Vreemdelingencirculaire 2000 (A)

Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2007.
Geldend van 01-03-2007 t/m 06-04-2007

Vreemdelingencirculaire 2000 (A)

Afkortingenlijst

ABRvS

Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State

AC

Aanmeldcentrum

ACVZ

Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

Amv

Alleenstaande minderjarige vreemdeling

AOW

Algemene Ouderdomswet

APV

Algemene Plaatselijke Verordening

Awb

Algemene wet bestuursrecht

BMA

Bureau Medische Advisering

BuZa

(Ministerie/Minister van) Buitenlandse Zaken

BVV

Basisvoorziening vreemdelingensysteem

BZK

(Ministerie/Minister van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

CAO

Collectieve arbeidsovereenkomst

COA

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

CWI

Centrale organisatie Werk en Inkomen

DJI

Dienst Justitiele Inrichtingen

DNRI

Dienst Nationale Recherche Informatie

DT&V

Dienst Terugkeer en Vertrek

EG

Europese Gemeenschap

EER

Europese Economische Ruimte

EU

Europese Unie

EVRM

Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden

EZ

(Ministerie/Minister van) Economische Zaken

GBA

Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens

GG&GD

Geneeskundige en gezondheidsdienst

GVI

Gemeenschappelijke Visuminstructies

HKS

Herkenningsdienstsysteem

IND

Immigratie- en Naturalisatiedienst

IOM

Internationale Organisatie voor Migratie

JDS

Justitieel documentatiesysteem

KMar

Koninklijke Marechaussee

KLPD

Korps Landelijke Politiediensten

KLM

Koninklijke Luchtvaart Maatschappij

MTV

Mobiel Toezicht Vreemdelingen

mvv

Machtiging tot voorlopig verblijf

NGO

Non-gouvernementele organisatie

(N)SIS

(Nationaal) Schengen Informatie Systeem

NVVB

Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken

OCW

(Ministerie/Minister van) Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OM

Openbaar Ministerie

OPS

Opsporingsregister

PIL

Protocol Identificatie en Labeling

PTSS

Posttraumatische stressstoornis

REAN

Return and Emigration of Aliens from the Netherlands

ROA

Regeling Opvang Asielzoekers

Rva

Regeling verstrekkingen asielzoekers e.a. categorieën vreemdelingen 2005

Rvb

Regeling verstrekkingen bepaalde categorieën vreemdelingen

RvS

Raad van State

Rwn

Rijkswet op het Nederlanderschap

SGC

Verordening (EG) Nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

SIRENE

Supplementary Information Request at the National Entries

SIS

Schengen Informatie Systeem

SRA

Stichting Rechtsbijstand Asiel

Stb.

Staatsblad

Stcrt.

Staatscourant

SUO

Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen

SVB

Sociale Verzekeringsbank

SZW

(Ministerie/Minister van) Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TBC

Tuberculose

TBS

Terbeschikkingstelling

Trb.

Tractatenblad

TWV

Tewerkstellingsvergunning

UNDP

United Nations Development programme

UNHCR

United Nations High Commissioner for Refugees

UNRWA

United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East

UWV

Uitvoeringsinstelling werknemersverzekering

Vb

Vreemdelingenbesluit

Vc

Vreemdelingencirculaire

VIS

Verificatie- en informatiesysteem

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VRIS

Vreemdelingen in de strafrechtketen

VROM

(Ministerie/Minister van) Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu

VV

Voorschrift Vreemdelingen

Vw

Vreemdelingenwet

VWS

(Ministerie/Minister van) Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Wajong

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten

WAO

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wav

Wet arbeid vreemdelingen

WAZ

Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen

Wbp

Wet bescherming persoonsgegevens

WHW

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

WIA

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

WIW

Wet Inschakeling Werkzoekenden

Wob

Wet openbaarheid van bestuur

Wobka

Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

WSF

Wet op de Studiefinanciering

Wsw

Wet Sociale werkvoorziening

WvSr

Wetboek van Strafrecht

WvSv

Wetboek van Strafvordering

WW

Werkeloosheidswet

Wwb

Wet werk en bijstand

ZHP

Dienst Zeehavenpolitie van de politieregio Rotterdam-Rijnmond

ZW

Ziektewet

Richtlijnen, Verordeningen en Verdragen

Richtlijnen

Citeertitel

Officiële benaming

Publicatie nr

Richtlijn 2001/55

Richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen

PbEG L 212

     

Richtlijn 2003/109

richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

PbEU L 16

     

Richtlijn 2003/110

Richtlijn 2003/110/EG d.d. 25 november 2003 betreffende de ondersteuning bij de doorgeleiding in het kader van maatregelen tot verwijdering door de lucht

Pb EU L 321

     

Richtlijn 2003/86

de Richtlijn 2003/86/EG van 22 september 2003 van de Raad van de EU inzake het recht op gezinshereniging

Pb EU L 51/12

     

Richtlijn 2003/9

Richtlijn nr. 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten

PbEG L 031

     

Richtlijn 2004/38

Richtlijn 2004/38/EG d.d. 29 april 2004, betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG

Pb EU L 229

Verordeningen

Citeertitel

Officiële benaming

Publicatie nr

Schengengrenscode

Verordening (EG) Nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen

PB EU L 105

     

Verordening 2133/2004

Verordening (EG) nr. 2133/2004 van de Raad van 13 december 2004 waarbij voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de verplichting wordt ingevoerd om in de reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten systematisch een stempel aan te brengen, en waarbij de bepalingen van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en het gemeenschappelijk handboek daartoe worden gewijzigd

Pb EU L 369/5

     

Verordening 1560/2003

Verordening (EG) 1560/2003 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij één van de lidstaten wordt ingediend.

Pb L 222

     

Verordening 1612/68

Verordening 1612/68/EEG betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap

Pb EU L 257

     

Verordening 2725/2000

Verordening 2725/2000 van de raad van 11 december 2000 betreffende de instelling van ‘Eurodac’voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin

Pb EU PB L 316

     

Verordening 343/2003

Verordening (EG) 343/2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend

PbEU L 50

     

Verordening 415/2003

Verordening (EG) Nr. 415/2003 d.d. 27 februari 2003 betreffende de afgifte van visa aan de grens, inclusief aan transiterende zeelieden

Pb EU L 64/1

Verdragen

Citeertitel

Officiële benaming

Publicatie nr

Antifolterverdrag

Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing

Trb. 1985, 69, 1963, 184 en 1964, 71

     

Associatiebesluit 1/80

Associatiebesluit van de Associatieraad EEG/ Turkije 1/80

 
     

Associatieovereenkomst EEG-Israël

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de staat Israël betreffende liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en de vervanging van de Protocollen nrs. 1 en 2 bij de assiociatieovereenskomst tussen de EG en Israël

Pb EU 2003 L 346 en Trb 2004, 144

     
     

Associatieovereenkomst EEG-Jordanië

Euro-mediterrane Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Hasjemitische Koninkrijk Jordanië, anderzijds

Pb EU L 283 en Trb 2002,115

     

Associatieovereenkomst EEG-Marokko

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko inzake de liberaliseringsmaatregelen voor het onderling handelsverkeer en de vervanging van de landbouwprotocollen bij de Associatieovereenkomst tussen de EG en het Koninkrijk Marokko

PB EU 2003 L 345 en Trb 2004, 144

     

Associatieovereenkomst EG/Turkije

Associatieovereenkomst tussen de EG en de Republiek Turkije

Pb EU 1964, 217

     

Benelux Verdrag

Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie

C 11 en Trb 1958, 18

     

Benelux-overeenkomst

Overeenkomst tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, inzake de verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Beneluxgebied

Trb. 1960/40

     

BuPo

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten

Trb 1990.46; Nederlandse vertaling Trb 1990, 170

     

Consulaire verdrag

Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen

Trb. 1981/143

     

Diplomatenverdrag

Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer

Trb. 1962/159

     

EER-overeenkomst

Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte

Trb. 1992, 132 en 1993, 203

     

EG-Verdrag

Verdrag tot oprichting van de Europese gemeenschap

Trb. 1957, 9

     

ESH

Europees Sociaal Handvest

Trb 2004/13

     

Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand

Europese Verdrag betreffende sociale en medische bijstand

Trb. 1954/200

     

Europees verdrag migrerende werknemers

Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers

Trb. 1978, 70

     

Europees vestigingsverdrag

Europees vestigingsverdrag

Trb 1957, 20

     

Europese overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen

Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen

Trb 1959-153, 1960-111, 1968-48, 1995-232

     

Europese overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen

Europese overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen

Trb. 1982,24

     

EU-Verdrag

Verdrag betreffende de Europese Unie

Pb EU C 191 en Trb 1992/74, Trb 1993/159

     

EVRM

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

Zoals gewijzigd door Protocol nr 11 met de aanvullende Protocollen 1, 4, 6, 7, 12 en 13

Trb 1951, 154 en 2004, 285

     

Gewijzigd Nederlands-Zwitsers Traktaat

Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat

Trb. 1996, nr. 217

     

Haags adoptieverdrag

Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie

Trb. 1993, 197 en 1996, 94

     

Internationaal Verdrag voor de beveiling van mensenlevens op zee

Internationaal Verdrag voor de Beveiliging van Mensenlevens op Zee

Trb. 1978/189

     

IVKR

Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

Trb. 1990, 46

     

Nationaliteitenverdrag

Verdrag van Straatsburg van 6 mei 1963 betreffende beperking van de gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit

Trb.1964, 4 en 1985, 75

     

Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag

Het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika; het Nederlands Amerikaans Vriendschapsverdrag

Trb. 1956, 40 en 1957m 234

     

Nederlands-Duits Vestigingsverdrag

Nederlands-Duits Vestigingsverdrag

Stb. 1906, 279

     

Nederlands-Zwitsers Traktaat

Traktaat van vriendschap, vestiging en handel tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondstaat

Stb 1878, 137

     

Overeenkomst EEG-Tunesië

Overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Tunesië inzake de liberaliseringsmaatregelen voor het onderlinge handelsverkeer en de wijziging van de landbouwprotocollen bij de Associatieovereenkomst tussen de EG en de Republiek Tunesië

Pb EU 1978 L 336

     

Overeenkomst EG-Zwitserland

Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, inzake het vrije verkeer van personen

Trb. 2000, 16 en 86 en Trb 2002, 104

     

Overeenkomst Nederland-Suriname 1975

Overeenkomst tussen tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake het verblijf en de vestiging van wederzijde onderdanen

Trb. 1975, 133

     

Overeenkomst Nederland-Suriname 1981

Overeenkomst tussen Nederland en Suriname inzake de binnenkomst en het verblijf van wederzijdse onderdanen

Trb. 1981, 35 en 1983, 171

     

Overeenkomst van Dublin

Overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend

PB Eu 1997 C 254 en Trb 1991, 129, Trb 1997,236

     

Samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko

Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko

PB EU L264

     

Samenwerkingsovereenkomst EEG-Tunesië

Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de republiek Tunesië

PB EU L 265

     

Samenwerkingsovereenkomst EEG- Algerije

Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de democraties volksrepubliek Algerije

Pb EU L 263

     

Schengenakkoord

het Akkoord van Schengen inzake vrij personenverkeer tussen de deelnemende landen

Trb 1990, 145

     

Staatlozenverdrag

Verdrag betreffende de Status van Staatlozen

Trb 1957,22

     

SUO

Schengen Uitvoeringsovereenkomst

SCH/Com-ex(94) 29, 2e herz.

     

Toescheidingsovereenkomst Nederland-Suriname

Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen Nederland en Suriname

Trb 1975, 132

     

Verdrag van Amsterdam

Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende Akten

Trb. 1998, 11 en Trb 2002, 153

     

Verdrag van Chicago

Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart

Stb 1947/H 165

     

Verdrag van Chigaco

Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart

Stb. 1947/ H 165

     

Vluchtelingenverdrag

Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en bijbehorend Protocol van New York van 1967

Trb 1954, 88 en Trb. 1967, 76

1. Algemeen

1. Karakter en indeling Vc

De invoering van de Vreemdelingenwet 2000, het daarbij behorende Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 op 1 april 2001 hebben geleid tot het opstellen van de Vreemdelingencirculaire 2000. De Vreemdelingencirculaire 2000 is vastgesteld bij beschikking van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en verving op bovengenoemde datum de Vreemdelingencirculaire 1994. De Vreemdelingencirculaire 2000 is in 2006 geheel herzien.

In de Vreemdelingencirculaire 2000 worden vaak voorkomende termen en organisatienamen afgekort en nimmer voluit geschreven. Er wordt dan ook gebruik gemaakt van een afkortingenlijst, welke aan het begin van dit deel A is opgenomen. In tegenstelling tot de hogere vreemdelingenregelgeving (artikel 124 Vw, artikel 7.5 VV en 9.13 Vb) is hier gekozen voor het afkorten van de termen ‘Vreemdelingenwet 2000’, ‘Vreemdelingenbesluit 2000’, het ‘Voorschrift Vreemdelingen 2000’ en ‘Vreemdelingencirculaire 2000’. Hiervoor gelden respectievelijk de afkortingen Vw, Vb, VV en Vc.

In de Vc wordt de Vw uit 1965 aangeduid met “Vw (oud)” en de artikelen uit die wet met “artikel xx Vw (oud)”.

De Vc vormt het geheel van beleidsregels en algemene aanwijzingen aan alle ambtenaren belast met de uitvoering van de vreemdelingenwet- en regelgeving.

De Vc bestaat uit drie delen:

Deel A bevat algemene informatie over de vreemdelingenketen en organisaties die een directe relatie hebben met de keten, bestuurlijke informatievoorziening, de registratie binnen de vreemdelingenketen en het overgangsrecht. Wanneer gesproken wordt over de vreemdelingenketen, worden alle (semi-) overheidsorganen bedoeld die een verantwoordelijkheid hebben in de uitvoering van de Vw.

In deel A zijn voorts de beleidsregels en algemene aanwijzingen opgenomen in verband met de grensbewaking, de toegang, het toezicht, het vertrek en de uitzetting, de vrijheidsbeperking en -beneming en ongewenstverklaring. In dit deel zijn tevens de modellen van formulieren en documenten opgenomen die door meerdere ketenpartners binnen de vreemdelingenketen worden gebruikt.

Modellen en formulieren die door één van de organisaties binnen de vreemdelingenketen worden gebruikt, zijn beschikbaar bij de betreffende organisatie.

Deel B bevat de algemeen geldende en de bijzondere bepalingen voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning regulier hebben of willen verkrijgen.

Deel C bevat de algemeen geldende en de bijzondere bepalingen voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning asiel hebben of willen verkrijgen.

2. Bevoegdheden

De Minister van Justitie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving. Daar waar in deze circulaire wordt verwezen naar de verantwoordelijke bewindspersoon zal deze worden aangeduid als “de Minister”.

De Minister heeft zijn bevoegdheden met betrekking tot de coördinatie, regie en de uitvoering van het gezag binnen de vreemdelingenketen gemandateerd aan de Secretaris-Generaal, die dit op zijn beurt heeft doorgemandateerd aan de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken. Laatstgenoemde geeft op grond van artikel 48 Vw namens de Minister aanwijzingen aan de uitvoeringsorganisaties, inclusief aanwijzingen omtrent de behandeling van individuen en bijzondere groepen. In spoedeisende individuele gevallen ligt deze aanwijzingsbevoegdheid bij het Hoofd van de IND teneinde een effectief optreden mogelijk te maken, voor zover dit niet ligt op het terrein van vertrek en uitzetting. De aanwijzigingsbevoegdheid ligt waar het gaat om vertrek en uitzetting in spoedeisende individuele gevallen bij de Directeur van de DT&V. Voorts is het geven van een bijzondere aanwijzing in het geval van een voorgenomen toegangsweigering aan een vreemdeling die asiel aanvraagt (zie artikel 3, derde lid, Vw) of een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland (zie artikel 8.8, tweede lid, Vb) een bevoegdheid die aan het Hoofd van de IND is doorgemandateerd. Tevens is de uitvoering van de Vw gemandateerd aan het Hoofd van de IND, voor zover dit ligt op het terrein van toelating. Deze mandatering ziet onder meer op het nemen van beslissingen op toelatingsaanvragen. De uitvoering van de Vw op het terrein van vertrek en uitzetting is gemandateerd aan de Directeur DT&V. Zie voor de uitwerking van de mandatering binnen het Ministerie van Justitie de Regeling van de Minister van Justitie van 12 mei 2005, nr. 5332529/05/DP&O (Stcrt. d.d. 24 mei 2005, nr. 97), de Regeling van de Minister van Justitie van 12 mei 2005, nr. 5295095/04/DP&O (Stcrt. d.d. 24 mei 2005 nr. 97) en het besluit van het Hoofd van de IND van 24 juni 2005, nr. INDUIT05-4081 (AUB) (Stcrt. d.d. 18 juli 2005, nr. 136).

De Minister van BuZa is, op grond van het Soeverein Besluit 1813, bevoegd tot visumverlening. Het Hoofd van de IND is tevens Hoofd van de Visadienst en als onbezoldigd ambtenaar van BuZa gemandateerd om namens de Minister van BuZa te beslissen op visumaanvragen en mvv’s.

Voorts zijn ingevolge de Vw aan de Korpschef en de Commandant der KMar bevoegdheden toegekend en taken opgedragen op het gebied van:

  • toegang (zie A2);

  • toezicht (zie A3);

  • vertrek en uitzetting (zie A4);

  • vrijheidsbeneming (zie A6).

In hoofdstuk 4 Vw is vastgelegd dat de Korpschef en de Commandant der KMar hun bevoegdheden en taken niet uitoefenen naar eigen beleidsinzicht, maar met inachtneming van de (algemene en bijzondere) aanwijzingen van de Minister (zie ook hoofdstuk 4 Vb).

3. Informatie en contactgegevens

De organisaties die belast zijn met de uitvoering van de vreemdelingenwet- en regelgeving en aanverwante wet- en regelgeving dragen ieder zorg voor het organiseren en geven van specifieke voorlichting over de door hen uit te voeren taken.

De vreemdelingenwet- en regelgeving wordt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie geformuleerd. Op internet is het Ministerie voor algemene informatie bereikbaar via www.justitie.nl.

De afdeling Publieksvoorlichting van het Ministerie van Justitie is ondergebracht bij de Postbus 51 Informatiedienst, welke op werkdagen te bereiken op het gratis telefoonnummer 0800–8051 en op internet op de website www.postbus51.nl. Bij Postbus 51 kunnen alle algemene vragen worden gesteld over de rijksoverheid. Voor informatie over verblijfsaanvragen wordt verwezen naar de IND.

Overheidsinstanties die werkzaam zijn binnen de vreemdelingenketen kunnen de website www.vreemdelingenketen.nl bezoeken, welke de onderlinge informatie-uitwisseling tussen deze overheidsinstanties als doel heeft. Om deze website te bezoeken is een gebruikersnaam en een wachtwoord vereist, welke kunnen worden aangevraagd bij de Stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen, beheerder van deze website, via de genoemde website.

Hieronder is een alfabetische lijst opgenomen van organisaties die betrokken zijn bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid, de handhaving van de vreemdelingenwet- en regelgeving en aanverwante wet- en regelgeving. Daarnaast worden organisaties genoemd met een directe relatie tot de vreemdelingenketen en/of die rechtsbijstand of andere ondersteuning verlenen aan vreemdelingen. In het overzicht zijn opgenomen:

  • een korte beschrijving van de werkzaamheden;

  • de taken van de organisaties (voor zover deze zien op vreemdelingen);

  • de contactgegevens van de betreffende organisaties ten behoeve van vreemdelingen en externen.

ACVZ

De ACVZ is een onafhankelijk adviescollege dat adviezen uitbrengt inzake het vreemdelingenrecht en vreemdelingenbeleid. Zij adviseert daarover gevraagd en ongevraagd aan de Regering en aan het Parlement.

  • Telefoon: 070 – 370 43 00

  • Internet: www.acvz.com

COA

Het COA is verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. Het COA zorgt voor onderdak gedurende de asielprocedure en bereidt asielzoekers voor op een verblijf in Nederland, terugkeer naar het land van herkomst of doormigratie.

  • Telefoon: 0800 – 023 80 23 (gratis)

  • Internet: www.coa.nl

DJI

De DJI is verantwoordelijk voor de uitvoering van vrijheidsbenemende straffen en maatregelen, waaronder de vreemdelingenbewaring.

  • Telefoon Informatielijn: 070 – 370 27 34

  • Internet: www.dji.nl

Directie Coördinatie Integratie Minderheden

De directie Coördinatie Integratie Minderheden van het Ministerie van Justitie richt zich op de totstandkoming van een samenleving, waarin de in Nederland verblijvende leden van etnische groepen op basis van volwaardig en gedeeld burgerschap kunnen deelnemen. De directie ontwikkelt onder andere het Justitiebeleid met betrekking tot de inburgering, het Nederlanderschap en de Remigratiewet.

  • Telefoon Ministerie van Justitie (algemeen): 070 – 370 79 11

  • Internet: www.justitie.nl

Directie Vreemdelingenbeleid

De directie Vreemdelingenbeleid draagt zorg voor de nationale en internationale beleidsontwikkeling op het asiel- en immigratieterrein, alsmede op het terrein van opvang van asielzoekers. Het aandachtsveld van de directie bestaat aldus uit toelating, verblijf, toezicht, terugkeer, grensbewaking, visumbeleid, opvang en de coördinatie van het beleid tot het tegengaan van illegaal verblijf.

De directie heeft verder tot taak het COA binnen de door de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken gestelde kaders beheersmatig en financieel aan te sturen.

  • Telefoon Ministerie van Justitie (algemeen): 070 – 370 79 11

  • Internet: www.justitie.nl

DT&V

De DT&V is als taakorganisatie belast met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving terzake vertrek en uitzetting. De DT&V bevordert, organiseert en realiseert het daadwerkelijk vertrek uit Nederland van vreemdelingen zonder verblijfsrecht. Bij het uitvoeren van deze taak staat het stimuleren van het zelfstandig vertrek voorop. Zo nodig realiseert de DT&V het gedwongen vertrek van de vreemdeling uit Nederland. De DT&V voert haar taak uit in samenwerking met andere ketenpartners van de overheid die een taak hebben in het vertrekproces. De DT&V regisseert het vertrekproces op operationeel niveau. Taken die wettelijk zijn voorbehouden aan ambtenaren belast met het toezicht of de grensbewaking, worden niet verricht door de DT&V.

  • Telefoon Ministerie van Justitie (algemeen): 070-3707911

  • Internet: www.dienstterugkeerenvertrek.nl

IND

De IND is onder meer verantwoordelijk voor de beoordeling van alle aanvragen voor toelating en naturalisatie van vreemdelingen.

  • Informatielijn IND (beschikbaar voor publiek): 0900 – 12 34 561 (0,10 euro pm)

  • Informatielijn IND vanuit het buitenland: +31 20 8893045

  • Telefoon IND Ketenservice (beschikbaar voor ketenpartners): 070 – 888 00 00

  • Piketnummer (buiten kantooruren op werkdagen bereikbaar van 17.00 tot 23.00 uur en in het weekeinde van 7.00 tot 23.00 uur): 070 – 370 60 60

  • Internet: www.ind.nl

IOM

IOM richt zich op velerlei migratievraagstukken. Zo biedt IOM ondersteuning aan uitgeprocedeerde vreemdelingen die Nederland vrijwillig willen verlaten, organiseren zij het vervoer van personen naar of uit Nederland en richten zij zich op (her)integratie, bestrijding van mensenhandel, arbeidsmigratie, migratie en ontwikkeling en migratie en gezondheid.

  • Telefoon: 0900 – 7464466 (0,05 euro pm)

  • Internet: www.iom-nederland.nl

KMar

De KMar is op de luchthavens en in de zeehavens in Nederland alsmede op zee belast met de grensbewaking. De grensbewaking in het competentiegebied van politieregio Rotterdam-Rijnmond wordt uitgevoerd door de ZHP (zie hieronder), met uitzondering van de grensdoorlaatpost Hoek van Holland/Europoort. In het kader van de grensbewaking verstrekt de KMar in voorkomende gevallen visa aan de buitengrens. Aan de binnengrens met België en Duitsland en op de luchthaven Schiphol is de KMar belast met de uitvoering van het MTV. Voorts is de KMar verantwoordelijk voor de uitzetting en begeleiding van uitgeprocedeerde vreemdelingen uit Nederland en van aan de grens geweigerde personen.

  • Telefoon KMar voorlichting: 070 – 318 83 57

  • Internet: www.kmar.nl

Ministerie van BuZa, inclusief ambassades en consulaten

Het Ministerie van BuZa is verantwoordelijk voor de behandeling van visumaanvragen voor een verblijf korter dan drie maanden en mvv’s. Indien ambassades en consulaten niet zelfstandig kunnen of mogen beslissen, worden de visumaanvragen voor een verblijf korter dan drie maanden – als het gaat om zakenbezoeken, diplomaten, politieke bezoeken, het verrichten van technische werkzaamheden, deelname aan/bijwonen van een congres, conferentie of sportmanifestatie, bezoeken van wetenschappelijke aard, aanvragen van personen uit de voormalige Sovjet republieken, bezoeken van personen die geregistreerd staan in het SIS of op een visumsanctielijst – voorgelegd aan de afdeling Vreemdelingen- en Visumzaken van de directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken van het Ministerie van BuZa (zie voor overige visumaanvragen onder Visadienst).

Het Ministerie van BuZa is tevens verantwoordelijk voor algemene en individuele ambtsberichten, welke door de Minister gebruikt worden als informatiebron onder andere bij de beoordeling van asielaanvragen.

Daarnaast is het Ministerie van Buza verantwoordelijk voor het afnemen van het basisexamen inburgering in het buitenland op de Nederlandse posten.

  • Telefoon Visuminformatie: 070 – 348 56 22

  • Telefoon algemeen: 070 – 348 64 86

  • Internet: www.minbuza.nl

NVVB

De NVVB biedt een platform aan leidinggevenden en medewerkers van organisaties, die zich binnen en buiten de overheid professioneel bezig houden met het brede terrein van Burgerzaken. Onder Burgerzaken vallen activiteiten op het terrein van de GBA en de loketfunctie voor vreemdelingen die een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning willen indienen.

De NVVB heeft voor haar gemeentelijke leden een adviesfunctie op het gehele terrein van Burgerzaken in de vorm van een helpdesk.

  • Telefoon helpdesk (voor gemeenten): 020 – 551 90 07 of 020 – 551 90 09

  • Internet: www.nvvb.nl

Politie

De (vreemdelingen)politie houdt toezicht op personen die in Nederland verblijven, maar niet de Nederlandse nationaliteit hebben en is verantwoordelijk voor de uitzetting van niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen.

De Taakorganisatie Vreemdelingen is een landelijk werkend bureau dat de politie adviseert en ondersteunt bij de ontwikkeling van de visie, de strategie en het beleid van de politiële vreemdelingentaak. Daarbij is zij tevens het landelijk aanspreekpunt van waaruit de belangenbehartiging ten behoeve van de vreemdelingenpolitie plaatsvindt en het knooppunt in de communicatie en informatie-uitwisseling tussen de vreemdelingenpolitie onderling en van en naar ketenpartners.

  • Telefoon politie algemeen: 0900 – 8844 (lokaal tarief)

  • Telefoon Taakorganisatie Vreemdelingen: 030 –6348765

  • Internet: www.politie.nl

RvS

De RvS is naast onafhankelijk adviseur van de regering over wetgeving en bestuur ook hoogste algemene bestuursrechter van het land. De ABRvS spreekt recht in hoogste instantie in geschillen tussen de burger en de overheid. Sinds de inwerkingtreding van de Vw geldt dit ook voor vreemdelingrechtelijke geschillen.

  • Telefoon publieksvoorlichting: 070 – 426 42 51 of 070 – 426 46 43

  • Telefoon (algemeen en spoedeisende zaken): 070 – 426 44 26

  • Internet: www.raadvanstate.nl

Raad voor Rechtsbijstand

De Raden voor Rechtsbijstand geven uitvoering aan de Wet op de rechtsbijstand, waarin de rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen is geregeld. De raden subsidiëren de Stichting Rechtsbijstand Asiel en zien ook toe op de kwaliteit en voldoende beschikbaarheid van de rechtsbijstandverlening. Voor juridische informatie en advies is er het Juridisch Loket.

  • Telefoon Juridisch Loket: 0900-8020 (10 cent pm)

  • Internet: www.rvr.org

Stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen

De Stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen van het Ministerie van Justitie ondersteunt de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken bij de uitoefening van zijn taken als gezagdrager in de vreemdelingenketen. Hierbij heeft de Stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen tot taak zorg te dragen voor samenhang tussen de verschillende (uitvoerings)organisaties en (werk)processen uit de vreemdelingenketen en ziet er op toe dat zij hun primaire processen zodanig inrichten en uitvoeren dat vanuit oogpunt van efficiency en effectiviteit een optimaal resultaat in de vreemdelingenketen als geheel wordt bereikt en de beleidsdoelstellingen slagvaardig worden gerealiseerd. De stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen beheert en onderhoudt de website voor de organisaties die onderdeel uitmaken van de vreemdelingenketen.

  • Telefoon Ministerie van Justitie (algemeen): 070 – 370 79 11

  • Internet: www.vreemdelingenketen.nl

SRA

De SRA organiseert, coördineert en verleent rechtsbijstand aan asielzoekers en bewaakt de kwaliteit van de rechtsbijstand.

  • Telefoon: 026 – 353 18 50

  • Internet: www.rechtsbijstandasiel.nl

Visadienst

De Visadienst is onderdeel van het Ministerie van BuZa. De Minister van BuZa heeft het Hoofd van de IND en het plaatsvervangend Hoofd van de IND mandaat verleend voor het nemen en ondertekenen van besluiten die door hen in hun functie van Hoofd van de Visadienst, respectievelijk plaatsvervangend Hoofd van de Visadienst, namens hem worden genomen. Ondermandaat is verleend aan de ambtenaar belast met de grensbewaking en het toezicht en specifieke functionarissen van de IND voorzover zij besluiten nemen of handelingen verrichten namens het Hoofd van de Visadienst.

De Visadienst behandelt namens de Minister van BuZa alle door de ambassades en consulaten voorgelegde aanvragen voor mvv’s en visumaanvragen voor toerisme, familie- en privé-bezoek, artiesten, studenten, personen die geregistreerd staan in het OPS, stagiaires en medische bezoeken, met uitzondering van personen uit de voormalige Sovjet republieken. De laatste categorie personen dient zich te wenden tot het Ministerie van BuZa. Bovendien behandelt de Visadienst aanvragen voor visumverlenging en verlening van terugkeervisa.

• Contactinformatie: zie IND

VNG

De VNG verzorgt de belangenbehartiging van alle gemeenten bij andere overheden. Bij de gemeenten worden aanvragen voor verblijfsvergunningen regulier en naturalisatie ingediend. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor de registratie van persoonsgegevens in de GBA.

  • Telefoon: 070 – 373 83 93

  • Internet: www.vng.nl

Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland

De Vereniging Vluchtelingenwerk Nederland behartigt de belangen van vluchtelingen en asielzoekers die zich in Nederland bevinden.

  • Telefoon (algemeen): 020 – 346 72 00

  • Internet: www.vluchtelingenwerk.nl

Vreemdelingenkamers

De vreemdelingenkamers zijn onderdeel van een rechtbank en houden zich uitsluitend bezig met het behandelen van vreemdelingenrechtelijke geschillen. Formeel behandelt de rechtbank ’s-Gravenhage deze geschillen, maar binnen alle negentien rechtbanken in Nederland zijn zogeheten nevenzittingsplaatsen aangewezen.

Het Landelijk Stafbureau Vreemdelingenkamers biedt ondersteuning op het gebied van juridische en organisatorische coördinatie aan de vreemdelingenkamers.

Bij het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken dienen vreemdelingenzaken te worden ingediend, waarop deze door het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken zo evenwichtig mogelijk over de nevenzittingsplaatsen worden verdeeld.

  • Pikettelefoon van het Centraal Inschrijfbureau Vreemdelingenzaken: 023 – 512 66 20

  • Internet: www.rechtspraak.nl

ZHP

De ZHP is belast met de grensbewaking in het competentiegebied van politieregio Rotterdam-Rijnmond alsmede op zee, het havengerelateerde vreemdelingentoezicht en de bestrijding van (migratie)criminaliteit in de Rotterdamse havens. Daarnaast verzorgt de ZHP in voorkomende gevallen de verlening en verlenging van visa voor in de politieregio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden.

  • Telefoon: 010-2747471

  • Faxnummer: 010-2750121

  • Internet: www.dutch-immigration.nl

4. Bestuurlijke Informatievoorziening binnen de vreemdelingenketen

4.1. Algemeen

Om een goed en actueel beeld te kunnen vormen van het functioneren van de vreemdelingenketen, heeft de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken zowel structurele, als incidentele informatie nodig van alle ketenpartners en organisaties met een directe relatie met de vreemdelingenketen. Met die informatie kunnen trends en ontwikkelingen gevolgd worden. Daarnaast kan beoordeeld worden welke effecten (beleids)beslissingen ten aanzien van bedrijfsvoering en taakuitvoering hebben binnen de keten.

Ten behoeve van de planning en controle wordt binnen de vreemdelingenketen gebruik gemaakt van een vaste planning en controlecyclus. Deze bevat de mijlpalen die van belang zijn voor een effectieve en efficiënte voorbereiding van de verschillende producten die gebruikt worden om de planning en controle op het niveau van de keten te realiseren.

De door ketenpartners en direct betrokken organisaties aangeleverde informatie mag ten behoeve van de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken door het daartoe aangewezen informatieknooppunt vrij worden bewerkt. Indien de gegevens worden gebruikt of verwerkt met het doel de informatie buiten de vreemdelingenketen te verspreiden, dient hierover vooraf afstemming met de ketenpartners te hebben plaatsgevonden.

Bovenstaande laat onverlet dat ook onderling structureel informatie uitgewisseld wordt tussen de ketenpartners en organisaties met een directe relatie tot de vreemdelingenketen, binnen de kaders van de daartoe onderling gemaakte afspraken.

Informatielevering – structureel

Ten behoeve van de sturing van de processen in de vreemdelingenketen leveren ketenpartners periodieke rapportages aan in elektronische vorm aan de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken. De Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken en de ketenpartners maken afspraken over de inhoud en vorm van de rapportage, alsmede procedurele afspraken.

Informatielevering – incidenteel

Ten behoeve van analyses, onderzoeken, kamervragen of andere vragen leveren ketenpartners op verzoek gegevens aan de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken. De mogelijkheden hiertoe en de procedures die hierbij worden gehanteerd kunnen door de Directeur- Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken met de ketenpartners en organisaties met een directe relatie tot de vreemdelingenketen worden vastgelegd.

4.2. Rapportage Vreemdelingenketen

Een van de producten die resulteren uit de informatielevering van de ketenpartners is de Rapportage Vreemdelingenketen. Deze rapportage, die inzicht geeft in de belangrijkste ontwikkelingen in de keten, wordt periodiek samengesteld. De rapportage bevat een overzicht van de prestaties van ketenpartners op verschillende processen en een beschrijving van ontwikkelingen. De ketenpartners dragen zorg voor tijdige aanlevering van cijfers en toelichting aan de Directeur-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden, Integratie en Vreemdelingenzaken.

5. Klachten

Een klacht wordt gedefinieerd als iedere uiting van ongenoegen over alle aspecten van gedragingen van het bestuursorgaan of van een persoon werkzaam onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan (zie artikel 9:1 Awb). Klachten dienen bij de betreffende bestuursorganen te worden ingediend (zie voor informatie en contactgegevens onder A1/3) en door de bestuursorganen zelf te worden afgedaan. Is de klager ontevreden over de afhandeling van zijn klacht, dan kan hij die daarna voorleggen aan de Nationale ombudsman als externe klachtbehandelaar. In de klachtenregeling van de Awb geldt dat een klacht na ontvangst door het bestuursorgaan binnen zes weken moet zijn afgedaan. Iedere organisatie kan beschikken over een eigen klachtenregeling en/of –procedure. Voor de geldende klachtenregeling en/of -procedure dient contact te worden opgenomen met de betreffende organisatie.

6. Registratie en Identificatie

6.1. Algemeen

De ketenpartners, die belast zijn met de uitvoering van het vreemdelingenbeleid en de handhaving van de vreemdelingenwet- en regelgeving en aanverwante wet- en regelgeving hebben een gemeenschappelijk belang bij unieke identificatie en registratie van vreemdelingen als bedoeld in artikel 1, onder m, Vw en bij het kunnen delen en uitwisselen van informatie over deze vreemdelingen. Om dat mogelijk te maken is een aantal ketenvoorzieningen ontwikkeld voor gemeenschappelijk gebruik door de ketenpartners, waaronder:

  • PIL

  • BVV

  • Gegevenswoordenboek voor de vreemdelingenketen

Naast de registratie ten behoeve van de vreemdelingenketen, registreren de afzonderlijke organisaties binnen de vreemdelingenketen en organisaties met een directe relatie tot de vreemdelingenketen gegevens van vreemdelingen ten behoeve van de eigen werkprocessen. Voor informatie hieromtrent wordt verwezen naar de betreffende organisaties.

De gegevens die binnen de vreemdelingenketen worden geregistreerd dienen actueel te zijn. Bij elke gelegenheid waarbij een vreemdeling in contact komt met een van de ketenpartners, dient de desbetreffende ketenpartner zoveel mogelijk na te gaan of de geregistreerde gegevens nog met de feitelijke situatie overeenkomen. Wijzigingen dienen door de verantwoordelijke en bevoegde organisatie onverwijld te worden verwerkt.

6.2. Het PIL

Het werken volgens het PIL geeft inhoud aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ketenpartners voor de kwaliteit van de persoonsgegevens.

Het PIL beschrijft een gestandaardiseerde werkwijze voor het identificeren, registreren, wijzigen en verifiëren van persoonsgegevens in de vreemdelingenketen. PIL is kaderstellend voor de interne administratieve organisatie van de ketenpartners en is te raadplegen op de website van de vreemdelingenketen, onder producten.

Verplichtingen

De ketenpartners, die het protocol onderschrijven, verplichten zich daarmee tot het werken volgens het PIL, overeenkomstig hun taken en bevoegdheden in de identificatie en registratie, zoals beschreven in het PIL. De organisaties:

  • werken volgens de processpecifieke uitwerkingen van het PIL bij het identificeren en registreren;

  • hanteren de gemeenschappelijke persoonsgegevens in de eigen primaire processen en systemen als de leidende persoonsgegevens;

  • verifiëren de identiteit van de vreemdeling op de daartoe aangewezen momenten in de processen;

  • handelen volgens de wijzigingsprocedure, indien zij met afwijkende persoonsgegevens in aanraking komen.

Uitgangspunten

De volgende uitgangspunten liggen ten grondslag aan het protocol:

  • De persoonsidentificatie en eerste registratie geschieden bij het eerste contact met de vreemdeling.

  • Het gebruik van een biometrisch kenmerk biedt de beste mogelijkheid tot unieke identificatie en verificatie. Waar wet- en regelgeving dat toestaan wordt de identificatie en verificatie met behulp van biometrie uitgevoerd (zie A3/3.6.2, A3/7.4.2 en C11/1.2.

  • De partijen in de vreemdelingenketen die als eerste met een vreemdeling in aanraking kunnen komen, zijn: het ministerie van BuZa, de vreemdelingenpolitie, de KMar en de ZHP.

  • De organisatie die de persoonsgegevens registreert of wijzigt, is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de set persoonsgegevens van de betreffende vreemdeling die hij op dat moment registreert.

  • De vreemdeling beschikt over het unieke vreemdelingennummer waaronder zijn identificerende gegevens zijn geregistreerd.

  • Een nieuw uniek vreemdelingennummer wordt pas uitgegeven als niet vast te stellen is dat de vreemdeling eerder is geregistreerd.

  • De GBA-gegevens zijn leidend, dat wil zeggen dat in de communicatie de vreemdeling wordt aangeduid met de persoonsgegevens zoals deze in de GBA zijn geregistreerd. GBA-persoonsgegevens kunnen niet gewijzigd worden door de partners in de vreemdelingenketen. In de communicatie inzake personen aan wie een visum is verstrekt, wordt het visumaanvraagnummer gebruikt.

Uitwerking

In het PIL worden bovengenoemde uitgangspunten uitgewerkt in algemene aanwijzingen voor het identificeren en registreren, het verifiëren en het wijzigen van persoonsgegevens.

Deze aanwijzingen zijn vervolgens meer specifiek uitgewerkt in processen productbeschrijvingen voor het identificeren en registreren in de volgende processen:

  • het asielproces;

  • visaverlening en reguliere immigratie;

  • grensbewaking en toezicht.

In het PIL worden de taken en verantwoordelijkheden van de ketenpartners beschreven en wordt beschreven aan welke eisen de producten moeten voldoen. Het is de verantwoordelijkheid van de organisaties zelf die deel uitmaken van de vreemdelingenketen om het PIL te vertalen naar interne werkinstructies.

6.3. De BVV

Het systeem BVV is een centrale ketentoepassing waarin alle basisgegevens van vreemdelingen in Nederland zijn opgeslagen. De database wordt gevuld en gewijzigd vanuit de systemen van aangesloten partijen in de vreemdelingenketen. Verder kunnen aangesloten ketenpartners gegevens van vreemdelingen opzoeken in de BVV. De BVV is in principe continu beschikbaar voor raadpleging. Informatie over de BVV en documentatie van de BVV kan worden geraadpleegd op de website www.vreemdelingenketen.nl, onder producten.

Registers

De BVV bestaat uit de volgende registers:

  • Personenregister: gegevens omtrent naam, adres en woonplaats, nationaliteiten, geslacht, geboorteland en -plaats, overlijden, verblijfsrecht.

  • Verwijzingenregister: verwijzingen naar activiteiten met betrekking tot een bepaalde vreemdeling die door ketenpartners in een vreemdelingenproces worden of zijn uitgevoerd.

  • Kaartregister: gegevens van in Nederland uitgegeven vreemdelingdocumenten.

  • Documentregister: gegevens van in het buitenland uitgegeven identificerende documenten van de vreemdeling.

  • Biometrieregister: vingerafdrukken, foto’s en handtekeningen van vreemdelingen.

De aangesloten organisaties dienen alle gegevens te registreren die voor de identificatie en verwijzingen naar activiteiten en de (verblijfs)documentbestellingen noodzakelijk zijn.

De vreemdelingen die in de BVV zijn opgeslagen worden gekenmerkt door het 10-cijferige vreemdelingnummer. Sinds de invoering van de BVV (juni 2003) wordt dit nummer voor nieuw opgevoerde vreemdelingen uitgegeven door de BVV. De vreemdelingen die vóór juni 2003 bekend waren bij de vreemdelingenpolitie en de IND hebben hun toen reeds bestaande centraal vreemdelingenregisternummer behouden. Alle gegevens in de BVV zijn met elkaar verbonden via het vreemdelingennummer, dat ook in de systemen van de aangesloten organisaties wordt gehanteerd.

Leidende gegevens

Voor persoonsgegevens van vreemdelingen in de BVV die bij de GBA zijn geregistreerd, is de GBA leidend. Dat houdt in dat persoonsgegevens van deze vreemdelingen in beginsel niet mogen worden gemuteerd door de aangesloten ketenpartners.

Voor de gegevens omtrent het rechtmatig verblijf van een vreemdeling is de IND leidend. Deze gegevens worden in de vorm van een zogeheten verblijfstitel doorgegeven aan de GBA en geregistreerd in de BVV.

Historische gegevens

De BVV is in juni 2003 in gebruik genomen. Het systeem bevat geen historische gegevens die ouder zijn dan deze datum. Vanaf juni 2003 bevat de BVV een volledige mutatiehistorie.

Regeling Wbp

De Regeling Wbp voor de BVV is bekend bij het College voor de Bescherming van Persoonsgegevens onder meldingsnummer m1145769 en is te raadplegen op www.vreemdelingenketen.nl en opvraagbaar bij de stafdirectie Coördinatie Vreemdelingenketen.

6.4. Het gegevenswoordenboek voor de vreemdelingenketen

Het woordenboek bevat begrippen (gegevensgroepen, samengestelde gegevens en gegevens) en tabellen behorend tot de processen binnen de vreemdelingenketen, waarmee informatie tussen ketenorganisaties wordt uitgewisseld of waarover wordt gecommuniceerd. Het is van toepassing op alle processen en informatiestromen binnen de vreemdelingenketen welke over organisatiegrenzen heen lopen en waarbij gegevens tussen ketenpartners worden uitgewisseld.

Elk in het gegevenswoordenboek opgenomen gegeven wordt gedefinieerd aan de hand van de volgende rubrieken:

  • naam gegevensgroep of samengesteld gegeven;

  • naam van het gegeven;

  • de definitie;

  • de herkomst van de definitie;

  • het formaat;

  • de lay-out;

  • de toegestane waarden;

  • commentaar.

Ketenpartners verplichten zich het woordenboek als standaard te hanteren bij uitwisseling van gegevens. Het gegevenswoordenboek is te raadplegen op de volgende websites: www.vreemdelingenketen.nl

6.5. Archivering

Voor de regelingen omtrent de archivering van bescheiden wordt verwezen naar de Archiefwet 1995. De organisaties belast met de uitvoering van vreemdelingenwet- en regelgeving kunnen daarnaast een aanvullend eigen archiefbeleid voeren, waarin de regels omtrent archivering en vernietiging van archiefbescheiden zijn vastgelegd. Hiervoor wordt verwezen naar de betreffende organisatie.

2. Toegang

1. Algemeen

In Nederland worden aan de grensdoorlaatposten grenscontroles verricht, om na te gaan of de betrokken personen, hun vervoermiddelen en de voorwerpen in hun bezit Nederland mogen binnenkomen dan wel verlaten. Daarnaast vindt buiten de grensdoorlaatposten om grensbewaking plaats, teneinde te voorkomen dat personen zich aan de grenscontroles onttrekken.

Met de inwerkingtreding van de SUO op 26 maart 1995 werden tussen de betrokken staten, waaronder Nederland, de grenscontroles aan de gemeenschappelijke binnengrenzen afgeschaft. Sindsdien betekent toegang tot Nederland in beginsel ook toegang tot de overige landen in het Schengengebied.

Met het Verdrag van Amsterdam (juni 1997, in werking getreden per 1 mei 1999) is het Schengenacquis – dat wil zeggen het Schengenakkoord, de SUO en de besluiten van het bij het SUO ingestelde uitvoerend comité – geïncorporeerd in de EU. Volgens artikel 1 van het Protocol tot opneming van het Schengenacquis in het kader van de EU, zijn de EU-lidstaten die het Schengenakkoord hebben getekend gemachtigd onderling een nauwere samenwerking aan te gaan binnen de werkingssfeer van het Schengenacquis. Deze samenwerking moet echter wel plaatsvinden binnen het institutionele en juridische kader van de Unie en van het EU-Verdrag en het EG-Verdrag.

Voor de uitvoering van de grensbewaking is ‘Schengen’ een geografisch begrip; er is wel een Schengengebied dat kan worden in- of uitgereisd, maar er zijn geen Schengenonderdanen. In A2/6.1 is aangegeven in welke opzichten de grenscontrole van passagiers afkomstig uit niet-Schengenstaten verschilt van die van passagiers afkomstig uit Schengenstaten. Voorts is van belang het begrip ‘personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij personenverkeer vallen’. In artikel 8.7 Vb is opgenomen welke personen hier precies onder vallen. Voor de nadere uitwerking van de (bepalingen inzake) personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen wordt verwezen naar B10. Daarnaast is in A2/6.2.2 uitgewerkt hoe in het kader van toegang moet worden omgegaan met deze personen. Tot slot, ‘onderdaan van een derde land’ is iedereen die geen onderdaan is van de EU, de EER of Zwitserland en niet onder de toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer van personen valt.

Op 15 maart 2006 is de SGC aangenomen. De SGC stelt, zoals is aangegeven in artikel 1 van deze Verordening, maatregelen vast die van toepassing zijn op het grenstoezicht ten aanzien van personen die de buitengrenzen van de lidstaten van de EU overschrijden. Deze Verordening is 13 april 2006 gepubliceerd en per 13 oktober 2006 in werking getreden, behalve artikel 34, dat per 14 april 2006 in werking is getreden. Deze Verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks van toepassing in alle EU-lidstaten die tot het Schengengebied behoren, alsmede in IJsland en Noorwegen. Voorts is deze Verordening deels van toepassing voor de 10 lidstaten die per 1 mei 2004 tot de EU zijn toegetreden, maar nog niet tot het Schengengebied behoren. Hieromtrent wordt verder verwezen naar de preambule van de Verordening.

A2 handelt enkel over de overschrijding van (Schengen)buitengrenzen. Binnengrenzen zijn de grenzen tussen de Schengenstaten onderling, waaraan geen grenscontrole plaatsvindt. Het operationeel vreemdelingentoezicht, MTV, dat in het gebied bij de Nederlandse binnengrenzen plaatsvindt, wordt besproken in A3.

Voor wat betreft de situaties waarin kan worden overgegaan tot een tijdelijke invoering van de grensbewaking aan de binnengrenzen, alsmede de wijze waarop gehandeld dient te worden, wordt verwezen naar Titel III, Hoofdstuk II, SGC. Voor de versoepeling van de controles wordt verwezen naar artikel 8 SGC.

2. Begrippen

In artikel 1 Vw is aangegeven wat verstaan wordt onder:

  • ambtenaren belast met grensbewaking;

  • de Korpschef;

  • mvv;

  • vreemdeling.

In artikel 1.1 Vb is aangegeven wat verstaan wordt onder:

  • Benelux-onderdanen;

  • Benelux-gebied;

  • luchtvaartuig;

  • Schengengebied;

  • SIS;

  • SUO;

  • schip;

  • staatloze;

  • vliegtuig;

  • voertuig;

  • zeeschip.

In artikel 2 SGC zijn voorts nadere definities vastgesteld in het kader van grensbewaking. Zo introduceert artikel 2, dertiende lid, SGC een in Nederland nieuw begrip, “grenswachter”. Gezien deze definitie, is iedere ambtenaar belast met grensbewaking ex artikel 1 Vw een grenswachter in de zin van de SGC. In de Vc zal gewoon de term ambtenaar belast met de grensbewaking worden gebezigd.

3. Ambtenaren belast met grensbewaking, geografische verdeling

De met de grensbewaking belaste ambtenaren zijn genoemd in artikel 46 Vw. Alle ambtenaren belast met de grensbewaking zijn, zonder territoriale beperkingen, bevoegd deze taak binnen Nederland uit te oefenen. Met het oog op een efficiënte uitoefening van deze taken richten de onderscheiden diensten zich evenwel primair op verschillende gebieden die geografisch als volgt zijn verdeeld.

ZHP

Alle ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond zijn bevoegd toezicht uit te oefenen op de naleving en de uitvoering van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking. Binnen deze politieregio zijn deze taken in de eerste plaats toebedeeld aan de ZHP. De ambtenaren van de ZHP zijn belast met de bediening van de grensdoorlaatpost Rotterdam-Havens, inclusief de benoemde ankerplaatsen. Daarnaast zijn zij belast met het uitoefenen van de grensbewakingstaken in de politieregio Rotterdam-Rijnmond, inclusief de hierin gelegen kust- en binnenwateren.

KMar

De ambtenaren van de KMar zijn belast met de bediening van alle overige grensdoorlaatposten in Nederland en met het uitoefenen van grensbewakingstaken in de rest van Nederland. In de politieregio Rotterdam-Rijnmond zijn zij tevens belast met de bediening van de grensdoorlaatpost Hoek van Holland/Europoort.

Voor de personencontrole ten aanzien van opvarenden van zeeschepen die de kanaalzone Gent-Terneuzen bevaren is in Benelux-verband overeengekomen dat het havengebied Gent-Terneuzen, met inbegrip van het kanaal, wordt beschouwd als buitengrens van het Benelux-gebied. In de huidige situatie betekent dit derhalve dat de betreffende grensdoorlaatpost als buitengrens van het Schengengebied dient te worden beschouwd. De betrokken districtscommandant van de KMar en de Scheepvaartpolitie/Police de la Navigation van de Rijkswacht te Gent hebben voor een goede uitvoering van de personencontrole op de opvarenden van zeeschepen praktische afspraken gemaakt.

Tijdelijke grensdoorlaatposten

Tijdelijke grensdoorlaatposten worden ingesteld met het oog op bijzondere omstandigheden en zijn gedurende de tijd dat zij zijn opengesteld te beschouwen als gewone grensdoorlaatposten (artikel 2, zesde lid, SGC). In de regel worden tijdelijke grensdoorlaatposten bediend door ambtenaren van de KMar.

Bovenstaande verdeling laat onverlet dat de uitvoerende diensten elkaar, indien nodig, kunnen bijstaan in de uitoefening van de grensbewakingstaken.

4. Overschrijding van de buitengrenzen en toegangsvoorwaarden

4.1. Grensdoorlaatposten

Aan de buitengrenzen bevinden zich grensdoorlaatposten (zie artikel 2, zesde lid, SGC). In beginsel is iedereen verplicht via deze grensdoorlaatposten te reizen (zie artikel 4, eerste lid, SGC). In Nederland fungeren alleen zee- en luchthavens als grensdoorlaatpost. De zee- en luchthavens die zijn aangewezen als grensdoorlaatpost zijn genoemd in bijlage 4 Vv.

De grenscontrole kan op verschillende momenten plaatsvinden, in ieder geval zolang een vreemdeling zich op of nabij een grensdoorlaatpost bevindt of zolang een relatie met in- of uitreis te leggen is. Een haven(terrein) of luchthaven(terrein) wordt hierbij in zijn geheel beschouwd als grensdoorlaatpost.

Ingevolge artikel 4.6 Vb dient iedereen die zich op of nabij een grensdoorlaatpost bevindt zich te houden aan de aldaar door de ambtenaren belast met de grensbewaking gegeven aanwijzingen.

4.2. Toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen

De voorschriften over toegang worden, zoals aangegeven in A2/1, in sterke mate beheerst door het communautair recht en met name de SGC. In artikel 5, eerste lid, SGC is uitgewerkt onder welke voorwaarden aan onderdanen van derde landen toegang kan worden verleend tot het Schengengebied voor een verblijf van ten hoogste drie maanden. In artikel 4.5 Vb is vastgelegd waartoe een vreemdeling bij in- en uitreis in dit kader verplicht is.

Voorschriften voor een aantal bijzondere categorieën personen, waaronder onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (alsmede hun familieleden), zijn separaat opgenomen in A2/6.2.

4.2.1. Grensoverschrijdingsdocument

In artikel 5, eerste lid, onder a, SGC is opgenomen dat men in het bezit moet zijn van een geldig grensoverschrijdingsdocument. Voor de nadere uitwerking van de voorwaarde om te beschikken over een geldig document van grensoverschrijding wordt verder verwezen naar artikel 2.3 Vb.

Het bezit van een geldig (nationaal) paspoort is een algemeen uitgangspunt. Het paspoortvereiste wordt onder meer gesteld als waarborg voor terugkeer.

Onder paspoort wordt verstaan: een mede in de Engelse of Franse taal gesteld document voor grensoverschrijding op grond waarvan het de houder is toegestaan zich naar het buitenland te begeven en terug te keren naar het land van afgifte.

Het paspoort moet zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten van een door Nederland erkende staat. Het moet zijn voorzien van een goedgelijkende pasfoto van en moet ondertekend zijn door de houder.

Voorts dient het in het algemeen de familienaam, de voorna(a)m(en), de nationaliteit, de geboorteplaats en de geboortedatum van de houder te bevatten. De geldigheidsduur van het paspoort moet de duur van het voorgenomen verblijf overschrijden.

Voor de afgifte van een visum geldt als voorwaarde dat het paspoort een geldigheidsduur moet hebben die drie maanden langer is dan de geldigheidsduur van het visum (zie artikel 13 SUO en paragraaf 1.3 GVI, BNL-kader).

In bepaalde gevallen kan toegang worden verkregen met andere documenten voor grensoverschrijding. Deze staan vermeld in de bijlagen 2 en 3 VV. Op grond van artikel 2.3, tweede lid, Vb is in voorkomende gevallen vereist dat de vreemdeling in het bezit is van een geldige mvv, een reisvisum of een transitvisum waarin wordt verwezen naar het document dat de vreemdeling bij zich heeft (zie voor visa A2/4.3).

Afgifte van bijzondere doorlaatbewijzen aan de grens

Aan niet-visumplichtige vreemdelingen (voor het visumvereiste zie A2/4.3.1) die bij binnenkomst niet beschikken over het vereiste document voor grensoverschrijding kan aan de grens, met het oog op kort verblijf, een bijzonder doorlaatbewijs worden afgegeven (zie bijlage 3c VV). Een bijzonder doorlaatbewijs is na afgifte een geldig document voor grensoverschrijding.

Het afgeven van bijzondere doorlaatbewijzen aan de grens is een Benelux aangelegenheid. Naar gelang het reisdoel en de plaats van bestemming kan het bijzondere doorlaatbewijs worden afgegeven voor alle drie de Benelux-landen of voor één of twee van deze landen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking is bevoegd om zelfstandig een bijzonder doorlaatbewijs af te geven aan een niet-visumplichtige vreemdeling. Voor afgifte dient steeds aan elk van de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • er is sprake van een situatie van overmacht. Bij situaties van overmacht kan bijvoorbeeld worden gedacht aan passagierende zeelieden van wie het schip onaangekondigd is uitgevaren, drenkelingen en personen die het slachtoffer zijn geworden van diefstal. In geval een vreemdeling zijn paspoort is vergeten, is geen sprake van een overmachtsituatie;

  • de vreemdeling kan aantonen dat er een dringende en gegronde reden voor verlening van toegang bestaat;

  • de vreemdeling kan aannemelijk maken dat de duur van het verblijf niet langer dan twee weken zal bedragen; en

  • de vreemdeling is in het bezit van enig document waaruit zijn identiteit blijkt, bij voorkeur een van een pasfoto voorzien identiteitsbewijs afgegeven door enige officiële instelling (dit laatste vereiste geldt niet voor kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar die reizen in gezelschap van hun ouder, grootouder of hun voogd). Indien de vreemdeling wel beschikt over enig document waaruit zijn identiteit blijkt, maar dat niet is voorzien van een foto, dient op het bijzonder doorlaatbewijs een foto van de vreemdeling te worden bevestigd.

Het verlenen van bijzondere doorlaatbewijzen geschiedt gratis.

4.2.2. Visum

Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder b, SGC dient een vreemdeling voor beoogd verblijf van korter dan drie maanden, indien vereist, te beschikken over een geldig visum.

Voor de bepalingen omtrent (vrijstelling van) het visumvereiste en andere visagerelateerde onderwerpen wordt verwezen naar A2/4.3.

Aan het bezit van een visum kan als zodanig geen onherroepelijk recht op binnenkomst worden ontleend. Zo dient bij binnenkomst de door de vreemdeling te verstrekken informatie aan de ambtenaar belast met grensbewaking ter ondersteuning van het verzoek om toegang in overeenstemming te zijn met de reeds verstrekte informatie aan de diplomatieke post ter verkrijging van een visum.

Voorts bestaat onder bijzondere omstandigheden de mogelijkheid dat visumfaciliteiten worden verleend aan de grens indien een geldig doorreis- of reisvisum ontbreekt (zie A2/4.3.8.2).

Voor verblijf van langer dan drie maanden dient men overigens, indien vereist, te beschikken over een mvv. Ook voor de bepalingen omtrent (vrijstelling van) het mvv-vereiste wordt verwezen naar A2/4.3.

4.2.3. Reisdoel en middelen van bestaan

Artikel 5, eerste lid, onder c, SGC ziet zowel op het vereiste het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden, zo nodig met documenten, te kunnen onderbouwen, als op het vereiste om te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

4.2.3.1. Reisdoel

Het door de vreemdeling opgegeven doel en de duur van het voorgenomen verblijf dient de vreemdeling, aannemelijk te maken. Ter staving hiervan dient de vreemdeling alle gegevens te verstrekken en beschikbare documenten te tonen. Een niet-uitputtende lijst van bewijsstukken is opgenomen in de Bijlage I bij de SGC.

In het geval de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van electronic ticketing en derhalve niet in het bezit is van een retourpassagebiljet, kan de ambtenaar belast met grensbewaking met toestemming van de vreemdeling inlichtingen inwinnen bij het hiervoor door de betreffende luchtvaartmaatschappij beschikbaar gestelde informatiepunt. Indien de vreemdeling geen toestemming verleent aan de ambtenaar belast met grensbewaking om de bovenbedoelde informatie op te vragen bij de betreffende luchtvaartmaatschappij en voorts niet anderszins het doel en de duur van het voorgenomen verblijf aannemelijk kan maken, wijst de ambtenaar de vreemdeling er op dat dit tot toegangsweigering zal leiden.

Visum niet afgegeven door land van hoofdreisdoel

De diplomatieke of consulaire post van de Schengenstaat op wiens grondgebied het hoofdreisdoel is gelegen, verleent in beginsel het visum voor het hele Schengengebied. Indien het reisdoel niet vooraf kan worden bepaald, dan verleent in beginsel de diplomatieke of consulaire post van het Schengenstaat van eerste binnenkomst het visum.

De toegang kan niet worden geweigerd aan een vreemdeling op grond van het enkele feit dat het door hem opgegeven land van hoofdreisdoel niet in overeenstemming is met het land van visumafgifte. Desgevorderd is het wel aan de vreemdeling om het door hem opgegeven doel en de duur van het verblijf alsnog aannemelijk te maken. De ambtenaar belast met de grensbewaking dient de verklaringen van de vreemdeling daartoe te controleren, tenzij aanstonds duidelijk is dat de door de vreemdeling verstrekte informatie niet consistent is of niet strookt met andere (betrouwbare) gegevens die langs andere weg zijn verkregen. De controle omvat in ieder geval een controle van feiten en verklaringen die ten grondslag liggen aan de afgifte van het visum. Hiertoe zal veelal contact op moeten worden genomen met de visumafgevende instantie.

De vreemdeling wordt altijd geconfronteerd met afwijkende informatie en wordt in staat gesteld hier een verklaring voor te geven. Indien deze verklaring onvoldoende aannemelijk is, wordt de toegang geweigerd. Indien de toegang wordt geweigerd, wordt het visum in beginsel geannuleerd (zie A2/4.3.8.4).

Voor het overige wordt verwezen naar Hoofdstuk II, paragraaf 1, GVI.

4.2.3.2. Middelen van bestaan

Als toegangsvoorwaarde voor verblijf van ten hoogste drie maanden geldt voorts het vereiste om te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Overigens wordt ook in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een visum voor kort verblijf bezien of de aanvrager over voldoende middelen van bestaan beschikt voor de duur van het voorgenomen verblijf.

De middelen dienen toereikend te zijn om te voorzien in zowel de kosten van het verblijf in Nederland als in de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang gewaarborgd is. Of de middelen waarover de vreemdeling kan beschikken toereikend zijn, hangt af van verschillende (persoonsgebonden) factoren, waaronder de duur van het voorgenomen verblijf, het reisdoel, de persoonlijke omstandigheden en de aard van het gebruikte vervoermiddel. Vaste maatstaven zijn in dit verband niet te geven. Ter indicatie kan worden aangenomen dat vreemdelingen die zelfstandig reizen, moeten kunnen voorzien in de kosten van hun verblijf en onderdak, hetgeen voor Nederland neerkomt op een bedrag van ten minste € 34 per persoon per dag. Dit bedrag is exclusief de eventuele kosten voor een vliegreis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang is gewaarborgd.

Aan vreemdelingen van wie niet zeker is dat zij over voldoende bestaansmiddelen kunnen beschikken voor de duur van het voorgenomen verblijf en/of voor de terugreis/reis naar een derde land, kan onder voorwaarden toegang worden verleend (zie artikel 2.11 Vb). Deze voorwaarden zijn:

  • a. er bestaat geen aanleiding de vreemdeling de toegang om een van de andere voorwaarden genoemd in artikel 5, eerste lid, SGC te weigeren en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden voor kort verblijf (zie vrije termijn A2/4.4);

  • b. de vreemdeling stelt zonodig zekerheid voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating gewaarborgd is, door het deponeren van een retourpassagebiljet of een garantiesom;

  • c. de vreemdeling stelt zonodig zekerheid doordat een in Nederland wonende solvabele derde zich garant stelt door ondertekening van een garantverklaring.

In daarvoor in aanmerking komende gevallen kan tevens een meldplicht worden opgelegd met toepassing van artikel 4.24, eerste lid, onder d, Vb.

Kennisgeving aan de Korpschef van de toegangsverlening onder voorwaarden geschiedt door middel van model M20. Zie voor toegang onder voorwaarden ook A2/5.4.

Ad b retourpassagebiljet en garantiesom

Aan de vreemdeling kan worden verzocht een in zijn bezit zijnde retourpassagebiljet te deponeren tot zekerheidstelling. In het geval de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van electronic ticketing en derhalve niet in het bezit is van een retourpassagebiljet, wijst de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling op de mogelijkheid om alsnog door de luchtvaartmaatschappij een retourpassagebiljet te laten printen. Indien de betreffende luchtvaartmaatschappij hier niet aan kan of wil voldoen, behoudt de ambtenaar belast met de grensbewaking de bevoegdheid tot het stellen van zekerheid. De geldigheid van het retourpassagebiljet moet de duur van het voorgenomen verblijf overschrijden.

De vreemdeling kan ook een garantiesom deponeren. Voor de hoogte van de garantiesom zijn de lijnvluchttarieven van de KLM bepalend. Deze tarieven kunnen worden opgevraagd bij de KLM of bij de KMar.

Van de mogelijkheid een garantiesom te deponeren, zal in het bijzonder gebruik kunnen worden gemaakt in de volgende gevallen:

  • vreemdelingen die voor familiebezoek of toeristische doeleinden naar ons land komen en niet in het bezit zijn van een retourpassagebiljet geldig voor de terugreis; of

  • zeelieden die na binnenkomst of afmonstering hier te lande toestemming krijgen voor het zoeken van werk aan boord van een ander schip.

Beheer retourpassagebiljet en garantiesom

Aan vreemdelingen die bij binnenkomst in Nederland een garantiesom of een retourpassagebiljet deponeren, wordt een folder uitgereikt. Hierin wordt informatie verschaft over ontvangst, beheer en teruggave van aan de grens gedeponeerde garantiesommen en retourpassagebiljetten.

Aan de vreemdeling die een retourpassagebiljet of een garantiesom deponeert, wordt tevens een ontvangstbewijs afgegeven. Ook aan een derde die een garantiesom deponeert, wordt een dergelijk ontvangstbewijs afgegeven.

In de regel beheert de Korpschef de bij hem gedeponeerde retourpassagebiljetten en garantiesommen. Retourpassagebiljetten die aan de grens zijn gedeponeerd, worden in de regel toegezonden aan de Korpschef van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen. Garantiesommen die aan de grens zijn gedeponeerd, worden gestort op de rekening van de Korpschef. Dit is alleen anders bij retourpassagebiljetten en garantiesommen die aan de grensdoorlaatposten van Amsterdam Schiphol, (luchthaven) Rotterdam en Rotterdam-Havens zijn gedeponeerd. Deze blijven onder berusting van de KMar en ZHP en worden dus niet doorgestuurd aan de Korpschef van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven, is gelegen.

Over gedeponeerde garantiesommen wordt geen rente vergoed.

Teruggave en restitutie in Nederland

De vreemdeling die een retourpassagebiljet of een garantiesom heeft gedeponeerd, moet zich voor teruggave daarvan rechtstreeks wenden tot de beherende instantie. Hetzelfde geldt voor derden die een garantiesom ten behoeve van een vreemdeling hebben gedeponeerd.

De garantiesom dan wel het retourpassagebiljet wordt aan de betrokkene teruggegeven op vertoon van het ontvangstbewijs, indien:

  • voldoende zekerheid bestaat omtrent vertrek van de vreemdeling (op eigen kosten); of

  • naderhand een aanvraag om een verblijfsvergunning wordt ingewilligd.

Garantiesommen gedeponeerd door derden worden op vertoon van het ontvangstbewijs gerestitueerd na vertrek van de vreemdeling uit het Schengengebied.

Bij teruggave van de garantiesom dan wel het retourpassagebiljet moet het ontvangstbewijs worden ingenomen.

Teruggave en restitutie vanuit het buitenland

Vreemdelingen die Nederland hebben verlaten zonder zich vooraf wederom in het bezit van de garantiesom of het retourpassagebiljet te hebben gesteld, dienen zich tot een in hun land gevestigde Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging te wenden met het verzoek om restitutie van de garantiesom respectievelijk teruggave van het retourpassagebiljet. Een vreemdeling die rechtstreeks vanuit het buitenland een verzoek om restitutie indient, moet worden verwezen naar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land.

Ad c Garantstelling door derde

Ook kan zekerheid worden gesteld doordat een hier te lande wonende solvabele derde zich garant stelt door ondertekening van een verklaring (zie bijlage 6a VV tot en met bijlage 6c VV). In geval de vreemdeling zelf niet over voldoende middelen van bestaan beschikt kan desondanks toegang worden verleend wanneer een in Nederland rechtmatig verblijvende solvabele derde zich garant heeft gesteld. Zie voor een nadere uitwerking van solvabele derde A2/4.3.3.1.

Deze derde stelt zich daarbij garant voor de kosten die voor de Staat of andere openbare lichamen uit het verblijf van de vreemdeling kunnen voortvloeien, alsmede voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar toelating van de vreemdeling is gewaarborgd.

4.2.4. Signalering ter fine van weigering

Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder d, SGC kan toegang worden verleend aan vreemdelingen die niet met het oog op weigering van toegang in (N)SIS gesignaleerd staan. Met betrekking tot signaleringen die verband houden met respectievelijk de uitvoering van de Vw en de SUO wordt verwezen naar A3/9.

Indien een vreemdeling, die in Nederland of een andere Schengenstaat een geldige verblijfstitel bezit, in het (N)SIS gesignaleerd staat, meldt de ambtenaar belast met de grensbewaking de ‘hit’ bij bureau SIRENE en licht de IND in.

De vreemdeling dient in beginsel te worden doorgelaten dan wel doorreis te worden verleend. Hiertoe reikt de ambtenaar belast met de grensbewaking aan de vreemdeling, conform het gestelde in A3/9.4, onder ad. 4, een door de IND opgestelde verklaring uit.

Ingeval de vreemdeling in bezit is van een Nederlandse verblijfstitel en twijfel bestaat met betrekking tot de rechtmatigheid van deze verblijfstitel, dient de ambtenaar na te gaan of de Nederlandse verblijfstitel rechtmatig is afgegeven.

De raadplegingsprocedure met de betreffende Schengenstaat wordt door de IND opgestart. Aan een vreemdeling die in het bezit is van een voor Nederland geldige of voor een andere Schengenstaat geldige verblijfstitel en in het OPS gesignaleerd staat, kan in beginsel de toegang worden geweigerd op grond van artikel 13, eerste lid juncto artikel 5, eerste lid, onder e, SGC. Dit geldt niet voor vreemdelingen die vallen onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer van personen; voor hen geldt een andere rechtsgrond voor weigering (zie A2/6.2.2.2)

4.2.5. Gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid

Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder e, SGC kan toegang worden verleend aan vreemdelingen die niet worden beschouwd als een gevaar voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van de Schengenstaten.

Onder gevaar voor de openbare orde zijn mede begrepen gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid en de (goede) internationale betrekkingen.

Van gevaar voor de volksgezondheid kan sprake zijn in het geval van potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voorzover in Nederland beschermende regelingen zijn getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen (zie artikel 8.7, eerste lid, onder b, Vb). Daarbij kan, naast de in gezondheidswetgeving gebruikelijke ziekten als pest, cholera en gele koorts, ook worden gedacht aan nieuwere ziekten als Sars. Verwezen wordt naar artikel 2, onderdeel a, Infectieziektenwet (zie tevens A2/5.5.3 (toegangsweigering)).

Indien een vreemdeling gesignaleerd staat, waarbij verwezen wordt naar hetgeen vermeld staat onder A2/4.2.4, is dat een indicatie dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen van de Schengenstaten.

