. Energiezuinige professionele koel- of vrieskast met een maximale netto inhoud
van 1000 liter voor;
a. het koelen van producten in de temperatuurklasse M1 (+5°C/–1°C), met een energieverbruik
van ten hoogste 15 kWh per m3 netto inhoud in 48 uur gemeten conform EN 441 in klimaatklasse D (30°C, 55% RV),
of
b. het vriezen van producten in de temperatuurklasse L1 (–15°C/–18°C), met een energieverbruik
van ten hoogste 40 kWh per m3 netto inhoud in 48 uur gemeten conform EN 441 in klimaatklasse D, en bestaande uit
koel- of vrieskast, werkend op een halogeenvrij koudemiddel, voorzien van geforceerde
ventilatie in de kast en een afzonderlijke geplaatste, niet in de wanden ingebouwde
verdamper.
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. Thermische isolering.
3. Warmtehergebruik door:
3.1.A. Warmteterugwinning.
3.2.A. Systeem voor het uitkoppelen bij de bron en primair transport van afvalwarmte.
Indien afvalwarmte wordt geleverd door een investerende onderneming, dan wordt de
besparing op de locatie waar de afvalwarmte wordt aangewend meegenomen bij het bepalen
van het besparingskental. De berekening dient te worden betrokken over het totale
investeringsbedrag van alle betrokken ondernemingen in het uitkoppelen en primair
transport van afvalwarmte. Secundair transport (distributie) van afvalwarmte in stadswijken
en verwarmingsnetten zijn uitgesloten voor Energie-investeringsaftrek.
Afvalwarmte is warmte die in de bestaande situatie niet nuttig wordt aangewend. Warmte
afkomstig van nieuw te bouwen elektrisch vermogen is geen afvalwarmte.
4. Efficiënte verlichting door:
4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
4.2.B. LED seinlampen of LED verkeerslichten bij wegen of vaarwegen of spoorwegen,
en bestaande uit: light emitting diodes (LED’s) inclusief behuizing en LED-regeling,
(eventueel) vervanging van de elektronische voeding, exclusief lantaarn, exclusief
palen, exclusief verkeersregeling en exclusief aansluiting op het elektriciteitsnet.
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
C. Investeringen ten behoeve van het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing door:
Warmtekrachtinstallatie of brandstofcelsysteem voor het gelijktijdig opwekken van
warmte en kracht, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld
op jaarbasis ten minste 65% bedraagt. Onder het totaal energetisch rendement wordt
verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van kracht en tweederde
deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte,
berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof.
D. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij transportmiddelen
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing bij voertuigen voor het
vervoer over de weg, vaartuigen bij de binnenvaart of bij railgebonden voertuigen
door:
1. Verbetering van de energie-efficiëntie door:
1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.
1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
1.2.B. Wielnaafmotoren voor het aandrijven van de wielen van een voertuig, en bestaande
uit: elektromotoren met permanente magneten en motorcontroller die in de wielnaaf
zijn geïntegreerd, oplaadbare accu’s ten behoeve van de voeding van de motoren.
1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
1.3.B. Kopschot windscherm of spoiler intermodaal chassis voor het beter geleiden
van de rijwind, ter vermindering van de aërodynamische weerstand van voertuigen ten
behoeve van goederenwegtransport met een maximum massa beladen voertuig van meer dan
3.500 kg, en bestaande uit: vast aan de oplegger of het chassis gemonteerde kunststof
of metalen 3-D spoiler.
1.3.C. Zij-afscherming voor het verminderen van de aërodynamische weerstand van voertuigen
ten behoeve van goederenwegtransport door middel van panelen ter afsluiting van de
open ruimte aan de zijkant van motorwagens, aanhangers, trekkers en opleggers die
tevens voldoen aan de eisen voor de verkeersveiligheid conform EEG-richtlijn 89/297,
en bestaande uit: zij-afscherming.
2. Vermindering van de warmte- of koellast door:
2.1.A. Thermische isolering.
2.1.B. Lichtgewicht aramide koelcontainer voor het wegvervoer, railvervoer, watervervoer
of intermodaal vervoer, en bestaande uit: koelcontainer of opbouw van koelwagens of
-opleggers, exclusief het aanwezige koelaggregaat, met aramide zijwanden met een lengte
van ten minste 6 meter en met een dikte van het isolatiemateriaal van ten minste 42
mm. Hierbij dienen alle zijwanden ten minste 220 g/m2 aramideweefsel of -legsel te bevatten.
