Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000

Geraadpleegd op 13-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013.
Geldend van 01-01-2013 t/m heden

Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst,

Gelet op de artikelen 2, vierde lid, 10, tweede lid, 11, zevende lid en 15, tweede lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

Besluit:

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2. Aanvraag van de verplichtstelling

De aanvraag van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, bevat:

  • a. een vermelding van de organisaties die om de verplichtstelling vragen;

  • b. een toelichting op de aanvraag tot verplichtstelling;

  • c. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

  • d. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel c, in viervoud;

  • e. een digitale tekst van de integrale statuten en reglementen, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur, en

  • f. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel e, in viervoud;

  • g. een opgave van representativiteitsgegevens in de vorm van:

    • 1°. het aantal werkgevers, dat lid is van de bij de aanvraag van de verplichtstelling betrokken werkgeversorganisatie(s) onderscheidenlijk het aantal werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag van de verplichtstelling betrekking heeft, als mede

    • 2°. het aantal werknemers in dienst van werkgevers die lid zijn van de bij de aanvraag van de verplichtstelling betrokken werkgeversorganisatie(s) onderscheidenlijk het aantal werknemers werkzaam bij werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag van de verplichtstelling betrekking heeft;

  • h. een toelichting op de wijze van de verzameling van de representativiteitsgegevens, bedoeld in onderdeel g, waarbij gebruik kan worden gemaakt van een daarvoor opgesteld formulier representativiteitsgegevens, dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd, die in ieder geval het volgende bevat:

    • 1°. een opgave van de gebruikte bronnen voor de aantallen werkgevers en werknemers zoals genoemd in onderdeel g, onder 1° en 2°;

    • 2°. een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode;

    • 3°. een opgave van de wijze van meting;

    • 4°. een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben;

    • 5°. een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds of dat deel van het bedrijfstakpensioenfonds waarop de aanvraag van de verplichtstelling betrekking heeft. Daarbij is duidelijk dat in de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds uitgesloten categorieën werknemers in de tellingen buiten beschouwing zijn gelaten.

Artikel 2a. Meerderheid van minder dan 60%

  • 1 Indien op grond van de opgave, bedoeld in artikel 2, onderdeel g, het aantal werknemers in dienst van georganiseerde werkgevers een meerderheid vertegenwoordigt van minder dan 60% van het totale aantal werknemers als bedoeld in dat artikelonderdeel dan wel, indien tegen verplichtstelling ingebrachte zienswijzen daartoe aanleiding geven, wordt de toelichting op de wijze van verzameling van de representativiteitsgegevens, bedoeld in artikel 2, onderdeel h, gegeven aan de hand van het in dat artikelonderdeel bedoelde formulier representativiteitsgegevens.

  • 2 De minister kan naar aanleiding van de opgave, bedoeld in artikel 2, onderdeel g, verlangen dat een nadere rapportage over de juistheid van die opgave van een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent die daartoe gecertificeerd is, wordt overgelegd.

Artikel 3. Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling

De aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, bevat:

  • a. een vermelding van de organisaties die om wijziging van de verplichtstelling vragen;

  • b. een toelichting op de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling;

  • c. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de werkingssfeer van de verplichtstelling zoals deze zou komen te luiden na de gewenste wijziging, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur, en

  • d. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel c in viervoud;

  • e. een opgave van representativiteitsgegevens in de vorm van:

    • 1°. het aantal werkgevers dat lid is van de bij de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrokken werkgeversorganisatie(s) onderscheidenlijk het aantal werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrekking heeft, als mede

    • 2°. het aantal werknemers in dienst van werkgevers die lid zijn van de bij de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrokken werkgeversorganisatie(s) onderscheidenlijk het aantal werknemers werkzaam bij werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrekking heeft;.

  • f. een toelichting op de wijze van de verzameling van de representativiteitsgegevens, bedoeld in onderdeel e, waarbij gebruik kan worden gemaakt van een daarvoor opgesteld formulier representativiteitsgegevens, dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd, die in ieder geval het volgende bevat:

    • 1°. een opgave van de gebruikte bronnen voor de aantallen werkgevers en werknemers zoals genoemd onder onderdeel e, onder 1° en 2°;

    • 2°. een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode;

    • 3°. een opgave van de wijze van meting;

    • 4°. een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben;

    • 5°. een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds of dat deel van het bedrijfstakpensioenfonds waarop de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrekking heeft. Daarbij is duidelijk dat in de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds uitgesloten categorieën werknemers in de tellingen buiten beschouwing zijn gelaten.

Artikel 3a. Meerderheid van minder dan 60%

  • 1 Indien op grond van de opgave, bedoeld in artikel 3, onderdeel e, het aantal werknemers in dienst van georganiseerde werkgevers een meerderheid vertegenwoordigt van minder dan 60% van het totale aantal werknemers als bedoeld in dat artikelonderdeel dan wel, indien tegen wijziging van de verplichtstelling ingebrachte zienswijzen daartoe aanleiding geven, wordt de toelichting op de wijze van verzameling van de representativiteitsgegevens, bedoeld in artikel 3, onderdeel f, gegeven aan de hand van het in dat artikelonderdeel bedoelde formulier representativiteitsgegevens.

  • 2 De minister kan naar aanleiding van de opgave, bedoeld in artikel 3, onderdeel e, verlangen dat een nadere rapportage over de juistheid van die opgave van een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent die daartoe gecertificeerd is, wordt overgelegd.