Indien er gegronde reden is te vrezen voor (politieke) activiteiten die gevaar opleveren voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen, vindt met het oog op het toelatingsvraagstuk over de vreemdeling in kwestie afstemming met de IND plaats.

4.3. Visa en visumafgifte aan de grens

4.3.1. Het visumvereiste

Vreemdelingen die visumplichtig zijn en zich naar Nederland willen begeven voor een verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden moeten in beginsel in het bezit zijn van een paspoort. Het paspoort dient te zijn voorzien van:

  • hetzij een geldig luchthaventransitvisum (A-visum), indien tijdens een tussenlanding verblijf in de internationale transitzone van een luchthaven wordt beoogd. Dit behelst geen verdere toegang tot het nationale grondgebied;

  • hetzij een geldig doorreisvisum (B-visum) indien doorreis door het Schengengebied of Nederland wordt beoogd, met een oponthoud van ten hoogste vijf dagen; of

  • hetzij een geldig reisvisum (C-visum), indien kort verblijf in het Schengengebied of in Nederland wordt beoogd.

De strekking van het (Schengen)visum is om de vreemdeling reeds vóór zijn komst naar Nederland aan een onderzoek te onderwerpen naar reisdoel, reispapieren, antecedenten en bestaansmiddelen.

Bij artikel 10 SUO is een eenvormig visum vastgesteld dat geldig is voor het gehele Schengengebied. De Schengenstaten geven het Schengenvisum af in de vorm van een sticker. Bepalingen omtrent visa zijn verder opgenomen in de GVI.

Zie voor modellen van visa, afgegeven in het buitenland of aan de grens, de website van de vreemdelingenketen en bijlage 13 en BNL bijlage VI, GVI.

In hoofdstuk VI GVI en bijlage 9, 10, 11 en 13 GVI is aangegeven op welke wijze een visumsticker moet worden ingevuld en aangebracht.

Indien de vreemdeling langer dan drie maanden in Nederland wenst te verblijven en mvv-plichtig is, dient hij een D-visum (een mvv) dan wel een combinatievisum (D+C) aan te vragen (zie B1/1).

Vrijstelling van de visumplicht

Op basis van overeenkomsten tot afschaffing van de visumplicht van de Benelux- of Schengenstaten met derde landen, bestaan uitzonderingen op de visumplicht. Vrijgesteld zijn:

  • onderdanen van de EU, de EER, Zwitserland en Liechtenstein (zie bijlage 1, onderdeel 1, BNL-kader, GVI);

  • onderdanen van de landen opgesomd in bijlage 1, II, onderdeel 1, GVI;

  • onderdanen van speciale administratieve regio’s in China opgesomd in bijlage 1, II, onderdeel 2, GVI;

  • houders van diplomatieke, officiële en dienstpaspoorten van de landen vermeld in bijlage 2, overzicht A, GVI;

  • vreemdelingen die houder zijn van een geldig, door een Schengenstaat afgegeven (verblijfs)document opgesomd in bijlage 4 GVI (zie ook artikel 21 SUO);

  • houders van een reisdocument voor vluchtelingen die rechtmatig verblijven in een van de landen als bedoeld in bijlage 3, onder F, sub 1, VV; en

  • overige categorieën genoemd in GVI, bijlage 1, II, onderdeel 1, BNL-kader, zoals houders van een ‘crew member licence’ of een ‘crew member certificate’ (zie A2/6.2.5) en zeelieden (zie A2/6.2.7).

In aanvulling op bovenstaande kan een vreemdeling in bepaalde gevallen ook op grond van een unilaterale regel van de visumplicht worden ontheven. Dit geldt ook voor wat betreft het luchthaventransitvisum. Onderdanen van de landen opgesomd in bijlage 3 GVI zijn vrijgesteld van het luchthaventransitvisum.

In artikel 2.4 Vb zijn bepalingen opgenomen over de omstandigheden waaronder (transit)passagiers van vliegtuigen, zonder in het bezit te zijn van het vereiste visum, toegang kan worden verleend (zie A2/6.2.6).

Tot slot, zoals is neergelegd in artikel 8.9 Vb, zijn personen die normaal gesproken visumplichtig zijn vrijgesteld van de visumplicht wanneer zij een familielid zijn als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland die zijn recht inzake vrij verkeer uitoefent. Hierbij geldt als voorwaarde dat zij in het bezit moeten zijn van een geldige verblijfskaart afgegeven door één van de EU-/EER-landen of Zwitserland. (Hier wordt gedoeld op het document vermeld in artikel 10 van Richtlijn 2004/38 van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.)

4.3.2. Plaats van afgifte visa

Reis-, doorreis- en luchthaventransitvisa worden in beginsel in het buitenland afgegeven door de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van de Schengenstaten (zie artikel 12 SUO en hoofdstuk II, § 4, GVI).

Onder bijzondere omstandigheden bestaat de mogelijkheid dat visumfaciliteiten worden verleend aan de grens (zie A2/4.3.8), indien een geldig doorreis- of reisvisum ontbreekt.

In een aantal gevallen is voor afgifte van visa voorafgaande machtiging vereist door een nationale dienst. In Nederland wordt deze machtiging ten aanzien van bepaalde categorieën vreemdelingen gegeven door de directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken van het ministerie van BuZa. Voor andere categorieën vreemdelingen wordt de machtiging gegeven door de Visadienst. Voor verdeling van de visumaanvragen in geval van machtiging, zie hoofdstuk V, § 2.2, BNL-kader, GVI.

4.3.3. Soorten van visa

Op de eerste plaats is een onderscheid te maken tussen Schengenvisa en nationale visa. In de onderstaande paragrafen is uitgewerkt welke soorten visa onder beide ressorteren.

4.3.3.1. Schengenvisa

Als invulling van het bepaalde in artikel 10 SUO is een eenvormig visum (in de vorm van een sticker) ingesteld dat in beginsel geldig is voor het grondgebied van alle Schengenstaten. Vreemdelingen die houder zijn van een geldig Schengenvisum en die het grondgebied van één van de Schengenstaten op rechtmatige wijze zijn binnengekomen, mogen zich in beginsel vrij verplaatsen op het grondgebied van alle Schengenstaten. Uitzondering hierop vormt het territoriaal beperkte visum, zie hieronder.

De volgende typen Schengenvisa worden onderscheiden:

  • het luchthaventransitvisum (type A) (zie hoofdstuk I, § 2.1.1, GVI);

  • het doorreisvisum (type B) (zie artikel 11, eerste lid, onder b, SUO en hoofdstuk I, § 2.1.2, en hoofdstuk V, § 2.1, GVI); en

  • het reisvisum (type C) (zie artikel 11, eerste lid, onder a, SUO en hoofdstuk I, § 2.1.3 en hoofdstuk V, § 2.1, GVI).

Geldigheidsduur Schengenvisa

Een reisvisum kan worden afgegeven voor één of meerdere binnenkomsten. Voor houders van reisvisa geldt dat de duur van een ononderbroken verblijf, noch de totale duur van de achtereenvolgende verblijfsperioden meer dan drie maanden per zes maanden, te rekenen vanaf de datum van eerste binnenkomst, mag bedragen (zie artikel 11, eerste lid, onder a, SUO en hoofdstuk I, § 2.1.3 en hoofdstuk V, § 2.1, GVI). De termijn van drie maanden begint te lopen vanaf de eerste binnenkomst (zie artikel 11, eerste lid, onder a, SUO en hoofdstuk I, § 2.1.3 en hoofdstuk V, § 2.1, GVI).

Met betrekking tot het doorreisvisum bestaat voor transiterende zeelieden een separate regeling met een standaardformulier. Hiervoor wordt verwezen naar Verordening 415/2003 alsmede naar hoofdstuk V, § 4, BNL-kader, GVI.

De geldigheidsduur van een visum voor één reis bedraagt ten hoogste drie maanden. Een visum voor meerdere reizen kan worden afgegeven met een geldigheidsduur van één jaar. Voor bepaalde categorieën van personen kan de geldigheidsduur langer zijn, met een maximum van vijf jaar (zie hoofdstuk I, § 2.13 en hoofdstuk V, § 2.1, GVI).

Het visum wordt in beginsel niet voor langere duur verleend dan waarvoor het is aangevraagd.

Visum met territoriaal beperkte geldigheid

Het visum met territoriaal beperkte geldigheid is een visum waarbij verblijf uitsluitend is toegestaan op het grondgebied van één of meer Schengenstaten. Zie voor gevallen waarin dergelijke visa kunnen worden afgegeven artikel 10, derde lid, SUO, artikel 11, tweede lid, SUO, artikel 14, eerste lid SUO, en artikel 16 SUO alsmede hoofdstuk I, § 2.3 en hoofdstuk V, § 3, GVI. Voor wat betreft de afgifte van visa met territoriaal beperkte geldigheid aan de grens, wordt verwezen naar eerdergenoemde Verordening 415/2003, BNL-bijlage I GVI en hoofdstuk I, § 2.4, BNL-kader, GVI. Zie verder bijlage 14 GVI voor wat betreft de melding aan de overige Schengenstaten omtrent de afgifte van deze visa.

Visumverklaringen

In de regel wordt het visum in het paspoort gesteld. Artikel 14, eerste lid, SUO en bijlage 11 GVI bepalen wanneer een visum in een reisdocument kan worden aangebracht. In bepaalde gevallen worden het luchthaventransit-, reis- en doorreisvisum niet in het paspoort, maar op een afzonderlijk vel papier gesteld: een visumverklaring (zie voor het model BNL-bijlage VI GVI). Aan een visumverklaring wordt dezelfde betekenis toegekend als aan een visum, met dien verstande, dat de houder van een dergelijke visumverklaring te allen tijde in het bezit dient te zijn van het identiteitsdocument waarnaar in het visum wordt verwezen. Deze visumverklaringen kunnen geldig gemaakt worden voor één of meerdere Schengenstaten.

In de volgende gevallen moet het visum in de vorm van een visumverklaring worden afgegeven:

  • collectief reizende vreemdelingen die overigens in het bezit zijn van de vereiste individuele documenten voor grensoverschrijding;

  • vreemdelingen wier document voor grensoverschrijding door de betreffende Schengenstaat niet als ‘geldig document voor grensoverschrijding’ is erkend (zie artikel 14, tweede lid, SUO en hoofdstuk VI, § 5.4, GVI).

Voor een overzicht van reisdocumenten welke recht geven op overschrijding van de buitengrenzen en waarin een visum kan worden aangebracht, wordt verwezen naar het overzicht van reisdocumenten bij de GVI.

Collectief visum

Het kan hier een doorreisvisum of een reisvisum voor een verblijfsduur van ten hoogste dertig dagen betreffen, afgegeven aan vreemdelingen die:

  • met gebruikmaking van een collectief document voor grensoverschrijding in groepsverband reizen (zie A2/6.2.4);

  • een groep vormen van minimaal vijf en maximaal vijftig personen;

  • in het bezit zijn van de vereiste individuele documenten voor grensoverschrijding, maar waarvan kan worden vastgesteld dat zij gezamenlijk reizen en een gezamenlijk reisdoel hebben. Het visum wordt in dit geval gesteld op een losse verklaring.

Zie ook hoofdstuk I, § 2.1.4, GVI. Voor wat betreft de afgifte van collectieve visa aan de grens zie verder Verordening 415/2003, BNL-bijlage I GVI en hoofdstuk V, § 4.5, BNL-kader, GVI.

Reizigerslijst voor schoolreizen binnen de EU

Aan scholieren van derde landen die rechtmatig in Nederland verblijven, kan ter vereenvoudiging van schoolreizen binnen de EU een reizigerslijst voor scholieren worden afgegeven overeenkomstig het besluit van de Raad van de EU van 30 november 1994 (94/75/JBZ). Bij dit besluit is een standaard gemeenschappelijk formulier toegevoegd van een reizigerslijst. De reizigerslijst is opgenomen in bijlage 3b VV.

Met de reizigerslijst kunnen scholieren uit derde landen die rechtmatig verblijf hebben in een van de lidstaten in de eerste plaats visumvrij reizen tussen de lidstaten, maar zij moeten wel nog voldoen aan de overige voorwaarden voor toegang. Lidstaten kunnen dan ook scholieren, die niet aan de nationale voorwaarden voor toegang voldoen, de toegang weigeren.

Daarnaast hebben de lidstaten van de EU de lijst tevens erkend als geldig document voor grensoverschrijding, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de lijst is voorzien van recente foto’s van de op de lijst vermelde scholieren die niet in het bezit zijn van een identiteitsbewijs met foto;

  • de verantwoordelijke instantie van de lidstaat moet de verblijfsstatus van de betrokken scholieren en hun recht om opnieuw tot het land te worden toegelaten hebben bevestigd en ervoor hebben gezorgd dat het document dienovereenkomstig gewaarmerkt is;

  • de lidstaat van verblijf van de scholier in kwestie moet de andere lidstaten hebben meegedeeld dat hij de lijst als geldig document voor grensoverschrijding wenst te gebruiken.

De scholieren komen voor visumvrijstelling, door plaatsing op de reizigerslijst, in aanmerking indien:

  • zij in het kader van een schoolexcursie deelnemen aan een groepsreis van leerlingen van een school voor algemeen vormend onderwijs (basisscholen, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs);

  • zij deel uitmaken van een groep die begeleid wordt door een leerkracht van de desbetreffende school;

  • de leerlingenlijst volledig is ingevuld en gewaarmerkt door het schoolhoofd en is voorzien van recente foto’s van de op de lijst vermelde scholieren voor zover deze niet in het bezit zijn van een identiteitsbewijs met foto; en

  • zij rechtmatig in een van de Schengenstaten verblijven.

Criteria voor visumverlening (kort verblijf)

De criteria voor visumverlening zijn in beginsel gelijk aan de algemene criteria die gelden voor toegang zoals opgenomen in artikel 5, eerste lid, SGC. De criteria voor visumverlening zijn nader uitgewerkt in de GVI en de daartoe behorende bijlagen.

Een van de basiscriteria bij visumverlening is het voorkomen van illegale immigratie (zie ook hoofdstuk V, § 1.4, GVI). Hierbij is het aan de visumaanvrager om aannemelijk te maken – zo nodig door middel van het overleggen van documenten – dat de tijdige terugkeer voldoende is gewaarborgd. Bij de beoordeling of de tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd kan worden geacht, kunnen meerdere wegingsfactoren een rol spelen. De onderstaande factoren moeten in samenhang worden gezien, maar kunnen ook reeds op zichzelf leiden tot de conclusie dat de tijdige terugkeer onvoldoende is gewaarborgd:

  • het ontbreken van een (sterke) sociale en economische band van de visumaanvrager met het land van herkomst;

  • eerdere bezoeken van de visumaanvrager aan een of meer Schengenstaten, waarbij de regels omtrent de duur van het verblijf en aanmelding niet zijn gerespecteerd;

  • “visumshoppen”: aanvrager die in een relatief korte tijd bij verschillende vertegenwoordigingen heeft getracht in het bezit gesteld te worden van een visum;

  • het overleggen van valse dan wel vervalste documenten bij de visumaanvraag;

  • het afleggen van valse of onjuiste verklaringen, ten einde de vertegenwoordiging ertoe te bewegen een visum te verstrekken;

  • gebruik maken van een minder geloofwaardige referent of garantsteller. Dit wil zeggen een persoon waarvan vast staat dat deze eerder vreemdelingen heeft uitgenodigd dan wel hiervoor garant heeft gestaan die niet (tijdig) zijn teruggekeerd.

De hierboven weergegeven opsomming is niet limitatief.

Zoals reeds in A2/4.2.3 werd vermeld, is in artikel 5, eerste lid, onder c, SGC aangegeven dat een vreemdeling dient te beschikken over voldoende middelen van bestaan. In bijlage 7 GVI is voor Nederland aangegeven dat het uitgangspunt hierbij een bedrag is van € 34 per persoon per dag. Tevens dient de vreemdeling in het bezit te zijn van een medische reisverzekering voor de duur van zijn verblijf in het Schengengebied (zie hoofdstuk V, § 1.4, GVI, de Benelux-Bijlage V en deel I, punt 4.1.2. GVI).

In geval de vreemdeling zelf niet over voldoende middelen beschikt, kan desondanks aan het middelenvereiste worden voldaan, indien een in Nederland rechtmatig verblijvende solvabele derde zich garant stelt voor de kosten die voor de staat of voor andere openbare lichamen uit het verblijf van de vreemdeling kunnen voortvloeien, alsmede voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar de toelating van de vreemdeling is gewaarborgd (zie bijlage 6a VV tot en met bijlage 6c VV). Deze derde kan aangemerkt worden als solvabel indien hij zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Onder voldoende wordt in dit kader verstaan een netto maandinkomen minimaal gelijk aan het bestaansminimum voor de categorie echtparen en gezinnen in de zin van de Wwb. De begrippen zelfstandig en duurzaam zijn nader uitgewerkt in artikel 3.73 Vb en artikel 3.75 Vb en zijn overeenkomstig van toepassing op de verlening van kort verblijf.

In geval een solvabele derde zich garant stelt voor meer dan één persoon, kunnen aanvullende voorwaarden gesteld worden. In die gevallen kan bijvoorbeeld verlangd worden dat een bankgarantie ter hoogte van het lijnvluchttarief KLM en/of meerdere separate garantverklaringen worden overlegd. Voor elke aanvullend aangedragen visumaanvrager voor wie de solvabele derde zich garant wil stellen, geldt dat de solvabele derde zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan dient te beschikken.

Indien een solvabele derde zich reeds eerder garant heeft gesteld voor een visumaanvrager en hij niet of onvoldoende aannemelijk kan maken dat deze visumaanvrager tijdig is teruggekeerd naar het land van herkomst of een land waar de toelating is gewaarborgd, kan dit mede aanleiding vormen de aanvraag voor een visum kort verblijf af te wijzen.

4.3.3.2. Nationale visa

Er kunnen drie soorten nationale visa worden onderscheiden:

  • a. een visum voor terugkeer;

  • b. een visum voor verblijf van langere duur (mvv) (type D); en

  • c. een mvv gecombineerd met visum kort verblijf (D+C-visum).

Ad a Visum voor terugkeer

Een terugkeervisum is een nationaal visum, dat recht geeft op terugkeer naar Nederland (zie artikel 2.3, eerste lid, onder d, Vb.)

Een dergelijk visum kan onder bepaalde voorwaarden door de Visadienst, aan vreemdelingen die daarom verzoeken, worden afgegeven indien:

De indiening van een verzoek om een terugkeervisum geschiedt op dezelfde wijze als een verzoek tot wijziging of verlenging van een visum.

Het model van de aanvraag om verlening van een terugkeervisum wordt beheerd door de IND. Dit geldt ook voor de modellen van de beschikkingen tot afwijzing van deze aanvraag. De Hoofddirecteur van de IND stelt op grond van het basismodel aantekeningensticker het model voor het terugkeervisum vast (zie bijlage 7 VV en de website van de IND).

Vreemdelingen in procedure

Een vreemdeling aan wie het is toegestaan om in Nederland een (definitieve) beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel dan wel regulier af te wachten, heeft, indien hij na uitreis uit Nederland aanspraak wil maken op wedertoegang tot Nederland, hiervoor een terugkeervisum nodig. Indien de vreemdeling niet visumplichtig is voor Nederland geldt deze eis niet.

Ten aanzien van de vreemdeling die in afwachting is van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier (eerste aanleg, bezwaar of beroep) geldt het volgende. Indien de vreemdeling is ingereisd zonder te beschikken over de vereiste mvv welke overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, en evenmin besloten is dat er sprake is van een gerechtvaardigd beroep op de hardheidsclausule of vrijstelling van het mvv-vereiste, wordt aan hem geen terugkeervisum verleend.

De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g of h, Vw, én met de vereiste mvv is ingereisd, welke overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, komt in aanmerking voor een terugkeervisum, indien:

  • 1. sprake is van een dringende reden die geen uitstel van vertrek gedoogt;

  • 2. de vreemdeling zich gedurende zijn verblijf in Nederland heeft gehouden aan de maatregelen van toezicht in het kader van de Vw;

  • 3. de vreemdeling, om de reden voor vertrek uit en terugkeer naar Nederland aannemelijk te maken, alle daarvoor noodzakelijke gegevens heeft verstrekt en bescheiden heeft overgelegd aan de verzoekende instantie;

  • 4. de vreemdeling zelfstandig beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  • 5. het OM geen bezwaar heeft tegen vertrek uit Nederland in verband met vervolging wegens strafbare feiten of tenuitvoerlegging van een vonnis;

  • 6. de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, een bezwaarschrift, een beroep op de Rechtbank of een hoger beroep op de ABRvS niet binnen de geldigheidsduur van het terugkeervisum wordt verwacht.

In de volgende gevallen is er sprake van dringende redenen die geen uitstel van vertrek gedogen:

  • ernstige ziekte of overlijden van een nabije bloedverwant (in de eerste en tweede graad);

  • het bijwonen van een huwelijk van een nabije bloedverwant (in de eerste en tweede graad);

  • onder voogdij gestelde minderjarigen die met het pleeggezin op vakantie naar het buitenland gaan;

  • deelname aan een in het kader van de opleiding of studie van belang zijnde excursie of werkweek in het buitenland; of

  • deel uitmaken van een sportteam dat Nederland in het buitenland zal vertegenwoordigen.

Daarnaast kunnen vreemdelingen die voor zakelijke doeleinden wensen te reizen in aanmerking komen voor een terugkeervisum, ongeacht het feit of er sprake is van dringende redenen die geen uitstel van vertrek gedogen. Deze categorie vreemdelingen dient wel te voldoen aan de voorwaarden 2 tot en met 6 zoals hierboven opgesomd. Bovendien moeten zij kunnen aantonen dat zij een aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning hebben ingediend en hiervoor leges hebben betaald.

Het terugkeervisum wordt voor een vreemdeling die rechtmatig verblijf houdt op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g of h, Vw alleen kort voor het vertrek van de vreemdeling afgegeven. Het terugkeervisum wordt afgegeven met een geldigheidsduur voor het beoogde doel, maar voor ten hoogste drie maanden. De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan na uitreis niet worden gewijzigd of verlengd. De geldigheidsduur van het noodzakelijke document voor grensoverschrijding dient ten minste één maand langer te zijn dan de termijn waarbinnen de vreemdeling op grond van zijn terugkeervisum kan terugkeren.

Het terugkeervisum is in deze gevallen slechts geldig voor één reis, tenzij het gaat om vreemdelingen die voor zakelijke doeleinden wensen te reizen. Deze categorie vreemdelingen kan een terugkeervisum voor meerdere reizen krijgen.

Terugkeervisa ten behoeve van asielzoekers

Een terugkeervisum kan worden verleend aan een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel (als bedoeld in de artikelen 28 en 33 Vw) heeft gedaan en rechtmatig verblijf houdt op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g of h, Vw, indien althans aan de hierboven onder 1 tot en met 6 genoemde voorwaarden is voldaan. Echter, deze vreemdelingen komen niet in aanmerking voor een terugkeervisum wanneer het de terugkeer vanuit het land van herkomst betreft.

Vreemdelingen in het bezit van een verblijfsvergunning

In principe hebben vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel dan wel regulier geen terugkeervisum nodig indien zij na een reis naar het buitenland (binnen dan wel buiten het Schengengebied) weer naar Nederland willen terugkeren. Immers, deze vreemdelingen hebben zonder visum toegang tot Nederland indien zij beschikken over:

  • een paspoort of ander erkend reisdocument en een afzonderlijk document als bedoeld in bijlage 7 VV; of

  • een paspoort en een door het ministerie van BuZa afgegeven geprivilegieerdendocument (zie A2/6.2.3).

Niettemin kan aan deze vreemdelingen op hun verzoek een terugkeervisum worden afgegeven, indien zij dit visum nodig hebben voor de reis door of naar een land gelegen buiten het Schengengebied (bijvoorbeeld ter verkrijging van visumfaciliteiten voor of toegang tot dat land).

Het vorenstaande geldt ook voor:

  • Molukkers die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers (Stb.1976, 468) als Nederlander worden behandeld; en

  • vreemdelingen die al wel een positieve beslissing op hun aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier hebben ontvangen maar nog in afwachting zijn van een verblijfsdocument als bedoeld in bijlage 7 VV.

Zij behoeven hiervoor géén dringende reden aan te dragen.

De geldigheidsduur van zowel het grensoverschrijdingsdocument als de geldigheidsduur van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning dient de duur van het terugkeervisum met ten minste één maand te overschrijden.

Het terugkeervisum wordt voor ten hoogste één jaar verleend. Echter, dit laat onverlet dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland mag vestigen. De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan na uitreis niet worden gewijzigd of verlengd. Het terugkeervisum kan, voor de hiervoor genoemde vreemdelingen, worden verleend voor één of meerdere reizen.

Terugkeervisa aan vreemdelingen die in afwachting zijn van een beslissing op hun aanvraag tot verlenging of wijziging van de vergunning

Een terugkeervisum kan tevens worden verstrekt aan de vreemdeling die in het bezit is (was) van een verblijfsvergunning, indien hij (tijdig) verlenging of wijziging van de beperking van zijn vergunning heeft gevraagd. In deze gevallen behoeft geen dringende reden te worden aangevoerd. De overige voorwaarden zoals eerder vermeld onder 2 tot en met 6 ‘vreemdeling in procedure’ blijven onverkort van kracht.

Aan studenten die in afwachting zijn van een beslissing op hun aanvraag tot verlenging van de verleende vergunning kan – indien zij in het kader van hun studie voor langere tijd naar het buitenland moeten reizen – een terugkeervisum worden verleend met een geldigheidsduur van maximaal zes maanden. De student dient de noodzaak en de duur van zijn verblijf in het buitenland met documenten te onderbouwen.

Houders van een verblijfsvergunning asiel

Een terugkeervisum kan worden verleend aan een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd. Zij behoeven hiervoor géén dringende reden aan te dragen. Echter, deze vreemdelingen komen niet in aanmerking voor een terugkeervisum wanneer het de terugkeer vanuit het land van herkomst betreft. Het is hierbij niet van belang of het om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd gaat.

Indien de vreemdeling beschikt over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, vormt een aanvraag tot het verlenen van een terugkeervisum voor terugkeer uit het land van herkomst grond om op basis van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw een aanvraag tot verlenging van die verblijfsvergunning af te wijzen. De grond voor verlening is daaraan immers kennelijk ontvallen. Ook de vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd komt niet in aanmerking voor een terugkeervisum voor terugkeer uit het land van herkomst, aangezien diens vluchtelingenpaspoort niet geldig is voor zijn land van herkomst.

Indien de vreemdeling die in het bezit is van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, van oordeel is dat hij niet meer behoeft te vrezen voor vervolging in zijn land van herkomst, bijvoorbeeld vanwege een regimewijziging, dan kan hij zich tot de eigen autoriteiten wenden voor het verkrijgen van een nieuw nationaal document voor grensoverschrijding, waarmee hij naar het land van herkomst kan reizen.

Kosten terugkeervisa

Voor de behandeling van een aanvraag voor een terugkeervisum zijn leges verschuldigd (zie verder A2/4.3.5).

Ad b Visum voor verblijf van langere duur (mvv) (type D)

Visa voor een verblijf van langere duur (type D) zijn visa die door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van een Schengenstaat overeenkomstig de eigen wetgeving worden afgegeven. In de Nederlandse situatie geeft het D-visum de houder het recht tot inreis in Nederland om vervolgens een verblijfsvergunning aan te vragen voor een verblijf van langer dan drie maanden.

Een dergelijk visum geeft de houder bovendien het recht op doorreis over het grondgebied van de overige Schengenstaten te reizen, teneinde zich te begeven naar het Schengenstaat dat het visum heeft verleend. Voor een dergelijke doorreis dient de vreemdeling overigens te voldoen aan de normale voorwaarden voor binnenkomst als bedoeld in A2/4.2, met uitzondering van het middelenvereiste (zie ook hoofdstuk I, paragraaf 2.2 en hoofdstuk V, paragraaf 5, BNL-kader, GVI).

De mvv is een nationaal visum dat wordt afgegeven door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland (artikel 1, onder h, Vw).

Een mvv-verklaring, in de vorm van een voorbedrukt formulier (zie BNL-bijlage VI, GVI), kan in de plaats komen van de mvv gesteld in het paspoort. In dat geval moet de houder van de verklaring steeds in het bezit zijn van het daarin aangegeven reisdocument.

Zie voor bepalingen omtrent aanvraag, afgifte en vrijstellingen van een mvv B1/1.1, B1/1.2 en B1/4.1.1 van de Vc.

Ad c Mvv gecombineerd met visum kort verblijf (D+C-visum)

De aanvraag om afgifte van een mvv leidt in de praktijk veelal tot afgifte van een D+C-visum. Dit is een combinatie van een nationaal visum voor langere duur met een reisvisum (zie artikel 18, SUO, hoofdstuk I, paragraaf 2.2, GVI en B1/1).

Het C-deel van dit combinatievisum is geldig voor een periode van maximaal negentig dagen vanaf de dag van afgifte en wordt verstrekt als multi-entry visum. Het D-deel van het combinatievisum is geldig voor een periode van honderdtachtig dagen vanaf de datum van afgifte.

4.3.4. Verplichting tot aanmelding

Vreemdelingen aan wie verblijf in de vrije termijn is toegestaan en die naar Nederland zijn gekomen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, zijn in beginsel verplicht zich binnen drie dagen in persoon te melden bij de vreemdelingenpolitie van de gemeente waar zij verblijven (zie artikel 4.48 Vb). Het kan daarbij zowel om niet-visumplichtige als om visumplichtige vreemdelingen gaan. De verplichting tot aanmelding bij de vreemdelingenpolitie voor deze laatste groep hoeft niet expliciet op de visumsticker te zijn vermeld. Niet nakoming van een verplichting tot aanmelding is een strafbaar feit (zie artikel 108, eerste lid, Vw).

Bij afgifte van een visum kan de verplichting worden opgelegd zich binnen 3 dagen na aankomst bij de vreemdelingenpolitie te melden (artikel 4.49 Vb). In dat geval wordt onder het visum een aantekening gesteld (zie bijlage 9 GVI).

4.3.5. Kosten

De kosten voor een aanvraag tot het verlenen van een visum zijn vastgelegd in bijlage 12 GVI.

Dit is nader uitgewerkt in de Regeling van de Minister van BuZa van 12 december 2003, nr. DJZ/BR-1003/2003 tot vaststelling van de tarieven voor consulaire dienstverlening (Regeling op de consulaire tarieven), zoals laatstelijk gewijzigd van 27 juni 2005, nr. DJZ/BR/0602/2005, waarin nader is bepaald dat voor de aanvraag of wijziging van een visum dan wel verlenging van de geldigheidsduur van een visum kosten in rekening worden gebracht.

Indien aan de vreemdeling bij één gelegenheid verschillende visumfaciliteiten worden verleend, dan wordt éénmaal (het hoogste bedrag) geheven.

De ZHP maakt de geheven visumgelden in verband met het verlengen en wijzigen van visa voor in de regio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden ten minste éénmaal per maand over op de rekening van de IND. Het totaalbedrag van elke storting of overschrijving wordt aan de IND gespecificeerd verantwoord.

De (overige) door de KMar en de ZHP aan de grens geheven visumgelden worden wekelijks, vergezeld van een gespecificeerde verantwoording, overgemaakt op de rekening van het ministerie van BuZa.

Vrijstelling van kosten

Visa worden op grond van artikel 3 Rijksbesluit op de consulaire tarieven kosteloos verleend aan de vreemdeling die houder is van een diplomatiek paspoort.

Daarnaast zijn vrijgesteld van kosten de in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vw bedoelde familieleden van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland die zijn recht op vrij verkeer uitoefent (zie hoofdstuk VII, § 4 en BNL-kader, GVI).

Voorts kan de Minister van BuZa in andere gevallen waarin overwegingen van internationale hoffelijkheid of reciprociteit besluiten om visa kosteloos te verstrekken (zie artikel 3 Rijksbesluit op de consulaire tarieven).

Indien het visum kosteloos is verstrekt, wordt een eventuele wijziging of verlenging van het visum eveneens kosteloos verleend.

Terugkeervisa worden op grond van artikel 3a, eerste lid, Regeling op de consulaire tarieven kosteloos afgegeven aan vreemdelingen op wie de Wet betreffende de positie van Molukkers van toepassing is, op grond waarvan zij voor terugkeer naar Nederland geen visum behoeven.

4.3.6. Wijziging en verlenging van visa

Het verblijf op basis van een visum kan in geen geval de termijn van drie maanden overschrijden. Ook bij wijziging of verlenging is die maximale termijn van drie maanden relevant, dat wil zeggen de duur van het oorspronkelijke visum met inbegrip van de verlenging. Dit is alleen anders bij een nationale verlenging (zie hieronder). Zie voor nadere bepalingen omtrent wijziging en verlenging hoofdstuk I, § 2.6, BNL-kader en BNL-bijlage II en III, GVI.

Voor de in te vullen aanvraag om verlenging of wijziging van de geldigheidsduur van een visum, wordt verwezen naar model M5-A. Voor de beschikking waarmee een dergelijke aanvraag wordt afgewezen, wordt verwezen naar model M5-C.

4.3.6.1. Wijziging

Geldig maken voor meer reizen

Indien een reisvisum voor meer reizen geldig gemaakt wordt, wordt in het reisdocument van de vreemdeling een nieuw Schengenvisumsticker aangebracht. Indien de vreemdeling houder is van een visumverklaring, wordt de visumsticker op een afzonderlijk vel papier aangebracht.

Omzetting doorreisvisum in reisvisum

Aan houders van een doorreisvisum wordt na het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum in beginsel geen verder verblijf toegestaan. Indien de Visadienst, de ZHP of de KMar echter van mening is dat er bijzondere redenen zijn om aan de houder van een doorreisvisum verder verblijf in de vrije termijn toe te staan, wordt het doorreisvisum omgezet in een reisvisum. In dat geval wordt gebruik gemaakt van een Schengenvisumsticker.

Voor zover het een door een andere Schengenstaat afgegeven visum betreft, stelt de Visadienst in beginsel binnen 72 uur de centrale autoriteiten van de Schengenstaat dat het visum heeft afgegeven in kennis van de wijziging.

4.3.6.2. Verlenging van geldigheidsduur

In bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden kunnen door één van de Schengenstaten afgegeven visa worden verlengd door de Visadienst. Het verlengen van visa voor in de regio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden geschiedt bij de doorlaatpost Rotterdam-Havens door de ZHP. Voor zover het een door een andere Schengenstaat afgegeven visum betreft, stelt de Visadienst in beginsel binnen 72 uur de centrale autoriteiten van de Schengenstaat dat het visum heeft afgegeven in kennis van de verlenging.

De geldigheidsduur kan worden verlengd indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • De vreemdeling voldoet aan de in artikel 12, eerste lid, Vw genoemde voorwaarden;

  • De vreemdeling kan aantonen dat hij er om bijzondere redenen belang bij heeft langer in het Schengengebied te verblijven dan de duur waarvoor het oorspronkelijke visum geldig was. Zulke bijzondere omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in onvoorziene wijziging in de omstandigheden sinds de binnenkomst. Een aanvraag tot visumverlenging moet voldoende gemotiveerd zijn en in het bijzonder gebaseerd zijn op overmacht, humanitaire, ernstige beroepsmatige of persoonlijke redenen. Het gevolg van een verlenging mag in ieder geval niet zijn dat het visum voor een oneigenlijk doel wordt gebruikt;

  • De duur van de visumverlenging en de duur waarvoor het oorspronkelijke visum verblijf toestond, mogen samen niet meer dan drie maanden bedragen. Binnen Schengen is een verdergaande verlenging van het eenvormige visum niet mogelijk;

  • Toelating van de vreemdeling in een ander land moet zijn gewaarborgd;

  • Er moet een reisbiljet voorhanden zijn dat geldig is voor de reis naar een land waar toelating van de vreemdeling is gewaarborgd; dit reisbiljet kan zo nodig tot aan het vertrek van de vreemdeling worden ingehouden;

  • De reeds bij afgifte van het visum voor kort verblijf afgesloten ziektekostenverzekering moet zijn verlengd; en

  • Tussen de datum tot welke het visum verlengd wordt en de uiterste datum waarop toelating van de vreemdeling in een ander land is gewaarborgd moet een termijn van ten minste drie maanden liggen. Bij de bepaling van deze termijn moet niet alleen gelet worden op de geldigheidsduur van het paspoort, maar ook op de in dat reisdocument eventueel gestelde visa voor terugkeer naar het land van herkomst of doorreis door derde landen.

In geval van een nationale verlenging van de geldigheidsduur van het visum, waarbij de geldigheid van het visum wordt beperkt tot de Benelux, kan de geldigheidsduur van een visum, indien zeer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, nog eens worden verlengd met maximaal negentig dagen (zie artikel 11, tweede lid, SUO). De duur van het eerste oorspronkelijke visum (inclusief de eventuele eerdere verlenging voor het gehele Schengengebied) en de nationale verlenging mogen samen niet meer dan zes maanden bedragen. Deze zeer bijzondere omstandigheden moeten in ieder geval gebaseerd zijn op overmacht of op strikt humanitaire redenen.

In geval van visumverlenging wordt in het reisdocument van de vreemdeling een Schengenvisumsticker aangebracht. Indien de vreemdeling houder is van een visumverklaring wordt de sticker op een afzonderlijk vel papier aangebracht.

Bijzondere categorieën

  • Houders van een geprivilegieerdendocument afgegeven door het ministerie van BuZa; de geldigheidsduur van het visum van deze personen hoeft niet te worden verlengd.

  • Houders van een diplomatiek paspoort die niet in het bezit zijn van een door het ministerie van Buza afgegeven geprivilegieerdendocument: verlenging van de geldigheidsduur van het visum geschiedt door de directie Kabinet en Protocol van het ministerie van BuZa.

4.3.7. Intrekking van visa

Indien de Korpschef constateert dat de houder van een nog geldig visum niet of niet meer aan de voorwaarden van artikel 12 Vw voldoet, moeten maatregelen getroffen worden ten behoeve van de verwijdering van de vreemdeling in kwestie.

De Korpschef dient hiertoe contact op te nemen met de Visadienst in verband met de intrekking van het visum. Indien het visum wordt ingetrokken, komt daarmee de resterende geldigheidsduur van het visum te vervallen (zie ook hoofdstuk I, § 2.7, BNL-kader en BNL-bijlage III).

De intrekking geschiedt door, bij voorkeur met rode inkt, op het visum de volgende vermelding aan te brengen:

“INGETROKKEN op ……. (datum), omdat niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 12 Vw.”

Deze aantekening moet worden voorzien van een dienststempel en een paraaf van de desbetreffende ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen. De vreemdeling wordt aangezegd om Nederland onmiddellijk te verlaten.

Bij verwijdering van de vreemdeling die houder is van een visumverklaring moet deze verklaring worden ingehouden en worden toegezonden aan de Visadienst.

Voor zover het een door een andere Schengenstaat afgegeven visum betreft, stelt de Visadienst in beginsel binnen 72 uur de centrale autoriteiten van de Schengenstaat dat het visum heeft afgegeven in kennis van de intrekking.

Intrekking van een visum dient te worden onderscheiden van annulering (zie daarvoor A2/4.3.8.4).

4.3.8. Visumfaciliteiten aan de grens

Ook aan de grens worden onder voorwaarden reis- en doorreisvisa afgegeven. Bevoegd inzake visumafgifte aan de grens zijn de ambtenaren belast met grensbewaking.

4.3.8.1. Soorten visa

Aan de grens kunnen (in individuele of collectieve vorm) onder bepaalde voorwaarden (zie Verordening 415/2003 en BNL-bijlage I GVI) worden afgegeven:

  • eenvormige visa, zonder territoriaal beperkte geldigheid;

  • visa met territoriaal beperkte geldigheid;

  • doorreisvisa voor transiterende zeelieden.

4.3.8.2. Voorwaarden verlening van visa aan de grens

De voorwaarden voor verlening van een visum aan de grens zijn opgenomen in artikel 1 van Verordening 415/2003 (zie ook BNL-bijlage I GVI). De belangrijkste voorwaarde hierbij is dat de vreemdeling kan aantonen dat door onvoorziene en dringende redenen hij niet in de gelegenheid is geweest een visum aan te vragen voorafgaand aan zijn komst naar de betreffende Schengenstaat. Overigens kan dit niet worden tegengeworpen aan familieleden van EU, EER of Zwitserse onderdanen die vallen onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer van personen.

Zie voor de visumafgifte aan de grens aan zeelieden Verordening Nr. 415/2003 en hoofdstuk V, § 4, BNL-kader, GVI.

4.3.8.3. Praktische handelingen

Invulling

Invulling van visa mag alleen plaatsvinden met gebruikmaking van speciale pennen, die voorzien zijn van onuitwisbare inkt. Indien de betreffende grensdoorlaatpost is geautomatiseerd, vindt afgifte plaats met behulp van speciale visumprinters. De visumsticker dient eerst volledig te worden ingevuld, alvorens zij in het betreffende document mag worden aangebracht. Voor wat betreft de invulling van de visumsticker zie hoofdstuk VI GVI.

Aanbrengen van wijzigingen

Het aanbrengen van wijzigingen in visumstickers is niet toegestaan (zie ook hoofdstuk VI, § 5.2, GVI). Indien er aanleiding bestaat om een doorreisvisum in een reisvisum om te zetten, betekent dit, dat het aanwezige visum dient te worden geannuleerd (zie A2/4.3.8.4) en een nieuw visum dient te worden afgegeven.

Wijziging van de geldigheidsduur van een visum

Indien de houder van een visum bij binnenkomst niet beschikt over voldoende bestaansmiddelen voor de gehele periode waarvoor zijn visum geldig is of wanneer de datum van terugreis van zijn retourpassagebiljet valt voor de datum van afloop van de geldigheidsduur van het visum, dient de geldigheidsduur van zijn visum aangepast te worden aan hetzij de voor handen zijnde bestaansmiddelen hetzij de datum van de terugvlucht.

Voor de in te vullen aanvraag om wijziging van de geldigheidsduur van een visum wordt verwezen naar model M5-A. Voor de beschikking waarmee een dergelijke aanvraag wordt afgewezen wordt verwezen naar model M5-C.

Voor de wijziging van de geldigheidsduur dient vooraf toestemming te worden verleend door de Visadienst. Voorzover het een door een andere Schengenstaat afgegeven visum betreft, stelt de Visadienst in beginsel binnen 72 uur de centrale autoriteiten van de Schengenstaat dat het visum heeft afgegeven in kennis van de wijziging.

4.3.8.4. Annulering van visa

Indien een vreemdeling nog geen toegang tot het Schengengebied heeft verkregen, kan het visum worden geannuleerd. Annulering kan alleen aan de grens geschieden en dient te geschieden door de ambtenaar belast met de grensbewaking. De annulering werkt terug tot en met het tijdstip van de verlening (zie bijlage 14 GVI en BNL-bijlage III GVI).

Het visum wordt in de volgende gevallen geannuleerd:

  • indien de houder van het visum met het oog op weigering van toegang in het (N)SIS staat gesignaleerd, tenzij de betrokkene houder is van een door een van de lidstaten afgegeven visum of terugkeervisum en hij toegang wenst met het oog op doorreis tot het grondgebied van de lidstaat die het document heeft afgegeven;

  • indien er ernstige redenen bestaan om aan te nemen dat het visum op onrechtmatige/frauduleuze wijze is verkregen (bijvoorbeeld indien het evident is dat de houder van het visum valse of vervalste documenten heeft gebruikt voor verkrijging van het visum, of indien het opgegeven reisdoel een ander is, dan bij de visumaanvraag is aangegeven);

  • indien het opgegeven land van hoofdverblijf niet in overeenstemming is met het land van visumafgifte en de vreemdeling het door hem opgegeven doel en duur van het verblijf niet alsnog aannemelijk kan maken (zie A2/4.2.3.1).

Het feit dat de onderdaan van een derde land aan de grens niet alle in artikel 5, tweede lid, SGC bedoelde bewijsstukken kan overleggen, leidt niet automatisch tot een besluit tot annulering van het visum. Annulering dient te worden onderscheiden van weigering van toegang, welke procedure inhoudt dat het visum niet wordt geannuleerd maar dat de ambtenaar belast met grensbewaking de houder van het visum de toegang tot het grondgebied weigert, bijvoorbeeld doordat de houder van het visum niet de bewijsstukken met betrekking tot het reisdoel kan tonen (zie BNL-bijlage III), of indien bij een reisvisum voor meerdere binnenkomsten betrokkene niet in het bezit blijkt te zijn van voldoende middelen van bestaan.

Voorafgaand aan het annuleren van het nog geldige visum (zowel visa afgegeven door de Nederlandse vertegenwoordiging als visa afgegeven door een andere Schengenstaat) dient toestemming door de Visadienst te worden verleend.

De annulering van het visum dient te geschieden door het aanbrengen van een stempel ‘GEANNULEERD’. In dat geval worden het optisch variabel kenmerk van de visumsticker, het veiligheidskenmerk “latent-beeldeffect” en het woord “visum” ter voorkoming van verder misbruik vernietigd door middel van een doorhaling.

De ambtenaar belast met de grensbewaking stelt de Visadienst van deze beslissing onverwijld in kennis (zie bijlage 14 GVI en BNL-bijlage III GVI). Van geannuleerde visa dienen de volgende gegevens aan de Visadienst te worden verstrekt:

  • datum en reden van annulering;

  • naam van de houder van het visum;

  • nationaliteit van de houder van het visum;

  • aard en nummer van het reisdocument;

  • nummer van de visumsticker;

  • soort visum;

  • datum en plaats waarop het visum werd afgegeven;

  • vreemdelingennummer.

Voor zover het een door een andere Schengenstaat afgegeven visum betreft, stelt de Visadienst in beginsel binnen 72 uur de centrale autoriteiten van de Schengenstaat dat het visum heeft afgegeven in kennis van de annulering.

Annulering van een visum dient te worden onderscheiden van de intrekking van een visum (zie daarvoor A2/4.3.7).

4.3.8.5. Registratie en informatie

Indien een territoriaal beperkt visum aan de grens wordt verleend – in gevallen waarin raadpleging vereist was – dienen de betrokken Schengenstaten onverwijld te worden ingelicht. De Visadienst dient dan ook zo spoedig mogelijk in kennis te worden gesteld van alle aan de grens afgegeven visa.

Tevens dient opgave te worden gedaan van de visumstickers die zijn vervallen als gevolg van verschrijvingen of die anderszins onbruikbaar zijn geworden. Bedoelde stickers mogen niet worden vernietigd. Ten aanzien van stickers die onverhoopt toch worden vernietigd, bijvoorbeeld door storingen bij het printen, wordt een proces-verbaal opgemaakt en wordt verslag uitgebracht aan het ministerie van Buza.

4.4. Vrije termijn

4.4.1. Voorwaarden voor verblijf in de vrije termijn

Verblijf in de vrije termijn is van rechtswege toegestaan aan vreemdelingen, indien en zolang zij voldoen aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden.

Het recht op verblijf in de vrije termijn wordt ingevolge dit artikel van rechtswege verkregen zodra de vreemdeling aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • hebben voldaan aan de verplichtingen in verband met de grensoverschrijding;

  • inachtneming van het bij en krachtens de Vw bepaalde;

  • beschikken over voldoende middelen van bestaan;

  • geen arbeid verrichten in strijd met de Wav;

  • geen gevaar opleveren voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

Het recht op verblijf in de vrije termijn vervalt van rechtswege zodra:

  • de vreemdeling niet meer aan de gestelde voorwaarden voldoet, of

  • de duur van de vrije termijn is verstreken.

Sinds de implementatie op 29 april 2006 van Richtlijn 2004/38 wordt ten aanzien van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland die hun recht op vrij verkeer van personen uitoefenen niet langer onderscheid gemaakt tussen rechtmatig verblijf in de vrije termijn en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan (zie A2/6.2.2 en B10).

4.4.2. Verplichtingen in verband met de grensoverschrijding

Voorwaarde voor verblijf in de vrije termijn is onder meer dat de vreemdeling heeft voldaan aan de verplichtingen met het oog op de controle in het belang van de grensbewaking. In dit verband wordt verwezen naar het gestelde in A2/4.2.

4.4.3. Het bepaalde bij en krachtens de Vw

Met deze voorwaarde voor verblijf in de vrije termijn wordt gedoeld op het feit dat de vreemdeling de verplichtingen in acht neemt waaraan hij in het belang van het toezicht op vreemdelingen is onderworpen (zie A3).

Voor verblijf in de vrije termijn zijn vooral van belang de:

4.4.4. Middelen van bestaan

Voor een toelichting op deze voorwaarde wordt verwezen naar het gestelde in A2/4.2.3.2. In aanvulling daarop wordt in het kader van verblijf in de vrije termijn opgemerkt dat voldoende middelen van bestaan ook blijken uit inkomsten uit hier te lande te verrichten werkzaamheden of te verlenen diensten. Voor bepaalde werknemers is een tewerkstellingsvergunning vereist, zie hiervoor B5. De duur van de te verrichten werkzaamheden of diensten zal die van de vrije termijn niet mogen overschrijden.

Ook voor wat betreft het stellen van zekerheid wordt verwezen naar het gestelde onder A2/4.2.3.2. Naar het stellen van zekerheid wordt doorgaans gevraagd bij binnenkomst door de ambtenaar belast met grensbewaking. Is dit niet bij binnenkomst gebeurd, dan kan de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen in de daarvoor in aanmerking komende gevallen alsnog aan de vreemdeling vragen om zekerheid te stellen.

4.4.5. Arbeid verrichten in strijd met de Wav

Het is aan vreemdelingen die gedurende de vrije termijn in Nederland verblijven niet toegestaan arbeid te verrichten in strijd met de Wav.

4.4.6. Gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid

Aan vreemdelingen die gevaar opleveren voor de openbare orde of de nationale veiligheid is geen verblijf tijdens de vrije termijn toegestaan. Onder gevaar voor de openbare orde zijn mede begrepen gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid en de internationale betrekkingen. Voor een toelichting op deze voorwaarde wordt verwezen naar A2/4.2.5.

Van gevaar voor de openbare orde zal sprake zijn indien de vreemdeling in het OPS staat gesignaleerd als ‘ongewenst vreemdeling’ of als ‘ongewenstverklaarde vreemdeling’. Tevens kan een vreemdeling ter fine van weigering van toegang tot Nederland dan wel het Schengengebied in het (N)SIS geregistreerd staan. Wat betreft bijzonderheden met betrekking tot signaleringen zie A3/9.

4.4.7. De duur van de vrije termijn

Verblijf in de vrije termijn is toegestaan voor een bij artikel 3.3 Vb bepaalde duur, indien en zolang aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden wordt voldaan.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. vreemdelingen die een verblijf van ten hoogste drie maanden beogen; en

  • b. vreemdelingen die een verblijf van langer dan drie maanden beogen.

Het verblijf in de vrije termijn bedraagt ten hoogste drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden. Het tijdvak van zes maanden vangt aan op het moment van eerste binnenkomst van de vreemdeling in het Schengengebied (eventueel) met het op dat moment geldige visum.

Ad a Een beoogd verblijf van ten hoogste drie maanden

Categorieën van vreemdelingen: duur vrije termijn

  • niet-visumplichtigen: drie maanden (zie artikel 3.3, eerste lid, onder c, Vb);

  • visumplichtigen (C-visum): voor de duur aangegeven in het visum;

  • houders van een luchthaventransitvisum (A-visum): geen;

  • houders van een doorreisvisum met recht van oponthoud (B-visum): voor de duur aangegeven in het visum (ten hoogste vijf dagen. Zie artikel 3.3, eerste lid, onder b, Vb);

  • houders van een reisvisum: voor de duur aangegeven in het visum (ten hoogste drie maanden. Zie artikel 3.3, eerste lid, onder b, Vb);

  • houders van een reisvisum geldig voor meerdere reizen: voor de duur aangegeven in het visum waarbij voor elke binnenkomst geldt dat deze ten hoogste drie maanden per zes maanden bedraagt (zie artikel 11, eerste lid, onder a, SUO);

  • houders van een bijzonder doorlaatbewijs: voor de duur aangegeven in het bewijs (zie bijlage 3 VV onder K).

Zie voor de geldigheidsduur van visa A2/4.3.

Ad b Beoogd verblijf van langer dan drie maanden

Vreemdelingen die een verblijf in Nederland beogen van langer dan drie maanden moeten in beginsel in het bezit zijn van een geldige mvv. Bij ontbreken van de vereiste mvv komt de vreemdeling in beginsel niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking (zie artikel 16, eerste lid, onder a, Vw). De vrije termijn van vreemdelingen die voor een verblijf van langer dan drie maanden naar Nederland zijn gekomen, bedraagt acht dagen (zie artikel 3.3, eerste lid, onder d, Vb).

Voor niet-visumplichtige vreemdelingen en houders van een reisvisum die aanvankelijk naar Nederland zijn gekomen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, verstrijkt de vrije termijn uiterlijk op de achtste dag nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan waaruit kan worden afgeleid dat zij het voornemen hebben langer dan drie maanden in Nederland te verblijven (zie artikel 3.3, tweede lid, Vb). Dit voornemen kan bijvoorbeeld blijken uit het indienen van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning, het huren van woonruimte of het aanvaarden van werk voor langer dan drie maanden.

5. Toezicht aan de buitengrens, toegangsverlening en toegangsweigering

5.1. Algemene aandachtspunten

Alvorens op de verschillende aspecten van toezicht aan de buitengrens wordt ingegaan, wordt een drietal algemene opmerkingen geplaatst.

Het is niet mogelijk om een aanvraag om een mvv dan wel een verblijfsvergunning regulier aan een grensdoorlaatpost of door tussenkomst van een ambtenaar belast met de grensbewaking in te dienen. Dit, om tegen te gaan dat het mvv-vereiste en de bijbehorende aanvraagprocedure vanuit het buitenland worden omzeild.

Het bovenstaande doet niet af aan de mogelijkheid om aangifte te doen inzake mensenhandel. Een dergelijke aangifte wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier. De procedure als beschreven in B9 (met uitzondering van de bedenktijd van maximaal drie maanden) is van toepassing.

Indien een vreemdeling bij een ambtenaar belast met de grensbewaking aangeeft een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel te willen indienen, dient gehandeld te worden overeenkomstig het gestelde in C10/3.

5.2. Minimumcontrole en grondige controle

Ingevolge artikel 7 SGC zijn er twee basisvormen van grenscontrole te onderscheiden: de minimumcontrole en de grondige controle.

5.2.1. Minimumcontrole

Een ieder dient bij in- en uitreis aan een minimumcontrole te worden onderworpen.

Voor de inhoud van de minimumcontrole en de raadpleging van het OPS en NSIS wordt verwezen naar artikel 7, tweede lid, SGC.

5.2.2. Grondige controle

Bij binnenkomst en uitreis worden onderdanen van derde landen (zie A2/1) aan een grondige controle onderworpen. Wat een grondige controle bij inreis en een grondige controle bij uitreis behelst, is uitgewerkt in artikel 7 derde lid, respectievelijk artikel 7, vierde lid, SGC.

5.3. Stempelen

Op grond van artikel 10 SGC dient bij overschrijding van de buitengrenzen van het Schengengebied in de in artikel 5, eerste lid, onder a, SGC bedoelde reisdocumenten van onderdanen van derde landen systematisch een in- of uitreisstempel te worden aangebracht.

Voor de nadere bepalingen inzake het afstempelen zij verder verwezen naar artikel 10 SGC en bijlage IV SGC.

In artikel 11 SGC is verder uitgewerkt hoe gehandeld dient te worden als in het grensoverschrijdingsdocument van een onderdaan van een derde land die onderworpen wordt aan een grenscontrole geen inreisstempel is aangebracht, terwijl deze stempel op grond van de SGC wel aangebracht zou moeten zijn.

In artikel 11 SGC wordt tevens ingegaan op de situatie dat een onderdaan van een derde land geen inreisstempel in zijn reisdocument heeft, terwijl dat wel het geval zou moeten zijn, maar het vermoeden dat hij niet (langer) voldoet aan de voorwaarden inzake rechtmatig verblijf kan weerleggen. Er wordt melding gemaakt van een in de bijlage VIII SGC opgenomen formulier, dat de vreemdeling in een dergelijke situatie overhandigd kan worden. Overhandiging van dit formulier hoeft niet standaard te gebeuren, maar enkel als de betrokken vreemdeling erom verzoekt.

Voorts wordt verwezen naar artikel 4.24 tot en met artikel 4.26 Vb voor het plaatsen van aantekeningen in reis- of identiteitspapieren, alsmede artikel 8.9 Vb voor wat betreft de onderdanen van derde landen die vallen onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer van personen.

Tevens wordt verwezen naar hetgeen in A3/3.6.3 is opgenomen in het kader van (het ontbreken van) in en uitreisstempels.

5.4. Toegangsverlening onder voorwaarden

Er kan door ambtenaren belast met grensbewaking ‘toegang onder voorwaarden’ worden verleend:

  • voor kort verblijf;

  • aan een niet-visumplichtige vreemdeling die zijn verblijfsdoel in die zin wijzigt dat hij nog slechts kort verblijf beoogt.

Er mag bij ‘toegang onder voorwaarden’ geen aanleiding bestaan de toegang om redenen genoemd in artikel 5, eerste lid, SGC te weigeren en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden voor verblijf in de vrije termijn.

Bij toegang onder voorwaarden worden aantekeningen gesteld in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling. Deze aantekeningen kunnen betrekking hebben op:

  • het stellen van zekerheid (zie A2/4.2.3.2); en

  • het opleggen van een meldplicht.

De aantekeningen worden gesteld door middel van het aanbrengen van de sticker ‘Doorlating onder voorwaarden’. Deze sticker dient in het paspoort te worden aangebracht. De inreisstempel wordt half op en half onder het laminaat geplaatst.

Aan de Korpschef van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen, wordt van de toegang onder voorwaarden kennis gegeven door gebruik van een formulier (zie model M20). Een eventuele garantverklaring (zie A2/4.2.3.2) wordt met deze kennisgeving meegezonden. In het geval van een niet-visumplichtige vreemdeling die zijn verblijfsdoel wijzigt in kort verblijf worden eveneens de door de vreemdeling overgelegde verklaringen meegezonden.

Omtrent het opleggen van de meldplicht wordt opgemerkt dat dit in beginsel betekent: aanmelding binnen drie dagen bij de vreemdelingenpolitie van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven. Indien de vreemdeling in verband met een zaterdag, zondag of feestdag niet zou kunnen voldoen aan de verplichting tot aanmelding binnen drie dagen, wordt in het document voor grensoverschrijding de volgende aantekening gesteld: “aanmelden uiterlijk op ... (datum)”.

Overige aantekeningen

Indien daarvoor in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat, kan bij inreis eveneens een van de andere aantekeningen die zijn opgenomen in artikel 4.24, eerste lid, onder b, c en e Vb (doel en duur voorgenomen verblijf en de toepassing van de artikelen 2.4 tot en met 2.8 Vb) in het document voor grensoverschrijding worden gesteld.

5.5. Toegangsweigering

5.5.1. Algemene bepalingen

Aan iedereen die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoet, wordt de toegang geweigerd. De weigering van toegang is:

  • een met redenen omklede beslissing, genomen door de ambtenaar belast met de grensbewaking;

  • welke geen uitstel gedoogt (of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de in de Vw genoemde termijn van uitstel ten uitvoer wordt gelegd);

  • die door de vreemdeling in ontvangst moet worden genomen; en

  • waarmee een vreemdeling bij het niet vervullen van de voorwaarden voor binnenkomst, wordt ontzegd het grondgebied van Nederland c.q. het Schengengebied binnen te komen en aldaar te verblijven.

Ingevolge artikel 3, derde lid, Vw dient in het geval een vreemdeling te kennen geeft asiel te willen vragen, een voornemen tot toegangsweigering te worden voorgelegd aan het Hoofd van de IND. Het Hoofd van de IND is bevoegd om in een dergelijke situatie een aanwijzing te geven omtrent het al dan niet weigeren van de toegang aan de vreemdeling in kwestie. In beginsel zal de toegang worden geweigerd en een vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd ex artikel 6, eerste en tweede lid Vw, waarna de vreemdeling, ter behandeling van het asielverzoek, zal worden geplaatst in AC Schiphol.

In het geval het voornemen bestaat om de toegang te weigeren aan een vreemdeling die een onderdaan van de EU, EER of Zwitserland is of dit stelt te zijn, dan dient dit voornemen te worden voorgelegd aan de IND. Ingevolge artikel 8.8, tweede lid, Vb mag toegangsweigering aan deze categorie personen pas plaatsvinden na een bijzondere aanwijzing daartoe van de Minister.

Indien, in andere dan de hierboven genoemde gevallen, het al dan niet verlenen van toegang nauw samenhangt met de toelatingsbeslissing, neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking contact op met de IND. Dit gebeurt in elk geval indien de ambtenaar belast met grensbewaking het voornemen heeft de toegang te weigeren aan personen behorend tot een van onderstaande categorieën:

  • de persoon die zich erop beroept Nederlander te zijn en/of daarmee te worden gelijkgesteld;

  • de vreemdeling die zich op een bijzondere status beroept (zie A2/6.2.3);

  • de vreemdeling die zich erop beroept dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan;

  • de vreemdeling die in het bezit is van een geldige mvv;

  • buitenlandse adoptie(f)- en pleegkinderen.

Voorts neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking contact op met de IND indien het weigeren van toegang leidt tot het schaden van een wezenlijk humanitair belang en wanneer een wezenlijk Nederlands belang (bijvoorbeeld het bijzonder urgente reisdoel van de vreemdeling) zich tegen weigering van toegang verzet.

In beginsel wordt toegang geweigerd aan een vreemdeling van wie blijkt dat hij lang verblijf beoogt, indien de vereiste mvv ontbreekt. Met machtiging van de IND kan echter onder bepaalde voorwaarden toegang worden verleend, indien de vreemdeling zijn verblijfsdoel wijzigt, dan wel wanneer een wezenlijk Nederlands belang of een klemmende reden van humanitaire aard zich tegen weigering van toegang verzet.

5.5.2. Procedures voor weigering van toegang aan de grens

De toegangsweigering van een onderdaan van een derde land geschiedt schriftelijk door uitreiking van een standaardformulier aan de vreemdeling. De toegang wordt geweigerd ingevolge artikel 13 juncto artikel 5, eerste lid, SGC.

In een weigeringsformulier conform het standaardformulier zoals opgenomen in bijlage V, deel B, SGC worden de redenen aangekruist op grond waarvan de toegang wordt geweigerd. Verder dient op het standaardformulier melding te worden gemaakt van:

  • de betreffende Staat (in casu de Staat der Nederlanden);

  • de betreffende instantie, inclusief logo (in casu KMar of ZHP);

  • de toepasselijke bepalingen van de vigerende nationale wetgeving met betrekking tot de reden voor toegangsweigering (in casu artikel 3 Vw);

  • de nationale wetsbepalingen en procedure betreffende het recht van beroep. Op het formulier dient te worden vermeld: “Tegen deze beslissing kan op grond van artikel 77, eerste lid, van de Vreemdelingenwet administratief beroep worden ingesteld bij de Minister van Justitie. Het beroep kan worden ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzonder gemachtigde, of een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. Het beroep moet worden ingesteld binnen vier weken na de dag waarop de beschikking is gemaakt. Daarbij is aan te bevelen dat een afschrift van de beschikking wordt overlegd”. Tevens dient het adres vermeld te worden waarheen het beroepschrift gezonden kan worden.

Gedetailleerde voorschriften inzake weigering van toegang zijn opgenomen in bijlage V, deel A, SGC.

Indien de vreemdeling weigert het formulier te ondertekenen, maakt de ambtenaar belast met de grensbewaking daarvan melding in het vak ‘opmerkingen’ op het formulier. De vreemdeling ontvangt een kopie.

Voor de wijze waarop gehandeld dient te worden bij toegangsweigering aan onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (inclusief familieleden) wordt verwezen naar A2/6.2.2.2. Voor de wijze waarop gehandeld dient te worden bij toegangsweigering aan onderdanen van België en Luxemburg wordt verwezen naar A2/6.2.2.3.

5.5.3. Weigering vanwege gevaar voor volksgezondheid

In het geval een vreemdeling de toegang tot het grondgebied is geweigerd wegens gevaar voor de openbare orde omdat hij een gevaar vormt voor de volksgezondheid, treft de ambtenaar belast met de grensbewaking de nodige maatregelen die erop gericht zijn de volksgezondheid te beschermen.

Indien de ziekte behandeling in een ziekenhuis verlangt of ingevolge de Infectieziektewet en Quarantainewet aanleiding geeft tot quarantaine, wordt de toegang geweigerd door de ambtenaar belast met de grensbewaking en wordt een maatregel ingevolge artikel 6, eerste lid, Vw opgelegd met als aangewezen ruimte het ziekenhuis alwaar de behandeling of de quarantaine plaats zal vinden (zie model M19 en model M118).

Na behandeling van de ziekte of na de periode van quarantaine, wordt door de ambtenaar belast met de grensbewaking beoordeeld of aan de betrokken vreemdeling alsnog toegang tot het grondgebied kan worden verleend.

De ambtenaar belast met grensbewaking informeert de Korpschef van het regionale politiekorps waarin het ziekenhuis is gelegen, omtrent de in het kader van de grensbewaking getroffen maatregelen.

5.5.4. Aanwenden van rechtsmiddelen

De schriftelijke toegangsweigering is een besluit waartegen de vreemdeling administratief beroep kan instellen. Met het oog hierop dient in geval van toegangsweigering de vreemdeling naast het uitgereikte standaardformulier ook in het bezit te worden gesteld van een folder ‘Rechtsmiddelen’.

Indien een geweigerde vreemdeling om een raadsman verzoekt, zendt de grensbewakingsambtenaar hieromtrent een faxbericht aan de meldcentrale rechtsbijstand. Het administratief beroepschrift kan binnen vier weken worden ingediend bij de Minister. De behandeling van het administratief beroepschrift mag niet in Nederland worden afgewacht. Betrokkene dient Nederland ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk te verlaten, tenzij er sprake is van een (eerste) verzoek om een voorlopige voorziening.

5.5.5. De toegang blijft geweigerd

Indien de vreemdeling Nederland niet onmiddellijk kan verlaten, wordt een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw, of vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw opgelegd. In het laatste geval wordt de vreemdeling in afwachting van het vertrek geplaatst in een grenslogies (zie ook A5/2.2)

Ook als de geweigerde vreemdeling zijn vrijheid wordt ontnomen, bijvoorbeeld op strafrechtelijke gronden, blijft hem de toegang geweigerd. In dat geval blijft ook de terugvoerverplichting (zie A2/5.5.7 en A2/7.1.4) in stand en blijft de mogelijkheid bestaan om hem – na expiratie van de straf – in een grenslogies zijn vrijheid te ontnemen in afwachting van zijn uitzetting (artikel 6 juncto artikel 7 Vw). Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de vreemdeling op grond van het WvSv bijvoorbeeld in een huis van bewaring wordt geplaatst. Het is dus mogelijk om de vreemdeling na vrijlating uit het huis van bewaring op grond van artikel 6 Vw zijn vrijheid te ontnemen (zie model M19 en model M118). Artikel 7 Vw is tevens van toepassing op personen in Nederlandse gevangenissen in verband met hun berechting door een internationaal gerecht.

5.5.6. Dublinzaken

Indien een vreemdeling de toegang wordt geweigerd heeft dat niet alleen betrekking op toegang tot Nederland, maar – behoudens uitzonderingen – op het hele Schengengebied. Wanneer de toegang geweigerd wordt, betrokkene een asielaanvraag indient en er naar aanleiding daarvan op grond van de Dublin Verordening een verzoek tot overname van de asielaanvraag ingediend wordt bij een andere staat, kan de situatie anders zijn.

Als immers het Dublinland waarbij het verzoek tot overname ingediend wordt, tevens een Schengenstaat is en het overnameverzoek gebaseerd is op de eerdere aanwezigheid van de asielzoeker in die Schengenstaat, dan was er doorgaans al sprake van feitelijke toegang tot het Schengengebied en kan de toegang dus niet alsnog geweigerd worden.

Het vorenstaande betekent dat alleen indien een verzoek tot overname van de asielaanvraag gedaan kan worden op grond van de Overeenkomst van Dublin, maar niet tevens op grond van het Akkoord van Schengen en de SUO, de toegang geweigerd kan worden en één van de maatregelen van artikel 6 Vw opgelegd kan worden (zie model M19 en model M118).

In de situatie waarin een overnameverzoek wordt ingediend bij de Nederlandse autoriteiten dan wel waarin de Nederlandse autoriteiten afzien van het doen van een overnameverzoek en de asielaanvraag op grond van artikel 3, vierde lid, Overeenkomst van Dublin aan zich trekken, doet zich hetzelfde voor. Ook in deze zaken is van belang of de asielzoeker onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland in een Schengenstaat (waaronder Nederland) is geweest en zich daar reeds de verdere feitelijke toegang tot het Schengengebied heeft verschaft. Is dat het geval, dan is het niet (meer) mogelijk om de asielzoeker de toegang tot Nederland en daarmee het Schengengebied te weigeren.

Is het overnameverzoek gericht aan of gedaan door een Dublinland dat geen Schengenstaat is, blijft de toegang geweigerd. Met andere woorden, is de asielzoeker onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in een Dublinland geweest dat geen Schengenstaat is, dan had en heeft hij geen feitelijke toegang tot het Schengengebied.

Aan Dublinclaimanten aan wie de toegang niet geweigerd kan worden, wordt de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 55 Vw opgelegd of, indien aan de voorwaarden daarvan wordt voldaan, de maatregel van artikel 59 Vw.

5.5.7. Verplichtingen voor geweigerde en vervoerder

Vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd, zijn verplicht onverwijld te vertrekken met inachtneming van de aanwijzingen van de grensbewakingsambtenaar (zie artikel 5, eerste lid, Vw).

Deze aanwijzingen kunnen onder meer betreffen het afwachten van vertrek op de grensdoorlaatpost, de weg die de vreemdeling bij het verlaten van het land moet volgen of het aan boord gaan van een schip of vliegtuig. Overtreding van deze aanwijzingen is een strafbaar feit (zie artikel 108 Vw).

De vervoerder is verplicht een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd onverwijld terug te nemen. Voorts dient de vervoerder, op verzoek van de grensbewakingsautoriteiten, de vreemdeling terug te brengen naar het derde land van waaruit hij werd aangevoerd, naar het derde land dat het document voor grensoverschrijding waarmee de vreemdeling heeft gereisd heeft afgegeven of naar ieder derde land waar zijn toelating is gewaarborgd. Indien dit niet binnen redelijke termijn mogelijk is, kunnen de met de verwijdering gepaard gaande kosten, waaronder ook de verblijfskosten kunnen worden begrepen, op de vervoerder worden verhaald (zie A2/7.1.6).

Tot op het tijdstip van uitvoering van de terugbrenging dienen geweigerde vreemdelingen zich op te houden in de hun daartoe door een met de grensbewaking belaste ambtenaar aangewezen ruimte, die kan worden afgesloten of op andere wijze kan worden verzekerd tegen ongeoorloofd vertrek daaruit. Dit teneinde illegale binnenkomst te verhinderen.

Indien de uitzetting van een vreemdeling aan wie ten tijde van de uitzetting de toegang was geweigerd, mislukt en hij terugkeert nadat hij aan boord van een vliegtuig of schip het Nederlands grondgebied had verlaten, dient opnieuw te worden bekeken of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor toegang. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, zal de toegang tot Nederland opnieuw moeten worden geweigerd. Tevens zal, ingeval de vreemdeling op grond van artikel 65 Vw is verwijderd, de vervoerder een nieuwe aanwijzing krijgen om de vreemdeling om niet terug te voeren naar een plaats buiten Nederland (zie M30 en het voor de luchtvaart soortgelijke model als bedoeld in Hoofdstuk 5 van Annex 9 bij het Verdrag van Chicago).