2.2.A. Beperking van ventilatie- of tochtverlies.
3. Warmtehergebruik door:
3.1.A. Warmteterugwinning.
4. Efficiënte verlichting door:
4.1.A. Toepassing van automatische meet en regelapparatuur.
4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.
4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.
E. Investeringen ten behoeve van het aanwenden of toepassen van duurzame energie
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Technische voorzieningen die er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te
beperken door gebruik te maken van duurzame energie door:
1. Zonne-energie door:
1.1.A. Conversie naar elektriciteit of warmte (met uitzondering van het gebruik van
passieve zonne-energie).
1.1.B. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem voor het opwekken van elektrische energie
uit zonlicht met behulp van zonnecellen, en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche
zonnecellen met een gezamenlijk piekvermogen van ten minste 90 Watt, (eventueel) stroom/spanningsomvormer,
(eventueel) accumulator.
1.1.C. Zonnecollectorsysteem voor het verwarmen van water, en bestaande uit: zonnecollector,
(eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) in het vat
geïntegreerde naverwarmer.
1.1.D. Luchtcollectorsysteem voor drooglucht voor het benutten van zonne-energie,
waardoor de drooglucht van droogprocessen wordt (voor)verwarmd, en bestaande uit:
niet-watergevulde zonnecollector, (eventueel) aansluiting op droogruimte.
2. Windenergie door:
2.1.A. Windturbine met een nominaal vermogen > 25 kW voor het opwekken van elektrische
energie, en bestaande uit: windturbine, (eventueel) mast, (eventueel) aansluiting
op het elektriciteitsnet, (eventueel) uitsluitend voor plaatsing en onderhoud van
de windmolen bestemde ontsluitingsweg.
Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
bedraagt voor windturbines die:
-
a. op Nederlands grondgebied, anders dan in het niet gemeentelijk ingedeelde deel van
de territoriale zee of de Exclusieve Economische Zone, worden geplaatst € 1100/kW;
-
b. in het niet gemeentelijk ingedeelde deel van de territoriale zee of in de Exclusieve
Economische Zone worden geplaatst € 2250/kW.
Het vermogen (kW) is gedefinieerd als het nominale elektrische vermogen van de windturbine.
2.1.B. Windturbine met een nominaal vermogen ≤ 25 kW voor het opwekken van elektrische
energie, en bestaande uit: windturbine, (eventueel) mast, (eventueel) aansluiting
op het elektriciteitsnet.
Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt
bedraagt € 5000/kW;
Het vermogen (kW) is gedefinieerd als het nominale elektrische vermogen van de windturbine.
3. Waterkracht door:
3.1.A. Conversie naar elektrische of mechanische energie,
3.1 B. Waterkrachtinstallatie voor het benutten van waterstroming of het verval van
waterstromen voor de opwekking van elektrische of mechanische energie, en bestaande
uit: waterrad of waterturbine, (eventueel) transmissie, (eventueel) generator, (eventueel)
transformator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.
4. Benutten of opslaan van omgevingswarmte door:
4.1.A. Aardwarmtewinningssysteem voor het winnen van warmte uit diepe aardlagen ten
behoeve van de verwarming van processen of van gebouwen, en bestaande uit: aardwarmtewinningsinstallatie,
aansluiting op verwarmingsnet.
4.1.B. Grondwarmtewisselaar voor:
-
a. het koelen of verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen of bij processen,
met behulp van een in het grondwater liggende warmtewisselaar, en bestaande uit: ondergrondse
warmtewisselaar, pomp, (eventueel) water-lucht warmtewisselaar in stallen die de warmte
of koude rechtstreeks uit de bodem afgeeft, (eventueel) restwarmteopslagvat.
-
b. het verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen of bij processen met behulp
van een in de wegverharding liggende warmtewisselaar, en bestaande uit: pomp(en),
ondergrondse warmtewisselaar of warmtevoerende buizen in de wegverharding exclusief
de wegverharding zelf, (eventueel) restwarmteopslagvat.
-
c. het voorkoelen of voorverwarmen van buitenlucht voor het gebruik in gebouwen met behulp
van ondergrondse buizen als warmtewisselaar, en bestaande uit: luchtgrondbuizen met
een diameter van maximaal 40 cm, (eventueel) luchtplenum, (eventueel) automatisch
geregelde centrale bypass.