Artikel 4. Aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling

  • 1 De aanvragen tot intrekking van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de wet, bevatten:

    • a. een vermelding van de organisaties die om intrekking van de verplichtstelling vragen, en

    • b. een toelichting op de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling,

    • c. een opgave van:

      • 1°. het aantal werkgevers dat lid is van de bij de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrokken werkgeversorganisatie(s) en onderscheidenlijk het aantal werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrekking heeft als mede

      • 2°. het aantal werknemers in dienst van werkgevers die lid zijn van de bij de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrokken werkgeversorganisatie(s) en onderscheidenlijk het aantal werknemers werkzaam bij werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrekking heeft;.

    • d. een toelichting op de wijze van de verzameling van de representativiteitsgegevens, waarbij gebruik kan worden gemaakt van een daarvoor opgesteld formulier representativiteitsgegevens, dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd, die in ieder geval het volgende bevat:

      • 1°. een opgave van de gebruikte bronnen voor de aantallen werkgevers en werknemers zoals genoemd onder onderdeel c, onder 1° en 2°.

      • 2°. een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode;

      • 3°. een opgave van de wijze van meting;

      • 4°. een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben;

      • 5°. een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds of dat deel van het bedrijfstakpensioenfonds waarop de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrekking heeft. Daarbij dient ook duidelijk te zijn dat in de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds uitgesloten categorieën werknemers in de tellingen buiten beschouwing zijn gelaten.

  • 2 Onverminderd het eerste lid bevat de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling voor een deel van de bedrijfstak, bedoeld in artikel 11, derde lid, van de wet, tevens:

    • a. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling zoals deze zou komen te luiden na de gewenste intrekking van de verplichtstelling voor een deel van de bedrijfstak, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

    • b. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel a, in viervoud, en

    • c. een actuariële berekening waaruit de financiële gevolgen van de gedeeltelijke intrekking voor het bedrijfstakpensioenfonds blijken.

Artikel 4a. Meerderheid van minder dan 60%

  • 1 Indien op grond van de opgave, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, het aantal werknemers in dienst van georganiseerde werkgevers een meerderheid vertegenwoordigt van minder dan 60% van het totale aantal werknemers als bedoeld in dat artikellidonderdeel dan wel, indien tegen intrekking van de verplichtstelling ingebrachte zienswijzen daartoe aanleiding geven, wordt de toelichting op de wijze van verzameling van de representativiteitsgegevens, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, gegeven aan de hand van het in dat artikellidonderdeel bedoelde formulier representativiteitsgegevens.

  • 2 De minister kan naar aanleiding van de opgave, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, verlangen dat een nadere rapportage over de juistheid van die opgave van een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent die daartoe gecertificeerd is, wordt overgelegd.

Artikel 5. Aanvraag tot ontheffing

  • 1 De aanvraag tot ontheffing, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet wordt gedaan door de persoon voor wie ontheffing wordt gevraagd, dan wel namens die persoon door de persoon of rechtspersoon waarvoor hij werkzaam is.

  • 2 De aanvraag tot ontheffing, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de wet vermeldt:

    • a. de naam en geboortedatum van de persoon waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

    • b. de naam van het bedrijfstakpensioenfonds waaraan de betrokkene verplicht zou zijn deel te nemen;

    • c. de termijn waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

    • d. het land van herkomst van de betrokkene;

    • e. een verklaring van de persoon voor wie ontheffing wordt gevraagd dan wel van de persoon of rechtspersoon waarvoor hij werkzaam is, waarin wordt aangegeven of er een pensioenvoorziening wordt voortgezet in het land van herkomst.

Artikel 6. Behandeling aanvragen

De aanvraag, bedoeld in artikel 2, 3, 4 of 5 wordt eerst in behandeling genomen wanneer alle van belang zijnde gegevens en bescheiden, genoemd in die artikelen, bij de aanvraag zijn gevoegd.

Artikel 6a. Termijnen

  • 1 De minister beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag, bedoeld in artikel 2, 3, of 4, doch uiterlijk binnen zesentwintig weken na de datum van mededeling in de Staatscourant van de aanvraag tot verplichtstelling, de aanvraag betreffende wijziging van de verplichtstelling, dan wel de aanvraag tot intrekking van een verplichtstelling.

  • 2 Indien in verband met het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid informatie of advies is gevraagd aan een persoon of instantie kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, ten hoogste twee maal worden verlengd met een periode van maximaal dertien weken en worden verzoekende partijen van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

  • 3 Indien verzoekende partijen niet of niet volledig binnen zes weken reageren op een verzoek van de minister of de Nederlandsche Bank om aanvullende informatie dan wel binnen acht weken in geval van een verzoek van de Nederlandsche Bank om wijziging van statuten of reglementen, krijgen zij vier weken om alsnog te reageren. Indien ook na deze periode niet of niet volledig is gereageerd wordt de aanvraag, bedoeld in artikel 2, 3 of 4, niet verder behandeld. Hiervan wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 6b. Elektronische verzending

  • 1 Indien de aanvraag, bedoeld in artikel 2, 3 of 4, elektronisch wordt verzonden, wordt daarbij gebruik gemaakt van de door de minister ter beschikking gestelde elektronische formulieren en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 3 De minister zorgt voor de voor elektronische aanvragen noodzakelijke elektronische infrastructuur met behulp waarvan die aanvragen betrouwbaar en vertrouwelijk kunnen worden verzonden.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 8. Citeertitel

De regeling wordt aangehaald als: Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 21 december 2000.

De

Staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.F. Hoogervorst

.