De situatie is anders bij de vreemdeling die Nederland uit eigen beweging verlaat, maar aan wie door de autoriteiten van het land van bestemming of van transit de toegang wordt geweigerd en wordt teruggezonden. De vreemdeling dient bij terugkomst in Nederland wel te voldoen aan de voorwaarden voor toegang, en als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, zal de toegang tot Nederland worden geweigerd, maar de vervoerder door wiens tussenkomst de vreemdeling terug naar Nederland is vervoerd kan in dat geval niet de verplichting van artikel 65 Vw worden opgelegd tot het vervoeren van de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland.

5.5.8. Bijzondere aandachtspunten voor de grensdoorlaatposten

Luchthavens

Vreemdelingen aan wie de toegang wordt geweigerd, dienen – ongeacht of zij wel of niet een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen – voor terugname te worden geclaimd bij de vervoerder.

Voor vreemdelingen die geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen, dient het vertrek te worden geëffectueerd met als bestemming de plaats van het opstappen dan wel een andere plaats waar de toegang van de vreemdeling gewaarborgd is, zodra plaatsing aan boord van een luchtvaartuig van de betreffende maatschappij mogelijk is. Voor meer bijzonderheden zie Annex 9 van het Verdrag van Chicago.

Zeehavens

Vreemdelingen aan wie de toegang wordt geweigerd, dienen – ongeacht of zij wel of niet een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen – voor terugname te worden geclaimd bij de vervoerder.

Voor vreemdelingen die geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen, dient het vertrek te worden geëffectueerd zodra het aanvoerende schip vertrekt, tenzij het vertrek voordien, in overleg met de verantwoordelijke reder, op andere wijze kan worden geëffectueerd.

5.5.9. Registratie

Iedere weigering van toegang (onder opgave van de personalia, de nationaliteit, het grensoverschrijdingsdocument, de reden en de datum van weigering van toegang alsmede het tijdstip van uitreiking van de folder ‘Rechtsmiddelen’) dient te worden geregistreerd.

6. Specifieke voorschriften voor grenscontroles en categorieën personen

6.1. Specifieke voorschriften voor grenscontroles

6.1.1. Zeevaart

Voor de definities van de volgende begrippen wordt verwezen naar artikel 2, SGC:

  • regelmatige veerverbindingen

  • vervoerder

  • cruiseschip

  • pleziervaart

  • kustvisserij

Daarnaast zijn de volgende begrippen met hun omschrijvingen van belang:

  • passagiers: alle aan boord van een schip verblijvende personen, niet zijnde verstekelingen, die geen deel uitmaken van de bemanning;

  • bemanning: de personen die zijn aangemonsterd om aan boord rechtstreeks met de vaart verband houdende werkzaamheden te verrichten, en als zodanig op de bemanningslijst staan vermeld;

  • scheepsagent: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die ter plaatse de reder in al zijn functies als reder vertegenwoordigt;

  • verstekeling: een persoon die zich ophoudt op een schip of in de lading van een schip, zonder de toestemming van de vervoerder of de kapitein van het schip en wiens aanwezigheid op het schip wordt ontdekt na vertrek uit een haven of wiens aanwezigheid in de lading wordt ontdekt in de haven van aankomst.

Voor de specifieke voorschriften voor de grenscontrole van zeegrenzen, zij verwezen naar artikel 18 en Bijlage VI, onder 3, SGC, waar verder onderscheid wordt gemaakt naar verschillende segmenten, te weten: cruiseschepen, pleziervaart, kustvisserij en veerverbindingen.

Bijzondere regels in verband met de toegang en grenscontrole van zeelieden worden verder behandeld in A2/6.2.7, artikel 3 van Bijlage VI en Bijlage VII, onder 3, SGC.

Als nadere toelichting op hetgeen in Bijlage VI, onder 3.2.6, SGC is opgenomen omtrent de pleziervaart wordt het volgende opgemerkt.

Wanneer een pleziervaartuig komend van buiten Schengen via een andere jachthaven dan een grensdoorlaatpost Nederland en het Schengengebied wil inreizen, is dat toegestaan, mits de gezagvoerder zijn aankomst aankondigt bij de havenmeester en aangeeft waarom hij via diens haven wil inrezien, alsmede de havenmeester voorziet van een lijst van alle opvarenden. De havenmeester dient bij de grensbewakingsautoriteiten melding te maken van de (aan)komst van het pleziervaartuig en de lijst met opvarenden door te geven.

Wanneer een pleziervaartuig komend van buiten Schengen voornemens was via een grensdoorlaatpost Nederland cq. het Schengengebied in te reizen, maar dat door een situatie van overmacht (ernstige ziekte/technische problemen) niet kan, dient de havenmeester van de haven waar het pleziervaartuig naar toe is uitgeweken bij de grensbewakingsautoriteiten melding maken van de aankomst van het pleziervaartuig.

6.1.2. Luchtvaart

Voor de definities van de begrippen ‘interne vlucht’ en ‘vervoerder’ wordt verwezen naar artikel 2, SGC.

Voor de specifieke voorschriften voor de grenscontrole van luchtgrenzen, zij verwezen naar artikel 18 en Bijlage VI, onder 2, SGC, waar een verder onderscheid wordt gemaakt naar segmenten, te weten: internationale luchthavens, secundaire luchthavens en particuliere vluchten.

Bijzondere regels in verband met de grenscontrole van piloten en bemanningsleden van vliegtuigen worden behandeld in artikel 19 en Bijlage VII, onder 2, SGC.

6.2. Specifieke voorschriften voor categorieën personen

6.2.1. Nederlanders en daarmee gelijkgestelde personen

Aannemelijk maken Nederlanderschap

Een persoon die beweert Nederlander te zijn, kan op grond van artikel 4.7 Vb worden verplicht op een of andere wijze zijn Nederlanderschap aannemelijk te maken. Zonodig kan, voor vaststelling van de nationaliteit, contact worden opgenomen met de bevolkingsadministratie van de gemeente waar de betrokkene zegt te zijn ingeschreven.

Het bezit van de Nederlandse nationaliteit mag onder meer worden aangenomen op grond van onderstaande documenten:

  • een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding;

  • een Nederlands laissez-passer waarin de Nederlandse nationaliteit is vermeld;

  • een recent bewijs van Nederlanderschap;

  • een bewijs van naturalisatie tot Nederlander;

  • een kennisgeving tot verkrijging van het Nederlanderschap;

  • op grond van de Rwn (Stb. 1984, 628);

  • op grond van de Toescheidingsovereenkomst Nederland-Suriname.

Met Nederlanders gelijkgestelde personen (Molukkers)

De Wet van 9 september 1976 (Stb. 468) betreffende de positie van Molukkers (hierna: de Faciliteitenwet) is op 1 januari 1977 in werking getreden.

Voor de personen die niet onder de Faciliteitenwet vallen, is de Vw onverkort van toepassing. Voor deze Molukkers gelden de voor vreemdelingen in het algemeen geldende bepalingen en voorschriften.

Personen op wie de Faciliteitenwet van toepassing is, worden als Nederlander behandeld en zijn derhalve geen vreemdeling in de zin van de Vw (zie ook artikel 1, aanhef en onder m, Vw).

Voor de verkrijging van een behandeling als Nederlander en een beschrijving van de documenten, waarmee Molukkers de behandeling als Nederlander dienen aan te tonen, wordt verwezen naar de Handleiding voor de toepassing van de Rwn.

Voorschriften inzake Nederlanders en daarmee gelijkgestelde personen

Nederlanders moeten de aanwijzingen van de grensbewakingsambtenaren in acht nemen (zie artikel 4.6 Vb). Nederlanders moeten desgevorderd hun document voor grensoverschrijding tonen en overhandigen of op andere wijze hun Nederlanderschap aannemelijk maken (zie artikel 4.7 Vb).

De verplichtingen omschreven in artikel 4 Vw en de artikelen 4.8 tot en met 4.14 Vb (verplichtingen voor vervoerders) zijn eveneens van toepassing op Nederlanders.

Aan Nederlanders en daarmee gelijkgestelde personen kan de toegang niet worden geweigerd. Dit geldt ook wanneer het paspoort of de identiteitskaart is vervallen of de nationaliteit van de houder wordt betwist (zie artikel 8.10 Vb). Zoals is aangegeven in A2/5.5.1, dient in het geval het voornemen bestaat om de toegang te weigeren aan een persoon die zich er op beroept Nederlander (of een daarmee gelijkgestelde persoon) te zijn, eerst contact op te worden genomen met de IND.

Procedure vervallen en inhouding grensoverschrijdingsdocument

Indien het document voor grensoverschrijding van een Nederlander is vervallen, vindt in beginsel geen controle plaats in het kader van de Vw. Slechts wanneer het vermoeden bestaat dat betrokkene vreemdeling is, kan hiervan sprake zijn en kan betrokkene op grond van artikel 4.7 Vb worden verzocht zijn Nederlanderschap aannemelijk te maken door het tonen van reis- of identiteitspapieren of op andere wijze.

Indien het document voor grensoverschrijding van een Nederlander is vervallen, dient het op grond van de Paspoortwet te worden ingehouden. Dit is onder meer het geval indien de geldigheidsduur is verstreken. Het is niet toegestaan naar het buitenland te reizen met een Nederlands document voor grensoverschrijding (paspoort, toeristenkaart) waarvan de geldigheidsduur is verstreken.

Voor wat betreft de ambtenaren van de KMar is een en ander vastgelegd in de artikelen 30 en 32 Paspoortuitvoeringsregeling KMar.

De volgende situaties zijn denkbaar (dit is geen limitatieve opsomming):

  • uit het document zelf blijkt dat het van rechtswege is vervallen, omdat de geldigheidsduur is verstreken of het is gewijzigd door de houder zonder echt frauduleuze bedoelingen;

  • uit het document zelf blijkt dat het kan worden ingehouden, omdat het is beschadigd of het van een niet langer gelijkende pasfoto is voorzien;

  • de personalia van de houder zijn in het OPS vermeld ter inhouding van zijn/haar document voor grensoverschrijding. In het OPS wordt dit aangegeven met de vermelding ‘PASP’.

Uitsluitend documenten die zijn ingeleverd wegens het verstrijken van de geldigheidsduur kunnen onbruikbaar worden gemaakt (zie artikel 32, vierde en vijfde lid, Paspoortuitvoeringsregeling KMar) en aan de houder worden teruggegeven. Ten behoeve van de kennisgeving aan de Minister van BZK is een apart standaardformulier ontworpen.

Indien een document voor grensoverschrijding wordt ingehouden in de gevallen als bedoeld onder b, dan wel indien het een ingeleverd of gevonden document voor grensoverschrijding betreft, wordt het document per aangetekende post en met een begeleidende brief doorgezonden aan de burgemeester van de woonplaats van de houder. De begeleidende brief vermeldt de volgende gegevens:

  • naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en woonplaats van de houder;

  • het nummer van het document voor grensoverschrijding;

  • de autoriteit die het document voor grensoverschrijding heeft verstrekt en het einde van de geldigheidsduur die in het document is vermeld;

  • de datum en de reden van inhouding of inlevering van het document voor grensoverschrijding.

Er wordt terstond contact opgenomen met het Ministerie van BZK indien:

  • de houder niet in Nederland woonachtig is of geen bekende woonplaats heeft;

  • de personalia van de houder in het OPS vermeld staan met de aanduiding ‘PASP’;

  • het een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort betreft.

De houder van het ingehouden of ingeleverde document voor grensoverschrijding wordt een ontvangstbewijs verstrekt.

6.2.2. Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland

6.2.2.1. Overeenkomsten, betrokken landen en toepassingsgebied

Voor onderdanen van de Benelux-landen, de Schengenstaten, alsmede onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (en hun familieleden) gelden op grond van de ter zake gesloten internationale overeenkomsten afwijkende – gunstigere – regels voor wat betreft toelating en verblijf. Ditzelfde geldt voor toegang en grenscontrole, waarvan de weigering van de toegang een bijzonder aspect is. Deze afwijkende regels vloeien voort uit:

  • de Benelux-overeenkomst;

  • de SUO;

  • het EG-verdrag en het EU-Verdrag en de daaruit voortvloeiende verordeningen en Richtlijnen;

  • de EER-overeenkomst;

  • de Overeenkomst EG-Zwitserland.

Land

EU

Schengen

EER

België

Ja

Ja

Ja

Cyprus

Ja

Nee

Ja

Denemarken

Ja

Ja

Ja

Duitsland

Ja

Ja

Ja

Estland

Ja

Nee

Ja

Finland

Ja

Ja

Ja

Frankrijk

Ja

Ja

Ja

Griekenland

Ja

Ja

Ja

Hongarije

Ja

Nee

Ja

Ierland

Ja

Nee

Ja

Italië

Ja

Ja

Ja

Letland

Ja

Nee

Ja

Liechtenstein

Nee

Nee

Ja

Litouwen

Ja

Nee

Ja

Luxemburg

Ja

Ja

Ja

Malta

Ja

Nee

Ja

Nederland

Ja

Ja

Ja

Noorwegen

Nee

Ja

Ja

Oostenrijk

Ja

Ja

Ja

Polen

Ja

Nee

Ja

Portugal

Ja

Ja

Ja

Slovenië

Ja

Nee

Ja

Slowakije

Ja

Nee

Ja

Spanje

Ja

Ja

Ja

Tsjechië

Ja

Nee

Ja

Verenigd Koninkrijk

Ja

Nee

Ja

IJsland

Nee

Ja

Ja

Zweden

Ja

Nee

Ja

Het toepassingsgebied van het EU-verdrag betreft de in Europa gelegen grondgebieden van de lidstaten van EU en de EER landen.

Bijzondere bepalingen met betrekking tot het toepassingsgebied van het EU-Verdrag:

  • voor Nederland betekent dit dat de toepassing zich niet uitstrekt tot het grondgebied van Aruba en de Nederlandse Antillen;

  • voor wat Frankrijk betreft met uitbreiding tot de zogeheten Franse overzeese departementen Martinique, Guadeloupe, Frans-Guyana en Réunion, in zoverre onder meer dat Franse ingezetenen van die departementen op grond van desbetreffende beschikking van de Raad van de EU kunnen deelnemen aan het vrij verkeer van personen en diensten;

  • voor wat Denemarken betreft met uitzondering van de Faeröer. De Deense onderdanen die daar woonachtig zijn, worden niet als onderdanen van een lidstaat beschouwd;

  • voor wat het Verenigd Koninkrijk betreft zijn de communautaire bepalingen betreffende het vrije verkeer van personen en diensten niet van toepassing op de onderdanen van de Kanaaleilanden en van het eiland Man. Voor het vrij verkeer van personen en diensten wordt met een Brits onderdaan (‘British citizen’) gelijkgesteld een ‘British subject’ met aantekening in het paspoort: ‘holder has the right of abode in the United Kingdom’of ‘holder is defined as an United Kingdom national for community purposes’.

6.2.2.2. Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (en familieleden)

De gunstiger regels in verband met toegang voor onderdanen van de EU, EER en Zwitsersland, alsmede hun familieleden, zijn in de Vw en het Vb verwerkt. Verwezen wordt naar hoofdstuk 8, Afdeling 2, paragraaf 2 Vb. In het kader van toegang en de eerste periode van het rechtmatig verblijf zijn de artikelen 8.7 tot en met 8.11 Vb het meest relevant.

Artikel 8.7 Vb geeft aan welke vreemdelingen onder welke omstandigheden onder de toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen. Voor een nadere uitwerking van (de bepalingen die gelden voor) de categorieën vermeld in artikel 8.7 Vb wordt verwezen naar B10.

Voor de onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede voor de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, gelden in beginsel de in de artikelen 4 Vw en 4.4, 4.6 en 4.8 tot en met 4.16 Vb genoemde algemene verplichtingen in verband met grenscontrole. Zij kunnen bij passage van de buitengrens in beginsel (enkel) aan een minimumcontrole worden onderworpen (zie A2/5.2.1).

Voor wat betreft het vereiste om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding geldt voor onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland dat naast een geldig nationaal paspoort ook een geldige identiteitskaart volstaat. Het familielid dat onderdaan is van een derde land dient echter als hoofdregel te beschikken over een geldig nationaal paspoort dat is voorzien van een visum (zie A2/4.3.1 voor het visumvereiste). Zoals is aangegeven in A2/4.3.1, zijn (in beginsel visumplichtige) familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb vrijgesteld van de visumplicht als zij in het bezit zijn van een geldige verblijfskaart afgegeven door één van de EU-/EER-landen of Zwitserland.

Er wordt geen in- of uitreisstempel aangebracht in de documenten van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland. Een stempel wordt evenmin aangebracht in de documenten van familieleden bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, op voorwaarde dat zij een door Zwitserland of één van de EU-/EER-landen afgegeven verblijfskaart overleggen (zie artikel 8.9 Vb).

Indien daartoe op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat, kunnen onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, worden onderworpen aan een grondige controle (zie A2/5.2.2). Ook vragen omtrent doel en duur van het verblijf kunnen worden gesteld indien niet vaststaat of het om een onderdaan van de EU, EER en Zwitserland gaat, dan wel de familieleden daarvan, en indien de antwoorden op die vragen noodzakelijk zijn voor het onderzoek naar de status van betrokken persoon. Controle op bestaansmiddelen vindt echter niet plaats (zie artikel 4.5, eerste lid, onder a, en derde lid Vb) tenzij de status van de betrokken persoon onduidelijk is en deze controle noodzakelijk is voor de vaststelling van de status van betrokkene.

Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, Vb kan aan onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, die beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding de toegang slechts worden geweigerd:

  • a. indien hij op grond van zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt;

  • b. in het geval van potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland beschermende regelingen ten aanzien van Nederlanders worden getroffen;

  • c. indien hij om redenen van de openbare orde of openbare veiligheid uit Nederland is verwijderd en sinds de verwijdering nog geen redelijke termijn is verstreken.

ad a

Van belang is dat de beoordeling uitsluitend gebaseerd mag zijn op het gedrag van betrokkene. Bij de toepassing van deze bepaling moet het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen (artikel 3:4 Awb) en vormen strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf nog geen voldoende grond om toegang te weigeren. Van een dergelijke bedreiging zal onder meer sprake zijn indien de vreemdeling in het OPS staat gesignaleerd als ‘ongewenst vreemdeling’ of ‘ongewenstverklaard ex artikel 67 Vw’ en bij bezit van verboden wapens of verdovende middelen.

ad b

Het gaat hier enkel om potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voorzover in Nederland beschermende regelingen zijn getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen. Daarbij kan, naast de in gezondheidswetgeving gebruikelijke ziekten als pest, cholera en gele koorts, ook worden gedacht aan nieuwere ziekten als Sars. Verwezen wordt artikel 2, onderdeel a, Infectieziektenwet.

ad c

De vreemdeling die eerder om redenen van openbare orde of openbare veiligheid is verwijderd kan na verloop van een redelijke termijn en in ieder geval na drie jaar na zijn vertrek een aanvraag indienen om opheffing van het eerdere besluit om hem uit Nederland te verwijderen. Gelet op het feit dat verblijfsbeëindiging persoonlijk gedrag vereist dat een actuele, werkelijke en (voldoende) ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, ligt het voor de hand dat de vreemdeling tevens ongewenst zal zijn verklaard (zie A5/6). In die gevallen betreft het in de Nederlandse situatie derhalve een aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring. Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling geen recht van toegang tot Nederland.

Zoals is aangegeven in A2/5.5.1, dient bij de vreemdeling die onderdaan is (of stelt te zijn) van de EU, de EER of Zwitserland, voorafgaand aan toegangsweigering de IND te worden geraadpleegd (zie ook artikel 8.8, tweede lid, juncto artikel 8.7, eerste lid, Vb). Indien wordt overgegaan tot toegangsweigering moet een schriftelijke gemotiveerde beschikking worden uitgereikt (zie artikel 8.8, tweede lid, Vb). Hiervoor kan model M18 worden gebruikt. De toegang wordt geweigerd ingevolge artikel 3, eerste lid, onder d, Vw juncto artikel 8.8 Vb. De motivering moet concreet zijn; niet mag worden volstaan met de enkele mededeling dat de betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. Bij de kennisgeving van de toegangsweigering moet worden vermeld dat daartegen binnen vier weken administratief beroep kan worden ingesteld bij de IND. De behandeling van het administratief beroepschrift mag niet in Nederland worden afgewacht. Betrokkene dient Nederland ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk te verlaten, tenzij er sprake is van een (eerste) verzoek om een voorlopige voorziening. Het aanbrengen van een (toegangs)weigeringsstempel is eveneens van toepassing op burgers van de EU en onderdanen van EER-landen en Zwitserland.

Zoals aangegeven in A2/4.4.1, wordt sedert de implementatie op 29 april 2006 van Richtlijn 2004/38 ten aanzien van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland niet langer onderscheid gemaakt tussen rechtmatig verblijf in de vrije termijn en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan. Ingevolge artikel 8.11, eerste lid, onder a en b, Vb heeft een vreemdeling rechtmatig verblijf gedurende een periode van drie maanden na inreis indien hij:

  • beschikt over een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort; of

  • het bewijs van zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen levert.

Een eerste termijn van drie maanden geldt ten aanzien van familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb die geen onderdaan zijn van de EU, de EER of Zwitserland, met dien verstande dat dat gezinslid in het bezit moet zijn van een geldig paspoort (zie artikel 8.11, tweede lid, Vb). Andere documenten dan het paspoort worden niet geaccepteerd.

Overigens, een vreemdeling die niet beschikt over het vereiste document voor grensoverschrijding, kan pas worden uitgezet nadat hem gedurende een redelijke termijn de gelegenheid is gegeven dat document te verkrijgen of op andere wijze vast te stellen of te bewijzen dat hij het recht op vrij verkeer en verblijf geniet (zie artikel 8.8, vierde lid, Vb).

6.2.2.3. Onderdanen van België en Luxemburg

Voor onderdanen van België en Luxemburg geldt in beginsel hetgeen hierboven gesteld is eveneens. Voorts geldt voor onderdanen van België en Luxemburg steeds dat ook sinds de inwerkingtreding van de SUO, de bepalingen van de hierboven genoemde Benelux-overeenkomst van kracht blijven voor zover zij voor de Benelux-onderdanen gunstiger voorwaarden bevatten voor wat betreft grenscontrole, toegang en (lang) verblijf dan het Schengenakkoord aangeeft.

Onderdanen van België en Luxemburg mogen Nederland voor kortere of langere duur binnenkomen, ongeacht het doel van hun verblijf, indien zij in het bezit zijn van een paspoort of identiteitsbewijs (bijlage 2 en 3 VV).

Op onderdanen van België en Luxemburg die geen gebruik maken van het recht op vrij verkeer van personen geldt dat artikel 8.8, eerste en tweede lid, VV niet van toepassing zijn. Op deze vreemdelingen is artikel 8.5 Vb van toepassing. Uit dat artikel volgt dat aan deze onderdanen van België en Luxemburg, indien zij het vereiste document van grensoverschrijding bezitten, de toegang tot Nederland alleen kan worden geweigerd als zij een actuele bedreiging voor de openbare orde of nationale veiligheid vormen. Net als bij andere onderdanen van de EU/EER, dient voorafgaand aan toegangsweigering de IND te worden geraadpleegd (zie A2/5.5.1). Indien wordt overgegaan tot toegangsweigering moet een schriftelijke gemotiveerde beschikking worden uitgereikt. Hiervoor kan model M18 worden gebruikt.

6.2.3. Bijzondere categorieën personen

Voor wat betreft de bijzondere regels voor staatshoofden en houders van een diplomatiek, een officieel of een dienstpaspoort en leden van internationale organisaties wordt verwezen naar artikel 19 en Bijlage VII, onder 1. en 4, SGC. Ter toelichting en aanvulling voor de Nederlandse situatie is het volgende van belang.

6.2.3.1. Diplomatieke en consulaire ambtenaren

De vreemdelingen van de categorie waarop de bepalingen van dit onderdeel betrekking hebben, dienen te worden onderscheiden in drie groepen:

  • a. niet-duurzaam verblijf;

  • b. duurzaam verblijf;

  • c. doorreis.

Ad a Niet-duurzaam verblijf

Op vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten als lid van een diplomatieke zending of consulaire post, hun gezinsleden en hun personeel, is de Vw niet van toepassing indien zij niet-duurzaam in Nederland verblijven. Op grond van de Weense Verdragen inzake het Diplomatiek Verkeer en. de Consulaire Betrekkingen komt hen een bijzondere status toe. Zij zijn door de Minister van BuZa in het bezit gesteld van het geprivilegieerdendocument (zie model M81).

De bijzondere status houdt onder meer in dat de maatregelen van uitzetting krachtens de Vw op hen niet kunnen worden toegepast. Hun toegang, toelating en verblijf hier te lande richten zich naar de algemene regelen van volkenrecht.

Houders van diplomatieke, officiële en dienstpaspoorten van de landen vermeld in bijlage 2, overzicht A, GVI zijn vrijgesteld van de visumplicht.

Wel moeten zij bij grensoverschrijding beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding (zie bijlage 3, onder E, VV).

Zoals is aangegeven in A2/5.5.1, dient in het geval het voornemen bestaat om de toegang te weigeren aan een persoon die zich op een bijzondere status beroept, eerst contact op te worden genomen met de IND.

Ad b Duurzaam verblijf

Op vreemdelingen die reeds een jaar of meer op grond van artikel 8 Vw rechtmatig in Nederland verblijven, die gerechtigd zijn arbeid al dan niet in loondienst te verrichten en in dienst treden van een diplomatieke missie of consulaire post, blijft de Vw in volle omvang van toepassing. Het betreft met name vreemdelingen die door de diplomatieke zending of consulaire post lokaal zijn geworven.

Vreemdelingen van deze categorie ontvangen wel een geprivilegieerdendocument afgegeven door het ministerie van BuZa. Daarop komt echter een lettercode voor, met een verklaring waaruit bovengenoemde, niet-bijzondere status blijkt:

bij ambassades:

AD

Het hoofd van de diplomatieke vertegenwoordiging, het diplomatiek personeel en hun gezinsleden;

BD

Leden van het administratief en technisch personeel en hun gezinsleden;

ED

Leden van het bedienend personeel en hun gezinsleden;

PD

Particuliere bediendes.

bij Consulaten:

AC

Consul, Generaal Consul, Vice Consul en Consulaire Agenten en hun gezinsleden;

BC

Leden van het administratief en technisch personeel en hun gezinsleden;

EC

Leden van het bedienend personeel en hun gezinsleden;

PC

Particuliere bediendes.

bij internationale organisaties:

AO

Personeelsleden met diplomatieke of vergelijkbare status en hun gezinsleden;

BO

Leden van het administratief en technisch personeel en hun gezinsleden;

EO

Leden van het bedienend personeel en hun gezinsleden;

PO

Particuliere bediendes of huishoudelijke hulp (met de toevoeging ZF).

De afwijkende codering die kan voorkomen is ZF (=zelfstandige functie). Aan deze codering kunnen geen rechten worden ontleend aan privileges of immuniteiten. Nederlanders in dienst van genoemde instellingen worden onderscheiden door achter de bovengenoemde codering de aanduiding /NL te plaatsen. Duurzaam in Nederland verblijvende vreemdelingen krijgen de toevoeging /DV. Parttimers in dienst van genoemde instellingen krijgen de toevoeging /PT.

Lokaal geworven personeel dat vóór 1 augustus 1987, vanaf welke datum het onderscheid tussen duurzaam en niet-duurzaam verblijf wordt gemaakt, in het bezit was van een legitimatiebewijs afgegeven door de Minister van BuZa, behoudt de verworven bijzondere status tot beëindiging van het dienstverband.

Ad c Doorreis

Ten aanzien van diplomatieke en consulaire ambtenaren, hun gezinsleden en personeel, welke slechts op doorreis in Nederland zijn, is de Vw niet van toepassing voor zover het de doorreis naar of terugkeer van de diplomatieke zending of consulaire post in een derde land betreft. Hetgeen onder a is opgemerkt over de bijzondere status geldt ook hier.

6.2.3.2. Diplomatieke en consulaire koeriers

Deze vreemdelingen zijn óf beroepskoeriers óf als zodanig voor één reis aangewezen.

Zij zijn voorzien van een officieel document waaruit hun bijzondere status en het aantal pakketten welke de diplomatieke of consulaire tas vormen, blijkt.

De pakketten dragen aan de buitenkant duidelijk zichtbare kentekenen, waaruit hun aard blijkt. De koerier geniet persoonlijke onschendbaarheid (de dwangmiddelen uit artikel 50, tweede, derde, vierde en vijfde lid, Vw kunnen niet worden toegepast). De tas mag niet worden geopend of ingenomen.

6.2.3.3. Leden van internationale organisaties

Naast hetgeen hieromtrent is opgenomen in bepaling 4.4. Bijlage VII, SCG, geldt dat de Vw in het algemeen niet van toepassing is op vreemdelingen die een bijzondere status bezitten krachtens een zetelovereenkomst gesloten met een internationale organisatie waarin is bepaald dat de zetel, dat wil zeggen hoofdkantoor, in Nederland is gevestigd en waarin (mede) bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie. Zij zijn in het bezit van het eerdergenoemde geprivilegieerdendocument (zie model M81). Voor deze categorie geldt hetgeen hierboven bij a (niet-duurzaam verblijf) is opgemerkt over de bijzondere status (zie ook B12/3.2).

6.2.3.4. Te volgen gedragslijn bij twijfel

Op vreemdelingen van wie niet is gebleken dat zij tot een van de hierboven genoemde categorieën behoren, kunnen de bepalingen van de Vw worden toegepast. Het kan voorkomen dat een vreemdeling die op grond van artikel 50, eerste lid, Vw staande is gehouden ter vaststelling van zijn identiteit, zich beroept op een bijzondere status, maar niet terstond door het tonen van een legitimatiebewijs of ander document aannemelijk kan maken dat hij die status inderdaad bezit. Dit kan met name het geval zijn ten aanzien van personen die behoren tot de categorieën a en c, bij eerste binnenkomst in Nederland en bij functionarissen, hun gezinsleden en personeel op doorreis.

In de laatstgenoemde situatie zal een reisbiljet soms de bijzondere status aannemelijk kunnen maken. In deze gevallen – of indien anderszins twijfel bestaat of de vreemdeling een bijzondere status bezit – dient aanstonds contact te worden opgenomen met het ministerie van BuZa dat hiertoe ook gedurende het weekeinde en feestdagen telefonisch bereikbaar is.

Zolang niet duidelijk is geworden dat de Vw niet van toepassing is, kan gebruik worden gemaakt van de in artikel 50, tweede lid, Vw toegekende bevoegdheid tot het overbrengen naar en het zich ophouden op een plaats bestemd voor verhoor. Daarbij dient wel met enige voorzichtigheid te worden gehandeld.

6.2.4. Personen die reizen op een collectief reisdocument

6.2.4.1. Soorten collectieve reisdocumenten

Algemene collectieve paspoorten

Aan vreemdelingen die reizen op een geldig collectief paspoort of een geldige collectieve lijst kan toegang worden verleend voor een verblijf van ten hoogste 3 maanden of voor doorreis, mits:

  • op het collectieve paspoort of de lijst de naam, voornamen, geboortedatum en -plaats en de woonplaats van tenminste vijf en ten hoogste 50 deelnemers aan de reis staan vermeld;

  • het een collectieve lijst betreft, de lijst is gewaarmerkt door de bevoegde autoriteiten van het land wiens nationaliteit de deelnemers bezitten;

  • op het collectieve paspoort of de lijst een door de bevoegde buitenlandse autoriteit verstrekte informatie of gewaarmerkte verklaring voorkomt waaruit blijkt dat alle daarop vermelde personen de nationaliteit bezitten van het land door wiens autoriteit het document is afgegeven of gewaarmerkt;

  • in het geval de deelnemers aan de reis visumplichtig zijn, het collectieve paspoort of lijst tevens is voorzien van een geldig visum;

  • zich bij het reisgezelschap een reisleider bevindt die het collectieve paspoort of de lijst onder zijn berusting heeft en die in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding;

  • alle deelnemers aan de reis beschikken over een individueel identiteitsbewijs voorzien van een foto; en

  • de deelnemers aan de reis voldoen aan alle overige voorwaarden voor toegang. Collectieve paspoorten of lijsten afgegeven door de autoriteiten van Albanië, Bulgarije, China, Cuba, Roemenië, Rusland dan wel door de autoriteiten van een niet door Nederland erkende regering of staat, worden niet erkend als een geldig document voor grensoverschrijding (zie bijlage 3, VV).

Collectieve paspoorten voor jeugdige personen

Aan personen beneden de leeftijd van 21 jaar kunnen ingevolge de Europese overeenkomst van 16 december 1961 door de volgende lidstaten collectieve paspoorten voor jeugdige personen worden afgegeven: België, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Verenigd Koninkrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Portugal, Turkije, IJsland en Zweden.

Aan jeugdige personen beneden de leeftijd van 21 jaar die reizen op een door één van deze landen afgegeven collectief paspoort of lijst kan toegang worden verleend voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, mits:

  • op het collectieve paspoort of de lijst de naam, voornamen, geboortedatum en -plaats, en de woonplaats van ten minste vijf en ten hoogste 50 deelnemers aan de reis vermeld staan;

  • uit een door de bevoegde buitenlandse autoriteit op het collectieve paspoort of de lijst gestelde of door deze gewaarmerkte verklaring blijkt dat de deelnemers aan de reis de nationaliteit bezitten van het land door wiens autoriteit het paspoort of de lijst is afgegeven;

  • zich bij het reisgezelschap een reisleider bevindt die het collectieve paspoort of de lijst onder zijn berusting heeft en die in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding;

  • de deelnemers aan de reis zo nodig in staat zijn hun identiteit op enigerlei wijze te bewijzen; en

  • de deelnemers aan de reis voldoen aan alle overige voorwaarden voor toegang.

Wanneer in een collectief paspoort of lijst afgegeven door de autoriteiten van Frankrijk of Ierland ook in die landen gevestigde jeugdige vluchtelingen of staatlozen voorkomen, moet dit uit het document blijken. Deze deelnemers moeten wel beschikken over een individueel identiteitsbewijs voorzien van een foto. Deelnemers die reizen op een collectief paspoort of lijst afgegeven door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hoeven – behoudens bij grenspassage – niet in groepsverband te reizen, op voorwaarde dat zij zich kunnen legitimeren en de reisleider steeds beschikbaar blijft.

Reizigerslijst voor schoolreizen binnen de EU

Zoals is aangegeven in A2/4.3.3.1, kan aan scholieren van derde landen die rechtmatig in Nederland verblijven, ter vereenvoudiging van schoolreizen binnen de EU, een reizigerslijst voor scholieren worden afgegeven overeenkomstig het besluit van de Raad van de EU van 30 november 1994.

Visumplichtige vreemdelingen die staan vermeld op een reizigerslijst en in het bezit zijn van een individueel geldig document voor grensoverschrijding hoeven niet tevens in het bezit te zijn van een afzonderlijk visum. In A2/4.3.3.1 staat aangegeven aan welke voorwaarden in dit geval moet zijn voldaan.

Indien de deelnemers niet in het bezit zijn van een individueel document voor grensoverschrijding, kan de reizigerslijst bovendien als (collectief) document voor grensoverschrijding dienen. In A2/4.3.3.1 staat aangegeven aan welke voorwaarden in dit geval moet zijn voldaan.

De vorm van de reizigerslijst is vastgesteld (zie bijlage 3b VV).

6.2.4.2. Controle van personen reizend op een collectief reisdocument

Voor de controle van de personen op de collectieve paspoorten of lijsten gelden de onderstaande bijzondere bepalingen.

Groepsleider

De groepsleider, of begeleidende leerkracht in het geval van schoolreizen, dient altijd te beschikken over een individueel geldig document voor grensoverschrijding en aan het geheel van voorwaarden voor toegang te voldoen. De groepsleider of leerkracht houdt het collectief document onder zich, is verantwoordelijk voor het vervullen van de grensformaliteiten en draagt er zorg voor dat de deelnemers van het gezelschap gedurende het verblijf bij elkaar blijven. Voorts informeert de groepsleider terstond de bevoegde autoriteiten omtrent het niet kunnen of willen voortzetten van de groepsreis door een van de deelnemers.

Individuele identiteitsbewijzen

In beginsel dienen de deelnemers te beschikken over een individueel identiteitsbewijs voorzien van een goedgelijkende foto.

Deelnemers aan collectieve paspoorten voor jeugdige personen hoeven niet te beschikken over een individueel identiteitsbewijs, maar dienen zo nodig wel hun identiteit aannemelijk te kunnen maken. Wanneer in een collectief paspoort of lijst voor jeugdige personen afgegeven door de autoriteiten van Frankrijk of Ierland ook in die landen gevestigde jeugdige vluchtelingen of staatlozen voorkomen, moeten deze deelnemers wel beschikken over een individueel identiteitsbewijs voorzien van een foto.

Deelnemers aan een reizigerslijst voor scholieren hoeven in beginsel niet te beschikken over een individueel identiteitsbewijs.

Inreis- en uitreiscontrole

Bij inreis van gezelschappen die reizen op een collectief paspoort of lijst dient te worden gecontroleerd of alle personen die op het document voorkomen daadwerkelijk deel uitmaken van het gezelschap. Indien een persoon zich niet (meer) bij het gezelschap bevindt of om enigerlei reden de toegang is geweigerd, wordt diens naam op het collectieve paspoort of lijst doorgehaald. Deze doorhaling wordt gedateerd en voorzien van een paraaf.

In bepaalde of bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij schoolreizen, reisgezelschappen van ouderen, pelgrims of bedevaartgangers, kan de inreiscontrole tot een toetsing aan de hand van een bezettingslijst of een steekproefsgewijze toetsing van de deelnemers worden beperkt.

Naast de gebruikelijke controlehandelingen, wordt bij uitreis van personen die reizen op een collectief paspoort of collectieve lijst eveneens gecontroleerd of de in het document voorkomende personen nog deel uitmaken van het gezelschap. Indien een of meerdere personen niet meer bij het gezelschap zijn, moet de reden daarvan bij de reisleider worden nagegaan. Zonodig worden de bevoegde autoriteiten van het Schengenstaat waar de ontbrekende persoon is achtergebleven hiervan in kennis gesteld. Op grond van het ontbreken van een van de deelnemers kan de uitreis van de overige deelnemers niet worden belet. In geval een persoon ontbreekt, wordt hieromtrent bij de (uitreis)stempel tevens een aantekening gesteld.

Ook in het geval van gezelschappen die reizen op een collectief paspoort of lijst dienen, wanneer het gaat om onderdanen van derde landen, bij in- en bij uitreisstempels te worden geplaatst. Bij de stempel wordt, zoals hiervoor reeds aangegeven, een aantekening gesteld omtrent het aantal personen dat is in- respectievelijk uitgereisd.

6.2.5. Piloten en andere bemanningsleden van luchtvaartuigen

Voor wat betreft de bijzondere regels voor piloten en andere bemanningsleden van vliegtuigen wordt verwezen naar artikel 19 en Bijlage VII, onder 2, SGC.

Zie tevens GVI, bijlage 1, II, onderdeel 1, BNL-kader.

6.2.6. Transitpassagiers van vliegtuigen

In artikel 2.4 Vb zijn bepalingen opgenomen over vreemdelingen die als passagier van een vliegtuig een vliegveld aandoen (transiteren).

Voor wat betreft het luchthaventransitvisum staat in bijlage 3 GVI opgesomd voor de onderdanen van welke landen geldt dat zij zijn vrijgesteld van het visumvereiste.

Aan visumplichtige transitpassagiers van vliegtuigen die in het bezit zijn van een voor het Benelux-gebied geldig paspoort doch niet van het vereiste visum en die door omstandigheden buiten hun wil hun reis niet kunnen voortzetten, kan onder voorwaarden toegang tot het Benelux-gebied worden verleend.

Zie voor transitpassagiers van vliegtuigen tevens de Benelux Voorschriften Verzameling Deel IV, onder J.

In beginsel wordt toegang verleend tot het Benelux-gebied indien:

  • de onderbreking plaatsvindt wegens van de wil van de vreemdeling onafhankelijke omstandigheden (bijvoorbeeld ongunstige weersomstandigheden, technische storingen enz.);

  • hij van één van de daartoe aangewezen luchthavens zal vertrekken;

  • hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en reisbiljetten op grond waarvan zijn doorreis en toegang tot het land van bestemming vaststaat; en

  • hij voldoet aan artikel 12, eerste lid, onder b en d, Vw.

De toegang wordt verleend voor de duur die noodzakelijk is om de doorreis per eerstvolgende gelegenheid te kunnen voortzetten. De toegang kan worden geweigerd aan personen ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij toegang vragen voor een ander doel dan waarvoor deze regeling bedoeld is.

Als blijk van de verleende toegang aan de transitpassagier, wordt in het reisdocument van de transitpassagier een aantekening gesteld. De tekst van deze aantekening luidt:

“Toegang tot het Benelux-gebied verleend van geldig tot , (vermelding relevante artikel en lid).” Voorts wordt een territoriaal beperkt visum verleend voor de duur die noodzakelijk is om de doorreis te kunnen voortzetten. Daarbij komt een inreisstempel en handtekening van de ambtenaar die toegang verleent.

In plaats van het stellen van een aantekening kan, in het geval van toegangverlening aan de transitpassagier van een vliegtuig, een afzonderlijke verklaring aan de vreemdeling worden verstrekt (zie bijlage 5a VV).

De territoriale geldigheid van de toegang wordt beperkt wanneer het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling niet geldig is voor België of Luxemburg. In dat geval wordt bij de aantekening aangegeven voor welk(e) Benelux-land(en) deze geldig is.

Indien de vreemdeling aan wie toegang is verleend niet op het voorgeschreven tijdstip is vertrokken, moet hiervan onmiddellijk kennis worden gegeven aan de ambtenaren der KMar belast met het toezicht op vreemdelingen, alsmede aan de vreemdelingenpolitie.

6.2.7. Zeelieden

Voor wat betreft de bijzondere regels voor zeelieden wordt verwezen naar artikel 19 en Bijlage VII, onder 3, SGC. Ter toelichting en aanvulling voor de Nederlandse situatie is het volgende van belang.

6.2.7.1. Specifieke voorschriften voor zeelieden

Op grond van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht is een politieambtenaar bevoegd tot het vorderen van een identiteitsbewijs voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor zijn taakuitoefening. In dat geval dienen ook passagierende zeelieden een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Een geldig grensoverschrijdingsdocument is in dat geval voldoende. Zeelieden kunnen eveneens aan een grensbewakingscontrole worden onderworpen voordat zij het vaartuig verlaten dan wel betreden.

Wanneer een zeeman niet of niet langer aan de in de SGC neergelegde voorwaarden voor passagieren voldoet, stelt het hoofd van de doorlaatpost daaromtrent een aantekening op de bemanningslijst achter de naam van de zeeman. Bij gevaar voor de openbare orde kan het hoofd van de doorlaatpost/het hoofd van dienst volstaan de vreemdeling de verplichting op te leggen aan boord van het schip te blijven. Zonodig kan hij de zeeman in dit geval ook met toepassing van artikel 50 Vw overbrengen naar de vreemdelingenpolitie. Dit laatste geschiedt steeds:

  • wanneer de zeeman staat gesignaleerd als ongewenst vreemdeling of als ongewenst verklaarde vreemdeling op grond van artikel 67 Vw; of

  • wanneer de zeeman is achtergebleven na vertrek van het schip, dan wel is afgemonsterd, zonder te voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf in Nederland.

De ambtenaar belast met grensbewaking hoeft geen machtiging te vragen voor het verlenen van een visum aan zeelieden die toegang willen tot andere dan de gemeenten waarin de haven gelegen is waar hun schip is afgemeerd of de daaraan grenzenden gemeenten. Zoals is aangegeven in A2/4.3.3.1, bestaat met betrekking tot het doorreisvisum voor transiterende zeelieden een separate regeling (inclusief een standaardformulier). Zie hiervoor Verordening 415/2003 en hoofdstuk V, § 4, BNL-kader, GVI. Behalve de daar genoemde voorwaarden gelden voor zelfstandige verlening van een visum in dit geval bovendien de volgende voorwaarden:

  • de betreffende zeeman moet deel uit blijven maken van de bemanning van het schip waarop hij het Schengengebied is binnen gekomen;

  • de betrokken rederij of agent moet zich garant stellen door ondertekening van een verklaring zoals opgenomen in bijlage 6a en 6b VV.

6.2.7.2. Zieke zeelieden

Aan visumplichtige zeelieden die na aankomst in Nederland onmiddellijk in een ziekenhuis moeten worden opgenomen en die niet in het bezit zijn van het vereiste visum, kan door het hoofd van de doorlaatpost, ongeacht hun nationaliteit, zonder voorafgaande machtiging, een visum voor ten hoogste vijftien dagen worden verstrekt, waarvan de geldigheid is beperkt tot Nederland.

Niet-visumplichtige zieke zeelieden, die niet in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding kunnen zonder voorafgaande machtiging in het bezit worden gesteld van een bijzonder doorlaatbewijs, mits hun identiteit op enigerlei wijze kan worden aangetoond.

In alle gevallen waarin een zieke zeeman op de hiervoor bedoelde wijze tot Nederland wordt toegelaten, dient de Korpschef van de politieregio waaronder de gemeente ressorteert waarin het ziekenhuis staat, schriftelijk te worden geïnformeerd. Indien de zieke zeeman lijdt aan een ziekte die een gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren, is hetgeen is bepaald in A2/5.5.3 van toepassing.

6.2.7.3. Werkzoekende zeelieden

Zeelieden die werk willen zoeken aan boord van een in één van de Schengenhavens liggend schip, zonder dat uit een verklaring van de rederij/scheepsagent de mogelijkheid van aan- of overmonstering blijkt, moeten aan alle voorwaarden voor toegang voldoen.

Voor wat betreft het vereiste van een geldig grensoverschrijdingsdocument geldt, dat voor werkzoekende zeelieden het zeemansboekje niet in de plaats van het paspoort kan treden.

Indien in het geldig document van grensoverschrijding het benodigde visum ontbreekt, kan aan werkzoekende zeelieden aan de grens een reisvisum met een geldigheid van maximaal vijftien dagen worden afgegeven, mits aan alle overige voorwaarden voor toegang wordt voldaan. Indien nodig kan in uitzonderlijke gevallen na ommekomst van de vijftien dagen termijn een wijziging of verlenging van de geldigheidsduur van het reisvisum bij de Visadienst, of (voor zover het de in de regio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden betreft) bij de ZHP worden gevraagd.

Deze werkzoekende zeelieden moeten bovendien met een zeemansboekje (-paspoort) of andere bewijsmiddelen kunnen aantonen dat zij daadwerkelijk het beroep van zeeman uitoefenen.

6.2.8. Werknemers van een boorplatform en suppliers

6.2.8.1. Algemene beleidsregels

Vreemdelingen die zich via Nederland naar een boorinstallatie op Nederlands deel van het continentaal plat willen begeven of die komende van een boorinstallatie Nederland willen inreizen moeten voldoen aan alle normale voorwaarden voor binnenkomst en verblijf. Het verkeer van en naar een boorinstallatie moet steeds plaatsvinden via een grensdoorlaatpost gedurende de tijd dat deze is opengesteld. De normale in- en uitreisformaliteiten worden steeds vervuld.

Wel zijn er ten aanzien van werknemers van boorplatformen en werknemers van ondersteunende bedrijven (bijvoorbeeld de zogenaamde ‘suppliers’) enige bijzonderheden, die hieronder worden aangegeven.

Controle op bestaansmiddelen blijft achterwege indien de vreemdeling kan aantonen dat hij op een boorinstallatie is tewerkgesteld.

6.2.8.2. Vertrek naar een boorinstallatie

Eerst bij vertrek uit Nederland naar een boorinstallatie kan worden vastgesteld of de vreemdeling aan alle voorwaarden voor binnenkomst en verblijf heeft voldaan.

Voor offshoremedewerkers is een langdurig visum, geldig voor meer inreizen, te verkrijgen op het Consulaat-Generaal te Antwerpen. Daartoe dient de vreemdeling zich in persoon te melden en in het bezit te zijn van de volgende bewijsstukken:

  • een arbeidscontract met een offshorebedrijf, gevestigd in Nederland, dan wel met een vertegenwoordiger in Nederland;

  • een geldig document voor grensoverschrijding, niet zijnde een zeemansboekje, waaruit ook moet blijken dat betrokkene op het moment waarop hij de aanvraag doet voor een langdurig visum nog legaal verblijf heeft in Nederland;

  • een door het offshorebedrijf getekende garantverklaring conform bijlage 6a en 6b VV.

Als bovenstaande bewijsstukken overlegd kunnen worden en de eventueel noodzakelijke verdere onderzoeken zijn uitgevoerd, zal de vreemdeling in het bezit worden gesteld van een visum met een maximale geldigheidsduur van vijf jaar. De geldigheidsduur van het visum kan nooit die van het arbeidscontract of het reisdocument te boven gaan.

6.2.8.3. Walverlof

Voor werknemers op boorinstallaties geldt een werktijdenregeling die voorziet in veertien dagen werk en veertien dagen verlof aan de wal. Voor dit walverlof gelden de normale voorwaarden voor kort verblijf in Nederland.

6.2.8.4. Vreemdelingen die werkzaam zijn in de offshoresector

Het bovenstaande kan ook toegepast worden indien de betrokken vreemdeling niet werkzaam is op een boorplatform maar bij een bedrijf dat ondersteunend werkt voor booreilanden (bijvoorbeeld de zogenaamde ‘suppliers’).

6.2.9. Minderjarigen (inclusief adoptie(f)- en pleegkinderen)

Deze paragraaf gaat over minderjarigen, inclusief adoptie(f)- en pleegkinderen, aan wie (nog) geen lang verblijf in Nederland is toegestaan.

Voor wat betreft de bijzondere regels voor minderjarigen wordt verwezen naar artikel 19 en Bijlage VII, onder 6, SGC. Minderjarigen worden op dezelfde wijze gecontroleerd als volwassenen, ongeacht of zij alleen reizen dan wel begeleid worden.

6.2.9.1. Minderjarigen die reizen onder begeleiding

Kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar kunnen, in afwijking van het vereiste dat zelfstandig moet worden beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, Nederland binnenkomen, wanneer zij reizen in gezelschap van een persoon wiens document voor grensoverschrijding mede voor hen geldig is, onder de volgende voorwaarden:

  • zij reizen in gezelschap van een ouder, grootouder of voogd (Belgische, Luxemburgse en Franse kinderen mogen echter voor een kort verblijf ook binnenkomen in gezelschap van een andere persoon);

  • zij bezitten dezelfde nationaliteit als hun begeleider; en

  • zij staan bijgeschreven in het document voor grensoverschrijding van hun begeleider, dat (voor zover vereist) voorzien is van een geldig visum of een geldige mvv.

Zie voor Britse kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar die reizen in het gezelschap van een ouder, grootouder of voogd die houder is van een geldig ‘British visitors passport’ bijlage 3, onder B, sub 3, VV.

Degene onder wiens begeleiding minderjarige kinderen reizen, is verplicht om op verzoek het mede voor hen geldig document voor grensoverschrijding aan een grensbewakingsambtenaar te tonen en te overhandigen (zie artikel 4.5, eerste lid, onder a, Vb). De zelfstandige identificatieplicht van artikel 50 Vw juncto artikel 4.21 Vb geldt voor deze kinderen niet.

6.2.9.2. Alleenreizende minderjarigen

Alleenreizende minderjarigen moeten voldoen aan de normale vereisten voor binnenkomst en verblijf. Indien de toegang tot Nederland aan de alleenreizende minderjarige wordt geweigerd, dient deze te worden teruggebracht naar een derde land waar zijn toelating is gewaarborgd. In dit geval draagt de ambtenaar belast met de grensbewaking de verantwoordelijkheid hiervoor over aan de DT&V.

6.2.9.3. Adoptie(f)- en pleegkinderen

Onderscheid wordt gemaakt tussen adoptie(f)kinderen en pleegkinderen. Adoptie(f)kinderen zijn kinderen die op zeer jeugdige leeftijd, in de regel jonger dan zes jaar, ter adoptie naar Nederland komen. De aspirant-adoptiefouders moeten voor opneming van deze kinderen onder andere in het bezit zijn van een zogenaamde beginseltoestemming van de Minister. Pleegkinderen zijn diegenen die niet voor adoptie maar om andere redenen in hun belang naar Nederland komen om te worden opgenomen in het gezin van naaste familieleden.

Voor binnenkomst met het oog op verblijf ter adoptie(f)- dan wel als pleegkind is onder meer het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding vereist. Dit is in beginsel een geldig paspoort, indien vereist, voorzien van een geldige mvv.

Toegang wordt verleend aan jeugdige vreemdelingen aan wie ter adoptie(f)- dan wel als pleegkind een mvv is afgegeven. Wanneer niet, uit een mvv, blijkt dat voorafgaand aan de komst naar Nederland toestemming voor verblijf ter adoptie(f)- dan wel als pleegkind is verleend, moet steeds de IND worden geraadpleegd.

Toestemming voor de inreis wordt in deze gevallen slechts verleend:

  • wanneer het betreft een adoptie(f)kind voor wie de aspirant adoptie(f)ouders een document kunnen overleggen waaruit blijkt dat de autoriteiten van het land van herkomst instemmen met de opneming van het kind in het gezin van de aspirant adoptie(f)ouders in Nederland;

  • wanneer klemmende redenen van humanitaire aard daartoe aanleiding geven.

In beide gevallen wordt een meldplicht opgelegd als bedoeld in artikel 4.26 Vb.

In het al tweede geval wordt bovendien van de aspirant-pleegouders verlangd dat zij een garantverklaring (zie de bijlage 6c VV) ondertekenen. Bij aspirant-adoptie(f)ouders is het ondertekenen van zo’n verklaring niet nodig.

6.2.10. Vreemdelingen aan wie lang verblijf is toegestaan

6.2.10.1. In Nederland voor lang verblijf toegelaten vreemdelingen

Voorwaarden voor binnenkomst

Toegang wordt steeds verleend aan:

  • vreemdelingen die in het bezit zijn van een geldig paspoort en een geldige verblijfsvergunning afgegeven door één der Schengenstaten;

  • vreemdelingen die in het bezit zijn van een paspoort alsmede een geldig verblijfsdocument (zie bijlagen 7a, 7b, 7c, 7d en 7e VV).

Ten aanzien van de tweede voorwaarde geldt voorts dat aan een persoon met een door de Nederlandse autoriteiten afgegeven paspoort of identiteitskaart die gebruik heeft gemaakt van zijn recht op vrij verkeer van personen (zie B10) en (vervolgens) verwijderd is door een andere lidstaat om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid, door de Nederlandse ambtenaar belast met de grensbewaking zonder formaliteiten toegang dient te worden verleend. Dit geldt ook wanneer het paspoort of de identiteitskaart is vervallen of de nationaliteit van de houder wordt betwist (zie artikel 8.10 Vb).

Inwonende kinderen beneden de twaalf jaar zijn meestal opgenomen in de vergunning van hun ouders. Deze kinderen worden ook feitelijk in het bezit gesteld van een verblijfsdocument (zie artikel 4.21, tweede lid, Vb).

Alle hierboven genoemde vreemdelingen zijn in geval van terugkeer naar Nederland vrijgesteld van de visumplicht (bijlage 3, onder A, VV).

Wijze van grenscontrole

a. Vreemdelingen die kunnen aantonen dat hen lang verblijf in Nederland is toegestaan.

Vreemdelingen aan wie lang verblijf in Nederland is toegestaan zijn bij in- en uitreis verplicht om het in hun bezit zijnde document voor grensoverschrijding desgevraagd aan een grensbewakingsambtenaar te tonen en te overhandigen (zie artikel 4.5 Vb).

Ten aanzien van vreemdelingen die kunnen aantonen dat hen lang verblijf in Nederland is toegestaan blijft controle op bestaansmiddelen achterwege. Hen wordt niet gevraagd naar doel en duur van het verblijf. Wel kan controle aan de hand van het OPS plaatsvinden, met name met het oog op tenuitvoerlegging van signaleringen die verband houden met de Vw (zie A3/9).

Zoals is aangegeven in A2/5.5.1, dient in het geval het voornemen bestaat om de toegang te weigeren aan een persoon die zich er op beroept dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan, eerst contact op te worden genomen met de IND.

b. Vreemdelingen aan wie lang verblijf in Nederland niet meer is toegestaan / bij twijfel omtrent het verblijfsrecht

Uit een signalering in het OPS kan blijken dat de verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd is ingetrokken dan wel de geldigheidsduur is verstreken. Aan de houder van een geldig paspoort en van een verblijfsvergunning waarvan de geldigheidsduur nog maar korte tijd is verstreken kan, wanneer hij een redelijke grond kan aanvoeren voor zijn verlate terugkeer, toegang worden verleend. In ieder geval dient de grensbewakingsambtenaar zo veel mogelijk direct de verblijfsrechtelijke status na te gaan. Indien de vreemdeling wordt doorgelaten dient met toepassing van artikel 4.26 Vb een meldplicht te worden opgelegd.

Wanneer de vreemdeling niet kan aantonen of aannemelijk kan maken dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan, kan voor vaststelling van zijn verblijfsrechtelijke positie contact worden opgenomen met de vreemdelingenpolitie van de politieregio in welke de gestelde woon- of verblijfplaats van de vreemdeling is gelegen, dan wel met de IND.

6.2.10.2. Vreemdelingen die een beslissing over verblijf mogen afwachten

Aan vreemdelingen wordt in bepaalde gevallen toegestaan om in Nederland de (definitieve) beslissing over hun verblijf af te wachten. Hieromtrent wordt door de IND een aantekening gesteld in het paspoort (zie voor deze aantekening artikel 4.34, eerste lid, onder c, Vb).

Wanneer deze vreemdelingen Nederland verlaten en naderhand weer willen terugkeren, moeten zij in beginsel voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf in Nederland.

Wanneer deze vreemdelingen in het bezit zijn van een geldig paspoort, voorzien van een geldig visum voor terugkeer, wordt steeds toegang verleend. In verband met de grenscontrole is in dit geval het gestelde onder A2/6.2.10.1 van overeenkomstige toepassing.

6.2.10.3. In de overige Schengenstaten voor lang verblijf toegelaten vreemdelingen

Vreemdelingen die houder zijn van een geldige, door een Schengenstaat afgegeven verblijfsdocument opgesomd in bijlage 4 GVI zijn vrijgesteld van de visumplicht (zie ook artikel 21 SUO).

De toegang wordt aan houders van een geldige Belgische of Luxemburgse verblijfsvergunning niet geweigerd op de enkele grond dat zij niet tevens in het bezit zijn van hun paspoort. Controle op bestaansmiddelen blijft bij deze vreemdelingen achterwege, wanneer zij in het bezit zijn van geldige reisbiljetten naar de landen waarvoor zij over een geldige verblijfstitel of terugkeervisum beschikken.

Toegang wordt geweigerd wanneer gevaar voor de Nederlandse openbare orde of nationale veiligheid daartoe aanleiding geeft, met name wanneer de vreemdeling is gesignaleerd als ongewenst vreemdeling of als ongewenstverklaard vreemdeling (ongewenstverklaard ex artikel 67 Vw).

Het bovenstaande is van overeenkomstige toepassing op vreemdelingen die in het bezit zijn van het vereiste document voor grensoverschrijding en een geldige Belgische of Luxemburgse mvv (autorisation de séjour provisoire), mits in deze machtiging staat vermeld dat zij geldig is voor binnenkomst in het Benelux-gebied.

6.2.11. Vluchtelingen

6.2.11.1. Houders van reisdocumenten voor vluchtelingen

Vreemdelingen die houder zijn van een reisdocument voor vluchtelingen afgegeven door een staat die is aangesloten bij de Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen (Trb. 1959, nr. 153, en bijlage 3, onder F, sub 1, VV) en op wiens grondgebied zij regelmatig verblijven, mogen zonder visum het Schengengebied inreizen wanneer zij ook aan de overige voorwaarden voor binnenkomst voldoen. Het betreft hier een reisdocument voor vluchtelingen als bedoeld in artikel 28 s Vluchtelingenverdrag.

Partij bij de Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen zijn, naast Nederland: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, IJsland, Ierland, Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Malta, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk. Voor Frankrijk geldt de volgende uitzondering: de houder van een reisdocument voor vluchtelingen is voor Frankrijk niet vrijgesteld van de visumplicht, indien het document is afgegeven door een niet-Schengenstaat. Het vorenstaande (inreizen zonder visum) geldt in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden eveneens voor zeelieden-vluchtelingen die houder zijn van een reisdocument voor vluchtelingen (zie bijlage 3, onder F, VV).

Voor houders van elders afgegeven reisdocumenten voor vluchtelingen die niet vallen onder genoemde regelingen, gelden in beginsel geen afwijkingen van de normale voorwaarden voor binnenkomst en verblijf. Deze vreemdelingen mogen echter in geen geval naar hun land van herkomst worden verwijderd.

Indien het reisdocument voor vluchtelingen is verlopen maar is afgegeven door één van de staten die zijn aangesloten bij de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen, dient de betrokkene te worden overgedragen aan de staat die het verlopen reisdocument heeft afgegeven. Dit geschiedt op grond van artikel 4 van deze overeenkomst. Partij bij deze Overeenkomst zijn: Denemarken, Duitsland, Finland, Italië, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland.

6.2.11.2. Uitgenodigde vluchtelingen

Uitgenodigde vluchtelingen zijn vluchtelingen die door de Nederlandse regering als zodanig worden erkend en op verzoek van de UNHCR naar Nederland worden overgebracht.

Vluchtelingen die door de Nederlandse regering zijn uitgenodigd, zullen zich individueel of in groepsverband melden aan de grens. Zij zullen in de regel in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding. Hun komst wordt door de IND van te voren aangekondigd aan de ambtenaar belast met de grensbewaking, opdat hun onmiddellijk toegang kan worden verleend. De ambtenaar belast met de grensbewaking vangt de betrokkenen bij aankomst op en begeleidt hen naar AC Schiphol alwaar zij in de gelegenheid worden gesteld om een asielaanvraag in te dienen.

6.2.12. Houders van vreemdelingenpaspoorten (staatlozen)

Onder ‘staatloze’ wordt blijkens het op 28 september 1954 te New York gesloten Staatlozenverdrag verstaan: een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd. Deze personen worden in de regel door de autoriteiten van het land waar zij zijn toegelaten in het bezit gesteld van een vreemdelingenpaspoort.

Het reisdocument voor staatlozen, afgegeven krachtens voornoemd verdrag, wordt voor binnenkomst op het grondgebied van de Schengenstaten als document voor grensoverschrijding erkend.

Vreemdelingenpaspoorten worden door de autoriteiten van het land waar zij zijn toegelaten ook wel afgegeven aan personen die om één of andere reden van het land waarvan zij onderdaan zijn geen document voor grensoverschrijding kunnen verkrijgen of een reeds verkregen document voor grensoverschrijding niet kunnen laten verlengen.

Toegang tot het Schengengebied wordt slechts aan houders van vreemdelingenpaspoorten verleend indien uit het vreemdelingenpaspoort of een ander document blijkt dat de wedertoelating van de vreemdeling tot het land van afgifte is gewaarborgd.

Houders van een dergelijk document voor grensoverschrijding zijn bij binnenkomst aan de visumplicht onderworpen, tenzij zij beschikken over een verblijfstitel afgegeven door een van de Schengenstaten (zie A2/6.2.10.3).

Voor de bepalingen met betrekking tot houders van een vreemdelingenpaspoort aan wie lang verblijf in Nederland is toegestaan wordt verwezen naar A2/6.2.10.1.

Aan personen die verklaren staatloos te zijn en die niet in het bezit zijn van een vreemdelingenpaspoort wordt de toegang geweigerd. Houders van vreemdelingenpaspoorten die niet beschikken over de vereiste visa wordt in beginsel eveneens de toegang geweigerd. In bijzondere gevallen en onder bepaalde voorwaarden kunnen echter aan de grens visumfaciliteiten worden verleend (zie A2/4.3.8).

7. Verplichtingen voor vervoerders, bestuurders en gezagvoerders

7.1. Verplichtingen voor vervoerders

7.1.1. Inleiding

Wat onder vervoerder wordt verstaan staat in artikel 2, SGC. Voor Nederland geldt dat met name de luchtvaart-, cruise- en ferrymaatschappijen, alsmede eigenaars van koopvaardijschepen en eigenaars/gebruikers van pleziervaartuigen, die één of meer vreemdelingen aanvoeren via een plaats waar buitengrenscontrole voor het Schengengebied plaatsvindt, zich aan een aantal verplichtingen moeten houden.

De volgende verplichtingen voor vervoerders zijn opgenomen in de Vw:

Daarnaast kan de vervoerder ingevolge artikel 65 Vw, juncto artikel 6.3 Vb, aansprakelijk worden gesteld voor de uitzettings- en verblijfskosten die door de overheid worden gemaakt met betrekking tot geweigerde vreemdelingen die niet onmiddellijk kunnen worden terugvervoerd.

De onder b genoemde afschriftplicht is een nationale bepaling. De overige bepalingen vloeien voort uit het feit dat Nederland zich heeft aangesloten bij de SUO.

7.1.2. De zorgplicht

De vervoerder dient zodanige voorzorgsmaatregelen te nemen dat de aanvoer van niet of niet juist gedocumenteerde vreemdelingen wordt voorkomen. Als dergelijke vreemdelingen zonder voorafgaande toestemming van bevoegde autoriteiten (zie hierna) toch worden aangevoerd, kan de vervoerder strafbaar zijn. In ieder geval zal terzake een proces-verbaal worden opgemaakt.

Voor de vaststelling of een document voor grensoverschrijding geldig is, moet een vervoerder zodanige maatregelen treffen dat zijn personeel, waaronder ook begrepen wordt het personeel dat onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde formaliteiten verricht, dusdanig wordt geïnstrueerd dat controle van reisdocumenten plaatsvindt bij het inchecken en bij vertrek naar Nederland.

De hierboven bedoelde controle houdt minimaal het volgende in:

  • controle of de naam, geboortedatum, nationaliteit, geslacht, lengte en foto, zoals die in het aangeboden reisdocument zijn opgenomen, overeenkomen met de aanbieder van dat document;

  • controle of het aangeboden reisdocument voorzien is van de benodigde visa (zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming);

  • controle of de geldigheid van het aangeboden reisdocument en de daarin aangebrachte visa niet is verlopen;

  • controle of het aangeboden reisdocument is afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit;

  • controle door middel van een kort en bondig onderzoek of het aangeboden reisdocument vals of vervalst is, waarbij zonodig gebruik gemaakt dient te worden van eenvoudige hulpmiddelen.

Op opstapplaatsen waar door de vervoerder bij de controle van vervoersbewijzen al gebruik gemaakt wordt van technische apparatuur, dient de vervoerder deze apparatuur ook voor de controle van reisdocumenten aan te wenden.

De Nederlandse overheid kan de individuele vervoerder aanwijzingen geven om extra voorzorgsmaatregelen te nemen voor de controle voorafgaand aan het vertrek bij vervoer dat als risicodragend wordt aangemerkt. Deze aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aanpassen van de wijze van controle (extra controle voor het instappen) of het gebruik van technische hulpmiddelen.

Overeenkomstig de daartoe strekkende internationale regelgeving kan de Nederlandse overheid een vervoerder verzoeken, om op een risicodragende vlucht of vaart een plaats aan boord van het vaartuig of luchtvaartuig ter beschikking te stellen aan een ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten. De ambtenaar kan dan in de opstapplaats, ter gelegenheid van het aan boord gaan, vervoerders adviseren of de aangeboden reisdocumenten echt en onvervalst zijn, en het aangeboden reisdocument voorzien is van de benodigde visa (zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming). Dit geschiedt enkel indien daartoe door de staat waarin de opstapplaats is gelegen toestemming is verleend.

Om vervoerders in staat te stellen de verlangde controle zo goed mogelijk te verrichten, houdt het ministerie van Justitie hen regelmatig op de hoogte van wijzigingen in de voor toegang tot Nederland vereiste documenten en visa. Tevens zullen aanwijzingen gegeven worden die een meer effectieve en efficiënte controle kunnen bewerkstelligen (bijv. informatie over reisroutes, trends, veel voorkomende vervalsingen etc.).

7.1.3. De afschriftplicht

De Nederlandse overheid kan op grond van artikel 2.2 Vb vervoerders verplichten een afschrift te maken van de in het bezit van bepaalde vreemdelingen zijnde documenten. Deze afschriftplicht geldt slechts voor vluchten of vaarten vanaf die plaatsen van vertrek die specifiek, bij ministeriële regeling, zijn aangegeven. Ook kunnen bepaalde specifieke vervoersondernemingen worden aangewezen.

De vervoerder dient desgevraagd een afschrift te kunnen overleggen van het op de vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding, indien hij de vreemdeling rechtstreeks dan wel na transfer of transit naar Nederland vervoert vanaf een luchthaven die bij ministeriële regeling is aangewezen als afschriftplichtige luchthaven.

Aan de afschriftplicht wordt voldaan door het maken van een afbeelding van de pagina’s van het reisdocument welke de volgende essentiële gegevens van de vreemdeling bevatten:

  • foto van de vreemdeling;

  • naam, voornaam en geboortedatum van de vreemdeling;

  • nationaliteit van de vreemdeling;

  • soort en nummer en geldigheidsduur van het reisdocument van de vreemdeling;

  • soort en nummer en afgifteplaats van eventuele benodigde visa, zowel voor Nederland als eventueel voor het land van eindbestemming;

  • uitreisstempel voor zover dit is aangebracht door de grensbewakingsautoriteiten van het land van vertrek.

Het is derhalve niet de bedoeling dat van alle pagina’s van het reisdocument van vorenbedoelde vreemdeling een afbeelding wordt gemaakt.

De afbeelding dient van een dusdanige kwaliteit te zijn, dat teksten goed leesbaar zijn en de foto op het reisdocument goed tot de houder van het document te herleiden is. Bij voorkeur wordt een digitale scan van het reisdocument gemaakt.

Indien een vreemdeling bij binnenkomst in Nederland niet over (de juiste) reisdocumenten blijkt te beschikken, dienen de bedoelde afbeeldingen desgevraagd te worden overhandigd aan de bevoegde Nederlandse grensbewakingsautoriteiten. Deze overhandiging dient binnen één uur na het verzoek van de ambtenaar belast met de grensbewaking te geschieden. Het is niet noodzakelijk dat de grensbewakingsautoriteiten over de exacte gegevens beschikken van de vlucht waarmee de vreemdeling is aangekomen. Een indicatie, verkregen uit de verklaringen van de vreemdeling of uit andere bronnen is hiertoe voldoende. In praktijk kan dit betekenen dat de afschriften van meerdere vluchten en van verschillende (vermoedelijke) dagen van aankomst dienen te worden overhandigd.

De bij ministeriële regeling vastgestelde lijst van plaatsen van vertrek en/of vervoersondernemingen waarvoor de afschriftplicht geldt, wordt samengesteld op basis van ervaringsgegevens en is terug te vinden in bijlage 1 VV. Deze lijst wordt regelmatig geactualiseerd en schriftelijk kenbaar gemaakt aan de betreffende vervoerders. Daarbij wordt steeds aangegeven vanaf welk moment de afschriftplicht geldt.

De afschriftplicht geldt nimmer ten aanzien van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen. Deze plicht geldt evenmin ten aanzien van uitgenodigde vluchtelingen.

7.1.4. Terugvoerplicht

Als uitwerking van artikel 26 SUO, is in artikel 65, juncto artikel 5, Vw de verplichting voor de vervoerder vastgelegd om een vreemdeling die hij naar Nederland heeft vervoerd en aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd terug te brengen naar een plaats buiten Nederland.

Blijkens de toelichting bij artikel 5 Vw dient de vervoerder een vreemdeling aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd, terug te brengen naar het derde land van waaruit hij werd aangevoerd, dan wel te vervoeren naar het derde land dat het document voor grensoverschrijding waarmee de vreemdeling heeft gereisd heeft afgegeven, of naar ieder derde land waar zijn toelating is gewaarborgd.

