Vreemdelingencirculaire 2000 (B)

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 25-12-2005.
Geldend van 13-11-2005 t/m 24-01-2006

Vreemdelingencirculaire 2000 (B)

B1. Regulier

1. Algemene inleiding

In B1 worden de algemene voorschriften behandeld over de machtiging tot voorlopig verblijf (B1/1.1), de verblijfsvergunning regulier, zowel de vergunning voor bepaalde tijd (B1/2) als voor onbepaalde tijd (B1/3). Tevens worden behandeld de rechtsmiddelen die openstaan (B1/4) en het overgangsrecht (B1/5), een en ander voorzover van belang voor de verblijfsvergunning regulier.

In B1/2.1 wordt de inwilliging behandeld van de aanvraag tot het verlenen, verlengen en wijzigen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Daarbij worden behandeld de beperking waaronder de verblijfsvergunning wordt verleend (2.1.1), de ingangsdatum van de verblijfsvergunning (2.1.2), de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning (2.1.3), de arbeidsmarktaantekening (2.1.5) en de eventuele aantekening omtrent de tijdelijke aard van het verblijfsrecht (2.1.6), alsmede de aantekening over de gevolgen van eventueel beroep op de publieke middelen (2.1.7) en de voorschriften die aan de vergunning worden verbonden (2.1.8).

In 2.2 wordt de afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd behandeld. Daarbij worden behandeld de gronden waarop de aanvraag kan worden afgewezen, te weten:

  • machtiging tot voorlopig verblijf (2.2.1);

  • document voor grensoverschrijding (2.2.2);

  • openbare orde en nationale veiligheid (2.2.4);

  • medisch onderzoek (2.2.5);

  • middelen van bestaan (2.2.3);

  • arbeid in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (2.2.6);

  • beperking (2.2.7);

  • hoofdverblijf (2.2.8);

  • onjuiste gegevens (2.2.9).

In het slot van 2.2 is opgenomen een verwijzing naar de relevante artikelen uit het Vreemdelingenbesluit die handelen over aanvragen tot wijziging van een verblijfsvergunning.

In 2.2.4 worden tevens behandeld de ongewenstverklaring en opheffing daarvan.

Voorts worden in 2.2 behandeld de gevolgen van de afwijzing van de aanvraag (2.2.10), alsmede de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en de gevolgen van de intrekking ervan.

Tevens worden behandeld de verlening en verlenging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier wegens het feit dat niet binnen drie jaren onherroepelijk op of verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is beslist (2.2.11).

In dit hoofdstuk wordt de Vreemdelingenwet uit 1965 aangeduid met Vreemdelingenwet (oud) en de artikelen uit die wet met artikel xx (oud). Waar in de tekst van dit hoofdstuk gesproken wordt van de Vreemdelingenwet wordt daarmee, evenals in de overige hoofdstukken van de circulaire, de Vreemdelingenwet 2000 bedoeld.

1.1. Machtiging tot voorlopig verblijf

Op grond van artikel 16, onder a, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Het beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf is een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland. De verplichting om voor de komst naar Nederland een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen, stelt de overheid in staat te onderzoeken of de vreemdeling aan alle voor toelating gestelde vereisten voldoet, zonder daarbij door diens aanwezigheid hier te lande voor een voldongen feit te worden geplaatst (zie voor de algemene afwijzingsgronden en bijzondere voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning artikel 16 Vreemdelingenwet en artikel 3.13 t/m 3.56 Vreemdelingenbesluit).

De aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf leidt, na verstrekking van de machtiging, in de praktijk veelal tot afgifte van een D + C visum; een combinatie van een nationaal visum voor lang verblijf (mvv) met een kort verblijf Schengen C-visum. Doel van dit combinatievisum, goed voor meerdere reizen en met een geldigheid van 90 dagen vanaf datum afgifte, is het ondervangen van de problemen die voor de aanvrager mogelijk kunnen ontstaan door de periode die gemoeid is met het daadwerkelijk verstrekken van de verblijfstitel op basis van de mvv. Voor het combinatievisum gelden de bestaande voorwaarden en procedures, met dien verstande dat bij afwijzing van het D-visum, uiteraard geen afzonderlijk C-visum wordt verstrekt (zie verder A/7.2.7.3).

In artikel 17 Vreemdelingenwet en artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit is een aantal categorieën aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet benoemd, die niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Deze categorieën zijn verder uitgewerkt onder 1.2.

1.1.1. Achtergrond

De machtiging tot voorlopig verblijf is in artikel 1, onder h, Vreemdelingenwet als volgt omschreven: het bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst, het land van bestendig verblijf of, bij gebreke daarvan, het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd, dan wel bij het Kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen of het Kabinet van de Gouverneur van Aruba aldaar, door de vreemdeling in persoon aangevraagde en aldaar door die vertegenwoordiging of dat Kabinet na voorafgaande machtiging van Onze Minister van Buitenlandse Zaken afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden.

Een vreemdeling die zich naar Nederland wil begeven voor een verblijf van langer dan drie maanden moet in beginsel in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding voorzien van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, welke hij in persoon heeft aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf en welke hem aldaar in persoon is verstrekt door die vertegenwoordiging. Een land van bestendig verblijf is een land waar de vreemdeling gerechtigd is om langer dan drie maanden te verblijven op grond van enige verblijfstitel. Indien in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, dient de machtiging tot voorlopig verblijf in persoon te worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd. Aldaar zal vervolgens de machtiging tot voorlopig verblijf in persoon aan de vreemdeling worden verstrekt.

In algemene termen geldt dat het moet gaan om een land waar de vreemdeling gerechtigd is om langer dan drie maanden te verblijven op grond van enige verblijfstitel die het verblijf rechtmatig maakt. Hierbij is niet vereist dat de vreemdeling al gedurende drie maanden feitelijk in dat land verbleven heeft op het moment dat de aanvraag om een mvv wordt ingediend. Wel zal op het moment van indienen van de aanvraag, dan wel op het toetsmoment, sprake moeten zijn van nog ten minste drie maanden rechtmatig verblijf om te kunnen spreken van bestendig verblijf.

Van bestendig verblijf kan sprake zijn in de volgende gevallen:

  • 1. De vreemdeling verblijft in een land op basis van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van meer dan drie maanden.

  • 2. De vreemdeling is in het land waar hij of zij verblijft, gerechtigd de uitkomst van een aanvraag om verblijf (aldaar) af te wachten.

  • 3. De vreemdeling heeft in het land waar hij of zij verblijft een verblijfsprocedure doorlopen, waarvan de uitkomst in rechte onaantastbaar is geworden, en er bestaat een juridisch beletsel tegen uitzetting.

De algemene uitgangspunten dat het verblijf rechtmatig moet zijn (naar maatstaven van het betreffende land) en voor een periode langer dan drie maanden, zijn hierop steeds van toepassing.

In ieder geval zal geen bestendig verblijf worden aangenomen indien de vreemdeling in het bezit is van een toeristen- of zakenvisum.

Het aantonen van bestendig verblijf zal steeds dienen te geschieden aan de hand van officiële documenten, afgegeven door de autoriteiten van het land waar de vreemdeling verblijft. Uit deze documenten zal telkens moeten blijken dat de vreemdeling aldaar rechtmatig verblijft, en voor welke periode. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de vreemdeling.

Indien daartoe voldoende concrete aanleiding bestaat, kan nader onderzoek worden ingesteld naar de redenen om vanuit dit derde land, niet zijnde het land van herkomst, verblijf in Nederland te vragen. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen wanneer binnen zeer korte tijd nadat in dit derde land om verblijf aldaar is gevraagd, de vreemdeling een aanvraag voor verblijf hier te lande indient, via de mvv-procedure. Niet is het de bedoeling dat zo op oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van de mvv-procedure. Hierbij kan met name gedacht worden aan mvv-aanvragen ingediend in de Nederland in ruime zin omringende landen, zoals de lidstaten van de Europese Unie. Van geval tot geval zal worden bezien of de uitkomst van het onderzoek aanleiding biedt dit tegen te werpen in de procedure en de afgifte van de mvv te weigeren.

De aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf van een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft wordt afgewezen (zie REK-uitspraak van 16 maart 1995; RV 1995, 44). De machtiging tot voorlopig verblijf wordt verleend om legale binnenkomst in Nederland mogelijk te maken voor een vreemdeling die verblijf langer dan drie maanden in Nederland beoogt. Een machtiging tot voorlopig verblijf kan niet worden verleend om de binnenkomst in Nederland achteraf te legaliseren. Indien de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder f, dan wel h, van de Vreemdelingenwet rechtmatig in Nederland verblijft, wordt de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf eveneens afgewezen.

Indien de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder i van de Vreemdelingenwet rechtmatig in Nederland verblijft gedurende de vrije termijn en er sprake is van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf, staat zulks niet noodzakelijk aan een inhoudelijke beoordeling van deze aanvraag in de weg. Uit de lengte van de periode waarin en het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland verblijft moet wel blijken dat dit verblijf in Nederland niet gericht is op het omzeilen van het vereiste van een machtiging tot voorlopig verblijf.

De machtiging tot voorlopig verblijf is een nationaal visum. De bevoegdheid tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf ligt bij de Minister van Buitenlandse Zaken. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in een groot aantal gevallen van zijn bevoegdheid mandaat verleend aan het Hoofd van de Visadienst. Als Hoofd van de Visadienst is aangewezen het Hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Uit de besluiten zal altijd moeten blijken dat het gaat om een bevoegdheid van de Minister van Buitenlandse Zaken. Alle beslissingen ten aanzien van machtigingen tot voorlopig verblijf dienen steeds namens de Minister van Buitenlandse Zaken te worden genomen. De machtiging tot voorlopig verblijf kan worden afgegeven door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland na voorafgaande machtiging van de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Er is voor mvv-aanvragen geen wettelijke beslistermijn. Ingevolge artikel 4:13 juncto 4:14 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) dient binnen een redelijke termijn te worden beslist. Een termijn van drie maanden wordt redelijk geacht. In elk geval wordt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag bericht binnen welke termijn een beslissing kan worden verwacht (artikel 4:14 Awb). De Algemene Termijnenwet is van toepassing. Zie daarvoor B1/4.7.2.

1.1.2. Aanvraag en advies

Een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt door de vreemdeling ingediend bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. De vreemdeling wacht de uitkomst van de aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf af in het land van herkomst of bestendig verblijf, met inachtneming van hetgeen bovenstaand is bepaald ten aanzien van verblijf in de vrije termijn.

Indien de vreemdeling beschikt over een referent hier te lande, kan laatstgenoemde verzoeken om een advies in verband met een door de vreemdeling in het land van herkomst of bestendig verblijf in te dienen aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf. Het verzoek om advies wordt gericht aan de Visadienst. Gelet op de ratio van het mvv-vereiste dient de vreemdeling zich ook gedurende de beoordeling van het verzoek om advies omtrent afgifte van een mvv in het land van herkomst of bestendig verblijf te bevinden. Het oordeel van de Visadienst op het verzoek om advies is geen beslissing in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen een dergelijk oordeel staan dan ook geen rechtsmiddelen open. De vreemdeling, ten behoeve van wie een referentprocedure is gevoerd en voor wie aldus een oordeel van de Visadienst is ingewonnen, kan, indien hij in rechte wenst op te komen tegen een negatief oordeel, een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf indienen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf. Tegen een beslissing op deze aanvraag staan wel rechtsmiddelen open.

Voorafgaand aan het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf of een verzoek om advies, wordt betrokkene respectievelijk referent door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging respectievelijk de Visadienst desgevraagd geïnformeerd welke documenten en gegevens in elk geval dienen te worden verstrekt. Hierbij wordt in het algemeen gebruikgemaakt van gestandaardiseerde brieven ‘voorwaarden en bescheiden’.

In het kader van de aanvraagprocedure bestaan van de brieven ‘voorwaarden en bescheiden’ voor de meest voorkomende verblijfsdoelen twee brieven, te weten een brief waarin vermeld staat wat betrokkene dient te overleggen en een brief waarin vermeld staat wat de referent dient te overleggen. In het kader van de adviesprocedure bestaat één brief waarin vermeld staat wat betrokkene dient te overleggen. In het model M138, waarmee de referent verzoekt om advies, zijn de door de referent te overleggen documenten en gegevens vermeld. Voor de referent kan dan ook bij de adviesprocedure worden volstaan met het model M138.

Voor ieder verblijfsdoel bestaan derhalve in totaal drie brieven. In aanvulling hierop kan betrokkene respectievelijk de referent schriftelijk worden verzocht aanvullende gegevens of bescheiden te verschaffen. Indien betrokkene niet beschikt over een referent, dient hij zelf alle voor de aanvraag benodigde gegevens en bescheiden te overleggen.

1.1.3. Aanvraagprocedure

De vreemdeling kan een aanvraagformulier opvragen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf.

De aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf wordt ingediend door dit formulier ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden te retourneren aan de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. Voorts worden de verschuldigde leges voldaan, en toont de vreemdeling zijn identiteit aan. Vervolgens wordt door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging bezien of betrokkene de vereiste gegevens en bescheiden heeft overgelegd. Voor zover de door de vreemdeling te verstrekken gegevens en bescheiden moeten worden aangevuld, wordt hij éénmaal in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen vier weken aan te vullen. In voorkomende gevallen kan betrokkene tevens worden verzocht zich in persoon bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aan te melden teneinde een mondelinge toelichting op zijn aanvraag te geven.

Na ommekomst van de termijn voor het aanvullen van de aanvraag, wordt door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging bezien of de aldaar overgelegde buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen authentiek zijn, en of deze (voor zover vereist) zijn gelegaliseerd of geapostilleerd. Voorts wordt door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging bezien of ambtshalve feiten en omstandigheden bekend zijn die zich verzetten tegen afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf. Daarna wordt de aanvraag doorgezonden naar de Visadienst, onder mededeling van alle relevante feiten en omstandigheden.

Na ontvangst van de aanvraag gaat de Visadienst aan de hand van de door betrokkene verstrekte gegevens na of een (in Nederland woonachtige) referent bekend is. Als dat het geval is, dan wordt (behoudens bijzondere omstandigheden) de referent door de Visadienst schriftelijk in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken de vereiste gegevens en bescheiden in te dienen. Indien de referent van deze gelegenheid geen gebruik maakt, of niet alle gevraagde stukken overlegt, wordt hem éénmaal een hersteltermijn van twee weken verleend. Na ommekomst van de hersteltermijn beziet de Visadienst of de gevraagde documenten zijn overgelegd, en of deze documenten in orde zijn. Zonodig vindt onderzoek plaats naar de inhoud of authenticiteit van de overgelegde stukken.

In eerste instantie zal de Visadienst zoveel als mogelijk zelfstandig de juistheid van de door de vreemdeling en/of referent aangeleverde informatie nagaan. Eerst nadat ernstige twijfel is gerezen over de juistheid van de verkregen informatie, documenten of anderszins en de Visadienst niet de aangewezen instantie is om het benodigde nader onderzoek te verrichten, kan de politie door middel van een onderbouwde onderzoeksvraag worden verzocht nader onderzoek in te stellen. In voorkomende gevallen kan de referent derhalve worden verzocht zich in persoon bij de politie aan te melden teneinde een mondelinge toelichting op de aanvraag te geven.

De Visadienst besluit vervolgens of de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging gemachtigd kan worden om de machtiging tot voorlopig verblijf af te geven.

In geval van een inwilliging wordt de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging gemachtigd om een machtiging tot voorlopig verblijf af te geven. De Visadienst stuurt de machtiging naar de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging en maakt deze tevens bekend aan de referent. De diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging nodigt betrokkene uit om in persoon te verschijnen ten behoeve van de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf. Betrokkene dient zijn document voor grensoverschrijding mee te brengen, zodat de machtiging tot voorlopig verblijf in dat document kan worden aangebracht. De vreemdeling dient binnen zes maanden na de machtiging van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging door de Visadienst te verschijnen voor de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf (zie 1.1.5).

Als de aanvraag niet wordt ingewilligd, stuurt de Visadienst de beslissing naar de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, die de beschikking bekendmaakt aan betrokkene. Referent ontvangt een afschrift van de beschikking.

1.1.4. Verzoek om advies

Voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland, kan een hier te lande verblijvende referent door middel van een model M138 verzoeken om een advies in verband met het voornemen van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen in het buitenland. Gelet op de ratio van het mvv-vereiste dient de vreemdeling zich ook gedurende de beoordeling van het verzoek om advies omtrent afgifte van een mvv in het land van herkomst of bestendig verblijf te bevinden.

Het model M138 kan worden verkregen via het landelijk telefoonnummer 0900-1234561 (€0,10 p.m.) en via de website (www.ind.nl) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het landelijk telefoonnummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 17.00 uur.

De referent verzoekt om een advies door het daartoe bestemde formulier (model M138) ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden te retourneren aan de Visadienst. Naar welk postadres het verzoek gestuurd moet worden, staat vermeld op de eventueel verstrekte retourenveloppe en (als het model M138 via de website van de IND wordt verkregen) op de website. Het langs elektronische weg indienen van een verzoek om advies is thans niet mogelijk.

Indien de referent bij het indienen van het verzoek om advies niet alle gevraagde gegevens en bescheiden heeft overgelegd, wordt hem éénmaal een hersteltermijn van twee weken verleend.

Na ommekomst van de hersteltermijn beziet de Visadienst of de gevraagde gegevens en bescheiden zijn overgelegd, en of deze in orde zijn. In voorkomende gevallen kan referent tevens met het oog op administratief of politieel toezicht worden verzocht zich in persoon bij de politie aan te melden teneinde een mondelinge toelichting op het verzoek te geven.

De Visadienst brengt vervolgens een advies uit naar aanleiding van het verzoek. Indien op grond van de door de referent overgelegde gegevens en (kopieën van) bescheiden kan worden geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende verblijfsdoel, ontvangt hij een negatief advies waartegen geen rechtsmiddelen openstaan. De vreemdeling wordt hier niet ambtshalve van in kennis gesteld. Indien de vreemdeling in rechte wenst op te komen tegen een negatief oordeel, dan kan hij daartoe een aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf indienen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf. Tegen een beslissing op deze aanvraag staan wel rechtsmiddelen open.

Indien wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende verblijfsdoel, machtigt de Visadienst onder voorbehoud de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om de machtiging tot voorlopig verblijf af te geven. Dit voorbehoud houdt in, dat nader onderzoek de authenticiteit van de originele buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen en van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling bevestigt en dat zich ook overigens geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf verzetten.

Voorts wordt de referent op de hoogte gebracht van de omstandigheid dat positief is geadviseerd omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf, onder vermelding van het voorbehoud. Referent wordt er voorts op gewezen dat betrokkene ter verkrijging van een machtiging tot voorlopig verblijf een aanvraag moet indienen bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van zijn land van herkomst of bestendig verblijf. De vreemdeling wordt niet ambtshalve van het advies op de hoogte gebracht.

Nadat de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging door de Visadienst gemachtigd is, dient de vreemdeling een aanvraag in om een machtiging tot voorlopig verblijf door een aanvraagformulier op te vragen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging en door dit ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden te retourneren. Voor zover nadien de voor de aanvraag door betrokkene te verstrekken gegevens en bescheiden nog moeten worden aangevuld, wordt hij éénmaal in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen vier weken aan te vullen.

Bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging wordt onderzocht of de dan door betrokkene te overleggen originele buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen en het document voor grensoverschrijding, die door de referent in kopie bij de Visadienst zijn overgelegd, authentiek zijn en of deze (voor zover vereist) daadwerkelijk zijn gelegaliseerd of geapostilleerd.

Als het onderzoek de authenticiteit van de desbetreffende documenten bevestigt en zich ook overigens geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf verzetten, wordt de machtiging tot voorlopig verblijf verleend.

Indien uit dit onderzoek blijkt dat de betreffende documenten niet authentiek zijn of als zich feiten en omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf verzetten, wordt de aanvraag door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorgezonden naar de Visadienst, onder vermelding van alle relevante feiten en omstandigheden. De aanvraag wordt door de Visadienst getoetst.

Nota bene: indien betrokkene eerst na een periode van langer dan zes maanden na het bericht aan referent een aanvraag indient om een machtiging tot voorlopig verblijf, zal door de Visadienst in alle gevallen opnieuw worden bezien of aan de toelatingsvoorwaarden wordt voldaan.

1.1.4.1. Regelingen naar aanleiding van uitspraak ABRS 12 januari 2004

A. Overgangsregeling

Inleiding

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft in haar uitspraak van 12 januari 2004 (nr. 200306128/1) bepaald dat een advies omtrent afgifte van een mvv niet wordt aangemerkt als een besluit waartegen rechtsmiddelen openstaan. Naar aanleiding hiervan zijn de op dat moment aanhangige bezwaarzaken in dergelijke adviesprocedures niet-ontvankelijk verklaard. Dit nu, heeft aanleiding gevormd voor het instellen van een overgangsregeling voor de bezwaarschriften in adviesprocedures die naar aanleiding van genoemde uitspraak niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Reikwijdte overgangsregeling

De onderhavige beleidsregel heeft een tijdelijk karakter. Deze overgangsregeling wordt uitsluitend toegepast indien de referent een nieuw verzoek om advies indient omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel de vreemdeling een aanvraag indient tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf, gedurende de periode van 12 januari 2004 tot 1 augustus 2004. Hierbij geldt dat dit voor hetzelfde verblijfsdoel moet zijn als waarvoor het eerdere verzoek om advies is ingediend, tenzij de wijziging van het verblijfsdoel dermate gering is, dat redelijkerwijs niet van een wijziging kan worden gesproken (zie artikel 3.100 Vreemdelingenbesluit).

Inhoud overgangsregeling

Als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, wordt alsnog een (positief advies omtrent afgifte van een) machtiging tot voorlopig verblijf afgegeven:

  • 1. De vreemdeling had voor of op 12 januari 2004 een bezwaarschrift ingediend inzake een verzoek om advies omtrent de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf, op welk bezwaarschrift nog geen beslissing was genomen; en

  • 2. voor of op 12 januari 2004, op enig moment hangende die procedure, is aangetoond dat aan alle voorwaarden werd voldaan; en

  • 3. er doen zich geen bijzondere omstandigheden voor, die aanleiding vormen om alsnog verblijf te weigeren.

Dergelijke onder 3 bedoelde bijzondere omstandigheden doen zich in ieder geval voor in de volgende situaties:

  • a) inmiddels is gebleken dat niet meer wordt voldaan aan het vereiste dat zelfstandig over voldoende middelen van bestaan wordt beschikt;

  • b) inmiddels is gebleken dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

  • c) inmiddels is gebleken dat het oorspronkelijke verblijfsdoel is komen te vervallen;

  • d) inmiddels wordt niet langer voldaan aan een of meer in het relevante artikel van het Vreemdelingenbesluit facultatief geformuleerde voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning.

Ad a.