4.1.C. Warmte- of koude-opslag in de bodem (aquifer) voor het opslaan van warmte of
koude in de bodem met behulp van grondwater als opslagmedium, ten behoeve van het
koelen of verwarmen van gebouwen of processen, en bestaande uit: een gesloten systeem
met grondwaterbronnen/putten, die voor onttrekking en injectie worden gebruikt en
waarbij de jaarlijkse netto thermische balans van de bodem nagenoeg neutraal is, grondwaterpompen,
transportleiding van putten naar applicatievestiging, (eventueel) warmtewisselaar
tussen grondwater en gebouwnet.
5. Biomassa door:
5.1.A. Conversie naar mechanische of elektrische energie of warmte en waarbij sprake
moet zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling
tot en met eindproduct.
Onder biomassa wordt hier verstaan: materiaal dat voor wat betreft de massa van de
brandbare componenten geheel of nagenoeg geheel bestaat uit koolstofverbindingen afkomstig
uit een korte CO2-cyclus, waarbij geldt dat de eventueel in het materiaal aanwezige koolstofverbindingen
afkomstig uit een lange CO2-cyclus onvermijdelijk in het materiaal aanwezig moeten zijn. Hierbij mag geen sprake
zijn van bijstook van kunststoffen of bijmenging van kunststoffen.
Bijvoorbeeld de volgende materiaalstromen:
-
– houtafval, sloophout, snoeihout, dunningshout en andere houtachtige stromen;
-
– stro, bermmaaisel, riet, kippenmest en overige agrarische residuen, exclusief natte
drijfmest;
-
– residuen van de papierindustrie, mits deze geen kunststoffen bevatten;
-
– oud papier en karton;
-
– steekvast papierslib of steekvast rioolwaterzuiveringsslib;
-
– specifiek voor het inzetten van duurzame energie geteelde gewassen of delen daarvan;
-
– organische residuen uit de voedings-en genotmiddelenmiddelenindustrie, exclusief ongeboren
mest.
5.1.B. Biomassavergassingsinstallatie voor het opwekken van warmte of mechanische
of elektrische energie door het vergassen van biomassa. Er moet sprake zijn van een
netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot
en met eindproduct. Het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis van de
installatie moet ten minste 40% bedragen. Onder het totaal energetisch rendement wordt
verstaan de som van het netto energetisch rendement van de opwekking van mechanische
of elektrische energie en tweederde deel van het netto energetisch rendement van de
productie van de nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof, en bestaande uit: vergassingsreactor, (eventueel) voorbewerkingsapparatuur,
(eventueel) gasmotor of -turbine, (eventueel) rookgasreinigingsapparatuur, (eventueel)
generator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet, (eventueel) gasreinigingsapparatuur,
(eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) brander, (eventueel) ketel.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.C. Biomassaverbrandingsinstallatie voor het opwekken van mechanische of elektrische
energie door verbranding van biomassa. Er moet sprake zijn van een netto opbrengst
van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct.
De warmte moet nuttig worden aangewend, waarbij het totaal energetisch rendement gemiddeld
op jaarbasis van de installatie ten minste 40% moet bedragen. Onder het totaal energetisch
rendement wordt verstaan de som van het netto energetisch rendement van de opwekking
van mechanische of elektrische energie en tweederde deel van het netto energetisch
rendement van de productie van de nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste
verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande uit: verbrandingsinstallatie,
ketel, (eventueel) voorbewerkingsapparatuur, (eventueel) stoomexpansieturbine, (eventueel)
rookgasreinigingsapparatuur, (eventueel) generator (eventueel) aansluiting op het
elektriciteitsnet.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.D. Biomassaverbrandingsinstallatie voor het opwekken van warmte door verbranding
van biomassa, waarbij de warmte nuttig wordt aangewend. Er moet sprake zijn van een
netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot
en met eindproduct. Het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis van de
installatie moet tenminste 75% bedragen, berekend op de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof, en bestaande uit: verbrandingsinstallatie, ketel, (eventueel)
voorbewerkingsapparatuur, (eventueel) rookgas-reinigingsapparatuur. Wat hierbij onder
biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.E. Stortgaswinningsinstallatie voor het onttrekken van (stort)gas uit gestort
afval en het nuttig aanwenden van de daarin aanwezige energie met een totaal energetisch
rendement gemiddeld op jaarbasis van ten minste 35%. Onder het totaal energetisch
rendement wordt verstaan de som van het netto energetisch rendement van de opwekking
van mechanische of elektrische energie en tweederde deel van het netto energetisch
rendement van de productie van de nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste
verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande uit: stortgasonttrekkingssysteem,
gasbehandelingsapparatuur, (eventueel) compressor, (eventueel) gasmotor, (eventueel)
generator met of zonder aansluiting op het elektriciteitsnet, (eventueel) warmtewisselaar.