Ingevolge artikel 65, eerste lid, Vw is deze terugvoerplicht van toepassing op de vreemdeling die Nederland onmiddellijk dient te verlaten dan wel die binnen zes maanden na binnenkomst met het oog op uitzetting is aangehouden. Voor de vaststelling van de termijn van zes maanden is beslissend het tijdstip van staande houden. De plaatsing van de vreemdeling aan boord van een schip of vliegtuig dat bij dezelfde vervoersonderneming in gebruik is, kan eventueel ook op een later tijdstip plaatsvinden. Dit is onder meer het geval indien de vreemdeling kort voor het verstrijken van bedoelde termijn wordt aangetroffen.

De terugvoerplicht is niet alleen van toepassing op vreemdelingen aan wie bij binnenkomst aanstonds de toegang is geweigerd, maar ook op vreemdelingen – bijvoorbeeld bemanningsleden van schepen of transitpassagiers van vliegtuigen – aan wie aanvankelijk toegang is verleend maar die op illegale wijze zijn achtergebleven. De terugvoerplicht geldt niet alleen bij weigeringen van vreemdelingen die niet beschikken over (de juiste) documenten voor grensoverschrijding, maar ook bij weigeringen op basis van één van de andere gronden van artikel 5 SGC, zoals het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan of het vormen van een gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid.

In artikel 65, tweede lid, Vw is opgenomen dat de vervoersonderneming op aanwijzing van de ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling vervoert naar een plaats buiten Nederland en daartoe zo nodig een ander middel voor terugbrenging vindt. Hiervoor worden ‘removal orders’ gehanteerd (zie M30 en het voor de luchtvaart soortgelijke model als bedoeld in Hoofdstuk 5 van Annex 9 bij het Verdrag van Chicago). Om het terugvoeren naar een plaats buiten Nederland door de vervoerder te faciliteren, wordt door de ambtenaar belast met de grensbewaking gebruik gemaakt van de daarvoor in internationaal verband gehanteerde attesten, bedoeld voor de met immigratie/grensbewaking belaste autoriteiten in het land van bestemming (zie Appendix 9, onder 1 en 2, van de Annex 9 bij het Verdrag van Chicago).

Gedurende de gehele periode, vanaf het moment dat aan de vervoerder de aanwijzing is gegeven de vreemdeling terug te brengen naar een plaats buiten Nederland, tot aan het moment dat de vreemdeling door de vervoersonderneming daadwerkelijk naar een plaats buiten Nederland wordt gevoerd, is de vervoerder verantwoordelijk voor de vreemdeling. Dit betekent allereerst dat de vervoerder verantwoordelijk is voor de zorg van een vreemdeling wanneer deze bijvoorbeeld in de internationale lounge van de luchthaven verblijft in afwachting van zijn vertrek. Het betekent voorts dat alle kosten die door de overheid worden gemaakt en voortkomen uit het (feitelijk) verblijf van de vreemdeling in Nederland, ook ten laste kunnen komen van de vervoerder (zie A2/7.1.6). Indien nodig, kan door de ambtenaar belast met de grensbewaking of de ambtenaar belast met het vreemdelingentoezicht aan de vreemdeling die zal worden teruggevoerd een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel worden opgelegd.

Verstekelingen

In afwachting van het daadwerkelijke vertrek van de verstekeling blijft de verantwoordelijkheid voor de verstekeling bij de vervoerder liggen. In overleg met de vervoerder kan de ambtenaar belast met de grensbewaking evenwel besluiten de verstekeling tijdelijk van boord te halen en de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw op te leggen (zie model M19 en model M118). De vervoerder blijft echter gehouden de verstekeling zo snel als mogelijk te doen vertrekken van het Nederlands grondgebied. De vervoerder wordt tijdig geïnformeerd omtrent de plaatsing aan boord van de verstekeling ter uitvoering van zijn verplichting.

In plaats van terugplaatsing aan boord kan de verstekeling, eveneens op kosten van de vervoerder, op een andere wijze worden terugvervoerd naar het land waar hij aan boord is gegaan, dan wel worden vervoerd naar het derde land dat het document voor grensoverschrijding waarmee de vreemdeling heeft gereisd, heeft afgegeven, of een ander land waar zijn toelating is gewaarborgd. Een dergelijke wijze van terugvervoeren is alleen mogelijk als deze praktisch uitvoerbaar is. Hiertoe dient de verstekeling in beginsel voldoende gedocumenteerd te zijn. Indien dit niet het geval is, dient de identiteit en/of nationaliteit vast te worden gesteld en aan de verstekeling een vervangend reisdocument te worden verstrekt door de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van bestemming. De vaststelling van de nationaliteit en/of identiteit en de afgifte van de vervangende reisdocumenten dient te geschieden alvorens het schip waarmee de verstekeling is aangevoerd de haven heeft verlaten. De uitvoering van de terugvoerverplichting op deze wijze mag evenwel niet ten koste gaan van een unieke verwijdermogelijkheid.

Gezagvoerders van zeeschepen kunnen zich niet onttrekken aan hun verplichtingen als bedoeld in artikel 65, derde lid, Vw, door een beroep te doen op artikel 371a Wetboek van Koophandel. In dat artikel is onder meer sprake van een bevoegdheid van de kapitein om een verstekeling bij de eerste gelegenheid die zich voordoet van boord te verwijderen. Onder ‘gelegenheid’ dient hier namelijk te worden verstaan een wettelijk geoorloofde gelegenheid, dat wil zeggen het van boord zetten van een vreemdeling mag slechts plaatsvinden na verkregen toestemming van de bevoegde autoriteiten.

Evenmin kan de kapitein zich zonder meer onttrekken aan terugplaatsing van de verstekeling aan boord, door een beroep te doen op voorschrift 8 Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee. In geval de kapitein zich op dit voorschrift beroept, dienen de omstandigheden waarop hij zich beroept door de ambtenaar belast met de grensbewaking te worden beoordeeld en te worden afgewogen tegen het belang van terugplaatsing van de verstekeling aan boord.

Vreemdelingen met een vluchtrelaas

Indien de vervoerder bij een controle constateert dat hij te maken heeft met een vreemdeling die niet of niet juist is gedocumenteerd, dient hij deze in principe niet te vervoeren. Indien de vreemdeling stelt dat zijn leven in het land van waar hij op dat moment wil vertrekken in direct gevaar is, kan de vervoerder de vreemdeling niet naar de Nederlandse vertegenwoordiging zenden om aldaar een aanvraag voor een mvv met als doel ‘asiel’ in te dienen. Indien de vervoerder in deze situatie overweegt de vreemdeling te vervoeren, dient de vervoerder contact op te nemen met de IND. Het Hoofd van de IND bepaalt dan of de betrokken vreemdeling, ook al is hij niet in het bezit van de juiste reisdocumenten, naar Nederland mag worden gebracht. Als een vervoerder een niet of niet juist gedocumenteerde vreemdeling naar Nederlands grondgebied heeft vervoerd, maar dit heeft gedaan met instemming van de betreffende ambtenaar, geldt geen terugvoerplicht en wordt geen proces-verbaal opgemaakt ter zake van vermoedelijke overtreding van artikel 4 Vw. Wel dient de vervoerder de feiten en omstandigheden zoals hij die daarbij heeft voorgelegd, deugdelijk schriftelijk vast te leggen.

7.1.5. Strafrechtelijke aansprakelijkheid

De vervoerder kan worden vervolgd terzake van overtreding van artikel 4, eerste en tweede lid, Vw, te weten het veronachtzamen van de zorg- en afschriftplicht, alsmede terzake van overtreding van artikel 5, eerste en tweede lid, Vw en artikel 65, derde lid, Vw. Ook kan tegen de vervoerder vervolging worden ingesteld terzake van overtreding van artikel 197a WvSr, welk artikel mensensmokkel behelst.

Het college van procureurs-generaal heeft op 7 november 2005 de Richtlijn inzake strafvordering strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen vastgesteld, welke op 1 januari 2006 in werking is getreden. De Richtlijn bevat aanwijzingen voor het OM ten aanzien van het transactie- en vervolgingsbeleid met betrekking tot artikel 4 en artikel 108 Vw.

Overtreding van artikel 4, eerste en tweede lid, Vw (het nalaten van de zorg- of afschriftplicht) kan worden bestraft met geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250) of hechtenis van zes maanden (artikel 108 Vw). Proces-verbaal wordt opgemaakt in alle gevallen waarin als gevolg van het nalaten van de zorg- of afschriftplicht een niet of onjuist gedocumenteerde vreemdeling binnen Nederland is gebracht. Alle processen-verbaal worden doorgezonden aan het OM. In beginsel zal eerst een transactie worden aangeboden door het OM.

Overtreding van de artikelen 5, eerste en tweede lid, Vw en artikel 65, derde lid, Vw wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie (maximaal € 2.250) of een hechtenis van ten hoogste zes maanden (artikel 108 Vw).

Het misdrijf van artikel 197a WvSr (mensensmokkel) kan worden bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Het derde lid van het artikel bevat de mogelijkheid tot strafverzwaring indien het feit is begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep. Ingeval van verdenking van mensensmokkel wordt in ieder geval proces-verbaal opgemaakt en zal in beginsel onmiddellijk tot dagvaarden worden overgegaan.

7.1.6. Aansprakelijkheid voor uitzettings- en verblijfskosten

Indien het niet binnen redelijke tijd mogelijk is de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland te vervoeren, dan kunnen de kosten van uitzetting uit Nederland, waaronder ook de verblijfskosten kunnen worden begrepen ingevolge artikel 65 Vw, juncto artikel 6.3 Vb, op die vervoersonderneming worden verhaald.

Deze kosten omvatten blijkens artikel 6.3 Vb in ieder geval de kosten verbonden aan:

  • a. het vervoer van de uit te zetten vreemdeling per eerste gelegenheid, doch op de wijze die, gelet op de omstandigheden, de goedkoopste is, naar een plaats buiten Nederland;

  • b. de begeleiding van de vreemdeling naar een plaats van vertrek uit Nederland alsmede zijn begeleiding naar een plaats buiten Nederland, voorzover deze noodzakelijk is; en

  • c. het verblijf van de vreemdeling in Nederland in de periode nadat de vervoersonderneming van een ambtenaar belast met grensbewaking de aanwijzing heeft gekregen de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.

Onder de kosten van uitzetting zijn ook begrepen de kosten van de handelingen, zoals het presenteren van een vreemdeling op de ambassade ter verkrijging van een vervangend reisdocument. De kosten waarvoor de vervoersonderneming op basis van het hiervoor genoemde onder a tot en met c aansprakelijk is, zijn opgenomen in de tarievenlijst.

Nadat een vreemdeling is terugvervoerd, leveren alle overheidsinstanties de IND een overzicht aan van de kosten die zij met betrekking tot de betreffende vreemdeling hebben gemaakt. Zij doen dit aan de hand van onderstaande tarievenlijst. Deze gestandaardiseerde tarieven betreffen de kosten van uitzetting en de kosten van verblijf die de overheid maakt met betrekking tot vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. De tarieven zijn gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten van de diverse betrokken instanties. De tarieven zullen jaarlijks – per 1 januari – worden herzien en worden gepubliceerd in de Stcrt.

De IND stuurt de vervoerder vervolgens een rekening die de kosten omvat die door de diverse instanties zijn gemaakt. De instanties die het betreft, ontvangen alle een kopie van de rekening. De vervoerder dient het betreffende bedrag voorts over te maken aan de IND, waarna deze laatste de andere overheidspartijen hun aandeel doet toekomen.

Indien een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indient, wordt de aansprakelijkheid van de vervoerder voor de kosten voor de duur van de behandeling van de asielaanvraag opgeschort. Er zullen pas weer kosten op de vervoerder worden verhaald nadat de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden en de ambtenaar belast met de grensbewaking de vervoerder de aanwijzing heeft gegeven de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.

Ook indien het uiteindelijk niet mogelijk blijkt de vreemdeling uit te zetten is de vervoerder aansprakelijk voor de kosten die gemaakt worden met betrekking tot de door hem aangevoerde geweigerde vreemdeling.

Tarievenlijst 2007

Vervoer (per vervoerde vreemdeling)

   

Binnen Rotterdam

€ 149,44

 

Van Rotterdam naar Den Haag

 

€ 298,88

Van Rotterdam naar Amsterdam

 

€ 298,88

Van Rotterdam naar Brussel

€ 448,32

 

Binnen Amsterdam

€ 149,44

 

Van Amsterdam naar Den Haag

 

€ 298,88

Van Amsterdam naar Rotterdam

 

€ 298,88

Van Amsterdam naar Brussel

 

€ 597,76

Vervoer naar overige bestemmingen, per vreemdeling per uur

€ 74,72

 
     

Escortering tijdens het terugvervoer

   

Salariskosten (per escort per uur)

 

€ 74,72

Kosten voor het verblijf van de escort (per escort)

 

variabel

Ticketkosten (per escort)

 

variabel

Vliegvergoeding (per escort per uur)

€ 18,42

 

Onkostenvergoeding (per escort per dag)

 

€ 12,00

Reisverzekering (per escort)

variabel

 
     

Verblijf van de geweigerde vreemdeling

   

Enige verblijfplaats aangewezen als plaats of ruimte bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, Vw (p.p.p.d.)

€ 217,84

 
     

Laissez passer

   

Kosten aanvraagproces

 

€ 597,00

Tolk tijdens vooronderzoek (per aanvraag)

€ 55,00

 

Prijs laissez passer

variabel

 
     

Medische kosten

 

variabel

     

Overige kosten

 

variabel

     

Administratiekosten

 

8%

(maximaal € 1.200 administratiekosten per vreemdeling)

   

7.2. Verplichtingen voor bestuurders en gezagvoerders

De verplichting voor de bestuurder van een voertuig om mee te werken, is geregeld in artikel 4.8 Vb en de artikelen 5:19 en 5:20 Awb.

Voor de verplichtingen voor gezagvoerders in de (internationale) luchtvaart wordt verwezen naar artikel 4.15 en 4.16 Vb. Voor de verplichtingen voor gezagvoerders in de zeevaart wordt verwezen naar artikel 4.9 tot en met 4.14 Vb. Hieruit blijkt onder meer dat in beginsel de gezagvoerders direct bij binnenkomst een passagiers- en bemanningslijst dienen te overhandigen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking. In het VV zijn voor wat betreft de (internationale) luchtvaart modellen voor bemannings- en passagierslijsten opgenomen in bijlage 15 en 16. Voor wat betreft de zeevaart zijn modellen voor bemannings- en passagierslijsten opgenomen in bijlage 14a tot en met 14d VV. De in bijlage 14c en 14d VV opgenomen passagierslijst wordt gehanteerd voor schepen die gecertificeerd zijn voor het vervoer van ten hoogste twaalf passagiers (zie artikel 4.4 VV). De passagierslijst kan tevens gebruikt worden voor de opgave van de aanwezigheid van aangetroffen verstekelingen.

Naast het feit dat de Nederlandse overheid, zoals hieronder wordt omschreven, in bepaalde gevallen ontheffing kan verlenen, geldt dat de Nederlandse overheid de vervoerder kan opleggen om op de passagierslijst naast de namen van de reizigers ook andere gegevens vast te leggen.

Ontheffing voor gezagvoerders van zeeschepen

Aan gezagvoerders van zeeschepen die regelmatig Nederlandse havens aandoen kan op grond van artikel 4.14, tweede lid, Vb namens de Minister door de ambtenaren belast met de grensbewaking, zonodig onder voorwaarden, ontheffing worden verleend van de in artikel 4.11 tot en met 4.13 Vb genoemde verplichtingen. Verzoeken om ontheffing worden ingediend door de belanghebbende rederijen of scheepvaartagenten.

Bij het verlenen van de ontheffing dient strikt de hand te worden gehouden aan onderstaande voorwaarden:

  • de regeling is alleen van toepassing op lijn- en passagiersschepen die ten minste een maal per week een bepaalde haven binnenlopen en waarvan de bemanning nauwelijks wisselt;

  • rederijen die gebruik willen maken van deze regeling dienen een door het hoofd van de grensdoorlaatpost getekende beschikking te ontvangen; voor de tekst zie model M13. Van de uitgereikte beschikking dient een afschrift te worden bewaard in de administratie van de dienst die ontheffing heeft verleend (KMar/ZHP);

  • de gezagvoerder dient een maal per maand aan het hoofd dienst/de grensdoorlaatpost in tweevoud een schriftelijke opgave te doen van de bemanningsleden waarbij naam, voorna(a)m(en), geboortedatum, nationaliteit en rang dienen te worden vermeld;

  • de ontheffing geldt voor zover en zolang het bedoelde zeeschip ter zee in gebruik is en frequent eenzelfde Nederlandse zeehaven binnenloopt;

  • tussentijdse mutaties betreffende de bemanning dienen onverwijld aan het hoofd grensdoorlaatpost te worden bekendgemaakt.

Op basis van ervaringsgegevens geldt de verplichting om direct bij binnenkomst in Nederland bemannings- en/of passagierslijsten aan te leveren thans niet voor vervoerders die een regelmatige ferryverbinding onderhouden.

Ontheffing voor gezagvoerders van Nederlandse vissersschepen

Gezagvoerders van Nederlandse vissersschepen zijn ontheven van de verplichtingen genoemd in artikel 4.11 tot en met 4.13 Vb indien zij aan de ambtenaar belast met de grensbewaking ter plaatse, met inachtneming van diens aanwijzingen, vóór het vertrek naar het buitenland respectievelijk zo spoedig mogelijk na binnenkomst in Nederland kennis geven van:

  • het voornemen een buitenlandse haven aan te doen, respectievelijk het hebben aangedaan van een buitenlandse haven, indien dit niet bij vertrek uit Nederland was gemeld;

  • zich aan boord bevindende personen die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten;

  • zich aan boord bevindende personen die niet tot de bemanning van het schip behoren.

8. Ondersteuning van doorgeleiding bij verwijdering door de lucht

Onderdanen van derde landen die niet of niet langer rechtmatig op het grondgebied van de EU verblijven en op wie een verwijderingsmaatregel van toepassing is, worden veelal verwijderd per luchtvaartuig. Rechtstreekse vluchten zijn niet altijd mogelijk en soms moet gebruik worden gemaakt van vluchten via transitluchthavens van andere lidstaten. Richtlijn 2003/110 d.d. 25 november 2003 voorziet in wederzijdse ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van verwijdering door de lucht en geeft regels voor eenvormige procedures. De Richtlijn is niet van toepassing op Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Wel is de Richtlijn van toepassing op IJsland en Noorwegen.

Indien de lidstaat die een persoon wenst terug te zenden om redelijke en praktische motieven geen gebruik kan maken van een rechtstreekse vlucht naar het land van bestemming, kan hij verzoeken om doorgeleiding door de lucht via Nederland. Een schriftelijk verzoek om doorgeleiding van een andere lidstaat moet worden ingediend bij de KMar te Schiphol. Het verzoek dient zo vroeg mogelijk te worden ingediend, en ten minste twee dagen vóór de doorgeleiding bij de KMar aan te komen. In bijzonder dringende en naar behoren gemotiveerde gevallen mag deze termijn korter zijn. Het verzoek moet worden ingediend door middel van het daartoe in de Richtlijn vastgelegde formulier.

Een verzoek om doorgeleiding door de lucht kan worden geweigerd wanneer:

  • de onderdaan van een derde land in Nederland op grond van de nationale wetgeving vervolgd zal worden wegens strafbare feiten of gezocht wordt ter uitvoering van een vonnis;

  • de doorgeleiding door andere staten dan wel de overname door het land van bestemming niet uitvoerbaar is;

  • de verwijderingsmaatregel vereist dat op Nederlands grondgebied van de ene op de andere luchthaven wordt overgestapt;

  • de gewenste ondersteuning door de KMar om praktische redenen niet mogelijk is op een bepaald tijdstip;

  • de onderdaan van een derde land gevaar oplevert voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van Nederland.

Wanneer na het verlenen van toestemming tot doorgeleiding omstandigheden als hierboven genoemd bekend worden, kan de reeds verleende toestemming worden ingetrokken. Bij weigering of intrekking van toestemming dient de KMar de verzoekende lidstaat onverwijld en met opgave van redenen hiervan op de hoogte te brengen.

De KMar stelt de verzoekende lidstaat onmiddellijk, in ieder geval binnen twee dagen, in kennis van de beslissing op het verzoek om doorgeleiding. Deze termijn kan, in naar behoren gemotiveerde gevallen, met ten hoogste 48 uur worden verlengd. Zonder instemming van Nederland mag de verzoekende lidstaat niet met de doorgeleiding beginnen. Als echter niet binnen de gestelde termijn wordt geantwoord, kan de verzoekende lidstaat beginnen met de doorgeleiding door middel van een kennisgeving aan de KMar.

De doorgeleiding dient binnen de kortst mogelijke tijdspanne plaats te vinden, en maximaal binnen 24 uur. Dit betekent dat de vreemdeling de luchthaven binnen 24 uur weer moet hebben verlaten. Deze termijn kan, op verzoek van en in overleg met de verzoekende lidstaat, worden verlengd tot maximaal 48 uur in gevallen waarin de voltooiing van de doorgeleiding niet kan worden gewaarborgd. Tijdens de gehele doorgeleiding dient de KMar bereikbaar te zijn voor de betrokken autoriteiten van de verzoekende lidstaat.

De KMar begeleidt de doorgeleiding in het kader van haar grensbewakingstaak ex artikel 46 Vw. Bij de begeleiding van de doorgeleiding beschikt de KMar over bevoegdheden in het belang van de grensbewaking. In overleg met de autoriteiten van de verzoekende lidstaat neemt de KMar in dit kader alle mogelijke en nodige ondersteunende maatregelen. Dit betreft met name de volgende maatregelen:

  • de vreemdeling wordt, op grond van artikel 4.6 Vb, van het vliegtuig afgehaald en begeleid op het terrein van de transitluchthaven, met name naar de aansluitende vlucht. De KMar ziet er op toe dat de doorgeleiding plaatsvindt, ofwel dat de vreemdeling Nederland ook daadwerkelijk weer verlaat;

  • in noodgevallen wordt aan de vreemdeling en eventueel aan zijn begeleiders van de verzoekende lidstaat medische hulp verstrekt op grond van artikel 6, eerste lid, onder c, juncto artikel 2 Politiewet 1993;

  • aan de vreemdeling en eventueel aan zijn begeleiders van de verzoekende lidstaat wordt voeding verstrekt op grond van artikel 6, eerste lid, onder c, juncto artikel 2 Politiewet 1993;

  • met name bij verwijdering zonder begeleiding door de autoriteiten van de verzoekende lidstaat worden, op grond van artikel 52 Vw en van artikel 4.23 Vb, reisdocumenten in ontvangst genomen, in bewaring gehouden en doorgegeven;

  • in geval van doorreis zonder begeleiding door de autoriteiten van de verzoekende lidstaat, wordt aan die autoriteiten medegedeeld de plaats en het tijdstip van vertrek van de vreemdeling van het Nederlands grondgebied;

  • aan de verzoekende lidstaat wordt medegedeeld of er tijdens de doorgeleiding van de vreemdeling ernstige incidenten hebben plaatsgevonden.

Op grond van artikel 4.6 Vb is de vreemdeling verplicht zich te houden aan de door de ambtenaar belast met de grensbewaking, in het kader van de uitoefening van zijn taak, gegeven aanwijzingen. Hieronder vallen tevens de aanwijzingen van deze ambtenaar aan de vreemdeling met betrekking tot de plaats waar de laatste zich dient op te houden. Overtreding van deze aanwijzingen is strafbaar gesteld in artikel 108 Vw.

De ambtenaren van de KMar die (tevens) zijn aangewezen als ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht, beschikken in het kader van ondersteuning van doorgeleiding bij verwijdering door de lucht, indien noodzakelijk, over de bevoegdheden tot vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming op grond van artikel 50 en artikel 59 Vw. Voor zover de betrokken vreemdeling de toegang is geweigerd door de verzoekende lidstaat, kan artikel 6 Vw worden toegepast (zie model M19 en model M118). Voor toepassing van maatregelen van vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming wordt verwezen naar A6. Bevoegdheden kunnen ook zijn gerelateerd aan de algemene politietaak van de KMar op Schiphol op grond van artikel 2 Politiewet 1993.

Ten aanzien van het gebruik van hulpmiddelen om de vreemdeling in zijn bewegingsvrijheid te beperken, wordt verwezen naar A4. De bepalingen van deze paragraaf zijn hier onverkort van toepassing.

Begeleiders van de autoriteiten van de verzoekende lidstaat moeten in alle omstandigheden de Nederlandse regelgeving naleven. Zij hebben derhalve geen verdergaande bevoegdheden dan de Nederlandse regelgeving toelaat. De begeleiders dragen tijdens de doorgeleiding door de lucht geen wapens en zijn gekleed in burgerkleding. Op verzoek dienen zij passende identificatiemiddelen te overleggen, waaronder de toestemming voor doorgeleiding die door Nederland is afgegeven, of, in geval niet tijdig een toestemming is afgegeven, een kennisgeving van doorgeleiding.

In de volgende gevallen kan de vreemdeling onmiddellijk voor terugname worden overgedragen aan de verzoekende lidstaat:

  • indien de toestemming tot doorgeleiding door de lucht is geweigerd of ingetrokken;

  • indien de vreemdeling tijdens de doorgeleiding Nederland is binnengekomen, zonder dat toestemming voor de doorgeleiding is verleend;

  • indien de doorgeleiding van de vreemdeling naar een ander land van doorreis of naar het land van bestemming is mislukt, of de inscheping voor de aansluitende vlucht is mislukt;

  • indien de doorgeleiding door de lucht om een andere reden niet mogelijk is. Van deze omstandigheid kan bijvoorbeeld sprake zijn in verband met capacitaire beperkingen bij de KMar.

3. Toezicht

1. Inleiding

1.1. Algemeen

Door de grote omvang en de toename van het internationale personenverkeer nemen de mogelijkheden tot onregelmatige binnenkomst en illegaal verblijf van vreemdelingen toe. In het bijzonder met het oog hierop is een efficiënt vreemdelingentoezicht vereist. Voorts kan het in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zijn, dat inzicht wordt verkregen in de activiteiten van vreemdelingen die zich op legale wijze in Nederland bevinden.

Ook is een adequaat vreemdelingentoezicht vereist in het kader van het te voeren vreemdelingenbeleid omdat het daarvoor noodzakelijk is om over betrouwbare gegevens te kunnen beschikken. Te denken valt hierbij aan de aantallen van de hier te lande verblijvende vreemdelingen, de plaatsen waar zij zich bevinden, het doel van hun verblijf en de omstandigheden waaronder zij leven.

Teneinde het vreemdelingentoezicht op doelmatige wijze te kunnen uitoefenen, voorziet de Vw in de mogelijkheid tot het treffen van bepaalde maatregelen van toezicht en het opleggen van bepaalde verplichtingen aan vreemdelingen of aan derden.

In het belang van het toezicht op vreemdelingen mogen slechts die verplichtingen worden opgelegd of maatregelen worden getroffen waarin de wettelijke bepalingen voorzien.

Er kunnen twee vormen van vreemdelingentoezicht worden onderscheiden, namelijk het administratieve toezicht en het operationele toezicht. Het operationele toezicht is weer onder te verdelen in toezicht ter bestrijding van illegale immigratie en toezicht in het binnenland. Bij het administratieve toezicht moet men in het bijzonder denken aan de controles voortvloeiende uit de vreemdelingenregistratie.

1.2. Ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen

De ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (zie artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, Politiewet 1993) zijn belast met het toezicht op vreemdelingen (zie artikel 47, eerste lid, onder a, Vw). Hieronder wordt ingevolge artikel 3, tweede lid, Politiewet 1993 mede begrepen de Rijksrecherche. Zij voeren hun werkzaamheden uit onder leiding van de Korpschef.

Ambtenaren van de KMar zijn eveneens belast met het toezicht op vreemdelingen (zie artikel 47, eerste lid, onder b, Vw). Zij oefenen hun toezichtstaken (in casu: het MTV) uit onder leiding van de Commandant der KMar.

Op grond van artikel 47, eerste lid, onder c, Vw kan de Minister bij besluit ambtenaren aanwijzen die belast zijn met het toezicht op vreemdelingen. De Minister heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door de in artikel 142 WvSv bedoelde ambtenaren, die zijn belast met opsporingsbevoegdheid voor één of meer strafbare feiten ingevolge de Vw, aan te wijzen.

Ambtenaren belast met toezicht beschikken over de bevoegdheden die ingevolge de Awb aan toezichthouders toekomen (zie artikelen 5:11 tot en met 5:20 Awb). Deze bevoegdheden en de aanvullende bevoegdheden die op grond van de Vw aan de ambtenaren belast met toezicht op vreemdelingen toekomen, worden nader uitgewerkt in A3/2.

1.3. Opsporing van de bij de Vw strafbaar gestelde feiten

Overtreding van een aantal bepalingen van de Vw of handelen in strijd met krachtens de wet opgelegde verplichtingen, die onder meer het vreemdelingentoezicht betreffen, is strafbaar gesteld bij artikel 108, eerste lid, Vw.

Bevoegd tot het opsporen van bij die wetsbepaling strafbaar gestelde feiten zijn behalve de met het vreemdelingentoezicht belaste ambtenaren (zie artikel 1:3 Awb) tevens de ambtenaren belast met de grensbewaking, alsmede alle bij artikel 141 WvSv in het algemeen met de opsporing van strafbare feiten belaste personen.

2. Operationeel vreemdelingentoezicht

2.1. Inleiding

Het algemeen belang vergt dat wordt opgetreden tegen vreemdelingen die zich in strijd met de wettelijke bepalingen in Nederland bevinden. Een vreemdelingenbeleid is immers niet te voeren indien degenen die volgens dit beleid niet in Nederland mogen verblijven, ongemoeid worden gelaten. Bovendien kunnen uit illegaal verblijf misstanden voortvloeien, onder meer met betrekking tot de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, de volksgezondheid en de huisvesting. Om deze redenen dient nauwlettend toezicht te worden gehouden op de binnenkomst en aanwezigheid van illegale vreemdelingen.

In geval van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, dient controle hierop plaats te vinden. Hiervan kan sprake zijn indien de politie aanwijzingen uit eigen onderzoek verkrijgt of signalen uit de eigen organisatie of van derden ontvangt. Die signalen kunnen bijvoorbeeld afkomstig zijn van de GBA en andere overheidsdiensten die met de aanwezigheid van vreemdelingen op de hoogte zijn, zoals de Gemeentelijke Sociale Dienst of de Arbeidsinspectie van het Ministerie van SZW. Een nauwe samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties is daarom van groot belang.

Controles behoren niet alleen tot het werkterrein van de ambtenaren van de vreemdelingenpolitie. Ook politiemensen die niet bij de vreemdelingenpolitie zijn ingedeeld, kunnen tijdens het uitoefenen van hun taken controles op vreemdelingen uitvoeren.

Om hun toezichthoudende taken goed te kunnen uitoefenen zijn ambtenaren belast met het toezicht op de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen op grond van de Vw bevoegd:

  • vreemdelingen staande te houden (zie artikel 50 Vw);

  • vervoermiddelen te onderzoeken (zie artikel 51 Vw);

  • reis- en identiteitspapieren in te nemen, tijdelijk in bewaring te nemen en daarin aantekeningen te stellen (zie artikel 52 Vw);

  • elke plaats te betreden, daaronder begrepen de woning zonder toestemming van de bewoner (zie artikel 53 Vw).

Op ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen is Afdeling 5:2 Awb van toepassing. Deze Afdeling geeft regels over de wijze waarop toezichthouders hun taak dienen te vervullen en verleent aan deze toezichthouders een aantal bevoegdheden. Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, Awb is iedere toezichthouder verplicht een legitimatiebewijs bij zich te dragen. Het legitimatiebewijs behoeft alleen op verzoek te worden getoond. Voor het binnentreden van een woning geldt echter dat de toezichthouder zich altijd, ook ongevraagd, moet legitimeren.

Tot slot is bij het uitoefenen van toezichthoudende taken het evenredigheidsbeginsel van belang, dat is neergelegd in artikel 5:13 Awb. Deze bepaling is ook van toepassing op de bevoegdheden die in de Vw aan toezichthouders zijn toegekend.

2.2. Vreemdelingentoezicht en opsporing van strafbare feiten

Toezicht dient te worden onderscheiden van opsporing. In de praktijk is het onderscheid tussen toezicht en opsporing vooral van belang voor de vraag op welk moment de toezichthouder aan iemand moet mededelen dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Indien tijdens het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Vw blijkt dat ten aanzien van de persoon die is onderworpen aan het toezicht sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, dan dient aan deze persoon – die dan als verdachte in de zin van artikel 27 WvSv dient te worden beschouwd – op grond van artikel 29 WvSv te worden medegedeeld dat hij niet tot (verder) antwoorden is verplicht. Achterwege laten van deze mededeling (‘cautie’) kan met zich meebrengen dat de verkregen informatie in een latere strafzaak als onrechtmatig bewijs wordt aangemerkt.

Het is niet uitgesloten dat een vreemdeling die in een later stadium als verdachte wordt aangemerkt, ter voldoening aan zijn plicht gegevens te verstrekken of mee te werken (zie artikel 54 Vw) feiten aandraagt die in een latere fase aanleiding kunnen vormen voor een strafvervolging. Deze feiten mogen dan binnen de wettelijke randvoorwaarden worden betrokken in het opsporingsonderzoek. Deze feiten zijn immers verkregen in een fase waarin er nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit zodat aan de betrokken vreemdeling nog niet behoefde te worden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Wel is het zo dat de betrokken vreemdeling zodra hij is betrokken in een opsporingsonderzoek en hij derhalve op grond van artikel 29 WvSv niet tot antwoorden is verplicht, geen nadere mededelingen meer behoeft te doen ter zake van de feiten waarvan hij wordt verdacht, ook niet meer ter zake van de feiten waarover hij in de fase waarin hij tot medewerking verplicht was mededelingen heeft gedaan.

Illegaal verblijf als zodanig is in ons land niet strafbaar gesteld, maar de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf (meer) heeft, kan strafbaar zijn wegens het niet voldoen aan de verplichting tot het doen van mededeling van zijn aanwezigheid (zie artikel 4.39 Vb). Ook kan een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft en die bij herhaling een bij de Vw strafbaar feit heeft begaan op grond van artikel 67, eerste lid, onder a, Vw ongewenst worden verklaard. Het als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven is wel een strafbaar feit (zie artikel 197 WvSr).

2.3. Operationeel toezicht in het binnenland

Toezicht in het binnenland vindt plaats op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren en is erop gericht het illegaal verblijf te beëindigen. Zie nader met betrekking tot het begrip ‘redelijk vermoeden’ A3/3.3.

Indien de politie bij de uitoefening van haar taken toch al persoonsgegevens van burgers verifieert, dient zij als regel ook de nationaliteit en, bij een niet-Nederlandse nationaliteit, de verblijfsstatus te controleren. Een uitzondering kan gelden, indien het belang van de uitvoering van een taak (bijvoorbeeld hulpverlening) rechtvaardigt dat niet of niet onmiddellijk tot vreemdelingentoezicht wordt overgegaan. Indien bij verificatie van persoonsgegevens blijkt dat de bestuurder van een voertuig illegaal in Nederland verblijft, rechtvaardigt dit dat ook de eventueel overige inzittenden van dat voertuig naar hun verblijfsrechtelijke positie wordt gevraagd.

In het geval het redelijk vermoeden betrekking heeft op een bepaalde plaats of ruimte geldt als uitgangspunt dat iedereen die zich daar bevindt, daadwerkelijk moet worden gecontroleerd. Daardoor wordt uitgesloten dat degenen die met de controle zijn belast, een keuze op uiterlijke kenmerken moeten maken. Het kan echter zijn dat eisen van redelijkheid of doelmatigheid zich verzetten tegen het controleren van alle aanwezige personen. Dit is onder meer het geval, indien iemands identiteit de politie al uit andere hoofde bekend is.

2.4. Operationeel toezicht ter bestrijding van illegale immigratie

Het toezicht ter bestrijding van illegale immigratie is erop gericht illegaal verblijf door illegale immigratie, al dan niet in georganiseerd verband, in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan. Dit toezicht is tevens gericht op preventie en ontmoediging van toekomstige illegale immigratie.

Om illegaal verblijf in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan, kunnen ingereisde personen na grensoverschrijding aan vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Dit is onder meer het geval in internationale treinen en bij auto’s die de Nederlandse grens zijn gepasseerd, maar ook in het geval van internationaal vliegverkeer waarbij sprake is van een intra-Schengenvlucht naar het grondgebied van Nederland. Deze vorm van toezicht is uitsluitend toegestaan ten aanzien van personen van wie mag worden aangenomen dat zij grensgangers zijn. Deze controles vinden plaats zodra dit redelijkerwijs mogelijk is na grensoverschrijding en nog geen of slechts een geringe vermenging met het binnenlands reizigersverkeer heeft plaatsgevonden.

Deze controles vinden plaats in het kader van het zogenaamde MTV. MTV-controles kunnen worden uitgevoerd aan de grensovergangen en in een grensstrook tot drie kilometer achter de grens. De controle op doorgaande wegen en snelwegen wordt uitgevoerd binnen de driekilometerzone. Bij snelwegen kan de driekilometerzone worden overschreden tot aan de tweede afslag na grensoverschrijding. Het MTV op vaarwegen wordt eveneens uitgevoerd binnen de driekilometerzone. Deze zone kan worden overschreden tot de eerste afmeermogelijkheid. MTV-controles op de treinen worden uitgevoerd tot het punt waarop de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen van oordeel is dat niet langer aan het criterium – dat er geen of nagenoeg geen vermenging met binnenlands reisverkeer mag plaatsvinden – wordt voldaan.

Controles op inreizende personen leveren aanwijzingen op over de mate waarin op een bepaalde route sprake is van illegale immigratie. Het controlebeleid wordt op deze aanwijzingen afgestemd, zodat het toezicht zoveel mogelijk daar plaatsvindt waar de kans op confrontatie met illegale immigratie reëel is.

Alle personen, Nederlanders en niet-Nederlanders, waarvan mag worden aangenomen dat zij grensganger zijn, kunnen aan deze vorm van vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Een redelijk vermoeden over illegaal verblijf speelt bij deze vorm van toezicht geen rol.

Een goed inzicht in de verkeersstromen, zowel op de snelwegen, de secundaire wegen als die van het internationale trein- en vliegverkeer, is een essentiële voorwaarde voor een doelmatig controlebeleid. Dit inzicht kan worden verkregen door observatie van de verkeersstromen en analyse van de observatiegegevens. Rapportage omtrent de uitoefening van het MTV geeft uiteindelijk inzicht in de doelmatigheid van dit toezicht. Deze rapportage dient te vermelden: het totaal aantal geobserveerde voertuigen, het aantal gecontroleerde voertuigen/personen en het aantal treffers.

Op grond van aanwijzingen over illegale immigratie, verkregen van buitenlandse overheidsinstanties, kan te allen tijde worden overgegaan tot deze vorm van vreemdelingentoezicht. Ook eigen ervaringsgegevens van de KMar, gebaseerd op de hierboven genoemde werkmethode, zijn voldoende aanknopingspunt om over te gaan tot controles.

De controle op auto’s die de Nederlandse grens zijn gepasseerd, richt zich met name op de kleinere personenbussen en op personenauto’s met overmatige belading van personen of bagage. Auto’s met buitenlandse kentekens, in het bijzonder Oost-Europese, kunnen te allen tijde steekproefsgewijs worden gecontroleerd. De staat van onderhoud van een voertuig, het type voertuig, geblindeerde ruiten, de rijstijl van de chauffeur, de snelheid van het voertuig en het (kennelijk) bij elkaar horen van meerdere voertuigen, kunnen een rol spelen bij de steekproefsgewijze keuze van te controleren voertuigen.

Bij een controle in internationale treinen worden in beginsel alle grensgangers gecontroleerd. Indien daarvoor de tijd ontbreekt, kan ook hier een steekproefsgewijze controle plaatsvinden. Daarbij kan de hoeveelheid meegenomen bagage een rol spelen. Ook grotere groepen of gezinnen die (kennelijk) gezamenlijk reizen kunnen voorwerp van controle vormen.

Bij een controle op internationaal (intra-Schengen) vliegverkeer worden in beginsel alle grensgangers gecontroleerd. Indien daarvoor de tijd ontbreekt, kan ook hier een steekproefsgewijze controle plaatsvinden. Indien ervaringsgegevens of andere informatie aanleiding vormt tot controles van vliegverkeer vanuit een specifiek herkomstland, dient zoveel mogelijk sprake te zijn van evenredigheid waar het gaat om controles van verschillende luchtvaartmaatschappijen.

3. Staande houden, overbrengen en ophouden

3.1. Het doel

Een belangrijk instrument voor het daadwerkelijk handhaven van het vreemdelingenbeleid wordt gevormd door een adequaat toezicht op vreemdelingen die hier verblijven. Dit toezicht, dat noodzakelijk is in het kader van de rechtshandhaving, dient uit het oogpunt van rechtsbescherming op non-discriminatoire wijze uitgevoerd te worden.

In het belang van een actief en effectief vreemdelingentoezicht kunnen personen staande gehouden worden om hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke status (rechtmatig verblijf) vast te stellen. Artikel 50 Vw biedt daartoe, met inachtneming van de genoemde waarborgen, onder meer de bevoegdheid van staande houden en ophouden.

3.2. De bevoegdheid

Ambtenaren belast met de grensbewaking en ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd tot het staande houden en ophouden van personen. De ambtenaren belast met grensbewaking staan genoemd in artikel 46 Vw, de ambtenaren belast met het toezicht zijn te vinden in artikel 47 Vw. Voor de ambtenaren belast met toezicht zie tevens A3/1.2.

3.3. De toepassing

De politie heeft als taken de handhaving van de openbare orde en de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Voorts verleent zij hulp aan hen die deze behoeven (zie artikel 2 Politiewet). Ook het actief toezicht op vreemdelingen maakt deel uit van de taken van politieambtenaren en de overige speciaal daarvoor aangewezen toezichthouders. Bij de uitvoering van dit toezicht wordt in het belang van de (handhaving van de) openbare orde nagegaan of in Nederland verblijvende vreemdelingen rechtmatig hier verblijven. In verband daarmee kunnen personen worden staande gehouden. Van deze bevoegdheid mag gebruik gemaakt worden indien er sprake is van ‘feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren’ of ‘ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding’

De term ‘redelijk vermoeden van illegaal verblijf’ heeft grote raakvlakken met het voor de politie vertrouwde begrip ‘redelijk vermoeden’ in van het artikel 27 WvSv. Ook bij de toepassing van de bevoegdheid tot staandehouding van artikel 50 Vw moet het vermoeden redelijk zijn en wel naar objectieve maatstaven gemeten.

Ter voorkoming van discriminatoir handelen zal steeds uit feiten of omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, moeten blijken waar het redelijke vermoeden van illegaal verblijf op gebaseerd geweest is. Hierbij kunnen de feiten of omstandigheden van de situatie of de aanwijzingen richting een persoon bepalend zijn.

Een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf mag mede op basis van ervarings- of omgevingsgegevens aangenomen worden als er bijvoorbeeld sprake is van:

  • informatie van overheidsinstanties, zoals de Gemeentelijke Sociale Dienst of de Arbeidsinspectie of de GBA;

  • aanwijzingen uit eigen onderzoek van de politie;

  • aanwijzingen die de politie verkrijgt bij de controle van persoonsgegevens in het kader van de uitoefening van de politietaken;

  • een controle in een woning of een bedrijf waarbij bij een eerdere controle illegale personen aangetroffen zijn;

  • het aantreffen van andere personen in dezelfde woning waar een met naam bekende illegale of uitgeprocedeerde vreemdeling ter uitzetting aangehouden wordt of kan worden;

  • een controle van inzittenden van een voertuig waarvan bij een verkeerscontrole is gebleken dat de bestuurder van dat voertuig illegaal in Nederland verblijft;

  • voertuigen waarmee personen vervoerd worden naar een bedrijf waar eerder illegale vreemdelingen aangetroffen zijn;

  • concrete (anonieme) tips over illegale vreemdelingen;

  • een verdachte van niet-Nederlandse nationaliteit, die zich niet kan identificeren;

  • een gelegenheid of plaats, waar zich veel vreemdelingen plegen op te houden, en waarvan vermoed wordt of bekend is dat er zich regelmatig illegale vreemdelingen bevinden;

  • een redelijk vermoeden van mensensmokkel;

  • een redelijk vermoeden van illegale tewerkstelling in het kader van de Wav;

  • een redelijk vermoeden van illegaal in Nederland verblijvende prostituees.

Naast het criterium van ‘feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren’ kunnen personen staande gehouden worden ‘ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding’ om illegaal verblijf in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan (zie A3/2.4).

De ambtenaren belast met grensbewaking en met toezicht op vreemdelingen maken van de staandehouding en ophouding van personen op grond van artikel 50 Vw een proces-verbaal op (zie model M-111A).

3.4. Identiteitsdocumenten

Vreemdelingen van 14 jaar en ouder, zijn op grond van de Wet op de identificatieplicht verplicht een identiteitsbewijs op eerste vordering ter inzage af te geven (toonplicht).

In artikel 4.21 Vb worden de documenten genoemd waarmee personen zich in Nederland op grond van artikel 50, eerste lid, Vw kunnen identificeren. Het gaat om de volgende categorieën:

  • 1. Vreemdelingen die rechtmatig verblijven op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd (artikel 8, onder a tot en met d, Vw) verkrijgen als identiteitsbewijs een afzonderlijk verblijfsdocument conform bijlage 7a tot en met 7d VV

  • 2. Voor onderdanen van de EU/EER en Zwitserland die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8 onder e, Vw: een geldig nationaal paspoort of geldige identiteitskaart. Voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8 onder e, Vw maar een andere nationaliteit hebben:

    • een geldig nationaal paspoort met een voor inreis benodigd visum, indien na inreis nog geen drie maanden zijn verstreken;

    • een geldig nationaal paspoort met een stempel van de inreis, indien voor inreis geen visum benodigd is en na inreis nog geen drie maanden zijn verstreken;

    • een geldig nationaal paspoort met een verklaring dat een verblijfsdocument is aangevraagd, indien na afgifte van de verklaring nog geen zes maanden zijn verstreken; of

    • een verblijfsdocument conform bijlage 7e VV.

  • 3. Vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend worden in de opvangvoorziening in het bezit gesteld van een identiteitsdocument conform bijlage 7f VV (W-document).

  • 4. Vreemdelingen die op grond van artikel 8, onder j, Vw rechtmatig verblijven omdat tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64 Vw, en vreemdelingen die rechtmatig verblijven vanwege een vertrekmoratorium krijgen als identiteitsbewijs het verblijfsdocument conform bijlage 7f2 VV (W2-document).

Andere vreemdelingen

Voor andere vreemdelingen is als identiteitsdocument aangewezen een ingevolge de Vw voor het hebben van toegang tot Nederland vereist geldig document voor grensoverschrijding, dan wel een geldig document voor grensoverschrijding waarin een geldig visum is aangetekend. De voor het hebben van toegang tot Nederland vereiste documenten voor grensoverschrijding zijn aangewezen bij artikel 2.3 Vb. Deze bepaling is niet alleen van toepassing op vreemdelingen aan wie gedurende de vrije termijn verblijf is toegestaan, maar ook op vreemdelingen die illegaal in ons land verblijven.

Voor transitpassagiers geldt de speciale regeling van artikel 2.4 Vb. Voor vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsdocument van een andere Schengenstaat geldt dat zij zich voor ten hoogste drie maanden visumvrij in het Schengengebied mogen verplaatsen. Zij dienen hierbij in het bezit te zijn van een geldig reisdocument (zie A2/4.2)

3.5. Overbrenging naar een plaats bestemd voor verhoor

De staande gehouden persoon mag overgebracht worden naar een plaats bestemd voor verhoor indien:

  • zijn identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld;

  • zijn identiteit wel onmiddellijk kan worden vastgesteld, maar niet onmiddellijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft;

  • zijn identiteit wel onmiddellijk kan worden vastgesteld en blijkt dat hij geen rechtmatig verblijf geniet.

Het gaat hierbij om de vaststelling van de identiteit, nationaliteit en de rechtmatigheid van het verblijf aan de hand van geldige documenten of bescheiden (zie artikel 4.21 Vb). Een bekende identiteit is op zichzelf nog geen vastgestelde identiteit.

Ook degene die stelt Nederlander te zijn, maar dat niet kan aantonen, kan worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor (zie artikel 50, eerste lid, Vw).

Artikel 50, derde lid, Vw verschaft een titel van vrijheidsontneming om vreemdelingen na een strafrechtelijke detentie en ter inbewaringstelling te vervoeren, dan wel over te brengen naar een plaats bestemd voor verhoor. Als plaats bestemd voor verhoor kunnen in dit verband worden aangemerkt een politiebureau, een brigade of celruimte bij een doorlaatpost van de KMar of een huis van bewaring. Zie voor de toepassing van artikel 50, derde lid, Vw tevens A6/5.3.7.1.

De termijn van ophouding vangt aan op het moment dat de staande gehouden persoon op de plaats bestemd voor verhoor is aangekomen. De ophouding kan maximaal zes uren duren waarbij de tijd tussen middernacht en negen uur ’s ochtends niet wordt meegerekend.

3.6. Onderzoek identiteit en verblijfsstatus

3.6.1. Onderzoek aan kleding of lichaam en het doorzoeken van zaken

Ambtenaren belast met grensbewaking of met toezicht op vreemdelingen zijn, voorzover dat voor de vaststelling van de identiteit noodzakelijk is, bevoegd de opgehouden persoon aan kleding of lichaam te onderzoeken. Deze bijzondere op grond van de Vw toegekende bevoegdheid dient niet verward te worden met een veiligheidsfouillering of arrestantenfouillering op grond van de Politiewet of een identiteitsfouillering op grond van het WvSv.

Voorts zijn deze ambtenaren bevoegd zaken zoals bagage te doorzoeken. Een onderzoek aan de kleding of aan het lichaam of het doorzoeken van bagage komt slechts in aanmerking, nadat alle andere middelen tot het vaststellen van de identiteit van de opgehouden persoon zonder resultaat zijn gebleven.

Een onderzoek aan lichaam of kleding dient te geschieden door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die onderzocht wordt.

In gevallen waarin de vreemdeling als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden en wordt overwogen om over te gaan tot inwendig lichamelijk onderzoek, mag daartoe uitsluitend worden overgegaan, indien:

  • sterke aanwijzingen bestaan dat gegevens voor de vaststelling van de identiteit inwendig verborgen worden gehouden; en

  • voor zodanig onderzoek vooraf toestemming is verkregen van een (hulp-)officier van justitie.

Inwendig lichamelijk onderzoek dient slechts verricht te worden door een arts dan wel in aanwezigheid van een arts.

Ook degene die stelt dat hij Nederlander is, maar dat niet kan aantonen, kan aan de hiervoor genoemde maatregelen onderworpen worden.

3.6.2. Onderzoek identiteit

De opgehouden vreemdeling is op grond van artikel 4.45 Vb verplicht ter vaststelling van zijn identiteit zich te laten fotograferen en vingerafdrukken van zich te laten nemen. Het vingerafdrukkenformulier moet onmiddellijk worden gezonden naar de DNRI.

Voor de vaststelling van de identiteit van de vreemdeling kan vaak een nuttig gebruik worden gemaakt van de gegevens die bij de DNRI beschikbaar zijn. In het belang van het onderzoek naar de identiteit dienen ook de gegevens van de vreemdelingenadministratie geraadpleegd te worden. Het is namelijk niet uitgesloten dat een vreemdeling reeds eerder in Nederland werd aangetroffen.

Tevens dient nagegaan te worden of de vreemdeling onder de opgegeven of vastgestelde identiteit gesignaleerd staat in het OPS en het (N)SIS.

3.6.3. Onderzoek verblijfsstatus

Wanneer een vreemdeling op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is staande gehouden en het is niet mogelijk de identiteit en de andere relevante gegevens van de betrokkene met voldoende zekerheid aan de hand van een geschikt document vast te stellen, kan een eigen opgave van de betrokkene omtrent zijn identiteit, nationaliteit en eventueel zijn verblijfsstatus worden gecontroleerd in de vreemdelingenadministratie.

Wanneer gegevens van betrokkene niet voorkomen in de vreemdelingenadministratie zal in de GBA de opgegeven nationaliteit nagegaan worden. Bij een niet-Nederlandse nationaliteit, evenals bij het aantreffen van een verblijfsstatus in de vreemdelingenadministratie die nader onderzoek behoeft, zal de verblijfsrechtelijke positie moeten worden onderzocht.

Indien de betrokkene opgeeft in een gemeente buiten de politieregio waar het onderzoek plaatsvindt te wonen, dan vindt het onderzoek plaats met inschakeling van de Korpschef van het regionale politiekorps waarin de opgegeven gemeente is gelegen. Blijkt dat de betrokkene niet rechtmatig in Nederland verblijft, dan zullen jegens hem de maatregelen van toezicht bedoeld in het Vb worden toegepast. Verwijderbare vreemdelingen worden uitgezet met inachtneming van hetgeen hierover in A4 bepaald is.

Wanneer in het grensoverschrijdingsdocument van een vreemdeling geen inreisstempel is aangebracht, mag hieraan het vermoeden worden verbonden dat de houder niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden inzake de rechtmatige verblijfsduur. Dit vermoeden kan worden weerlegd wanneer de vreemdeling op enigerlei wijze geloofwaardige bewijsmiddelen overlegt, zoals vervoerbewijzen of bewijzen van zijn aanwezigheid buiten het grondgebeid van de lidstaten, waaruit blijkt dat hij de voorwaarden inzake kort verblijf heeft nageleefd.

Indien de vreemdeling het vermoeden heeft kunnen weerleggen dat hij illegaal in Nederland verblijft, dient de bevoegde ambtenaar in het grensoverschrijdingsdocument van de vreemdeling een aantekening te plaatsen op welke datum en welke plaats hij de buitengrens van één van de Schengenlidstaten heeft overschreden.

Indien de ambtenaren belast met de grensbewaking of de ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht constateren dat de vreemdeling niet kan aantonen dat er buiten zijn schuld geen inreisstempel is aangebracht in zijn reisdocument, moet geconstateerd worden dat er sprake is van illegaal verblijf. In dat geval dient zowel in het kader van de grensbewaking als in het kader van het MTV de gebruikelijke procedure te worden gevolgd, dat wil zeggen: de procedures voor overdracht dan wel uitzetting dienen ter hand te worden genomen.

3.7. Rechtsbijstand

Aan de persoon die met toepassing van artikel 50, tweede of derde lid, Vw overgebracht is naar een plaats bestemd voor verhoor, dient op grond van artikel 4.18 Vb tijdig (dat is op een zodanig tijdstip dat een op zijn verzoek gewaarschuwde raadsman bij het verhoor aanwezig kan zijn) mededeling te worden gedaan van het hem toekomende recht zich bij het verhoor te doen bijstaan door een raadsman (van zijn keuze). Het feit dat deze mededeling is gedaan dient duidelijk uit de vreemdelingenadministratie te blijken.

Indien de opgehouden vreemdeling dat verzoekt, wordt de door hem gewenste raadsman of een via de vreemdelingenpiketdienst van het bureau voor rechtshulp aangewezen raadsman ingelicht. Uiteraard moet de vreemdeling in de gelegenheid worden gesteld onverwijld contact met zijn raadsman op te nemen.

De raadsman heeft vrije toegang tot de opgehouden persoon. Hij kan hem alleen spreken, of indien vereist onder toezicht en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden. Het toezicht strekt niet verder dan om te verzekeren dat de opgehouden persoon zich niet aan het onderzoek onttrekt of bescheiden die voor het onderzoek van belang zijn, wegmaakt.

3.8. Het verhoor

Indien door moeilijkheden met de taal geen of onvoldoende contact met de opgehouden persoon mogelijk is, dient de hulp van een tolk te worden ingeroepen, die als voldoende bekwaam en objectief kan worden beschouwd.

Wenst de opgehouden persoon bepaalde vragen niet te beantwoorden voordat hij met zijn raadsman overleg heeft gepleegd, dan wordt die wens zoveel mogelijk gerespecteerd. De raadsman dient bij het verhoor in de gelegenheid te worden gesteld de nodige opmerkingen te maken.

Als het verhoor dient om de identiteit van de opgehouden persoon vast te stellen, moet hij uitvoerig worden verhoord over zijn levensloop, woonplaatsen, bezochte onderwijsinstellingen en dergelijke. Ook bij derden kan informatie worden ingewonnen.

De vreemdeling is op grond van artikel 54, eerste lid, onder c, Vw (of indien de Vw daartoe geen basis biedt op grond van de artikelen 5:16, 5:17 en 5:20 Awb, zie A3/7.3.8) verplicht gegevens te verstrekken bijvoorbeeld over zijn identiteit, nationaliteit, burgerlijke staat, beroep, woon- of verblijfplaats met adres, datum, plaats en wijze van binnenkomst in Nederland, doel en duur van verblijf in Nederland, en de middelen van bestaan. Hij kan daartoe zelfs gevorderd worden. Het niet meewerken aan een verplichting op grond van artikel 54 Vw is strafbaar gesteld in artikel 108 Vw (en het niet meewerken aan een vordering op grond van de Awb is strafbaar gesteld in artikel 184 WvSr). Het feit dat deze vordering is gedaan dient duidelijk uit de vreemdelingenadministratie te blijken.

3.9. Verlenging ophouding

Zie artikelen 4.19 en 4.20 Vb. Indien er nog grond bestaat voor het vermoeden dat de opgehouden persoon geen rechtmatig verblijf heeft, bijvoorbeeld als er nog steeds twijfel is over de identiteit, kan de termijn van ophouding door de Korpschef of door de Commandant der KMar, bevoegd ter plaatse waar de persoon zich bevindt, in het belang van het onderzoek naar de identiteit of het rechtmatig verblijf met ten hoogste achtenveertig uren verlengd worden. Voor de verlenging van de ophouding dient gebruik gemaakt te worden van model M111-D.

De vreemdeling behoeft bij het opleggen van de verlenging van de ophouding niet gehoord te worden. De beschikking tot verlenging dient gedagtekend, ondertekend en met redenen omkleed te zijn. Aan de opgehouden persoon wordt een afschrift daarvan uitgereikt. Hem wordt daarbij (schriftelijk) mededeling gedaan van de mogelijkheid tot het aanwenden van een rechtsmiddel (zie A6/6). Het origineel van dit formulier moet in het archief worden opgeborgen. Het tijdstip waarop de verlenging van een ophouding ingegaan is, dient te worden aangetekend in de vreemdelingenadministratie.

De verlenging van de ophouding wordt ten uitvoer gelegd in een cel van de KMar of een politiebureau.

3.10. Regime waaraan de opgehouden persoon is onderworpen

3.10.1. Algemeen

De opgehouden persoon wordt niet verder beperkt in zijn grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van de maatregel en de handhaving van de orde en veiligheid op de plaats bestemd voor verhoor. Dit betekent dat voor een opgehouden persoon op enige punten, bijvoorbeeld ten aanzien van het toezicht bij het ontvangen van bezoek en de beperkingen met betrekking tot correspondentie, een gunstiger regime geldt dan voor – krachtens het WvSv – gedetineerde verdachten.

De opgehouden persoon kan op zijn verzoek in de gelegenheid worden gesteld contact op te nemen met een hulpverlenende instantie, een tolk of met zijn diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger hier te lande. Van deze mogelijkheid dient hij in kennis te worden gesteld.

3.10.2. Kennisgeving aan derden

De Korpschef respectievelijk de Commandant der KMar is in de hierna genoemde gevallen verplicht van zijn beslissing tot verlenging van de ophoudingstermijn kennis te geven aan derden.

Op verzoek van de vreemdeling worden diens verwanten en diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging hier te lande in kennis gesteld omtrent de verlenging van de ophoudingstermijn. De opgehouden persoon dient van deze mogelijkheid op de hoogte te worden gesteld.

Indien de opgehouden persoon minderjarig is, dient de kennisgeving, als daartoe de gelegenheid bestaat, te worden gedaan aan degenen die de ouderlijke macht of de voogdij over de minderjarige uitoefenen. Indien dat niet mogelijk is, dient de kennisgeving gedaan te worden aan de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging hier te lande.

Als de opgehouden persoon meerderjarig is, geldt de plicht tot kennisgeving aan derden slechts wanneer de betrokkene verzoekt zijn naaste verwanten of de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van zijn land in te lichten. De vreemdeling die gehuwd is, of een levenspartner heeft, dient de gelegenheid te worden geboden die persoon te doen inlichten omtrent zijn vrijheidsontneming. De kennisgeving gebeurt zo mogelijk telefonisch. Indien de kennisgeving moet worden gedaan aan een persoon buiten Nederland, wordt de snelst mogelijke weg gevolgd. In dat geval kan het de betrokkene worden toegestaan te telefoneren of te telefaxen.

Ingevolge een tussen Nederland en Groot-Brittannië gesloten overeenkomst dient de betrokken Britse consul steeds – dus ook indien de vreemdeling niet daarom heeft verzocht – terzake te worden geïnformeerd, indien de maatregel tegen een Britse onderdaan wordt getroffen. Dit met het oog op het verlenen van eventuele diplomatieke of consulaire bijstand.

3.11. Beëindiging van de vrijheidsontneming

Zodra de grond van de vrijheidsontneming niet meer aanwezig is, heft de Korpschef respectievelijk de Commandant der KMar de maatregel op. De opheffing moet plaatsvinden:

  • zodra het vertrek van de vreemdeling nodig is voor zijn verwijdering;

  • wanneer de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem de gelegenheid bestaat.

De gelegenheid om Nederland te verlaten bestaat indien de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding en vlieg- of reistickets (of voldoende middelen van bestaan). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.

Bij het opheffen van de maatregel dient gebruik gemaakt te worden van model M113.

Indien de termijn van artikel 50 Vw verstreken is, vervalt de vrijheidsbeneming van rechtswege.

4. Onderzoek van vervoermiddelen

Indien ambtenaren belast met grensbewaking of de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel of luchtvaartuig personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, dan zijn zij bevoegd het vervoermiddel te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de bestuurder van het voertuig, van de schipper van het vaartuig of de gezagvoerder van het luchtvaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het vervoermiddel te onderzoeken op de aanwezigheid van vreemdelingen. Artikel 51 Vw is te beschouwen als een aanvulling op artikel 50 Vw. Dit betekent dat indien in het staandegehouden vervoermiddel een vreemdeling wordt aangetroffen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij illegaal in Nederland verblijft, deze vreemdeling kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen bedoeld in artikel 50, tweede tot en met vijfde lid, Vw (zie A3/3).

Met artikel 51 Vw is beoogd ambtenaren belast met grensbewaking en ambtenaren belast met het toezicht in staat te stellen personen te controleren met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben en die zich in een vervoermiddel bevinden. Van deze bevoegdheid mag gebruik worden gemaakt indien de toezichthouder op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden heeft dat met het te controleren vervoermiddel zo’n persoon wordt vervoerd. Het is daarbij niet noodzakelijk dat de ambtenaar een redelijk vermoeden moet hebben dat de te controleren persoon illegaal in Nederland verblijft. De toezichthoudende taak van de ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht beperkt zich daartoe immers niet. Voor wat betreft het operationele toezicht in het binnenland zal het gebruik van deze bevoegdheid zich echter veelal beperken tot personen van wie een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestaat.

Ingevolge artikel 5:19 Awb is een toezichthouder bevoegd om vervoermiddelen te onderzoeken met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft. Tevens is hij bevoegd om vervoermiddelen waarmee naar zijn redelijk oordeel zaken worden vervoerd met betrekking waartoe hij een toezichthoudende taak heeft, op hun lading te onderzoeken en van de bestuurder inzage van wettelijk voorgeschreven bescheiden te vorderen. Met het oog op deze bevoegdheden kan van de bestuurder van het voertuig of van de schipper van een vaartuig worden gevorderd dat deze zijn voertuig stilhoudt en naar een door de ambtenaar aangewezen plaats overbrengt. Een ieder van wie iets gevorderd wordt, is verplicht medewerking te verlenen (artikel 5:20 Awb).

Voor wat betreft het gebruik maken van de bevoegdheid tot het onderzoek van vervoermiddelen wordt voor het operationeel toezicht ter bestrijding van illegale immigratie verwezen naar A3/2.4.

Voor wat betreft het gebruik maken van de bevoegdheid tot het onderzoek van vervoermiddelen in het kader van het operationele toezicht in het binnenland kunnen onder andere de volgende aanwijzingen aanleiding geven van deze bevoegdheid gebruik te maken:

  • van een inzittende van het vervoermiddel is bekend dat hij zich illegaal in Nederland bevindt. De controle van de verblijfsrechtelijke positie hoeft zich in dat geval niet te beperken tot de persoon van wie het bekend is dat hij illegaal in Nederland verblijft, maar kan zich uitstrekken tot alle inzittenden;

  • het vervoermiddel wordt gebruikt voor het vervoer van werknemers naar een bedrijf waarvan het bekend is dat het regelmatig illegaal verblijvende personen in dienst heeft.

5. Bevoegdheden ten aanzien van reis- en verblijfsdocumenten

5.1. Algemeen

De ambtenaren belast met grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd om, ter vervulling van hun taken, reis- en identiteitspapieren van personen in te nemen, tijdelijk in bewaring te nemen alsmede om hierin aantekeningen te maken.

5.2. Stellen van aantekeningen

5.2.1. Algemeen

In andere delen van deze circulaire wordt – voorzover het de daarin behandelde onderwerpen betreft – eveneens aandacht besteed aan voorschriften op het gebied van het stellen of doorhalen van aantekeningen in documenten voor grensoverschrijding van vreemdelingen.

In deze paragraaf worden de terzake geldende voorschriften die van meer algemene aard zijn behandeld.

Als algemene richtlijnen gelden:

  • aantekeningen mogen nimmer worden geplaatst in de grensoverschrijdingsdocumenten of identiteitsbewijzen van asielzoekers;

  • aantekeningen mogen nimmer worden gesteld in documenten afgegeven door een niet door Nederland erkende regering of staat;

  • er mogen geen andere aantekeningen in de grensoverschrijdingsdocumenten en op verblijfsdocumenten van vreemdelingen worden gesteld dan die welke krachtens wet- en regelgeving zijn voorgeschreven;

  • de aantekeningen behoren in de regel door afstempeling te worden gewaarmerkt en door (of namens) de Korpschef of de Commandant der KMar te worden ondertekend;

  • in de regel worden de aantekeningen gesteld in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling dan wel op het verblijfsdocument waarover hij ingevolge artikel 4.21 Vb moet beschikken; in een aantal gevallen echter moet de aantekening worden gesteld op een aan de vreemdeling te verstrekken afzonderlijk inlegblad;

  • aantekeningen omtrent verwijdering mogen slechts in beperkte mate en op bepaalde gronden worden gesteld (zie A4/4.4).

5.2.2. Aantekeningen door grensbewakingsambtenaren

Op grond van artikel 52, eerste lid, Vw zijn ambtenaren belast met de grensbewaking bevoegd aantekeningen te stellen in reis- en identiteitsdocumenten. In artikel 4.24 Vb is vastgelegd dat het onder meer kan gaan om aantekeningen met betrekking tot:

5.2.3. Aantekeningen door toezichtsambtenaren

De artikelen 4.29 tot en met 4.36 Vb zijn in dit kader met name relevant.

De ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, zijn mede bevoegd om in de reispapieren van vreemdelingen aantekeningen te stellen omtrent visa (zie A2/4.3). Op grond van artikel 4.29, derde lid, Vb moet de aantekening in een aantal gevallen echter worden gesteld op een aan de vreemdeling te verstrekken afzonderlijk inlegblad (van het in bijlage 8 VV gevoegde model, tevens vermeldende diens naam, voornamen, geboortedatum en een omschrijving van diens identiteitspapier).

Onderzoek verblijfsstatus

Wanneer in het grensoverschrijdingsdocument van een vreemdeling geen inreisstempel is aangebracht, mag hieraan het vermoeden worden verbonden dat de houder niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden inzake de rechtmatige verblijfsduur. Indien de vreemdeling het vermoeden heeft kunnen weerleggen dat hij illegaal in Nederland verblijft, dient de bevoegde ambtenaar in het grensoverschrijdingsdocument van de vreemdeling een aantekening te plaatsen op welke datum en welke plaats hij de buitengrens van één van de Schengenlidstaten heeft overschreden (zie A3/3.6.3).

5.2.4. Doorhaling of vervallenverklaring van aantekeningen

Elke doorhaling of vervallenverklaring van een in het reis- en identiteitspapieren van een vreemdeling gestelde aantekening dient te worden gedateerd en van een paraaf te worden voorzien (zie artikel 4.29, lid 2, Vb).

De vervallenverklaring is voorgeschreven in de gevallen waarin overeenkomstig artikel 4.30 of 4.31 Vb gebruik is gemaakt van een in het grensoverschrijdingsdocument van de vreemdeling aangebrachte sticker voor verblijfsaantekeningen (zie bijlagen 7g, 7h en 7i VV).

Het doorhalen van een in het grensoverschrijdingsdocument van een vreemdeling gestelde aantekening moet geschieden:

  • indien daarin was aangetekend dat zijn vertrek op grond van het bepaalde in artikel 64 Vw werd opgeschort en de grond voor de opschorting van de verwijdering is komen te vervallen (zie A4/7);

  • indien niet inwilligend is beslist op een bezwaar- of beroepschrift of een beroep op de rechtbank is verworpen en in het grensoverschrijdingsdocument van de vreemdeling een aantekening omtrent de indiening van dat bezwaar- of beroepschrift of instelling van dat beroep was gesteld.

Werd de sticker aangebracht of de aantekening gesteld op een afzonderlijk inlegblad, dan moet dit in de in deze paragraaf bedoelde gevallen worden ingehouden.

5.3. Tijdelijk in bewaring nemen van reis- en identiteitspapieren

5.3.1. Algemeen

Indien daartoe in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat, zijn de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen op grond van artikel 52, eerste lid, Vw bevoegd tot het tijdelijk in bewaring nemen van reis- en identiteitspapieren van personen. De bevoegdheid kan niet alleen worden gebruikt jegens vreemdelingen maar jegens alle personen. Dit maakt het mogelijk om ook papieren van een vreemdeling die aan hem zijn afgegeven door derden tijdelijk te bewaren.

Een in bewaring genomen document moet op grond van artikel 52, tweede lid, Vw aan de vreemdeling worden teruggegeven indien hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hij ook daadwerkelijk vertrekt. Ingeval van uitzetting kan het reis- en identiteitspapier worden overgedragen aan de persoon belast met grensbewaking in het land waar de toelating is gewaarborgd.

5.3.2. Gevallen waarin tijdelijke bewaring geoorloofd is

In bepaalde gevallen zijn de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd het grensoverschrijdingsdocument of het verblijfsdocument van een persoon in bewaring te nemen. Bij inname van het grensoverschrijdingsdocument of het verblijfsdocument dient aan de vreemdeling een ontvangstbewijs te worden verstrekt (zie model M101).

Het in bewaring nemen van het grensoverschrijdingsdocument of het verblijfsdocument kan op grond van artikel 4.23 Vb in de onderstaande gevallen plaatsvinden:

  • het in bewaring nemen van het document is tijdelijk nodig voor het verkrijgen van de gegevens, bedoeld in Afdeling 5.2 van de Awb, met name artikel 5:17 (zie A3/7.3.8).

    Voor het toepassen van deze maatregel bestaat aanleiding indien een vreemdeling niet de vereiste medewerking aan het verkrijgen van de gevraagde gegevens verleent, met name indien hij weigert het paspoort, of ander identiteitspapier dat hij in zijn bezit heeft, daartoe aan de controlerende ambtenaar te overhandigen.

    Voorts kan een grensoverschrijdingsdocument tijdelijk in bewaring worden genomen als in het document een aantekening moet worden gesteld omtrent verwijdering of ongewenstverklaring en de vreemdeling weigert het document voor dat doel te overhandigen;

  • bij een controle blijkt niet aanstonds dat het de vreemdeling is toegestaan in Nederland te verblijven, terwijl de gelegenheid ontbreekt, of het is – gelet op de omstandigheden – minder gewenst, hem met toepassing van artikel 50, derde lid, Vw naar een plaats, bestemd voor verhoor, over te brengen (zie A3/3.5).