Een geval waarin bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst inmiddels niet langer garantie biedt voor duurzame inkomsten, wordt niet aangemerkt als een gewijzigde omstandigheid die tot het alsnog weigeren van verblijf leidt. Dit is anders wanneer de arbeidsovereenkomst inmiddels is beëindigd en niet op andere wijze is gebleken van voldoende middelen van bestaan. De middelen van bestaan dienen in ieder geval zelfstandig verworven en voldoende hoog te zijn. Wanneer een nieuw verzoek of een nieuwe aanvraag op of na 1 april 2004 wordt ingediend, zal getoetst worden naar analogie van het overgangsrecht van artikel 116 Vreemdelingenwet, ook al is dat artikel sedert die datum niet langer toepasbaar. Benadrukt wordt dat deze analoge toepassing enkel in het kader van deze overgangsregeling geldt.

Ad b.

Wanneer uit nader bekend geworden gegevens blijkt dat op het toetsmoment of enig moment nadien bezwaren tegen het verblijf bestaan op grond van aspecten van openbare orde, vormt dit aanleiding om alsnog het verblijf te weigeren.

Ad c.

Wanneer bijvoorbeeld in de eerdere procedure verblijf bij partner werd beoogd en de relatie blijkt inmiddels verbroken te zijn, zal niet worden overgegaan tot afgifte van de gevraagde mvv dan wel positieve advisering daaromtrent.

Ad d.

In bepaalde gevallen bestaan er wettelijke beletselen tegen het toepassen van deze overgangsregeling. Dit betreft de gevallen waarin een facultatieve inwilligingsgrond in het relevante besluitartikel zich daartegen verzet. Een voorbeeld hiervan is de vreemdeling die verblijf als au pair beoogt en die hangende de bezwaarfase in de eerdere procedure aantoonbaar aan alle geldende voorwaarden is gaan voldoen, maar hangende een nieuwe procedure 26 jaar is geworden. Vanwege de in artikel 3.43 Vreemdelingenbesluit neergelegde absolute leeftijdsgrens van 26 jaar en de facultatieve formulering van het artikel, kan hiervan niet afgeweken worden.

De onder 3 bedoelde bijzondere omstandigheden doen zich, met inachtneming van het bovenstaande onder a tot en met d, niet voor in de situatie waarin enkel door tijdsverloop de situatie van de vreemdeling zodanig is gewijzigd dat strikt genomen niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan. Hiervan is in ieder geval in de volgende gevallen sprake:

  • - wanneer een minderjarige verblijf in het kader van gezinshereniging beoogt en deze ten tijde van het nieuw ingediende verzoek om advies of een mvv-aanvraag in het buitenland inmiddels meerderjarig is geworden, zal binnen de ruimte die door artikel 3.13, tweede lid Vreemdelingenbesluit daartoe geboden wordt, in beginsel alsnog een mvv in het kader van gezinshereniging worden afgegeven;

  • - wanneer een minderjarige in het kader van gezinshereniging verblijf beoogt, en ten tijde van het nieuw ingediende verzoek om advies of een mvv-aanvraag in het buitenland de referteperiode van vijf jaar inmiddels is verstreken, zal in beginsel alsnog een mvv in het kader van gezinshereniging worden afgegeven;

  • - wanneer een meerderjarige in het kader van verruimde gezinshereniging verblijf beoogt, en ten tijde van het nieuw ingediende verzoek om advies of een mvv-aanvraag in het buitenland de referteperiode van respectievelijk een jaar inmiddels is verstreken, zal in beginsel alsnog een mvv in het kader van verruimde gezinshereniging worden afgegeven.

B. Permanente regeling

Permanente regeling voor gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning asiel

Een bijzondere categorie waarvoor wordt voorzien in een permanente regeling, betreft de zogeheten nareizers, die binnen drie maanden nadat een familielid een zelfstandige verblijfsvergunning asiel heeft gekregen, deze hoofdpersoon nareizen. Zij komen dan in beginsel ook in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. De wijze waarop deze nareis vorm moet krijgen is neergelegd in C5/23.2.1. Daarin is bepaald dat de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt aangemerkt als begin van de nareis. Voor de uitspraak van 12 januari 2004 betrof dit zowel de aanvraag op de post als het verzoek om advies door de referent.

Nu het verzoek om advies in de referentprocedure echter niet meer als een aanvraag beschouwd kan worden en hiertegen geen rechtsmiddelen openstaan, is de datum van de start van de referentprocedure als start van de nareis komen te vervallen. Hierdoor zouden de gezinsleden van de hoofdpersoon in bepaalde gevallen hun afgeleide asielstatus mislopen. Gezien de schrijnende gevolgen die dit met zich mee zou brengen, geldt in deze gevallen de datum van het verzoek om advies van de asielstatushouder als startdatum van de nareis, in de zin van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vreemdelingenwet 2000. Dit houdt in dat als de hoofdpersoon binnen drie maanden na de statusverlening een verzoek om advies heeft ingediend de nareistermijn is veiliggesteld.

1.1.5. Afgifte machtiging tot voorlopig verblijf

De machtiging tot voorlopig verblijf wordt afgegeven door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland. De machtiging tot voorlopig verblijf kan slechts worden afgegeven na voorafgaande machtiging door de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Deze machtiging is zes maanden geldig te rekenen vanaf de datum van dagtekening van het bericht van de Minister van Buitenlandse Zaken om een machtiging tot voorlopig verblijf te verstrekken. Binnen die zes maanden moet de vreemdeling de machtiging in ontvangst hebben genomen. Indien de vreemdeling zich niet binnen zes maanden bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging heeft vervoegd voor de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf, zal een nieuwe aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf moeten worden ingediend. Indien de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf plaats heeft gevonden binnen die zes maanden, heeft de vreemdeling vervolgens zes maanden de tijd om vanaf datum afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf naar Nederland te reizen.

Alvorens de ambassade tot afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf overgaat, vindt een identiteitscontrole plaats. Betrokkene dient zijn identiteit genoegzaam aan te tonen.

1.1.6. Gedragslijn, indien uit het onderzoek blijkt dat de vreemdeling verblijf wil kiezen in een andere gemeente

De mvv-aanvraag of de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning moet, onder bijvoeging van terzake dienende bescheiden en gegevens, worden toegezonden aan het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) waaronder de gemeente ressorteert waar de vreemdeling verblijf wil kiezen.

1.1.7. Samenloop aanvraagprocedures

Uit de systematiek van de wet volgt dat het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf geen betekenis heeft bij de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd. In die gevallen waarin een vreemdeling eerst een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en daarna tevens een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, wordt ten aanzien van de asielaanvraag het mvv-vereiste niet tegengeworpen. Voor de reguliere aanvraag die hangende de asielprocedure wordt ingediend, wordt het mvv-vereiste evenwel onverkort gehandhaafd.

1.1.8. Mvv en verlening verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

De houder van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf dient zich binnen een termijn van drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan te melden bij de korpschef van de gemeente waar hij gaat verblijven (artikel 4.47, eerste lid, Vreemdelingenbesluit). Door de korpschef wordt in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling of op een afzonderlijk inlegblad een aantekening gesteld omtrent het voldoen aan de aanmeldingsplicht (artikel 4.29 eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit). Op de sticker “Aantekeningen Toezicht” (bijlage 7j Voorschrift Vreemdelingen) wordt door de korpschef de datum van aanmelding en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst “aangemeld op … (datum)”. Voor het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd dient de vreemdeling zich vervolgens te vervoegen bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats beoogt. Welke handelingen in het kader van de aanvraag door de burgemeester worden verricht staat beschreven in paragraaf B1/4.1.1.9. Aan de houder van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf kan, uit het oogpunt van rechtszekerheid, slechts in uitzonderlijke gevallen een verblijfsvergunning worden geweigerd. Hiervan is sprake indien blijkt dat niet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is voldaan. Daartoe worden in ieder geval gerekend situaties waarin de vreemdeling:

  • onjuiste gegeven heeft verstrekt die hebben geleid tot de verlening van de machtiging tot voorlopig verblijf;

  • of degene bij wie verblijf wordt beoogd niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (de enkele omstandigheid dat de middelen door tijdsverloop niet meer duurzaam zijn, geldt niet als bijzonder);

  • een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

  • niet voldoet aan de aan de verblijfsvergunning te verbinden beperking;

  • niet voldoet aan in het Vreemdelingenbesluit 2000 facultatief geformuleerde voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning; en

  • niet bereid is een onderzoek naar of behandeling van tuberculose te ondergaan of daaraan niet meewerkt.

Als bijzondere omstandigheid wordt niet aangemerkt de situatie waarin degene bij wie de vreemdeling verblijf beoogt na verlening van de machtiging tot voorlopig verblijf alleen vanwege een latere aanscherping van het middelenvereiste niet meer voldoet aan dat vereiste dan wel niet langer is vrijgesteld van het middelvereiste.

Zie B1/2.2.

1.2. Vrijstellingen

1.2.1. Vrijstelling op grond van de Vreemdelingenwet

Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingevolge artikel 17, eerste lid, Vreemdelingenwet niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien het betreft:

  • a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door Onze Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen landen;

  • b. de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing, als bedoeld onder a.;

  • c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;

  • d. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van vrouwenhandel;

  • e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vreemdelingenwet; of

  • f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning.

Toelichting per vrijstelling op grond van de wet

ad a

Deze landen zijn: Australië, België, Canada, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Japan, Luxemburg, Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zweden en Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein).

Voor vreemdelingen uit deze landen staat echter wel de mogelijkheid open om bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen ten einde hun verblijfsaanspraken vooraf te laten toetsen, zodat ook zij vroegtijdig weten of hun verblijfsrecht toekomt.

ad b

Een gemeenschapsonderdaan heeft geen verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland te verblijven. Een gemeenschapsonderdaan ontleent zijn verblijfsrecht immers rechtstreeks aan het gemeenschapsrecht. Ook van belang is dat de vreemdeling die niet zelf onderdaan is van een lidstaat van de EU, EER of Zwitserse Bondsstaat, maar die wel rechtstreeks verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, bijvoorbeeld als echtgeno(o)t(e) of kind van een gemeenschapsonderdaan, vrijgesteld is van het mvv-vereiste (zie de definitiebepaling van gemeenschapsonderdaan in artikel 1 Vreemdelingenwet).

ad c

Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Hierbij wordt aangesloten bij B8/4. Voor de procedurele aspecten wordt in dit kader verwezen naar B8/1.1.

ad d

Het Nederlandse beleid is er op gericht de opsporing en vervolging van hen die zich aan mensenhandel schuldig maken, zoveel mogelijk te bevorderen. In dat opzicht is van groot belang dat slachtoffers en getuigen van mensenhandel aangifte doen van mensenhandel. Met de verblijfsregeling zoals neergelegd in artikel 3.48 Vreemdelingenbesluit wordt beoogd te voorkomen dat het slachtoffer of de getuige van mensenhandel afziet van het doen van aangifte uit vrees Nederland te worden uitgezet als illegale vreemdeling. In dat verband wordt er op gewezen dat het slachtoffer of de getuige ingevolge artikel 8, onder k, Vreemdelingenwet gedurende een bedenktijd van maximaal drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland kan verkrijgen. In dat geval wordt nog geen verblijfsvergunning verleend.

Ingeval het noodzakelijk is dat de vreemdeling in Nederland verblijft nadat de aangifte is gedaan, kan de in artikel 3.48 Vreemdelingenbesluit bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang dat in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel noodzakelijk is. Het mvv-vereiste wordt hierbij niet tegengeworpen. Er dient wel een proces verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.

In het geval van de getuige-aangever kan de verblijfsvergunning eerst worden verleend, indien het Openbaar Ministerie de aanwezigheid van de getuige-aangever in Nederland gewenst acht voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek. Ook in die situatie wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen, er dient wel proces verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.

ad e en f

Het mvv-vereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.

Het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt evenmin tegengeworpen aan de vreemdeling die een aanvraag indient om wijziging van het verblijfsdoel. Hierbij is van belang dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar het soort verblijfsdoel. De vrijstelling geldt bijvoorbeeld ook indien een vreemdeling twee maanden in het bezit geweest is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet en vervolgens in aanmerking wenst te komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Voor de beoordeling of er sprake is van voortgezet verblijf is dan niet van belang of de eerdere vergunning verlengd zou zijn of dat de vergunning na twee maanden is ingetrokken in verband met een wijziging in de situatie in het land van herkomst. Van belang is wel dat de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel tijdig, dat wil zeggen in ieder geval niet later dan zes maanden (artikel 3.82 Vreemdelingenbesluit) na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning, ontvangen is (zie ook B1/1.2.3)

1.2.2. Vrijstellingen op grond van het Vreemdelingenbesluit

Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit kan een vreemdeling van het vereiste van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf vrijgesteld worden.

Artikel 3.71,. tweede lid, Vreemdelingenbesluit:

Van het vereiste van een geldige machtiging tot verblijf is, op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet, vrijgesteld de vreemdeling:

  • a. die voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet of als Nederlander en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;

  • b. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van Onze Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die

    • 1º. sedert het moment van geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet of als Nederlander, of

    • 2º. op het moment van de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland had op grond van artikel 8, onder f tot en met k, van de Wet en die sedertdien aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet heeft, voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst;

  • c. die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 21 van de Wet;

  • d. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

  • e. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

  • f. die in aanmerking komt voor terugkeer naar Nederland op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, of

  • g. die in Nederland verblijft, bij de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoek heeft ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van Onze Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is.

De vreemdeling is echter niet vrijgesteld indien hij in Nederland wil verblijven voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie artikel 3.71, derde lid, Vreemdelingenbesluit en hoofdstuk B5 van de Vreemdelingencirculaire). Deze uitzondering voor de vreemdeling die als godsdienstleraar of geestelijke voorganger wil verblijven, dient er mede toe om vooraf te onderzoeken of er vanuit het oogpunt van openbare orde bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de vreemdeling en of de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling zijn werkzaamheden zal uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. De aanwezigheid en het functioneren van godsdienstleraren en geestelijk voorgangers hier te lande, in verband met de bijzondere positie die zij innemen binnen de alhier gevestigde gemeenschappen, kan van zodanige invloed zijn op de openbare orde en nationale veiligheid, dat onderzoek vooraf gewenst is. In deze gevallen wordt niet voorbijgegaan aan het mvv-vereiste; ook niet indien de vreemdeling behoort tot de in artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit genoemde vrijgestelde categorieën. Dat heeft bijvoorbeeld tot gevolg dat het mvv-vereiste blijft gelden indien er sprake van is dat er niet binnen drie jaren onherroepelijk is beslist op een aanvraag als bedoeld in artikel 3.71, tweede lid, onder b, Vreemdelingenbesluit.

Vanzelfsprekend kan het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf niet leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet, waarbij in dit verband met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Indien een vreemdeling een beroep doet op een van de hierboven genoemde vrijstellingscategorieën dient hij aan te tonen dat hij behoort tot één van de vrijstellingscategorieën.

In beginsel dient de vreemdeling reeds bij het indienen van de aanvraag het beroep op één van de vrijstellingscategorieën te onderbouwen. In het aanvraagformulier dat ziet op de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd waarbij de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf – het model M35-A – worden de vrijstellingscategorieën op grond van het Vreemdelingenbesluit met name genoemd. Per categorie wordt een korte toelichting op de vrijstellingsgrond gegeven. Indien de vreemdeling bij het indienen van een aanvraag het beroep op één van de vrijstellingscategorieën niet of niet afdoende middels bescheiden heeft onderbouwd, stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hem in de gelegenheid het beroep alsnog afdoende te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.

In het vierde lid van artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule.

Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingenbesluit kan de Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie 2.2.1). Op grond van deze clausule is het mogelijk om in bijzondere individuele gevallen dan wel voor bijzondere groepen uitzonderingen te maken.

Indien een vreemdeling vraagt om toepassing van deze hardheidsclausule zal hij dat verzoek met feiten en omstandigheden moeten onderbouwen en van die feiten en omstandigheden tenminste een begin van bewijs moeten aanleveren.

Toelichting per vrijstelling

Onderdeel a ziet op het volgende:

De vreemdeling die voor diens negentiende levensjaar ten minste vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van artikel 8, onder a t/m e dan wel l, Vreemdelingenwet kan in aanmerking komen voor wedertoelating tot Nederland. Indien de vreemdeling minderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend. Indien de vreemdeling meerderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. Hiermee verhoudt zich niet dat het mvv-vereiste wordt tegengeworpen. Dit onderdeel komt grotendeels overeen met artikel 52a, onderdeel g, van het voormalige Vreemdelingenbesluit, met dien verstande dat toegevoegd is de categorie vreemdelingen die in diezelfde periode geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland hebben verbleven. Het is redelijk laatstgenoemde vreemdelingen niet anders te behandelen om de enkele reden dat het rechtmatig verblijf geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland is doorgebracht.

Onderdeel b ziet op het volgende:

Kinderen van twaalf jaar of jonger die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en naar het oordeel van de Minister feitelijk zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning indien zij feitelijk (zijn blijven) behoren tot het gezin van die ouder. Als hoofdregel geldt dat een van de ouders binnen drie dagen na de geboorte van het kind een aanvraag ten behoeve van het kind moet indienen bij de burgemeester van de gemeente waar zij woon- of verblijfplaats hebben, om het verblijfsrecht mede geldig te maken voor het kind. Vanaf de leeftijd van twaalf jaar worden deze kinderen ook feitelijk in het bezit gesteld van een vreemdelingendocument waaruit het verblijfsrecht blijkt.

Is het kind evenwel niet direct na de geboorte aangemeld dan kan tot en met de leeftijd van twaalf jaar alsnog een aanvraag worden ingediend. In dat geval kan de verblijfsvergunning worden verleend indien naar het oordeel van de Minister genoegzaam is aangetoond dat het kind vanaf de geboorte onafgebroken in Nederland heeft verbleven en feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de ouder die houder is van een verblijfsvergunning. Gelet op het feit dat deze kinderen in Nederland zijn geboren, is het niet rechtvaardig om de aanvraag af te wijzen omdat het kind niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Hetzelfde geldt ten aanzien van kinderen die in Nederland zijn geboren uit een ouder die op het moment van die geboorte rechtmatig in Nederland verbleef, al dan niet in afwachting van een (nadere) beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Van dat kind wordt evenmin verlangd dat het met die ouder vertrekt naar het land van herkomst om daar de beslissing op de mvv-aanvraag af te wachten. Tot de hier bedoelde categorie behoren onder meer de kinderen die tijdens de procedure in Nederland worden geboren uit een ouder die aansluitend op die procedure in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning. Tevens zijn vrijgesteld andere kinderen die in Nederland zijn geboren op een moment waarop de ouder op een der andere in artikel 8 Vreemdelingenwet genoemde gronden rechtmatig in Nederland verbleef, bijvoorbeeld in verband met de aangifte van mensenhandel, of tijdens de vrije termijn, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.

Onderdeel c ziet op feitelijk in Nederland verblijvende afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie in Nederland. De groep gezinsleden in dit artikelonderdeel komt overeen met de groep gezinsleden die onder het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van gezinshereniging. Op de hier bedoelde personeelsleden en hun gezinsleden zijn de bepalingen van de Wet niet van toepassing. Zij bezitten een bijzondere status op grond van het op 18 april 1961 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 101) of het op 24 april 1963 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake consulaire betrekkingen (Trb. 1965, 40). De invulling van het begrip ‘duurzaam verblijf’ in artikel 37 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer zoals die per 1 januari 2000 wordt gehanteerd, heeft verblijfsrechtelijke gevolgen voor het administratief, technisch en bedienend personeel en voor particuliere bedienden van ambassades of consulaten en hun gezinsleden. Onder omstandigheden kunnen zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt daarmee tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden. De afhankelijke gezinsleden die tien jaar of langer bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven komen evenals de hoofdpersoon onder omstandigheden in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Bij een afhankelijk verblijf van korter dan tien jaar kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet onder een beperking verband houdend met gezinshereniging worden aangevraagd. Gelet op het feit dat deze vreemdelingen veelal niet (meer) beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats in het buitenland, sedert jaren daadwerkelijk verblijf houden in Nederland, is het redelijk van hen geen machtiging tot voorlopig verblijf te verlangen. Zie B12.

Onderdeel d ziet op bepaalde categorieën buitenlandse werknemers in de internationale sector van de arbeidsmarkt. De Vreemdelingenwet is niet van toepassing op buitenlandse werknemers aan boord van Nederlandse zeeschepen of mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentaal plat, omdat werknemers in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt niet werkzaam zijn op Nederlands grondgebied. Deze vreemdelingen komen derhalve in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Er zijn echter enkele specifieke regelingen met betrekking tot de vergunningverlening met het oog op verlof, gezinshereniging en gezinsvorming, werkloosheid en werk op het Nederlandse grondgebied voor vreemdelingen die een arbeidsverleden van zeven jaren of langer in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt hebben (zie artikel 3.34 t/m 3.38 Vreemdelingenbesluit en B5). Gelet op het feit dat deze vreemdelingen veelal niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats in het buitenland, geacht worden verblijf te houden aan boord van het Nederlandse zeeschip of de mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, en reeds zeven jaren in deze positie verkeren, is het redelijk van hen niet te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen. Omdat op vreemdelingen die werkzaam zijn in de internationale luchtvaart, het internationale wegtransport of de internationale binnenscheepvaart onder bepaalde voorwaarden de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet wel van toepassing zijn, zijn die vreemdelingen niet vrijgesteld van het mvv-vereiste.

Onderdeel e heeft betrekking op vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije. Deze zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Het besluit 1/80 geeft rechten aan Turkse werknemers die behoren tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat. Ingevolge de jurisprudentie van het Hof van Justitie houdt het recht zoals neergelegd in het besluit 1/80 om na een bepaalde periode van legale arbeid de arbeid voort te kunnen zetten, noodzakelijkerwijs in dat de betrokken vreemdeling een recht van verblijf heeft. Volgens het Hof wordt aan de erkenning van die rechten door artikel 6 van het besluit 1/80 niet de voorwaarde gesteld dat het legale karakter van de arbeid door de Turkse werknemer wordt gestaafd door het bezit van een specifiek administratief document, zoals een verblijfsvergunning. Als wordt vastgesteld dat een Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt en uit dien hoofde recht heeft op een verblijfsvergunning kan het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf hem niet worden tegengeworpen. In de meeste gevallen zal de desbetreffende werknemer echter verkeren in een situatie van voortgezet verblijf of reeds op grond van enige andere vrijstelling van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat verblijfsrechten niet slechts uit artikel 6, maar ook uit enkele andere artikelen van het Associatiebesluit kunnen voortvloeien.