5.1.F. Biogasbenuttingsinstallatie voor het omzetten van biogas, afkomstig van anaërobe
vergisting, in mechanische of elektrische energie of warmte. Er moet sprake zijn van
een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling
tot en met eindproduct. Het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis van
de installatie moet ten minste 50% bedragen. Onder het totaal energetisch rendement
wordt verstaan de som van het netto energetisch rendement van de opwekking van mechanische
of elektrische energie en tweederde deel van het netto energetisch rendement van de
productie van de nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde
van de ingezette brandstof, en bestaande uit: (eventueel) gasbehandelingsapparatuur,
(eventueel) compressor, (eventueel) gasmotor, (eventueel) generator, (eventueel) aansluiting
op het elektriciteitsnet, (eventueel) ketel, (eventueel) warmtewisselaar.
5.1.G. Anaërobe-vergistingsinstallatie voor het anaëroob vergisten van biomassa, natte
drijfmest of ongeboren mest en het daarbij opwekken van warmte en mechanische of elektrische
energie, waarbij een deel van de niet in mechanische of elektrische energie omgezette
warmte nuttig wordt aangewend. Er moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie,
gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct. Het totaal
energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis van de installatie moet ten minste 35%
bedragen. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het netto
energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische energie en tweederde
deel van het netto energetisch rendement van de productie van de nuttig aan te wenden
warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en
bestaande uit: reactor, menger, biogashouder, warmtewisselaar, silo, biogasbehandelingsapparatuur,
(eventueel) compressor, (eventueel) gasmotor, (eventueel) generator, (eventueel) aansluiting
op het elektriciteitsnet.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.H. Biomassavoorbewerkingsinstallatie voor het voorbewerken en opslaan van biomassa
tot direct inzetbare brandstof, door middel van opslag en drogen of verkleinen of
pelletteren of briketteren. Er moet sprake zijn van een netto opbrengst van energie,
gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct, en bestaande
uit: ontvangstinstallatie, opslagsilo’s, droogapparatuur of verkleiningsapparatuur
of pelletteerapparatuur of briketteerapparatuur, (eventueel) transportschroeven of
-banden.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.I. Biomassavergassingsinstallatie voor het produceren van biogas door het vergassen
van biomassa en het biogas opwaarderen tot aardgasnetkwaliteit en waarbij het gas
in het aardgasnet wordt gebracht. Er moet sprake zijn van een netto opbrengst van
energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct.
Het cold-gas rendement gemiddeld op jaarbasis van de installatie moet ten minste 60%
bedragen. Het cold-gas rendement wordt berekend door de onderste verbrandingswaarde
van het geleverde gas van aardgasnetkwaliteit samen met de nuttig aangewende warmte,
te delen door de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande
uit: vergassingsreactor, voorziening die het geproduceerde biogas opwaardeert tot
aardgasnetkwaliteit, (eventueel) rookgasreinigingsapparatuur, (eventueel) gasreinigingsapparatuur.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.J. Pyrolyse-installatie voor het onder zuurstofarme of -loze omstandigheden verwerken
van biomassa door middel van thermische ontleding, waarbij de vrijkomende vaste, vloeibare
of gasvormige reactieproducten worden aangewend als brandstof voor energieopwekking,
en bestaande uit: pyrolysereactor, (eventueel) voorbewerkingsapparatuur, (eventueel)
gasreinigingssysteem, (eventueel) rookgasreinigingsinstallatie.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.K. Biogasopwaardeerinstallatie voor het produceren van gas van aardgasnetkwaliteit,
waarbij uitsluitend uit biomassa verkregen gassen als energie-input mogen dienen,
en bestaande uit: voorziening die geproduceerde biogas opwaardeert naar gas van aardgasnetkwaliteit,
(eventueel) gasreinigingsapparatuur, (eventueel) compressor. Wat hierbij onder biomassa
is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.L. Bio-oliebenuttingsinstallatie voor het opwekken van warmte of mechanische of
elektrische energie door het benutten van de energie-inhoud van uit biomassa verkregen
secundaire vloeibare energiedragers. Er moet sprake zijn van een netto opbrengst van
energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct.