    De controlerende ambtenaar kan het identiteitbewijs van de vreemdeling dan tijdelijk in bewaring nemen en hem mededelen, dat hij zich voor het verstrekken van nadere gegevens terzake en voor het eventueel terugverkrijgen van het document bij de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet vervoegen (zie artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder b, Vb);

  • de vreemdeling is rechtens zijn vrijheid ontnomen hetzij met het oog op een tegen hem ingestelde strafvervolging, of wegens het ondergaan van een vrijheidsstraf, hetzij met toepassing van artikel 59 Vw (zie artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder c, Vb);

  • voor zover dat nodig is met het oog op de uitzetting of de overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten van de vreemdeling (zie artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder d, Vb).

In deze gevallen dient de begeleidende ambtenaar de desbetreffende documenten bij het verlaten van Nederland te overhandigen aan de vreemdeling zelf of aan een ambtenaar van de KMar door wiens tussenkomst de vreemdeling aan de buitenlandse autoriteiten wordt overgegeven.

6. Binnentreden

6.1. Algemeen

Op grond van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner. Daarbij geldt dat uit het evenredigheidsbeginsel van artikel 5:13 Awb voortvloeit dat alleen die plaatsen worden betreden waarbij dat voor de uitoefening van het toezicht redelijkerwijs noodzakelijk is.

Betreden impliceert niet het doorzoeken van de plaats die wordt betreden (bijvoorbeeld het openen van willekeurige kasten, laden en andere bergplaatsen), tenzij het toezicht daarop specifiek betrekking heeft in de zin van artikel 5:18 Awb. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien er onderzoek wordt gedaan naar de daadwerkelijke samenwoning van een vreemdeling met een ander persoon. Voor het betreden van de woning moet in dat geval wel toestemming zijn verleend.

De binnentredingsbevoegdheid voortvloeiend uit de Awb wordt in artikel 53 Vw nader aangevuld en verruimd.

In artikel 53, eerste lid, Vw is de mogelijkheid geboden om zonder toestemming van de bewoner een woning te betreden indien er op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft. De identiteit van de vreemdeling behoeft voorafgaand aan het betreden van de woning niet bekend te zijn aan de betreffende ambtenaar. Voor wat betreft een uitleg van het begrip ‘redelijk vermoeden’ wordt verwezen naar hetgeen daarover in A3/3.3 is opgemerkt.

In artikel 53, tweede lid, Vw is opgenomen dat ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning zonder toestemming van de bewoner, voorzover dat nodig is ter uitzetting van de vreemdeling dan wel voor de inbewaringstelling van de vreemdeling op grond van artikel 59 Vw.

Ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn op grond van artikel 27, eerste lid, onder c, en artikel 45, eerste lid, onder d, Vw, na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigener beweging had moeten verlaten eveneens bevoegd elke plaats te betreden, daaronder begrepen de woning zonder toestemming van de bewoner, doch uitsluitend voorzover dat nodig is ter uitzetting van de vreemdeling.

Als bewoner van een woning geldt iedereen die tot een huishouden behoort. De ambtenaar die wil binnentreden in een woning mag er van uitgaan dat degene die in de deuropening staat de bewoner is, hetzij namens deze kan spreken.

Op grond van artikel 1, eerste lid, Algemene wet op het binnentreden is degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsontneming uitoefent, en uit die hoofde een woning betreedt, verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Ingevolge artikel 1, tweede lid, Algemene wet op het binnentreden kan van de legitimatie- en mededelingsplicht worden afgezien wanneer dit naar redelijke verwachting onmiddellijk en ernstig gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt.

Op grond van artikel 2 Algemene wet op het binnentreden is voor het binnentreden een machtiging nodig. Deze machtiging kan aan ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen worden verleend door de burgemeester, de officier van justitie of de hulpofficier van justitie (artikel 3 Algemene wet op het binnentreden).

6.2. Binnentreden met toestemming van de bewoner

Het is altijd mogelijk een woning te betreden met toestemming van de bewoner. Op grond van artikel 1, vierde lid, Algemene wet op het binnentreden is het dan noodzakelijk dat de persoon die binnentreedt voorafgaand aan het binnentreden toestemming vraagt aan de bewoner. Op grond van die bepaling moet die toestemming blijken aan degene die wenst binnen te treden. De leeftijd van de bewoner die toestemming verleent om een woning te betreden is niet van belang. Wel dient degene die de toestemming verleent de gevolgen van zijn handelen te kunnen overzien. De gang van zaken bij het binnentreden met toestemming van de bewoner moet worden vastgelegd in een proces-verbaal (bijvoorbeeld worden opgenomen in het proces-verbaal van staandehouden van een vreemdeling).

Bij binnentreding van een woning met toestemming van de bewoner kan de toestemming overigens te allen tijde worden ingetrokken. Een ambtenaar zonder machtiging dient dan te vertrekken.

6.3. Binnentreden zonder toestemming van de bewoner

Voor het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner is ingevolge artikel 2, eerste lid, Algemene wet op het binnentreden een schriftelijke machtiging vereist. De machtiging wordt zo mogelijk bij het binnentreden getoond. In de leden 1 en 3 van artikel 2 Algemene wet op het binnentreden zijn enige uitzonderingen opgenomen op de verplichting om te beschikken over een schriftelijke machtiging, maar deze uitzonderingen doen zich in het geval van binnentreden op grond van de Vw normaliter niet voor.

Bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden zijn onder meer de officieren en hulpofficieren van justitie. De machtiging die wordt verleend voor het binnentreden op grond van de Vw zal gewoonlijk worden gegeven voor het binnentreden in één in de machtiging te noemen woning. Zo nodig kan worden bepaald dat de machtiging tevens zal gelden voor ten hoogste drie andere afzonderlijk te noemen woningen.

Degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden, maakt daarvan op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op. Voor wat betreft de inhoud van het verslag wordt verwezen naar artikel 10, tweede lid, onder a tot en met g, Algemene wet op het binnentreden. Indien krachtens een machtiging is binnengetreden wordt het verslag uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de woning is binnengetreden toegezonden aan de degene die de machtiging heeft gegeven. Indien dit een hulpofficier van justitie is, dan wordt het verslag ook aan de officier van justitie verzonden. Een afschrift van het verslag wordt op de hiervoor bedoelde dag toegezonden of uitgereikt aan de bewoner. Indien het niet mogelijk is het afschrift toe te zenden of uit te reiken dan wordt het verslag gedurende zes maanden voor de bewoner beschikbaar gehouden.

7. Verplichtingen in het kader van toezicht

7.1. Inleiding

Als maatregel van toezicht kunnen aan vreemdelingen geen andere verplichtingen worden opgelegd dan die welke bij en krachtens de Vw zijn vastgesteld. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

  • naarmate de vreemdeling langer legaal in Nederland verblijft, is de vreemdeling aan minder maatregelen van toezicht onderworpen dan andere hier te lande verblijvende vreemdelingen;

  • aan een aantal categorieën vreemdelingen is vrijstelling verleend van de opgelegde verplichtingen;

  • een aantal verplichtingen in het kader van het toezicht op vreemdelingen is opgelegd aan anderen dan de vreemdeling zelf.

    Bijvoorbeeld: van een adresverandering van kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar moeten degenen bij wie zij wonen of verblijven kennis geven aan de Korpschef. Personen, dus ook Nederlanders, die nachtverblijf verschaffen aan een vreemdeling van wie zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat zijn verblijf in Nederland niet is toegestaan ingevolge de Vw moeten dit onmiddellijk melden bij de Korpschef;

  • aan bepaalde verplichtingen moeten vreemdelingen uit eigen beweging voldoen, aan andere desgevraagd of op vordering. Voor onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland gelden enige afwijkende bepalingen;

  • in een aantal gevallen moeten aantekeningen van de maatregelen van toezicht worden bijgehouden in de vreemdelingenadministratie.

In artikel 54, eerste lid, Vw is de grondslag opgenomen voor de verplichtingen die als maatregel van toezicht aan vreemdelingen kunnen worden opgelegd. Indien een vreemdeling bij herhaling opzettelijk niet voldoet aan de hem opgelegde verplichting kan dit onder omstandigheden aanleiding zijn voor in bewaringstelling ex artikel 59 Vw of vrijheidsontneming ex artikel 58 Vw of signalering in het OPS of (N)SIS.

7.2. Verplichting tot opgave van verhuizing

De in artikel 4.37, eerste lid, onder a, b en d, Vb bedoelde kennisgevingen hoeven niet in persoon te worden gedaan. Aan de vreemdeling kan daartoe een kaart worden verstrekt.

Van deze kennisgeving kan aantekening worden gemaakt in het document voor grensoverschrijding (zie artikel 4.32 Vb).

In het in artikel 4.37, eerste lid, onder c, Vb bedoelde geval is de verplichting zich in persoon te melden bij de Korpschef ook opgelegd om de bij artikel 4.12 VV voorgeschreven aantekening over de verhuizing in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling te plaatsen.

Deze verplichtingen gelden niet voor onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland met een verblijfsrecht van maximaal drie maanden als bedoeld in artikel 8.11 Vb.

7.3. Verplichting tot het verstrekken van gegevens

7.3.1. Algemeen

Ten aanzien van vreemdelingen kan worden voorzien in een verplichting tot het – zonodig in persoon – verstrekken van gegevens die van belang zijn voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Vw. Hieronder zal eerst worden ingegaan op de verplichtingen die aan de vreemdeling kunnen worden opgelegd op grond van het Vb. Niet alle verplichtingen voor de vreemdeling vloeien echter voort uit het Vb. Het is mogelijk dat de ambtenaren belast met toezicht gegevens (of bescheiden) van de vreemdeling nodig hebben die niet een basis vinden in de Vw of het Vb maar die wel noodzakelijk zijn in het kader van de toezichthoudende taak. In die gevallen kan de vreemdeling worden verplicht medewerking te verlenen aan het verkrijgen van die gegevens (of bescheiden) op grond van de Awb. Hieraan wordt aandacht besteed in A3/7.3.8.

De verplichting tot het op vordering verstrekken van gegevens kan worden opgelegd aan alle hier te lande aanwezige vreemdelingen, ongeacht of zij legaal of illegaal in ons land verblijven. De vordering is steeds gericht tot de vreemdeling zelf, tenzij het kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar betreft. Ten aanzien van vreemdelingen beneden de leeftijd van twaalf jaar kan een vordering worden gericht tot de wettelijk vertegenwoordiger (zie artikel 4.38, vierde lid, Vb).

Niet alleen de vreemdeling zelf maar ook anderen (met inbegrip van Nederlanders) kunnen in bepaalde gevallen worden verplicht gegevens over vreemdelingen te verstrekken (zie A3/7.3.4 en A3/7.6.1).

Het niet voldoen aan de verplichting van artikel 4.38 Vb is ingevolge het bepaalde in artikel 54 juncto 108 Vw een strafbaar feit.

7.3.2. Op vordering verstrekken van gegevens

Vreemdelingen zijn verplicht op vordering van de Korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar zij wonen of verblijven, binnen de in de vordering aangegeven tijd de gegevens te verstrekken die de Korpschef in het belang van het bepaalde bij en krachtens de Vw vraagt (zie artikel 4.38 Vb) voorzover het de gegevens betreft die worden bedoeld in de artikelen 4.39 tot en met 4.44 Vb. Er dient steeds een rechtstreeks verband te bestaan tussen het vragen van de gegevens en de toepassing van de Vw, dan wel van de uitvoeringsbepalingen daarvan. Voorts kan een vordering tot het verstrekken van gegevens bijvoorbeeld worden gedaan met het oog op het bijhouden van de vreemdelingenadministratie.

Indien daartoe in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat, kan de vreemdeling verplicht worden de gevraagde gegevens persoonlijk te komen verstrekken (zie modellen M52 en M90). Aanleiding tot het opleggen van deze verplichting bestaat bijvoorbeeld:

  • indien feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die kunnen leiden tot het intrekken van een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd;

  • indien een vreemdeling verzuimd heeft tijdig verlenging van de geldigheidsduur van zijn vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd of tijdig een vergunning voor onbepaalde tijd aan te vragen of indien overwogen wordt de vreemdeling aan een bijzondere maatregel van toezicht te onderwerpen (zie artikel 54, tweede lid en 56 Vw).

Een vordering tot het verstrekken van gegevens dient zoveel mogelijk in een voor de vreemdeling begrijpelijke vorm en taal te worden gedaan. Een vordering tot het verstrekken van gegevens kan ook bij algemene bekendmaking worden gedaan. Zodanige vordering kan dan gericht zijn hetzij tot alle vreemdelingen in de gemeente, hetzij tot bepaalde categorieën van vreemdelingen. Een vordering als hier bedoeld kan alleen worden gedaan in het belang van de vreemdelingenadministratie.

Het verstrekken van onjuiste gegevens die hebben geleid tot het verlenen of het verlengen van de geldigheidsduur van verblijfsvergunning kan, naast strafbaarheid wegens overtreding van artikel 4.38 Vb, juncto artikel 54, eerste lid, Vw, voor de vreemdeling tot gevolg hebben dat de verleende vergunning wordt ingetrokken (zie artikel 19 juncto artikel 18, eerste lid, onder c, artikel 22 aanhef en onder b, artikel 32, aanhef en onder a, en artikel 35, aanhef en onder a, Vw).

7.3.3. Melding door de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf

Zie artikel 4.39 Vb. Deze bepaling richt zich tot vreemdelingen die op illegale wijze Nederland zijn binnengekomen of die na beëindiging van hun eerdere rechtmatige verblijf als bedoeld in artikel 8 Vw zonder toestemming in Nederland zijn achtergebleven. Deze bepaling geldt ook voor passagierende zeelieden en transitpassagiers van vliegtuigen en zeeschepen die niet tijdig uit Nederland zijn vertrokken (zie artikel 2.4 Vb). De in artikel 4.39 Vb bedoelde kennisgeving moet in persoon worden gedaan.

7.3.4. Kennis geven van het verschaffen van nachtverblijf

Zie artikel 4.40 Vb. Niet alleen de vreemdeling zelf moet van zijn aanwezigheid onmiddellijk mededeling doen aan de Korpschef indien hij niet rechtmatig in Nederland verblijft. Ook degene die nachtverblijf verschaft aan een vreemdeling van wie hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze niet rechtmatig in Nederland verblijft, moet daarvan onmiddellijk mededeling doen aan de Korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij verblijft is gelegen.

Degene op wie deze verplichting rust kan zowel Nederlander als vreemdeling zijn. Er zijn geen voorschriften gegeven voor de vorm waarin deze mededeling moet worden gedaan. De strekking van deze bepaling is om de opsporing van illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen te vergemakkelijken en om hen, die – te kwader trouw – aan dit illegale verblijf medewerking verlenen, strafbaar te stellen (zie artikel 108 Vw).

7.3.5. Verstrekken gegevens over (vroegere) buitenlandse werknemers

In een aantal gevallen zijn werkgevers verplicht, ten aanzien van vreemdelingen die bij hen te werk gesteld worden, in dienst zijn of in dienst zijn geweest, desgevraagd gegevens te verstrekken aan de Korpschef (zie artikel 4.41 Vb).

Deze verplichting geldt voor daartoe gevorderde werkgevers van wie bij de Korpschef bekend is dat zij vreemdelingen in dienst gehad hebben die illegaal hier te lande verbleven of die in Nederland ongeoorloofd arbeid verrichten. De gevraagde gegevens dienen onmiddellijk of binnen een door de Korpschef aangegeven termijn te worden verstrekt.

De werkgever moet als zodanig bij de Korpschef bekend zijn, onder meer door veroordelingen wegens overtredingen als vorenvermeld, uit ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de werkgever, of uit schriftelijke verklaringen van de CWI.

Over de toepassing van deze bepalingen kan de Minister ook schriftelijk een bijzondere aanwijzing aan de Korpschef geven.

Inhoud en wijze van betekening van de vordering

De Korpschef dient een vordering tot het verstrekken van inlichtingen aan de werkgever te betekenen of per aangetekende brief te verzenden. Deze vordering dient te worden onderscheiden van vorderingen die aan een vreemdeling kunnen worden gedaan om in persoon gegevens te verstrekken.

De vordering aan de werkgever dient duidelijk te vermelden welke gegevens moeten worden verstrekt, en op welke wijze, en binnen welke termijn en eventueel, ten aanzien van welke categorieën van vreemdelingen dit het geval is.

In het algemeen zal er aanleiding bestaan de werkgever te verplichten de gegevens te verstrekken omtrent alle vreemdelingen, die op een bepaalde datum (te weten de datum waarop de vordering wordt gedaan) bij hem in dienst zijn, alsmede omtrent vreemdelingen (of bepaalde categorieën van vreemdelingen) die vanaf die datum bij hem tewerkgesteld worden.

Deze gegevens betreffende de naam, voornaam, geboortedatum en-plaats, nationaliteit, datum van indiensttreding, woonplaats en adres van de werknemers.

Ambtsgebied waarbinnen de vordering wordt gedaan

Een vordering tot het verstrekken van gegevens, zal in de regel moeten worden gedaan door de Korpschef van het regionale politiekorps waaronder de gemeente waar het bedrijf van de werkgever is gevestigd, ressorteert. Met het oog op de omstandigheid dat vele buitenlandse arbeidskrachten niet wonen in de plaats waar zij hun arbeid verrichten, maar in omringende gemeente, dient nauw overleg tussen de betrokken Korpschef te worden gepleegd, en dienen de van belang zijnde gegevens omtrent de hier bedoelde vreemdelingen te worden uitgewisseld.

7.3.6. Mededeling omtrent zoeken of gaan verrichten van arbeid

Zie artikel 4.42 Vb. De vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijft gedurende de vrije termijn bedoeld in artikel 12 Vw zolang het verblijf bij of krachtens dat artikel is toegestaan – en die arbeid gaat zoeken of arbeid gaat verrichten – is verplicht daarvan onmiddellijk mededeling te doen aan de Korpschef van het regionale politiekorps van de gemeente waar hij verblijft. Een aantal categorieën, genoemd in artikel 4.42, tweede lid, Vb, is vrijgesteld van deze verplichting.

De beperking die in het derde lid van artikel 4.42 Vb is opgenomen vloeit voort uit artikel 3.32 Vb, waarin is bepaald dat geen verblijfsvergunning wordt verstrekt indien de arbeid geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of het verlenen van seksuele diensten aan derden. Het ligt voor de hand in dit geval evenmin vrijstelling van de meldplicht te verlenen.

7.3.7. Mededeling omtrent het vervallen van het verblijfsdoel

Zie artikel 4.43 Vb. De vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, is verplicht, indien de beperking waaronder het verblijf is toegestaan, is komen te vervallen, daarvan onmiddellijk mededeling te doen aan de Korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij verblijft, is gelegen.

Voldoet een vreemdeling niet meer aan de beperking waaronder de vergunning tot verblijf is verleend dan kan deze worden ingetrokken, dan wel kan de beperking worden gewijzigd of opgeheven.

7.3.8. Verplichtingen op grond van de Awb

Zoals hierboven al is aangegeven, kan het voorkomen dat een ambtenaar belast met grensbewaking of met toezicht op vreemdelingen gegevens nodig heeft van een vreemdeling, maar dat het verstrekken van die gegevens niet kan worden gevorderd op basis van de Vw. In die gevallen kan een vordering de benodigde gegevens te verstrekken of bescheiden te tonen, worden gebaseerd op de Awb. Voorwaarde daarvoor is dat de vordering verband houdt met de uitoefening van de toezichthoudende taak van de ambtenaar. Voorts dient in het oog gehouden te worden dat van de bevoegdheden alleen gebruik wordt gemaakt indien dit voor de vervulling van de taak redelijkerwijs noodzakelijk is (het evenredigheidsbeginsel).

De in het kader van het verstrekken van inlichtingen en het tonen van bescheiden van belang zijnde artikelen zijn 5:16, 5:17 en 5:20 Awb.

Alle vreemdelingen zijn op grond van voornoemde artikelen van de Awb tegenover elke ambtenaar die belast is met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verplicht desgevorderd bijvoorbeeld gegevens te verstrekken en de in hun bezit zijnde bescheiden te tonen die kunnen dienen ter vaststelling van:

  • hun identiteit, nationaliteit, burgerlijke staat, beroep, alsmede tegenwoordige en vroegere woon- of verblijfplaats met adres. De gegevens met betrekking tot identiteit en nationaliteit zullen in de regel kunnen worden ontleend aan het document als bedoeld in artikel 4.21 Vb. Heeft de vreemdeling echter het voorgeschreven document niet bij zich, of bestaat er gegronde aanleiding te twijfelen aan de echtheid van dat document, dan moet getracht worden de hier bedoelde gegevens vast te stellen aan de hand van andere in het bezit van de vreemdeling zijnde bescheiden of door deze verstrekte inlichtingen.

    Informeren naar tegenwoordige en vroegere woon- of verblijfplaats met adres is noodzakelijk om na te gaan of de vreemdeling heeft voldaan aan de bij artikel 4.48 Vb voorgeschreven verplichtingen.

  • datum, plaats en wijze van binnenkomst in Nederland. Deze gegevens zijn met name van belang voor de vraag:

    • of de vreemdeling op regelmatige wijze Nederland is binnengekomen;

    • of de voor hem geldende ‘vrije termijn’ (zie artikel 8, aanhef en onder i, Vw juncto artikel 3.3 Vb) al dan niet is verstreken;

    • naar welk land hij eventueel dient te worden uitgezet.

  • doel en duur van hun voorgenomen verblijf in Nederland.

    Deze gegevens zijn nodig om na te gaan:

    • of de vreemdeling heeft voldaan aan de verplichting tot het doen van mededeling omtrent het gaan zoeken dan wel gaan verrichten van arbeid (zie artikel 4.42, eerste lid, Vb);

    • of de vrije termijn van de vreemdeling eventueel is beëindigd;

    • of het doel van het verblijf nog in overeenstemming is met een aan een vergunning tot verblijf verbonden beperking;

  • middelen van bestaan.

    Dit gegeven is noodzakelijk om na te gaan of er redenen zijn voor het intrekken of weigeren van de verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning tot verblijf wegens het niet meer beschikken over voldoende middelen van bestaan.

De medewerkingsplicht van artikel 5:20 Awb houdt in dat de vreemdeling verplicht is tot het verstrekken van de gevraagde inlichtingen en tot afgifte van de gevorderde gegevens en bescheiden. Het weigeren van de vereiste medewerking is strafbaar gesteld in artikel 184 WvSr.

7.4. Verlenen van medewerking aan identificatie

7.4.1. Algemeen

De strekking van artikel 54, eerste lid, onder c, Vw is om de tot opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren, als zij bij de uitoefening van hun taken in aanraking komen met vreemdelingen, in staat te stellen de beschikking te krijgen over de primaire gegevens die nodig zijn om te kunnen vaststellen met welke vreemdeling zij te doen hebben, of deze vreemdeling op regelmatige wijze is binnengekomen en of het hem is toegestaan in Nederland te verblijven.

In dit verband moet niet alleen worden gedacht aan ambtenaren die specifiek taken uitoefenen op het terrein van het vreemdelingentoezicht, maar ook aan politieambtenaren die bij de uitoefening van andere taken, zoals het houden van verkeerscontroles, met vreemdelingen in aanraking komen.

Uiteraard dienen aan de vreemdeling bij het uitoefenen van de identiteitscontrole slechts die gegevens te worden gevraagd die voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Vw van belang zijn.

Vreemdelingen die beschikken over een verblijfsdocument dienen niet verplicht te worden nadere inlichtingen te verstrekken. Slechts als er gegronde aanleiding is te veronderstellen dat zij de voorschriften op het gebied van toezicht op vreemdelingen niet zijn nagekomen, dient de vreemdeling daaromtrent te worden ondervraagd.

7.4.2. Foto’s en vingerafdrukken

Zie artikel 4.45 Vb. De verplichtingen gelden tegenover de met de grensbewaking belaste ambtenaren en tegenover ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht.

De verplichting tot het beschikbaar stellen van een pasfoto dient te worden opgelegd met het oog op de registratie van de vreemdeling en in verband met de uitreiking van de voorgeschreven documenten.

De in artikel 4.45, onder b, Vb genoemde verplichting mag slechts worden opgelegd indien daartoe, naar het oordeel van de desbetreffende ambtenaar, in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat, derhalve alleen in speciale daarvoor in aanmerking komende gevallen. De verplichting zich te laten fotograferen en vingerafdrukken van zich te laten nemen behoort in ieder geval te worden opgelegd aan vreemdelingen:

  • die op onregelmatige wijze Nederland zijn binnengekomen en naar de identiteit van wie een onderzoek moet worden ingesteld;

  • tegen wie – met het oog op de toepassing van de Vw – een onderzoek naar hun criminele of ongunstige politieke antecedenten moet worden ingesteld;

  • aan wier verblijfsvergunning in het belang van de openbare rust of de nationale veiligheid een voorschrift wordt verbonden;

  • aan wie een individuele verplichting tot periodieke aanmelding wordt opgelegd (zie artikel 54, tweede lid, Vw);

  • van wie de vrijheid van beweging wordt beperkt (zie artikel 56 Vw);

  • die ongewenst worden verklaard (zie artikel 67 Vw);

  • die in bewaring worden gesteld (zie artikel 59 Vw);

  • die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend;

  • en voorts in alle gevallen waarin de Minister een bijzondere aanwijzing heeft gegeven.

Het tien-vingerafdrukkenformulier moet onmiddellijk worden gezonden naar de DNRI, ter attentie van de afdeling Dactyloscopie. Achter op het formulier dient te worden vermeld aan de hand van welke gegevens de identiteit van de vreemdeling, zoals deze op het formulier wordt vermeld, is onderzocht. Voorts moet worden aangegeven waarom de vingerafdrukken werden genomen. Het formulier dient te worden voorzien van het dossier- en V-nummer van de IND. Zonodig dient het vakje ‘Asiel’ te worden aangekruist. Op de buitenzijde van de enveloppe dient in dat geval in de linker bovenhoek ‘Asiel’ te worden vermeld.

Nota bene, in het geval van het gebruik van vingerafdrukkenformulieren bij de voorbereiding van de uitzetting van vreemdelingen, meer specifiek bij het verkrijgen van vervangende reisdocumenten, dient een speciaal en neutraal vingerafdrukkenformulier te worden gebruikt, waarop verwijzingen naar de eventuele verblijfshistorie van de vreemdelingen nadrukkelijk ontbreken (dactyloscopisch formulier Identiteitsonderzoek).

7.5. Het verlenen van medewerking aan een medisch onderzoek

De vreemdeling die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van langer dan drie maanden is ingevolge artikel 4.46, eerste lid, Vb verplicht om een TBC- onderzoek te ondergaan (zie B1/4.5 voor de procedure). Deze verplichting geldt niet voor de in artikel 4.46, tweede lid, Vb bedoelde vreemdelingen.

7.6. Aanmelding na binnenkomst in Nederland

7.6.1. Verblijf langer dan drie maanden

Zie artikel 4.47 Vb. De vreemdeling die rechtmatig verblijft gedurende de vrije termijn bedoeld in artikel 12 Vw, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens dat artikel is toegestaan, en die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van langer dan drie maanden is verplicht zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan te melden bij de Korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij verblijft is gelegen. Voor de berekening van het verblijf worden voorgaande verblijven in Nederland binnen een tijdvak van zes maanden onmiddellijk voorafgaande aan de binnenkomst mede in aanmerking genomen.

In het algemeen rust de aanmeldplicht op de vreemdeling zelf. Een uitzondering op deze regel bestaat voor kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar. Degenen bij wie deze kinderen wonen of verblijven, zijn in dit geval tot aanmelding verplicht. Dit kan derhalve ook een Nederlander zijn.

De verplichting tot aanmelding (dat wil zeggen: melding van hun aanwezigheid hier te lande) geldt niet voor EU-/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen. Wel geldt dat zij zich in de vierde maand na binnenkomst dienen te melden bij de IND ter inschrijving in de vreemdelingenadministratie (en daarmee in de BVV) (zie B10).

Na aanmelding wordt in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling daarvan een aantekening gesteld (zie artikel 4.29, eerste lid, onder a, juncto 4.30, eerste lid, Vb). Daarbij wordt gebruik gemaakt van een speciale sticker (zie bijlage 7 bij het VV). In een aantal gevallen dient deze aantekening op een afzonderlijk inlegblad te worden gesteld (zie artikel 4.29, derde lid, Vb).

7.6.2. Verblijf korter dan drie maanden

Zie artikel 4.48. Vb. De vreemdeling die rechtmatig verblijft gedurende de vrije termijn bedoeld in artikel 12 Vw, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens dat artikel is toegestaan, en die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden is, voorzover de Minister dat heeft voorgeschreven, verplicht zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan te melden bij de Korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij verblijft is gelegen, indien de duur van het voorgenomen verblijf langer is dan drie dagen.

In het algemeen rust de aanmeldplicht op de vreemdeling zelf. Een uitzondering op deze regel bestaat voor kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar. Degenen bij wie deze kinderen wonen of verblijven, zijn in dit geval tot aanmelding verplicht. Dit kan derhalve ook een Nederlander zijn.

De verplichting tot aanmelding geldt niet voor EU-/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen en voor de vreemdeling die zijn intrek neemt in een hotel of in een inrichting, waarvan de eigenaar, houder of beheerder bij of krachtens gemeentelijke verordening verplicht is aan de daartoe aangewezen autoriteit kennis te geven van het verschaffen van nachtverblijf aan personen.

Na aanmelding wordt in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling daarvan een aantekening gesteld (zie artikel 4.29, eerste lid, onder a, juncto 4.30, eerste lid, Vb). Daarbij wordt gebruik gemaakt van een speciale sticker (zie bijlage 7 bij het VV). In een aantal gevallen dient deze aantekening op een afzonderlijk inlegblad te worden gesteld (zie artikel 4.29, derde lid, Vb).

7.7. Periodieke aanmeldingen

7.7.1. Periodieke aanmelding ex artikel 4.51 Vb

7.7.1.1. Algemeen

Periodieke aanmelding bij de Korpschef van het regionale politiekorps waaronder de gemeente van verblijf van de vreemdeling is gelegen, is verplicht voor de vreemdeling:

  • die geen rechtmatig verblijf heeft, in afwachting van de feitelijke mogelijkheid tot vertrek of uitzetting of;

  • die rechtmatig verblijf heeft in afwachting van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of wijziging van de beperking van een verblijfsvergunning, of de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl uitzetting achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag c.q. het bezwaar- of beroepschrift is beslist.

De vreemdeling dient zich wekelijks te melden, tenzij de Korpschef een andere termijn stelt.

De verplichting geldt niet voor onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede vreemdelingen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd.

Bij aanvang van de procedure tot het verlenen van een verblijfsvergunning dient de vreemdeling er door de Korpschef op te worden gewezen dat op hem, hangende de beslissing op zijn aanvraag een meldplicht rust (zie artikel 54, eerste lid, onder f, Vw juncto artikel 4.51, eerste lid, onder b, Vb). Bij asielzoekers geschiedt het vorenstaande door middel van het model M117-A. Dit model doet tevens dienst als proces-verbaal van uitreiking. Het gaat hier in beginsel om een op grond van artikel 4.51, tweede lid, Vb wekelijkse meldplicht.

7.7.1.2. Ontheffing en termijnstelling

De Korpschef kan ontheffing van de meldplicht verlenen. Voorts kan hij een andere meldingstermijn dan de wekelijkse aan de meldplicht verbinden. Indien de Korpschef van mening is dat ontheffing niet langer gewenst is, kan hij de ontheffing beëindigen. De vreemdeling dient steeds op hem aangaande wijzigingen betreffende de meldplicht te worden gewezen.

Ten aanzien van asielzoekers geldt dat ontheffing van de meldplicht gedurende het afwachten van de beslissing in eerste aanleg alleen wordt verleend in overleg met de IND. Voorts zijn niet Amv’s beneden de leeftijd van twaalf jaar ontheven van de meldplicht.

Gezien de wenselijkheid van een uniforme, landelijke toepassing gelden in beginsel de volgende aanwijzingen voor de Korpschef bij de oplegging of ontheffing van de meldplicht. In bijzondere omstandigheden, te beoordelen door de Korpschef, kan de Korpschef afwijken van het onderstaande.

Aanleiding om ontheffing te verlenen bestaat in zijn algemeenheid indien het de vreemdeling is toegestaan om de beslissing op zijn aanvraag in eerste aanleg hier in Nederland af te wachten (uitzondering: negatief advies en asielzoekers, zie hierna).

De gedachte hierachter is dat daar waar de directe nabijheid van de vreemdeling minder noodzakelijk is (bijvoorbeeld voor het vragen van nadere informatie voor de afhandeling van zijn aanvraag), een minder streng toezichtsregime, met name met betrekking tot de meldplicht, kan worden toegepast.

Aanleiding om een maandelijkse meldplicht op te leggen bestaat in zijn algemeenheid:

  • indien het de vreemdeling is toegestaan om een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten; en

  • indien de aanvraag in eerste aanleg niet is ingewilligd, maar het de vreemdeling is toegestaan de beslissing op een eventueel bezwaar- of beroepschrift in Nederland af te wachten.

De gedachte hierachter is dat een zeker toezichtsregime met betrekking tot de meldplicht wenselijk is, gezien de verwachting dat het de vreemdeling uiteindelijk niet zal worden toegestaan in Nederland te blijven. In verband met de bij bovengenoemde categorieën minder grote noodzaak om de vreemdeling voortdurend nabij te hebben (bijvoorbeeld voor het vragen van nadere informatie voor de afhandeling van zijn aanvraag), kan evenwel een ruimere – lees maandelijkse – meldingstermijn worden gesteld.

Geen aanleiding om (nog langer) ontheffing te verlenen bestaat in zijn algemeenheid indien;

  • het aanvragen in eerste aanleg betreft waarover de Korpschef niet inwilligend heeft geadviseerd;

  • daartoe mede uit het oogpunt van vreemdelingentoezicht aanleiding bestaat (bijvoorbeeld openbare orde gevallen);

  • het de vreemdeling niet langer is toegestaan in Nederland te verblijven.

De meldplicht voor de laatstgenoemde categorie (definitieve aanzegging tot vertrek) geldt zolang de finale vertrektermijn nog niet is verstreken. Voor asielzoekers geldt daarbij evenwel het volgende: de uitgeprocedeerde asielzoeker wordt, zolang de opvangvoorzieningen nog niet zijn beëindigd, in het bezit gelaten van het W-document. Derhalve blijft voor een dergelijke vreemdeling de wekelijkse meldplicht gelden zolang de ontruimingsprocedure voortduurt.

7.7.1.3. Stellen van aantekeningen

Ten bewijze van het opleggen en het voldoen aan de verplichting tot periodieke aanmelding wordt daarvan in het reisdocument van de vreemdeling een aantekening gesteld als volgt:

  • bij de eerste aanmelding wordt de voorgeschreven aantekening over aanmelding in het paspoort geplaatst (zie artikel 4.10 VV);

  • bij de volgende aanmeldingen kan worden volstaan met aantekening van de datum daarvan, welke aantekening van een paraaf wordt voorzien;

  • verleent de Korpschef ontheffing van de verplichting tot periodieke aanmelding, of stelt hij een andere termijn, dan stelt hij in het document voor grensoverschrijding de daaromtrent voorgeschreven aantekening door gebruik te maken van de sticker voor verblijfsaantekeningen (zie artikel 4.14 VV).

In afwijking van het bovenstaande wordt een asielzoeker in de opvanglocatie in het bezit gesteld van een registratiekaart meldplicht asielzoekers (zie C12/3.4).

7.7.1.4. Niet voldoen aan de meldplicht en vertrek van de vreemdeling

Indien de vreemdeling zich ondanks een verplichting daartoe niet houdt aan de meldplicht kan dit een aanwijzing zijn dat hij het land heeft verlaten of dat hij zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken. Indien de vreemdeling zich twee achtereenvolgende keren niet houdt aan de meldplicht dient hij gevorderd te worden om in persoon gegevens te verstrekken omtrent de onttrekking aan de meldplicht. Reageert de vreemdeling niet dan kan geconcludeerd worden dat hij Nederland heeft verlaten of zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken en dient hij in de vreemdelingenadministratie te worden afgemeld. Voor asielzoekers die in een opvangvoorziening verblijven, geldt een uitzondering op deze regel. Gezien het betrekkelijke gemak waarmee het daadwerkelijke vertrek van de betrokkene kan worden gecontroleerd door de vreemdelingenpolitie ter plaatse, dient in deze gevallen altijd een adrescontrole plaats te vinden, alvorens conclusies over het definitieve vertrek van de vreemdeling worden getrokken. Voorts vereist de omstandigheid dat deze vreemdelingen direct ten laste komen van de openbare kas en het feit dat indien een vreemdeling vertrekt, de woning kan worden betrokken door een andere vreemdeling, dat het vertrek onomstotelijk vast komt te staan.

Over het (aangenomen) vertrek van een vreemdeling worden de IND en de DT&V geïnformeerd door middel van een formulier M100.

7.7.2. Individuele verplichting tot periodieke aanmelding

De Minister kan op grond van artikel 54, tweede lid, Vw aan een vreemdeling een individuele verplichting tot periodieke aanmelding bij de Korpschef opleggen. Deze maatregel kan alleen worden opgelegd als dat naar het oordeel van de Minister in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid nodig is.

De verplichting kan worden opgelegd aan alle hier te lande verblijvende vreemdelingen, dus ook hen, die hier te lande rechtmatig verblijven op grond van artikel 8 Vw.

Bij de toepassing van deze maatregel geeft de Minister terzake een beschikking af. Op grond van artikel 75, aanhef en onder a, Vw kan tegen deze beschikking geen bezwaar worden gemaakt. De vreemdeling kan tegen deze beschikking rechtstreeks in beroep gaan bij de rechtbank.

Omtrent het opleggen van de verplichting wordt door de Korpschef de bij artikel 4.29, eerste lid, onder e, Vb voorgeschreven aantekening in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling gesteld, met dien verstande dat in de gevallen, omschreven in het derde lid van artikel 4.29 Vb, de aantekening geschiedt op een afzonderlijk inlegblad.

7.8. Het inleveren van het document bedoeld in artikel 9 Vw

Zie artikel 4.52 Vb. In de volgende gevallen is de vreemdeling verplicht het document als bedoeld in artikel 9 Vw in persoon in te leveren bij de Korpschef van het regionale politiekorps waar hij verblijft:

  • zodra zijn rechtmatig verblijf is geëindigd;

  • indien hem een vervangend document is verleend;

  • de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

  • zodra hem Nederlanderschap is verleend.

Het niet voldoen aan deze verplichting is ingevolge het bepaalde in artikel 108 Vw een strafbaar feit.

7.9. Toezicht op documenten

7.9.1. Aangifte van vermissing van documenten

De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw en wiens document, bedoeld in artikel 9 Vw, waaruit het rechtmatige verblijf blijkt, vermist wordt, verloren is gegaan of ondeugdelijk is geworden voor identificatie, doet daarvan onmiddellijk in persoon aangifte bij de Korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft is gelegen.

Het niet voldoen aan de verplichting van artikel 4.44 Vb is ingevolge het bepaalde in artikel 108 Vw een strafbaar feit en kan ertoe leiden dat er geen nieuw document wordt afgegeven.

Van de aangifte dient proces-verbaal te worden opgemaakt. Een afschrift van het proces-verbaal dient te worden gezonden aan de IND. De IND zal verder zorgdragen dat het betreffende documentnummer wordt opgenomen in het Verificatie- en Informatiesysteem van de DNRI.

Voorts dient in alle gevallen waarin wordt geconstateerd dat onregelmatigheden zijn gepleegd met door de Nederlandse overheid afgegeven reisdocumenten, daarvan bericht te worden gezonden aan het ministerie van BZK.

7.9.2. Vervanging van identiteitspapieren

Aanvragen met betrekking tot het vervangen of het vernieuwen van verblijfsdocumenten om redenen als genoemd in artikel 4.22, eerste lid, van het Vb kunnen worden gezonden naar de IND. De aanvrager kan daartoe een aanvraagformulier aanvragen.

De afgifte van documenten als bedoeld in artikel 4.21 Vb (zowel ingeval van vervanging als van vernieuwing), geschiedt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Documenten worden vervangen indien de vreemdeling aan wie het document werd afgegeven overeenkomstig artikel 4.44 Vb aangifte heeft gedaan van vermissing, verlies of het voor identificatie ondeugdelijk worden van het document.

Wordt niet aanstonds tot afgifte van een nieuw document aan de vreemdeling overgegaan dan verdient het aanbeveling een verklaring af te geven waaruit de aangifte blijkt.

7.9.3. Gedragslijn bij vreemdelingen zonder documenten

Een vreemdeling die, bij aanmelding of bij aantreffen, niet (meer) in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, dient op grond van artikel 50, Vw te worden staande gehouden en te worden gehoord. Zie ook A3/3. Zijn identiteit dient te worden vastgelegd aan de hand van naamsopgave, foto’s en dactyloscopisch signalement met handtekening van de gedactyloscopeerde.

Er moet niet te snel worden afgegaan op de bewering van een vreemdeling dat hij niet (of niet meer) in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding. In de praktijk is gebleken dat indien de vreemdeling uitvoerig wordt gehoord, door deze soms alsnog een document voor grensoverschrijding wordt overgelegd. Indien door moeilijkheden met de taal geen of onvoldoende contact met de vreemdeling mogelijk is, kan de hulp van een tolk worden ingeroepen, die als voldoende bekwaam en objectief kan worden beschouwd.

Van alle aangetroffen bescheiden, zoals reisbiljetten, diploma’s en dergelijke, moeten fotokopieën worden gemaakt. De Korpschef of de Commandant der KMar zendt zo spoedig mogelijk het resultaat van het verrichte identiteits- en nationaliteitsonderzoek naar de DT&V. Dit gebeurt door middel van een overdrachtsdossier. Op basis van de in het overdrachtsdossier aanwezige informatie zal de DT&V proberen het voor het vertrek van de vreemdeling benodigde document te verkrijgen.

8. Beschikbaar houden en fouillering

Op grond van artikel 55, eerste lid, Vw dient de vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd heeft ingediend zich beschikbaar te houden conform de aanwijzingen door de bevoegde autoriteit. Zie A6/3.1.

In artikel 55, tweede lid, Vw is de mogelijkheid tot documentzoeking opgenomen met betrekking tot asielzoekers. Deze bevoegdheid is ook van toepassing op hen die een afspraak willen maken voor het indienen van een asielaanvraag (zie C10/2.1).

In artikel 55, derde lid, Vw is de bevoegdheid opgenomen tot een veiligheidsfouillering. Deze bevoegdheid kan worden uitgeoefend door de ambtenaren belast met grensbewaking of met toezicht op vreemdelingen ten aanzien van asielzoekers aan wie de maatregel van artikel 55, eerste lid, Vw opgelegd is, of ten aanzien van de vreemdeling die zich in een verwijdercentrum bevindt. De bevoegdheid heeft tot doel de veiligheid van de vreemdeling zelf, de in een centrum verblijvende asielzoekers en het daar aanwezige personeel te waarborgen. Bij de beoordeling in welke gevallen zal worden gefouilleerd, bijvoorbeeld bij het van buiten naar binnen komen van een asielzoeker, dient te worden nagegaan of deze fouillering in verhouding staat tot het doel. Dit betekent dat een asielzoeker die in een centrum verblijft niet op ieder moment kan worden onderworpen aan een veiligheidsfouillering, met andere woorden, er moet een reden of aanleiding voor zijn.

De bevoegdheden van documentzoeking en veiligheidsfouillering mogen slechts uitgeoefend worden met inachtneming van de volgende algemene uitgangspunten:

  • fouillering blijft achterwege indien op een minder ingrijpende manier hetzelfde doel bereikt kan worden;

  • fouillering geschiedt door een daartoe bevoegde ambtenaar (belast met toezicht/grensbewaking);

  • fouillering vindt plaats door ambtenaren van het hetzelfde geslacht als de gefouilleerde;

  • fouillering is toegestaan aan kleding en de oppervlakte van het lichaam; ook bagage mag doorzocht worden;

  • fouillering in het lichaam is niet toegestaan;

  • veiligheidsfouillering vindt niet plaats bij vreemdelingen jonger dan twaalf jaar.

9. Signaleringen

9.1. Signaleringssystemen

9.1.1. Het OPS

In het OPS staan signaleringen uit hoofde van de Vw. Andere signaleringen in het OPS hebben betrekking op de tenuitvoerlegging van vonnissen en de aanhouding of voorgeleiding van personen die van een strafbaar feit verdacht worden. De tenuitvoerlegging van deze signaleringen behoort niet tot de uitvoering van de Vw. De bevoegdheden terzake berusten op het WvSv en andere wetgeving. Richtlijnen met betrekking tot deze signaleringen worden gegeven door het OM. Ook het OPS bevat aanwijzingen terzake. Ook kunnen vermiste personen in het OPS worden gesignaleerd.

9.1.2. Het (N)SIS

Een aantal signaleringen wordt ook opgenomen in het (N)SIS. Dit gemeenschappelijke opsporingssysteem is gebouwd ter uitvoering van het Akkoord van Schengen, dat de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen van de Schengenlanden regelt. De centrale computer, waarop ieder Schengenland een aansluiting heeft (voor Nederland het (N)SIS), staat in Straatsburg en kan door alle Schengenlanden geraadpleegd worden. Het (N)SIS is een systeem dat naast de andere systemen (zoals het OPS) opereert. Het is niet zo dat het (N)SIS in de plaats komt van andere nationale systemen. Signaleringen die opgenomen dienen te worden in het (N)SIS, moeten voldoen aan de voorwaarden die vermeld staan in artikelen 95 en 96 SUO.

Andere signaleringen in het (N)SIS hebben betrekking op de tenuitvoerlegging van vonnissen en de aanhouding of voorgeleiding van personen die van een strafbaar feit verdacht worden. Ook kunnen vermiste personen in het (N)SIS worden gesignaleerd.

In ieder land dat via het (N)SIS een aansluiting heeft op het (N)SIS is een contactbureau gevestigd: de SIRENE. Dit is het enige permanent beschikbare contactpunt voor aanvullende informatie over gegevens die in het (N)SIS zijn opgenomen of moeten worden opgenomen. De afdeling SIRENE Nederland is ondergebracht bij de DNRI en dient als vraagbaak voor alle zaken die met het (N)SIS te maken hebben. Ook moeten alle ‘hits’ bij de afdeling SIRENE worden gemeld.

Verder zal deze afdeling behulpzaam kunnen zijn bij navraag en advies over signaleringen, internationale opsporingsverzoeken en alle andere voorkomende vragen over internationale rechtshulp.

9.1.3. Verhouding OPS en (N)SIS

Signaleringen in het OPS uit hoofde van de Vw kunnen betrekking hebben op zowel vreemdelingen als EU/EER- en Zwitserse onderdanen. In het (N)SIS mogen geen EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen worden gesignaleerd. Zodra een signalering in het (N)SIS wordt opgenomen blijft signalering in het OPS achterwege. Bij bevraging van EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen niet behorend tot de EU/EER of de Zwitserse Bondsstaat dient eerst het (N)SIS en vervolgens het OPS te worden geraadpleegd. Controle aan de hand van het OPS blijft achterwege ten aanzien van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen.

De IND zal voorstellen tot signalering toetsen aan de voorwaarden voor opnamen in het OPS, dan wel (N)SIS. De politie- en grensbewakingsambtenaren dienen in voorkomende gevallen beide systemen te raadplegen.

9.2. Soorten signaleringen

9.2.1. Signalering ‘ONGEW’ (ongewenst verklaard ex artikel 67 Vw)

Deze signalering kan in OPS en (N)SIS voorkomen.

Een vreemdeling kan bij beschikking van de Minister, op bepaalde in de Vw aangegeven gronden, ongewenst worden verklaard (zie artikel 67 Vw), zie A5. Opname in het OPS of (N)SIS volgt na de verwijdering uit Nederland of indien er geen rechtsmiddelen meer aangewend kunnen worden tegen de beschikking tot ongewenstverklaring (zie artikel 67 Vw) dan wel de aangewende rechtsmiddelen niet in Nederland afgewacht mogen worden.

De ongewenstverklaring betekent dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben (zie artikel 67, derde lid, Vw), hetgeen tot gevolg heeft dat deze vreemdelingen – zolang de ongewenstverklaring van kracht blijft – geen binnenkomst en verblijf in Nederland is toegestaan. Een vreemdeling die in Nederland verblijft of er terugkeert terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard maakt zich schuldig aan een misdrijf (zie artikel 197 WvSr). Aanhouding terzake van dit misdrijf kan dan ook plaatsvinden.

In dringende gevallen kan de Minister op grond van artikel 6.7 Vb tijdelijk opheffing verlenen van een ongewenstverklaring, zie A5. Indien er geen opheffing is verleend en een ongewenstverklaarde vreemdeling zich aan een doorlaatpost meldt en daarbij eigener beweging en uitdrukkelijk om toegang tot Nederland verzoekt, onder mededeling dat hij ongewenst is verklaard, wordt:

  • de toegang geweigerd (in de gevallen genoemd in A2/5.5.1 na raadpleging van de IND);

  • van deze weigering onmiddellijk kennis gegeven aan de IND;

  • in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling de voorgeschreven aantekening omtrent het weigeren van toegang gesteld (zie artikel 4.27 Vb en A2/5.5.2).

In alle overige gevallen moet – wanneer de vreemdeling tijdens de uitoefening van de grenscontrole wordt aangetroffen – contact worden opgenomen met de IND om de beschikking te krijgen over een afschrift van het besluit tot ongewenstverklaring en de wijze van uitreiking van dat besluit. Deze bescheiden moeten worden gevoegd bij het op te maken proces-verbaal wegens overtreding van artikel 197 WvSr.

De ongewenstverklaring eindigt pas indien de betrokken vreemdeling daartoe een aanvraag indient en deze aanvraag wordt ingewilligd. De duur van de signalering ‘ONGEW’ is derhalve afhankelijk van een tot opheffing van de ongewenstverklaring strekkende aanvraag en de inwilliging ervan. Eerst nadat de aanvraag tot opheffing is ingewilligd, kan de signalering in OPS en (N)SIS vervallen worden verklaard.

9.2.2. Signalering ‘OVR’ (ongewenst vreemdeling)

Deze signalering kan onder alle hieronder genoemde voorwaarden in zowel OPS als in het (N)SIS voorkomen.

De signalering ‘OVR’ is een bijzondere aanwijzing van de Minister aan de ambtenaren belast met de grensbewaking en het toezicht op vreemdelingen, die gegeven wordt in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid. Aan als ongewenst gesignaleerde vreemdelingen is op grond van artikel 12, eerste lid, onder d, Vw geen verblijf in de vrije termijn toegestaan. De termijn waarvoor de signalering ‘OVR’ geldt, is afhankelijk van de omstandigheden die aanleiding zijn tot de signalering.

De signalering wordt onder de volgende voorwaarden toegepast:

  • a. verwijdering van een niet-criminele vreemdeling; termijn twee jaar;

  • b. verwijdering van een vreemdeling ten aanzien van wie terzake van een aan drugssmokkel gerelateerd misdrijf proces-verbaal werd opgemaakt, maar waarbij (nog) geen sprake is van een veroordeling; termijn twee jaar;

  • c. verwijdering na veroordeling tot een vrijheidsstraf tot drie maanden; termijn twee jaar;

  • d. verwijdering na veroordeling tot een vrijheidsstraf van drie tot zes maanden; termijn drie jaar;

  • e. verwijdering na veroordeling tot een vrijheidsstraf van zes maanden of meer (geen ongewenstverklaring ex artikel 67 Vw); termijn vijf jaar;

  • f. weigering toegang/verwijdering van een vreemdeling die gebruik gemaakt heeft van valse/vervalste reis- of identiteitspapieren dan wel opzettelijk reis- of identiteitspapieren heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben; termijn vijf jaar;

  • g. bij onttrekking aan toezicht; hiervan is sprake indien niet voldaan wordt aan een opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dan wel sprake is van een van de maatregelen van toezicht zoals die zijn opgesomd in de artikelen 4.37 tot en met 4.39 en de artikelen 4.42 tot en met 4.52 Vb; termijn drie jaar;

  • h. indien er naar het oordeel van de Minister concrete aanwijzingen bestaan dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid; termijn tien jaar.

Ad. b: Indien het proces-verbaal leidt tot een onherroepelijk vonnis kan er aanleiding zijn de signaleringsgrond te wijzigen. Indien er geen sprake is van een proces-verbaal terzake van een aan drugssmokkel gerelateerd misdrijf, maar op basis van een ander misdrijf, vindt er slechts signalering plaats in het OPS voor de duur van één jaar.

Ad. g: Voor een overzicht van de vrijheidsbeperkende maatregelen wordt verwezen naar A6/1.1.Indien de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft niet, ingevolge artikel 4.39 Vb, onmiddellijk van zijn aanwezigheid mededeling doet, onttrekt hij zich aan het toezicht. Als blijkt dat de vreemdeling zich heeft onttrokken aan het toezicht kan hij in ieder geval worden gesignaleerd indien:

  • hij niet beschikt over een inreisstempel en hij de plaats en het moment van inreis in het Schengengebied niet aannemelijk kan maken (zie ook A3/3.6.3); of

  • hij blijkens de inreisstempel in zijn reisdocument de vrije termijn heeft overschreden met meer dan drie dagen.

Ad. h: Deze signaleringsgrond is er met name op gericht vreemdelingen met banden met terroristische netwerken te weren. Hiermee wordt aangesloten bij de wens in verschillende resoluties van de VN om de bewegingsvrijheid van terroristen aan banden te leggen, met name in het kader van grensbewaking. De signaleringsgrond ziet op vreemdelingen aan wie op grond van artikel 3, eerste lid, onder b, Vw de toegang moet worden geweigerd en aan wie op grond van artikel 12, eerste lid, onder d, Vw geen verblijf in de vrije termijn is toegestaan. In deze gevallen dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De signalering hoeft niet gerelateerd te zijn aan daadwerkelijk verblijf in Nederland van de vreemdeling in het verleden, noch aan een daadwerkelijke komst naar Nederland in de toekomst.Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de AIVD. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

Algemeen

Voor de personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen (zie artikel 8.7 Vb) geldt dat de signalering ‘OVR’ niet is toegestaan. Voor hen geldt uitsluitend het gestelde in paragraaf A3/9.2.1 (zie ook A5/6).

In de gevallen bedoeld onder 1 tot en met 6 vangt de termijn van signalering aan op de datum dat de betrokken vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten, dan wel hem de toegang is geweigerd. In het geval bedoeld onder 7 vangt de termijn van de signalering aan op de datum dat de Minister de bijzondere aanwijzing heeft gegeven. In het geval bedoeld onder 8 vangt de termijn van de signalering aan op de datum dat de Minister de bijzondere aanwijzing heeft gegeven.

In alle gevallen kan de betrokken vreemdeling verzoeken om de signalering op te heffen door een daartoe strekkend gemotiveerd verzoek in te dienen bij de DNRI (zie artikel 35 en artikel 36 Wbp). Verzoeken tot opheffing signalering en bezwaarschriften worden doorgestuurd aan en behandeld door de IND.

Vreemdelingen die gedurende enige tijd om beleidsmatige dan wel technische redenen niet verwijderd mogen of kunnen worden, worden niet gesignaleerd gedurende deze periode.

9.3. Handelwijze bij een als ongewenst gesignaleerde vreemdeling

Een vreemdeling die in het kader van grensbewaking wordt aangetroffen en die staat gesignaleerd zoals hiervoor omschreven, wordt in beginsel de toegang geweigerd op grond van artikel 13, juncto artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d, SGC. Er dient voordat tot toegangsweigering wordt overgegaan echter contact te worden opgenomen met de IND indien het een vreemdeling betreft als bedoeld in A2/5.5.1.

Een vreemdeling die in het kader van binnenlands vreemdelingentoezicht wordt aangetroffen, kan op grond van de artikelen 50, juncto artikel 63, Vw worden overgebracht naar een politiebureau of een brigade van de KMar. Het uitgangspunt van de signalering is dat de vreemdeling uit Nederland verwijderd dient te worden door de DT&V. Deze verwijdering dient conform het gestelde in A4 dan ook zo spoedig mogelijk te gebeuren. De vrijheidsontneming kan geschieden op grond van het bepaalde in artikel 50 en/of artikel 59 Vw.

Indien de gesignaleerde vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning voor Nederland of een van de andere Schengenlanden, dan wel een aanvraag tot verblijf indient of heeft ingediend, dan wel een verblijfsvergunning wil verlengen, is de procedure zoals vermeld onder A3/9.4 van toepassing.

9.4. Signaleringen en verblijfstitels/verblijfsaanvragen

Artikel 25 SUO legt de verdragspartners de verplichting op om overleg te plegen met een Schengenstaat die een vreemdeling, niet zijnde een EU/EER-onderdaan of een Zwitserse onderdaan, heeft opgenomen in het (N)SIS ter fine van weigering van toegang, indien het voornemen bestaat aan een dergelijke vreemdeling een verblijfstitel te verlenen.

Indien de IND bij een aanvraag om een verblijfsvergunning constateert dat de vreemdeling door een Schengenstaat ter fine van weigering van de toegang is gesignaleerd in het (N)SIS, wordt ten behoeve van de aanvraag vooroverleg gepleegd met de desbetreffende Schengenstaat. Ingeval van een dergelijke SIS-signalering kan verblijf worden verleend op grond van klemmende redenen van humanitaire aard of internationale verplichtingen. Indien verblijf wordt toegestaan zal de IND de signalerende staat verzoeken de signalering uit het (N)SIS te verwijderen. De signalerende staat kan de vreemdeling desgewenst wel opnemen op de nationale signaleringslijst.

In de praktijk kunnen in het kader van (N)SIS-signalering de navolgende vreemdelingen worden aangetroffen:

  • a. een vreemdeling die geen geldige verblijfstitel voor Nederland bezit en gesignaleerd staat;

  • b. een vreemdeling die een aanvraag tot verblijf indient en door Nederland in het (N)SIS gesignaleerd staat;

  • c. een vreemdeling die een aanvraag tot verblijf indient of heeft ingediend en in het (N)SIS gesignaleerd staat voor een andere Schengenstaat;

  • d. een vreemdeling die in Nederland een geldige verblijfstitel bezit en in het (N)SIS gesignaleerd staat voor een andere Schengenstaat.

Procedure:

De vreemdelingenpolitie, ZHP of KMar dient Bureau SIRENE van de KLPD te allen tijde in kennis te stellen van een hitmelding. Het Bureau SIRENE Nederland stelt vervolgens de IND in kennis. Het Bureau SIRENE registreert hitmeldingen in het (N)SIS en legt onder meer vast wanneer de IND een raadpleegprocedure ten aanzien van een vreemdeling start. Na (middels bovengenoemde raadpleegprocedure, zoals genoemd in artikel 25 SUO) geïnformeerd te hebben bij de betreffende Schengenstaat, licht de IND Bureau SIRENE in. Bij een positieve beschikking verzoekt de IND de signalerende staat de signalering uit het (N)SIS te verwijderen. Desgewenst kan het signalerende land betrokkene opnemen op de nationale signaleringslijst.

Voor de bovengenoemde categorieën geldt daarnaast nog het volgende.

ad a.: Betrokkene dient te worden verwijderd buiten het Schengengebied. De vreemdelingenpolitie, ZHP of KMar licht de IND daaromtrent door middel van proces-verbaal in.

ad b.: De IND beslist op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning. Bij een negatieve beschikking waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan, dient de vreemdeling te worden verwijderd. Bij een positieve beschikking dient de (N)SIS-signalering te vervallen. De IND verwijdert de signalering uit het (N)SIS.

ad c.: Het Bureau SIRENE Nederland stelt naast de IND ook het Bureau SIRENE van het desbetreffende land in kennis. De IND past de in artikel 25 SUO genoemde raadpleegprocedure toe.De IND beslist op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning. Na het indienen van voornoemde aanvraag kan aan betrokkene door de IND verklaring worden uitgereikt waarin is vermeld dat betrokkene een aanvraag tot verblijf heeft ingediend terwijl deze ter fine van weigering van de toegang gesignaleerd staat. De vreemdeling dient deze verklaring bij zich te dragen en bij controle te overleggen. Het Hoofd van de IND stelt een model voor deze verklaring vast.Bij een negatieve beschikking waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan, dient betrokkene te worden verwijderd. Bij een positieve beschikking kan de toelatingsprocedure worden voortgezet.

ad d.: Het Bureau SIRENE Nederland stelt naast de IND ook het Bureau SIRENE van het desbetreffende land in kennis. De IND past de in artikel 25 SUO genoemde raadpleegprocedure toe.De vreemdelingenpolitie, ZHP of KMar die de betrokkene aantreft, doet navraag naar de rechtmatige afgifte van de (tijdelijke) verblijfstitel bij de IND. Wanneer bij navraag blijkt dat de verblijfstitel rechtens is verstrekt, dient betrokkene zijn weg te vervolgen.Wanneer de signalering bij afgifte van de verblijfstitel dan wel bij de verlenging van die titel (nog) niet bekend was bij de IND maakt de vreemdelingenpolitie, ZHP of KMar die de vreemdeling heeft aangetroffen proces-verbaal van bevindingen op. Hierbij maakt hij een kopie van alle documenten die nog niet bekend waren bij de IND. De IND handelt conform ad 3 de hitmelding af en reikt aan betrokkene een verklaring uit. De vreemdeling dient deze verklaring bij zich te dragen en bij controle te overleggen. Het Hoofd van de IND stelt een model voor deze verklaring vast.

9.5. Signalering en weigering van toegang

9.5.1. Algemeen

Indien een vreemdeling geen geldige verblijfstitel voor Nederland of een van de andere Schengenstaten bezit en ter fine van weigering van toegang gesignaleerd staat in OPS of (N)SIS, dient aan hem de toegang te worden geweigerd. De ambtenaar belast met de grensbewaking meldt de ‘hit’ bij bureau SIRENE (zie A3/9.1.2).

9.5.2. Asielaanvraag

Indien een vreemdeling te kennen geeft een asielaanvraag te willen indienen en in het (N)SIS of OPS gesignaleerd staat, meldt de ambtenaar belast met de grensbewaking de ‘hit’ bij bureau SIRENE (zie A3/9.1.2).

Vervolgens neemt IND de aanvraag in behandeling. De IND dient op de hoogte te worden gesteld van het bestaan van de (N)SIS- of OPS-signalering.

Bij een negatieve beschikking waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan, dient betrokkene te worden verwijderd en blijft de signalering in (N)SIS of OPS gehandhaafd.

Indien sprake is van een Dublinclaim, neemt het verantwoordelijke land de behandeling over en blijft de (N)SIS-signalering vooralsnog gehandhaafd. Een uiteindelijke beslissing over het handhaven dan wel laten vervallen van de signalering wordt genomen door de Schengenstaat die de betrokken vreemdeling heeft gesignaleerd.

Bij een positieve beschikking wordt betrokkene toegelaten en dient de OPS- of SIS-signalering te vervallen. Indien het een SIS-signalering door een andere Schengenstaat betreft, dient die signalerende partij hierover geconsulteerd te worden. Dit gebeurt door de betreffende districtscoördinator signaleringen. Na de consultatie verzoekt deze coördinator aan de signalerende staat om de signalering uit het SIS te verwijderen. Desgewenst kan de signalerende staat betrokkene opnemen op de nationale signaleringslijst.

9.5.3. Bezit geldige verblijfstitel/(N)SIS-signalering

Indien een vreemdeling die in Nederland of een ander Schengenland een geldige verblijfstitel bezit en in het (N)SIS gesignaleerd staat, meldt de ambtenaar belast met de grensbewaking de ‘hit’ bij bureau SIRENE (zie A3/9.1.2) en licht de IND in. De vreemdeling dient in beginsel te worden doorgelaten dan wel doorreis te worden verleend. Bij twijfel over de verblijfsrechtelijke positie dient de ambtenaar alvorens de vreemdeling door te laten bij de Korpschef van het regionale politiekorps waar betrokkene woonachtig is na te gaan of de Nederlandse verblijfstitel rechtmatig is afgegeven.

De raadplegingsprocedure met het betreffende Schengenland wordt vervolgens door de IND opgestart.

9.5.4. Bezit geldige verblijfstitel/OPS-signalering

Aan een vreemdeling die in het bezit is van een voor Nederland of een andere Schengenstaat geldige verblijfstitel en in het OPS gesignaleerd staat, kan in beginsel de toegang worden geweigerd. Hierover dient contact te worden opgenomen met de IND. De ambtenaar belast met de grensbewaking meldt de ‘hit’ bij bureau SIRENE (zie A3/9.1.2).

9.6. Opneming en vervallen van signaleringen

9.6.1. Inleiding

Opneming en vervallenverklaring van de in dit hoofdstuk genoemde signaleringen geschiedt door de IND. De IND bepaalt ook, op grond van de SUO, welke signaleringen in het (N)SIS worden opgenomen.

De signaleringen zijn aan termijnen gebonden, die automatisch beëindigd worden, tenzij zich in die periode wijzigingen hebben voorgedaan, die leiden tot een nieuwe signalering of (voortijdige) vervallenverklaring.

Voor een voorstel tot signalering of een vervallenverklaring dient gebruik te worden gemaakt van het standaardformulier (zie model M93). Dit formulier dient verzonden te worden aan de IND. Bij het model M93 dienen vingerafdrukken en, indien aanwezig, kopieën van identiteitsdocumenten te worden meegezonden. Tevens dient het nummer van het proces-verbaal, het proces-verbaal zelf of de registratiekaart te worden meegezonden. Indien geen sprake is van een proces-verbaal dienen andere stukken die de signaleringsgrond ondersteunen, te worden meegezonden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een bericht van verwijdering, een proces-verbaal of een ambtsbericht.

9.6.2. Opnemen van signaleringen

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet ten aanzien van vreemdelingen die voldoen aan de onder A3/9.2.1 en A3/9.2.2 genoemde voorwaarden altijd een verzoek tot signalering indienen bij de IND. Indien de betrokken vreemdeling toestemming krijgt voor verblijf hier te lande, dient de signalering te vervallen. Bij elke beoordeling van een aanvraag om een verblijfstitel hier te lande dient te worden nagegaan of de betrokken vreemdeling is gesignaleerd.

Indien de identiteit van de vreemdeling niet bekend is, dient de Korpschef er voor te zorgen dat steeds de DNRI een onderzoek naar de vingerafdrukken doet. Dit onderzoek is noodzakelijk om te voorkomen dat vreemdelingen onder verschillende personalia gesignaleerd worden. De vreemdeling met meerdere personalia wordt in dat geval onder de naam zoals deze bij de IND bekend is, gesignaleerd. De eventueel andere bekende personalia zullen als aliasnaam opgenomen worden.

9.6.3. Behandeling van het verzoek om opheffing van signalering

9.6.3.1. Opheffing van signaleringen in het (N)SIS

Ingevolge artikel 111 SUO heeft een ieder het recht op het grondgebied van elk der Overeenkomstsluitende Partijen bij de naar nationaal recht bevoegde rechter of instantie een beroep in te stellen wegens een hem betreffende signalering. In het bijzonder kan dit beroep zijn gericht op verbetering, verwijdering of kennisneming van de signalering of op schadevergoeding. Om opheffing van een signalering kan door de vreemdeling worden verzocht bij de staat die verantwoordelijk is voor de signalering. In Nederland dient de vreemdeling zich met een dergelijk gemotiveerd verzoek te richten tot de DNRI. Verwezen wordt naar artikel 35 en artikel 36 Wbp. Verzoeken tot opheffing van door Nederland opgenomen signaleringen en ingediende bezwaarschriften worden doorgestuurd aan en behandeld door de IND. Binnen vier weken nadat het verzoek ontvangen is, wordt door de IND schriftelijk op het verzoek beslist.

Een signalering wordt in ieder geval uit het (N)SIS verwijderd als de signaleringstermijn is verstreken. Verzoeken tot opheffing richten zich dus op opheffing voordat de signaleringstermijn is verlopen. Een signalering kan worden opgeheven als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, die nopen tot opheffing. Daarvan is in ieder geval sprake in de volgende gevallen:

  • a. de grondslag voor de signalering is komen te vervallen (bijvoorbeeld omdat de ongewenstverklaring is opgeheven);

  • b. de vreemdeling toont aan dat de signalering berust op onterechte gronden;

  • c. aan de vreemdeling wordt verblijf in Nederland toegestaan;

  • d. aan de vreemdeling wordt verblijf in een andere lidstaat toegestaan.

ad c.

Verwezen wordt naar A3/9.4. Indien de vreemdeling verblijf wordt toegestaan in Nederland, wordt de signalerende staat verzocht om opheffing van de signalering of verwijdert Nederland de eigen signalering.

ad d

Het kan voorkomen dat een andere Schengenstaat voornemens is een door Nederland gesignaleerde vreemdeling een verblijfsvergunning te verlenen. In die gevallen zal het Nederlandse bureau SIRENE door die staat worden verzocht de signalering op te heffen. Ook in deze gevallen stuurt het bureau SIRENE het verzoek om opheffing van de signalering door naar de IND. De signalering dient dan uit het (N)SIS te worden verwijderd. In ieder individueel geval moet worden bezien of de signalering vervolgens in het OPS wordt opgenomen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het verblijfsdoel van de vreemdeling in de staat waar hem verblijf wordt toegestaan. Immers, in sommige gevallen kan de vreemdeling onder de werking van het Gemeenschapsrecht komen te vallen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij vreemdelingen die verblijf wordt toegestaan bij een familielid dat EU-/EER of Zwitsers onderdaan is.

Humanitaire omstandigheden zijn op zichzelf geen reden om te besluiten tot opheffing van de signalering. Als sprake is van kortdurende humanitaire omstandigheden kan een gesignaleerde vreemdeling op grond van artikel 5, vierde lid, onder c, SGC verzoeken toegang te verkrijgen tot Nederland voor de duur van maximaal drie maanden zoals ook is uitgewerkt in artikel 2.9 Vb (zie A3/9.6.4). Als de vreemdeling zich beroept op langduriger omstandigheden als gezinsleven of vrees voor vervolging in het land van herkomst, dan dient hij een verblijfsvergunning voor het betreffende doel aan te vragen. Als de verblijfsvergunning wordt verleend, dient de signalering te worden opgeheven.

9.6.3.2. Opheffing van signaleringen in het OPS

Een persoon die is geregistreerd in het OPS heeft het recht een verzoek in te dienen om gegevens te verwijderen uit het systeem. Het gemotiveerde verzoek dient schriftelijk te worden gericht aan DNRI. Verwezen wordt naar artikel 35 en artikel 36 Wbp. Het verzoek wordt doorgezonden aan de IND en binnen vier weken nadat het verzoek ontvangen is, wordt door de IND schriftelijk op het verzoek beslist.

Een signalering wordt uit het OPS verwijderd als de signaleringstermijn is verstreken. Verzoeken tot opheffing richten zich dus op opheffing voordat de signaleringstermijn is verstreken. Een signalering in het OPS kan worden opgeheven als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, die nopen tot opheffing. Daarvan is in ieder geval sprake in de volgende gevallen:

  • de grondslag voor de signalering is komen te vervallen (bijvoorbeeld omdat de ongewenstverklaring is opgeheven);

  • de vreemdeling toont aan dat de signalering berust op onterechte gronden;

  • aan de vreemdeling wordt verblijf in Nederland toegestaan;

9.6.3.3. Rechtsmiddelen

Een signalering is een feitelijke handeling waartegen geen rechtsmiddel open staat. Een beslissing op een aanvraag om opheffing van de signalering dient echter te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. Dit brengt met zich dat tegen het besluit het rechtsmiddel bezwaar kan worden aangewend.

9.6.4. Toegangsverlening aan een gesignaleerde vreemdeling

Op grond van artikel 5, vierde lid, onder c, SGC mogen lidstaten besluiten om een vreemdeling toegang te verlenen voor kort verblijf, ondanks dat deze vreemdeling ter fine van weigering toegang in het SIS staat gesignaleerd. Dit is ook uitgewerkt in artikel 2.9, tweede lid, Vb.