Onderdeel f heeft betrekking op de vreemdeling die met gebruikmaking van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet een verblijfsvergunning aanvraagt. Hierbij gaat het zowel om de ouder als het (meerderjarige) kind die eerder in Nederland hebben verbleven. Door de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet (en daarmee tevens naar het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet) is verzekerd dat de vrijstelling alleen van toepassing is op de vreemdeling die voor de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking komt. Deze bepaling ziet derhalve niet op de vreemdeling die op grond van eerdere of andere remigratieregelingen is teruggekeerd naar zijn land van herkomst en die wil terugkeren naar Nederland. De vreemdeling die binnen één jaar na remigratie uit Nederland op grond van de Remigratiewet een aanvraag om verblijf in Nederland indient en die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning, komt op grond van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Uit artikel 10, eerste lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet volgt dat alleen voor de terugkeeroptie in aanmerking komt, de vreemdeling die drie jaar in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning onder een beperking van niet-tijdelijke aard. De beperkingen van tijdelijke aard zijn voor het bepaalde bij en krachtens de Remigratiewet geregeld in de Regeling Aanwijzing vreemdelingen wegens verblijf voor een tijdelijk doel (Stcrt. 2000, 62). Uiteraard is de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet alleen van belang voorzover daaruit het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voortvloeit. In andere gevallen kan de vreemdeling op grond van deze terugkeeroptie een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. In het laatste geval kan de desbetreffende aanvraag niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf. Overigens verdient het de voorkeur dat deze vreemdelingen vóór hun terugkeer naar Nederland een machtiging tot voorlopig verblijf aanvragen. artikel 8 van de Remigratiewet heeft ook betrekking op kinderen van vreemdelingen. Ook deze kinderen kunnen van de terugkeeroptie gebruikmaken en zijn daarmee vrijgesteld van het mvv-vereiste. Concreet betekent dit, dat vrijgesteld is de vreemdeling die direct voorafgaande aan de remigratie als minderjarig kind van de ouder in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning of als Nederlander en binnen een jaar na de remigratie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet met de ouder naar Nederland terugkeert. Tevens is vrijgesteld de vreemdeling die binnen een jaar na de remigratie meerderjarig is geworden en vervolgens zelfstandig naar Nederland terugkeert.

Onderdeel g ziet op de volgende situatie:

De persoon die feitelijk in Nederland verblijft en bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek ingevolge artikel 17, eerste lid, Rijkswet op het Nederlanderschap heeft ingediend tot vaststelling van zijn vermeende Nederlanderschap, wordt in het algemeen niet uitgezet indien dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is. In dat geval kan de betrokkene, onder omstandigheden, in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, in afwachting van de beslissing op het verzoek. Gelet op het feit dat de verzoeken van deze personen niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot zijn en zij veelal lange tijd in Nederland verblijven voordat twijfels over de Nederlandse nationaliteit ontstonden, is het niet redelijk van hen te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen en kunnen zij in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.

Toetsing van de vrijstellingscategorie

De vreemdeling dient, indien hij zich beroept op een van de vrijstellingscategorieën, aanstonds aan te tonen dat hij behoort tot een vrijstellingscategorie. Op het aanvraagformulier model M35-A staan de vrijstellingscategorieën ingevolge de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit vermeld voorzien van een korte toelichting per vrijstellingsgrond. Indien de vreemdeling bij het indienen van de aanvraag bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft het beroep op één van deze vrijstellingscategorieën niet of niet afdoende middels bescheiden heeft onderbouwd, stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hem in de gelegenheid het beroep alsnog afdoende te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.

Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op één der vrijstellingscategorieën, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vreemdelingenwet in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vreemdelingenbesluit afgewezen wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf.

De vreemdeling die zich erop beroept dat het stellen van het vereiste bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf ten aanzien van hem getuigt van een onbillijkheid van overwegende aard (artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingenbesluit) dient bij het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een onderbouwing voor het beroep op deze vrijstellingscategorie te overleggen. Het aanvraagformulier model M35-A vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.

Ten aanzien van de beoordeling van een beroep op een van de vrijstellingscategorieën van het mvv-vereiste geldt dat hierbij uitsluitend dient te worden getoetst aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie. Hierbij wordt dus nog niet ten volle aan de inhoudelijke verblijfsvoorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel getoetst, ook al zal een toets aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie veelal voor een deel overeenkomen met een inhoudelijke toets aan de verblijfsvoorwaarden. Zo wordt bijvoorbeeld voor een beroep op de vrijstelling genoemd onder artikel 3.71, tweede lid, onder a, Vreemdelingenbesluit getoetst of de vreemdeling vóór zijn negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a t/m e dan wel l, Vreemdelingenwet en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Dit valt voor een deel samen met de toetsing aan de voorwaarden van artikel 3.54, eerste lid, onder b, Vreemdelingenbesluit. Eerst nadat is vastgesteld dat de vreemdeling zich met succes kan beroepen op een van de vrijstellingscategorieën, dient ten behoeve van de verblijfsvergunning ten volle aan de inhoudelijke voorwaarden voor de verlening hiervan getoetst te worden. In het bovengenoemde voorbeeld wordt de verblijfsaanvraag dan ook aan de overige verblijfsvoorwaarden van artikel 3.54 Vreemdelingenbesluit getoetst.

Vertrektermijn

Indien de aanvraag wordt ingediend door een vreemdeling die de afgelopen vijf jaren geen verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e of onder l, Vreemdelingenwet en die geen gemotiveerd beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan, wordt de uitzetting op voorhand niet achterwege gelaten. Ingevolge artikel 62, eerste lid, Vreemdelingenwet dient de vreemdeling nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten. Indien een eerste verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingediend, mag de beslissing hierop uisluitend worden afgewacht als het binnen twee weken na bekendmaking van het besluit is ingediend. In bepaalde gevallen kan evenwel een kortere vertrektermijn geïndiceerd zijn. Artikel 62, vierde lid, Vreemdelingenwet biedt de mogelijkheid om in het belang van de uitzetting een kortere vertrektermijn te hanteren. Hierbij kan blijkens de memorie van toelichting bij dit artikel gedacht worden aan de situatie dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken dient te verlaten, echter de eerste reismogelijkheid dient zich ofwel direct, ofwel na zes weken aan. In die situatie kan beslist worden om een kortere vertrektermijn te geven.

1.2.3. Voortgezet verblijf

Het mvv-vereiste is niet van toepassing op aanvragen om voortgezet verblijf. Zie omtrent voortgezet verblijf tevens B1/2.1.2.2 (Ingangsdatum voortgezet verblijf, Voortgezet verblijf: niet toerekenbare termijnoverschrijding), B1/2.1.3.2 (Geldigheidsduur: afwijkende bepalingen bij voortgezet verblijf) en B1/2.1.4.2 (Voortgezet verblijf – Continueren van de vrije toegang tot de arbeidsmarkt).

Artikel 3.80. Vreemdelingenbesluit

1 De aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt, dan wel, indien deze later is ontvangen, indien de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend.

2 De niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt gelijkgesteld met een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning.

Artikel 3.81. Vreemdelingenbesluit

Een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt beoordeeld als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, met dien verstande dat de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 niet van toepassing zijn en de artikelen 3.86 en 3.87 van overeenkomstige toepassing zijn, indien de aanvraag tijdig is ingediend.

Artikel 3.82. Vreemdelingenbesluit

1 Indien de niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, naar het oordeel van Onze Minister is ontvangen binnen een redelijke termijn nadat het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, of als Nederlander, is geëindigd, zijn de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 niet van toepassing en zijn de artikelen 3.86 en 3.87 van overeenkomstige toepassing.

2 Het eerste is niet van toepassing, indien de vreemdeling:

  • a. zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

  • b. onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, of

  • c. in Nederland wil verblijven als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Tijdige indiening

De aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet, is in ieder geval tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag vóór de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt.

De tijdig ingediende aanvraag tot het verlenen, het verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf (artikel 3.80 Vreemdelingenbesluit). Het mvv-vereiste blijft buiten toepassing.

De verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan de datum waarop de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning afloopt (artikel 26, tweede lid, Vreemdelingenwet). Als de vreemdeling niet-toerekenbaar buiten staat was de gegevens waaruit blijkt dat aan alle voorwaarden wordt voldaan tijdig te overleggen, kan aansluitend verblijfsrecht worden verleend (artikel 26, derde lid, Vreemdelingenwet).

Artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit is niet van toepassing op tijdig ingediende aanvragen tot het verlenen, het verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning.

Niet-toerekenbaar te laat

Indien de aanvraag wordt ingediend nadat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is verstreken, is toch sprake van een tijdig ingediende aanvraag als de te late ontvangst van de aanvraag niet aan de vreemdeling is toe te rekenen (artikel 3.80, eerste lid, Vreemdelingenbesluit). In deze gevallen wordt getoetst aan voortgezet verblijf, zodat het mvv-vereiste niet van toepassing is.

De vraag of de te late ontvangst van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te rekenen, wordt van geval tot geval beoordeeld. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de vreemdeling zelf de volledige verantwoordelijkheid draagt voor tijdige indiening van de verlengingsaanvraag, desnoods door tussenkomst van derden. Om die reden zal niet snel sprake zijn van een situatie waardoor te late indiening te wijten is aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen. Aan de omstandigheid dat de vreemdeling door de overheid niet is gewezen op de omstandigheid dat zijn verblijfsvergunning binnenkort afloopt en dat verlenging moet worden gevraagd, komt in dit verband geen betekenis toe.

Bij omstandigheden waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling toe te rekenen zou kunnen zijn, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie van vrouwen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Omdat de omstandigheden van deze vrouwen sterk uiteenlopen, kan geen algemene regel worden gegeven over de termijn waarbinnen de achtergelaten vrouw een aanvraag moet hebben ingediend. Als de achtergelaten vrouw zich zonder dralen tot de Nederlandse overheid (gemeente, ambassade, consulaat, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren, wordt haar een te late indiening van de aanvraag niet toegerekend. Wat ‘zonder dralen’ is, wordt van geval tot geval bezien; hierbij wordt rekening gehouden met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vrouw met zich mee heeft gebracht. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdelinge om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van achterlating, en de omstandigheden waar een beroep op wordt gedaan met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Indien het beroep op achterlating niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de vreemdelinge in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt hiertoe een termijn van vier weken gegund.

Zie ten aanzien van achtergelaten vrouwen tevens B1/2.2.8, B1/3.2.4, B2/5.3.3 en B2/13.2.4.

Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van achtergelaten vrouwen. Vanzelfsprekend kunnen ook mannen en minderjarigen een beroep doen op de omstandigheid dat zij zijn achtergelaten.

Bij omstandigheden waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling toe te rekenen zou kunnen zijn, kan tevens worden gedacht aan de situatie waarbij de vreemdeling met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning wordt verleend, waarbij de geldigheidsduur van de vergunning op het moment dat de inwilligende beschikking bekend wordt gemaakt reeds is geëindigd, omdat geen gebruik gemaakt kon worden van de met artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit gegeven bevoegdheid. Indien de vreemdeling in dit geval de aanvraag indient binnen zes maanden nadat de inwilligende beschikking bekend is gemaakt, kan de vreemdeling niet worden toegerekend dat hij de aanvraag niet heeft ingediend voordat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning eindigde.

Uiteraard zijn de twee hiervoor genoemde voorbeelden niet de enige situaties waarin sprake is van omstandigheden waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling toe te rekenen zou kunnen zijn.

De aanvraag tot het verlenen, het verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning die is ontvangen nadat de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning is afgelopen dan wel nadat de eerdere verblijfsvergunning is ingetrokken dan wel nadat het verblijf als Nederlander is geëigend, maar waarbij sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling is toe te rekenen, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf (artikel 3.80, eerste lid, Vreemdelingenbesluit). De vergunning kan met terugwerkende kracht worden verleend (artikel 26, derde lid, Vreemdelingenwet).

Niet-tijdig, maar binnen de redelijke termijn

De aanvraag tot het verlenen, het verlengen of het wijzigen van een verblijfsvergunning die is ontvangen nadat de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning is afgelopen dan wel nadat de eerdere verblijfsvergunning is ingetrokken dan wel nadat het verblijf als Nederlander is geëindigd, maar die nog wel is ontvangen binnen de redelijke termijn van zes maanden, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf (artikel 3.82, eerste lid, Vreemdelingenbesluit). De redelijke termijn van zes maanden vangt aan op de dag waarop het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vreemdelingenwet, of als Nederlander is geëindigd.

De vergunning wordt in dit geval niet met terugwerkende kracht verleend. De vergunning zal worden verleend met als ingangsdatum de datum van aanvraag, of zo veel later als de vreemdeling heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan (artikel 26 Vreemdelingenwet). Er ontstaat derhalve een onderbreking in het verblijfsrecht van de vreemdeling, hetgeen gevolgen heeft voor de opbouw van verdere verblijfsrechten (een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, optie of naturalisatie). Dit is slechts anders als sprake is van feiten en omstandigheden die de vreemdeling niet toe te rekenen zijn.

Niet-tijdig en niet binnen een redelijke termijn

Een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van het verblijfsdoel van een verblijfsvergunning die meer dan zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning is ontvangen, wordt in beginsel aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating (artikel 3.80, tweede lid, Vreemdelingenbesluit). Het mvv-vereiste is in deze gevallen onverkort van toepassing.

Uitzonderingen

Ten aanzien van aanvragen om verlenging dan wel wijziging van het verblijfsdoel van de verblijfsvergunning, die zijn ingediend na afloop van de eerder verleende vergunning, zijn uitzonderingen opgenomen in artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit. Als de vreemdeling onder deze uitzonderingen valt, is artikel 3.81, eerste lid, Vreemdelingenbesluit niet van toepassing. Dit betekent dat – indien de vreemdeling niet vóór het einde van de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur of wijziging van de vergunning indient – het mvv-vereiste onverkort van toepassing is, ook al is de aanvraag ingediend binnen een redelijke termijn.

In artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenbesluit is een specifieke bepaling opgenomen voor de vreemdeling die in Nederland wil verblijven als geestelijk voorganger of godsdienstleraar. Deze uitzondering wordt gemaakt in het belang van het toezicht op vreemdelingen en de openbare orde. Ten aanzien van deze groep wordt vooraf een onderzoek ingesteld of er vanuit het oogpunt van de openbare orde en openbare rust bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de desbetreffende vreemdeling, en of de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling als godsdienstig functionaris zijn werkzaamheden zal uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. Dat geldt zowel indien de vreemdeling niet tijdig heeft verzocht om verlenging, als ook indien hij voor een andere groepering wil werken. Echter, indien de vreemdeling, die aanvankelijk een verblijfsvergunning had onder de beperking verblijf als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, wijziging naar een geheel ander verblijfsdoel (niet zijnde als geestelijk voorganger of godsdienstleraar) wenst, geldt het reguliere beleid ten aanzien van aanvragen om wijziging van het verblijfsdoel.

Ten overvloede zij er hierbij op gewezen dat een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich tegen (al dan niet tijdelijke) verblijfsbeëindiging kan verzetten, waarbij in dit verband met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat de vreemdeling aantoonbaar zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehouden, geldt het mvv-vereiste onverkort.

Op het punt van het beleid ten aanzien van de openbare orde of de nationale veiligheid wordt uitgegaan van voortgezet verblijf, omdat er sprake is van ononderbroken hoofdverblijf in Nederland.

Voortgezet verblijf en verlies Nederlanderschap

In artikelen 14, 15 en 15a van de Rijkswet op het Nederlanderschap is een aantal verliesgronden opgenomen voor het Nederlanderschap van meerderjarigen.

De aanvraag van de vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikelen 14, 15 en 15a van de Rijkswet op het Nederlanderschap wordt ingevolge artikel 3.82, eerste lid, Vreemdelingenbesluit gelijkgesteld met de niet-tijdig ingediende aanvraag en is daarmee vrijgesteld van het mvv-vereiste, indien de aanvraag binnen een redelijke termijn van zes maanden is ontvangen (zie ook B4/2.2 en B4/2.5). De uitzonderingsgronden van artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit zijn onverkort van toepassing.

De termijn van zes maanden vangt aan:

Indien de vreemdeling niet aantoont wanneer de redelijke termijn van zes maanden is aangevangen, dan wordt aangenomen dat deze termijn reeds verstreken is.

Indien het Nederlanderschap is ingetrokken op grond van artikel 14 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, dan is het volgende van belang. Er is sprake van de situatie bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit, indien:

  • het geven van een valse verklaring of het bedrog, dan wel het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap relevant feit, voorafgaand aan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap heeft plaatsgevonden in een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning; en

  • de betreffende gegevens of feiten tot afwijzing van de oorspronkelijke verblijfsaanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.

In deze situaties wordt de aanvraag niet op grond van artikel 3.82, eerste lid, Vreemdelingenbesluit vrijgesteld van het mvv-vereiste. Artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit is onverkort van toepassing.

Voortgezet verblijf na intrekking verblijfsvergunning

De aanvraag van de vreemdeling wiens verblijfsvergunning is ingetrokken (al dan niet met terugwerkende kracht), maar waarbij de aanvraag nog wel is ontvangen binnen de redelijke termijn van zes maanden na de datum waarop de intrekkingsbeschikking is bekendgemaakt, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf. De aanvraag is dan namelijk ingediend binnen een redelijke termijn nadat de eerdere verblijfsvergunning is ingetrokken (zie hierboven bij ‘Niet-tijdig maar binnen de redelijke termijn’ ).

Dit geldt uiteraard niet indien sprake is van de uitzonderingssituaties bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit :

  • Als de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken en sprake is van omstandigheden bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit, dan geldt dat de aanvraag slechts tijdig is ingediend indien deze is ingediend vóór het tijdstip tot wanneer de verblijfsvergunning is ingetrokken. Alleen in die gevallen is betrokkene immers in het bezit van een geldige verblijfsvergunning op het moment dat de verlengingsaanvraag wordt ingediend.

  • Als de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken en sprake is van omstandigheden bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vreemdelingenbesluit, en betrokkene de aanvraag heeft ingediend ná het tijdstip tot wanneer de verblijfsvergunning is ingetrokken, is geen sprake van een tijdig ingediende aanvraag. Betrokkene was immers formeel niet meer in het bezit van een geldige verblijfsvergunning op het moment dat de verlengingsaanvraag werd ingediend; dat betrokkene nog wel in het bezit was van een verblijfsdocument, doet daaraan niet af.

    Als betrokkene formeel nimmer in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, omdat deze is ingetrokken tot en met de datum waarop zij verleend werd, kan betrokkene gelet op het voorgaande per definitie niet tijdig een verlengingsaanvraag indienen. De verlengingsaanvraag wordt in deze gevallen aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating (artikel 3.80, tweede lid, Vreemdelingenbesluit). Het mvv-vereiste is dan onverkort van toepassing.

Opschortende werking

Ingevolge artikel 73 Vreemdelingenwet wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist. Afwijking van deze hoofdregel geldt evenwel indien de aanvraag is afgewezen wegens onder andere het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (zie artikel 73, tweede lid, onder a, Vreemdelingenwet). De rechtsgevolgen zoals neergelegd in artikel 27 Vreemdelingenwet treden onverkort in werking.

1.3. Verkorte mvv-procedure

Voor bedrijven, onderwijsinstellingen (hieronder begrepen: onderzoeksinstellingen) en culturele uitwisselingsorganisaties bestaat onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid gebruik te maken van de verkorte mvv-procedure. Wanneer een bedrijf, onderwijsinstelling of culturele uitwisselingsorganisatie tot de verkorte mvv-procedure is toegelaten, kunnen mvv-aanvragen via deze procedure versneld worden afgedaan. De IND kan deze faciliteit verlenen, maar ook – bij gebleken oneigenlijk of onzorgvuldig gebruik, of indien niet meer aan de voorwaarden voor deelname wordt voldaan – weer intrekken.

Uit de aard van de verkorte mvv-procedure volgt dat deze procedure uitsluitend is bedoeld voor aanvragen waarbij criteria gelden die duidelijk en eenvoudig (en daardoor snel) te toetsen zijn. Daarom is de verkorte mvv-procedure alleen mogelijk voor aanvragen in het kader van arbeid in loondienst (inclusief stage), (de voorbereiding op) studie (uitsluitend hoger onderwijs) en culturele uitwisseling. Uitzondering betreft de aanvraag, onder bepaalde voorwaarden, in het kader van gezinshereniging (zie 1.3.4).

Een verzoek tot het verlenen van een mvv in de verkorte procedure zal bij inwilliging leiden tot afgifte van een D+C visum, met een geldigheid van 90 dagen vanaf de dag van afgifte van het C-deel, goed voor meerdere reizen (zie verder A2/7.2.7.3).

Zowel het verzoek om te worden toegelaten tot de verkorte mvv-procedure als alle mvv-aanvragen die via de verkorte mvv-procedure worden ingediend, moeten worden gericht aan:

IND locatie Zuid-West

Unit arbeid 2

Postbus 3022

2280 GA RIJSWIJK

Telefoon: 0900-1234561

Fax: 070-3709677

1.3.1. Voorwaarden voor toelating tot de verkorte mvv-procedure

1.3.1.1. Voorwaarden voor bedrijven

Om gebruik te kunnen maken van de verkorte mvv-procedure gelden voor bedrijven de volgende voorwaarden:

  • 1. Het bedrijf moet staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Hiertoe dient een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel te worden overgelegd dat op het moment van het verzoek om tot de verkorte mvv-procedure te worden toegelaten niet ouder is dan 30 dagen.

  • 2. De bedrijfsleiding dient desgevraagd aan te tonen dat het bedrijf solvabel is. Dit moet blijken uit het financieel jaarverslag met daarin de jaarrekeningen en belastinggegevens van het bedrijf.

  • 3. In het jaar voorafgaand aan de datum waarop een bedrijf om toelating tot de verkorte mvv-procedure verzoekt, dienen via de reguliere procedure ten minste tien mvv-aanvragen voor het verrichten van arbeid in loondienst of stage bij dat bedrijf te zijn ingediend en ingewilligd. Deze voorwaarde geldt niet voor bedrijven die op 10 oktober 2001 reeds tot de verkorte mvv-procedure waren toegelaten.

  • 4. Per jaar dienen ten minste tien mvv-aanvragen via de verkorte mvv-procedure te worden ingediend voor het verrichten van arbeid in loondienst of stage bij dat bedrijf. Deze aanvragen moeten uiteindelijk ook zijn ingewilligd. Het gaat daarbij om het bedrijf waaraan de tewerkstellingsvergunning is afgegeven en waar de vreemdeling ook daadwerkelijk zijn werkzaamheden zal gaan verrichten.

  • 5. Het bedrijf moet ervoor garant staan, door middel van ondertekening van het betreffende inlichtingenformulier en de garantstelling (model M47-A), dat de vreemdeling voor wie de mvv-aanvraag via de verkorte mvv-procedure wordt ingediend, voldoet aan de algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning (zie hierna onder 2.2) en aan de specifieke voorwaarden voor het verrichten van arbeid in loondienst (B5/2 en 3) of stage (B5/5) bij dat bedrijf.

  • 6. Indien de vreemdeling niet langer bij het bedrijf werkzaam is, zorgt het bedrijf ervoor dat daarvan onverwijld mededeling wordt gedaan aan Unit arbeid 2 van de IND locatie Zuid-West.