Het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis van de installatie moet ten
minste 50% bedragen. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som
van het netto energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische
energie en tweederde deel van het netto energetisch rendement van de productie van
nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette
brandstof, en bestaande uit: motor, generator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet
(eventueel) warmtewisselaar.
Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E.5.1.A.
5.1.M. Stortgaswinningsinstallatie voor het onttrekken van (stort)gas uit gestort
afval, waarbij het stortgas wordt opgewaardeerd naar gas van aardgasnetkwaliteit en
in het aardgasnet wordt gebracht, en bestaande uit: stortgasonttrekkingssysteem, gasbehandelingsapparatuur,
voorziening die het stortgas opwaardeert naar gas van aardgasnetkwaliteit, (eventueel)
compressor.
5.1.K. Biobrandstofproductie-installatie voor het produceren van vloeibare of gasvormige
brandstoffen uit houtachtige of cellulose-achtige verbindingen in biomassa door hoge
druk of hoge temperatuur thermische ontleding of FisherTropschproces (of een vergelijkbaar
proces) of cellulose fermentatie, en bestaande uit: reactor, (eventueel) voorbewerkingsinstallatie,
(eventueel) reinigings- of opwaardeer- of nabehandelingsapparatuur van de geproduceerde
biobrandstof, exclusief zijn: op- en overslagvoorzieningen, apparatuur voor het opwaarderen
of verwerken van rest- of afval stromen die niet worden ingezet als biobrandstof,
utilities.
5.1.L. Biobrandstofproductie-installatie voor het produceren van vloeibare brandstoffen
uit biomassa waarvan de energie-inhoud voor ten minste 70% afkomstig is van organische
reststoffen door (enzymatische) fermentatie of verestering, en bestaande uit: reactor,
(eventueel) voorbewerkingsinstallatie, (eventueel) reinigings- of opwaardeer- of nabehandelingsapparatuur
van de geproduceerde biobrandstof, exclusief zijn: op- en overslagvoorzieningen, apparatuur
voor het opwaarderen of verwerken van rest- of afvalstromen die niet worden ingezet
als biobrandstof, utilities.
Onder organische reststoffen wordt hier verstaan: biomassa dat als restproduct bij
een verwerkings- of bereidingsproces vrijkomt en waarbij de bron van de biomassa niet
specifiek voor de productie van de reststof wordt geteeld of gefokt.
Voorbeelden van organische reststoffen zijn: melasse, aardappelschillen, bietenpuntjes,
gebruikte plantaardige of dierlijke oliën of vetten, slachtafval, glycerine dat als
restproduct is vrijgekomen.
Voorbeelden van niet-organische reststoffen zijn: rechtstreeks uit gewassen gewonnen
oliën of vetten, granen, suiker, suikerbieten.
F. Energie-advies
[Regeling vervallen per 01-01-2019]
Een energie-advies ter verbetering van de energie-efficiency van objecten door middel
van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen, en bestaande uit:
-
a. een rapportage waarin de mogelijkheden om maatregelen te treffen ter verbetering van
de energie-efficiency zijn vastgelegd. Deze rapportage bevat in ieder geval:
-
1. Beschrijving van het object;
-
2. Een overzicht van de totale energiehuishouding van het bestaande totale object;
-
3. Een energiebalans van de relevante onderdelen van het bestaande totale object;
-
4. Een overzicht van de mogelijkheden en de kwantificering tot energiebesparing;
-
5. Een overzicht van de noodzakelijke organisatorische en administratieve aanpassingen;
-
6. Een raming van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten.
Voor afnemers met een energiegebruik van meer dan 25.000 m3 aardgas (of aardgasequivalent) of 50.000 kWh elektriciteit per jaar gelden de volgende
aanvullende eisen:
-
7. Inzicht in alle maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar;
-
8. Van de energiebalans dient 90% van het totale energiegebruik te worden gespecificeerd,
tenzij daar gemotiveerd van afgeweken kan worden;
-
9. Helder en eenvoudig plan voor het uitvoeren van de energiebesparende maatregelen,
of
-
b. een actieplan als omschreven in het EU Motor Challenge Programme.