Toegang voor kort verblijf kan worden verleend op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen. Als sprake is van dergelijke omstandigheden hoeft de signalering niet tijdelijk te worden opgeheven, maar kan worden besloten om de vreemdeling toegang te verlenen voor de duur van maximaal drie maanden, beperkt tot het Nederlands grondgebied. De andere lidstaten dienen van deze toegangsverlening op de hoogte te worden gesteld.

Als omstandigheden in de zin van artikel 5, vierde lid, onder c, SGC kunnen in ieder geval worden aangemerkt (niet limitatief):

  • zwaarwegende familieomstandigheden;

  • getuigenis door de vreemdeling in een (straf)rechtszaak;

  • vereiste overkomst van de vreemdeling voor een eigen rechtszaak.

Voor een nadere uitwerking van deze omstandigheden en de wijze van indiening en beoordeling van het verzoek wordt verwezen naar de beschrijving ten aanzien van de tijdelijke opheffing van ongewenstverklaringen in A5.

10. Gedragslijn bij ongewenste politieke activiteiten

Politieke activiteiten van een vreemdeling die gevaar opleveren voor de openbare orde (met inbegrip van de goede internationale betrekkingen) of de nationale veiligheid kunnen grond vormen hem (voortgezet) verblijf te ontzeggen. Indien er naar het oordeel van de vreemdelingenpolitie, ZHP of KMar gebleken is van – of gegronde reden is te vrezen voor – deze politieke activiteiten, moet contact worden opgenomen met de IND teneinde te vernemen hoe moet worden gehandeld. In voorkomende gevallen kan aan de vreemdeling de bijzondere aanwijzing worden gegeven dat hij zich dient te onthouden van activiteiten of uitlatingen die een gevaar opleveren voor de openbare orde.

4. Vertrek en uitzetting

1. Inleiding

In hoofdstuk 6 Vw zijn regels opgenomen over onder meer het vertrek en de uitzetting van de vreemdeling. Deze regels zijn ook van toepassing op EU-/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede en derde, Vb en de vreemdelingen als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, Vb, die geen rechtmatig verblijf (meer) hebben. Er dient echter wel rekening mee te worden gehouden dat op EU-/EER-onderdanen toch nog het Europees Vestigingsverdrag (zie B11/4) van toepassing kan zijn. Dit Verdrag verschaft de onderdanen van alle verdragsluitende partijen (in de praktijk alleen de Turkse onderdanen) (extra) procedurele waarborgen in geval van voorgenomen verblijfsbeëindiging bij rechtmatig verblijf van ten minste twee respectievelijk tien jaar.

De Vw kent slechts de begrippen vertrek en uitzetting. Vertrek wordt behandeld in hoofdstuk 6, afdeling 1, artikel 61 en 62 Vw. Uitzetting wordt behandeld in hoofdstuk 6, afdeling 2, artikel 63 tot en met 66 Vw.

Vertrek

Van vertrek is sprake indien een vreemdeling, al dan niet aantoonbaar, zelfstandig of gedwongen vertrekt uit Nederland. Zelfstandig vertrek wordt onder andere gefaciliteerd door IOM in Nederland. Hiertoe biedt IOM een vertrekregeling aan (zie A4/5).

Uitzetting

De wet bevat geen definitie van het begrip uitzetting. De term uitzetting wordt gebruikt voor alle gevallen van ‘verwijdering met de sterke arm uit Nederland’. Dit impliceert dat er geen sprake is van uitzetting als een vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld ons land op een door hem verkozen wijze te verlaten.

Verwijdering

Het begrip verwijdering, dat niet voorkomt in de Vw, omvat alle overheidshandelingen en handelingen van vervoerders die erop gericht zijn om een vreemdeling die Nederland moet verlaten daadwerkelijk te doen vertrekken. Hieronder vallen de begrippen (zelfstandig) vertrek en uitzetting. De handelingen van vervoerders zien enkel op vreemdelingen ten aanzien van wie zij op grond van artikel 65 Vw een terugvoerverplichting hebben.

2. Zelfstandig vertrek

2.1. De rechtsplicht om Nederland uit eigen beweging te verlaten

Uitgangspunt in de Vw is dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft, Nederland uit eigen beweging moet verlaten. De vreemdeling is daarbij zelf verantwoordelijk voor zijn vertrek uit Nederland. Deze eigen verantwoordelijkheid is neergelegd in artikel 61, eerste lid, Vw. De verplichting om Nederland te verlaten is ingevolge dat artikel afhankelijk van de rechtmatigheid van het verblijf. Welke vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, is opgenomen in artikel 8 Vw.

De rechtsplicht om Nederland te verlaten ontstaat op het moment waarop het rechtmatig verblijf eindigt. Voor vreemdelingen die nooit rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad en zich dus illegaal toegang tot Nederland hebben verschaft, ontstaat deze rechtsplicht op het moment waarop zij zich illegaal toegang tot Nederland hebben verschaft. De termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland moet verlaten kan variëren en is geregeld in artikel 62 Vw.

Voor vreemdelingen die wel een aanvraag hebben ingediend, maar waarvan de aanvraag is afgewezen en het bezwaar of beroep de werking van de bestreden beschikking niet opschort, ontstaat de rechtsplicht na afwijzing van de aanvraag. Als bezwaar of beroep de werking van de bestreden beschikking opschort, dan ontstaat de rechtsplicht nadat de opschorting is geëindigd.

Zie B14 in geval de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

2.2. Het vorderen van medewerking aan de voorbereiding van vertrek

Indien bij beschikking een verblijfsaanvraag is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken, terwijl de werking van die beschikking is opgeschort, dan kan op grond van artikel 61, tweede lid, Vw desalniettemin medewerking van de vreemdeling worden gevorderd aan de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. Deze regeling maakt het onder meer mogelijk om ten aanzien van asielzoekers medewerking te verlangen aan de voorbereiding van het vertrek uit Nederland wanneer de eerste beslissing op de asielaanvraag negatief is, zodat, ingeval de bestreden beschikking in de rechterlijke procedure wordt bevestigd, het vertrek zo snel mogelijk kan plaatsvinden. Van de vreemdeling kan derhalve worden verlangd dat hij zich inspant om vervangende reisdocumenten te verkrijgen op het moment dat hij nog in afwachting is van de rechterlijke procedure. Dat betekent niet dat de vreemdeling zich dient te wenden tot autoriteiten van zijn land van herkomst. Hij kan bijvoorbeeld ook via familieleden of vrienden in het land van herkomst trachten om identiteitsdocumenten of andere schriftelijke stukken waaruit zijn nationaliteit en identiteit blijkt, te verkrijgen. De vreemdeling kan zonodig op grond van artikel 4.38 Vb door de ambtenaar belast met het toezicht worden gevorderd om te verschijnen teneinde gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. Steeds dient door de ambtenaar belast met het toezicht aan de vreemdeling duidelijk te worden gemaakt wat er van hem in dit kader wordt verlangd. In de vreemdelingenadministratie vindt hiervan registratie plaats.

2.3. Een klacht schort het vertrek uit Nederland niet op

In het derde lid van artikel 61 Vw is neergelegd dat het indienen van een klacht als bedoeld in artikel 9:1 Awb de verplichting om Nederland uit eigen beweging te verlaten niet opschort. Als de vreemdeling wordt uitgezet, kan hij, indien de klacht in behandeling zal worden genomen, in het buitenland over zijn klacht worden gehoord. De omstandigheid dat de vreemdeling in het buitenland kan worden gehoord, maakt het mogelijk dat, indien de vreemdeling vooraf of tijdens de uitzetting kenbaar maakt een klacht te willen indienen, de uitzetting doorgang kan vinden. Ook is het mogelijk dat de klacht schriftelijk wordt afgehandeld (zie artikel 9:10, tweede lid, Awb) of dat de vreemdeling een klacht laat indienen door een vertegenwoordiger in Nederland (zie artikel 9:1, eerste lid, Awb).

2.4. Vertrek naar een ander land dan het land van herkomst

Vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten, zijn in beginsel vrij zich te begeven naar ieder land waar zijn toegang is gewaarborgd. Toegang tot een ander land dan het land van herkomst moet de vreemdeling zelf aannemelijk maken. Echter, indien de vreemdeling niet is vertrokken in de vertrektermijn en de overheid de uitzetting van de vreemdeling ter hand heeft genomen, zal de gedwongen verwijdering niet worden opgeschort wanneer de vreemdeling op enig moment aangeeft naar een ander land te willen vertrekken.

Concrete informatie over de voorwaarden voor binnenkomst in een bepaald land wordt door de DT&V getoetst aan het individuele geval.

2.5. Verwijdering van gezinsleden

Indien het hoofd van een gezin uit Nederland moet worden verwijderd, geldt als algemene regel dat de tot zijn gezin behorende vreemdelingen, aan wie het niet of niet langer krachtens een van de bepalingen van artikel 8 Vw is toegestaan in Nederland te verblijven, zoveel mogelijk met het hoofd van het gezin verwijderd dienen te worden. Indien al dan niet door toedoen van een gezinslid gezamenlijk vertrek van het gezin niet mogelijk is, kan gescheiden verwijdering pas plaatsvinden nadat de zaak is beoordeeld en getoetst door de DT&V.

3. Vertrektermijnen

3.1. De algemene termijn van vier weken

De vreemdeling wiens rechtmatig verblijf is geëindigd, dient Nederland in het algemeen binnen vier weken (vertrektermijn) te verlaten op grond van artikel 62, eerste lid, Vw. De vertrektermijn van vier weken gaat in nadat het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 Vw is geëindigd. De vreemdeling dient Nederland binnen deze termijn op eigen gelegenheid te verlaten. Voldoet de vreemdeling niet aan deze verplichting, dan kan uitzetting aan de orde zijn.

Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op burgers van de Unie en hun gezinsleden wier rechtmatig verblijf bij beschikking is beëindigd.

3.2. In mindering brengen van beroepstermijn op de vertrektermijn

Indien de vreemdeling de beroepstermijn ongebruikt laat, kan deze in mindering worden gebracht op de vertrektermijn van vier weken (zie artikel 62, tweede lid, Vw). Omdat de beroepstermijn in het algemeen vier weken bedraagt, dient de vreemdeling in deze gevallen na het verstrijken van de ongebruikte beroepstermijn Nederland onmiddellijk te verlaten. Reden hiervoor is dat de vreemdeling reeds voorbereidingen voor zijn vertrek heeft kunnen nemen.

3.3. Verkorten van de vertrektermijn

Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die het wenselijk maken om een kortere vertrektermijn te geven. Om die reden is in artikel 62, vierde lid, Vw de bevoegdheid van de Minister opgenomen om de vertrektermijn tot minder dan vier weken te verkorten. De Korpschef, dan wel de Commandant der KMar kan ingevolge artikel 1.4 Vb zelfstandig tot verkorting van de vertrektermijn besluiten.

De vertrektermijn kan verkort worden in het belang van de uitzetting:

  • indien de geldigheidsduur van de beschikbare reisdocumenten door het toekennen van een termijn van vier weken verloopt;

  • indien gegronde vrees bestaat dat de vreemdeling misbruik zal maken van het gunnen van een vertrektermijn door niet-rechtmatig in ons land achter te blijven;

  • indien de eerste reismogelijkheid zich voordoet vóór het verstrijken van de vertrektermijn, terwijl de daaropvolgende reismogelijkheid in redelijkheid te lang na het verstrijken van de vertrektermijn ligt;

  • indien binnen de vertrektermijn van de vreemdeling de mogelijkheid bestaat hem in het kader van een door de DT&V georganiseerde overheidsvlucht te laten terugkeren;

  • indien het een vreemdeling betreft wiens uitzetting dient te geschieden door middel van overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten ingevolge terug- en overnameovereenkomsten (zie A4/11).

De vertrektermijn kan voorts worden verkort in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid.

Bij EU-/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, is verkorting van de vertrektermijn alleen mogelijk in naar behoren aantoonbare dringende gevallen (zie artikel 8.24, derde lid, Vb en A6/5.3.3.7). Hiervan is slechts sprake bij een actuele, werkelijke en genoegzaam ernstige bedreiging van de openbare orde (Raad van State 15 juli 2005, Bulvydas, 200505057/1).

De verkorting van de vertrektermijn kan op twee manieren door de rechter worden beoordeeld:

  • indien de Minister de vertrektermijn tegelijk met de afwijzing van de aanvraag verkort, dan zal de rechter bij de beoordeling van het beroep op de rechter tevens de verkorting van de termijn beoordelen;

  • indien de Minister pas na afloop van het beroep op de rechter de vertrektermijn verkort, dan is afzonderlijk bezwaar of beroep mogelijk. In dit laatste geval mag de behandeling van een ingediend bezwaar- of beroepschrift niet in Nederland worden afgewacht.

Het verkorten van de vertrektermijn heeft overigens geen gevolg voor de termijn waarbinnen de vreemdeling bezwaar of beroep kan instellen. Deze termijn blijft in genoemde situaties in het algemeen vier weken, tenzij de aanvraag in het AC wordt afgedaan, in welk geval de beroepstermijn een week bedraagt (zie artikel 69, eerste en tweede lid, Vw).

3.4. Onthouden van een vertrektermijn

In een aantal gevallen wordt de vreemdeling geen vertrektermijn gegund (zie artikel 62, derde lid, Vw).

Het betreft de volgende categorieën:

  • de vreemdeling wiens rechtmatig verblijf is geëindigd door afloop van de termijn als bedoeld in artikel 12 Vw (de zogenaamde vrije termijn);

  • de vreemdeling die nooit rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en zich dus illegaal toegang tot Nederland heeft verschaft;

  • de vreemdeling van wie de asielaanvraag is afgewezen in de AC-procedure (zie C22/2).

Vreemdelingen behorend tot de hierboven genoemde categorieën dienen Nederland dus onmiddellijk te verlaten.

4. Reisdocumenten

4.1. Aanvragen reisdocumenten

Uitgangspunt

Uitgangspunt in de Vw is dat de vreemdeling aan wie geen (verder) verblijf in Nederland is toegestaan een eigen verantwoordelijkheid heeft om Nederland binnen de daarvoor gestelde termijn te verlaten. Wanneer een vreemdeling niet beschikt over geldige reisdocumenten, dient hij hiervoor tijdig zelf te zorgen. Hiertoe kan de vreemdeling zich wenden tot zijn eigen diplomatieke vertegenwoordiging of tot familieleden of bekenden in het land van herkomst.

Wanneer een vreemdeling niet zelfstandig Nederland verlaat, kan uitzetting aan de orde komen (zie A4/6).

In het kader van een uitzetting van een vreemdeling die niet beschikt over een (geldig) reisdocument, wordt pas een (vervangend) reisdocument aangevraagd wanneer de uitzetting niet geëffectueerd kan worden op basis van een terug- of overnameovereenkomst of werkafspraken dan wel een claim op een vervoerder (artikel 65 Vw).

Wijze van aanvragen

In een aantal gevallen is uitzetting van een vreemdeling aan wie geen (verder) verblijf in Nederland is toegestaan niet onmiddellijk uitvoerbaar, omdat deze niet over een (geldig) reisdocument beschikt op grond waarvan zijn toegang tot zijn land van herkomst of een ander land is gewaarborgd. Om na te gaan of de vreemdeling bij een andere ketenpartner bekend is, dient in die gevallen de vreemdelingenadministratie te worden geraadpleegd. Ter vaststelling van de nationaliteit en identiteit kan hier onder andere worden gedacht aan het vergelijken van foto’s en vingerafdrukken. Ter vaststelling van de nationaliteit van een vreemdeling kan in bijzondere gevallen gebruik worden gemaakt van de bij de IND aanwezige expertise op het gebied van taalanalyse.

Indien de uit te zetten vreemdeling niet in het bezit is van een (geldig) reisdocument of re-entry permit op grond waarvan de toegang tot het land van bestemming en zijn eventuele doorreis door een derde land is gewaarborgd, kan de DT&V zo spoedig mogelijk een (vervangend) reisdocument en de eventueel benodigde (transit)visa en re-entry permit aanvragen bij de betreffende buitenlandse diplomatieke vertegenwoordiging.

Een uitzondering hierop vormen de gevallen, waarin onmiddellijke uitzetting door middel van overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten of door plaatsing aan boord van een schip of een vliegtuig mogelijk is (zie A4/8). Indien de uitzetting van een vreemdeling als hier bedoeld niet op de voorgeschreven wijze kan worden geëffectueerd, dient contact te worden opgenomen met de DT&V.

Moment van aanvraag

Bij contacten met de diplomatieke vertegenwoordiging ter verkrijgen van de voor het vertrek benodigde (vervangende) reisdocumenten dient voorzichtigheid te worden betracht in verband met het verbod op refoulement.

Dit betekent in beginsel dat het aanvragen van een (vervangend) reisdocument, re-entry permit, of identiteitsonderzoek alsook de presentatie (in persoon) van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst, indien het om een asielzoeker gaat, pas dient te geschieden na een uitspraak van de rechter in beroep, of, wanneer het indienen van een rechtsmiddel geen opschortende werking heeft (hoger beroep), tot het moment waarop de rechter heeft geoordeeld over het eventuele verzoek om een voorlopige voorziening.

Het indienen van hoger beroep heeft geen opschortende werking. Een asielzoeker mag de uitspraak in hoger beroep dus niet afwachten en dient Nederland te verlaten. Hij kan derhalve worden uitgezet, behoudens in geval van een toegewezen voorlopige voorziening. Omdat het indienen van hoger beroep geen opschortende werking heeft, is het mogelijk de vreemdeling te presenteren bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het (vermoedelijke) land van herkomst. Als een afgewezen asielzoeker echter in hoger beroep gaat én tegelijkertijd een verzoek om een voorlopige voorziening aanvraagt, dient gewacht te worden met de presentatie bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst totdat de ABRvS zich heeft uitgesproken over de voorlopige voorziening. In het geval de voorlopige voorziening wordt afgewezen kan gepresenteerd worden. In het geval de voorlopige voorziening wordt toegekend, dient presentatie achterwege te blijven totdat de rechter heeft beslist in de bodemprocedure (hoger beroep).

Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin er sprake is van een vrijheidsontnemende maatregel en het verkrijgen van een vervangend reisdocument veel tijd in beslag neemt. In dat geval kan de DT&V, ook indien de rechter nog niet heeft beslist op een door een asielzoeker ingediend verzoek om een voorlopige voorziening en/of ingesteld beroep, zich voor het aanvragen van een (vervangend) reisdocument, re-entry permit of identiteitsonderzoek wenden tot de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst.

Eventueel kan ook in andere (bijzondere) gevallen worden overgegaan tot vroegtijdige presentatie van de vreemdeling bij de autoriteiten van het (vermoedelijke) land van herkomst. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om afgewezen asielzoekers afkomstig uit een land waarvan bekend is dat het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten lange tijd in beslag neemt en er sprake is van openbare-ordeaspecten (bijvoorbeeld iemand die op grond van het strafrecht van zijn vrijheid is beroofd). Vroegtijdige presentatie van asielzoekers dient achterwege te blijven als de verwijdering snel kan worden geëffectueerd.

Is de vreemdeling in een huis van bewaring, een gevangenis, een TBS-inrichting of een soortgelijke inrichting opgenomen, dan dient het (vervangend) reisdocument zo mogelijk reeds tijdens zijn verblijf in die inrichting te worden aangevraagd, opdat de uitzetting zo spoedig mogelijk, bij voorkeur onverwijld, na het ontslag kan plaatsvinden (zie A4/10.1).

Contact met de diplomatieke vertegenwoordiging

De diplomatieke vertegenwoordiging wordt, evenals andere autoriteiten van het (vermoedelijke land van herkomst), nimmer op de hoogte gesteld van het feit dat de vreemdeling eerder een asielaanvraag heeft ingediend in Nederland of in enig ander land. Er kan slechts worden aangegeven dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en om die reden Nederland dient te verlaten.

Geen aantekeningen in documenten van asielzoekers

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en de betrokken ambtenaren van de IND zien erop toe dat geen aantekeningen in reis- of identiteitsdocumenten van asielzoekers worden geplaatst.

4.2. Gedragslijn als geen reisdocument kan worden verkregen

4.2.1. De diplomatieke vertegenwoordiging wijst de aanvraag af

Indien de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een (vervangend) reisdocument door een diplomatieke vertegenwoordiging en hij overigens niet aan de buitenlandse grensautoriteiten kan worden overgegeven, dan wel uit Nederland worden verwijderd door middel van plaatsing aan boord van een schip of vliegtuig (zie A4/8) en er daarnaast geen sprake is van de situatie dat de vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken (zie B14/3), dient hem te worden aangezegd dat hij Nederland moet verlaten.

4.2.2. Afgifte van een EU-staat

In voorkomende gevallen kan het vertrek uit Nederland plaatsvinden met behulp van een EU-staat als bedoeld in de Aanbeveling van de Raad van 30 november 1994 betreffende de aanneming van een standaard-reisdocument voor de verwijdering van onderdanen van derde landen (Publicatieblad Nr. C 274 van 19/09/1996 blz. 18-19, zie model M80). Dit document wordt afgegeven door de Nederlandse overheid indien de nationaliteit van de vreemdeling voldoende aannemelijk is. De EU-staat kan worden gebruikt bij terugkeer naar het land van herkomst, maar in voorkomende gevallen ook bij de terugkeer naar een ander land. Tevens kan het document worden gebruikt als ondersteunend reisdocument bij overdracht naar andere Europese landen.

Bij gebruikmaking van een EU-staat in het kader van het vertrek uit Nederland dient aan de volgende – cumulatieve – voorwaarden voldaan te zijn:

  • het is niet mogelijk gebleken tijdig een (vervangend) reisdocument te verkrijgen van de betreffende (feitelijke) autoriteiten in het land van herkomst of een derde land, of er zijn met de autoriteiten van het desbetreffende land afspraken gemaakt over het gebruik van de EU-staat;

  • er bestaan één of meerdere aanwijzingen op grond waarvan de nationaliteit en, in voorkomende gevallen, de identiteit van de betrokken vreemdeling aangenomen kan worden;

  • er bestaat een redelijke kans dat de betrokken vreemdeling wordt toegelaten in het land waar hij naar terug dient te keren.

In alle gevallen vindt afgifte van een EU-staat plaats door de DT&V. Het verdient aanbeveling om, indien aanwezig, bij de EU-staat (kopieën) van identiteits(ondersteunende) documenten te voegen, zoals een rijbewijs of geboorteakte. De (kopieën) van deze documenten mogen geen asielgerelateerde informatie bevatten.

4.3. Het inhouden van documenten

Bij elke verwijdering van een vreemdeling dient steeds zoveel mogelijk te worden nagegaan door de vreemdelingenpolitie dan wel de KMar of de door de Minister gegeven voorschriften en aanwijzingen omtrent het doorhalen van in het paspoort gestelde aantekeningen, het inhouden van afzonderlijke inlegbladen en het inhouden van identiteitsdocumenten zijn nageleefd (zie A3/5).

Indien inlegbladen en identiteitsdocumenten als hier bedoeld bij de vreemdelingen worden aangetroffen, dienen deze te worden ingehouden en door tussenkomst van de DT&V te worden toegezonden aan de betrokken ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen. Dit geschiedt door middel van het model M101.

4.4. Het stellen van aantekeningen in reisdocumenten

Ten aanzien van het stellen van aantekeningen omtrent verwijdering in het reisdocument van de vreemdeling, gelden de volgende hoofdregels:

  • een aantekening omtrent verwijdering mag in het reisdocument van een vreemdeling alleen worden gesteld indien er gegronde reden bestaat om te vermoeden dat de vreemdeling zal trachten zich (opnieuw) naar Nederland te begeven, zonder te voldoen aan de bij of krachtens de Vw gestelde voorwaarden voor binnenkomst;

  • een aantekening omtrent verwijdering mag niet worden gesteld indien de doorreis van de vreemdeling door of diens toelating tot een derde land daardoor zou worden bemoeilijkt.

Gevaar voor moeilijkheden met het oog op doorreis door, of toelating tot, derde landen zal niet bestaan indien:

  • De vreemdeling met toepassing van de ter zake gesloten overeenkomsten door bemiddeling van het land waarmee de overeenkomst is gesloten naar een derde land wordt uitgezet (zie A4/11);

  • De vreemdeling rechtstreeks wordt verwijderd naar een land waar zijn toegang gewaarborgd is, hetzij omdat hij onderdaan is van dat land, hetzij omdat hij in het bezit is van een voor toelating tot dat land geldig reisdocument.

Bij uitzetting van een vreemdeling door middel van overgave aan de Belgische grensautoriteiten blijft – tenzij de Minister een andersluidende aanwijzing heeft gegeven – het stellen van een aantekening omtrent verwijdering in het reisdocument steeds achterwege indien de vreemdeling bestemd is om uit het Beneluxgebied te worden verwijderd.

Aantekeningen omtrent verwijdering mogen nimmer worden geplaatst in de identiteits- of reisdocumenten van:

  • asielzoekers (zie C11/3.2);

  • vreemdelingen op wie het beleid ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel (zie B9) van toepassing is.

Voor het stellen van aantekeningen in het algemeen, zie A3/5.

Voor de eventuele intrekking van de resterende geldigheidsduur van een visum, zie A2/4.3.7.

4.5. Toezending van reisdocumenten aan de doorlaatpost van uitreis

In gevallen waarin het vertrek van de vreemdeling onder toezicht geschiedt, wordt zijn reisdocument met toepassing van het bepaalde in artikel 4.23 Vb tijdelijk in bewaring genomen en toegezonden aan het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt waarlangs de betrokkene Nederland zal verlaten. Zie in dit verband ook A3/5. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen stelt de vreemdeling in het bezit van een ontvangstbewijs (zie model M101).

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zendt het reisdocument tijdig per aangetekende brief aan het hoofd van de betreffende grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt, onder nauwkeurige opgave van het tijdstip waarop de vreemdeling langs deze doorlaatpost/overgave-overnamepunt zal uitreizen.

Het hoofd van de desbetreffende grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt geeft het reisdocument aan de vreemdeling terug nadat deze het ontvangstbewijs voor terugontvangst (zie model M101) heeft ondertekend en controleert of de vreemdeling inderdaad het land verlaat. Vervolgens stelt het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt op het ingehouden ontvangstbewijs een verklaring waaruit blijkt dat het vertrek van de vreemdeling is gecontroleerd en zendt hij het ontvangstbewijs terug aan de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die het heeft afgegeven.

Indien de vreemdeling zich niet op de afgesproken tijd en plaats bij het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt heeft vervoegd, of indien de uitreis van de vreemdeling vertraging ondervindt, dan wel op moeilijkheden stuit, geeft het hoofd van de grensdoorlaatpost of het overgave-overnamepunt aanstonds kennis aan de betrokken vreemdelingenpolitie, ZHP of KMar, teneinde overleg te plegen omtrent de ter zake te volgen gedragslijn.

5. Zelfstandig vertrek gefaciliteerd door IOM

5.1. Algemeen

De IOM in Nederland bemiddelt bij het zelfstandig vertrek of hervestiging van vreemdelingen die Nederland willen verlaten en biedt daartoe het REAN-programma aan. Het REAN-programma is gericht op de uitvoering van een humaan en effectief beleid voor de zelfstandige terugkeer of hervestiging van bepaalde categorieën vreemdelingen. Om dit doel te bereiken, gebaseerd op haar mandaat en afhankelijk van de beschikbare middelen, heeft de IOM-missie in Nederland tot taak voorlichting te geven, aanvragen voor vertrek in behandeling te nemen, de reis te arrangeren en het vertrek te begeleiden. Indien het vertrek of de hervestiging feitelijk kan worden gerealiseerd, draagt de IOM ook zorg voor het uitkeren van financiële bijdragen voor de zelfstandige terugkeer of hervestiging in een derde land. Voorts kan de IOM voor bepaalde categorieën vertrekkers, zoals Amv’s, specifieke voorzieningen treffen.

Het REAN-programma is in de eerste plaats bedoeld voor vreemdelingen die met toestemming van de Nederlandse overheid hier te lande verblijven in afwachting van een beslissing op hun aanvraag om verblijf of na een afwijzing van hun aanvraag. Ook vreemdelingen met een verblijfsvergunning die terug wensen te keren of zich wensen te hervestigen kunnen een beroep doen op het REAN-programma indien zij voldoen aan de voorwaarden vermeld in de REAN-uitvoeringsregeling en geen aanspraak maken op de remigratieregeling. Vreemdelingen die op grond van de vreemdelingenwetgeving niet of niet meer in Nederland mogen verblijven, zijn niet bij voorbaat van het programma uitgesloten. De uitvoeringsregeling van het REAN-programma is opgenomen in Stcrt. 84 van 1 mei 2006.

5.2. Procedure

De procedure voor vertrek onder het REAN-programma is hieronder kort samengevat en toegelicht:

  • a. de vreemdeling dient een aanvraag voor vertrek in bij IOM;

  • b. IOM gaat bij de IND na of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor verlening van bijdragen onder het REAN-programma;

  • c. indien dit het geval is, krijgt de vreemdeling bericht dat hij in beginsel onder het REAN-programma kan vertrekken;

  • d. de vreemdeling vertrekt vanaf de luchthaven, waar hij zijn ticket en eventueel een eenmalige financiële ondersteuning krijgt uitgereikt na toestemming voor intrekking van eventuele procedures ter verkrijging van een verblijfstitel, dan wel de verblijfsvergunning.

ad a.

IOM informeert de vreemdeling over de ondersteuning die IOM kan verlenen bij terugkeer naar het land van herkomst en doormigratie. Indien de vreemdeling gebruik wenst te maken van de ondersteuning van IOM kan deze een aanvraag voor vertrek indienen. Gelijktijdig wordt door de vreemdeling het formulier ondertekend waarin hij verklaart geen bezwaar te hebben tegen het uitwisselen van voor het vertrek relevante gegevens tussen IOM, de IND en de DT&V.

ad b.

IOM beoordeelt de aanvraag. Vanwege de voorwaarden voor vertrek onder het REAN-programma wordt de IND om toestemming gevraagd de betrokken vreemdeling via IOM te laten vertrekken. Deze toestemming wordt door de IND verleend of onthouden in overleg met de DT&V. De DT&V wordt door de IND geïnformeerd over de beslissing of wel of geen toestemming wordt verleend. Indien er reeds concrete verwijderingsmaatregelen jegens de vreemdeling zijn genomen, kan de DT&V besluiten de verwijdering doorgang te laten vinden, dan wel de vreemdeling te laten vertrekken via IOM. Reeds gestarte verwijderingsmaatregelen worden opgeschort in het geval toestemming wordt verleend.

ad c.

Indien een aanvraag is goedgekeurd, organiseert IOM de reis en stelt de eventueel uit te keren financiële bijdrage voor de eerste kosten van levensonderhoud vast. De vreemdeling is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten. Indien de DT&V, vreemdelingenpolitie, de ZHP, de KMar of de IND in het bezit is van (vervangende) reisdocumenten, worden deze zoveel mogelijk gebruikt in het zelfstandige vertrektraject dat wordt gefaciliteerd door IOM.

Indien de vreemdeling in het bezit is van een (elektronisch) W-document dient hij dit voorafgaand aan zijn vertrek bij de vreemdelingenpolitie in te leveren.

ad d.

De uitreisformaliteiten op de luchthaven worden afgehandeld door IOM. Indien sprake is van vrijheidsbeperkende maatregelen, of wanneer de vreemdeling vanuit vreemdelingenbewaring vertrekt, wordt de vreemdeling door de KMar overgedragen aan IOM. Voor overgave aan IOM heft de ambtenaar belast met de grensbewaking de vrijheidsbeperkende maatregel of de vreemdelingenbewaring op. In die gevallen ontvangt de KMar schriftelijk bericht van IOM dat de vreemdeling daadwerkelijk is vertrokken.

De vreemdeling ondertekent ten overstaan van IOM een vertrekverklaring waarin hij onder meer verklaart instemming te verlenen met de intrekking van (eventuele) nog openstaande verblijfsrechtelijke procedures, dan wel intrekking van de verblijfsvergunning. De vertrekverklaring wordt opgesteld door het IOM.

De IND en de DT&V ontvangen schriftelijk bericht van IOM dat de vreemdeling is vertrokken met ondersteuning van IOM. Er dient geen bericht vertrek (zie model M100) aan de IND te worden gestuurd. De IND verstrekt in deze gevallen voorafgaand aan het vertrek informatie aan IOM over eventuele ketenpartners anders dan de DT&V die door IOM van het uiteindelijke vertrek op de hoogte gesteld moeten worden.

6. Uitzetting

6.1. Algemene uitgangspunten

Uitzetting is een bevoegdheid en geen verplichting van de Minister. De titel tot uitzetting is van rechtswege het gevolg van het niet verlenen, niet verlengen of intrekken van de vergunning, het eindigen van het rechtmatig verblijf, of het niet rechtmatige verblijf. In artikel 27, 45 en 63 Vw is opgenomen dat de vreemdeling kan worden uitgezet indien hij Nederland niet uit eigen beweging verlaat binnen de daartoe gestelde termijn. De rechter kan op het moment van het doen van zijn uitspraak beoordelen of er beletselen bestaan tegen uitzetting. Als de rechter de beschikking in stand laat, is met die uitspraak bevestigd dat de vreemdeling Nederland dient te verlaten.

Uitzetting vindt plaats:

  • door overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten;

  • door plaatsing aan boord van een vliegtuig of schip van de onderneming door wiens tussenkomst de vreemdeling is aangevoerd (zie A4/8); of

  • indien geen van de bovenstaande opties mogelijk is: rechtstreeks, dan wel indirect door middel van een tussenstop, naar een land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang wordt verleend.

Van belang is dat in het kader van de uitzetting nimmer aan de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling, noch aan autoriteiten van het land van doorreis of bestemming, mag worden medegedeeld, of documenten mogen worden verstrekt waaruit blijkt dat de vreemdeling eerder een asielaanvraag heeft ingediend. Om te voorkomen dat deze informatie de genoemde autoriteiten bereikt, mag ook nimmer aan het personeel van de vervoersmaatschappij waarmee de vreemdeling wordt uitgezet, worden medegedeeld dat hij een asielaanvraag heeft ingediend. Er kan slechts worden aangegeven dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft en om die reden Nederland dient te verlaten.

Uitgeprocedeerde Amv’s

Uitgeprocedeerde Amv’s ten aanzien van wie geen twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd en van wie de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het bijzondere beleid inzake Amv’s is geweigerd, komen in aanmerking voor voorzieningen in Nederland totdat het vertrek geëffectueerd wordt zolang zij nog minderjarig zijn (zie C5/23.3.2).

Indien niet aannemelijk is geworden dat betrokkene zich zelfstandig kan handhaven (zie B14/2.2.3), dient bij de feitelijke terugkeer de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld te zijn, tenzij in het landgebonden asielbeleid is vastgelegd dat de autoriteiten van het land van herkomst of een ander land waar betrokkene redelijkerwijs heen kan gaan, zorgdragen voor de opvang van alleenstaande minderjarigen. In dat geval rust op de Nederlandse overheid geen taak om te treden in de wijze van opvang van de minderjarigen.

Alvorens tot uitzetting over te gaan van een Amv van wie de asielaanvraag is afgewezen, dient contact opgenomen te worden met de DT&V en de IND. De voogd wordt op de hoogte gesteld van het besluit dat de betrokkene wordt uitgezet en van de wijze waarop de uitzetting zal plaatsvinden.

6.2. Geen uitzetting ondanks de vertrekplicht

In de volgende gevallen vindt vooralsnog geen uitzetting plaats ondanks het feit dat de vertrekplicht is ingegaan:

  • indien uit een signalering of anderszins blijkt dat door een buitenlandse autoriteit de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) van een vreemdeling is of wordt gevraagd (zie A4/10.2);

  • indien het betreft een vreemdeling die als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden, of tegen wie een strafvervolging wegens een misdrijf is ingesteld, of die tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld, of ten aanzien van wie een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. Een en ander zolang het onderzoek nog niet is beëindigd, of omtrent de strafvervolging nog niet onherroepelijk is beslist, of de opgelegde straf of maatregel nog niet is ondergaan. In zodanige gevallen mag niet tot uitzetting worden overgegaan, tenzij het OM daartegen geen bezwaar heeft;

  • Indien de vreemdeling een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de voorgenomen uitzetting, zal de beslissing van de rechter daarop in de regel hier te lande mogen worden afgewacht, mits het verzoek daartoe tijdig is ingediend. Indien er sprake is van een tweede of volgend verzoek om een voorlopige voorziening, mag de uitspraak hierop echter alleen in Nederland worden afgewacht indien er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Een verzoek om een voorlopige voorziening mag niet hier te lande worden afgewacht, indien redenen van openbare orde of nationale veiligheid zich daartegen verzetten of het gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst of van toelating tot een derde land verloren zou gaan, bijvoorbeeld doordat het paspoort of de daarin voorkomende visa nog slechts voor korte tijd geldig zijn. Voor de situatie waarin uitzetting (vooralsnog) achterwege blijft vanwege gezondheidsredenen, wordt verwezen naar A4/7.

Onderdanen EU/EER en onderdanen van de Zwitserse bondsstaat

De uitzetting van de vreemdeling, die na beëindiging van het verblijf om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of gezondheid tijdens de bezwaar of beroepsprocedure tijdig een voorlopige voorziening heeft gevraagd dient achterwege te blijven totdat op dat verzoek is beslist. Hierop zijn de volgende enkele uitzonderingen mogelijk (zie artikel 8.24, eerste lid, Vb):

  • indien het besluit met toepassing van artikel 4:6 Awb is genomen;

  • indien het besluit reeds door de rechtbank of voorzieningen rechter is beoordeeld;

  • indien het besluit is gebaseerd op dwingende redenen van openbare veiligheid.

De aanwezigheid op het Nederlands grondgebied van de vreemdeling die voor de behandeling van een bezwaarschrift, beroepschrift, dan wel een verzoek om een voorlopige voorziening gericht tegen de beëindiging van het rechtmatig verblijf, geen gemachtigde heeft gesteld, wordt hangende het proces niet geweigerd, tenzij:

  • a. zijn aanwezigheid de openbare orde of de openbare veiligheid ernstig zal verstoren; of

  • b. het bezwaar of beroep is gericht tegen de weigering van toegang tot het grondgebied.

In het algemeen zal bij ongewenstverklaring sprake zijn van zowel de onder a als b beschreven situatie (zie artikel 8:24, tweede lid, Vb).

6.3. Verantwoordelijkheid voor maatregelen uitzetting

De DT&V is verantwoordelijk voor de effectuering van de uitzetting. Hierop gelden een paar uitzonderingen.

Ten aanzien van vreemdelingen die door de KMar in het kader van het MTV zijn aangetroffen, is de Commandant der KMar verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen voor de overdracht aan Duitsland of België via de landsgrenzen. Vreemdelingen die in het kader van het vreemdelingentoezicht worden aangetroffen en die zonder formaliteiten via de landgrenzen met België of Duitsland kunnen worden overgedragen, worden door de politie aan de KMar overgedragen. De KMar zorgt voor de overdracht. Hetzelfde geldt voor de situatie waarin na toegangsweigering door de ambtenaar belast met de grensbewaking, de KMar of ZHP in staat is binnen afzienbare tijd te realiseren dat de vreemdeling wordt verwijderd. In alle andere gevallen is de DT&V verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen voor de uitzetting.

6.4. Aanlevering van de vreemdeling ten behoeve van uitzetting

Over het algemeen vindt uitzetting plaats via één van de uitzetcentra, ook als het gaat om een groepsgewijze uitzetting per overheidsvlucht. Vreemdelingen die zijn aangetroffen in het grensgebied in het kader van het MTV of in het kader van het binnenlands vreemdelingentoezicht kunnen ook zonder plaatsing in een uitzetcentrum worden uitgezet (zie A4/6.3).

De uitzetting van vreemdelingen via een uitzetcentrum kan op twee manieren plaatsvinden:

  • vreemdelingen die reeds in vreemdelingenbewaring zijn gesteld, worden op basis van de eerder opgelegde vrijheidsontnemende maatregel overgebracht naar een uitzetcentrum;

  • vreemdelingen die nog niet in vreemdelingenbewaring zijn gesteld worden in een uitzetcentrum op grond van artikel 59, eerste en tweede lid, Vw in bewaring gesteld.

Voor de werkwijze ten aanzien van inbewaringstelling van een vreemdeling, zie A6/5.3.

Bij uitzetting per vliegtuig is het in uitzonderlijke gevallen in overleg met de DT&V mogelijk vreemdelingen rechtstreeks aan te leveren op de grensdoorlaatpost waarlangs de vreemdeling zal worden uitgezet. Van uitzonderlijke gevallen is bijvoorbeeld sprake bij capaciteitsproblemen of bij overwegingen van openbare orde vanwege strafrechtelijke feiten die de vreemdeling heeft begaan.

De DT&V is bij uitzetting per vliegtuig verantwoordelijk voor het boeken van een vlucht bij een daartoe aangewezen reisagent. Minimaal 48 uur voor vertrek controleert de DT&V of de vreemdeling beschikt over:

  • een geldig vliegticket; en

  • zijn geld en andere eigendommen; en

  • geldige (vervangende) reisdocumenten, dan wel een schriftelijke toezegging voor de benodigde vervangende reisdocumenten; en

  • persoonlijke bagage (maximaal 20 kg.); en

  • indien noodzakelijk: een verklaring van medische vliegreisgeschiktheid (de zogeheten “fit-to-fly-verklaring”).

Voor de uitzetting plaatsvindt, wijst de ambtenaar belast met de feitelijke uitzetting (veelal de KMar of ZHP) de vreemdeling erop, dat als er documenten in de bagage van de vreemdeling bevinden waaruit kan blijken dat de vreemdeling asiel heeft gevraagd, deze achtergelaten kunnen worden.

Voor het gebruik van het formulier Aanmeldformulier vreemdeling (zie model M118) zie A6/1.3.

6.5. Informatie-uitwisseling ten behoeve van de uitzetting

Via het formulier Aanmeldformulier vreemdeling (zie model M118) worden aan de KMar of ZHP vooraf alle omstandigheden gemeld, waaronder het gedrag van de vreemdeling en medische omstandigheden, die van belang kunnen zijn voor de veiligheid of de veiligheid van de ambtenaren belast met de begeleiding tijdens de vlucht.

Indien het gedrag van de vreemdeling daartoe aanleiding geeft, kan de DT&V aan de KMar verzoeken om begeleiding van de vreemdeling tijdens de vlucht.

Bij de overdracht van de vreemdeling door de DT&V aan de KMar ten behoeve van de feitelijke uitzetting wordt gebruik gemaakt van een formulier. Na overname van de vreemdeling wordt een exemplaar van dit formulier door de KMar ondertekend en direct weer ter hand gesteld van de ambtenaar die de vreemdeling heeft overgedragen.

Door middel van het formulier Opdracht tot verwijdering (zie model M24-A) maakt de KMar van iedere uitzetting schriftelijk melding aan de DT&V. Door de vreemdelingenpolitie, de ZHP of de KMar wordt na een uitzetting een formulier Bericht van vertrek (zie model M100) opgemaakt (zie A4/6.10). Tevens wordt een Verzoek tot signalering (zie model M93) opgemaakt (zie A4/6.9 en A3/9).

6.6. Hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting

In artikel 23a en 23b Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar zijn regels opgesteld voor het gebruik van hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting.

Artikel 23a Ambtsinstructie bevat de voorwaarden waaronder hulpmiddelen kunnen worden ingezet.

Op grond van artikel 23a, derde lid, Ambtsinstructie zal de ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen, indien hij onder leiding van een meerdere optreedt, geen gebruik maken van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting dan na uitdrukkelijke last van deze meerdere. Het is de inschatting van de meerdere welk hulpmiddel voor een bepaalde situatie het beste kan worden aangewend. De eisen van subsidiariteit en proportionaliteit dienen te allen tijde in acht te worden genomen bij het toepassen van hulpmiddelen bij een uitzetting. Deze inschatting dient te worden gemaakt op het moment van of vlak voor de daadwerkelijke uitzetting.

De informatie over het gedrag van de vreemdeling opgenomen in de checklist/ geleidebrief (zie model M118) dient bij deze inschatting te worden betrokken. De gezagvoerder van het luchtvaartuig dient vooraf, in een zo vroeg mogelijk stadium, te worden geïnformeerd in geval van aanwending hulpmiddelen bij het aan boord brengen van de vreemdeling. Na het sluiten van de vliegtuigdeuren kan enkel in overleg met en na toestemming van de gezagvoerder van het luchtvaartuig worden overgegaan tot het aanwenden van hulpmiddelen.

De volgende hulpmiddelen kunnen, afzonderlijk dan wel gecombineerd, worden gebruikt:

  • stalen handboeien: ten behoeve van het fixeren van handen en/of voeten;

  • combinatieriem met handboeien: ten behoeve van het fixeren van de polsen aan de voorzijde van het lichaam met een mogelijkheid tot verbinding met de enkels;

  • klittenband: ten behoeve van het fixeren van handen en/of voeten;

  • tie-raps: kunststof bindstrips ten behoeve van het fixeren van handen en/of voeten;

  • schuimcap: een helm welke dient ter voorkoming dat de vreemdeling zichzelf of anderen verwondt door bijvoorbeeld te bijten.

Op grond van artikel 23b Ambtsinstructie dient de toepassing van een hulpmiddel bij uitzetting onverwijld schriftelijk te worden gemeld aan de meerdere, onder vermelding van de aard van het hulpmiddel, de redenen die tot het gebruik hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen. De meerdere ziet toe op de registratie van deze melding.

6.7. Uitzetting via transitluchthaven in een EU-lidstaat

Richtlijn 2003/110 van de Raad van de EU voorziet in wederzijdse ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van verwijdering door de lucht en geeft regels voor eenvormige procedures. Indien bij uitzetting via de lucht geen gebruik kan worden gemaakt van een rechtstreekse vlucht naar het land van bestemming, kan worden verzocht om doorgeleiding door de lucht via een andere lidstaat van de EU. Er wordt in beginsel niet om doorgeleiding door de lucht verzocht wanneer de verwijderingsmaatregel gepaard dient te gaan met de overbrenging van de betrokken vreemdeling naar een andere luchthaven op het grondgebied van de aangezochte lidstaat (zie ook A2/8).

Het verzoek om al dan niet begeleide doorgeleiding door de lucht en de daarmee verbonden ondersteuningsmaatregelen moet door de KMar schriftelijk worden ingediend bij de aangezochte lidstaat. Hiertoe dient gebruik te worden gemaakt van het formulier dat is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 2003/110. Het verzoek moet zo vroeg mogelijk, doch ten minste twee dagen vóór de doorgeleiding, in de aangezochte lidstaat aankomen. In bijzonder dringende en naar behoren gemotiveerde gevallen mag deze termijn korter zijn. De aangezochte lidstaat dient onmiddellijk, in ieder geval binnen twee dagen, een beslissing op het verzoek bekend te maken. Deze termijn kan, in gemotiveerde gevallen, met ten hoogste 48 uur worden verlengd. Zonder instemming van de aangezochte staat wordt niet met de doorgeleiding door de lucht begonnen. Indien de aangezochte lidstaat niet binnen de gestelde termijn antwoordt, kan met de doorreis worden begonnen door middel van een kennisgeving.

Ambtenaren van de KMar begeleiden de doorgeleiding. Zij moeten daarbij in alle omstandigheden de regelgeving van de aangezochte lidstaat naleven. Zij hebben derhalve geen verdergaande bevoegdheden dan de betreffende regelgeving toelaat. De begeleiders dragen tijdens de doorgeleiding door de lucht geen wapens en zijn gekleed in burgerkleding. Op verzoek dienen zij passende identificatiemiddelen te overleggen, waaronder de toestemming voor doorgeleiding die door de aangezochte lidstaat is afgegeven, of, in voorkomende gevallen, een kennisgeving van doorgeleiding.

Vreemdelingen worden onmiddellijk teruggenomen van de aangezochte lidstaat wanneer:

  • de toestemming tot doorgeleiding door de lucht door de aangezochte lidstaat is geweigerd of ingetrokken;

  • de vreemdeling tijdens de doorgeleiding zonder toestemming de aangezochte lidstaat is binnengekomen;

  • de doorgeleiding van de vreemdeling naar een ander land van doorreis of naar het land van bestemming is mislukt, of de inscheping voor de aansluitende vlucht is mislukt;

  • de doorgeleiding door de lucht om een andere reden niet mogelijk is.

6.8. Overdracht aan het voor het asielverzoek verantwoordelijke land

Indien in het kader van de Verordening 343/2003 een claim is gehonoreerd en het asielverzoek derhalve op grond van artikel 30, eerste lid onder a, Vw wordt afgewezen, wordt de beschikking zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling uitgereikt en wordt hem mededeling gedaan door welk land zijn asielverzoek zal worden behandeld. Voorts wordt hem meegedeeld dat hij krachtens de Verordening 343/2003 en met inachtneming van de nationale regelgeving zal worden overgedragen.

Aan de vreemdeling wordt in overeenstemming met hetgeen is gesteld in artikel 19, derde lid en artikel 20, eerste lid, onder d, Verordening 343/2003, zodra hierover meer bekend is, de datum van overdracht bekend gemaakt.

Op grond van artikel 19, derde lid, of artikel 20, eerste lid, onder d, Verordening 343/2003 wordt de vreemdeling, zodra het praktisch mogelijk is en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek of vanaf de beslissing op het beroep of op het verzoek tot herziening – wanneer dit opschortende werking heeft – overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat. Indien de overdracht niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, berust de verantwoordelijkheid bij de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend. Ingevolge artikel 19, vierde lid, of artikel 20, tweede lid, Verordening 343/2003 kan de termijn tot overdacht tot maximaal één jaar worden verlengd indien de overdracht wegens detentie niet binnen de gestelde termijn kon worden uitgevoerd. De termijn tot overdracht kan tot maximaal 18 maanden worden verlengd indien de overdracht niet binnen de gestelde termijn kon worden uitgevoerd wegens onderduiking van de asielzoeker.

De DT&V dient derhalve de overdracht zo spoedig mogelijk en bij voorkeur binnen deze termijn van zes maanden te regelen. Het feit dat een eventuele overdracht nog niet rond is, doet geen (verlengd) recht op opvang ontstaan. De vreemdeling is na een geaccordeerd verzoek immers op de hoogte welke lidstaat zijn asielverzoek in behandeling neemt en kan een beroep doen op de daar geldende faciliteiten.

De regeling voor inbewaringstelling van artikel 59 Vw is van toepassing (zie A6/5.3.3.6).

Nederland heeft internationaal de verplichting er zoveel mogelijk voor te zorgen dat de asielzoeker zich niet zal onttrekken aan de overdracht. De Commandant der KMar en/of de DT&V beoordeelt daarom of de asielzoeker zich zelfstandig of begeleid naar het land van bestemming dient te begeven. De IND heeft hierin een adviserende rol. Vaak blijkt ook uit het geaccordeerde verzoek of begeleide overdracht gewenst is.

Aan de asielzoeker wordt verstrekt:

  • een beschikking met een afwijzing op grond van artikel 30, eerste lid onder a, Vw;

  • een kennisgeving van overdracht aan een ander land dat partij is bij de Verordening 343/2003;

  • een laissez-passer indien hij zelfstandig reist; indien hij onder begeleiding reist houdt zijn begeleider het laissez-passer onder zich; bij vertrek per vliegtuig wordt het laissez-passer afgegeven aan de gezagvoerder die bij aankomst het document aan de grensbewakingsautoriteiten overhandigt;

  • eventueel zijn reisdocument;

  • zijn geld en andere persoonlijke eigendommen.

Naar het land van bestemming wordt gezonden:

  • de vlucht- en/of reisgegevens;

  • een kopie van het laissez-passer, dat via het snelste technische middel (meestal de fax) wordt verzonden;

  • een kopie van de eventueel beschikbare reis- of identiteitspapieren (voor zover deze nog niet verstrekt zijn bij het leggen van de claim).

Alle originele documenten worden aan het ontvangende land ter hand gesteld door tussenkomst van de autoriteit die de feitelijke uitvoering geeft aan de overdracht. Indien de vreemdeling per vliegtuig reist, worden de documenten in een envelop afgegeven aan de gezagvoerder van het vliegtuig die ze overhandigt aan de grensbewakingsautoriteiten van het ontvangende land.

De plaats waar de asielzoeker zich in het land van bestemming dient te melden, wordt vermeld op het laissez-passer. Het betreft hier veelal de locatie waar de feitelijke overdracht plaatsvindt. Op de kennisgeving van overdracht wordt het land van bestemming aangegeven.

6.9. Signalering in het opsporingsregister

Verwijderde vreemdelingen kunnen worden gesignaleerd in het (N)SIS of het OPS, zie hiervoor A3/9. De vreemdelingenpolitie, ZHP of de KMar dient hiertoe een voorstel tot signalering in bij de IND (model M93).

6.10. Bericht van vertrek

De vreemdelingenpolitie, ZHP of KMar dient het vertrek of de uitzetting van een vreemdeling uit Nederland door toezending van een bericht (zie model M100) aan de IND en de DT&V en, indien van toepassing, aan de opvangverlenende instantie, te melden. Indien het vertrek is gefaciliteerd door de IOM, blijft toezending van dit bericht achterwege (zie A4/5). De IND verstrekt dan wel voorafgaand aan het vertrek informatie aan de IOM over eventuele ketenpartners die door de IOM van het uiteindelijke vertrek op de hoogte moeten worden gesteld. In alle gevallen kan door middel van het formulier Bericht omtrent signalering (zie model M93) advies worden uitgebracht om de vreemdeling in het (N)SIS of het OPS te signaleren (zie A3/9).

Bij toezending van het formulier Bericht van vertrek (zie model M100) dient te worden aangegeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken. De vertrekcategorieën zijn:

Uitzetting

Verwijdering met de sterke arm uit Nederland van een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling (inclusief Dublinclaimanten en personen vallende onder andere overdrachtsovereenkomsten). Naast de IND en de DT&V ontvangt, indien van toepassing, ook de opvangverlenende instantie deze informatie.

Uitzetting vanuit strafrechttraject (conform VRIS-werkwijze)

Verwijdering met de sterke arm uit Nederland van een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die is aangehouden op grond van verdenking van het plegen van strafbare feiten (zijnde misdrijven en overtredingen). Zie hiervoor A4/10.1. Tot deze vertrekcategorie behoort ook de vreemdeling die voorafgaand aan zijn uitzetting op een bepaald moment vanuit het strafrechttraject in vreemdelingenbewaring is gesteld. De verwijderde geweigerde vreemdeling die strafrechtelijk is of wordt vervolgd, valt niet onder deze vertrekcategorie.

Vertrek onder toezicht van zelfmelder

Het onder begeleiding uit Nederland doen vertrekken van een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, die zich zelfstandig heeft gemeld bij de KMar of de ZHP op een luchthaven of zeehaven voor het verkrijgen van reisdocumenten.

Vertrek onder toezicht MTV

Het met de sterke arm aan de landgrenzen doen vertrekken van een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die tijdens een MTV-controle is aangetroffen. De vreemdeling wordt hierbij niet in persoon overgedragen aan de autoriteiten van België of Duitsland.

Overgave na controle MTV aan landgrenzen

Het met de sterke arm in persoon overdragen aan de autoriteiten van het aangrenzende Schengenland (Duitsland of België) van een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die bij een MTV-controle is aangetroffen.

Opheffing inbewaringstelling met aanzegging Nederland te verlaten

Het doen van de aanzegging Nederland te verlaten bij het opheffen van de vreemdelingenbewaring van een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling.

Aanzegging Nederland te verlaten

Het doen van een aanzegging Nederland te verlaten bij adrescontrole, MTV-controle of na staandehouding (die mogelijk heeft geleid tot ophouding) aan een vreemdeling die niet-rechtmatig in Nederland verblijft, maar waarvan na een identiteits- en nationaliteitsonderzoek is gebleken dat deze niet daadwerkelijk uit Nederland kan worden verwijderd. Naast de IND en de DT&V ontvangt, indien van toepassing, ook de opvangverlenende instantie deze informatie.

Zelfstandig de woonruimte verlaten tijdens de procedure vóór het ingaan van de vertrektermijn

Tijdens de asielprocedure of reguliere procedure bij adrescontrole constateren dat de woonruimte van de vreemdeling definitief verlaten is. Naast de IND en de DT&V ontvangt, indien van toepassing, ook de opvangverlenende instantie deze informatie.

Zelfstandig de woonruimte verlaten in of na de vertrektermijn van de procedure

In of na de vertrektermijn van de asielprocedure of reguliere procedure bij adrescontrole constateren dat de woonruimte van de vreemdeling definitief verlaten is. Naast de IND en de DT&V ontvangt, indien van toepassing, ook de opvangverlenende instantie deze informatie.

Zelfstandig vertrek van een bij controle op uitreis illegaal gebleken vreemdeling

Zelfstandig vertrek van een vreemdeling die, al dan niet na afloop van de vrije termijn, illegaal in Nederland heeft verbleven en die is aangetroffen bij uitreiscontrole aan de buitengrens.

6.11. Bericht van ontruiming

Het COA dient de ontruiming van een vreemdeling uit de opvangvoorzieningen door toezending van een bericht (zie model M100a) aan de IND en de DT&V te melden.

6.12. Gedragslijn indien uitzetting niet mogelijk is

In een aantal gevallen is uitzetting niet mogelijk, omdat de vreemdeling niet langer op zijn woonadres verblijft. Wanneer dit na een adrescontrole of op andere wijze duidelijk is gebleken, dient de vreemdelingenpolitie een bericht te zenden aan de IND en de DT&V (zie model M100). De in dit formulier opgenomen rubrieken dienen zo volledig mogelijk te worden ingevuld. De vreemdelingenpolitie doet hierbij een voorstel tot signalering (zie A3/9). Hierbij is van belang dat nagegaan wordt door de IND of de vreemdeling inmiddels rechtmatig verblijf heeft gekregen.

7. Geen uitzetting om gezondheidsredenen

7.1. Beleid

Artikel 64 Vw bepaalt dat de uitzetting achterwege dient te blijven zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van een van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen.

Als gezinsleden worden in dit verband aangemerkt:

  • echtgenoten en (geregistreerde) partners en hun respectieve minderjarige (voor-)kinderen;

  • de meerderjarige kinderen die feitelijk behoren en reeds in het land van herkomst behoorden tot het gezin.

In de situatie dat ten aanzien van een minderjarig kind sprake is van het achterwege laten van de uitzetting, worden als gezinsleden aangemerkt:

  • de (stief/pleeg)ouders van het kind;

  • de minderjarige (stief)broers en zussen van het kind;

  • de meerderjarige broers en zussen die feitelijk behoren en reeds in het land van herkomst behoorden tot het gezin van bedoelde ouders.

Voor de wijze waarop de familierechtelijke relatie en het feitelijke behoren tot het gezin wordt aangetoond, wordt verwezen naar C12/6. In het kader van deze regeling behoeven officiële documenten, waarmee de familierechtelijke relatie wordt aangetoond, niet gelegaliseerd te zijn door de Minister van BuZa.

Hoewel een geldig document voor grensoverschrijding geen voorwaarde is voor een geslaagd beroep op artikel 64 Vw, dient bij voorkeur wel een paspoort overgelegd te worden.

De bescherming tegen uitzetting in deze gevallen moet uitdrukkelijk worden onderscheiden van de situatie waarin de vreemdeling medische behandeling in Nederland stelt te behoeven en om die reden in aanmerking wenst te komen voor een verblijfsvergunning (zie B8).

Bij een beroep op artikel 64 Vw is de vraag aan de orde of betrokkene medisch gezien in staat is om te reizen. Het betreft dus een tijdelijke maatregel, gericht enkel op de opschorting van de uitzetting en/of de rechtsplicht om Nederland te verlaten. In voorkomende gevallen kan tevens sprake zijn van het achterwege laten van de uitzetting ingevolge artikel 64 Vw, indien de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan. Ten aanzien hiervan wordt verwezen naar B8/3.

De vraag of op grond van artikel 64 Vw uitzetting achterwege moet blijven, kan zich niet eerder voordoen dan vanaf het moment waarop de rechtsplicht ontstaat Nederland te verlaten. Derhalve kan de bescherming van artikel 64 Vw niet intreden indien en zolang de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft ingevolge artikel 8 Vw.

Een beroep op artikel 64 Vw is mogelijk indien de vreemdeling zich in de situatie bevindt waarin de werking van een besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning niet (langer) is opgeschort dan wel indien de vreemdeling nimmer een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft ingediend en geen rechtmatig verblijf heeft. Hierbij is niet van belang of de uitzetting op korte termijn is gepland.

Handelwijze bij ongewenstverklaring en na toegangsweigering

Ingeval de vreemdeling ongewenst is verklaard ex artikel 67 Vw, of indien de toegang is geweigerd, kan er geen sprake zijn van rechtmatig verblijf ex artikel 8 Vw en kan er evenmin een geslaagd beroep worden gedaan op artikel 64 Vw.

Een aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen en het rechtmatig verblijf ex artikel 8, onder j, Vw toe te kennen, zal dan ook moeten worden afgewezen omdat betrokkene, vanwege de ongewenstverklaring, dan wel vanwege de toegangsweigering, daarop geen aanspraak kan maken.

De gezondheidstoestand van de vreemdeling kan desalniettemin, gelet op de strekking van artikel 64 Vw, aanleiding zijn om tijdelijk geen gevolg te geven aan de bevoegdheid om de vreemdeling uit te zetten.

In dat geval blijft de uitzetting achterwege zonder dat sprake is van rechtmatig verblijf en zonder dat de ongewenstverklaring of toegangsweigering wordt opgeheven. In dit geval gebeurt dit naar de ratio van (en niet ingevolge) artikel 64 Vw. Het stellen van een aantekening in het grensoverschrijdingsdocument blijft in deze gevallen achterwege.

7.2. Procedure

7.2.1. Beroep op artikel 64 Vw

Een beroep op artikel 64 Vw is, gelet op artikel 1:3 Awb, een aanvraag in de zin van de Awb. De aanvraag wordt schriftelijk gedaan bij de IND en dient steeds onderbouwd te zijn met alle gegevens en bescheiden die nodig zijn voor de beoordeling van de vraag of de uitzetting gelet op de gezondheid van betrokkene kan worden geëffectueerd. Het zal daarbij kunnen gaan om recente medische stukken van één of meer behandelend arts(en) die in een gesloten envelop, voorzien van een stempel of aantekening “medisch geheim”, aangeleverd moeten worden. Ook dient een ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring (zie model M39-A) te worden bijgevoegd. Op deze toestemmingsverklaring dienen alleen de meest recente behandelaars te worden vermeld. De aanvraag dient te worden verzonden naar de IND.

Met uitsluitend mededelingen van de vreemdeling zelf wordt in beginsel geen genoegen genomen. Dit is slechts anders indien bij de DT&V of bij de ambtenaar belast met de uitzetting, dan wel ontruiming, reeds aanstonds en wegens concrete aanwijzingen het vermoeden rijst dat de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen. In dat geval zal de ambtenaar belast met de uitzetting dan wel de DT&V ook zonder nadere onderbouwing van het beroep op artikel 64 Vw zich ervan moeten vergewissen of de uitzetting achterwege moet blijven en hiertoe bij de IND een onderzoek (laten) instellen. In de meeste gevallen zal de medisch adviseur van het BMA door de IND om een advies worden gevraagd.

Indien er geen medische stukken ter onderbouwing van de aanvraag worden ingediend, of indien een ingevulde toestemmingsverklaring (zie model M39-A) ontbreekt, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld binnen een redelijke termijn de aanvraag aan te vullen en dit verzuim te herstellen. Indien de vreemdeling hier niet aan voldoet, kan de aanvraag worden afgewezen.

De redelijke termijn voor het indienen van relevante medische stukken bedraagt in beginsel een week, maar kan korter zijn in het belang van de vreemdeling, of in het geval de uitzetting op (zeer) korte termijn gepland is.

Indien de vreemdeling zich wendt tot de DT&V, de vreemdelingenpolitie, ZHP, KMar of het COA, wordt de aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw doorgezonden aan de IND.

7.2.2. Procedure in geval van vreemdelingenbewaring

In geval de aanvraag vanuit vreemdelingenbewaring wordt gedaan, dient de DT&V, de ambtenaar belast met het toezicht of de ambtenaar belast met de grensbewaking de noodzakelijke voortvarendheid te betrachten en bij het doorzenden melding te maken van het feit dat aan de vreemdeling de vrijheid is ontnomen. De IND behandelt deze aanvragen met voorrang.

Indien de aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen wordt ingewilligd, wordt de vreemdelingenbewaring ex artikel 59 Vw opgeheven, aangezien er (wederom) sprake is van rechtmatig verblijf.

7.2.3. Het raadplegen van het BMA

Bij de beoordeling van een aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen wordt indien nodig door de IND de medisch adviseur van het BMA geraadpleegd. Ook een andere onafhankelijk medisch deskundige kan worden benaderd om een advies uit te brengen.

Naast de medische stukken dient tevens een door de vreemdeling ondertekende toestemmingsverklaring te worden meegezonden (zie model M39-A). De IND zendt deze stukken naar het BMA met het verzoek om een advies uit te brengen. Het medisch onderzoek wordt uitgevoerd door de medisch adviseur van het BMA dan wel een andere arts die door de medisch adviseur hiertoe wordt ingeschakeld.

7.2.4. Gevolgen indiening aanvraag

Het indienen van een aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen schort de vertrekplicht niet op. De vreemdeling heeft gedurende het onderzoek en behandeling van de aanvraag geen rechtmatig verblijf ex artikel 8 Vw. In beginsel zal echter geen gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid tot uitzetting, zolang op de aanvraag niet is beslist.

Het indienen van een aanvraag om artikel 64 Vw toe te passen schort evenmin de door het COA te volgen procedures tot beëindiging van verstrekkingen ingevolge de Rva op (zie C23/2.3.3).

7.3. Inwilliging

De IND doet, onder verwijzing naar het medisch advies, schriftelijk mededeling aan de vreemdeling dat de uitzetting achterwege zal blijven. Ook de duur van de opschorting van het vertrek, de periode waarin verwacht wordt dat de medische beletselen aanwezig zijn, wordt vermeld. Deze periode is in beginsel gelijk aan de periode die in het medisch advies is genoemd, met een maximum van een half jaar.

De vreemdeling en zijn gezinsleden krijgen krachtens artikel 8, aanhef en onder j, Vw (wederom) rechtmatig verblijf. De vertrekplicht en de bevoegdheid tot uitzetting worden ingevolge de Vw opgeschort.

De IND informeert de DT&V dat de uitzetting tijdelijk achterwege wordt gelaten. Ingeval de vreemdeling aanspraak wenst te maken op de Rva-verstrekkingen, informeert de IND ook het COA.

In het geval dat onomstotelijk vaststaat dat de vreemdeling om medische redenen niet in staat is om te reizen, bijvoorbeeld bij een acute opname in een ziekenhuis, kan het achterwege laten van de uitzetting ingevolge artikel 64 Vw door de IND, op advies van de DT&V, zonder onderliggende aanvraag worden vastgesteld en verleend. In dat geval kan ook het beroep van de vreemdeling op artikel 64 Vw ingewilligd worden zonder dat daarvoor eerst een advies wordt ingewonnen van het BMA. In een dergelijk geval volstaat een bewijs van ziekenhuisopname of een ander medisch bewijs, of een advies van de DT&V waaraan een dergelijk bewijs ten grondslag heeft gelegen.

Een forensisch geneeskundige van de GG&GD dient altijd te worden ingeschakeld wanneer sprake is van een acuut besmettingsgevaar.

Indien de vreemdeling beschikt over een ingevolge de Vw vereist geldig document voor grensoverschrijding, wordt daarin door de vreemdelingenpolitie een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen (zie bijlage 7g VV) geplaatst, onder vermelding van de duur van de opschorting van vertrek. De periode van deze opschorting mag de geldigheidsduur van het document niet overschrijden.

Indien de vreemdeling niet beschikt over een ingevolge de Vw vereist geldig document voor grensoverschrijding, dan geldt het volgende.

In de gevallen waarin artikel 64 Vw voor de duur van minder dan zes weken wordt toegepast, wordt de vreemdeling enkel in het bezit gesteld van een brief van de IND waarin staat dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw.

In de gevallen waarin artikel 64 Vw voor de duur van meer dan zes weken wordt toegepast, wordt door de vreemdelingenpolitie aan de vreemdeling een document W2, met een inlegvel, voorzien van een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen, uitgereikt (zie bijlage 7g VV). Het document W2 wordt door de IND besteld en toegezonden aan de vreemdelingenpolitie. De geldigheidsduur van het document W2 is altijd gelijk aan de periode dat de uitzetting achterwege wordt gelaten.

Na afloop van deze periode ontstaat van rechtswege (wederom) de rechtsplicht voor de vreemdeling om Nederland binnen vier weken te verlaten alsmede de bevoegdheid tot uitzetting. Er is derhalve geen nieuw besluit nodig. Dit is slechts anders indien de uitzetting achterwege blijft zonder dat daarbij een eindtermijn werd gesteld. In dat geval dient per separaat besluit te worden vastgesteld dat de uitzetting niet langer achterwege wordt gelaten, dan wel dat de uitzetting voor een bepaalde periode wederom achterwege zal blijven.

De gevallen waarin de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in verband met zijn gezondheidstoestand aanspraak wenst te maken op (de voortzetting van) de voorzieningen ingevolge de Rva, zijn genoemd in C23/2.2.2, onder f en g.

7.4. Afwijzing

Indien naar het oordeel van de IND geen reisbeletselen bestaan, wordt de vreemdeling hiervan onder verwijzing naar het medisch advies schriftelijk op de hoogte gebracht.

Uitzetting onder voorwaarden

Het komt voor dat de medisch adviseur in zijn advies aangeeft dat de vreemdeling in staat is om te reizen, doch dat dit onder bepaalde voorwaarden dient te geschieden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een voorraad aan medicijnen van de vreemdeling tijdens en na de reis of het meenemen van medische gegevens.

De DT&V ziet erop toe dat aan deze voorwaarden is voldaan voordat de vreemdeling wordt uitgezet. Het opvragen en meenemen van het medisch dossier betreft een verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf. De vreemdeling of zijn raadsman wordt hierop gewezen door de DT&V.

7.5. Rechtsmiddelen

Tegen de vaststelling dat de uitzetting niet achterwege blijft, staan op grond van artikel 72 Vw rechtsmiddelen open, namelijk het indienen van een bezwaarschrift bij de IND. Het indienen van een bezwaarschrift schort de vertrekplicht, uitzetting of eventuele beëindiging van de voorzieningen niet op.

De behandeling van een eerste, tijdig ingediend verzoek om een voorlopige voorziening mag in beginsel in Nederland worden afgewacht. Een verzoek om een voorlopige voorziening dient binnen 24 uur te zijn ingediend. Het indienen van dit verzoek levert geen rechtmatig verblijf op ingevolge artikel 8 Vw en betekent evenmin dat de vreemdeling aanspraak maakt op de verstrekkingen ingevolge de Rva. De behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening mag niet hier te lande worden afgewacht indien redenen van openbare orde of nationale veiligheid zich daartegen verzetten of het gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst verloren zou gaan.

De behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening mag evenmin worden afgewacht indien er duidelijk sprake is van een poging van de vreemdeling om de uitzetting te frustreren. Hieronder wordt verstaan het aanspannen van (vervolg)procedures ten tijde van de op handen zijnde uitzetting, terwijl er geen medische indicaties bestaan waaruit zou moeten blijken dat de vreemdeling niet in staat zou zijn om te reizen. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om een verzoek om een voorlopige voorziening dat is ingediend naar aanleiding van een afgewezen aanvraag ingevolge artikel 64 Vw die redelijkerwijs veel eerder had kunnen en moeten worden ingediend. Het gaat hier om zaken waarbij de vreemdeling zich eerst op het moment dat de daadwerkelijke uitzetting dreigt, beroept op een bij hem lang bestaand medisch feit waarvan niet is vastgesteld dat het een beletsel is voor de uitzetting.