1.3.1.2. Voorwaarden voor onderwijsinstellingen

Om gebruik te kunnen maken van de verkorte mvv-procedure gelden voor onderwijsinstellingen de volgende voorwaarden:

  • 1. Het moet gaan om een hoger onderwijsinstelling als bedoeld in B6/2.1.1

  • 2. In het jaar voorafgaand aan de datum van het verzoek van een onderwijsinstelling om toelating tot de verkorte mvv-procedure, dienen via de reguliere procedure ten minste tien mvv-aanvragen voor (de voorbereiding op) studie of arbeid in loondienst (of stage) aan die onderwijsinstelling te zijn ingediend en ingewilligd. Deze voorwaarde geldt niet voor onderwijsinstellingen die op 10 oktober 2001 reeds tot de verkorte mvv-procedure waren toegelaten.

  • 3. Per jaar dienen ten minste tien mvv-aanvragen via de verkorte mvv-procedure te worden ingediend voor (de voorbereiding op) studie dan wel arbeid in loondienst (of stage) aan de betreffende onderwijsinstelling. Deze aanvragen moeten uiteindelijk ook zijn ingewilligd.

  • 4. De onderwijsinstelling moet ervoor garant staan, door middel van ondertekening van het betreffende inlichtingenformulier en de garantstelling (model M47-A), dat de vreemdeling voor wie de mvv-aanvraag via de verkorte mvv-procedure wordt ingediend, voldoet aan de algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning (zie hierna onder 2.2) en de specifieke voorwaarden voor een verblijfsvergunning in het kader van (de voorbereiding op) studie (B6/2) dan wel arbeid in loondienst (B5/2 en 3) of stage (B5/5).

  • 5. Indien de vreemdeling niet langer staat ingeschreven of niet langer (al dan niet als stagiair) werkzaam is bij de onderwijsinstelling zorgt deze instelling ervoor dat daarvan onverwijld mededeling wordt gedaan aan Unit arbeid 2 van de IND locatie Zuid-West.

1.3.1.3. Voorwaarden voor culturele uitwisselingsorganisaties

Om gebruik te kunnen maken van de verkorte mvv-procedure gelden voor culturele uitwisselingsorganisaties de volgende voorwaarden:

  • 1. Het moet gaan om een culturele uitwisselingsorganisatie als bedoeld in B7/4.

  • 2. Ingeval van twijfel aan de solvabiliteit van de uitwisselingsorganisatie dient desgevraagd te worden aangetoond dat de organisatie solvabel is. Dit moet in dat geval blijken uit het financieel jaarverslag met daarin de jaarrekeningen en belastinggegevens van de organisatie.

  • 3. In het jaar voorafgaand aan de datum van het verzoek van een uitwisselingsorganisatie om toelating tot de verkorte mvv-procedure dienen via de reguliere procedure ten minste tien mvv-aanvragen voor uitwisseling via die organisatie te zijn ingediend en ingewilligd. Deze voorwaarde geldt niet voor culturele uitwisselingsorganisaties die op 10 oktober 2001 reeds tot de verkorte mvv-procedure waren toegelaten.

  • 4. Per jaar dienen ten minste tien mvv-aanvragen via de verkorte mvv-procedure te worden ingediend voor uitwisseling via die organisatie. Deze aanvragen moeten uiteindelijk ook zijn ingewilligd.

  • 5. De uitwisselingsorganisatie moet ervoor garant staan, door middel van ondertekening van het betreffende inlichtingenformulier en de garantstelling (model M48), dat de vreemdeling voor wie de mvv-aanvraag via de verkorte mvv-procedure wordt ingediend, voldoet aan de algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning (zie hierna onder 2.2) en de specifieke voorwaarden voor een verblijfsvergunning in het kader van uitwisseling (B7/1 en B7/4).

  • 6. Indien de vreemdeling niet langer aan het uitwisselingsprogramma deelneemt, zorgt de uitwisselingsorganisatie ervoor dat daarvan onverwijld mededeling wordt gedaan aan Unit arbeid 2 van de IND locatie Zuid-West.

1.3.2. Toelating van bedrijven, onderwijsinstellingen en culturele uitwisselingsorganisaties tot de verkorte mvv-procedure

1.3.2.1. Toelating

Indien aan de in 1.3.1 genoemde voorwaarden wordt voldaan, ontvangt het bedrijf/de instelling schriftelijk toestemming om voor de duur van een jaar gebruik te maken van de verkorte mvv-procedure. Daartoe wordt een convenant gesloten. Ondertekening van dit convenant geschiedt door zowel een door de Proces-directeur Regulier aangewezen persoon, als een vertegenwoordiger van het bedrijf of de instelling. Het bedrijf/de instelling wordt bij toelating tot de verkorte mvv-procedure expliciet gewezen op de geldende voorwaarden binnen de verkorte mvv-procedure. Het bedrijf/de instelling krijgt hierbij de benodigde inlichtingenformulieren (op diskette) aangeleverd. In deze inlichtingenformulieren is de tekst van een garantverklaring (model M47-A of M48) verwerkt, waarmee het bedrijf/de instelling zich committeert aan de voorwaarden voor de vreemdeling voor wie een mvv-aanvraag wordt ingediend.

Indien niet aan de voorwaarden voor toelating tot de verkorte mvv-procedure wordt voldaan, volgt een gemotiveerde afwijzing van het verzoek.

1.3.2.2. Geldigheidsduur

Het convenant bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en is geldig voor de duur van één jaar. Jaarlijks wordt door de IND het functioneren van het bedrijf/de instelling binnen de verkorte mvv-procedure (en daarmee de wenselijkheid van handhaving) beoordeeld. Bij twijfel kan (opnieuw) een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel worden gevraagd. Na een positieve beoordeling wordt de toestemming deel te nemen aan de verkorte mvv-procedure stilzwijgend voortgezet.

Bij de derde verlenging volgt schriftelijke toestemming voor onbepaalde tijd. Ook in dit convenant wordt uitdrukkelijk opgenomen dat het bij gebleken oneigenlijk of onzorgvuldig gebruik, of indien niet meer aan de voorwaarden voor deelname wordt voldaan, kan worden opgezegd.

1.3.2.3. Beëindiging

In het convenant wordt uitdrukkelijk vermeld dat het convenant kan worden opgezegd indien niet (langer) wordt voldaan aan de voorwaarden of als sprake is van oneigenlijk of onzorgvuldig gebruik. Tevens wordt vermeld op welke wijze en op welke termijn kan worden opgezegd.

Indien feiten of omstandigheden wijzen op oneigenlijk of onzorgvuldig gebruik wordt door de IND een nader onderzoek ingesteld dat kan leiden tot opzegging van het convenant en daarmee beëindiging van het gebruik door het bedrijf/de instelling van de verkorte mvv-procedure. Indien zulks het geval is, ontvangt het bedrijf/de instelling een gemotiveerde beslissing dat niet langer van de verkorte mvv-procedure gebruik kan worden gemaakt.

1.3.3. Beoordeling van individuele mvv-aanvragen via de verkorte mvv-procedure

De mvv-aanvragen worden gedaan door het indienen van een inlichtingenformulier. Dit inlichtingenformulier dient ten behoeve van de vreemdeling te worden ingevuld door het bedrijf of de instelling en te worden gezonden aan Unit arbeid 2 van de IND locatie Zuid-West. Binnen de verkorte mvv-procedure zijn vier inlichtingenformulieren van toepassing: ‘(de voorbereiding op) studie’, ‘stage’, ‘arbeid in loondienst’ en ‘culturele uitwisseling’.

Het inlichtingenformulier dient vergezeld te gaan van de voor de mvv-aanvraag benodigde bijlagen, zoals vermeld in het desbetreffende inlichtingenformulier. Wanneer alle gegevens volledig en op de juiste wijze zijn verstrekt, wordt de aanvraag in deze verkorte procedure in behandeling genomen. Op dat moment wordt nagegaan of de personalia van de vreemdeling voorkomen in het Nationaal Schengen Informatie Systeem (NSIS) en het Nationale Opsporingsregister (OPS).

1.3.3.1. Beslissing

Indien de vreemdeling niet voorkomt in NSIS/OPS en aan de overige voorwaarden wordt voldaan, volgt een positieve beslissing. Deze beslissing wordt door de IND naar de desbetreffende ambassade gezonden. De Nederlandse ambassade zal vervolgens de mvv afgeven, tenzij deze tegen de afgifte alsnog bezwaren ziet, bijvoorbeeld op grond van de openbare orde. Ook zal de Nederlandse ambassade de identiteit van de vreemdeling vaststellen alvorens tot afgifte van de mvv over te gaan. Voor aanvragers uit een van de vijf landen op het gebied van het schriftelijk bewijs (te weten: Ghana, Nigeria, India, Pakistan en de Dominicaanse Republiek) geldt dat de Nederlandse vertegenwoordiging pas tot afgifte van de mvv overgaat, nadat hun identiteit is vastgesteld aan de hand van een gelegaliseerde en geverifieerde geboorteakte. Voor het verkrijgen van de mvv zijn bij de Nederlandse ambassade leges verschuldigd.

1.3.3.2. Onvolledige aanvraag

Indien bij de behandeling van de aanvraag blijkt dat niet aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan, of indien het inlichtingenformulier onvolledig is ingevuld dan wel niet is voorzien van de voor de aanvraag benodigde bijlagen, zal Unit arbeid 2 van de IND locatie Zuid-West het bedrijf of de instelling in de gelegenheid stellen de aanvraag binnen een bepaalde termijn aan te vullen. Indien de aanvraag niet binnen die termijn (voldoende) is aangevuld, kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld.

1.3.3.3. Aanvraag verblijfsvergunning

Nadat de vreemdeling in het bezit van een mvv Nederland is ingereisd, wordt de gangbare procedure gevolgd ter verkrijging van een verblijfsvergunning. De gegevens die bij het inlichtingenformulier zijn verstrekt, dienen bij de aanvraag om een verblijfsvergunning bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats wenst te houden wederom te worden verstrekt. Voorts dienen aldaar de originele documenten te worden overgelegd.

1.3.4. Gezinshereniging

Aanvragen om een mvv in het kader van gezinshereniging kunnen niet via de verkorte mvv-procedure worden afgehandeld. Dit lijdt slechts uitzondering indien:

  • a. de hoofdaanvrager (degene bij wie verblijf wordt beoogd) zelf via de verkorte mvv-procedure op grond van arbeid in loondienst verblijf in Nederland vraagt;

  • b. de hoofdaanvrager behoort tot een categorie arbeidskrachten, waarvan bij Ministerraadbesluit is vastgesteld dat er onvoldoende prioriteitgenietend aanbod is in Nederland of de Europese Unie. Thans geldt dit voor Research & Development-functies en functies in de sector Informatie- en Communicatie Technologie; en

  • c. de aanvragen tegelijkertijd met die van de hoofdaanvrager worden ingediend.

Wanneer andere sectoren dan hiervoor onder b. genoemd worden aangewezen, zal dit per WBV worden bekendgemaakt. Bij twijfel of een bepaalde functie binnen een van de genoemde categorieën valt, dient contact te worden opgenomen met de Afdeling Juridische Zaken van Arbeidsbureau Nederland.

Het gelijktijdig afdoen van de aanvraag van gezinsleden via de verkorte mvv-procedure, samen met die van de hoofdaanvrager, is voorts slechts mogelijk:

  • ingeval van een huwelijk dat reeds bestond toen beide echtgenoten nog in het buitenland verbleven;

  • ingeval van een relatie die reeds bestond toen beide partners nog in het buitenland verbleven;

  • voor de uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin;

  • voor de niet uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin.

Aanvragen in het kader van verruimde gezinshereniging, adoptie en pleegkinderen kunnen derhalve niet via de verkorte mvv-procedure worden afgehandeld.

Voor gezinsleden gelden daarnaast de algemene toepasselijke beleidsvoorwaarden, waaronder de legalisatie en verificatie van documenten (B2/12). De inschrijving van het huwelijk of geregistreerd partnerschap in de Gemeentelijke Basisadministratie (B2/2.4) is niet vereist bij de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf. De inschrijving blijft echter wel vereist voor afgifte van de verblijfsvergunning.

1.3.5. Verblijf voor maximaal drie maanden

Het is niet mogelijk om een aanvraag ten behoeve van een vreemdeling die een verblijf in Nederland voor een periode van niet langer dan drie maanden beoogt binnen de verkorte mvv-procedure af te handelen. Indien een kort verblijf wordt beoogd, dient de vreemdeling daartoe zelf bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland een visumaanvraag in te dienen.

2. De inwilliging van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

2.1. Inleiding

Voor de algemene voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning regulier wordt verwezen naar artikel 16 Vreemdelingenwet en hoofdstuk 3 Vreemdelingenbesluit.

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt pas verleend, nadat is vastgesteld dat aan de voorwaarden voor de verlening wordt voldaan. Voor de algemene voorwaarden wordt verwezen naar paragraaf 2.2. Voor de beperking (het verblijfsdoel en de bijbehorende bijzondere voorwaarden) wordt verwezen naar B2 en verder.

De verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd houdt van rechtswege rechtmatig verblijf in (artikel 26, eerste lid, Vreemdelingenwet). Van verlening is sprake, indien het besluit waarbij de verblijfsvergunning is verleend, is bekendgemaakt. Ook indien het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, nog niet is verstrekt, is er vanaf de bekendmaking van de beschikking sprake van rechtmatig verblijf.

In deze paragraaf wordt de inwilliging behandeld van de aanvraag tot het verlenen, verlengen en wijzigen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verlenen, verlengen en wijzigen. Aan de orde komen, de beperking waaronder de verblijfsvergunning wordt verleend (2.1.1), de ingangsdatum van de verblijfsvergunning (2.1.2), de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning (2.1.3), de arbeidsmarktaantekening (2.1.4) en de eventuele aantekening omtrent de tijdelijke aard van het verblijfsrecht (2.1.5).

Uitgangspunt bij aanvragen tot het wijzigen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is dat wordt getoetst aan de regels voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het gewijzigde doel, doch dat een dergelijke aanvraag voor het overige wordt behandeld als een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Ambtshalve wijziging van de vergunning

In artikel 14, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet is de bevoegdheid neergelegd van de Minister van Justitie om een verblijfsvergunning ambtshalve te wijzigen wegens veranderde omstandigheden. Van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ambtshalve te wijzigen wegens veranderde omstandigheden wordt geen gebruik gemaakt.

Als regel van de Vreemdelingenwet geldt dat er aan de verlening van een verblijfsvergunning altijd een daartoe strekkende aanvraag vooraf gaat (uitzondering daarop zijn de in artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit aangewezen verblijfsvergunningen die ambtshalve verleend kunnen worden). Dat geldt ook voor verlenging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en tevens voor wijziging van een zodanige verblijfsvergunning.

Gelet op artikel 3.100 Vreemdelingenbesluit is, in gevallen waarin de vreemdeling hangende de besluitvorming op een aanvraag een ander verblijfsdoel nastreeft, sprake van wijziging van het verblijfsdoel, waarvoor een nieuwe aanvraag moet worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

In gevallen waarin de vreemdeling een ander verblijfsdoel nastreeft dan waarvoor hij verblijf heeft gevraagd, is er geen ruimte om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen voor een ander doel dan waarom is gevraagd, gelet op hetgeen in 2.2.1 is vermeld (er moet op de aanvraag worden beslist zoals deze is ingediend en er mag niet iets anders worden toegewezen of afgewezen dan waarom is gevraagd), met uitzondering van verblijfsvergunningen als bedoeld in artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit die ook zonder daartoe strekkende aanvraag kunnen worden verleend.

Indien aan de vreemdeling reeds een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, maar er sprake is van veranderde omstandigheden, dient de vreemdeling een aanvraag tot wijziging van de vergunning in te dienen onder een beperking verband houdend met het nieuwe verblijfsdoel.

In gevallen waarin de vreemdeling een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning heeft ingediend, maar blijkt dat niet langer aan de daaraan verbonden beperking wordt voldaan, althans een ander verblijfsdoel wordt nagestreefd, wordt daarom niet (alsnog) ambtshalve aan de voorwaarden voor het nieuwe doel getoetst.

In die gevallen wordt de vreemdeling er bij de beschikking op de voorliggende aanvraag op gewezen dat het nieuwe verblijfsdoel niet is meegewogen bij de beslissing op de aanvraag, althans dat ter zake van dat nieuwe verblijfsdoel een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, kan worden ingediend. Uiteraard geldt dit niet indien de wijziging dermate gering is dat redelijkerwijs niet meer van een wijziging kan worden gesproken, met name in het geval de vreemdeling verlenging heeft gevraagd van de verblijfsvergunning die hem is verleend voor verblijf bij partner en hij inmiddels met die partner is gehuwd.

Van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning ambtshalve te wijzigen wordt echter wel gebruik gemaakt indien intrekking van een verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan de orde is wegens het verstrekken van onjuiste gegevens, maar internationale verplichtingen aan verblijfsbeëindiging in de weg staan, als bedoeld in 2.2.9.

Artikel 3.81. Vreemdelingenbesluit:

Een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt beoordeeld als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, met dien verstande dat de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 niet van toepassing zijn en de artikelen 3.86 en 3.87 van overeenkomstige toepassing zijn, indien de aanvraag tijdig is ingediend.

Artikel 3.82. Vreemdelingenbesluit:

1 Indien de niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, naar het oordeel van Onze Minister is ontvangen binnen een redelijke termijn nadat het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, of als Nederlander, is geëindigd, zijn de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 niet van toepassing en zijn de artikelen 3.86 en 3.87 van overeenkomstige toepassing.

2 Het eerste is niet van toepassing, indien de vreemdeling:

  • a. zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

  • b. onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, of

  • c. in Nederland wil verblijven als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Assocatieraad EEG/Turkije.

2.1.1. Beperking

Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vreemdelingenwet wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdend met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Het is derhalve niet (langer) mogelijk om een verblijfsvergunning zonder beperking te verlenen. In artikel 3.4, eerste lid, Vreemdelingenbesluit zijn de voornaamste beperkingen genoemd. Deze houden verband met:

  • a. gezinshereniging of gezinsvorming (zie B2);

  • b. verblijf ter adoptie of als pleegkind (zie B3);

  • c. het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant- adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (zie B2);

  • d. familiebezoek (zie B13);

  • e. het verrichten van arbeid als zelfstandige (zie B5);

  • f. het verrichten van arbeid in loondienst (zie B5);

  • g. het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar (zie B5);

  • h. het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst (zie B5);

  • i. het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentale plat (zie B5);

  • j. het doorbrengen van verlof in Nederland (zie B5);

  • k. het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentale plat (zie B5);

  • l. verblijf als stagiaire of practicant (zie B5);

  • m. verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel (zie B12);

  • n. het volgen van studie (zie B6);

  • o. voorbereiding op hoger onderwijs (zie B6);

  • p. verblijf als au pair (zie B7);

  • q. verblijf in het kader van uitwisseling (zie B7);

  • r. het ondergaan van medische behandeling (zie B8);

  • s. de vervolging van mensenhandel (zie B9);

  • t. het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (zie B3);

  • u. voortgezet verblijf (zie B2);

  • v. wedertoelating (zie B4);

  • w. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken (zie C Vreemdelingencirculaire);

  • x. het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag (zie C Vreemdelingencirculaire);

  • y. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (zie C Vreemdelingencirculaire).

Artikel 3.4. Vreemdelingenbesluit:

1 De in artikel 14, tweede lid, van de Wet bedoelde beperkingen houden verband met:

  • a. gezinshereniging of gezinsvorming;

  • b. verblijf ter adoptie of als pleegkind;

  • c. het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie;

  • d. familiebezoek;

  • e. het verrichten van arbeid als zelfstandige;

  • f. het verrichten van arbeid in loondienst;

  • g. het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar;

  • h. het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • i. het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

  • j. het doorbrengen van verlof in Nederland;

  • k. het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

  • l. verblijf als stagiaire of practicant;

  • m. verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel;

  • n. het volgen van studie;

  • o. de voorbereiding op studie;

  • p. verblijf als au pair;

  • q. verblijf in het kader van uitwisseling;

  • r. het ondergaan van medische behandeling;

  • s. de vervolging van mensenhandel;

  • t. het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

  • u. voortgezet verblijf;

  • v. wedertoelating;

  • w. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;

  • x. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.

2 De beperkingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen nader worden omschreven bij de verlening van de verblijfsvergunning.

3 Tenzij het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven een zodanig verband houdt met de situatie in het land van herkomst dat voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van Onze Minister de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Wet noodzakelijk is, kan Onze Minister de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verlenen onder een andere beperking, dan genoemd in het eerste lid.

4 Een beroep op de publieke middelen kan in ieder geval gevolgen hebben voor het verblijfsrecht, indien de verblijfsvergunning is verleend onder één van de beperkingen, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met r, en het derde lid. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over deze beperkingen.

Deze beperkingen kunnen nader worden omschreven bij de verlening van de verblijfsvergunning (zie artikel 3.4, tweede lid, Vreemdelingenbesluit en de desbetreffende materiehoofdstukken in B2 en verder). Daarnaast kan Onze Minister een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen onder een andere beperking dan hiervoor genoemd (artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit). Het moet daarbij gaan om een verblijfsvergunning op reguliere gronden en niet op asielgerelateerde gronden (zie 4.1.1.7).

Andere beperkingen dan in

Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vreemdelingenwet kunnen verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd alleen onder een beperking verband houdende met het verblijfsdoel worden verleend en is verlening van een zodanige verblijfsvergunning zonder beperkingen niet mogelijk.

In artikel 3.100 Vreemdelingenbesluit, handelend over de wijziging van de beperking, komt tot uiting de regel van de Vreemdelingenwet dat er aan de verlening van een verblijfsvergunning altijd een daartoe strekkende aanvraag vooraf gaat (uitzondering daarop zijn de in artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit aangewezen verblijfsvergunningen die ambtshalve kunnen worden verleend).

Met de aanvraag stelt de vreemdeling het kader voor de besluitvorming. Op de aanvraag moet worden beschikt zoals zij is ingediend en er mag niet iets anders worden toegewezen of afgewezen dan is aangevraagd. Indien de wijziging dermate gering is dat redelijkerwijs niet meer van een wijziging kan worden gesproken, hoeft geen nieuwe aanvraag te worden ingediend. In een dergelijk geval kan de beperking dus wel anders luiden dan hetgeen is aangevraagd. In de nota van toelichting op het Vreemdelingenbesluit is het voorbeeld gegeven van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor verblijf bij een partner met wie de vreemdeling tijdens de behandeling van de aanvraag in het huwelijk is getreden.

De verblijfsdoelen waarvoor verblijf kan worden verleend, zijn omschreven in artikel 3.4, eerste lid, Vreemdelingenbesluit en deze zijn nader uitgewerkt in deel B van de Vreemdelingencirculaire. De opsomming in artikel 3.4 Vreemdelingenbesluit is niet limitatief. In het derde lid van dit artikel is de bevoegdheid van de Minister van Justitie neergelegd om een verblijfsvergunning te verlenen onder een beperking die niet in het Vreemdelingenbesluit is geregeld.