De vaststelling of er sprake is van het frustreren van de uitzetting dient plaats te vinden aan de hand van alle individuele omstandigheden van de zaak. De DT&V zal derhalve steeds per geval moeten beoordelen of het de vreemdeling te doen is de geplande uitzetting te frustreren of dat de behandeling van het verzoek in Nederland mag worden afgewacht. De DT&V dient hierover aan de IND een advies uit te brengen, waaraan door de IND bij de besluitvorming zwaarwegende betekenis wordt gegeven.

In geval dat wordt geoordeeld dat de behandeling van het eerste, tijdig ingediende verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag worden afgewacht, wordt de vreemdeling of zijn raadsman hiervan aanstonds in beginsel schriftelijk op de hoogte gebracht. Uiteraard is het aan de rechtbank om te beoordelen of de uitzetting doorgang vindt, dan wel dat er door middel van een spoedprocedure op het verzoek van de vreemdeling zal worden beslist.

7.6. Procedure bij zwangerschap/bevalling

Bij zwangerschap blijft de uitzetting per vliegtuig achterwege gedurende de periode van zes weken voor tot zes weken na de bevalling. Dit is de periode van zes weken vanaf de eerste dag dat de bevalling blijkens een verklaring van een arts of verloskundige, aangevend de vermoedelijke datum van bevalling, binnen zes weken is te verwachten tot zes weken na de bevalling.

In geval van zwangerschap of bevalling dient een medische verklaring van een arts te worden overgelegd, waaruit blijkt in welk stadium de zwangerschap verkeert.

De IND doet schriftelijk de mededeling aan de vreemdelinge dat de uitzetting achterwege zal blijven. Ook de duur van de opschorting van het vertrek dient te worden vermeld.

Indien de vreemdelinge niet beschikt over een ingevolge de wet vereist geldig document voor grensoverschrijding, dan geldt het volgende.

In alle gevallen waarin artikel 64 Vw wordt toegepast, wordt de vreemdelinge in het bezit gesteld van een brief van de IND waarin staat dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw.

In de gevallen waarin artikel 64 Vw voor de duur van meer dan zes weken wordt toegepast, wordt door de vreemdelingenpolitie aan de vreemdelinge een document W2, met een inlegvel, voorzien van een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen, uitgereikt. De geldigheidsduur van het rechtmatig verblijf is gelijk aan de duur van het verleende uitstel van vertrek.

Ten aanzien van andere procedurele bepalingen zij hierbij verder verwezen naar A4/7.3.

7.7. Procedure bij vreemdelingen met TBC

De uitzetting van de vreemdeling en van zijn gezinsleden wordt opgeschort indien bij de vreemdeling of een van zijn gezinsleden TBC is geconstateerd. TBC wordt vastgesteld door overlegging aan de IND van een gedagtekende verklaring van een GG&GD-arts. Deze verklaring dient te vermelden dat de betrokkene TBC heeft en wat de te verwachten behandeltermijn is. De verklaring mag niet ouder zijn dan twee weken.

De behandeling van TBC duurt in het algemeen 9 tot 12 maanden. Na het verstrijken van de behandeltermijn kan de DT&V tot uitzetting overgaan.

Indien de vreemdeling niet in het bezit is van een document voor grensoverschrijding wordt hij in het bezit gesteld van een document W2, met een inlegvel, voorzien van een Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen (zie bijlage 7g VV). In geval er wel een document voor grensoverschrijding aanwezig is, wordt door de vreemdelingenpolitie een Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen aangebracht met vermelding van de duur van de opschorting van vertrek. De periode van deze opschorting mag de geldigheidsduur van het document niet overschrijden.

Indien de vreemdeling bij wie TBC is geconstateerd zich onttrekt aan de medische behandeling en er geen besmettingsgevaar aanwezig is, dan is er niet langer een reisbeletsel naar analogie van artikel 64 Vw.

Onttrekt de vreemdeling zich aan de medische behandeling en er is een besmettingsgevaar aanwezig, dan is zijn uitzetting uit Nederland met het oog op zijn gezondheidstoestand niet verantwoord te achten in de zin van artikel 64 Vw. Vanwege het zich onttrekken aan de medische behandeling kan de vreemdeling niet uit Nederland worden verwijderd, maar hij vormt daarentegen wel een gevaar voor de algemene volksgezondheid. De Wet op de bestrijding infectieziekten kan in deze situatie uitkomst bieden. Deze wet regelt onder andere gedwongen opname (isolatie) bij gevaar voor de algemene volksgezondheid en gedwongen behandeling.

Ten aanzien van andere procedurele bepalingen zij hierbij verder verwezen naar A4/7.3 en B1/4.5.

8. Uitzetting via aanvoerende vervoersonderneming

Ingevolge artikel 65, eerste lid, Vw kan een vreemdeling worden uitgezet door plaatsing aan boord van een schip of vliegtuig in gebruik bij dezelfde vervoersonderneming als waarmee de vreemdeling Nederland is binnengekomen indien hij Nederland onmiddellijk dient te verlaten danwel indien hij binnen zes maanden na binnenkomst met het oog op uitzetting is aangehouden.

Onder de toepassing van artikel 65, eerste lid, Vw vallen niet alleen vreemdelingen aan wie bij binnenkomst aanstonds de toegang is geweigerd, maar ook vreemdelingen – bijvoorbeeld bemanningsleden van schepen of transitpassagiers van vliegtuigen – aan wie aanvankelijk toegang is verleend maar die op illegale wijze zijn achtergebleven. Volledigheidshalve wordt vermeld dat ook verstekelingen onder deze regelgeving vallen.

Voor de vaststelling van de in artikel 65, eerste lid, onder b, Vw genoemde termijn van zes maanden is beslissend het tijdstip van staande houden; de plaatsing van de vreemdeling aan boord van een schip of vliegtuig dat bij dezelfde vervoersonderneming in gebruik is, kan op een tijdstip na zes maanden plaatsvinden.

In A2/7.1.3 is de terugvoerplicht voor vervoerders nader uitgewerkt.

9. Verhaal van kosten van uitzetting

9.1. Algemeen uitgangspunt

Uitgangspunt is dat de kosten van uitzetting ten laste van de uit te zetten vreemdelingen dienen te worden gebracht. Daarbij dient zo veel mogelijk gebruik te worden gemaakt van gegeven garanties of gedeponeerde gelden of reisbiljetten. Bovendien kunnen, in geval de vreemdeling niet kan betalen, de kosten van zijn uitzetting verhaalbaar zijn op derden.

9.2. Verhaal van kosten op de vreemdeling

De noodzakelijke kosten van uitzetting die ten laste komen van de Staat of andere openbare lichamen kunnen op de vreemdeling zelf worden verhaald (zie artikel 66 Vw, juncto artikel 6.4 Vb). Voorzover deze minderjarig is, kunnen deze kosten worden verhaald op diegenen die het wettig gezag over hem uitoefenen. Aangezien het effectueren van deze verhaalsbevoegdheid niet tegen de uitdrukkelijke wil van de vreemdeling mag plaatsvinden, dient de vreemdeling een verklaring te ondertekenen waaruit blijkt dat hij geen bezwaar heeft tegen invordering van de noodzakelijke kosten van uitzetting door de vreemdelingenpolitie. Indien de vreemdeling wel bezwaar heeft tegen de effectuering van de verhaalsbevoegdheid dan kan de weg bewandeld worden om deze verhaalsbevoegdheid juridisch af te dwingen (civiele procedure). Voor de te volgen procedure kan contact opgenomen worden met de IND.

Indien de vreemdeling zelf niet in staat is de kosten te voldoen, dient te worden nagegaan of door of ten behoeve van hem een passagebiljet, een garantiesom of een waarborgsom werd gedeponeerd of een garantverklaring werd afgegeven (zie A2/4.2.3.2 en B1/2.6.1). In een dergelijk geval kunnen deze gelden of biljetten worden aangewend voor de betaling van de kosten van de verwijdering of zal de garantsteller worden aangesproken om aan zijn verplichtingen te voldoen.

Indien het vreemdelingen betreft op wie het beleid ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel van toepassing is (zie B9), dient het verhaal van kosten steeds in overleg met de IND te gebeuren.

Op grond van voor Nederland verbindende verdragsbepalingen is verhaal van kosten op de uit te zetten vreemdeling zelf niet geoorloofd, indien het onderdanen betreft van een der landen aangesloten bij het Europese Verdrag betreffende sociale en medische bijstand in de gevallen bedoeld in artikel 8 juncto artikel 7 van dat Verdrag (zie B11).

9.3. Verhaal van kosten op de vervoerder

Indien het niet binnen redelijke tijd mogelijk is de vreemdeling, conform de terugvoerplicht, naar een plaats buiten Nederland te vervoeren, dan kunnen de kosten van uitzetting uit Nederland, waaronder ook de verblijfskosten kunnen worden begrepen, ingevolge artikel 65 Vw, juncto artikel 6.3 Vb, op die vervoersonderneming worden verhaald. Zie voor een nadere uitwerking van deze bepaling A2/7.1.4.

9.4. Verantwoording ontvangen gelden

Van ontvangen gelden dient schriftelijke opgave te worden gedaan aan de IND met gebruikmaking van het daartoe door de IND ontwikkelde formulier.

10. Vreemdelingen in de strafrechtketen

10.1. Protocol VRIS

Wanneer vreemdelingen strafbare feiten plegen, is het van belang dat de vreemdelingrechtelijke consequenties hiervan worden bezien. Zoveel als mogelijk dienen criminele illegale vreemdelingen na ommekomst van hun straf uit Nederland te worden verwijderd, bij voorkeur vanuit strafrechtelijke detentie. Waar mogelijk moeten zij ook ongewenst worden verklaard (zie A5).

Ten behoeve van de afstemming tussen de betrokken ketenpartners zijn in dit kader werkafspraken vastgelegd in het protocol VRIS. Deze afspraken moeten worden gehanteerd ten aanzien van criminele vreemdelingen. De werkafspraken in het protocol VRIS leggen de nadruk op het in een zo vroeg mogelijk stadium vaststellen van de identiteit en nationaliteit en daarmee van de verblijfsrechtelijke status van een van criminele feiten verdachte vreemdeling door de (vreemdelingen)politie, de KMar en de IND. Doel hiervan is het vervolgtraject voor de DT&V makkelijker te laten verlopen en in zoveel mogelijk gevallen de verwijdering van de vreemdeling te effectueren. Ook wordt benadrukt dat een illegale vreemdeling bij onmiddellijke invrijheidsstelling altijd dient te worden overgedragen aan de vreemdelingenpolitie of de KMar voor verdere vreemdelingrechtelijke toetsing. Ten behoeve van de uitzetting van de vreemdeling wordt de DT&V tevens bij het VRIS-traject betrokken.

10.2. Gedragslijn indien buitenlandse autoriteiten uitlevering vragen

Uitlevering van een vreemdeling heeft een strafrechtelijk doel, namelijk het ter beschikking stellen van een persoon aan buitenlandse autoriteiten ten behoeve van hetzij een tegen de vreemdeling gericht strafrechtelijk onderzoek, hetzij de tenuitvoerlegging van een straf of strafrechtelijke maatregel. Uitlevering geschiedt uitsluitend krachtens verdrag en overeenkomstig de bepalingen van de Uitleveringswet. Uitlevering vindt bovendien slechts plaats op verzoek van een buitenlandse autoriteit. Indien een formeel uitleveringsverzoek is gedaan door het land waarnaar een vreemdeling zou moeten worden uitgezet of door een ander land, mogen er geen handelingen in die richting plaatsvinden totdat de uitleveringsprocedure is afgerond.

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft van wie de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) door een buitenlandse autoriteit wordt gevraagd dan bericht hij dat direct aan de afdeling SIRENE van de DNRI. Hij vermeldt daarbij de personalia van de vreemdeling, de autoriteit van wie het verzoek uitgaat en de vindplaats van de signalering.

De afdeling SIRENE vraagt onmiddellijk aan de buitenlandse autoriteit ten spoedigste te berichten of een uitleveringsverzoek zal worden ingediend. Het antwoord van de buitenlandse autoriteit wordt door de afdeling SIRENE zo spoedig mogelijk ter kennis van de Korpschef of de Commandant der KMar gebracht. Het verdient bovendien aanbeveling aanstonds contact op te nemen met het Ministerie van Justitie. Het Ministerie van Justitie zal het uitleveringsverzoek van de buitenlandse autoriteit ontvangen en in behandeling nemen.

In beginsel wordt een vreemdeling hangende de beslissing op een uitleveringsverzoek niet uitgezet. Veelal zullen echter enige dagen verstrijken voor het antwoord van de buitenlandse autoriteit omtrent het al dan niet indienen van een uitleveringsverzoek is ontvangen. In die gevallen zal door de buitenlandse autoriteit voorafgaand aan het formele verzoek om uitlevering om voorlopige aanhouding van de vreemdeling worden gevraagd. Zonodig kan aan dit verzoek worden voldaan.

De Korpschef of de Commandant der KMar stelt zich hierover op de gebruikelijke wijze in verbinding met de ter zake bevoegde officier van justitie.

Indien de vreemdeling in vreemdelingenbewaring is gesteld, dient hij overgeplaatst te worden naar strafrechtelijke bewaring. De DT&V wordt hierover geïnformeerd.

Wanneer gedurende de afhandeling van een verzoek om voorlopige aanhouding of uitlevering de voorgenomen uitzetting van de vreemdeling wordt opgeschort, kan de situatie ontstaan dat zich een mogelijkheid om betrokkene uit te zetten niet meer op korte termijn zal voordoen. In dat geval dient de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen telefonisch contact op te nemen met de DT&V.

11. Internationale overeenkomsten over terug- en overname

Er bestaan bi- en multilaterale verdragen waarbij Nederland partij is die betrekking hebben op de terug- en overname van personen. Hierbij gaat het in het geval van terugname om eigen onderdanen en in het geval van overname om onderdanen van derde landen. Zo zijn er afspraken over terug- en overname tussen de Benelux-landen en hebben de Benelux en de EU terug- en overnameverdragen met derde landen. Daarnaast is er bijvoorbeeld een in Schengenverband afgesloten terug- en overnameovereenkomst met Polen en bevatten Verordening 343/2003 en de Overeenkomst van Dublin (zie C3/2) terug- en overnamebepalingen. Verder bestaan er bilaterale verdragen tussen de EU/Nederland en derde landen (over uiteenlopende onderwerpen) met een terug- en overnameclausule en sluit Nederland met derde landen memoranda of understanding waarin uitvoeringsafspraken met betrekking tot de terug- en overname worden vastgelegd.

Of – en onder welke omstandigheden – ten behoeve van terug- of overname van een vreemdeling gebruik kan worden gemaakt van een verdrag of internationale overeenkomst (met bepalingen) over terug- en overname, kan worden nagegaan op de website van de vreemdelingenketen (zie A1/3). Over de te volgen procedure en uitvoeringsaspecten bij daadwerkelijke terug- of overname dient afstemming te worden gezocht met de DT&V.

5. Ongewenstverklaring

1. Inleiding

De ongewenstverklaring betreft een administratieve maatregel die ten doel heeft bepaalde vreemdelingen, aan wie het niet of niet langer is toegestaan in Nederland te verblijven, uit ons land te weren.

Door de ongewenstverklaring wordt het verblijf in en illegale terugkeer naar Nederland van de vreemdeling strafbaar. Een vreemdeling die in Nederland verblijft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat hij tot ongewenste vreemdeling is verklaard, maakt zich schuldig aan een misdrijf (zie artikel 197 WvSr).

De ongewenstverklaring betekent tevens dat artikel 8 Vw niet van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat deze vreemdelingen – zolang de ongewenstverklaring van kracht blijft – niet gedurende de ‘vrije termijn’ in Nederland mogen verblijven en geen andere titel tot verblijf kunnen verkrijgen. Dit betekent tevens dat in het kader van de grensbewaking aan deze vreemdelingen de toegang tot het grondgebied zal worden geweigerd. Evenmin is het hun toegestaan de behandeling van een aanvraag in Nederland af te wachten. Tevens kan naar aanleiding van de ongewenstverklaring, de vreemdeling als ongewenst worden gesignaleerd in het OPS of (N)SIS (zie A3/9).

2. Gronden voor ongewenstverklaring

De vreemdeling kan ongewenst worden verklaard (zie artikel 67 Vw):

  • a. Indien hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en bij herhaling een bij de Vw strafbaar gesteld feit heeft begaan;

  • b. Indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a WvSr is opgelegd;

  • c. Indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw;

  • d. Ingevolge een verdrag; of

  • e. In het belang van de internationale betrekkingen van Nederland.

Ad a.

Het betreft hier vreemdelingen die bij herhaling een bij de Vw strafbaar gesteld feit hebben begaan (zie artikel 108 Vw). Er moet ter zake een proces-verbaal zijn opgemaakt of sprake zijn van een transactie ter zake van de gepleegde overtredingen om bij de tweede of latere overtreding tot ongewenstverklaring over te kunnen gaan. Bij het opmaken van een (eerste) proces-verbaal wordt de vreemdeling tegelijkertijd gewaarschuwd dat, indien hij nogmaals een overtreding in het kader van de Vw begaat, zijn ongewenstverklaring zal worden voorgesteld. Van deze waarschuwing wordt een aantekening in de vreemdelingenadministratie gemaakt.

Nadat de vreemdeling tweemaal een bij artikel 108 van de Vw strafbaar gesteld feit heeft begaan, wordt zijn ongewenstverklaring voorgesteld aan de hand van de opgemaakte processen-verbaal. Het kan bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, betreffen overtredingen van de artikelen 4.37, 4.38 en 4.39 Vb.

Ad b.

Het betreft hier vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verbleven en wier verblijfsrecht wegens inbreuk op de openbare orde is beëindigd, bijvoorbeeld door een beslissing om de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet te verlengen of de verblijfsvergunning in te trekken. De glijdende schaal (zie artikel 3.86 Vb) is daarbij van toepassing. In alle gevallen vergt verblijfsbeëindiging dat de sanctie onherroepelijk is geworden. Indien de vreemdeling, binnen zes maanden nadat de geldigheidsduur van de verleende vergunning is verstreken, een aanvraag heeft ingediend tot verlenging van de verblijfsvergunning, is de glijdende schaal eveneens van toepassing.

Ad c.

Het betreft hier vreemdelingen die niet rechtmatig op grond van een verblijfsvergunning noch op basis van het Gemeenschapsrecht, de Overeenkomst tussen de EG en de Zwitserse Bondsstaat of het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije hier te lande verblijven. Niet is vereist dat deze vreemdelingen zich feitelijk in Nederland bevinden.

Ten aanzien van deze grond vallen de volgende categorieën te onderscheiden:

  • Gevallen waarin wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of waarin een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het (in totaal) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van straf of maatregel ten minste een maand bedraagt; het is daarbij niet vereist dat de betreffende uitspraak onherroepelijk is geworden;

  • Gevallen waarin de vreemdeling bij herhaling is veroordeeld tot een (korte) gevangenisstraf of hem een taakstraf ter zake van een misdrijf is opgelegd, dan wel hij een transactieaanbod ter zake van een misdrijf heeft aanvaard. Door het herhaald plegen van strafbare feiten veroorzaakt deze categorie dusdanige overlast dat ook de niet onherroepelijk opgelegde vrijheidstraf of maatregel in aanmerking wordt genomen;

  • Gevallen waarin de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Hiervoor is geen strafrechtelijke veroordeling vereist. Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de AIVD. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-nationale) ministeries of inlichtingendiensten.

Voor zover deze vreemdelingen een aanvraag indienen of hebben ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning of afgifte van een mvv, wordt die aanvraag afgewezen (zie B1/4.4.1).

Ad d.

Een vreemdeling die in één van de Benelux- of Schengenstaten ongewenst is verklaard, kan op een met redenen omkleed verzoek van een der lidstaten ook voor de andere lidstaten ongewenst worden verklaard.

Ad e.

Een vreemdeling die buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan, kan in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland ongewenst worden verklaard. Hierbij kan worden gedacht aan de vreemdelingen van wie het verblijf is geweigerd dan wel is beëindigd op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

Bij de toepassing van artikel 67 Vw worden de persoonlijke belangen van de vreemdeling zorgvuldig afgewogen tegen het algemene belang, dat uit een oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend.

Ongewenstverklaring en artikel 8 EVRM

Indien wordt overgegaan tot ongewenstverklaring van een vreemdeling is, ook bij eerste toelating – tenzij ook de gezinsleden Nederland (moeten) hebben verlaten – steeds sprake van inmenging.

Beoordeeld dient te worden of die inmenging gerechtvaardigd is op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM. Hiertoe dient een belangenafweging te worden gemaakt tussen het belang van de vreemdeling en het belang van de Staat. Voor de omstandigheden die bij deze belangenafweging dienen te worden betrokken, wordt verwezen naar B2/10.2.3.3.

3. Procedurele aspecten

3.1. Indienen van een voorstel

Is de vreemdelingenpolitie of de KMar van oordeel dat er gronden aanwezig zijn tot ongewenstverklaring van een vreemdeling, dan maken zij dat onverwijld kenbaar aan de IND, hetzij middels een gemotiveerd voorstel (model M63), hetzij middels een ander gemotiveerd schrijven. In ieder geval dienen alle gegevens en bescheiden (zoals afschriften processen-verbaal en dergelijke) die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn, naar de IND te worden gezonden. Gelet op de bewoordingen van artikel 67 Vw, kan de IND, indien op andere wijze is gebleken dat er gronden aanwezig zijn tot ongewenstverklaring, ook ambtshalve tot ongewenstverklaring overgegaan.

Het verdient aanbeveling dat de vreemdelingenpolitie of de KMar, in een zo vroeg mogelijk stadium bericht omtrent de antecedenten van de vreemdeling en dat zij niet wachten tot de invrijheidsstelling van de vreemdeling aanstaande is. Ten behoeve van de afstemming tussen de betrokken ketenpartners zijn in dit kader werkafspraken vastgelegd in het protocol VRIS (zie A4/10.1).

3.2. Voorbereiding

Overeenkomstig artikel 4:7 en 4:8 Awb wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en daarbij feiten en omstandigheden naar voren te brengen die naar zijn mening bij de besluitvorming moeten worden betrokken (zie B1/9.7.2).

Aan de hoorplicht ingevolge de Awb wordt in beginsel door de vreemdelingenpolitie uitvoering gegeven.

De vreemdelingenpolitie of de KMar geeft in ieder geval uitvoering aan de hoorplicht indien:

  • de vreemdeling illegaal hier te lande verblijft;

  • de vreemdeling zich in een politiecel, een cel van de KMar of in een huis van bewaring bevindt;

  • de vreemdeling een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend.

Uit de door de vreemdelingenpolitie of de KMar aan de IND gezonden bescheiden dient duidelijk naar voren te komen of en hoe uitvoering is gegeven aan de hoorplicht ingevolge artikel 4:7 en 4:8 Awb. Bij voorkeur is van het gehoor een proces-verbaal opgemaakt.

Door de vreemdeling genoemde personen, die volgens zijn verklaring iets in zijn voordeel zouden kunnen aanvoeren, moeten zoveel mogelijk (schriftelijk) worden gehoord. Een vlotte en goede besluitvorming is ermee gediend dat bij een voorstel of advies tot verblijfsbeëindiging tevens aan de IND alle relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de mogelijke ongewenstverklaring zo uitvoerig mogelijk worden belicht (zie model M63).

De IND geeft in beginsel uitvoering aan de hoorplicht in andere dan de genoemde situaties. Hierbij valt te denken aan de situatie waarin bij de afhandeling van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier een inbreuk op de openbare orde wordt geconstateerd, welke dermate ernstig is dat ongewenstverklaring van de vreemdeling ex artikel 67 Vw is geïndiceerd. Het vorenstaande laat onverlet dat er situaties kunnen zijn, waarin horen door de vreemdelingenpolitie of de KMar desalniettemin meer voor de hand ligt.

3.3. Uitreiking van de beschikking

Zie voor de toepasselijke algemene regels voor het uitreiken van beschikkingen B1/9.7.7.

Het origineel van deze beschikking wordt aan de vreemdeling in persoon uitgereikt door de vreemdelingenpolitie of de KMar.

Van deze uitreiking wordt door de vreemdelingenpolitie of de KMar een proces-verbaal opgemaakt. Bij de uitreiking van (het afschrift van) de beschikking wordt door de vreemdelingenpolitie of de KMar tevens een brochure in een voor de betrokkene begrijpelijke taal met betrekking tot de ongewenstverklaring ex artikel 67 Vw verstrekt. Dezelfde dag wordt een afschrift van de beschikking gezonden aan de gemachtigde, zo er een gemachtigde is.

Kan uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling in persoon niet plaatsvinden, dan wordt deze – met de brochure – per aangetekende brief gezonden aan zijn laatst bekende adres, wordt afschrift aan de gemachtigde gezonden, zo die er is, en vindt tevens publicatie van de beschikking in de Stcrt. plaats (zie artikel 67, tweede lid, Vw).

Indien uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling in persoon niet kan plaatsvinden en bekend is dat de vreemdeling niet langer op het laatst bekende adres woont, wordt de beschikking – met de brochure – aan de in Nederland kantoor houdende gemachtigde gezonden, zo die er is en wordt van de beschikking mededeling gedaan in de Stcrt.

Indien zodanige gemachtigde er niet is, niet bekend is, of stelt niet of niet langer gemachtigde te zijn, wordt volstaan met de bekendmaking van de beschikking door mededeling ervan in de Stcrt.

3.4. Bezwaar en beroep

Tegen een beschikking waarbij de vreemdeling met toepassing van artikel 67 Vw ongewenst is verklaard kan binnen vier weken een bezwaarschrift worden ingediend. Tegen het besluit op bezwaar staat beroep bij de rechtbank ’s-Gravenhage (de vreemdelingenkamer) open.

3.5. Geen opschortende werking in bezwaar

Het indienen van een bezwaarschrift leidt er niet toe dat de werking van de beschikking hangende de behandeling van het bezwaarschrift wordt opgeschort. De beschikking heeft dus onmiddellijke werking (zie artikel 6:16 Awb).

3.6. Stellen van aantekeningen

Een aantekening over de ongewenstverklaring wordt in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling gesteld, indien naar het oordeel van de Korpschef gegronde reden bestaat om te vermoeden dat de vreemdeling zal proberen naar Nederland terug te keren. In het kader van de grensbewaking is de ambtenaar belast met grensbewaking bevoegd een aantekening te stellen in het reisdocument van de vreemdeling omtrent de reden van weigering toegang in verband met ongewenstverklaring, zie artikel 4.29, eerste lid, aanhef en onder h, Vb.

Het stellen van een dergelijke aantekening kan onder omstandigheden gevolgen hebben voor de doorreis of toelating tot een derde land. Indien door deze aantekening de doorreis van de vreemdeling door, of diens toelating tot, een derde land zou worden bemoeilijkt, mag de aantekening omtrent ongewenstverklaring niet in het document voor grensoverschrijding worden aangetekend (zie artikel 4.34, derde lid, Vb). De hier bedoelde aantekening luidt: ‘ongewenst verklaard op (datum beschikking Minister)’. Aantekeningen mogen nimmer worden geplaatst in de grensoverschrijdingsdocumenten of identiteitsbewijzen van asielzoekers (zie A3/5.2.1).

3.7. Signalering in verband met de ongewenstverklaring

Voor wat betreft de signalering van de ongewenstverklaring ex artikel 67 Vw in de systemen wordt verwezen naar A3/9.2.

4. Opheffing van de ongewenstverklaring

4.1. Inleiding

Ingevolge artikel 68, eerste lid, Vw kan slechts op aanvraag worden beslist tot opheffing van de ongewenstverklaring. Het eerste lid van artikel 6.6 Vb heeft betrekking op de termijn waarna de ongewenstverklaring op aanvraag in ieder geval wordt opgeheven. Dit heeft het karakter van een bovengrens.

De ongewenstverklaring wordt op verzoek in ieder geval opgeheven indien er sinds de ongewenstverklaring en het vertrek van de vreemdeling tien jaren (in geval van een gewelds- of opiumdelict), vijf jaren (ingeval van een ander misdrijf), of één jaar (ingeval van het bij herhaling begaan van een bij de Vw strafbaar gesteld feit) is verstreken en de vreemdeling gedurende die periode niet aan strafvervolging ter zake van een misdrijf is onderworpen.

Bij de vaststelling van de bovengrens is er vanuit gegaan dat na het verstrijken van de termijn het gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (in aanvaardbare mate) is geweken dan wel dat het algemeen belang van de Staat, dat is gediend met de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, in redelijkheid dient te wijken voor het persoonlijk belang van de vreemdeling. In artikel 6.6, tweede lid, Vb is opgenomen wanneer de termijnen opnieuw aanvangen.

Een verzoek om opheffing van een ongewenstverklaring op grond van een gevaar voor de nationale veiligheid kan alleen worden ingewilligd indien de vreemdeling sinds de ongewenstverklaring en het vertrek uit Nederland ten minste tien achtereenvolgende jaren buiten Nederland heeft verbleven. Indien op grond van een ambtsbericht van de AIVD kan worden vastgesteld dat de vreemdeling nog steeds een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, dan zal de ongewenstverklaring worden gehandhaafd.

In voorkomende gevallen kan ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

Er kunnen zich echter (uitzonderlijke) gevallen voordoen waarbij het gevaar voor de openbare orde is geweken of het persoonlijk belang van de vreemdeling dient te prevaleren vóórdat de van toepassing zijnde duur van de ongewenstverklaring is verstreken. Het algemeen belang van de Staat kan alleen wijken voor het persoonlijk belang van de vreemdeling als sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden van het individuele geval die bij de totstandkoming van de algemene regel (lees: de bovengrens) niet zijn betrokken. In ieder geval kan het enkele gegeven dat de vreemdeling zich gedurende de ongewenstverklaring niet schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit en niet meer in Nederland heeft verbleven, niet worden aangemerkt als een bijzonder feit of omstandigheid.

4.2. De vorm van de aanvraag

De aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring wordt ingediend bij de IND, wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het volledige adres van de vreemdeling, de dagtekening en de aanduiding dat verzocht wordt om opheffing van de maatregel van ongewenstverklaring (zie A5/4). De door de ongewenst verklaarde vreemdeling ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd wordt niet ambtshalve aangemerkt als aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring.

4.3. De inhoud van de aanvraag

Bij de aanvraag dient de vreemdeling in ieder geval de volgende informatie te leveren (zie artikel 6.6 derde lid, Vb):

  • a. een schriftelijke verklaring van de vreemdeling dat hij sinds zijn vertrek uit Nederland na de ongewenstverklaring tien, onderscheidenlijk vijf achtereenvolgende jaren of één jaar buiten Nederland heeft verbleven en dat hij zich in die periode niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en dat hij niet aan strafvervolging onderworpen is;

  • b. een kopie van de documenten voor grensoverschrijding die de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft gehouden;

  • c. een overzicht van de plaatsen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven, voorzien van bewijsstukken, en

  • d. een schriftelijke verklaring, afgegeven door de terzake bevoegde autoriteiten van het land of de landen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven, dat de vreemdeling zich tijdens dat verblijf niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en niet aan strafvervolging onderworpen is.

Het overleggen van een verklaring als bedoeld onder d kan achterwege blijven indien het overleggen van een dergelijke verklaring niet mogelijk is, bijvoorbeeld vanwege de algemene (oorlogs)situatie of het ontbreken van een registratie in dat land.

4.4. Beoordeling van de aanvraag

Als uitgangspunt geldt dat slechts in de volgende twee situaties gesproken kan worden van bijzondere feiten en omstandigheden, die mogelijk een opheffing van de ongewenstverklaring rechtvaardigen:

  • a. familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM;

  • b. verbod tot uitzetting in verband met artikel 3 EVRM.

ad a. Familie en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM

De bijzondere feiten en omstandigheden zijn gelegen in het recht om hier te lande het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM te kunnen uitoefenen.

In deze situatie schrijft artikel 8 EVRM namelijk voor dat bij bestaand familie- en gezinsleven altijd beoordeeld moet worden of er op de Nederlandse Staat een positieve verplichting (bij niet-inmenging) dan wel een negatieve verplichting (bij inmenging) rust om de ongewenstverklaring op te heffen. In het geval de ongewenstverklaarde vreemdeling in Nederland wenst te verblijven bij familie- en gezinsleden waarvan een of meer rechtmatig verblijf hebben, dient beoordeeld te worden of het niet opheffen van de ongewenstverklaring geen strijdigheid oplevert met artikel 8 EVRM. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of op de Nederlandse Staat de verplichting rust om het bestaand familie- en gezinsleven hier te lande mogelijk te maken.

Bij de beoordeling of er op de Nederlandse Staat een verplichting rust, moeten in ieder geval de volgende omstandigheden betrokken worden (zie B2/13.2.3.3):

  • de aard en ernst van het gepleegde misdrijf;

  • de duur van het verblijf in het gastland;

  • het tijdsverloop sinds het misdrijf en de gedragingen van de betrokkene gedurende die tijd;

  • de nationaliteiten van alle betrokkenen;

  • de gezinssituatie van de vreemdeling, zoals de duur van het huwelijk;

  • andere factoren die uitdrukking geven aan de feitelijke invulling van het huwelijk of de gezinssituatie;

  • de vraag of de (huwelijks)partner op de hoogte was van het misdrijf toen hij/zij met de vreemdeling in het huwelijk trad of de relatie aanging;

  • de vraag of er kinderen uit het huwelijk zijn geboren en, als dit het geval is, hun leeftijd;

  • de ernst van de moeilijkheden die de echtgeno(o)t(e) zal ondervinden als hij/zij de vreemdeling zou volgen naar het land van herkomst.

Nu bovenstaande omstandigheden reeds betrokken zijn bij de beoordeling of betrokkene ongewenst kon worden verklaard, en hieraan niet in de weg hebben gestaan, dient bij de beoordeling omtrent de aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring gekeken te worden of er een wijziging in deze omstandigheden is opgetreden. Immers, indien er geen wijziging is in de feiten en omstandigheden ten opzichte van de datum van de in rechte onaantastbare beschikking tot ongewenstverklaring, kan in redelijkheid niet worden gezegd dat er aan het verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring bijzondere feiten en omstandigheden ten grondslag liggen.

Als sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden, dient vervolgens beoordeeld te worden of deze feiten en omstandigheden bijzonder zijn. Hiervan is sprake als aan het persoonlijk belang van de ongewenstverklaarde vreemdeling bij familie- en gezinsleven hier te lande in redelijkheid meer gewicht toegekend dient te worden dan aan het algemeen belang van de Staat, dat is gediend met de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Dit kan bijvoorbeeld gelegen zijn in een objectieve belemmering om de wijze waarop het familie- en gezinsleven gedurende de ongewenstverklaring wordt uitgeoefend voort te zetten (zie B2/13.2.3.4). Bij de beoordeling van de aangevoerde gewijzigde feiten en omstandigheden op hun bijzonderheid, moet altijd de duur van het verblijf buiten Nederland afgezet worden tegen de duur van de opgelegde ongewenstverklaring.

ad b. Verbod tot uitzetting in verband met artikel 3 EVRM

Indien een ongewenst verklaarde vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat juist hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling in de zin van artikel 3 EVRM, dan wel artikel 3 Antifolterverdrag, zal hij nu niet worden uitgezet naar het land van herkomst. Bij de beoordeling dient het bepaalde in C2/3 te worden betrokken.

Vorenstaande laat onverlet dat het voornemen tot uitzetting blijft bestaan. Voorts geldt dat op de vreemdeling de plicht rust om Nederland zelfstandig te verlaten en mitsdien zelf gevolg te geven aan zijn vertrekplicht. Eerst als de ongewenst verklaarde vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat artikel 3 EVRM, dan wel artikel 3 Antifolterverdrag, duurzaam in de weg staat aan uitzetting naar zijn land van herkomst, en hij bovendien heeft aangetoond dat er geen derde land is waar hij zich zal kunnen vestigen, kan de vreemdeling om opheffing van zijn ongewenstverklaring verzoeken. Bij de beoordeling van dit verzoek tot opheffing moet in ieder geval de aard en ernst van het gepleegde misdrijf worden betrokken. Met name vreemdelingen aan wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen of die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, hebben een grotere inspanningsverplichting om aan te tonen dat er geen derde land is waar zij zich kunnen vestigen.

4.5. De beslissing op de aanvraag en de signalering

De IND beslist op een aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring. Indien de aanvraag niet wordt ingewilligd kan de vreemdeling of zijn gemachtigde hiertegen bezwaar maken. Indien de aanvraag wordt ingewilligd wordt de signalering “ONGEW” uit de systemen verwijderd (zie A3/9.2).

5. Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring

5.1. Inleiding

Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring ingevolge artikel 6.7 Vb kan slechts plaatsvinden in zeer uitzonderlijke en dringende gevallen. Aan de tijdelijke opheffing worden voorwaarden gesteld omtrent de plaats van binnenkomst en de duur van het verblijf in Nederland.

5.2. Vorm van het verzoek

Een verzoek tot tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring dient schriftelijk bij de IND te worden ingediend. Het dient afkomstig te zijn van de vreemdeling zelf, van zijn gemachtigde, of van een instantie die stelt een bijzonder belang te hebben bij de komst van betrokkene naar Nederland. In het laatste geval kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het OM of een internationaal straftribunaal. Als het verzoek wordt ingediend door het OM dient het te zijn ondertekend door een Hoofdofficier van Justitie. In het geval van bijvoorbeeld een internationaal straftribunaal moet de ondertekening geschieden door iemand van het niveau van een Hoofdofficier van Justitie. Ook een rechter kan een verzoek ondertekenen om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring.

5.3. Inhoud van het verzoek

Het verzoek dient minimaal de volgende gegevens te bevatten:

  • volledige personalia van betrokkene, inclusief eventuele aliassen waarvan hij zich eerder heeft bediend;

  • datum en plaats van binnenkomst;

  • vluchtnummers van de heen- en terugvlucht (de vreemdeling dient dus een retourticket te boeken);

  • reden en noodzaak van de overkomst van de vreemdeling;

  • indien de aanvrager niet de vreemdeling of zijn gemachtigde is: het belang van de aanvragende instantie bij overkomst van de vreemdeling;

  • als de vreemdeling of zijn gemachtigde zelf de aanvrager is: het belang dat de vreemdeling heeft bij zijn komst naar Nederland;

  • garanties omtrent het verblijf en de kosten van het verblijf van de vreemdeling.

5.4. Beoordeling van het verzoek

In onderstaande, niet uitputtende lijst, zijn verblijfsdoelen weergegeven die kunnen leiden tot tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring. De bewijslast voor het aannemelijk maken van zijn verblijfsdoel ligt bij de vreemdeling. Voor alle omstandigheden geldt dat de vreemdeling na afloop onverwijld Nederland dient te verlaten.

  • Familieomstandigheden: in het geval sprake is van zwaarwegende familieomstandigheden, kan de ongewenstverklaring voor beperkte tijd worden opgeheven om de vreemdeling in staat te stellen naar Nederland te komen. De omstandigheden dienen altijd te worden afgewogen tegen de ernst en actualiteit van de feiten die aan de ongewenstverklaring ten grondslag hebben gelegen.

  • Getuigenis in een (straf-)rechtszaak: er moet sprake zijn van een noodzakelijkheid van de overkomst van de vreemdeling naar Nederland. Van een dergelijke noodzaak wordt alleen uitgegaan als er sprake is van een officiële oproep aan de vreemdeling om te getuigen. De opheffing van de ongewenstverklaring dient beperkt te blijven tot de periode die nodig is om betrokkene te laten getuigen.

  • Overkomst voor een eigen rechtszaak: in een civiele zaak of een vreemdelingrechtelijke zaak kan in beginsel worden volstaan met de gemachtigde van de vreemdeling. In andere zaken geldt dat, alleen wanneer de rechtbank vindt dat de vreemdeling aanwezig moet zijn of als een gemachtigde niet kan volstaan, overkomst van de vreemdeling noodzakelijk is. De opheffing van de ongewenstverklaring dient beperkt te blijven tot de tijd waarin de aanwezigheid van de vreemdeling bij de zaak is vereist.

5.5. Voorwaarden aan de tijdelijke opheffing

Aan de overkomst van de vreemdeling naar Nederland moeten voorwaarden worden gesteld.

  • de overkomst, en dus de opheffing van de ongewenstverklaring, dient te worden beperkt tot de tijd die nodig is voor het doel waarvoor de vreemdeling naar Nederland komt;

  • binnenkomst in en vertrek uit Nederland dienen te geschieden via een buitengrens. Er moet sprake zijn van een gecontroleerde binnenkomst en uitreis;

  • de tijdelijke opheffing gaat pas in op het moment van binnenkomst in Nederland en eindigt na verloop van de gestelde termijn.

5.6. Inreis, toezicht en uitreis

Ten aanzien van een vreemdeling wiens ongewenstverklaring tijdelijk is opgeheven dient sprake te zijn van een gecontroleerde in- en uitreis van het Nederlands grondgebied via een buitengrens. Ook dient tijdens het verblijf van de vreemdeling in Nederland toezicht op hem te worden uitgeoefend. Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring gaat gepaard met tijdelijke toegangsverlening aan een gesignaleerde vreemdeling op grond van artikel 5, vierde lid, onder c, SGC. Daarbij dient de handelwijze te worden gehanteerd zoals beschreven in A3/9.6.4.

De ambtenaren belast met de grensbewaking worden door de IND op de hoogte gesteld van de komst van de vreemdeling naar Nederland. Bij vertrek van de vreemdeling uit Nederland moeten de ambtenaren belast met de grensbewaking de IND van het moment van het daadwerkelijke vertrek op de hoogte stellen. Hoe het toezicht op de vreemdeling tijdens zijn verblijf in Nederland moet worden ingericht, dient per individueel geval te worden bezien. Dit hangt onder meer af van de ernst van de onderliggende feiten die tot de ongewenstverklaring hebben geleid en van de reden waarom de vreemdeling in Nederland is. De toe te passen vorm van toezicht moet worden afgestemd met de instantie die om het verblijf van de vreemdeling in Nederland heeft verzocht. Gedacht kan worden aan een vorm van beperking van bewegingsvrijheid op grond van artikel 56, eerste lid, Vw en artikel 5.1 Vb.

6. EU-/EER-onderdanen, Zwitserse onderdanen en familieleden

6.1. Inleiding

Artikel 8.7 Vb geeft aan welke vreemdelingen onder welke omstandigheden onder de toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen. Het gaat hier om:

  • de burgers van de Unie en onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie die zijn recht op vrij verkeer uitoefent;

  • de onderdanen van de EER en Zwitserland en hun familieleden die, ongeacht hun nationaliteit, rechten inzake vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie.

Voor een nadere uitwerking van (de bepalingen die gelden voor) de categorieën vermeld in artikel 8.7 Vb wordt verwezen naar B10.

Ongewenstverklaring ex artikel 67 Vw van een vreemdeling genoemd in artikel 8.7 Vb kan met toepassing van artikel 8.22 Vb geschieden om redenen van openbare orde of openbare veiligheid.

6.2. Ongewenstverklaring

Er dient sprake te zijn van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving door uitsluitend de persoonlijke gedragingen van de EU-/EER-onderdaan, de Zwitserse onderdaan en zijn familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb (zie artikel 8.22, eerste lid, sub a, Vb).

De om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsdbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van de vreemdeling. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd (zie artikel 27, tweede lid, Richtlijn 2004/38).

Het duurzame verblijfsrecht kan met toepassing van artikel 8.18, onder b, Vb worden beëindigd, indien ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid daartoe nopen. In dat geval kan ook tot ongewenstverklaring worden overgegaan met toepassing van artikel 8.22, eerste lid, Vb.

Het rechtmatig verblijf wordt echter niet beëindigd en de vreemdeling wordt niet ongewenst verklaard, bij een verblijfsduur van ten minste tien jaren of indien de vreemdeling minderjarig is, tenzij verwijdering noodzakelijk is in het belang van het kind (zie artikel 8.22, derde lid, Vb en B10).

Indien dwingende redenen van openbare veiligheid daartoe nopen, kan echter weer wel tot beëindiging van het rechtmatig verblijf en tot ongewenstverklaring worden overgegaan.

Bij de voorbereiding van de beschikking tot beëindiging van het rechtmatig verblijf dienen in overweging te worden genomen (zie artikel 28, eerste lid, Richtlijn 2004/38):

  • de verblijfsduur van de vreemdeling;

  • de leeftijd van de vreemdeling;

  • de gezondheidstoestand van de vreemdeling;

  • de gezinssituatie van de vreemdeling;

  • de economische situatie van de vreemdeling;

  • de sociale en culturele integratie van de vreemdeling in Nederland;

  • de mate waarin de vreemdeling bindingen heeft met zijn land van oorsprong.

6.4. Opheffing van de ongewenstverklaring

6.4.1. Inleiding

De aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring kan ingevolge het bepaalde in artikel 8.22, vierde lid, Vb, slechts worden gedaan

  • nadat er sinds de verwijdering om redenen van openbare orde of openbare veiligheid een redelijke termijn is verstreken, of

  • indien die verwijdering tenminste drie jaren voorafgaand aan de aanvraag heeft plaatsgevonden.

Of er sprake is van het verstrijken van een redelijke termijn is afhankelijk van de individuele omstandigheden. Die termijn kan korter zijn dan drie jaren, maar ook langer. Een aanvraag die ten minste drie jaren na effectuering van de verwijdering is ingediend, leidt derhalve niet automatisch tot opheffing van de ongewenstverklaring.

6.4.2. Vorm van de aanvraag

De aanvraag tot opheffing dient te worden ingediend bij de IND. Voor de vormvereisten van de aanvraag wordt verwezen naar A5/4.2 en A5/5.2.

6.4.3. Inhoud van de aanvraag

Bij de aanvraag voert de vreemdeling argumenten aan om te bewijzen dat er een wijziging in materiële zin is opgetreden in de omstandigheden die het besluit rechtvaardigden om jegens hem een verwijderingsmaatregel uit te vaardigen, een en ander als bedoeld in artikel 32 van Richtlijn 2004/38 van 29 april 2004 betreffende het recht op vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten van de burgers van de Unie en hun familieleden, welke op 29 april 2006 is geïmplementeerd. Hierbij dient te worden gedacht aan

  • een schriftelijke verklaring van de vreemdeling betreffende de periode waarin hij sinds zijn vertrek uit Nederland en na de ongewenstverklaring buiten Nederland heef verbleven en dat hij zich in die periode niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en dat hij niet aan strafvervolging onderworpen is;

  • een kopie van de documenten voor grensoverschrijding die de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft gehouden;

  • een overzicht van de plaatsen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven, voorzien van bewijsstukken, en

  • een schriftelijke verklaring, afgegeven door de terzake bevoegde autoriteiten van het land of de landen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven, dat de vreemdeling zich tijdens dat verblijf niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en niet aan strafvervolging onderworpen is.

Het kan voorkomen dat een vreemdeling in een individueel geval aanvullende gegevens en bescheiden zal moeten overleggen, ofwel deze eigener beweging overlegt.

Het staat de vreemdeling uiteraard vrij andere dan de hierboven genoemde gegevens en bescheiden te overleggen ten bewijze van het feit dat er een wijziging in materiële zin is opgetreden in de omstandigheden die het besluit rechtvaardigden om jegens hem een verwijderingsmaatregel uit te vaardigen.

6.4.4. De beslissing op de aanvraag

Zie voor de algemeen toepasselijke regels ter zake van de beslissing op de aanvraag A5/4.4.

De beschikking op de aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring moet worden gegeven uiterlijk binnen zes maanden na de datum van indiening van de aanvraag (zie artikel 8.22, vijfde lid, Vb).

6. Vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen

1. Algemeen

Het vreemdelingentoezicht en het terugkeerbeleid maken deel uit van het door de overheid gevoerde vreemdelingenbeleid. De terugkeer van vreemdelingen is in veel gevallen het sluitstuk van het binnenlandse vreemdelingentoezicht. Om deze taken van toezicht en terugkeer te realiseren kan de overheid gebruik maken van vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen.

Vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming zijn alleen geoorloofd op basis van een wettelijke bepaling. Voor vrijheidsontneming volgt dat tevens uit artikel 15 Grondwet en artikel 5 EVRM. De in artikel 5 EVRM genoemde waarborgen zijn niet van toepassing op vrijheidsbeperkende maatregelen. Het verdragsartikel ziet alleen op vrijheidsontneming.

Vanwege het ingrijpende karakter dient de toepassing van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel beperkt te blijven tot het strikt noodzakelijke. Steeds zal nagegaan moeten worden of met een lichter middel volstaan kan worden. De beginselen van proportionaliteit (doelmatigheid) en subsidiariteit (toepassen lichter middel indien mogelijk) dienen voortdurend in acht genomen te worden. Voorts is de uitvoering van deze maatregelen met strikte waarborgen omkleed.

Tegen een besluit tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel kan de vreemdeling beroep instellen bij de rechtbank (zie artikel 93 Vw). Het indienen van bezwaar of administratief beroep tegen deze maatregelen is niet mogelijk (zie artikel 75 en 77 Vw).

De Minister kan aan de Korpschef en aan de Commandant der KMar aanwijzingen geven over de uitvoering van de Vw, ook ten aanzien van de in dit hoofdstuk genoemde maatregelen (zie artikel 48, tweede lid, Vw).

1.1. Overzicht vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen

De Vw kent vijf maatregelen van vrijheidsbeperking:

  • het ophouden van vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd in een aangewezen ruimte of plaats (zie artikel 6, eerste lid, Vw);

  • de staandehouding en ophouding van personen ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie (zie artikel 50, eerste lid,Vw);

  • het beschikbaar houden op een aangewezen plaats van vreemdelingen die rechtmatig verblijf genieten op grond van artikel 8, onder f, Vw (zie artikel 55 Vw);

  • het beperken van de vrijheid van beweging van vreemdelingen als het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert (zie artikel 56 Vw);

  • het ophouden van vreemdelingen van wie de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel is afgewezen in een bepaalde ruimte of plaats (zie artikel 57 Vw).

Naast de vrijheidsbeperkende maatregelen kent de wet vier vrijheidsontnemende maatregelen:

  • het ophouden van vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd in een aangewezen ruimte of plaats die beveiligd is tegen ongeoorloofd vertrek (zie artikel 6, eerste en tweede lid, Vw);

  • het overbrengen van (staande gehouden) personen (zie artikel 50, tweede, derde en vierde lid, Vw);

  • het ophouden van vreemdelingen van wie de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel is afgewezen in een bepaalde ruimte of plaats, die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek (zie artikel 58 Vw);

  • de inbewaringstelling van vreemdelingen (zie artikel 59 Vw).

1.2. Mededeling van vrijheidsontnemende maatregelen

1.2.1. Mededeling aan de IND

De ambtenaar belast met grensbewaking, de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of de hulpofficier van justitie die een vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, artikel 58 of artikel 59 Vw oplegt, dient de IND door middel van model M19 of M110-A daarvan op de eerste dag van het opleggen van de maatregel op de hoogte te brengen (zie artikel 5.6 Vb). Deze mededeling aan de IND dient ook plaats te vinden indien een dergelijke maatregel inmiddels is opgeheven.

In verband met de kennisgeving van de IND aan de rechtbank of een beroep bij de rechtbank van de vreemdeling tegen één van deze maatregelen dient hierbij tevens een aantal noodzakelijke bescheiden aan de IND verzonden te worden (zie A6/6.2.3 en A6/6.2.4 alsmede model M119).

1.2.2. Mededeling aan derden

Op verzoek van de vreemdeling wordt zo spoedig mogelijk mededeling van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, 58 of 59 Vw gedaan aan zijn naaste verwanten en aan een in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij onderdaan is.

De betrokken vreemdeling dient er steeds op gewezen te worden dat hij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft, en dat geen mededeling over zijn vrijheidsontneming gedaan zal worden, indien hij geen contact met de betreffende vertegenwoordiging verlangt.

Wordt een vrijheidsontnemende maatregel aan een minderjarige opgelegd dan wordt daarvan, als daartoe de gelegenheid bestaat, ambtshalve zo spoedig mogelijk mededeling gedaan aan degenen die de ouderlijke macht of de voogdij over die minderjarige uitoefenen, voorzover die zich in Nederland bevinden. Is dat niet mogelijk, dan zal de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging hier te lande ingelicht worden.

De in de vorige alinea’s vermelde verplichting rust op de ambtenaar die de maatregel oplegt.

1.3. Aanmelding vreemdeling

Ten behoeve van een zorgvuldige en efficiënte informatievoorziening aan alle betrokkenen bij de uitzetting van een vreemdeling wordt een aanmeldformulier vreemdeling (zie model M118) opgemaakt. Het ingevulde formulier geeft informatie om de vrijheidsontneming en de uitzetting van een vreemdeling zo probleemloos mogelijk te doen verlopen. Het wordt opgemaakt bij iedere vrijheidsontneming op grond van artikel 6, artikel 58 of artikel 59 Vw en dient de vreemdeling te begeleiden van het moment van ingang van de vrijheidsontnemende maatregel tot zijn uitzetting of invrijheidstelling. Eventuele wijzigingen en aanvullingen dienen terstond te worden aangebracht.

Hierna wordt het formulier bewaard in de vreemdelingenadministratie.

Het formulier wordt ingevuld door of namens de ambtenaar die voor de vrijheidsontnemende maatregel verantwoordelijk is. Deze is ook verantwoordelijk voor het aanbrengen van wijzigingen en aanvullingen op het formulier. Vanaf het moment dat de vrijheidsontneming in een inrichting plaatsvindt, rust deze verantwoordelijkheid op de ambtenaar van de DT&V die in die inrichting werkzaam is.

Nadat de uitzetting heeft plaatsgevonden retourneert de ambtenaar belast met de grensbewaking het gehele formulier aan de ambtenaar die voor de oorspronkelijke vrijheidsbeneming verantwoordelijk was.

1.4. Het lichten van vreemdelingen

Zie artikel 5.5 Vb. Voor het lichten van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen wordt verwezen naar A4/10.1.

Gedurende de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontneming op grond van artikel 6, 58 of 59 Vw kan de vreemdeling voor korte duur naar elders (bijvoorbeeld politiebureau, brigade van KMar, een ambassade of consulaat etc.) overgebracht worden, indien dit redelijkerwijs nodig is voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens de Vw. De opdracht tot lichten kan door een hulpofficier van justitie gegeven worden. Van deze mogelijkheid kan gebruik gemaakt worden bijvoorbeeld om de vreemdeling te horen of te presenteren bij een diplomatieke vertegenwoordiging in verband met de uitvoering van de Vw. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:

  • de hulpofficier van justitie dient tijdig (twee werkdagen voor de datum van lichting) een lichtingsverzoek in bij de directeur van de penitentaire inrichting waar betrokkene verblijft;

  • het lichten geschiedt zoveel mogelijk tijdens de normale werktijden van de inrichting, en duurt in beginsel maximaal 48 uur;

  • de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling tijdens het lichten, berust bij de ambtenaar die het lichtingsverzoek heeft ingediend; deze draagt tevens zorg voor alle noodzakelijke maatregelen ten behoeve van de veiligheid en het toezicht gedurende het lichten.

De op grond van artikel 6, 58 of 59 Vw opgelegde maatregel blijft gedurende de tijd dat de vreemdeling gelicht is van kracht.

1.5. Vrijheidsontnemende maatregelen bij jeugdigen onder 16 jaar

Vrijheidsontneming is een ingrijpende maatregel. De toepassing daarvan moet daarom tot het strikt noodzakelijke beperkt blijven. De noodzaak van een zo beperkt mogelijke toepassing van vrijheidsontneming bestaat in versterkte mate wanneer het gaat om jeugdige personen jonger dan 16 jaar. Voordat tot vrijheidsontneming overgegaan wordt, moet worden bezien of volstaan kan worden met de aanzegging te verblijven op een bij de Korpschef, ambtenaar belast met grensbewaking of hulpofficier van justitie bekend opvangadres (bijvoorbeeld bij familie, kennissen of andere particuliere personen). Bij aannemelijke twijfel omtrent de leeftijd van deze vreemdelingen kan een leeftijdsonderzoek worden ingesteld volgens de daarvoor geldende protocollen (zie de website van de IND).

De volgende regels zijn van toepassing:

  • a. jeugdige vreemdelingen beneden de leeftijd van twaalf jaar mogen niet op grond van de Vw in een politiecel of een justitiële inrichting hun vrijheid worden ontnomen, tenzij de tevens van hun vrijheid ontnomen ouder(s) van de vreemdeling erop staat(n) de kinderen bij zich te houden. In het laatste geval moet de vrijheidsontneming direct ten uitvoer gelegd worden in een justitiële inrichting of een politiebureau waar een soepel regime (bijvoorbeeld het verblijven in een passantenverblijf) mogelijk is;

  • b. jeugdige vreemdelingen in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar die met hun ouder(s) in Nederland verblijven, kunnen slechts met deze(n) op grond van de Vw hun vrijheid worden ontnomen indien binnen vier dagen overbrenging van een politiebureau naar een justitiële inrichting mogelijk is;

  • c. alleenstaande jeugdige vreemdelingen in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar kunnen slechts op grond van de Vw hun vrijheid worden ontnomen, indien de tenuitvoerlegging uiterlijk binnen vier dagen kan plaatsvinden in een jeugdinrichting.

Indien het voornemen bestaat een uitzondering te maken op a – c vindt overleg met de IND plaats.

2. Toegang

2.1. De maatregelen op grond van artikel 6 Vw

De vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, dient krachtens artikel 5 Vw Nederland onmiddellijk te verlaten. Deze verplichting geldt niet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 Vw indient (zie artikel 5, derde lid, Vw). Aan een geweigerde vreemdeling kan op grond van artikel 6 Vw een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel worden opgelegd.

2.2. Het doel

In het belang van de grensbewaking en de internationale betrekkingen dient voorkomen te worden dat de vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland geweigerd is – maar die Nederland niet onmiddellijk kan verlaten – zich in de tijd tot aan zijn vertrek toch de feitelijke toegang tot Nederland kan verschaffen. Op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f EVRM is vrijheidsontneming van vreemdelingen slechts toegestaan om de onrechtmatige binnenkomst in een land te voorkomen of om de verwijdering of uitlevering veilig te stellen. Artikel 6 Vw dient het eerste doel en biedt de mogelijkheid om geweigerde vreemdelingen hun vrijheid te beperken of zelfs te ontnemen.

Bij een vrijheidsbeperkende maatregel kan de vreemdeling in afwachting van zijn vertrek opgedragen worden zich in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats op te houden (zie artikel 6, eerste lid , Vw). De vreemdeling mag deze ruimte of plaats niet verlaten, maar kan dit feitelijk wel. Wanneer deze ruimte of plaats beveiligd wordt tegen ongeoorloofd vertrek van de vreemdeling spreken we van vrijheidsontneming. Deze maatregel wordt gegeven op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw.

2.3. De bevoegdheid

De in artikel 46 Vw genoemde ambtenaren belast met grensbewaking zijn bevoegd tot het opleggen van de verplichting aan een geweigerde vreemdeling om zich op te houden in een aangewezen ruimte of plaats (zie artikel 6, eerste lid, Vw).

2.4. De toepassing

Artikel 6, eerste lid, Vw geeft aan dat aan de vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, de verplichting opgelegd kan worden om zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats. Deze ruimte kan ingevolge het tweede lid worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek. Het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel is in ieder geval geïndiceerd wanneer naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking aanwijzingen bestaan dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de aanwijzing om zich op te houden in de bedoelde ruimte of plaats en/of omdat aspecten van openbare orde of nationale veiligheid dit vorderen. Ten aanzien van vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indienen of hebben ingediend, wordt verwezen naar de paragraaf hieronder en C10/3. De vrijheidsbeneming zal dan een aanvang nemen in een gebouw van de doorlaatpost of een politiebureau. Daarna zal de vreemdeling met een nieuwe beschikking geplaatst moeten worden in een inrichting waar het Reglement grenslogies (Stb. 1993, nr. 45) van toepassing is. Dient deze vreemdeling een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel in dan dient gehandeld te worden zoals hierna vermeld.

Verstekelingen (met uitzondering van de asielzoekers) dienen zoveel mogelijk geplaatst te worden aan boord van het schip waarvan zij afkomstig zijn. Deze plaatsing geschiedt op grond van artikel 5, tweede lid en artikel 65 Vw.

Asielzoekers (AC Schiphol-procedure)

De vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd en die een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indient, kan de maatregel van artikel 6, eerste en/of tweede lid, Vw opgelegd worden. Voor de toepassing van deze maatregel bij deze categorie vreemdelingen wordt verwezen naar C10/3.1.

Dublinclaimanten

De weigering van toegang strekt zich niet enkel uit tot de verdere inreis in Nederland, doch ook tot de verdere inreis in het overige Schengengebied. Voor een toelichting op de situatie waarbij een asielzoeker de toegang geweigerd wordt, terwijl tegelijkertijd op grond van de Overeenkomst van Dublin een verzoek tot overname van de asielaanvraag ingediend wordt bij een andere staat, wordt verwezen naar A2/5.5.6. Aan Dublinclaimanten aan wie de toegang niet geweigerd kan worden, wordt de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 55 Vw opgelegd of, indien aan de voorwaarden daarvan wordt voldaan, de maatregel van artikel 59 Vw.

2.5. De vorm

Het opleggen van een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw geschiedt bij beschikking model M19. De bevoegde ambtenaar dient een afschrift daarvan uit te reiken aan de vreemdeling, waarbij de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem moeten worden meegedeeld. Bij aanwijzing van een andere ruimte of plaats dient steeds een nieuwe beschikking te worden gemaakt. Als echter om redenen die voortvloeien uit de toepassing van de Vw, zoals het afnemen van een gehoor of om medische redenen, tijdelijke overplaatsing (afhankelijk van feiten of omstandigheden, in beginsel ten hoogste 48 uur) van de vreemdeling vanuit de justitiële inrichting of een andere plaats van onderbrenging naar een andere ruimte of plaats nodig is (bijvoorbeeld van een grenslogies naar het AC), dan is de geldende plaatsingsbeschikking van toepassing. Ook het transport naar de aangewezen ruimte of plaats valt onder de gegeven beschikking. In deze gevallen hoeft geen nieuwe plaatsingsbeschikking gemaakt te worden.

2.6. De tenuitvoerlegging

Bij het opleggen van de vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw aan een geweigerde vreemdeling kan iedere ruimte of plaats in Nederland aangewezen worden. Het kan dus zo zijn dat de ruimte of plaats verder landinwaarts gelegen is. Ook in deze feitelijke situatie blijft de toegang geweigerd.

De vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw wordt zoveel mogelijk ten uitvoer gelegd in een door de Minister voor deze categorie vreemdelingen aangewezen ruimte of plaats.

Voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 6, eerste lid, Vw geldt geen regime.

Dat is anders voor de vrijheidsontnemende maatregel genoemd in artikel 6, eerste en tweede lid, Vw. In dat geval geldt in de door de Minister aangewezen ruimte of plaats het regime van het Reglement grenslogies. Wordt de vrijheidsontneming ten uitvoer gelegd in een andere (dan door de Minister aangewezen) ruimte of plaats dan dient het regime overeen te komen met dat van het Reglement grenslogies.

2.7. De duur

In de wet is geen wettelijke maximumtermijn gesteld aan de vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw. De maatregel en de duur daarvan zal, mede gelet op het bepaalde in artikel 94 Vw, binnen 42 dagen getoetst worden door de rechtbank. De rechtbank zal alsdan toetsen of de maatregel voldoet aan het gestelde doel en of de maatregel bij afweging van alle belangen gerechtvaardigd is. Een vrijheidsontnemende maatregel die langer duurt dan zes maanden zal streng getoetst worden (zie A6/6).

2.8. De beëindiging

De vrijheidsbeperkende of –ontnemende maatregel eindigt wanneer de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten, dan wel de maatregel opgeheven wordt. Indien de vreemdeling aan boord van een vliegtuig of schip niet het Nederlands grondgebied heeft verlaten (bijvoorbeeld door verzet van de vreemdeling), blijft de oorspronkelijk opgelegde maatregel van kracht. Er wordt geen nieuwe plaatsingsbeschikking genomen. Ook de oorspronkelijke toegangsweigering blijft van kracht.

Heeft de vreemdeling het Nederlands grondgebied wél verlaten en keert hij terug (bijvoorbeeld na weigering toegang door de autoriteiten van het land van bestemming of van transit), dan dient opnieuw te worden bekeken of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor toegang. Indien deze beoordeling leidt tot een (nieuwe) toegangsweigering, dient ook de maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw opnieuw te worden opgelegd en moet een nieuwe plaatsingsbeschikking worden genomen. Tevens zal, ingeval de vreemdeling op grond van artikel 65 Vw is verwijderd, de vervoerder een nieuwe aanwijzing krijgen de vreemdeling om niet terug te voeren naar een plaats buiten Nederland (zie A2/7.1.4 ).

Indien de rechtbank de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw beveelt (zie A6/6) betekent dat niet dat ook de weigering van de toegang ex artikel 3 Vw wordt opgeheven. In die gevallen kan nog steeds op grond van artikel 6, eerste lid, Vw (vrijheidsbeperking) een ruimte of plaats worden aangewezen waar de vreemdeling zich dient op te houden. Indien de toegangsweigering wordt opgeheven, bijvoorbeeld omdat aan de vreemdeling alsnog rechtmatig verblijf toekomt op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, Vw of de rechtbank de beschikking van weigering toegang vernietigt, wordt de maatregel van artikel 6 Vw eveneens opgeheven. Voor het opheffen van de maatregel dient gebruik te worden gemaakt van Model M113.

3. Verblijf

3.1. Het zich beschikbaar houden (artikel 55, eerste lid, Vw)

Aan een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier of asiel voor bepaalde tijd indient en de beslissing daarvan op grond van deze wet in Nederland mag afwachten, kan de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 55, eerste lid, Vw opgelegd worden. De maatregel houdt in dat de vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet op grond van artikel 8, aanhef en onder f, Vw een plaats aangewezen krijgt waar hij zich gedurende het onderzoek naar de inwilligbaarheid van die aanvraag dient op de houden, overeenkomstig hem daartoe gegeven aanwijzingen. De aanwijzingen, die betrekking kunnen hebben op het gehoor, het fotograferen of dactyloscoperen, en het verstrekken van gegevens, maken deel uit van de beschikbaarheidsverplichting. Het wél verblijven op de aangewezen plaats maar niet handelen overeenkomstig de gegeven aanwijzingen betekent dat de vreemdeling zich niet overeenkomstig artikel 55, eerste lid, Vw beschikbaar houdt op de aangewezen plaats. Daartegenover staat dat ook de beschikbaarheid noodzakelijk dient te zijn ten behoeve van het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag. Het ontbreken van dergelijk verband maakt de maatregel onrechtmatig.

Voorzover de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning een aanvraag van een asielzoeker betreft, wijst de Korpschef de gemeente waarin de opvanglocatie zich bevindt aan als plaats waar de vreemdeling zich in verband met de behandeling van zijn aanvraag moet ophouden. Hij doet dit zowel mondeling als schriftelijk. Hiertoe wordt het model M117-A gebruikt. De aanwijzingen betreffen in ieder geval datum, tijdstip en plaats van aanwijzing. Daarnaast kunnen vervolgaanwijzingen worden gegeven met betrekking tot het verschaffen van extra informatie, het uitreiken van het rapport van gehoor of de beschikking. Het model M117-A doet tevens dienst als proces-verbaal van uitreiking.

De asielzoeker wordt erop gewezen dat het niet nakomen van de aanwijzingen consequenties heeft voor de afhandeling van zijn aanvraag. Deze omstandigheid wordt mede betrokken bij het onderzoek naar de aanvraag en kan op grond van artikel 31, tweede lid, onder b, Vw reden zijn de aanvraag af te wijzen.

Het overtreden van artikel 55 Vw is strafbaar gesteld in artikel 108 Vw. Gedurende de tijd dat de vreemdeling zich niet beschikbaar hoeft te houden voor het onderzoek kan hij zich buiten de aangewezen plaats begeven. In dat geval overtreedt hij niet het voorschrift van artikel 55 Vw.

Voor het aanwenden van een rechtsmiddel door de vreemdeling wordt verwezen naar A6/6.

3.2. Het doel

Het doel van deze maatregel is niet alleen de bevordering van de waarheidsvinding, maar ook de versnelling van de procedure doordat de vreemdeling steeds bereikbaar is. Meer in het algemeen kan het voorkomen dat tijdens de behandeling van de asielaanvraag nadere vragen opkomen die, als de asielzoeker bereikbaar is, snel beantwoord kunnen worden, wat niet alleen de voortgang van de procedure, maar ook de kwaliteit van de beslissing ten goede zal komen.

3.3. De bevoegdheid

De bevoegde autoriteit die de plaats aanwijst waar de vreemdeling zich beschikbaar dient te houden overeenkomstig hem daartoe gegeven aanwijzingen is de Minister. De Korpschef kan namens de Minister de beschikbaarheidsverplichting opleggen en de daarbij behorende aanwijzingen geven. De Korpschef kan van deze bevoegdheid ondermandaat verlenen aan de onder hem ressorterende ambtenaren (zie artikel 1.4 Vb).

3.4. De toepassing

De beschikbaarheidsverplichting van artikel 55, eerste lid, Vw kan opgelegd worden aan vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier of asiel voor bepaalde tijd indienen. Deze beschikbaarheidsverplichting geldt tot en met de uitreiking van de beschikking in eerste aanleg. Is uitreiking niet mogelijk dan geldt de hierna vermelde procedure.

Voor asielzoekers geldt dat zij zich beschikbaar dienen te houden in een AC of opvangvoorziening. Voor reguliere vreemdelingen kan dat de woon- of verblijfplaats zijn.

3.5. De vorm

De beschikbaarheidsverplichting wordt opgelegd door de Korpschef. Hij maakt daarbij gebruik van model M117-A. Dit model doet tevens dienst als proces-verbaal van uitreiking. De daarbij gegeven aanwijzingen kunnen onder meer betrekking hebben op het gehoor, het fotograferen, dactyloscoperen en het verstrekken van gegevens en/of informatie. De vreemdeling wordt daarbij tevens gewezen op de mogelijkheid tot het aanwenden van een rechtsmiddel.

De beschikbaarheidsverplichting houdt in dat de vreemdeling bereikbaar is op een woon- of verblijfplaats zodat hij kan worden opgeroepen voor een gehoor of om in kennis gesteld te worden van voor hem relevante beslissingen. Dit houdt onder meer in dat de vreemdeling die opgeroepen is voor een bepaalde datum (en tijd), in de tussenliggende periode met inachtneming van zijn meldingsplicht (en de huisregels van het centrum), zich naar een andere plaats in Nederland mag begeven.

Indien de vreemdeling in strijd met zijn beschikbaarheidsverplichting met onbekende bestemming is vertrokken, dient de Korpschef dit te melden door middel van model M100 met een kopie van het model M117-A. Het met onbekende bestemming vertrokken zijn dient in beginsel concreet vastgesteld te zijn aan de hand van bijvoorbeeld een adrescontrole.

Voor de bevoegdheden op grond van artikel 55, tweede en derde lid, zie A3/8.

4. Toezicht

4.1. Algemeen

Voor het toezicht op vreemdelingen zijn de artikelen 50 en 56 Vw van belang. Artikel 50 Vw betreft de bevoegdheid van het staande- en ophouden van personen (eventueel ook Nederlanders) in het belang van het toezicht op vreemdelingen. Artikel 56 Vw geeft de bevoegdheid om de vrijheid van beweging van bepaalde categorieën vreemdelingen op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid te beperken.

4.2. Het staandehouden en ophouden op grond van artikel 50 Vw

In verband met een uitvoerige beschrijving van alle onderdelen die met het toezicht op vreemdelingen te maken hebben, wordt voor de toepassing van artikel 50 Vw verwezen naar A3/3.

4.3. Het beperken van de bewegingsvrijheid op grond van artikel 56 Vw

4.3.1. Het doel

Artikel 56 Vw geeft de bevoegdheid om de vrijheid van beweging van bepaalde categorieën vreemdelingen op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid te beperken (zie ook artikel 5.1 Vb en artikel 5.2 VV).