Van deze bevoegdheid, die overigens ook categoriaal kan worden toegepast, zal terughoudend worden gebruikgemaakt.

De in het derde lid gegeven bevoegdheid ziet niet op situaties waarin de vreemdeling in Nederland wil verblijven op een grond die wel in het Vreemdelingenbesluit is opgenomen, maar aan een of meer van de voorwaarden niet wordt voldaan. In een dergelijke situatie wordt de verblijfsvergunning als regel niet verleend.

Gelet op het uitgangspunt om van bedoelde bevoegdheid terughoudend gebruik te maken, gelet op mogelijke precedentwerking en in het belang van de noodzakelijke coördinatie is de hieronder vermelde werkwijze vastgesteld.

Indien de vreemdeling verblijf vraagt voor een doel dat niet voorkomt in artikel 3.4, eerste lid, Vreemdelingenbesluit – en ook niet in de Vreemdelingencirculaire – geldt het volgende:

  • a. de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beziet of de vreemdeling het waarom en de noodzaak van het andere verblijfsdoel dan wel de andere beperking heeft vermeld;

  • b. de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beziet of de vreemdeling een en ander met gegevens en bescheiden heeft onderbouwd overeenkomstig 4.1.1.8;

  • c. de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beslist vervolgens namens de Minister op de aanvraag.

Bij de beslissing op de aanvraag wordt overigens niet getreden buiten de toelatingsgronden van artikel 13 Vreemdelingenwet.

2.1.2. Ingangsdatum

2.1.2.1. Ingangsdatum eerste verblijfsaanvaarding

Ingevolge artikel 26, eerste lid, Vreemdelingenwet wordt de verblijfsvergunning regulier verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Dat geldt zowel voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als voor onbepaalde tijd.

2.1.2.2. Ingangsdatum voortgezet verblijf

Ingevolge artikel 26, tweede lid, Vreemdelingenwet wordt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.

Voortgezet verblijf: niet toerekenbare termijnoverschrijding

Indien voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet zowel de verlengingsaanvraag en de gegevens en bescheiden waarmee is aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan, zijn ontvangen, zal het verblijfsrecht van de vreemdeling niet aaneengesloten zijn. Dat heeft gevolgen voor de opbouw van rechten (bijvoorbeeld voor de latere verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of naturalisatie). Het is derhalve van belang dat de vreemdeling de aanvraag en de gegevens tijdig indient.

Ingevolge artikel 26, derde lid, Vreemdelingenwet kan de verblijfsvergunning echter worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt, indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen.

Beleidsregel: Indien de te late indiening van de aanvraag of de te late verstrekking van de noodzakelijke gegevens of bescheiden de vreemdeling niet is toe te rekenen, wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlengen in aansluiting op de verlopen vergunning.

Omstandigheden die een te late indiening niet verschonen, zijn in ieder geval vakantie, detentie, nonchalance of het niet hebben ontvangen of gelezen van de rappelbrief. In deze gevallen ontstaat er een gat in het verblijfsrecht. Zie artikel 3.80 en 3.81 Vreemdelingenbesluit.

2.1.3. Geldigheidsduur

Ingevolge artikel 14, derde lid, Vreemdelingenwet wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren en worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning. Deze regels zijn neergelegd in artikel 3.57 t/m 3.70 Vreemdelingenbesluit.

De hoofdregels voor de geldigheidsduur waarvoor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend of verlengd, zijn neergelegd in artikel 3.57 en 3.68 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.57. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt, behoudens artikel 3.68, verleend voor ten hoogste één jaar en kan telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd.

Van deze hoofdregel wordt, afhankelijk van het verblijfsdoel, afgeweken in artikel 3.58 t/m 3.70 Vreemdelingenbesluit. Tenzij de vergunning wordt verleend of verlengd met vrijstelling van het vereiste bezit van een geldig document voor grensoverschrijding, geldt in alle gevallen de tweede hoofdregel van artikel 3.68 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.68. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van de artikelen 3.57 tot en met 3.67 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend met een geldigheidsduur die één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven.

2.1.3.1. Geldigheidsduur: uitzonderingsregels bij eerste toelating

Artikel 3.58. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning worden verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging als minderjarige of verblijf ter adoptie of als pleegkind, voor de duur van het verblijfsrecht op grond van artikel 8, onder a, c, e of l, van de Wet, van de ouder, adoptiefouder of pleegouder, dan wel, indien deze rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder b of d, van de Wet of als Nederlander voor vijf jaren.

Artikel 3.59. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst worden verleend voor de duur waarvoor de tewerkstellingsvergunning ten behoeve van die arbeid is verleend. Indien ten behoeve van die arbeid op grond van artikel 1, eerste lid, onder j of l, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen geen tewerkstellingvergunning is vereist, kan de verblijfsvergunning worden verleend voor de duur van maximaal vijf jaren.

Artikel 3.59a. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als kennismigrant als bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen worden verleend voor de duur van maximaal vijf jaren.

Artikel 3.60. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling worden verleend voor vijf jaren, indien de medische behandeling naar verwachting van Onze Minister blijvend aan Nederland is gebonden.

Artikel 3.61. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, worden verleend voor vijf jaren.

Artikel 3.62. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating worden verleend voor vijf jaren.

Artikel 3.63. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel worden verleend voor drie jaren, maar niet langer dan de duur van de tewerkstelling van de vreemdeling of het verblijfsrecht van de persoon bij wie verblijf als gezinslid is toegestaan.

Artikel 3.64. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend voor de duur van vijf jaren.

Artikel 3.65. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als au pair worden verleend voor de duur van ten hoogste een jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de vreemdeling Nederland is ingereisd.

Artikel 3.66. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf in het kader van uitwisseling worden verleend voor de duur van ten hoogste een jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de vreemdeling Nederland is ingereisd.

Artikel 3.67. Vreemdelingenbesluit:

1 In afwijking van artikel 3.57 kan de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden verlengd met vijf jaren, indien de houder van de verblijfsvergunning op het moment waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven:

  • a. gedurende een jaar rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft op grond van een huwelijk, een geregistreerd partnerschap of een relatie als bedoeld in artikel 3.14, en het verblijfsrecht niet-tijdelijk in de zin van artikel 3.5 is, of

  • b. gedurende vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft en het verblijfsrecht niet-tijdelijk in de zin van artikel 3.5 is.

2 In afwijking van artikel 3.57, kan de verblijfsvergunning worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 3.57 alweer zou zijn geëindigd.

Beleidsregel: De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde duur wordt bij verlening en verlenging ervan vastgesteld op het maximum dat ingevolge het Vreemdelingenbesluit mogelijk is.

Als de vreemdeling niet reeds bij het indienen van de aanvraag heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan, maar later, dan wordt bij het vaststellen van de geldigheidsduur uitgegaan van de latere datum waarop alsnog is aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Dat de vreemdeling niet reeds bij het indienen van de aanvraag heeft aangetoond aan alle voorwaarden te voldoen, heeft derhalve geen gevolgen voor de totale geldigheidsduur van de te verlenen verblijfsvergunning. De totale geldigheidsduur blijft gelijk aan de geldigheidsduur zoals die zou gelden als reeds bij het indienen van de aanvraag aan alle geldende voorwaarden werd voldaan.

Beleidsregel: Ingevolge artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit kan de verblijfsvergunning worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 3.57 Vreemdelingenbesluit alweer zou zijn geëindigd. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt indien op het moment van beoordeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de te verlenen of verlengen verblijfsvergunning nog minder dan drie maanden geldig zou zijn. In die gevallen wordt de te verlenen of verlengen verblijfsvergunning één jaar langer geldig gemaakt, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de te verlenen verblijfsvergunning zou zijn verstreken.

De bevoegdheid van artikel 3.67, tweede lid, Vreemdelingenbesluit kan alleen worden gebruikt in afwijking van artikel 3.57 Vreemdelingenbesluit. Deze bevoegdheid kan dan ook niet worden gebruikt om af te wijken van andere artikelen van het Vreemdelingenbesluit, zoals artikelen 3.59 (duur tewerkstellingsvergunning), 3.65 (au pairs), 3.66 (uitwisseling), 3.68 (document grensoverschrijding) of 3.69 (voorbereidend jaar studie, au pair, uitwisseling), 3.70 (familiebezoek) Vreemdelingenbesluit. Evenmin wordt deze bevoegdheid gebruikt om in het beleid neergelegde maximale verblijfsduren op te rekken (bijvoorbeeld de maximale verblijfsduur voor studenten, stagiaires, practicanten, onbezoldigd wetenschappelijk onderzoekers, vreemdelingen die arbeid in loondienst verrichten in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie), of om de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning te verlengen terwijl niet meer aan het verblijfsdoel of de voorwaarden wordt voldaan.

Gelijktijdige aanvragen om verlenging en wijziging

Er wordt geen toepassing gegeven aan de bevoegdheid neergelegd in artikel 3.67, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit wanneer er sprake is van een aanvraag tot wijziging van de beperking waaronder de vergunning is verleend. Deze aanvragen worden immers beoordeeld op de voet van de regelgeving ten aanzien van aanvragen om verlening van een vergunning. De verlenging met een duur van vijf jaren is aan de orde wanneer reeds verblijf was toegestaan in het kader van hetzelfde verblijfsdoel gedurende minimaal een jaar. Wanneer het verblijfsdoel gewijzigd wordt, dient de vreemdeling eerst gedurende een periode van minimaal een jaar in het bezit te zijn geweest van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of een relatie, voordat verlenging met een duur van vijf jaren aan de orde kan zijn.

Alleen als de aanvraag om wijziging van de vergunning wordt afgewezen, maar de tegelijkertijd ingediende aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning wel wordt ingewilligd, kan toepassing worden gegeven aan artikel 3.67, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit.

2.1.3.2. Geldigheidsduur: afwijkende bepalingen bij voortgezet verblijf

Artikel 3.67. Vreemdelingenbesluit:

1 In afwijking van artikel 3.57 kan de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden verlengd met vijf jaren, indien de houder van de verblijfsvergunning op het moment waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven:

  • a. gedurende een jaar rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft op grond van een huwelijk, een geregistreerd partnerschap of een relatie als bedoeld in artikel 3.14, en het verblijfsrecht niet-tijdelijk in de zin van artikel 3.5 is, of

  • b. gedurende vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet heeft en het verblijfsrecht niet-tijdelijk in de zin van artikel 3.5 is.

2 In afwijking van artikel 3.57, kan de verblijfsvergunning worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 3.57 alweer zou zijn geëindigd.

Artikel 3.69. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met de voorbereiding op een studie, verblijf als au pair of verblijf in het kader van uitwisseling ten hoogste voor één jaar verleend en wordt de geldigheidsduur ervan na één jaar niet verlengd.

Artikel 3.70. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met familiebezoek, verleend voor ten hoogste zes maanden en wordt de geldigheidsduur ervan na zes maanden niet verlengd.

Beleidsregel: De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde duur wordt bij verlenging ervan vastgesteld op het maximum dat ingevolge het Vreemdelingenbesluit mogelijk is.

Beleidsregel: In aanvulling op artikel 3.67, eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit geldt dat bij verlenging van de geldigheidsduur van een afhankelijke verblijfsvergunning de geldigheidsduur ervan zich niet uitstrekt voorbij de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de hoofdpersoon, indien de hoofdpersoon een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bezit en zolang de vreemdeling nog niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf.

Het is immers niet de bedoeling de vreemdeling met een afhankelijk verblijfsrecht een sterker verblijfsrecht te geven dan het verblijfsrecht van de hoofdpersoon, zolang de vreemdeling met het afhankelijke verblijfsrecht niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf.

Ten aanzien van de toepassing van artikel 3.67 Vreemdelingenbesluit wordt verwezen naar 2.1.3.1.

2.1.4. Arbeidsmarktaantekening

Art. 4.21 Vreemdelingenbesluit:

1 Als documenten in de zin van artikel 50, eerste lid, laatste volzin, van de Wet, worden aangewezen:

  • a. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model is vastgesteld bij ministeriële regeling;

  • b. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waaruit zulks blijkt en waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling;

  • c. voor vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, hebben ingediend: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling;

  • d. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder j, van de Wet hebben of dat op grond van artikel 45, vijfde lid, van de Wet geacht worden te hebben, en die niet beschikken over een ingevolge de Wet vereist geldig document voor grensoverschrijding: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, dat is voorzien van een inlegvel als bedoeld in artikel 4.29, derde lid, waarop de verblijfsrechtelijke positie is aangetekend;

  • e. voor andere vreemdelingen: een ingevolge de Wet voor het hebben van toegang tot Nederland vereist geldig document voor grensoverschrijding dan wel een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum is aangetekend of waarin een aantekening omtrent de verblijfsrechtelijke positie is geplaatst.

2 Geen document, anders dan bedoeld in het eerste lid, onder a of b, wordt verstrekt aan kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar, tenzij zij er naar het oordeel van Onze Minister een redelijk belang bij hebben in het bezit van zulk een document te worden gesteld.

3 Op het ingevolge het eerste lid, onder a tot en met d, afgegeven document wordt aangetekend of het de vreemdeling toegestaan is arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning is vereist.

4 Indien aan het verblijf in Nederland van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde vreemdelingen een beperking als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, is verbonden, wordt op het document de aantekening ‘beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’ gesteld.

Ingevolge artikel 4.21, derde lid, Vreemdelingenbesluit wordt op het document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, aangetekend of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning is vereist.

Tussen de Wet arbeid vreemdelingen en de Vreemdelingenwet bestaat een nauwe samenhang. Toetreding tot de arbeidsmarkt wordt gereguleerd met de Wet arbeid vreemdelingen. Het algemene uitgangspunt in de Wet arbeid vreemdelingen (artikel 2 Wet arbeid vreemdelingen) is dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.

Het verbod is niet van toepassing ten aanzien van vreemdelingen die behoren tot:

de categorie als genoemd in artikel 3 Wet arbeid vreemdelingen (onder andere gemeenschapsonderdanen); en vreemdelingen die beschikken over een krachtens de Vreemdelingenwet afgegeven vergunning die is voorzien van een aantekening van de Minister van Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid (artikel 4 Wet arbeid vreemdelingen).

Zie in dit verband ook B5 Vreemdelingencirculaire.

Samenhang documenten en schriftelijke verklaringen als bedoeld in artikel 9 Vreemdelingenwet en de arbeidsmarktaantekening.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet verschaft de Minister aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met h, en j tot en met l van de Vreemdelingenwet, een document of schriftelijke verklaring waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. De vreemdeling met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder i, van de Vreemdelingenwet, wordt desgevraagd een dergelijk document of verklaring verschaft.

Artikel 3.9 Voorschrift Vreemdelingen:

1 Documenten of schriftelijke verklaringen waaruit het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a, b, d, e, f, g, – laatstgenoemde twee onderdelen voor zover sprake is van een aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning bedoeld in artikel 14 – alsmede i en l van de Wet blijkt, worden verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

2 Documenten of schriftelijke verklaringen waaruit het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder c, f, g – laatstgenoemde twee onderdelen voor zover sprake is van een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning bedoeld in de artikelen 28 en 33 – alsmede j en k van de Wet blijkt, worden verstrekt door de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft.

Het document of de schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9, Vreemdelingenwet, bevat tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

Afgifte van documenten en schriftelijke verklaringen als bedoeld in artikel 9 Vreemdelingenwet

a. In de situatie dat de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, dan wel in de situatie dat aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend.

Het document of de schriftelijke verklaring wordt verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De burgemeester wijst de vreemdeling op de rechten die voortvloeien uit de daarop vermelde informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

b. In de situatie dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht (mensenhandel).

In afwijking van de hoofdregel vermeld onder ‘a’, wordt het document of de schriftelijke verklaring in deze situatie door de korpschef verstrekt.

De korpschef wijst de vreemdeling op de rechten die voortvloeien uit de daarop vermelde informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

N.B. Indien de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingewilligd, wordt het verblijfsdocument conform de hoofdregel uitgereikt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft. Deze wijst de vreemdeling op de rechten die voortvloeien uit de daarop vermelde informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

c. In de situatie dat de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Vreemdelingenwet.

In afwijking van de hoofdregel vermeld onder ‘a’ wordt het document of de schriftelijke verklaring in deze situatie door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verstrekt. Ter verkrijging van dit bescheid rechtmatig verblijf dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) via het landelijk telefoonnummer 0900-1234561 (€ 0,10 p.m.). Dit nummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 17.00 uur. Vervolgens bepaalt een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de tijd en de locatie waar het bescheid rechtmatig verblijf kan worden verkregen.

De medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wijst de vreemdeling op de rechten die voortvloeien uit de daarop vermelde informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

d. In de situatie dat aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is verleend, als bedoeld in artikel 20 van de Vreemdelingenwet.

Het document of de schriftelijke verklaring wordt verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De burgemeester wijst de vreemdeling op de rechten die voortvloeien uit de daarop vermelde informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

e. In de situatie dat de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, dan wel in de situatie dat de aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning is ingewilligd.

Het document of de schriftelijke verklaring wordt verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De burgemeester wijst de vreemdeling op de rechten die voortvloeien uit de daarop vermelde informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

f. In de situatie dat de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

In afwijking van de hoofdregel vermeld onder ‘a’ wordt het document of de schriftelijke verklaring in deze situatie door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verstrekt. Ter verkrijging van dit bescheid rechtmatig verblijf dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) via het landelijk telefoonnummer 0900-1234561 (€ 0,10 p.m.). Dit nummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 17.00 uur. Vervolgens bepaalt een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de tijd en de locatie waar het bescheid rechtmatig verblijf kan worden verkregen.

De medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wijst de vreemdeling op de rechten die voortvloeien uit de daarop vermelde informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

g. In de situatie dat de geldigheidsduur van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier wordt verlengd.

Het document of de schriftelijke verklaring wordt verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De burgemeester wijst de vreemdeling op de rechten die voortvloeien uit de daarop vermelde informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

h. In de situatie dat de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift én uitzetting gedurende deze periode achterwege dient te blijven.

In afwijking van de hoofdregel vermeld onder ‘a’ wordt het document of de schriftelijke verklaring in deze situatie door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verstrekt. Ter verkrijging van dit bescheid rechtmatig verblijf dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) via het landelijk telefoonnummer 0900-1234561 (€ 0,10 p.m.). Dit nummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 17.00 uur. Vervolgens bepaalt een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de tijd en de locatie waar het bescheid rechtmatig verblijf kan worden verkregen.

De medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wijst de vreemdeling op de rechten die voortvloeien uit de daarop vermelde informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

i. In de situatie dat de vreemdeling in de vrije termijn als bedoeld in artikel 12 van de Vreemdelingenwet hier te lande verblijft.

Het document of de schriftelijke verklaring wordt verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De burgemeester wijst de vreemdeling op de rechten die voortvloeien uit de daarop vermelde informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

j. In de situatie dat uitzetting van de vreemdeling ingevolge artikel 64 van de Vreemdelingenwet gelet op zijn gezondheidstoestand of die van één van zijn gezinsleden achterwege dient te blijven.

Er kan hierbij een tweetal situaties worden onderscheiden:

  • 1. De vreemdeling heeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier ingediend en nog voordat de voorbereiding van de uitzetting is aangevangen is reeds bekend dat de vreemdeling vanwege zijn gezondheidstoestand niet uitgezet zal kunnen worden.

    Hierbij zij met nadruk vermeld dat de vraag of uitzetting op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet achterwege moet blijven, zich niet eerder kan voordoen dan vanaf het moment waarop een uitzetting ingevolge de Vreemdelingenwet zou kunnen plaatsvinden. Derhalve kan geen beroep op artikel 64 van de Vreemdelingenwet worden gedaan indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft ingevolge artikel 8 Vreemdelingenwet. Wanneer de vreemdeling zich bij voorbeeld in de situatie bevindt dat hij de beslissing op een bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing een verblijfsvergunning regulier te verlenen, in Nederland mag afwachten, is artikel 64 Vreemdelingenwet nog niet aan de orde. Wanneer de vreemdeling zich daarentegen in de situatie bevindt waarin de werking van een besluit tot afwijzing van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet (langer) is opgeschort, is een beroep op artikel 64 Vreemdelingenwet mogelijk, ongeacht de vraag of de uitzetting daadwerkelijk aan de orde is.

    In afwijking van de hoofdregel vermeld onder ‘a’ wordt het document of de schriftelijke verklaring in deze situatie door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verstrekt. Ter verkrijging van dit bescheid rechtmatig verblijf dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) via het landelijk telefoonnummer 0900-1234561 (€ 0,10 p.m.). Dit nummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 17.00 uur. Vervolgens bepaalt een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de tijd en de locatie waar het bescheid rechtmatig verblijf kan worden verkregen.

    De medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wijst de vreemdeling op de rechten die voortvloeien uit de daarop vermelde informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

  • 2. De vreemdeling heeft hetzij nimmer een aanvraag ingediend, hetzij de politie is reeds met uitzettingshandelingen begonnen alvorens blijkt dat de gezondheidstoestand van de vreemdeling zich verzet tegen zijn uitzetting.

    In afwijking van de hoofdregel onder ‘a’ verstrekt de korpschef aan de vreemdeling het document of de schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf gedurende de periode waarin uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft ingevolge artikel 64 van de Vreemdelingenwet.

    De korpschef wijst de vreemdeling op de rechten die voortvloeien uit de daarop vermelde informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

2.1.4.1. Eerste verblijfsaanvaarding

Verschillende arbeidsmarktaantekeningen

Per hoofdstuk zal hierop nader worden ingegaan.

Op het document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, kunnen verschillende arbeidsmarktaantekeningen worden geplaatst. Voor de vreemdeling is het van groot belang dat de juiste arbeidsmarktaantekening zo spoedig mogelijk wordt geplaatst op zijn document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Een verkeerde aantekening kan immers grote gevolgen hebben voor zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten. Het is van belang dat de korpschef de vreemdeling wijst op de rechten die voortvloeien uit deze aantekening.

Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist

De vreemdeling is met deze aantekening volledig vrij op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat hij dit recht behoudt gedurende de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur of tijdens de bezwaar- of beroepsprocedure. Wanneer de beperking wijzigt waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan hem is verleend, blijft de arbeidsmarktaantekening ongewijzigd (bijv. indien de beperking van een verblijfsvergunning bij Nederlandse echtgenoot wijzigt in een verblijfsvergunning voor studie).

EU/EER-onderdanen, Zwitserse onderdanen en gemeenschapsonderdanen mogen op grond van het EG-Verdrag vrij in Nederland werken. Daarom hebben zij per definitie recht op deze arbeidsmarktaantekening op hun document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Deze aantekening is met name van belang voor gemeenschapsonderdanen, die geen EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen zijn. EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen kunnen immers aan de hand van hun paspoort of identiteitsbewijs aantonen dat zij vrij toegang hebben tot de arbeidsmarkt (zie ook B10 Vreemdelingencirculaire).

Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV

De vreemdeling heeft hiermee een beperkt recht om zich op de arbeidsmarkt te begeven. Slechts indien zijn (feitelijke) werkgever beschikt over een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van zijn tewerkstelling is het de vreemdeling toegestaan om arbeid te verrichten (bijvoorbeeld vreemdelingen die in het kader van het verrichten van arbeid in loondienst tot Nederland worden toegelaten alsmede hun gezinsleden krijgen deze aantekening). Deze aantekening kan echter wijzigen.

Indien de vreemdeling gedurende een ononderbroken tijdvak van drie jaar heeft beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met deze aantekening, heeft hij recht op de aantekening ‘arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan

De vreemdeling met deze aantekening kan zich slechts op een specifiek omschreven deel van de arbeidsmarkt begeven onder de voorwaarde dat zijn (feitelijke) werkgever beschikt over een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van zijn tewerkstelling. Het is niet toegestaan om andere arbeid te verrichten dan de arbeid waarvoor toestemming is verleend (bijvoorbeeld vreemdelingen aan wie een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip is verleend).

Arbeid en asielzoekers

Op basis van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is het aan asielzoekers toegestaan om, op beperkte schaal, tijdens de asielprocedure arbeid te verrichten.

Bij en krachtens dit Besluit worden regels gegeven omtrent de vraag aan wie het is toegestaan arbeid te verrichten, de hoeveelheid arbeid die mag worden verricht en hoe een tewerkstellingsvergunning dient te worden aangevraagd.

Arbeid niet toegestaan

Het is de vreemdeling niet toegestaan arbeid in Nederland te verrichten (bijvoorbeeld vreemdelingen aan wie een verblijfsvergunning verband houdende met verblijf als au pair is verleend).

2.1.4.2. Voortgezet verblijf

Continueren van de vrije toegang tot de arbeidsmarkt

Op 5 december 1997 is het besluit van 14 november 1997 (Stb. 1997, 583) tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 augustus 1995 ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen (Stb. 406) in werking getreden. Dit besluit heeft betrekking op vreemdelingen die op grond van hun (eerdere) verblijfsrecht vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten. Zij behouden hun vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt, zolang zij de beslissing op hun aanvraag om (voortgezet) verblijf met instemming van de Minister in Nederland mogen afwachten.

De achtergrond van dit besluit is gelegen in de ongewenste gevolgen die de voorheen geldende regeling bleek te hebben. In die situatie zouden werkgevers een tewerkstellingsvergunning moeten aanvragen en bij weigering daarvan de vreemdeling moeten ontslaan, terwijl de vreemdeling nadien weer het recht op vrije toegang tot de arbeidsmarkt zou (kunnen) verkrijgen. Ook uit oogpunt van het algemeen belang is het te verkiezen dat vreemdelingen, aan wie mogelijk voortgezet verblijf wordt toegestaan, beschikken over een werkkring waarmee zij in hun onderhoud (blijven) voorzien.

Het besluit van 14 november 1997 heeft uitdrukkelijk géén betrekking op vreemdelingen:

  • die voor het verrichten van arbeid in loondienst in het bezit dienen te zijn van een tewerkstellingsvergunning; of

  • aan wie het verrichten van arbeid niet is toegestaan.

Bij vreemdelingen, die onder de werking van dit besluit vallen, dient in het paspoort of vergelijkbaar identiteitsdocument een sticker voor verblijfsaantekeningen model M77 te worden aangebracht, met de aantekening ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’. Het is van belang dat de vreemdeling wordt gewezen op de rechten die voortvloeien uit deze aantekening.

Het is niet nodig dat de vreemdeling al in het bezit was van een werkkring. Deze werkkring kan namelijk ook op een later tijdstip gevonden worden. De vreemdeling dient echter zelf actief werk te zoeken, omdat bemiddeling via een arbeidsbureau in deze periode niet is toegestaan.

Uit het feit dat een vreemdeling in het bezit is van de hier bedoelde arbeidsmarktaantekening kan echter niet worden afgeleid dat met zijn voortgezet verblijf een wezenlijk Nederlands belang in de zin van de Vreemdelingenwet wordt gediend op grond waarvan opnieuw verblijf zou moeten worden toegestaan.

2.1.5. Aantekening tijdelijk verblijfsrecht

Inleiding

Artikel 3.5. Vreemdelingenbesluit:

1 Het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is tijdelijk of niet-tijdelijk.

2 Het verblijfsrecht is tijdelijk, indien de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking, verband houdend met:

  • a. gezinsvorming of gezinshereniging met, of verblijf ter adoptie of als pleegkind bij, een persoon met tijdelijk verblijfsrecht of een houder van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 28 van de Wet;

  • b. het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie;

  • c. familiebezoek;

  • d. het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

  • e. het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

  • f. het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

  • g. het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

  • h. verblijf als stagiaire of als practicant;

  • i. verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel;

  • j. het volgen van studie;

  • k. de voorbereiding op studie;

  • l. verblijf als au pair;

  • m. verblijf in het kader van uitwisseling;

  • n. het ondergaan van medische behandeling;

  • o. de vervolging van mensenhandel;

  • p. het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

  • q. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling; of

  • r. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

3 Indien de verblijfsvergunning is verleend onder een andere beperking dan genoemd in het tweede lid, is het verblijfsrecht niet-tijdelijk, tenzij bij de verlening van de verblijfsvergunning anders is bepaald.

Artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit bevat de uitwerking van het uit de Vreemdelingenwet voortvloeiende onderscheid tussen verblijfsrecht dat naar zijn aard tijdelijk dan wel niet-tijdelijk is. In artikel 21, eerste lid, onderdeel f, Vreemdelingenwet is neergelegd dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd kan worden afgewezen, indien het verblijfsrecht van de vreemdeling van tijdelijke aard is. In diverse regelingen worden gevolgen verbonden aan het onderscheid tussen verblijf dat naar zijn aard tijdelijk is en verblijf dat naar zijn aard niet-tijdelijk is. Een dergelijk onderscheid is onder meer aangebracht voor de vraag of de vreemdeling op grond de Wet inburgering nieuwkomers een inburgeringstraject moet doorlopen, waarbij een verplichting tot het doorlopen van een inburgeringstraject op grond van de Wet inburgering nieuwkomers overigens niet in alle gevallen noodzakelijkerwijs meebrengt dat het verblijf naar zijn aard niet-tijdelijk is. Voorts kunnen vreemdelingen met verblijfsrecht dat naar zijn aard tijdelijk is, niet tot Nederlander worden genaturaliseerd, aangezien er ten aanzien van hen in ieder geval bedenkingen zullen bestaan tegen het verblijf in Nederland voor onbepaalde duur als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, en de verlening van het Nederlanderschap de toepassing van de Vreemdelingenwet zou kunnen doorkruisen.

Verblijfsrecht dat naar zijn aard tijdelijk is, wordt aangeduid als tijdelijk verblijfsrecht. De vraag of het verblijfsrecht al of niet tijdelijk van aard is, is alleen relevant zolang de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. Deze verblijfsvergunning kan een tijdelijk en niet-tijdelijk verblijfsrecht impliceren. De tijdelijkheid van het verblijfsrecht heeft niets te maken met de omstandigheid dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor ten hoogste vijf jaren wordt verleend. De tijdelijkheid van het verblijfsrecht valt evenmin af te leiden uit het feit dat de verblijfsvergunning steeds onder een beperking wordt verleend.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geeft de houder ofwel tijdelijk verblijfsrecht ofwel niet-tijdelijk verblijfsrecht. Of het verblijfsrecht van de vreemdeling tijdelijk of niet-tijdelijk is, wordt uitsluitend bepaald door artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit. Is de verblijfsvergunning verleend onder een beperking genoemd in het tweede lid, dan is het verblijf van de vreemdeling tijdelijk van aard. Is de verblijfsvergunning verleend onder een andere beperking, dan is het verblijf van de vreemdeling als uitgangspunt niet-tijdelijk van aard.

Ingevolge artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit kan de verblijfsvergunning worden verleend onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid van dat artikel. In dat geval wordt bij de verlening aangegeven of het daaruit voortvloeiende verblijfsrecht tijdelijk van aard is. Blijft een dergelijke aanwijzing achterwege dan volgt uit het derde lid van artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit dat het verblijfsrecht niet-tijdelijk van aard is.

Met name niet-tijdelijk van aard is het verblijfsrecht op grond van een verblijfsvergunning die is verleend onder een beperking verband houdend met:

  • gezinshereniging en gezinsvorming met of verblijf als adoptiekind of pleegkind van een Nederlander of een vreemdeling die zelf verblijfsrecht heeft dat niet-tijdelijk van aard is;

  • het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag;

  • voortgezet verblijf;

  • wedertoelating;

  • het verrichten van arbeid in loondienst;

  • het verrichten van arbeid als zelfstandige.

Bij het slot van artikel 3.5, derde lid, Vreemdelingenbesluit kan, afgezien van individuele gevallen, worden gedacht aan een tijdelijke regeling op grond waarvan aan bepaalde categorieën vreemdelingen gedurende een beperkte periode verblijf in Nederland wordt toegestaan. In een dergelijk geval wordt in het desbetreffende Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire aangegeven of het verblijfsrecht tijdelijk of niet-tijdelijk van aard is.

2.1.6. Aantekening omtrent beroep op de publieke middelen

Artikel 4.21,. vijfde lid, Vreemdelingenbesluit:

Indien aan het verblijf in Nederland van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde vreemdelingen een beperking als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, is verbonden, wordt op het document de aantekening ‘beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht’ gesteld.

Artikel 3.4,. vierde lid, Vreemdelingenbesluit:

Een beroep op de publieke middelen kan in ieder geval gevolgen hebben voor het verblijfsrecht, indien de verblijfsvergunning is verleend onder één van de beperkingen, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met r, en het derde lid. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over deze beperkingen.

Het doen van een beroep op de publieke middelen kan betekenen dat niet langer wordt voldaan aan tenminste een van de beperkingen waaronder een verblijfsvergunning wordt verleend, zodat verlenging van de geldigheidsduur ervan kan worden geweigerd met toepassing van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet.

Onder ‘beperkingen’ wordt in dit verband mede verstaan de voorwaarden die zijn gesteld aan verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Tevens is het doen van een beroep op de publieke middelen een aanwijzing dat niet wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenwet.

Ingevolge artikel 19 Vreemdelingenwet zijn dit tevens intrekkingsgronden voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Hetzij de vreemdeling zelf, hetzij degene bij wie aan de vreemdeling verblijf is toegestaan, beschikt kennelijk niet langer zelfstandig over duurzame middelen van bestaan, wanneer hij of zij een beroep doet op de publieke middelen.

2.1.7. Voorschriften

Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vreemdelingenwet kunnen aan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.

Artikel 3.7. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan als voorschrift tot het stellen van zekerheid worden verbonden:

  • a. het deponeren van een waarborgsom ter dekking van de kosten, verbonden aan de reis van de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd;

  • b. de schriftelijke garantstelling door een solvabele derde voor de kosten die voor de Staat en andere openbare lichamen uit het verblijf van de houder van de verblijfsvergunning kunnen voortvloeien, alsmede voor de kosten van diens reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd, en

  • c. het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

2 In plaats van een waarborgsom kan een passagebiljet worden gedeponeerd.

3 In plaats van zekerheid, gesteld overeenkomstig het eerste lid, onder a of b, kan zakelijke zekerheid worden gesteld.

4 Het voorschrift, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt niet aan de verblijfsvergunning verbonden dan op aanwijzing van Onze Minister.

2.1.7.1. Voorschriften tot het stellen van zekerheid

Aan de verblijfsvergunning kunnen voorschriften tot het stellen van zekerheid worden verbonden. Met een voorschrift tot het stellen van zekerheid aan een verblijfsvergunning wordt op zich niet voldaan aan de algemene voorwaarde dat over voldoende middelen van bestaan moet worden beschikt. Het stellen van zekerheid ingevolge een voorschrift verbonden aan een verblijfsvergunning, moet in die zin worden onderscheiden van het stellen van zekerheid in verband met de vrije termijn.

Voorschriften tot het stellen van zekerheid worden niet verbonden aan verstrekking van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, in geval van vreemdelingen die behoren tot een van de in artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet genoemde categorie verblijfsgerechtigden (zie B10).

In de betreffende materiehoofdstukken (B2 en verder) wordt telkens aangegeven of en zo ja welke voorschriften aan de verblijfsvergunning worden verbonden.

Het deponeren van een passagebiljet

Aan de verblijfsvergunning kan als voorschrift worden verbonden het deponeren van een passagebiljet, voor de reis naar een plaats buiten Nederland waar toelating van de vreemdeling is gewaarborgd.

In verband met de beperkte geldigheidsduur van passagebiljetten wordt van deze mogelijkheid slechts gebruik gemaakt ten aanzien van vreemdelingen die een verblijf beogen van korter dan één jaar. De duur waarvoor de verblijfsvergunning wordt verleend, is in deze gevallen steeds korter dan de geldigheidsduur van het passagebiljet. De vreemdeling wordt geacht aan dit voorschrift te hebben voldaan, indien hij reeds in verband met verblijf in de vrije termijn een passagebiljet heeft gedeponeerd dat geldig is tot na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning.

Procedure deponeren passagebiljet

Indien het deponeren van een passagebiljet als voorschrift aan een verblijfsvergunning regulier wordt verbonden - en het biljet is niet reeds gedeponeerd in verband met verblijf in de vrije termijn - dient het alsnog te worden gedeponeerd bij één van de visumloketten, welke door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zijn ingericht in Rijswijk en Zwolle. Afhankelijk van de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling stelt de medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) middels een kopie van de beschikking hetzij het visumloket in Rijswijk, hetzij het visumloket in Zwolle, op de hoogte van het feit dat aan de verblijfsvergunning een dergelijk voorschrift is verbonden. De vreemdeling ontvangt vervolgens een schriftelijke uitnodiging van het betreffende visumloket om het passagebiljet aldaar in persoon te deponeren. Ten bewijze van het feit dat het passagebiljet is gedeponeerd ontvangt de vreemdeling een ontvangstbewijs. Het visumloket bericht vervolgens de medewerker dat het biljet is gedeponeerd.

Procedure teruggave passagebiljet

Teruggave van het passagebiljet geschiedt bij één van de visumloketten. Hiertoe zal de vreemdeling schriftelijk worden opgeroepen teneinde het passagebiljet in persoon in ontvangst te nemen. Bij de teruggave van het passagebiljet tekent de vreemdeling een ontvangstbewijs, ten bewijze van het feit dat het biljet aan hem is geretourneerd.

Het deponeren van een waarborgsom

Van de mogelijkheid aan de verblijfsvergunning een voorschrift te verbinden tot het deponeren van een waarborgsom voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar toelating van de vreemdeling is gewaarborgd, wordt in beginsel geen gebruik gemaakt.

Regels voor het in ontvangst nemen, het beheer en de teruggave van waarborgsommen worden gegeven in artikel 3.8 tm 3.11 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.8. Vreemdelingenbesluit:

De waarborgsom, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onder a, wordt gedeponeerd bij Onze Minister.

Artikel 3.9. Vreemdelingenbesluit:

1 De waarborgsom, bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, onder a, wordt in ieder geval door Onze Minister aan de rechthebbende teruggegeven:

  • a. zodra de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, of het desbetreffende voorschrift, is ingetrokken, dan wel de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is verstreken;

  • b. zodra aan de vreemdeling de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, is verleend;

  • c. zodra de vreemdeling Nederlander wordt of krachtens enige wet als Nederlander moet worden behandeld;

  • d. bij overlijden van de vreemdeling, dan wel

  • e. uiterlijk vijf jaar nadat de waarborgsom is gestort.

2 Indien een waarborgsom wordt teruggegeven wegens het intrekken of het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in het eerste lid, onder a, vindt de teruggave plaats met aftrek van de door de overheid gemaakte of te maken kosten, verbonden aan de reis van de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd.

Artikel 3.10. Vreemdelingenbesluit:

1 Onze Minister berekent rente over waarborgsommen, gedeponeerd krachtens artikel 3.7, eerste lid, onder a.

2 De rente wordt berekend vanaf het kalenderjaar volgend op het jaar waarin de waarborgsom is gestort. Over het kalenderjaar waarin de waarborgsom is gedeponeerd, wordt geen rente vergoed. Bij de berekening van de termijn waarover rente wordt vergoed, wordt het kalenderjaar waarin de waarborgsom wordt terugbetaald als vol jaar meegeteld.

Artikel 3.11. Vreemdelingenbesluit:

De waarborgsom wordt teruggegeven en de rente wordt uitbetaald zo spoedig mogelijk nadat één van de in artikel 3.9, eerste lid, genoemde gronden zich voordoet.

De uitvoering van de vorenstaande regels geschiedt als volgt.

Procedure deponeren waarborgsom

Indien het deponeren van een waarborgsom als voorschrift aan een verblijfsvergunning wordt verbonden, informeert de medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de afdeling Financieel Beheer van het hoofdkantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in Rijswijk hiervan middels een kopie van de beschikking.

Vervolgens wordt een factuur vervaardigd die aan de vreemdeling wordt toegezonden. De vreemdeling krijgt de gelegenheid om binnen vier weken het op de factuur vermelde bedrag te voldoen. Indien hij na ommekomst van deze periode het bedrag nog niet heeft betaald, wordt hem een aanmaning toegezonden om het bedrag alsnog binnen twee weken te betalen. Deze aanmaning geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim. Het bedrag kan overigens zowel per bank als per giro worden voldaan.

De vreemdeling ontvangt na betaling een bevestiging. De betreffende medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt eveneens op de hoogte gesteld van het feit dat de waarborgsom is gedeponeerd.

Procedure teruggave van de waarborgsom

Indien de vreemdeling zich in Nederland bevindt, vindt de terugbetaling van de waarborgsom en de uitbetaling van de toekomende rente bij voorschot plaats door de Minister. Het bedrag wordt door de afdeling Financieel Beheer van het hoofdkantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Rijswijk gestort op het aldaar bekende bank- of girorekeningnummer van de vreemdeling. De vreemdeling wordt tevens bij brief bericht dat het bedrag is teruggestort.

Het wijzigen of opheffen van een voorschrift tot het stellen van zekerheid

Een aanvraag om wijziging of opheffing van het aan de verblijfsvergunning verbonden voorschrift tot het stellen van zekerheid komt voor inwilliging in aanmerking, indien op andere wijze zekerheid wordt gesteld of indien de redenen die hebben geleid tot het verbinden van het voorschrift aan de vergunning zijn vervallen.

Het sluiten van een ziektekostenverzekering

De vreemdeling moet door middel van een schriftelijk bewijsstuk aantonen dat hij voldoende tegen ziektekosten verzekerd is.

Een voorschrift tot het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten (met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting) wordt aan de verblijfsvergunning verbonden, tenzij de vreemdeling reeds verplicht verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet.

2.1.7.2. Voorschriften in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid

Aan de verblijfsvergunning kunnen voorschriften in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid worden verbonden.

Zulke voorschriften moeten worden onderscheiden van maatregelen van toezicht die in dat belang kunnen worden genomen (zie A3 Vreemdelingencirculaire).

Een voorschrift als hier bedoeld, kan aan de verblijfsvergunning worden verbonden bij verlening of (alsnog) bij verlenging van de geldigheidsduur daarvan.

2.2. De afwijzing van de aanvraag

Ingevolge artikel 16, eerste lid, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien:

  • a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;

  • b. de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  • c. de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

  • d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

  • e. de vreemdeling niet bereid is om medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek naar een ziekte aangewezen bij of krachtens de Infectieziektewet, ter bescherming van de volksgezondheid of een medische behandeling tegen een dergelijke ziekte te ondergaan;

  • f. de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan; of

  • g. de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.

Op grond van artikel 16, tweede lid, Vreemdelingenwet zijn in het Vreemdelingenbesluit regels gesteld over de toepassing van deze gronden.

In het hierna volgende zullen de afzonderlijke afwijzingsgronden worden toegelicht.

2.2.1. Mvv-vereiste

Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Als hoofdregel schrijft artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit voor dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

Alleen de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet kan worden afgewezen op grond van het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf. Dat betekent dat het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf geen betekenis heeft voor de beoordeling van de volgende aanvragen:

Het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf is evenmin van betekenis bij de vraag of een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de volgende categorieën ambtshalve verleend kan worden:

  • aan de alleenstaande minderjarige asielzoeker (zie C);

  • de vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie C);

  • de asielzoeker die drie jaren in procedure is (zie C).

In artikel 17, eerste lid, Vreemdelingenwet is een aantal categorieën vreemdelingen vrijgesteld van het mvv-vereiste (zie B1/1.2.1). Artikel 17, eerste lid, onder g, Vreemdelingenwet voorziet in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur andere categorieën vreemdelingen van het wettelijk mvv-vereiste vrij te stellen. Deze vrijstellingen zijn neergelegd in artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit (zie B1/1.2.2). Uit het stelsel van de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit volgt dat het mvv-vereiste alleen van belang is bij de aanvraag om eerste verblijfsaanvaarding en dat de aanvraag die in redelijkheid moet worden aangemerkt als een aanvraag om voortgezet verblijf niet wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf wordt afgewezen (zie B1/1.2.3).

Ten slotte is in het vierde lid van artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit voorzien in een hardheidsclausule. Ook indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien de toepassing van het mvv-vereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B1/1.2.2).

De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het mvv-vereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zal dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het aanvraagformulier model M35-A vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen. Indien het beroep op de hardheidsclausule bij het indienen van de aanvraag niet of niet afdoende middels bescheiden dan wel anderszins is onderbouwd wordt de vreemdeling door de Minister in de gelegenheid gesteld het beroep alsnog (nader) te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.

Bijzondere groepen in het kader van de hardheidsclausule

Het is – net als onder de werking van artikel 16 a Vreemdelingenwet (oud) – de bedoeling dat van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Onder de Vreemdelingenwet is het wel mogelijk om categorieën vreemdelingen onder de werking van de hardheidsclausule te brengen.

Een van de categorieën waarvoor vrijstelling van het mvv-vereiste in ieder geval geldt op grond van art 3.71 lid 4 Vreemdelingenbesluit, is de groep vreemdelingen die valt onder de toezegging van de Minister gedaan tijdens het terugkeerdebat van 9 februari 2004 dat het mvv- vereiste niet zal worden tegengeworpen aan de vreemdelingen die voldoen aan de onderstaande criteria:

  • de vreemdeling heeft voor 1 april 2001 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling;

  • de vreemdeling beoogt gezinshereniging (geen gezinsvorming) met een vreemdeling die hier ter lande verblijft op grond van een verblijfsvergunning regulier dan wel asiel of met een Nederlander;

  • de vreemdeling voldoet, behoudens het mvv-vereiste, aan alle voorwaarden en voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning, zoals vermeld in B2.