De opgelegde beperkingen mogen niet zo verstrekkend zijn, dat zij het karakter van een vrijheidsontnemende maatregel hebben, noch dienen zij ertoe om de uitzetting van een vreemdeling te verzekeren. Neemt de vreemdeling de opgelegde beperking niet in acht, dan begaat hij een in artikel 108 Vw strafbaar gestelde overtreding.

4.3.2. De bevoegdheid

De bevoegdheid tot het opleggen, wijzigen of opheffen van deze maatregel berust bij de Minister.

Indien de Korpschef van oordeel is dat de vrijheid van beweging van een vreemdeling beperkt dient te worden, doet de Korpschef daartoe een gemotiveerd voorstel aan de Minister. In spoedeisende gevallen is de Korpschef gemachtigd om, in afwachting van de beslissing van de Minister, de vrijheid van beweging van een vreemdeling voor de duur van ten hoogste een week te beperken. Maakt de Korpschef van deze bevoegdheid gebruik, dan geeft hij daarvan binnen 24 uur kennis aan de Minister.

De Korpschef kan deze bevoegdheid alleen ondermandateren aan een ambtenaar belast met toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is (zie artikel 1.4 Vb).

Voor het aanwenden van een rechtsmiddel wordt verwezen naar A6/6.

4.3.3. De toepassing

De beperking van vrijheidsbeweging kan niet toegepast worden ten aanzien van vreemdelingen die voor onbepaalde tijd in Nederland verblijven. Als gevolg van de goedkeuring van het vierde Protocol bij het EVRM (Trb. 1964, 15 en 1969, 241, TK 1980-1981, 15 396 [R 1110], nr. 6) kan deze maatregel ook niet opgelegd worden aan personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen (zie artikel 8.7 Vb en B10).

Deze maatregel kan derhalve alleen opgelegd worden aan vreemdelingen die:

  • geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben;

  • rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8 Vw, met uitzondering van de onderdelen b, d en e.

Alleen in uitzonderingsgevallen, met name indien de uitzetting (nog) niet kan plaatsvinden en de toepassing van een andere vrijheidsbeperkende maatregel niet in aanmerking komt, kan deze maatregel in het kader van de openbare orde of nationale veiligheid toegepast worden.

4.3.4. De beëindiging

Hoewel de maatregel niet aan een wettelijke termijn gebonden is, dienen ook hierbij de beginselen van proportionaliteit (doelmatigheid) en subsidiariteit (kan een lichter middel toegepast worden) in acht genomen te worden.

De maatregel wordt bovendien beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en daartoe voor hem ook gelegenheid bestaat. Deze gelegenheid bestaat indien de vreemdeling beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument en vlieg- of reistickets (of voldoende financiële middelen om het beoogde verblijf en de terugkeer te bekostigen). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.

5. Uitzetting

5.1. Het doel van de maatregelen van artikel 57, 58 en 59 Vw

Om de overheid in staat te stellen haar bevoegdheid tot uitzetting van vreemdelingen die niet dan wel niet langer rechtmatig in Nederland verblijven uit te kunnen laten voeren, zijn in de wet vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen opgenomen.

Artikel 57 (vrijheidsbeperking) en 58 (vrijheidsontneming) Vw maken het mogelijk om vreemdelingen van wie de asielaanvraag is afgewezen te verplichten zich in verband met hun uitzetting beschikbaar te houden in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats die, indien noodzakelijk, tegen ongeoorloofd vertrek daaruit beveiligd kan worden. Het zich niet houden aan de verplichting van artikel 57 of 58 Vw is strafbaar gesteld in artikel 108 Vw.

Indien de openbare orde of de nationale veiligheid dat vordert, kunnen vreemdelingen, zowel asielzoekers als reguliere vreemdelingen, ter fine van hun uitzetting in bewaring gesteld worden op grond van artikel 59 Vw. Bij deze maatregel gaat het in beginsel – anders dan bij artikel 58 Vw – om vreemdelingen ten aanzien van wie er aanwijzingen zijn voor het vermoeden dat zij zich aan de uitzetting zullen onttrekken.

5.2. Het zich ophouden op grond van artikel 57 en 58 Vw

5.2.1. De bevoegdheid

In artikel 57, eerste lid, Vw staat vermeld dat de Minister aan de asielzoeker de aanwijzing geeft om zich in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats op te houden. Over het algemeen zal een dergelijke aanwijzing in de afwijzende beschikking opgenomen worden (zie artikel 5.7 Vb).

De Korpschef is namens de Minister bevoegd in de daarvoor in aanmerking komende gevallen (zie A6/5.2.2 en artikel 1.4 Vb) de asielzoeker de verplichting op te leggen om zich beschikbaar te houden in een ruimte of plaats die beveiligd is tegen ongeoorloofd vertrek daaruit (zie artikel 58 Vw). Deze aanwijzing dient bij afzonderlijke beschikking gegeven te worden. De beschikking dient gemotiveerd, gedagtekend en ondertekend te zijn. Aan de vreemdeling wordt een afschrift daarvan uitgereikt.

Deze laatst bedoelde aanwijzing wordt gegeven door de Korpschef van de politieregio waaronder de gemeente, waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft, ressorteert. De Korpschef kan van zijn bevoegdheid ondermandaat verlenen aan een hulpofficier van justitie (zie artikel 1.4 Vb).

5.2.2. De toepassing

De aanwijzing om zich in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats op te houden kan gegeven worden ten aanzien van vreemdelingen van wie de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie artikel 28 Vw) is afgewezen.

Het gaat hier dus zowel om de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen als de afwijzing van de aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op de gronden genoemd in artikel 30 en 31 Vw. De motivatie voor het geven van de aanwijzing is gelegen in die gronden.

Bovendien kan deze aanwijzing slechts plaatsvinden indien de afwijzing op de aanvraag binnen acht weken (in verband met de voornemenprocedure) na de indiening daarvan is gegeven. De termijn van acht weken, bedoeld in artikel 57, derde lid, Vw is de termijn tussen indiening van de aanvraag en kennisgeving van de beschikking. Heeft de vreemdeling zich onttrokken aan de beschikbaarheidsplicht (van artikel 55 Vw) nadat het onderzoek is afgerond, maar nog voordat de afwijzende beschikking te zijner kennis is gebracht dan wordt de tijd waarin de vreemdeling zich heeft onttrokken aan de beschikbaarheidsplicht opgeteld bij de eerder genoemde termijn van acht weken (zie artikel 57, derde en vijfde lid, Vw). De afwijzing behoeft niet onherroepelijk te zijn. Dus ook als de vreemdeling procedeert bij de Vreemdelingenkamer tegen de afwijzing van zijn aanvraag kan hem deze aanwijzing gegeven worden.

Voor de aanwijzing op grond van artikel 58 Vw dient de Korpschef gebruikt te maken van een afzonderlijke beschikking. De beschikking dient gemotiveerd, gedagtekend en ondertekend te zijn. Aan de vreemdeling wordt een afschrift daarvan uitgereikt (zie artikel 5.7 Vb). Daarbij wordt tevens (schriftelijk) mededeling gedaan van de mogelijkheid om tegen deze maatregel beroep in te stellen bij de rechtbank (zie A6/6).

5.2.3. De tenuitvoerlegging

De maatregel van artikel 57 en 58 Vw houdt in dat de asielzoeker zich in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats dient op te houden. Bij de term ‘ruimte’ kan gedacht worden aan bijvoorbeeld: een AC of opvangvoorziening, een gebouw of gebouwencomplex. De term ‘ruimte’ is niet beperkt tot een ‘cel’ waarvan de deur op slot kan. Ook een groter complex, dat de vreemdeling vrij veel bewegingsvrijheid laat, maar waarvan de buitenpoort dicht of afgesloten is, levert een ‘ruimte’ op. Ook een schip of vliegtuig valt onder de term ‘ruimte’. De term ‘plaats’ ziet meer op een geografische situatie, zoals bijvoorbeeld een haventerrein.

De asielzoeker zal in beginsel als vrijheidsbeperkende maatregel de aanwijzing krijgen om zich beschikbaar te houden in een bepaalde opvangvoorziening. Meer dan een beschikbaarheidsverplichting mag de vreemdeling niet opgelegd worden. Daarbij dient hij de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit, dat is de Korpschef, in acht te nemen. Deze aanwijzingen houden in ieder geval in dat de vreemdeling zich tweemaal per dag dient te melden bij de Korpschef.

Houdt de asielzoeker zich opzettelijk niet aan de verplichting om zich beschikbaar te houden en volgt hij de gegeven aanwijzingen niet op dan kan hem de verplichting opgelegd worden zich op te houden in een inrichting waar het Reglement grenslogies geldt. In dat geval is er sprake van vrijheidsbeneming.

Voor het verkrijgen van een plaats in een grenslogies zie A6/5.3.6.2. Is plaatsing daar niet mogelijk, dan moet de vrijheidsontneming plaatsvinden in een ruimte of plaats met een overeenkomstig regime.

5.2.4. Bijstand van een raadsman

Zodra de vreemdeling zijn vrijheid ontnomen is op grond van artikel 58 Vw, wordt een (door hem gewenste) raadsman of een via de vreemdelingenpiketdienst van het bureau voor rechtshulp aangewezen raadsman ingelicht.

De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld onverwijld contact met zijn raadsman op te nemen. De raadsman van de vreemdeling heeft ingevolge artikel 104 Vw tijdens de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel vrije toegang tot hem. Hij kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen, zonder dat van de inhoud door anderen kennis wordt genomen. Een en ander onder toezicht indien vereist en met inachtneming van de huishoudelijke reglementen, en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden. Voor het aanwenden van rechtsmiddelen en de procedure van beroep bij de rechtbank zie A6/6.

5.2.5. De duur

De duur van de vrijheidsbeperkende en -ontnemende maatregel op grond van artikel 57 en 58 Vw is niet aan een termijn gebonden. Overigens mogen de maatregelen niet langer duren dan met het oog op het doel (de uitzetting) daarvan strikt noodzakelijk is.

De DT&V en de Korpschef zullen gelet hierop alle maatregelen dienen te nemen om de uitzetting op zo kort mogelijke termijn te effectueren (onderzoek naar identiteit, aanvraag reispapieren en dergelijke).

5.2.6. De beëindiging

Zodra de grond voor het toepassen van de maatregel van artikel 57 of 58 Vw niet meer aanwezig is, heft de Korpschef deze maatregel op. Hiervan kan sprake zijn:

  • indien de vrijheidsontneming niet (langer) noodzakelijk is om de uitzetting te realiseren;

  • indien er geen concreet zicht op uitzetting (meer) bestaat;

  • wanneer de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.

Deze gelegenheid bestaat indien de vreemdeling beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument, vlieg- of reistickets (of voldoende middelen van bestaan). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.

De Korpschef zal in deze gevallen de maatregel uitdrukkelijk moeten opheffen. Hij dient daarvoor gebruik te maken van model M113. Het origineel van dit formulier moet in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt.

Ten behoeve van de informatievoorziening dient er tevens een afschrift te worden verzonden naar de IND en de DT&V. Aan de directeur van de inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt moet tezamen met een verzoek om ontslag uit de inrichting (zie model M114) eveneens een afschrift van model M113 worden gestuurd.

De maatregel van artikel 57 of 58 Vw vervalt van rechtswege:

  • indien de beschikking naar aanleiding waarvan deze maatregel is genomen in beroep wordt vernietigd (zie artikel 57, vierde lid, Vw); of

  • zodra het vertrek van de vreemdeling uit de (afgesloten) ruimte nodig is voor zijn verwijdering.

5.3. Bewaring op grond van artikel 59 Vw

5.3.1. Het doel

Vreemdelingenbewaring is een maatregel die ten doel heeft de uitzetting van een vreemdeling te effectueren. Indien een vreemdeling niet of niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, dient hij in beginsel Nederland zelf te verlaten. Doet hij dat niet, dan vindt uitzetting plaats. Op deze wijze bestaat er een directe relatie tussen de vreemdelingenbewaring en het terugkeerbeleid. Mede vanwege het ingrijpende karakter is ook deze maatregel met strikte waarborgen omkleed.

5.3.2. De bevoegdheid

De bevoegdheid tot inbewaringstelling berust bij de Minister (zie artikel 59, eerste lid, Vw). De maatregel van inbewaringstelling wordt namens hem opgelegd en opgeheven door een ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is (zie artikel 1.4 Vb en artikel 5.3 VV).

5.3.3. De toepassing

Indien het belang van de openbare orde of van de nationale veiligheid dat vordert, kunnen, met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld worden vreemdelingen die:

  • geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben;

  • rechtmatig verblijf in Nederland hebben op grond van artikel 8, aanhef en onder f en g, Vw (vreemdelingen die in afwachting zijn van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier of asiel).

5.3.3.1. Het belang van de openbare orde

De openbare orde wordt geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen wanneer de noodzakelijke bescheiden ten behoeve van de uitzetting (zoals een geldig document voor grensoverschrijding, een reisbiljet en/of een claim op een vervoersmaatschappij) voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn (zie artikel 59, tweede lid, Vw en A6/5.3.3.5).

Het belang van de openbare orde kan de bewaring voorts bijvoorbeeld vorderen:

  • indien het gevaar bestaat dat de vreemdeling zich door ‘onder te duiken’ aan zijn uitzetting zal onttrekken;

  • indien de criminele antecedenten van de vreemdeling daartoe aanleiding geven;

    Overigens mag bewaring op grond van de Vw niet voor strafvorderingsdoeleinden worden toegepast; wel is het toegestaan om een vreemdeling als verdachte van een strafbaar feit marginaal te horen en daarvan proces-verbaal op te maken;

  • indien de vreemdeling Nederland op illegale wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;

  • indien de vreemdeling Nederland niet uit eigen beweging binnen de opgelegde vertrektermijn heeft verlaten;

  • indien de vreemdeling niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;

  • indien de vreemdeling aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning bij verschillende Korpschefs heeft ingediend en verschillende personalia heeft opgegeven;

  • indien de vreemdeling zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reisdocumenten;

  • indien de vreemdeling gebruik maakt van valse of vervalste documenten;

  • indien de vreemdeling in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit of de reis naar Nederland;

  • indien de vreemdeling geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

  • indien de vreemdeling niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;

  • indien de vreemdeling heeft gewerkt in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.

5.3.3.2. Het belang van de nationale veiligheid

In de meeste gevallen waarbij bewaring wordt overwogen, zal de maatregel gebaseerd zijn op het belang van de openbare orde en niet op het belang van de nationale veiligheid (bijv. spionage, terroristische activiteiten) betreffen. Indien er aanleiding is inbewaringstelling op deze laatste grond te baseren, kan dat alleen na een bijzondere aanwijzing van de Minister.

5.3.3.3. Het niet of niet langer toepassen van bewaring

Gronden om de vreemdelingenbewaring niet of niet langer toe te passen kunnen zijn:

  • betrouwbaar te achten particulieren of instanties stellen zich schriftelijk garant voor de onderbrenging van de vreemdeling gedurende de tijd dat nog over diens uitzetting moet worden beslist of verwijdering nog niet kan worden geëffectueerd;

  • er bestaat geen uitzicht op dat de vreemdeling verwijderd kan worden;

  • de vreemdeling heeft aantoonbaar een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland;

  • er kan een lichter middel toegepast worden (bijv. meldingsplicht).

Bewaring mag bovendien niet worden toegepast uitsluitend op basis van overwegingen van algemene aard. De bewaring moet gerelateerd zijn aan feiten en/of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de vreemdeling. Steeds zal een zorgvuldige afweging moeten plaatsvinden tussen het belang van de openbare orde of van de nationale veiligheid en het individuele belang van de vreemdeling (zie A6/5.3.5).

5.3.3.4. Vreemdelingen die op korte termijn uitgezet kunnen worden

Artikel 59, eerste en tweede lid, Vw biedt de mogelijkheid vreemdelingen voor wie de noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel op korte termijn voorhanden zullen zijn, in bewaring te stellen. Het tweede lid van artikel 59 Vw bepaalt dat in deze gevallen wordt geacht dat de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vordert. Met noodzakelijke bescheiden wordt bedoeld dat een paspoort, laissez-passer (of andere geldige documenten voor grensoverschrijding) of een claim op een vervoersmaatschappij voorhanden is, dan wel binnen korte termijn voorhanden zal zijn. Met ‘binnen korte termijn voorhanden zal zijn’ wordt bijvoorbeeld gedoeld op de situatie dat de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst van de vreemdeling een vervangend document voor grensoverschrijding in het vooruitzicht heeft gesteld. De bewaringsgrond van het tweede lid van artikel 59 Vw dient er toe om te voorkomen dat een vreemdeling die goed gedocumenteerd is of op korte termijn goed gedocumenteerd zal zijn, zich alsnog aan uitzetting onttrekt.

Aan de gebruikmaking van het bewaringsinstrument ex artikel 59, eerste en tweede lid, Vw is een aantal belangrijke beperkingen verbonden. Hieronder worden deze opgesomd.

  • Het gaat om vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland of vreemdelingen die een afwijzende beslissing op hun aanvraag hebben gekregen.

  • De maatregel mag niet worden toegepast ten aanzien van vreemdelingen die eerder op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, (verblijfsvergunning voor bepaalde en onbepaalde tijd en personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen, zie artikel 8.7 Vb) en onder l, (verblijfsrecht op grond van de Associatieovereenkomst EG/Turkije) Vw, rechtmatig in Nederland hebben verbleven. De maatregel mag ook niet worden toegepast ten aanzien van vreemdelingen die eerder op grond van de Overeenkomst EG-Zwitserland over het vrije verkeer van personen, rechtmatig in Nederland hebben verbleven.

  • Voorts geldt een andere, belangrijke beperking bij de toepassing van deze bewaringsgrond. Deze vorm van vrijheidsontneming is wettelijk beperkt tot de duur van vier weken (zie artikel 59, vierde lid, Vw). Dit betekent onder meer dat alleen wanneer het zeer waarschijnlijk is dat de vreemdeling binnen vier weken kan worden uitgezet, oplegging van de bewaringsmaatregel ex artikel 59, eerste en tweede lid, Vw mogelijk is. Blijkt na verloop van de gegeven termijn van vier weken dat uitzetting toch niet mogelijk is gebleken, dan dient de bewaring op grond van artikel 59, eerste en tweede lid, Vw te worden opgeheven. Indien daarvoor voldoende aanleiding bestaat kan de bewaringsmaatregel worden voortgezet op grond van het eerste lid van artikel 59 Vw (bijvoorbeeld in het geval dat uitzetting niet mogelijk is gebleken door fysiek verzet van de vreemdeling). Zie hieromtrent nader A6/5.3.4.4.

  • Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het niet nodig dat er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken. Wel dient er nog immer een afweging te worden gemaakt tussen het belang van de openbare orde, gediend met het voorkomen dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal kunnen ontrekken en het belang van de vreemdeling om niet van zijn vrijheid te worden beroofd. Ten aanzien van deze belangenafweging is sprake van een ‘weerlegbaar rechtsvermoeden’. Dit betekent dat een vreemdeling in bewaring wordt gesteld, tenzij hij aantoont, dat hij (cumulatief):

    • beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

    • voldoende middelen heeft om zijn terugreis te financieren;

    • aannemelijk maakt dat hij uit eigen beweging terug zal keren naar zijn land van herkomst dan wel een ander land waar zijn toelating is gewaarborgd.

Daarnaast kunnen nog andere, persoonsgebonden belangen een rol spelen.

Uit het bewaringsdossier van de vreemdeling dient te blijken dat een belangenafweging, waarbij het bovenstaande in acht is genomen, heeft plaatsgevonden.

5.3.3.5. Bewaring van vreemdelingen met rechtmatig verblijf

Artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw biedt de mogelijkheid tot het in bewaring stellen van vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen (verlengen) van een verblijfsvergunning regulier of asiel voor (on)bepaalde tijd indienen/ingediend hebben en van wie in afwachting van de beslissing daarop de uitzetting achterwege blijft (zie artikel 8, aanhef en onder f en g, Vw). Voor de procedure tot inbewaringstelling van deze vreemdelingen wordt verwezen naar A6/5.3.4.

Het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, dient zo beperkt mogelijk te geschieden. Het kan hierbij gaan om vreemdelingen die een dergelijke aanvraag indienen/ingediend hebben en waarvan bijvoorbeeld om redenen van manifest bedrog of andere gronden genoemd in A6/5.3.3.1 aangenomen kan worden dat zij zich aan de eventuele uitzetting zullen gaan onttrekken. Ook kan het voorkomen dat een vreemdeling eerst nadat hij in bewaring gesteld is een asielaanvraag indient. In beide gevallen zal aan de hand van de bekend geworden feiten en omstandigheden voor de aanvraag bijvoorbeeld het nader gehoor, een concrete afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag.

Zolang de aanvraag nog niet in eerste aanleg is afgewezen, mag de inbewaringstelling van asielzoekers uitsluitend plaatsvinden en voortduren na vooraf overleg met de IND. Van dat overleg dient verslag te worden gelegd in de vreemdelingenadministratie.

5.3.3.6. Bewaring van Dublinclaimanten

Het is mogelijk om een Dublinclaimant op grond van artikel 59, eerste lid, Vw of artikel 59, eerste én tweede lid, Vw in bewaring te stellen. Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het noodzakelijk dat er een belangenafweging plaatsvindt (zie A6/5.3.3.5). Bij overname- en terugnameverzoeken is de belangenafweging in beginsel al gegeven, nu de betrokken vreemdeling reeds eerder is vertrokken uit de lidstaat zonder af te wachten welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek (overname), dan wel uit de lidstaat is vertrokken die zich reeds verantwoordelijk had verklaard voor de behandeling van zijn asielverzoek (terugname). Het gegeven dat er gevaar bestaat dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het toezicht voordat de overdracht geëffectueerd kan worden, is dus in beginsel altijd aanwezig bij Dublinclaimanten.

5.3.3.7. Bewaring van EU-/EER-, Zwitserse onderdanen en familieleden

Algemeen

Artikel 8.7 Vb geeft aan welke vreemdelingen onder welke omstandigheden onder de toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen. Voor een nadere uitwerking van de (bepalingen die gelden voor de) de categorieën vermeld in artikel 8.7 Vb wordt verwezen naar B10.

Met de documenten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Vw en artikel 4.21 Vb kan de vreemdeling aantonen verblijfsrecht te ontlenen aan het Gemeenschapsrecht. Hij heeft, als persoon die valt onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer, rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder e, Vw, zolang en indien het onderzoek door de Minister niet heeft uitgewezen dat de betrokken persoon geen verblijfsrecht (meer) heeft, of anderszins niet voldaan is aan de beperkingen en voorwaarden van het Gemeenschapsrecht (zie Richtlijn 2004/38, alsmede de uitspraak van de ABRvS d.d. 7 juli 2003, JV 2003, 431).

Een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland, alsmede het familielid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, kan slechts in bewaring worden gesteld indien de Minister een besluit op grond van Richtlijn 2004/38 heeft genomen, waarmee het verblijfsrecht van de vreemdeling is beëindigd of aan hem is ontzegd om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid én

Tenslotte kan ten aanzien van een vreemdeling die stelt gebruik te maken van het Gemeenschapsrecht inzake het vrij verkeer van personen, maar geen geldige identiteitskaart of geldig paspoort toont en evenmin op andere wijze ondubbelzinnig (zonder enige twijfel) zijn identiteit en nationaliteit kan aantonen, als regel niet worden vastgesteld dat hij onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer valt en kan hij in bewaring worden gesteld.

5.3.4. De procedure

5.3.4.1. Het gehoor

Zie artikel 5.2 Vb. Het uitgangspunt is dat een vreemdeling, voordat hij in bewaring gesteld wordt, gehoord wordt. Het kan voorkomen dat het gehoor na de inbewaringstelling plaatsvindt. Dit geval kan zich bijvoorbeeld voordoen als de vreemdeling aansluitend aan een ontslag uit strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld is en vervolgens voor het gehoor overgebracht wordt naar een politiebureau. Een gehoor na de inbewaringstelling kan zich ook voordoen als de advocaat niet tijdig op verzoek van de vreemdeling bij het gehoor aanwezig kan zijn.

Is het bevel gegeven zonder dat de vreemdeling kon worden gehoord, dan heeft het gehoor zo spoedig mogelijk na de tenuitvoerlegging van de maatregel plaats (zie artikel 5.2, vierde lid, Vb). Wat in dit verband ‘zo spoedig als mogelijk’ is zal afhangen van de feiten of omstandigheden van het individuele geval.

Uit de vreemdelingenadministratie dient duidelijk te blijken om welke reden(en) het gehoor na de inbewaringstelling plaatsgevonden heeft.

Het gehoor van de vreemdeling moet afgenomen worden door degene die bevoegd is tot het geven van een besluit tot inbewaringstelling.

Indien de vreemdeling de Nederlandse taal niet dan wel onvoldoende beheerst, dient het gehoor plaats te vinden met behulp van een tolk in een taal die de vreemdeling voldoende begrijpt.

Van het gehoor wordt een proces-verbaal M110-B opgemaakt (zie artikel 5.2, vierde lid, Vb).

5.3.4.2. Bijstand van een raadsman

In beginsel wordt de vreemdeling gehoord in het bijzijn van een advocaat. Van dit recht moet door de bevoegde ambtenaar aan de vreemdeling tijdig mededeling gedaan worden (zie artikel 5.2, vijfde lid, Vb). ‘Tijdig’ betekent in dit verband dat, als de vreemdeling rechtsbijstand bij het gehoor wil, de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zich zodanig dient in te spannen dat die bijstand in redelijkheid gerealiseerd kan worden.

Ten aanzien van deze vorm van rechtsbijstand kunnen zich de volgende situaties voordoen:

  • de vreemdeling wenst geen advocaat bij het gehoor. Met het gehoor kan begonnen worden en de advocatenpiketdienst dient alsnog bij voorkeur per fax ingelicht te worden;

  • de vreemdeling wenst geen advocaat bij het gehoor, maar wel na het gehoor in de verdere procedure. Met het gehoor kan begonnen worden en de advocatenpiketdienst dient alsnog bij voorkeur per fax ingelicht te worden;

  • de vreemdeling wenst wel een advocaat bij het gehoor. Zo spoedig als mogelijk wordt de advocatenpiketdienst bij voorkeur per fax ingelicht. Indien binnen twee uur na de verzending van het bericht geen advocaat aanwezig is, kan met het gehoor begonnen worden. Geeft de advocatenpiketdienst of de dienstdoende advocaat aan dat hij (de advocaat) niet bij het gehoor aanwezig wil zijn, dan kan met het gehoor begonnen worden.

    Als de piketcentrale gesloten is, kan het gehoor na de inbewaringstelling plaatsvinden. In dat geval vangt de wachttijd van twee uur aan op het tijdstip van opening van de advocatenpiketcentrale;

  • De vreemdeling wenst zijn (met naam genoemde) advocaat bij het gehoor. Zo spoedig als mogelijk dient deze advocaat (ook `s nachts) eerst telefonisch en vervolgens per fax ingelicht te worden. Indien deze advocaat niet bij het gehoor aanwezig wil zijn of niet binnen twee uur na het verzonden bericht aanwezig is, kan met het gehoor begonnen worden.

Op verzoek van de raadsman wordt hem een afschrift verstrekt van het besluit tot bewaring M110-A en van het proces-verbaal van gehoor M110-B. De raadsman van de vreemdeling heeft ingevolge artikel 104 Vw tijdens de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel vrije toegang tot de vreemdeling. Hij kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen kennis wordt genomen, indien vereist, onder toezicht en met inachtneming van de huishoudelijke reglementen en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.

5.3.4.3. De vorm waarin de maatregel wordt opgelegd

De maatregel waarbij de bewaring opgelegd wordt, wordt gedagtekend, ondertekend en met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt (zie artikel 5.3 Vb). Deze vereisten gelden ook bij de voortzetting van de bewaring op een andere grond, zie A6/5.3.4.5. De vreemdeling moet daarbij schriftelijk en mondeling (in een voor hem begrijpelijke taal) worden gewezen op de mogelijkheid tot het aanwenden van het rechtsmiddel genoemd in artikel 93 Vw (zie A6/6). Voor het opleggen van de maatregel van bewaring dient gebruik te worden gemaakt van een formulier M110-A. Dit model is zodanig ingericht dat daarin, overeenkomstig artikel 59 Vw, steeds de gronden voor de inbewaringstelling worden aangegeven.

Er dienen voldoende afschriften te worden gemaakt van de maatregel waarbij de bewaring opgelegd is:

  • het originele exemplaar dient in het archief van de Korpschef of de Commandant der KMar te worden bewaard;

  • een afschrift wordt ingevolge artikel 5.3 Vb aan de vreemdeling uitgereikt;

  • een afschrift wordt desgevraagd aan de raadsman verstrekt;

  • bij plaatsing van een vreemdeling in een justitiële inrichting dient tevens een afschrift van een bevel tot bewaring te worden verstrekt aan de directeur van de inrichting (zie A6/5.3.6.2);

  • een afschrift is bestemd voor de IND in geval de procedure ingevolge artikel 94 en artikel 96 Vw wordt gevolgd.

5.3.4.4. Voortzetting van de bewaring op een andere categorie

Het kan voorkomen dat de vreemdeling tijdens zijn inbewaringstelling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning indient of dat tijdens zijn vrijheidsontneming een door hem ingediende aanvraag wordt afgewezen. In die gevallen kan de bewaring op een andere categorie worden voortgezet (zie voor de verschillende categorieën artikel 59, eerste lid, sub a, Vw en artikel 59, eerste lid, sub b, Vw). De bewaring wordt niet opgeheven, immers de gronden voor de bewaring kunnen dezelfde blijven. Als de bewaring wordt voortgezet op een andere categorie wordt door de hulpofficier van justitie onverwijld een nieuw model M110-A aan de vreemdeling uitgereikt (zie artikel 5.3, tweede lid, Vb). Gelet op het bepaalde in artikel 5.2 Vb hoeft de vreemdeling daarbij niet gehoord te worden.

Indien de vreemdeling tijdens zijn inbewaringstelling een reguliere aanvraag of een asielaanvraag indient, komt aan de beslissing op de reguliere aanvraag ingevolge artikel 73, vierde lid, Vw en aan de beslissing op de asielaanvraag ingevolge artikel 82, vierde lid, Vw geen opschortende werking toe. Voor de procedure betreffende de indiening van een reguliere aanvraag wordt verwezen naar B1/9.1.1.

5.3.4.5. Hernieuwde inbewaringstelling op een andere bewaringsgrond

Indien de bewaring wordt opgeheven, is het mogelijk om de vreemdeling onmiddellijk aansluitend aan de opheffing – zonder dat de vreemdeling uit de macht van de tot inbewaringstelling en uitzetting bevoegde autoriteiten is geweest – opnieuw in bewaring te stellen. Voor het opnieuw opleggen van een maatregel van bewaring is het noodzakelijk dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, op grond waarvan een hernieuwde inbewaringstelling gerechtvaardigd is. Het maakt in dit verband geen verschil of de opheffing van de eerdere bewaring door de rechtbank is bevolen dan wel op eigen initiatief namens de Minister is opgeheven. Van gewijzigde omstandigheden is onder andere sprake indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn of op korte termijn voorhanden zullen zijn, terwijl die er ten tijde van de eerste inbewaringstelling niet waren.

Ook is het denkbaar dat de bewaringsgrond van artikel 59, tweede lid, Vw wordt omgezet in artikel 59, eerste lid, Vw. Bijvoorbeeld indien de vreemdeling zich verzet bij de uitzetting. Bij een hernieuwde inbewaringstelling dient de vreemdeling uiteraard te worden gehoord.

5.3.5. De duur

In artikel 59, vierde lid, Vw wordt aangegeven hoe lang de maatregel van bewaring mag duren. Daarbij is het volgende onderscheid gemaakt:

  • a. vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier (bepaalde of onbepaalde tijd) hebben ingediend en rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8, aanhef en onder f of g, Vw: vier weken;

  • b. vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning asiel (bepaalde of onbepaalde tijd) hebben ingediend en rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8, aanhef en onder f of g, Vw, met toepassing van de voornemenprocedure: zes weken;

  • c. vreemdelingen die in bewaring zijn gesteld op grond van artikel 59, tweede lid, Vw: vier weken;

  • d. vreemdelingen niet vallende onder a, b of c: geen termijn.

De termijn genoemd onder a en b begint te lopen op de dag waarop de aanvraag door het bestuursorgaan ontvangen is en eindigt op de dag na de dag waarop de beslissing bekend gemaakt is.

Als de bewaring voortduurt, wordt het belang van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden groter. In de jurisprudentie van de rechtbanken wordt er doorgaans van uitgegaan dat na zes maanden bewaring het belang van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden in het algemeen zwaarder weegt dan het algemeen belang om de vreemdeling ter fine van uitzetting in bewaring te houden. Onder omstandigheden kan die termijn evenwel langer dan wel korter zijn. De termijn van zes maanden kan onder meer overschreden worden, indien er bijvoorbeeld sprake is van:

  • ongewenstverklaring of zware criminele antecedenten;

  • frustratie door de vreemdeling van het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit of nationaliteit;

  • het feit dat de vreemdeling na de inbewaringstelling één of meerdere procedures ter verkrijging van een verblijfsvergunning is gaan voeren met het kennelijke doel om de uitzetting dan wel de verkrijging van een reisdocument te vertragen;

  • het feit dat bij het bereiken van de termijn van zes maanden een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bestaat dat de vreemdeling op korte termijn verwijderd wordt.

Voorts mag de bewaring niet langer duren dan met het oog op het doel van deze maatregel strikt noodzakelijk is.

De DT&V moet gelet hierop alle maatregelen nemen om de uitzetting op zo kort mogelijke termijn te effectueren (onderzoek naar identiteit en nationaliteit, reispapieren, verblijfspositie, aanvraag reispapieren e.d.). Bij het voortduren van de maatregel zal de nadruk gelegd dienen te worden op de voortvarendheid van het handelen met betrekking tot het verkrijgen van reis- en/of identiteitspapieren.

De omstandigheid dat een beroep op de rechtbank (zie artikel 93 Vw) over de rechtmatigheid van de bewaring nog bij de rechter aanhangig is, staat niet aan de uitzetting in de weg.

5.3.5.1. Indienen van voorlopige voorziening tijdens bewaring

Indien een vreemdeling gedurende de tenuitvoerlegging van de bewaring een verzoek om een voorlopige voorziening indient, blijft de vreemdelingenbewaring in beginsel voortduren. De ambtenaar van de DT&V zal in overleg met de IND na moeten gaan of deze procedure in Nederland afgewacht mag worden. Indien daartoe besloten wordt en de vreemdelingenbewaring voortduurt, zal de IND aan de rechtbank verzoeken om het verzoek om een voorlopige voorziening zo spoedig als mogelijk te laten plaatsvinden. Ook de advocaat van de vreemdeling kan in deze gevallen aan de rechtbank om bespoediging van de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening vragen.

5.3.6. De tenuitvoerlegging

5.3.6.1. Plaats van tenuitvoerlegging

Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, Vb wordt de maatregel van bewaring ten uitvoer gelegd op een politiebureau, in een cel van de KMar of in een huis van bewaring. Tenuitvoerlegging in een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 58, eerste lid, Vw is eveneens mogelijk. Het regime is geregeld in respectievelijk de Regeling Politiecellencomplex, de Penitentiaire beginselenwet en het Reglement grenslogies. In artikel 5.4, eerste lid, Vb is bepaald dat bij de tenuitvoerlegging van de bewaring de vreemdeling niet verder beperkt wordt in de uitoefening van zijn grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van de bewaring en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van de tenuitvoerlegging.

Indien een redelijk vermoeden bestaat dat de van zijn vrijheid ontnomen vreemdeling misbruik zal maken van zijn recht op het ontvangen van bezoek, op telefoneren of op het wisselen van brieven, teneinde zijn verwijdering uit Nederland te beletten of te belemmeren, dan wel om zich aan de verdere vrijheidsontneming te onttrekken, kan de uitoefening van deze rechten worden beperkt door de Korpschef of de Commandant der KMar. Van de opgelegde beperking wordt onverwijld schriftelijk onder opgaaf van redenen mededeling gedaan aan de IND.

Tenuitvoerlegging op een politiebureau of in een cel van de KMar

Hoewel de tenuitvoerlegging van de bewaring doorgaans op een politiebureau of in een cel van de KMar zal aanvangen, dient deze in beginsel te worden voortgezet in een justitiële inrichting of in een ruimte of plaats waar het Reglement grenslogies van toepassing is, indien en zodra dit redelijkerwijs mogelijk is (zie artikel 5.4, tweede lid, Vb). Het criterium ‘redelijkerwijs mogelijk’ ziet op de beschikbare capaciteit in de desbetreffende inrichtingen, alsmede op de prioriteitstelling die bij de verdeling daarvan gehanteerd dient te worden.

De tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring op een politiebureau of in een cel van de KMar gedurende meer dan tien dagen dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. De duur van het verblijf op een politiebureau of in een cel van de KMar op grond van ophouding ter vaststelling van identiteit en verblijfsrechtelijke positie (zie artikel 50 Vw) en op grond van strafrechtelijke detentie, dient in beginsel niet te worden meegenomen bij de berekening van deze termijn. Ook de dag waarop de bewaring is bevolen, hoeft niet meegeteld te worden.

De termijn van tien dagen kan alleen overschreden worden op grond van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen. Van een zwaarwegend belang is in elk geval sprake wanneer de openbare orde of de nationale veiligheid zich ernstig verzet tegen opheffing van de bewaring. Hiervan is onder meer sprake wanneer de betrokken vreemdeling verdacht wordt van overtreding van een strafbaar gesteld feit, geregistreerd staat als ongewenst vreemdeling voor het Schengengebied, sprake is van eerder gepleegd manifest bedrog of wanneer de betrokken vreemdeling ex artikel 67 Vw ongewenst is verklaard of daarvoor in aanmerking komt.

De hier genoemde voorbeelden van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen zijn niet limitatief. Per geval zal moeten worden bepaald of bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen aanwezig zijn om de termijn van tien dagen te overschrijden. In welke mate de termijn van tien dagen kan worden overschreden, is afhankelijk van de aard van de bijzondere omstandigheden en/of de zwaarte van de belangen in het individuele geval, en zal daarom ook per geval moeten worden beoordeeld.

In het geval een tenuitvoerlegging op een politiebureau of in een cel van de KMar langer duurt dan tien dagen, dient uit het bewaringsdossier van de vreemdeling te blijken welke bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen hiertoe hebben genoopt.

Tenuitvoerlegging in een uitzetcentrum

Een uitzetcentrum is in beginsel bedoeld voor illegale vreemdelingen die op korte termijn uitzetbaar zijn. Een uitzetting verloopt in beginsel altijd via een uitzetcentrum (zie A4/6.4). Echter, de duur van het verblijf in het uitzetcentrum is niet aan een wettelijk maximum gebonden. Vreemdelingenbewaring in een uitzetcentrum kan duren zolang de openbare orde of de nationale veiligheid dat vergt en zolang er zicht is op uitzetting. Ook vanuit de optiek van de in het uitzetcentrum aanwezige voorzieningen bestaat er geen limiet aan de verblijfsduur in het uitzetcentrum.

5.3.6.2. Plaatsing in een justitiële inrichting

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen meldt de vreemdeling zo spoedig mogelijk na inbewaringstelling aan bij DJI.

Bij het verzoek tot plaatsing dienen de benodigde gegevens over de van zijn vrijheid ontnomen vreemdeling aan DJI verstrekt te worden.

Indien van het verzoek om opname geen gebruik gemaakt wordt, bijvoorbeeld omdat de vreemdeling inmiddels is uitgezet, licht de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen DJI terstond in. Een dergelijke afmelding is noodzakelijk om de benodigde capaciteit zo efficiënt mogelijk te gebruiken.

Zodra van DJI bericht ontvangen is in welke inrichting de vreemdeling gaat verblijven, richt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een schriftelijk verzoek tot plaatsing aan de directeur van die inrichting.

5.3.6.3. Declaratie van de kosten van bewaring in een politiecel

De kosten van bewaring in een politiecel kunnen – met uitsluiting van die van de eerste vier dagen van de bewaring – op grond van de Circulaire afbakening tussen politie- en Justitiekosten 2004-2008 van de Minister van Justitie (Stcrt 2004, nr. 92, pag. 22), gedeclareerd worden bij het ministerie van Justitie.

5.3.7. Het strafrecht en bewaring

5.3.7.1. Het overbrengen en ophouden na strafrechtelijke detentie

Het uitgangspunt is dat zoveel als mogelijk voorkomen dient te worden dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld moeten worden (zie A4/10). Toch kan het voorkomen dat een vreemdeling na zijn detentie in vreemdelingenrechtelijke bewaring gesteld moet worden. Dit kan zich voordoen bij detentie waarvan niet bij voorbaat de datum van ontslag vaststaat, zoals bij voorlopige hechtenis of een nog niet onherroepelijk vonnis. De inbewaringstelling dient alsdan binnen een redelijke termijn na de (strafrechtelijke) invrijheidstelling te geschieden met toepassing van artikel 50, derde lid, Vw. Dit artikel verschaft een rechtstitel van vrijheidsontneming om vreemdelingen na een strafrechtelijke detentie ter inbewaringstelling te vervoeren naar een plaats bestemd voor verhoor. Aldaar kan de vreemdeling maximaal zes uren worden opgehouden waarbij de tijd tussen middernacht en negen uur 's ochtends niet wordt meegerekend. De termijn van ophouding vangt aan op het moment dat de vreemdeling op de plaats bestemd voor verhoor is aangekomen. Zie A3/3.5.

Voor alle duidelijkheid dient te worden opgemerkt dat indien de identiteit van de vreemdeling én de onrechtmatigheid van zijn verblijf vaststaan, verlenging van de termijn, als bedoeld in artikel 50, vierde lid, Vw, niet mogelijk is.

Aan de vreemdeling wordt tijdens de strafrechtelijke detentie mededeling gedaan van het feit dat hij bij beëindiging van zijn detentie op grond van artikel 50, derde lid, Vw naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Deze mededeling wordt op schrift aan de vreemdeling uitgereikt. Aan de directeur van de inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt, moet eveneens een afschrift van deze mededeling worden gestuurd.

Voorts dient van de toepassing van dit artikel proces-verbaal (zie Model M111-A) opgemaakt te worden.

5.3.7.2. Tenuitvoerlegging strafrechtelijke vonnis tijdens bewaring

Gedurende de tenuitvoerlegging van de bewaring kan het voorkomen dat bekend wordt dat de vreemdeling nog een strafrechtelijk vonnis moet ondergaan.

Voor zover de tenuitvoerlegging is toegelaten, wordt een vonnis of arrest zodra mogelijk ten uitvoer gelegd. In verband hiermee dient de Korpschef, de Commandant der KMar of de directeur van de vreemdelingenrechtelijke inrichting zodra hij op de hoogte is van een strafrechtelijk vonnis contact op te nemen met het OM over de executie van het vonnis.

Indien tot executie overgegaan kan worden, dient de vreemdelingenbewaring opgeheven en het vonnis op de daarvoor bestemde plaats ten uitvoer gelegd te worden.

5.3.8. De beëindiging

De maatregel van bewaring wordt namens de Minister opgeheven door een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of met de grensbewaking, die tevens hulpofficier van justitie is, zodra er geen grond voor bewaring meer aanwezig is (zie artikel 5.4, derde lid, Vb).

De bewaring moet worden opgeheven:

  • indien het belang van de openbare orde of van de nationale veiligheid de bewaring niet meer vordert;

  • indien de vreemdeling niet meer behoort tot een van de categorieën van personen die in bewaring gesteld kunnen worden (zie A6/5.3.3);

  • indien de vreemdeling wordt uitgezet;

  • indien geen redelijke kans bestaat dat de uitzetting binnen afzienbare termijn kan plaatshebben;

  • wanneer de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook de gelegenheid bestaat (zie artikel 59, derde lid, Vw).

Deze laatstgenoemde gelegenheid bestaat indien de vreemdeling beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument, een vlieg- of reisticket (of voldoende middelen van bestaan). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.

Bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, of tweede lid, Vw duurt in geen geval langer dan vier weken. Indien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel de voornemenprocedure (artikel 39 Vw) toegepast is, duurt de bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw in geen geval langer dan zes weken. Deze bewaring eindigt van rechtswege en behoeft, als de termijn verstreken is, niet opgeheven te worden.

Voorts kan de beëindiging van de bewaring door de rechtbank (zie artikel 94 en 96 Vw) worden bevolen (zie hierna onder rechtsmiddelen).

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of met de grensbewaking, die tevens hulpofficier van justitie is, zal in de hierboven genoemde gevallen de bewaring uitdrukkelijk moeten opheffen. Hij kan daarvoor gebruik maken van het model M113. Het origineel van dit formulier moet in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt. Ten behoeve van de informatievoorziening dient tevens een afschrift te worden verzonden naar de IND en de DT&V. Tezamen met het verzoek om ontslag uit de inrichting (zie model M114) wordt een afschrift van het model toegezonden aan de directeur van de inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of met de grensbewaking ziet toe op beëindiging van de bewaring. Hij draagt zorg voor invrijheidstelling van de vreemdeling dan wel de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland op de voorgeschreven wijze.

Heeft de vreemdeling het Nederlands grondgebied niet verlaten (bijvoorbeeld door verzet van de vreemdeling), dan kan de bewaring gecontinueerd worden op de bestaande maatregel van bewaring. In dat geval zal wel een nieuw (spoed) verzoek tot plaatsing aan DJI moeten worden gedaan. In dit geval dient uiteraard geen M113 te worden verzonden.

Heeft de vreemdeling het Nederlands grondgebied verlaten en keert hij terug (bijvoorbeeld na weigering toegang door de autoriteiten in het land van bestemming of van transit), dan dient de vreemdeling (na aankomst op bijvoorbeeld de luchthaven Schiphol) opnieuw in bewaring te worden gesteld, in beginsel door een hulpofficier van justitie van het politiekorps die verantwoordelijk was voor de eerdere bewaring dan wel door een hulpofficier van het politiekorps van de regio waarbinnen de desbetreffende grensdoorlaatpost is gelegen. De toegang tot Nederland zal niet worden geweigerd, ondanks het feit dat betrokkene strikt genomen niet aan de voorwaarden voor toegang voldoet, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling in de tussentijd toegang heeft verkregen in een derde land. Een dergelijke aanwijzing kan bestaan uit het feit dat hij na meerdere dagen terugkeert dan wel uit een inreisstempel in zijn reisdocument.

Zonodig kan met betrekking tot de vreemdeling in afwachting van de hernieuwde inbewaringstelling gebruik gemaakt worden van de maatregel als bedoeld in artikel 50, derde lid, Vw.

6. Rechtsmiddelen

6.1. Algemeen

De bepalingen van hoofdstuk 8 van de Awb zijn, met uitzondering van de in artikel 93 tot en met 107 Vw genoemde afwijkingen, van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het opleggen van de in artikel 93 Vw genoemde vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen op grond van de Vw. Artikel 8, eerste lid, Awb stelt het opleggen van deze maatregelen gelijk met een besluit. Op grond van artikel 75 en 77 Vw kan geen bezwaar en administratief beroep worden ingediend en dient tegen het opleggen van deze maatregelen beroep ingesteld te worden bij de rechtbank. Het gaat hierbij om de volgende maatregelen:

  • het ophouden van vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd in een aangewezen ruimte of plaats (vrijheidsbeperking, artikel 6, eerste lid, Vw);

  • idem, indien de aangewezen ruimte of plaats beveiligd is tegen ongeoorloofd vertrek (vrijheidsontneming, artikel 6, eerste en tweede lid, Vw);

  • het ophouden en overbrengen van staande gehouden personen (vrijheidsontneming, artikel 50, tweede, derde en vierde lid, Vw);

  • het beperken van de vrijheid van beweging van vreemdelingen als het belang van de openbare orde of nationale veiligheid dat vordert (vrijheidsbeperking, artikel 56 Vw);

  • het ophouden van vreemdelingen van wie de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel is afgewezen in een aangewezen ruimte of plaats (vrijheidsbeperking, artikel 57 Vw);

  • idem, indien de aangewezen ruimte of plaats beveiligd is tegen ongeoorloofd vertrek daaruit (vrijheidsontneming, artikel 58 Vw);

  • de inbewaringstelling van vreemdelingen (vrijheidsontneming, artikel 59 Vw).

6.2. Beroep bij de rechtbank

6.2.1. Beroep instellen bij de rechtbank

De vreemdeling zelf, zijn wettelijk vertegenwoordiger, zijn bijzonder gemachtigde of een in Nederland ingeschreven advocaa, indien deze verklaart daartoe gevolmachtigd te zijn, kan tegen een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel genoemd onder 6.1 beroep instellen bij de rechtbank Den Haag (zie artikel 70 Vw). Het beroep kan ook ingesteld worden door middel van een schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 451a van het WvSv. Voor het instellen van beroep geldt geen termijn (zie artikel 69, derde lid, Vw).

Het beroepschrift moet in tweevoud ingediend worden bij de rechtbank Den Haag. Daarbij moet een afschrift van de bestreden beschikking overgelegd worden.

In afwijking van artikel 8:41 van de Awb wordt door de griffier van de rechtbank geen griffierecht geheven (zie artikel 93, derde lid, Vw).

6.2.2. In kennis stellen van de rechtbank

De Minister (in de praktijk de IND) dient uiterlijk op de 28e dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, 58 of 59 Vw de rechtbank daarvan in kennis te stellen, tenzij de vreemdeling zelf beroep heeft ingesteld (zie artikel 94, eerste lid, Vw). Op deze termijnstelling is de Algemene Termijnenwet van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat de termijn van 28 dagen een aanvang neemt op de dag nadat de vreemdeling in bewaring is gesteld. De kennisgeving, die gelijk wordt gesteld met een beroep van de vreemdeling, dient dus uiterlijk op de 29e dag van de vrijheidsontneming door de rechtbank te zijn ontvangen.

Daarnaast geldt dat, indien de gestelde termijn eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, de termijn wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

In het geval dat binnen de termijn van 28 dagen meerdere besluiten tot vrijheidsontneming zijn genomen, bijvoorbeeld als gevolg van het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, telt voor de termijn van kennisgeving het eerste besluit.

De kennisgeving hoeft niet gedaan te worden indien de bewaring uiterlijk de 28e dag van de vrijheidsontneming is opgeheven. Stelt de vreemdeling dan wel zijn advocaat of gemachtigde beroep in binnen de termijn van 28 dagen, dan hoeft de IND evenmin een kennisgeving aan de rechtbank te zenden.

6.2.3. Behandeling van de kennisgeving/het 1e beroep door de rechtbank

In artikel 94, lid 2 Vw is voorgeschreven dat de rechtbank onmiddellijk het tijdstip van het onderzoek ter zitting bepaalt. De zitting vindt uiterlijk op de 14e dag na ontvangst van het beroepschrift of de kennisgeving plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon dan wel in persoon of bij raadsman te verschijnen om te worden gehoord. Tevens roept de rechtbank de gemachtigde van de Minister op. Tijdens dit onderzoek ter zitting kan de vreemdeling zich alleen doen bijstaan door een raadsman. Als raadsman wordt slechts toegelaten een in Nederland ingeschreven advocaat of een rechtshulpverlener die in dienst is van de SRA, indien deze persoon aan de daarvoor gestelde eisen voldoet (zie artikel 98, derde lid, Vw).

De rechtbank doet mondeling ter zitting of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan.

Indien de rechtbank de toepassing of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig acht, verklaart zij het beroep gegrond. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Ook kan de rechtbank schadevergoeding toekennen (zie hierna A6/6.4).

De griffier van de rechtbank zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de uitspraak aan de vreemdeling of zijn advocaat en aan de IND. De IND stuurt vervolgens een afschrift van de uitspraak aan de Korpschef of de Commandant der KMar. Daarbij kan tevens aangegeven worden hoe verder ten aanzien van de vreemdeling gehandeld moet worden. Een opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel kan enkel geschieden na overleg met de IND, gelet op het eventueel in te dienen hoger beroep of het verzoeken om een voorlopige voorziening.

Indien uit informatie van de rechtbank blijkt dat de vrijheidsontnemende maatregel onmiddellijk dient te worden opgeheven, informeert de IND onverwijld de vreemdelingenpolitie (zie artikel 58 en 59 Vw) of de KMar (zie artikel 6 en 59 Vw). De maatregel dient onverwijld door een daartoe bevoegde ambtenaar te worden opgeheven onder gebruikmaking van het Model M113. De vreemdeling wordt dus niet zonder voorafgaande opheffing heengezonden. Indien in de inrichting waar de vreemdeling zich bevindt geen tot opheffing bevoegde ambtenaar aanwezig is, kan een wel bevoegde ambtenaar een schriftelijk verzoek om invrijheidstelling richten aan de directeur, vergezeld van een Model M113. Voorts kan de directeur van de inrichting verzocht worden om de vreemdeling een mededeling te doen omtrent melding of vertrek. Een afschrift van het opheffingsbewijs (zie Model M113) dient naar de IND te worden verzonden.

6.2.4. Procedure bij voortduren van de vrijheidsontneming

Indien de rechtbank na een eerste beoordeling het beroep ongegrond heeft verklaard dan wel een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging heeft bevolen, en de maatregel van vrijheidsontneming duurt voort, kan de vreemdeling op ieder moment opnieuw beroep instellen tegen het voortduren van de maatregel van vrijheidsontneming.

De DT&V faxt uiterlijk op dag 3 na de indiening van het beroep het Model M120 ((voortgangs)gegevens met betrekking tot uitzetting) naar de IND. Afwijking van deze werkwijze leidt er op zichzelf niet toe dat onrechtmatig is gehandeld. Uitgangspunt is steeds dat de rechtbank en de wederpartij tijdig en volledig worden geïnformeerd.

De rechtbank sluit het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroep. Anders dan bij een eerste beroep of kennisgeving kan de rechtbank besluiten om de vreemdeling of de gemachtigde van de Minister niet te horen en zelfs zonder toestemming van partijen bepalen dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft (de zaak buiten zitting afdoen). Bij de behandeling van het beroep staat met name de voortgang van de verwijdering ter beoordeling.

Na de sluiting van het onderzoek (dat kan zowel het vooronderzoek als het onderzoek ter zitting betreffen) doet de rechtbank mondeling ter zitting of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan.

Evenals bij een eerste beroep kan de rechtbank de toepassing of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig achten en zal zij het beroep gegrond verklaren. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Ook kan de rechtbank – indien hierom verzocht wordt – schadevergoeding toekennen (zie A6/6.4). De griffier van de rechtbank zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de uitspraak aan de vreemdeling of zijn advocaat en aan de IND. De IND stuurt vervolgens een afschrift van de uitspraak aan de DT&V. Daarbij kunnen tevens aanwijzingen gegeven worden hoe verder ten aanzien van de vreemdeling gehandeld moet worden.

6.3. Hoger Beroep

Op grond van artikel 95, juncto artikel 69, derde lid, Vw kan de vreemdeling of zijn advocaat, of de IND binnen één week tegen een uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, derde lid Vw (eerste beroep/kennisgeving tegen een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, artikel 58 en artikel 59 Vw) hoger beroep instellen bij de ABRvS. Afdeling 4 van hoofdstuk 7 Vw is van toepassing, met uitzondering van artikel 84 en 86 Vw.

6.4. Schadevergoeding

Zie artikel 106 Vw. Indien de rechtbank de maatregel van vrijheidsontneming onrechtmatig acht (beroep gegrond verklaart) en de opheffing beveelt, of de maatregel voor de behandeling van het beroep wordt opgeheven, kan zij aan de vreemdeling schadevergoeding toekennen. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 90 (toekenning van schade als er gronden voor billijkheid zijn) en 93 (uitbetaling door de griffier) WvSv zijn van overeenkomstige toepassing.

7. Overgangsrecht

1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het overgangsrecht van de Vw beschreven. Het overgangsrecht betreft zowel de verblijfsvergunningen als de procedurele aspecten.

2. Omzetting van verblijfsvergunningen

Sinds de datum van inwerkingtreding van de Vw, op 1 april 2001, worden de tot dan toe geldige verblijfsvergunningen van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning op grond van deze wet (artikel 115, eerste lid, Vw), met de daaraan verbonden rechten en verplichtingen. Een opsomming van de omzettingen volgt hieronder.

  • De vergunning tot verblijf onder beperking op grond van artikel 9 Vw (oud) wordt aangemerkt als een vergunning voor bepaalde tijd regulier als bedoeld in artikel 14 Vw (artikel 115, tweede lid, Vw). De geldigheidsduur en de beperking van deze vergunning worden gehandhaafd.

    Bijvoorbeeld: een vergunning tot verblijf die is verleend onder de beperking ‘voor het verrichten van arbeid in loondienst’, geldig tot 1 augustus 2001, wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw, onder de beperking 'het verrichten van arbeid in loondienst’, geldig tot 1 augustus 2001. De eventuele aanvraag tot verlenging wordt getoetst aan artikel 18 Vw.

  • De vergunning tot verblijf zonder beperking op grond van artikel 9 Vw (oud) die is verleend in het kader van een reguliere procedure wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw (artikel 115, vierde lid, Vw).

    De vergunning tot verblijf zonder beperking is van rechtswege omgezet naar de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de inwerkingtreding van de Vw (1 april 2001), ongeacht de ingangsdatum van de vergunning tot verblijf zonder beperkingen.

  • Een vergunning tot verblijf zonder beperkingen die is verleend in het kader van een asielprocedure wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw (artikel 115, vierde lid, Vw), ongeacht de ingangsdatum van de vergunning tot verblijf zonder beperkingen.

  • Een voorwaardelijke vergunning tot verblijf op grond van artikel 9a Vw (oud) wordt, onder handhaving van de geldigheidsduur, aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw (artikel 115, zesde lid, Vw).

  • Toelating krachtens artikel 10, tweede lid, Vw (oud) wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw (artikel 115, vijfde lid, Vw).

  • De vergunning tot vestiging op grond van artikel 13 Vw (oud) wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw (artikel 115, derde lid, Vw).

  • Een toelating als vluchteling wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw (artikel 115, zevende lid, Vw).

3. Behandeling van de aanvraag

3.1. Inleiding

In artikel 117 Vw is geregeld welk rechtsregime van toepassing is op de aanvragen die op het tijdstip van inwerkingtreding reeds in behandeling waren. Deze aanvragen worden aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Vw.

3.2. Aanvragen verlening of verlenging van een vergunning tot verblijf

Aanvragen tot verlening of verlenging van een vergunning tot verblijf op grond van artikel 9 Vw (oud) voor een regulier verblijfsdoel (onder een beperking) worden aangemerkt als aanvragen tot het verlenen of het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw.

Verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder beperking is ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw niet mogelijk, maar het kan niettemin voorkomen dat nog moet worden beslist op aanvragen tot het verlenen van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen.

Indien moet worden beslist op een aanvraag die is ontvangen vóór 1 april 2001, of op een bezwaar gericht tegen de weigering om een dergelijke aanvraag in te willigen, wordt per brief aan de vreemdeling (danwel diens gemachtigde) meegedeeld dat het als gevolg van de inwerkingtreding van de Vw niet langer mogelijk is een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen en wordt bij die brief verzocht binnen een in die brief bepaalde termijn het verblijfsdoel aan te geven en dat met gegevens en bescheiden te onderbouwen, met het oog op eventuele verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Betrokkene wordt erop gewezen dat hij in beginsel dient te kiezen uit de verblijfsdoelen van artikel 3.4, eerste lid, Vb. Indien betrokkene een ander verblijfsdoel wenst dan vermeld in artikel 3.4, eerste lid, Vb, geldt het vermelde in B1/2.1.

Indien betrokkene geen verblijfsdoel aangeeft, stelt betrokkene niet (alsnog) een kader voor de besluitvorming. De toelatingsgrond ’klemmende redenen van humanitaire aard’ is naar zijn aard niet als een verblijfsdoel aan te merken. Indien voorts op grond van de aanwezige stukken geen grond kan worden gevonden om tot ambtshalve verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 3.6 Vb over te gaan, wordt de aanvraag afgewezen en eventueel bezwaar om dezelfde reden, als regel, kennelijk ongegrond verklaard.

Aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen op basis van een asielaanvraag worden opgevat als een aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw.

3.3. Aanvragen om verlening van een vergunning tot vestiging

Aanvragen tot verlening van een vergunning tot vestiging worden aangemerkt als aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier als bedoeld in artikel 20 Vw.

3.4. Aanvragen om toelating als vluchteling

Aanvragen om toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15 Vw (oud) worden aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel.

3.5. Wijze van behandeling

Een aanvraag tot verlening of verlenging die is ingediend vóór 1 april 2001 wordt op grond van artikel 117, tweede lid, Vw behandeld op grond van de Vw (oud). Op deze aanvragen blijft het recht van toepassing zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Vw.

Dit houdt in dat de procedurele bepalingen van de Vw (oud) van toepassing zijn. Ook de bepalingen omtrent het betalen van leges (artikel 16, tweede lid, Vw (oud)) blijven van toepassing. Dit voorkomt dat in een lopende aanvraagprocedure stappen moeten worden overgedaan.

In artikel 3:40 Awb is vastgelegd dat een besluit pas in werking treedt als het bekendgemaakt is. Deze hoofdregel geldt ook hier. Dat betekent dat de beslissing wordt genomen met inachtneming van het nieuwe materiële recht, dus de inhoudelijke toets vindt aan de hand van de Vw plaats. Dit geldt zowel voor aanvragen in eerste aanleg die op of na 1 april 2001 zijn ontvangen als voor aanvragen in eerste aanleg die per 1 april 2001 reeds waren ontvangen, waarop nog niet is beslist.

Artikel 3.103 Vb is geen bepaling van overgangsrecht per 1 april 2001. Dit artikel is bedoeld voor wijzigingen van na de inwerkingtreding van de Vw en codificeert de in het vreemdelingenrecht geldende uitzondering op het onmiddellijkheidsbeginsel.

4. Rechtsmiddelen

4.1. Inleiding

De artikelen 118–120 Vw regelen het overgangsrecht ten aan zien van de rechtsmiddelen. Voornoemde artikelen bevatte zowel de mogelijkheden tot het instellen van een rechtsmiddel op grond van de Vw (oud) en de behandeling van dit rechtsmiddel.

4.2. Bezwaar

Tegen een besluit op grond van de Vw (oud), dat is bekendgemaakt vóór de inwerkingtreding van de Vw, kan op grond van het oude recht bezwaar worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor de handeling op grond van de Vw (oud) die is verricht voor inwerkingtreding van de Vw. Dit is bepaald in artikel 118, eerste lid, Vw.

Dit betekent dat het mogelijk was een bezwaarschrift in te dienen op grond van de Vw (oud) zolang de bezwaartermijn na inwerkingtreding van de wet nog niet was verstreken. Indien bijvoorbeeld een besluit twee weken voor inwerkingtreding van de Vw bekend was gemaakt, respectievelijk een handeling twee weken voor inwerkingtreding was verricht, kon nog gedurende twee weken na inwerkingtreding van de wet bezwaar daartegen worden gemaakt.

De nadruk ligt op de datum van het bekendmaken van het besluit om te verzekeren dat in gelijke gevallen hetzelfde recht zou worden toegepast. Indien de datum van het indienen van het rechtsmiddel als uitgangspunt zou zijn genomen, dan zou in gelijke gevallen (de beslissing is op dezelfde dag bekendgemaakt) een ander rechtsregime gelden. Dat is uiteraard niet de bedoeling.

In artikel 118, tweede lid, Vw is vastgelegd dat op de behandeling van een dergelijk bezwaarschrift de bepalingen van het oude recht van toepassing zijn. Het betreft dan artikel 29 en volgende Vw (oud). Dat betekent ook dat bijvoorbeeld de ACVZ moet worden ingeschakeld indien dat volgens artikel 31, tweede lid, Vw (oud) verplicht is.

Op het bezwaarschrift zijn de materiële bepalingen van het nieuwe recht van toepassing, omdat in bezwaar op grond van de hoofdregel uit het algemene bestuursrecht ex nunc wordt beslist (Memorie van Toelichting, pagina 94). Wel dient – als een overgangsregeling voor het beleid ontbreekt – het voor de vreemdeling meest gunstige beleid te worden toegepast.

4.3. Beroep

Tegen een besluit op grond van de Vw (oud), dat is bekendgemaakt voor de inwerkingtreding van de wet, kan op grond van het oude recht beroep worden ingesteld. Hetzelfde geldt voor de handeling op grond van de Vw (oud), die is verricht voor inwerkingtreding van de wet. Dit is bepaald in artikel 119, eerste lid, Vw. Dit artikel moet in samenhang met het eerste lid van artikel 118 Vw worden bezien.

Tegen beslissingen waartegen onder het oude recht wel bezwaar open stond, maar onder het nieuwe recht niet, stond bezwaar open als zij voor inwerkingtreding van de wet waren bekendgemaakt. Beroep staat open tegen besluiten die na inwerkingtreding van de Vw zijn bekendgemaakt.

Onder artikel 119, eerste lid, Vw vallen de situaties waarin geen bezwaar kan worden gemaakt op grond van artikel 29 Vw (oud) en anderzijds de gevallen waarin een beslissing op een bezwaarschrift bekend is gemaakt voor de inwerkingtreding. In beide gevallen kan beroep worden ingesteld op grond van het oude recht.

In het derde lid is bepaald dat voor een beroep of een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van het oude recht ook de bepalingen van het oude recht van toepassing zijn over de hoogte van het griffierecht. Zie artikel 33f Vw (oud).

Het beroep op de rechtbank tegen een besluit of handeling op grond van de Vw (oud) dat is bekendgemaakt of verricht voor inwerkingtreding van de Vw, of tegen een op bezwaar genomen beslissing, heeft geen opschortende werking (artikel 119, tweede lid, Vw).

4.4. Hoger beroep

In artikel 120 Vw is bepaald dat het hoger beroep als bedoeld in artikel 84 Vw slechts kan worden ingesteld tegen de uitspraak die is bekendgemaakt na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet. Het betreft een uitspraak van de rechtbank of de president van de rechtbank over de beschikking op de aanvraag tot het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning, dan wel over de beschikking waarbij de verblijfsvergunning is ingetrokken. Dit artikel beoogt het instellen van hoger beroep te beperken tot die zaken, waarin vanaf de eerste aanlegfase de nieuwe wet is toegepast (artikel 117 Vw).

Model M5-A. Aanvraag om verlenging of wijziging van de geldigheidsduur van een visum dan wel om wijziging van een visum

Bijlage 242064.png

Model M5-B. Aanvraag om verlening van een terugkeervisum

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M5-C. Beschikking tot het afwijzen van een aanvraag om verlenging of wijziging van de geldigheidsduur van een visum dan wel om wijziging van een visum

Bijlage 242065.png
Bijlage 242066.png
Bijlage 242067.png

Model M5-D. Beschikking tot het afwijzen van een aanvraag om een terugkeervisum door vreemdelingen die in Nederland zijn toeglaten voor langer dan drie maanden

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M5-E. Beschikking tot het afwijzen van een aanvraag om een terugkeervisum door vreemdelingen aan wie is toegestaan om in Nederland een (definitieve) beslissing over hun verblijf af te wachten

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M17. Garantverklaring zeelieden collectief/permanent

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M18. Beschikking weigering toegang aan personen die vallen onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer (artikel 8.8 of 8.5 Vreemdelingenbesluit 2000)

Bijlage 242069.png
Bijlage 242070.png

Model M23. Standaard fax-bericht t.b.v. regeling transiterende visumplichtige zeelieden

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M24-B. Rapport van overnemen van personen uit België of Duitsland

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M27. Guiding Letter: attest inzake vreemdelingen zonder reisdocumenten

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M28. Covering Letter: attest inzake vreemdelingen met valse of vervalste reisdocumenten

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M29. Aanwijzing terugvoerverplichting luchtvaartmaatschappij

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M31. Standaardformulier voor weigering van toegang aan de grens

[Vervallen per 16-11-2006]

Model M35-A. Aanvraag verblijfsvergunning of wijziging beperking zonder Mvv

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M35-C. Aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M35-D. Aanvraag verblijfsvergunning onbepaalde tijd

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M35-E. Aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht (bewijs van rechtmatig verblijf)

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M35-F. Aanvraag van wettelijk vertegenwoordiger tot het verlenen, wijzigen danwel verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M35-G. Aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet tevens geldig te verklaren voor inwonende kinderen beneden 12 jaar

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M35-H. Aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M35-J-1. Aanvraag verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd of verlenging bepaalde tijd

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M39-C. Verzoek om een leeftijdsonderzoek in het aanmeldcentrum

[Vervallen per 01-03-2007]

Model M39-D. Verzoek om een leeftijdsonderzoek opvanglocatie

[Vervallen per 01-03-2007]

Model M39-E. Toestemmingsverklaring herhaald leeftijdsonderzoek

[Vervallen per 01-03-2007]

Model M39-F. Verklaring omtrent medische situatie vreemdeling

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M45. Bewustverklaring geestelijk voorganger / godsdienstleraar

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M47-A. Garantverklaring verkorte mvv-procedure (bedrijven en onderwijsinstelingen)

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M53. Verklaring tot intrekking van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning

Bijlage 242085.png

Model M56. Voorblad aanvraag verblijfsvergunning door een inbewaringgestelde vreemdeling

Bijlage 242099.png

Model M58. Aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant met mvv

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M59. Aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant of wijziging beperking zonder mvv

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M64. Beschikking tot het niet in behandeling nemen van een aanvraag verblijfsvergunning (on)bepaalde tijd (art. 4:5 Awb)

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M65-A. Beschikking aanvraag (on)bepaalde tijd afwijzen

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M65-B. Beschikking afwijzen aanvraag verlengen bepaalde tijd

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M65-C. Beschikking afwijzen aanvraag wijziging verblijfsvergunning

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M77-B. Sticker verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M77-C. Sticker verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M78-A. Rappelbrief omtrent tijdige aanvraag verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (asiel)

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M78-B. Rappelbrief omtrent tijdige verlenging / wijziging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dan wel aanvraag van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (regulier)

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M83. Aanvraag vervanging, vernieuwing of eerste aanvraag vreemdelingendocument

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M94-A. Verklaring ex artikel 25 lid 1 Uitvoeringsovereenkomst Schengen

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M94-B. Verklaring ex artikel 25 lid 2 Uitvoeringsovereenkomst Schengen

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M101. Ontvangstbewijs voor het tijdelijk in bewaring nemen van reis- en/of identiteitspapieren

Bijlage 242106.png

Model M102. Verzoek tot doorgeleiding met het oog op verwijdering door de lucht (overeenkomstig art. 4 van Richtlijn 2003/110/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 (PB L321 van 6.12.2003, blz.26)

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M102-A. Transit request for the purposes of removal by air

[Vervallen per 01-01-2007]

(in accordance with Article 4 of Council Directive 2003/110/EC of 25 november 2003 on assistance incases of transit for the purposes of removal by air (O) L 321, 6.12.2003, p.26)

Model M111-B. Proces-verbaal toepassing art. 50, tweede of derde lid, van de Vw

[Vervallen per 25-11-2005]

Model M112. Verzoek opneming van een inbewaringgestelde vreemdeling in een huis van bewaring

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M117-B. Vervolgaanwijzing ingevolge artikel 55 van de Vreemdelingenwet (asielzoekers)

[Vervallen per 16-07-2006]

Model M131-A. Schema van voorrechten en immuniteiten op grond van het Diplomatenverdrag

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M131-B. Schema van voorrechten en immuniteiten op grond van het Consulaire Verdrag

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M132. Verzoek om inlichtingen aan de Regionale Directie Arbeidsvoorziening

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M133-A. Inlichtingenformulier voor het vragen van inlichtingen conform art. 8.1 Vb

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M133-C. Informatieformulier voor het verstrekken van gegevens conform art. 8.2 Vb

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M133-D. Informatieformulier voor het verstrekken van gegevens conform art. 8.2 Vb

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M138. Verzoek om advies voor afgifte machtiging tot voorlopig verblijf (MVV)

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M139. Verzoek om afgifte van een Machtiging tot voorlopig verblijf

[Vervallen per 01-01-2007]

Model M141. Verzoek om advies voor afgifte machtiging tot voorlopig verblijf kennismigrant

[Vervallen per 01-01-2007]