In het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 27 oktober 2004 heeft de Minister deze toezegging uitgebreid en bepaalt dat indien er sprake is van een gezin waarvan de gezinsleden deels wel en deels niet onder de bovengenoemde toezegging vallen en die allen verblijf beogen in het kader van gezinshereniging (geen gezinsvorming) bij hetzelfde gezinslid met een verblijfsvergunning of met de Nederlandse nationaliteit, alle gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Onverkort blijft staan dat, behoudens het mvv-vereiste, zij voorts aan alle overige voorwaarden en voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning zoals vermeld in B2 moeten voldoen. Dit is bijvoorbeeld het geval in de situatie dat de vader een verblijfsvergunning heeft, de moeder en twee kinderen aan de drie hierboven genoemde voorwaarden voldoen, en er nog een derde kind is dat na 1 april 2001 is ingereisd. Het derde kind kan onder deze omstandigheden worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.

Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer op 26 april 2005 aangenomen motie geldt voorts op grond van artikel 3.71, lid 4 Vreemdelingenbesluit vrijstelling van het mvv-vereiste voor de vreemdeling:

  • die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vreemdelingenwet (oud) heeft ingediend; en

  • in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:

  • het verzoek is rechtstreeks ingediend bij de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)); en

  • het verzoek is niet ingediend met het in het Voorschrift Vreemdelingen voorgeschreven formulier; en

  • het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene:

  • stelt dat aan een of meer vrijstellingsvereisten slechts op een onderdeel niet is voldaan;

  • stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste (mits betrokkene niet valt onder de hierboven beschreven toezeggingen van de Minister);

  • het beroep niet heeft gemotiveerd;

  • het gemotiveerde beroep – hoewel mogelijk – niet met relevante stukken heeft onderbouwd binnen een daartoe gestelde termijn;

  • asielgerelateerde gronden aanvoert (dergelijke gronden worden alleen in het kader van een asielaanvraag beoordeeld);

  • als asielzoeker is uitgeprocedeerd;

  • stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd en dat – hoewel mogelijk – niet binnen een daartoe gestelde termijn met stukken heeft onderbouwd;

  • aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer – teneinde een machtiging tot voorlopig verblijf te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie;

  • niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn – meer dan zes maanden na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd – om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft gevraagd.

In deze gevallen kan geen recht op vrijstelling van het mvv-vereiste worden ontleend aan de hardheidsclausule.

Vrijstelling mvv-vereiste en onverplichte machtiging tot voorlopig verblijf

Dat een aantal categorieën vreemdelingen is vrijgesteld van het vereiste van het bezit een machtiging tot voorlopig verblijf, betekent niet dat vreemdelingen die tot deze categorie behoren, geen machtiging tot voorlopig verblijf kunnen aanvragen. Indien een vreemdeling die behoort tot een van de hieronder genoemde (van het mvv-vereiste vrijgestelde) categorieën een aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf indient, wordt die aanvraag uiteraard in behandeling genomen.

2.2.2. Geldig document voor grensoverschrijding

Als hoofdregel geldt dat iedere vreemdeling in het bezit dient te zijn van een geldig document voor grensoverschrijding. Uit het document blijken de identiteit van de vreemdeling en diens relatie tot het land van afgifte van dat document. Veelal blijkt uit het document ook de nationaliteit van de vreemdeling. Voorts kan het document inzicht geven in de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling in het land van afgifte dat verplicht is tot terugname van de houder van het document. Het vereiste dient derhalve verschillende doelen, zoals de vaststelling van de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling, het toezicht op in Nederland verblijvende vreemdelingen, en in voorkomende gevallen de eventuele (toekomstige) uitzetting van de vreemdeling. Indien een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend, is de geldigheidsduur daarvan altijd ten minste één maand korter dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven.

Het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding is een zelfstandige voorwaarde, die geldt zowel voor de eerste verlening van de verblijfsvergunning regulier als voor de verlenging en de wijziging van de verblijfsvergunning.

Van de bevoegdheid om een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af te wijzen wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding zal steeds gebruik worden gemaakt, behalve in gevallen ten aanzien waarvan in het Vreemdelingenbesluit anders is bepaald (artikel 3.19, 3.72 en 3.83 Vreemdelingenbesluit) en met inachtneming van hetgeen hierna is vermeld inzake het geven van een hersteltermijn (herstel verzuim).

Voor onderdanen van Somalië geldt een bijzondere regeling, die is vermeld aan het slot van deze paragraaf.

Geldig document voor grensoverschrijding

In de meeste gevallen geldt als geldig document voor grensoverschrijding een geldig nationaal paspoort dat door Nederland wordt erkend.

Er zijn gevallen bekend waarin op (al dan niet schriftelijk) verzoek van de vreemdeling of van een familielid een paspoort wordt toegezonden zonder dat de beoogde houder zich in persoon voor de autoriteiten heeft moeten melden. Aangezien in deze gevallen geen deugdelijke toetsing van de identiteit van de betrokken vreemdeling heeft plaatsgevonden, worden deze zogenoemde blanco paspoorten niet aangemerkt als geldig document voor grensoverschrijding.

Herstel verzuim

Bij de aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van de reguliere verblijfsvergunning legt de vreemdeling in persoon in ieder geval een geldig document voor grensoverschrijding over (artikel 3.102, eerste lid, Vreemdelingenbesluit). Indien de vreemdeling bij de aanvraag geen geldig document voor grensoverschrijding overlegt, wordt hij in de gelegenheid gesteld gedurende een redelijke termijn de aanvraag aan te vullen voordat daarop wordt beslist.

De redelijke termijn bedraagt in beginsel vier weken. Een kortere termijn kan echter worden gesteld, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld indien de vreemdeling binnen een kortere periode een geldig document kan overleggen, ter fine van uitzetting in bewaring is gesteld, of het een herhaalde aanvraag betreft.

Gedurende deze periode kan de vreemdeling alsnog een geldig document voor grensoverschrijding overleggen. Ook kan hij nader onderbouwen dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, en daarbij aanvullende gegevens en bescheiden over zijn identiteit en nationaliteit overleggen. In deze periode wordt de beslistermijn met toepassing van artikel 4:15Algemene wet bestuursrecht opgeschort. Als de vreemdeling na die redelijke termijn geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd, wordt de aanvraag afgewezen, tenzij artikel 3.72 of 3.83 Vreemdelingenbesluit van toepassing is.

Eerste verblijfsaanvaarding

Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.

Ingevolge artikel 16, tweede lid, Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond.

Vrijstelling

Artikel 3.72. Vreemdelingenbesluit:

Een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, van de Wet afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

Beleidsregel: De aanvraag wordt afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, tenzij de vreemdeling aantoont dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

De vreemdeling, die zich er op beroept dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, toont dat, voorzover redelijkerwijs mogelijk, aan. Tevens verschaft hij (op andere wijze) voldoende inzicht in zijn identiteit en nationaliteit. Zie artikel 3.102, derde lid, Vreemdelingenbesluit.

Het feit dat de vreemdeling vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, wordt aangetoond aan de hand van een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van dat land, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. Indien een dergelijke verklaring niet door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Nederland wordt afgegeven en de vreemdeling ook overigens geen genoegzaam bewijs kan leveren, dient de vreemdeling in beginsel naar zijn land van herkomst terug te reizen om daar de afgifte van een geldig document voor grensoverschrijding te bewerkstelligen. Aan het vereiste bezit van een geldig document voor grensoverschrijding wordt niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de vreemdeling daarvoor zijn militaire dienstplicht moet vervullen in het land waarvan hij onderdaan is of de reis naar dat land bezwaarlijk vindt. Het ondergaan van een medische behandeling in Nederland is op zichzelf evenmin doorslaggevend.

Bijzondere categorieën

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het enkele ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, indien de aanvraag strekt tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf ter adoptie of verblijf hangende het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant adoptiefouders (artikel 3.26, tweede lid, en 3.27, tweede lid, Vreemdelingenbesluit). Voor gemeenschapsonderdanen, EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen wordt verwezen naar B10 Vreemdelingencirculaire. Voor asielzoekers wordt verwezen naar deel C Vreemdelingencirculaire.

Het paspoortvereiste geldt niet voor de verlening van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking die verband houdt met:

  • verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie C);

  • verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (zie C);

  • het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag (zie C).

Deze verblijfsvergunningen worden niet op een daartoe strekkende aanvraag verleend. Het vereiste bezit van een geldig document voor grensoverschrijding is voor de ambtshalve verlening van die vergunningen niet van overeenkomstige toepassing verklaard.

Artikel 3.6. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met:

  • a. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;

  • b. het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, of

  • c. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.

Voortgezet verblijf

Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Ingevolge artikel 18, tweede lid, Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Die regels zijn neergelegd in artikel 3.83 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.83. Vreemdelingenbesluit:

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Wet afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

Hetgeen geldt voor het verlenen van de verblijfsvergunning geldt eveneens voor de verlenging van de verblijfsvergunning. Ook indien eerder bij de verlening van een verblijfsvergunning het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding niet is tegengeworpen, dient bij de aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur te worden beoordeeld of de vreemdeling in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding of daarvan kan worden vrijgesteld. Er kan immers sprake zijn van wijziging van omstandigheden, waardoor de aanvankelijke reden om het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding niet tegen te werpen niet langer geldt.

Intrekking

Ingevolge artikel 19 Vreemdelingenwet kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet worden ingetrokken op deze grond.

Onderdanen van Somalië

Er is in Somalië geen internationaal erkend centraal gezag. Op die grond worden Somalische autoriteiten en door hen uitgegeven documenten, waaronder documenten voor grensoverschrijding, door Nederland niet erkend.

Ten aanzien van onderdanen van Somalië wordt in het algemeen gesteld dat zij geacht worden te hebben aangetoond dat zij vanwege de regering van het land waarvan zij onderdaan zijn niet of niet meer in het bezit kunnen worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, een en ander in de zin van de artikelen 3.19, 3.72 en 3.83 van het Vreemdelingenbesluit.

Indien de situatie in Somalië zich wijzigt met betrekking tot een internationaal erkend centraal gezag, zal opnieuw worden bezien of er nog steeds aanleiding bestaat om ten aanzien van onderdanen van Somalië in het algemeen te stellen dat zij hebben aangetoond dat zij vanwege de regering van het land waarvan zij onderdaan zijn niet of niet meer in het bezit kunnen worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding.

Niettemin zal van vreemdelingen die stellen Somalisch onderdaan te zijn, worden verlangd dat zij op andere wijze aantonen dat zij de gestelde identiteit en nationaliteit bezitten.

De vreemdeling die stelt Somalisch onderdaan te zijn dient daartoe de documenten waarover hij of zij wel de beschikking heeft, waaronder ook niet voor erkenning in aanmerking komende documenten (Somalisch paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs e.d.), dadelijk bij de aanvraag tot het verlenen van de machtiging tot voorlopig verblijf over te leggen aan de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland, opdat daarvan een kopie kan worden gemaakt met het oog op een eventuele terugkeer. De Nederlandse vertegenwoordiging zendt van bedoelde kopie een exemplaar naar de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats beoogt. Bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier dient de vreemdeling de originele documenten te tonen aan de burgemeester.

De vreemdeling afkomstig uit Somalië wordt daarmee derhalve niet ontheven van de verplichting zijn identiteit en nationaliteit door middel van documenten aan te tonen.

Voorts worden identificerende vragen gesteld. In daarvoor in aanmerking komende gevallen vindt DNA-onderzoek plaats om een gestelde afstammingsrelatie vast te stellen, een en ander overeenkomstig B2/12.5 (bewijsnood) en B2/12.6 (toepassing DNA-onderzoek).

Tevens wordt als voorwaarde gesteld dat door betrokkene een verklaring wordt ondertekend in de eigen taal en het Nederlands waarin deze verklaart dat hij of zij de gestelde identiteit en nationaliteit bezit.

Deze voorwaarden worden gesteld om een succesvolle intrekking van de verleende verblijfsvergunning wegens onjuiste gegevens te bevorderen (fraudebestrijding), in gevallen waarin later mocht blijken dat de betrokkene een andere identiteit of nationaliteit bezit.

Indien de vreemdeling met inachtneming van het vorenstaande wordt vrijgesteld van de verplichting te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, wordt deze in verband met de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf door de betreffende Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland in het bezit gesteld van een laissez-passer.

2.2.3. Middelen van bestaan

Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ingevolge artikel 16, tweede lid, Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Deze regels zijn neergelegd in artikel 3.73 en verder Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.73. Vreemdelingenbesluit:

1 De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn in ieder geval zelfstandig, indien verworven uit:

  • a. wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voorzover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

  • b. wettelijk toegestane arbeid als zelfstandige, voorzover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

  • c. inkomensvervangende uitkeringen krachtens een sociale verzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen, of

  • d. eigen vermogen, voorzover de bron van de inkomsten niet wordt aangetast en de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.

2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het eerste lid.

Artikel 3.74. Vreemdelingenbesluit:

De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn voldoende, indien het netto-inkomen gelijk is aan:

  • a. de bijstandsnormen als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld;

  • b. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: het normbedrag voor uitwonende studenten, bedoeld in de Wet op de Studiefinanciering 2000, aangevuld met de college- en lesgelden die de vreemdeling verschuldigd is;

  • c. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: een combinatie van de onder a en b genoemde normbedragen;

  • d. ingeval van gezinsvorming: 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Artikel 3.75. Vreemdelingenbesluit:

1 De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

2 Middelen van bestaan verkregen uit eigen vermogen zijn duurzaam, indien zij gedurende een aaneengesloten periode van een jaar beschikbaar zijn geweest en nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

3 In afwijking van het eerste lid, zijn middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een ononderbroken periode van drie jaren voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan gedurende nog zes maanden beschikbaar zijn. Indien tijdens de periode van drie jaren gedurende een periode van in totaal niet langer dan zesentwintig weken een werkloosheidsuitkering is ontvangen, wordt die uitkering gelijkgesteld met inkomen uit arbeid in loondienst.

4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de duurzaamheid van middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige.

Artikel 3.85. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wet afgewezen, indien de vreemdeling en degene bij wie hij als gezinslid verblijft gezamenlijk zelfstandig en duurzaam beschikken over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a.

2 De aanvraag wordt evenmin op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wet afgewezen, indien de persoon bij wie de vreemdeling als gezinslid verblijft 65 jaar of ouder is of naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.

Als hoofdregel geldt dat vreemdelingen die in Nederland willen verblijven, zelfstandig en duurzaam moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan. In bepaalde gevallen dient degene bij wie de vreemdeling in Nederland wil verblijven zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Voor degene bij wie de vreemdeling wil verblijven geldt als uitgangspunt dat diens solvabiliteit buiten twijfel moet staan. Deze persoon wordt in ieder geval niet als solvabel aangemerkt in geval van faillissement of surseance van betaling, omdat daarbij onder meer de (vrije) beschikking over het vermogen of de boedel is verloren.

Beleidsregel: De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen indien de vreemdeling dan wel degene bij wie hij in Nederland wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Beleidsregel: De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen indien de vreemdeling en degene bij wie verblijf als gezinslid in Nederland is toegestaan niet gezamenlijk zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan, tenzij het tweede lid van artikel 3.85 Vreemdelingenbesluit van toepassing is dan wel in de desbetreffende materiehoofdstukken anders is bepaald.

Beleidsregel: De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingetrokken indien de vreemdeling en degene bij wie verblijf als gezinslid in Nederland is toegestaan niet gezamenlijk zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan, tenzij in de desbetreffende materiehoofdstukken anders is bepaald.

In artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de aanvrager bij de indiening van de aanvraag de gegevens en bescheiden dient te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Daaronder vallen ook gegevens en bescheiden met betrekking tot de hoogte, de duurzaamheid en de bronnen van het inkomen van de vreemdeling en, voorzover van toepassing, van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven.

In deze paragraaf zijn algemene regels opgenomen over het middelenvereiste. De middelen van bestaan dienen zelfstandig te worden verworven. Daarnaast dienen zij duurzaam beschikbaar te zijn en van voldoende hoogte.

Het algemene middelenvereiste is van toepassing op alle aanvragen tot het verlenen, verlengen en wijzigen van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, tenzij nadrukkelijk anders is vermeld. Ten aanzien van bepaalde categorieën vreemdelingen zijn elders in het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire in de betreffende materiehoofdstukken (B2 en verder) andersluidende bepalingen opgenomen.

2.2.3.1. Zelfstandige middelen van bestaan

Middelen van bestaan moeten zelfstandig zijn.

Artikel 3.73. Vreemdelingenbesluit:

1 De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn in ieder geval zelfstandig, indien verworven uit:

  • a. wettelijk toegestane arbeid in loondienst, voorzover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

  • b. wettelijk toegestane arbeid als zelfstandige, voorzover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen;

  • c. inkomensvervangende uitkeringen krachtens een sociale verzekeringswet waarvoor premies zijn afgedragen, of

  • d. eigen vermogen, voorzover de bron van de inkomsten niet wordt aangetast en de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen.

2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het eerste lid.

Zelfstandige inkomsten uit arbeid in loondienst

Als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van de Vreemdelingenwet worden aangemerkt inkomsten uit arbeid in loondienst. Naast het loon (salaris, soldij) behoren daartoe tevens:

  • vakantiegeld, vakantiebonnen (bouw) en reserveringen (uitzendbranche); de hoogte van het vakantiegeld voor werknemers is slechts gebonden aan een wettelijk minimum, namelijk 8% van het bruto-maandsalaris; dit is een bruto bedrag. In CAO-besprekingen kan worden onderhandeld over een hoger percentage vakantiegeld voor de werknemer; een werknemer zal in veel gevallen netto op een hoger bedrag vakantiegeld uitkomen dan de vakantie-uitkering in de bijstandsuitkering; het kan dus voorkomen dat een werknemer zonder vakantiegeld onder de bijstandsnorm uitkomt, terwijl hij met vakantiegeld wel aan de norm voldoet;

  • overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag en fooien, mits structureel; hiervoor geldt overigens dat het contractueel vastgesteld netto-inkomen ten minste 70% van de Abw-norm voor de desbetreffende categorie dient te bedragen; het netto-inkomen dient ten minste twaalf maanden te worden aangevuld met de overwerkvergoeding of onregelmatigheidstoeslag;

  • uitbetaling van een dertiende maand, mits contractueel vastgelegd; en

  • loon in natura, mits dit loon structureel is en contractueel vastgelegd; de waarde van het loon in natura dient op de salarisspecificaties te zijn vermeld en moet deel uitmaken van de grondslag van de loonheffing; het netto-inkomen dient ten minste twaalf maanden te zijn aangevuld met het loon in natura.

Gesubsidieerde arbeid wordt gelijk gesteld met andere vormen van arbeid in loondienst. Het gaat daarbij om:

  • arbeid ingevolge de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW);

  • In- en doorstroombanen (ID-banen);

  • WIW-dienstbetrekking jongeren;

  • WIW-werkervaringsplaats;

  • WIW-dienstbetrekking langdurig werklozen (tijdelijk en permanent);

  • Regeling schoonmaakdiensten voor particulieren (RSP); en

  • inkomen uit een zogeheten Melkert-I-baan.

Uit de ratio en strekking van het middelenvereiste volgt dat het gaat om legale arbeid. Arbeid is legaal als er naast belastingen ook premies sociale verzekeringen worden afgedragen. Het gaat hierbij om de zogenaamde werknemersverzekeringen (WAO, WW en Z(F)W).

Verificatie in geval van twijfel

Om te kunnen vaststellen of er sprake is van legale arbeid wordt alleen in geval van twijfel geverifieerd bij de desbetreffende uitvoeringsinstelling of de werknemer daar geregistreerd staat. Er kan daar nagegaan worden wat de aard van het dienstverband is en of er premies voor de betreffende werknemer worden afgedragen.

In bepaalde gevallen kan dit direct worden geverifieerd. Indien directe verificatie niet mogelijk is, is het volgende van toepassing.

Indien blijkt dat de aard van het dienstverband, zoals die is aangemeld, anders is dan in de arbeidsovereenkomst staat vermeld, wordt aan die arbeidsovereenkomst niet de gebruikelijke waarde toegekend. De te verwachten duur van de inkomsten komt dan niet overeen met de duur van de arbeidsovereenkomst. In dat geval is niet voldaan aan het duurzaamheidsvereiste.

Om vast te stellen of er premies worden afgedragen voor de individuele werknemer kunnen zich de volgende situaties voordoen:

  • 1. Indien door de werkgever geen enkele arbeidsovereenkomst is aangemeld, wordt aangenomen dat er geen premies voor de betrokken werknemer worden afgedragen.

  • 2. Indien de individuele arbeidsovereenkomst niet tussentijds is aangemeld, wordt aangenomen dat er geen premies ten behoeve van de betrokken werknemer worden afgedragen.

    De werkgever wordt geacht ingevolge een goed werkgeversschap in het belang van zijn werknemer de arbeidsovereenkomst tussentijds aan te melden, als hij weet hoe belangrijk dat is voor een werknemer voor wie gezinsvorming of gezinshereniging aan de orde is. Als de werkgever dat desondanks niet doet, kan de werknemer hem daarop aanspreken.

    De werknemer kan de werkgever met name ook verzoeken om een afschrift van de aanmelding van de arbeidsovereenkomst, zodat dat bij de aanvraag om een verblijfsvergunning kan worden overgelegd. Dit afschrift dient een aantekening te bevatten inhoudende dat de melding door de uitvoeringsinstantie is ontvangen (ontvangststempel).

  • 3. Indien een werkgever een aantal werknemers heeft aangemeld, maar een betalingsachterstand heeft, anders gezegd, de betaling van voorschotten heeft gestaakt, is er aanleiding om aan te nemen dat er ook voor de individuele werknemer niet langer premies worden afgedragen.

  • 4. Indien de individuele arbeidsovereenkomst wel is aangemeld en er (voorschotten ter zake van) sociale premies worden afgedragen – dus een totaalsom – wordt er in het algemeen vanuit gegaan dat premieafdracht ook ten behoeve van de betrokken hoofdpersoon plaatsvindt.

Voorts wordt in genoemde twijfelgevallen ook geverifieerd bij de Belastingdienst of ter zake belastingen worden afgedragen. Dan geldt mutatis mutandis hetzelfde als voor de af te dragen premies.

Voorts mag die arbeid niet worden verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen. Zo wordt het inkomen uit arbeid in loondienst van een houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan, indien het die vreemdeling ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen niet is toegestaan die arbeid te verrichten.

Evenzo wordt het inkomen uit arbeid in loondienst niet aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan, indien de arbeidsovereenkomst niet is aangemeld bij de desbetreffende uitvoeringsinstantie of wanneer ter zake geen premies sociale verzekeringen worden afgedragen of wanneer ter zake geen belastingen worden afgedragen.

Beleidsregel: de aanvraag wordt afgewezen wegens het niet zelfstandig beschikken over inkomsten uit arbeid in loondienst, indien de inkomsten zijn verkregen uit arbeid die niet wettelijk is toegestaan of geen premies sociale verzekeringen of geen belastingen worden afgedragen. Voor personeel in dienst van een ambassade of consulaat van een andere mogendheid gelden hierop uitzonderingen (zie B12/2.2.2.1).

Bewijsstukken inkomsten uit arbeid in loondienst

Het beschikken over inkomen uit arbeid in loondienst wordt aangetoond door het overleggen van:

  • een afschrift van de arbeidsovereenkomst;

  • een recente werkgeversverklaring (op het moment van overleggen niet ouder dan zes maanden), voorzien van datum, handtekening van de werkgever en firmastempel. De werkgeversverklaring wordt overgelegd in de vorm van een volledig ingevuld en ondertekend model M54 of in vorm van een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als in dit model zijn opgenomen; en

  • (indien de arbeidsovereenkomst meer dan drie maanden geleden is aangevangen) afschriften van loonstroken over de drie maanden direct voorafgaand aan de aanvraag;

  • (indien de arbeidsovereenkomst minder dan drie maanden geleden is aangevangen) afschriften van loonstroken over het aantal gewerkte maanden direct voorafgaand aan de aanvraag;

  • een afschrift van een officieel document waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst bij de uitvoeringsinstelling is aangemeld (zie ook hierboven onder ‘verificatie in geval van twijfel’). Als dit bewijsstuk niet bij het indienen van de aanvraag is overgelegd, hoeft de aanvrager niet in de gelegenheid te worden gesteld dit alsnog te overleggen, indien geen twijfel bestaat dat de vereiste premies worden afgedragen.

Indien dit voor de besluitvorming relevant is (zie 2.2.3.2 onder ‘Flexibele arbeidsovereenkomsten en kortlopende arbeidscontracten’), worden met betrekking tot het arbeidsverleden tevens overgelegd:

  • afschriften van arbeids- dan wel uitzendovereenkomsten van de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en

  • afschriften van jaaropgaven over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en

  • (voor zover van toepassing) uitkeringsbeschikkingen en –specificaties over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Indien dat voor de beoordeling van het arbeidsverleden noodzakelijk is, kan tevens worden gevraagd om loonstroken over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Indien er een verschil van mening tussen werkgever en werknemer bestaat over de duur van de arbeidsovereenkomst, kan deze tevens worden onderbouwd met een uitspraak van de kantonrechter (zie 2.2.3.2 onder ‘Bewijsmiddelen en Wet Flexibiliteit en Zekerheid’).

Bij twijfel of het loon daadwerkelijk wordt uitbetaald kan ter meerdere zekerheid om bank/giro-afschriften of uitbetalingskwitanties worden gevraagd die op de betreffende loonstaten of het relevante arbeidsverleden betrekking hebben.

Indien de voornoemde bescheiden – voor zover nodig voor de beoordeling van het middelenvereiste – niet zijn overgelegd, of indien deze naar het oordeel van de Minister op relevante onderdelen inconsistenties, tegenstrijdigheden, hiaten of ongerijmdheden vertonen, is – ongeacht de gestelde hoogte en duurzaamheid van de inkomsten – niet aangetoond dat aan het middelenvereiste wordt voldaan.

Zelfstandige inkomsten uit een inkomensvervangende uitkering

Als middelen van bestaan in de zin van de Vreemdelingenwet wordt aangemerkt inkomen uit een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet, waarvoor premie is afgedragen. Het gaat hierbij om:

Voor al deze uitkeringen geldt dat slechts die uitkeringen worden meegeteld, die reeds daadwerkelijk zijn toegekend met een beschikking van de betreffende uitkeringsinstantie. Met de omstandigheid dat een persoon in de toekomst op grond van premieafdracht aanspraak zou kunnen maken op een dergelijke uitkering (bijvoorbeeld na beëindiging van de arbeidsovereenkomst), wordt geen rekening gehouden.

Zelfstandige inkomsten uit eigen vermogen

Als middelen van bestaan in de zin van de Vreemdelingenwet wordt tevens aangemerkt inkomen uit eigen vermogen, bijvoorbeeld inkomsten uit (lijf)rente, aandelen, obligaties, huur of kostgeld. Daarbij geldt dat de bron van de inkomsten uit eigen vermogen niet mag worden aangetast.

Deze inkomsten worden eerst als duurzaam aangemerkt, indien zij op het moment van de aanvraag (of de beschikking) nog beschikbaar zijn voor een periode van één jaar, en deze inkomsten op dat moment reeds gedurende één jaar beschikbaar zijn geweest.

De inkomsten worden aangetoond door overlegging van in ieder geval de opgaaf aan de Inspecteur der Belastingen over het jaar direct voorafgaand aan het tijdstip waaraan de aanvraag werd ingediend of het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven.

In geval van inkomsten uit verhuur van woonruimte wordt tevens overgelegd een afschrift van de huurovereenkomst, waaruit in ieder geval blijkt de duur waarvoor de huurovereenkomst is aangegaan, en de huurprijs in de zin van de Huurprijzenwet woonruimte. Ingeval van twijfel aan het daadwerkelijk verwerven van de inkomsten kan worden gevraagd om overlegging van additionele bewijsmiddelen, bijvoorbeeld bank- of giroafschriften.

Zelfstandige inkomsten uit overige bron

Als middelen van bestaan in de zin van de Vreemdelingenwet wordt tevens aangemerkt:

  • alimentatie die wordt ontvangen ten behoeve van kinderen;

  • vakantiegeld;

  • contractueel vastgelegde uitbetaling van dertiende maand;

  • structurele onregelmatigheidstoeslag;

  • structurele overwerkvergoeding;

  • soldij;

  • inkomsten uit een particuliere pensioenverzekering. Indien de vreemdeling verblijf beoogt als echtgeno(o)t(e) of (geregistreerd) partner van de hoofdpersoon die deze inkomsten ontvangt, kunnen deze middelen slechts als duurzaam worden aangemerkt indien met een verklaring van de betreffende verzekeraar is aangetoond dat het recht op uitkering niet ophoudt in geval van samenwonen of (her-)trouwen;

  • stijging van het netto-inkomen door toekenning van een heffingskorting, niet zijnde de kinderkorting en de aanvullende kinderkorting. Deze stijging wordt door de vreemdeling aangetoond door overlegging van een beschikking van de Belastingdienst, waaruit de toekenning van de (hoogte van de) desbetreffende heffingskorting blijkt;

  • inkomsten uit de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv);

  • inkomsten uit de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo);

  • inkomsten uit de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp);

  • inkomsten uit de Wet Buitengewoon Pensioen Zeelieden-Oorlogsslachtoffers (Wbpzo);

  • inkomsten uit de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (Wiv).

Deze inkomensbestanddelen kunnen derhalve worden meegeteld bij de berekening van het totale inkomen.

Niet als (bestanddeel van de) middelen van bestaan wordt aangemerkt een uitkering of bijdrage uit de publieke middelen op grond van sociale voorziening waarvoor geen premie wordt afgedragen krachtens:

Voorts wordt niet als (bestanddeel van de) middelen van bestaan aangemerkt:

  • een beurs krachtens de Wet Studiefinanciering (Stb. 1991, 112);

  • bijdragen in de vorm van subsidies (zoals het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst, het Fonds voor de scheppende toonkunst, etc.);

  • huursubsidie;

  • alimentatie die betaald wordt aan de ex-echtgeno(o)t(e);

  • kinderbijslag;

  • pleeggeld ten behoeve van een in het gezin opgenomen pleegkind (conform artikel 4 Wet werk en bijstand);

  • periodieke giften;

  • toekomstige loonsverhoging;

  • reiskostenvergoeding;

  • loon in natura anders dan omschreven bij de zelfstandige inkomsten uit arbeid in loondienst (bijv. PC-privé);

  • spaarloonregelingen;

  • winstdeling;

  • vermogen;

  • huur/kostgeld dat betaald wordt;

  • hypotheeklasten;

  • hypotheekaftrek voor de belasting;

  • bijtelling voor de belasting wegens privé-gebruik van een auto van de zaak;

  • schulden bij derden, de bank of de werkgever;

  • tegoeden bij derden of de werkgever (met uitzondering van loontegoeden);

  • een Persoonsgebonden Budget (PGB) op grond van de Regeling subsidies Awbz en Ziekenfondswet, tenzij de vreemdeling door een derde betaald wordt uit het PGB en voor de vreemdeling feitelijk sprake is van een inkomen uit arbeid;

  • een uitkering op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS);

  • een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000 (TOG 2000);

  • inkomsten uit de Tijdelijke Vergoedingsregeling Psychotherapie na-oorlogse generatie (Tvp);

  • inkomsten uit een particuliere arbeidongeschiktheidsverzekering.

Deze bestanddelen hebben derhalve geen invloed op de hoogte van de middelen van bestaan in de zin van de Vreemdelingenwet.

2.2.3.2. Duurzaamheid van de middelen van bestaan

Middelen van bestaan moeten duurzaam zijn. Als hoofdregel geldt dat de zelfstandig verworven inkomsten ten minste nog een jaar beschikbaar zijn. Afhankelijk van de bron waaruit de inkomsten zijn verworven, zijn nadere regels aangelegd.

Artikel 3.75. Vreemdelingenbesluit:

1 De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

2 Middelen van bestaan verkregen uit eigen vermogen zijn duurzaam, indien zij gedurende een aaneengesloten periode van een jaar beschikbaar zijn geweest en nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

3 In afwijking van het eerste lid, zijn middelen van bestaan verkregen uit arbeid in loondienst eveneens duurzaam, indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven gedurende een ononderbroken periode van drie jaren voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst zijn verworven en de middelen van bestaan gedurende nog zes maanden beschikbaar zijn. Indien tijdens de periode van drie jaren gedurende een periode van in totaal niet langer dan zesentwintig weken een werkloosheidsuitkering is ontvangen, wordt die uitkering gelijkgesteld met inkomen uit arbeid in loondienst.

4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de duurzaamheid van middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige.

Duurzaamheid van inkomsten uit arbeid in loondienst

Proeftijd

Aan de omstandigheid dat bij een arbeidsovereenkomst een proeftijd is overeengekomen, wordt voor de bepaling van de duurzaamheid geen betekenis toegekend. Als op het moment dat de aanvraag wordt beoordeeld, de proeftijd nog niet is verstreken, is dat geen reden om de beslissing op de aanvraag aan te houden. Daarbij heeft de proeftijd geen negatieve invloed op het oordeel over de duurzaamheid, en wordt de proeftijd niet in mindering gebracht op de duur van de verblijfsvergunning. Ontslag tijdens de proeftijd kan evenwel verblijfsrechtelijke gevolgen hebben (zie voor de regelgeving inzake gezinshereniging en gezinsvorming B2/5.2.2, B2/7.2, B2/9.2.2 en B2/11.2.2).

Flexibele arbeidsovereenkomsten en kortlopende arbeidscontracten

In verband met de flexibilisering van de arbeidsmarkt wordt door werkgevers steeds meer gebruik gemaakt van kortdurende en flexibele arbeidsovereenkomsten. Hierdoor worden minder arbeidsovereenkomsten met de minimale duur van één jaar afgesloten. Met het oog op deze ontwikkeling is in het Vreemdelingenbesluit een uitzonderingsregel getroffen ten aanzien van de duurzaamheid van de middelen van bestaan. Beschikt de aanvrager of degene bij wie verblijf wordt beoogd niet over inkomsten die op het moment van de aanvraag, het beslismoment of op enig tussenliggend moment nog voor een jaar beschikbaar zijn, of is er sprake van een flexibele arbeidsovereenkomst, dan wordt aan de hand van het arbeidsverleden vastgesteld of de duurzaamheid van de inkomsten voor de toekomst is gegarandeerd.

Oproep- of afroepcontracten, nul-urencontracten, min/max-contracten, uitzendwerk, losse dienstverbanden, seizoenswerk, voorovereenkomsten, en overeenkomsten met uitgestelde prestatieplicht worden wel ‘flexibele arbeidsovereenkomsten’ genoemd. Als sprake is van arbeid voor een uitzendbureau, wordt aangenomen dat sprake is van flexibele arbeid als hier bedoeld, tenzij uit de overgelegde bescheiden uitdrukkelijk anders blijkt (zie artikel 3.76 Vreemdelingenbesluit en de toelichting hierop bij ‘Bewijsmiddelen en Wet flexibliteit en zekerheid’). De Minister begeeft zich immers bij de uitvoering van het bepaalde bij en krachtens de Vreemdelingenwet niet op het terrein van het arbeidsrecht.

Inkomsten uit flexibele arbeidsovereenkomsten worden, gelet op het onzekere karakter dat werken op basis van dergelijke arbeidsovereenkomsten kenmerkt, niet aangemerkt als inkomsten die nog één jaar beschikbaar zijn (op het tijdstip waarop de aanvraag wordt ontvangen of de beschikking wordt gegeven, dan wel op enig moment tussen beide tijdstippen). Zij zijn derhalve niet duurzaam in de zin van van artikel 3.75, eerste lid, Vreemdelingenbesluit. Hieraan doet de duur van de flexibele arbeidsovereenkomst niet af. Eigen aan flexibele arbeidsovereenkomsten is immers dat de hoogte van de inkomsten onregelmatig kan zijn.

Inkomsten uit een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, waarbij de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een periode korter dan één jaar, worden evenmin aangemerkt als inkomsten die duurzaam zijn in de zin van artikel 3.75, eerste lid, Vreemdelingenbesluit.

Ook voor inkomsten uit een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, waarbij de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt binnen één jaar na de datum waarop de aanvraag is ontvangen, geldt dat ook deze niet worden aangemerkt als inkomsten die duurzaam zijn in de zin van artikel 3.75, eerste lid, Vreemdelingenbesluit.

De voornoemde inkomsten uit arbeid (inclusief werk verricht op basis van een flexibele arbeidsovereenkomst) kunnen echter, in afwijking van de hoofdregel als duurzaam worden aangemerkt, indien ten tijde van de aanvraag (of het tijdstip waarop de beschikking wordt genomen, dan wel op enig moment tussen beide tijdstippen):

  • door de aanvrager of degene bij wie verblijf wordt beoogd aantoonbaar reeds gedurende drie jaar onafgebroken (al dan niet op basis van overeenkomsten met een bepaalde duur) is gewerkt en in die gehele periode een inkomen uit arbeid in loondienst is verworven dat ten minste gelijk is aan de toepasselijke bijstandsnorm in de zin van de Wet werk en bijstand; en

  • deze inkomsten uit arbeid voor nog minimaal zes maanden beschikbaar zijn. Dit wordt aangetoond met een verklaring van de werkgever (bijvoorbeeld het uitzendbureau). Voor deze verklaring van de werkgever kan model M54 worden gebruikt, of een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als in dit model gevraagd worden, zijn opgenomen.

Kortdurende tijdvakken van werkloosheid worden bij de driejaarsperiode als inkomen uit arbeid meegeteld. In deze driejaarsperiode mag het totaal van deze tijdvakken van werkloosheid niet meer dan 26 weken bedragen.

Gedurende de driejaarsperiode, inclusief de tijdvakken van kortdurende werkloosheid, moeten de inkomsten wel zelfstandig zijn verworven (zie 2.2.3.1). Er mag geen (aanvullende) uitkering krachtens de Wet werk en bijstand zijn ontvangen. Uitsluitend inkomsten uit arbeid in loondienst worden meegeteld; gedurende de driejaarsperiode verworven inkomsten uit arbeid als zelfstandige blijven derhalve buiten beschouwing.

Voorts moeten de inkomsten van voldoende hoogte zijn geweest (zie 2.2.3.3 en hieronder).

Met ‘toepasselijke bijstandsnorm’ wordt bedoeld de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen (met inbegrip van vakantiegeld), al naar gelang de situatie die ontstaat als het verblijf zou worden toegestaan. Als de aanvrager bijvoorbeeld verblijf beoogt bij de echtgeno(o)t(e) in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, is de toepasselijke bijstandsnorm de bijstandnorm voor echtparen. In dat geval moet door de echtgeno(o)t(e) aantoonbaar reeds gedurende drie jaar onafgebroken zijn gewerkt en in die gehele periode een inkomen uit arbeid zijn verworven dat ten minste gelijk is aan het bestaansminimum voor echtparen, waarbij deze inkomsten bovendien voor nog minimaal zes maanden beschikbaar moeten zijn.

Hierbij wordt ook voor de beoordeling van de driejaarsperiode uitgegaan van hetzelfde geldbedrag, als de hoogte van de bijstandsnorm die geldt voor de toekomstige periode van nog minimaal zes maanden. Er wordt derhalve steeds een beoordeling gemaakt aan de hand van één geldbedrag, en nadrukkelijk niet van de (in de loop der tijd steeds gewijzigde) bijstandsnormen zoals deze golden gedurende de driejaarsperiode. Immers, aan de hand van de inkomsten uit het verleden wordt beoordeeld of deze in de toekomst van voldoende hoogte zullen zijn.

Bewijsmiddelen en Wet Flexibiliteit en Zekerheid

Artikel 3.76. Vreemdelingenbesluit:

Indien de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur is aangegaan, legt de vreemdeling bij zijn aanvraag daartoe strekkende bewijsmiddelen over.

Op 1 januari 1999 is de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (Stb. 1998, 300), de zogenoemde Flexwet, in werking getreden. De Flexwet heeft gevolgen voor de arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer. Op grond van de Flexwet kan voor een werknemer met een flexibele arbeidsovereenkomst een gunstiger arbeidsrechtelijke positie bestaan, dan aanstonds blijkt uit het arbeidscontract. Informatie over de Flexwet kan worden ingewonnen bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Ten aanzien van de Flexwet geldt, dat de Minister zich bij de uitvoering van het bepaalde bij en krachtens de Vreemdelingenwet niet begeeft op het terrein van het arbeidsrecht en eventuele geschillen tussen werkgever en werknemer.

Indien er een verschil van mening tussen werkgever en werknemer bestaat, dient de werknemer zich eerst te wenden tot zijn werkgever en – als dit tot een geschil leidt dat niet buiten rechte wordt opgelost – tot de kantonrechter. De onderzoeksplicht van de Minister gaat niet zover dat hij zich zelfstandig een oordeel vormt over de arbeidsverhouding tussen de werkgever en de werknemer. Wanneer de Minister vooruit zou lopen op de uitspraak van de kantonrechter in het geschil tussen werkgever en werknemer en de stelling dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als (on)juist zou aanvaarden, zou dat onbedoelde en ongewenste effecten kunnen hebben op dit arbeidsgeschil. Zo zou de werknemer of werkgever zich kunnen beroepen op hetgeen de Minister heeft gesteld.

Duurzaamheid inkomsten uit de Algemene nabestaandenwet

Bij de duurzaamheid van inkomsten uit de Algemene nabestaandenwet (Anw) is van belang dat het recht op deze uitkering onder meer vervalt als de nabestaande 65 jaar wordt, hertrouwt dan wel met iemand een gezamenlijke huishouding gaat voeren. Bij de beoordeling van de duurzaamheid wordt hiermee rekening gehouden. Om die reden worden inkomsten uit deze bron in ieder geval niet duurzaam geacht indien op grond van het doel waarvoor verblijf wordt aangevraagd vaststaat dat de hoofdpersoon (met de vreemdeling) zal gaan samenwonen. Dat de uitkering op het tijdstip waarop de aanvraag wordt ingediend of de beslissing wordt genomen wel over deze uitkering wordt beschikt, doet daar niet aan af.

2.2.3.3. Voldoende middelen van bestaan

Middelen van bestaan moeten voldoende zijn.

Artikel 3.74. Vreemdelingenbesluit:

De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn voldoende, indien het netto-inkomen gelijk is aan:

  • a. de bijstandsnormen als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld;

  • b. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: het normbedrag voor uitwonende studenten, bedoeld in de Wet op de Studiefinanciering 2000, aangevuld met de college- en lesgelden die de vreemdeling verschuldigd is;

  • c. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: een combinatie van de onder a en b genoemde normbedragen;

  • d. ingeval van gezinsvorming: 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Indien de aanvraag is ontvangen vóór 1 november 2004, is artikel 3.74 Vreemdelingenbesluit, zoals dat luidde vóór die datum, van belang voor de beoordeling van verblijfsaanvragen.

artikel 3.74 Vreemdelingenbesluit luidde direct voorafgaand aan 1 november 2004:

Artikel 3.74 Vreemdelingenbesluit:

De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn voldoende, indien het netto-inkomen gelijk is aan:

  • a. de bijstandsnormen als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld;

  • b. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: het normbedrag voor uitwonende studenten, bedoeld in de Wet op de Studiefinanciering 2000, aangevuld met de college- en lesgelden die de vreemdeling verschuldigd is;

  • c. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: een combinatie van de onder a en b genoemde normbedragen.

Hoogte van het normbedrag Wet werk en bijstand

Als hoofdregel geldt dat middelen van bestaan voldoende zijn, indien het netto-inkomen ten minste gelijk is aan het bestaansminimum in de zin van de Wet werk en bijstand voor de desbetreffende categorie (alleenstaanden, alleenstaande ouders, of echtparen en gezinnen). De toepasselijke bijstandsnorm wordt vastgesteld aan de hand van het hoogste normbedrag voor personen van 21 jaar of ouder, met inbegrip van het vakantiegeld.

Bij de berekening van het totale inkomen worden alle bestanddelen van het inkomen (dus ook inkomsten uit bijvoorbeeld een nevenbetrekking) meegeteld, voor zover die tevens zelfstandig zijn verworven en duurzaam beschikbaar zijn (zie 2.2.3.2). De differentiatie naar leeftijd in de Wet werk en bijstand is gebaseerd op sociale zekerheidsargumenten. De hoogte van de uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand is gerelateerd aan de beloning in de voorbereidingsfase van de Jeugdwerkgarantiewet (inmiddels opgenomen in de Wet inschakeling werkzoekenden) en de Wet op de Studiefinanciering. Zou de uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand hoger zijn, dan zou het voor betrokkene niet lonen om aan werk in het kader van de Jeugdwerkgarantiewet deel te nemen of zou het volgen van een studie kunnen worden belemmerd. De Wet werk en bijstand gaat ervan uit dat 18- tot 21-jarigen bij verwerving van een ontoereikend eigen inkomen voor hun bestaanskosten een beroep moeten doen op hun ouders. Voorzover de betrokkene geen beroep kan doen op de ouders, bestaat recht op aanvullende bijzondere bijstand. Uitgangspunt in het vreemdelingenrecht is echter dat degene die verblijf in Nederland beoogt of overkomst vraagt van een vreemdeling in het kader van gezinsvorming of -hereniging zelfstandig en duurzaam dient te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Voorkomen moet worden dat na verlening van een verblijfsvergunning de vreemdeling of het gezinslid aanspraak verkrijgt op aanvullende bijstand dan wel een beroep kan doen op een andere uitkering die wordt gefinancierd uit de publieke middelen.

Hoogte normbedrag Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag

In geval van gezinsvorming wordt het netto-inkomen vergeleken met 120% van het referentie netto minimumloon, inclusief vakantiebijslag, en dat correspondeert met 120% van het netto normbedrag voor gehuwden, bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand, eveneens inclusief vakantiebijslag.

Zie in dit verband B2/2.11 en B2/4.12.

Deze inkomenseis impliceert niet dat de hoogte van de bijstandsuitkering krachtens de Wet werk en bijstand ontoereikend is voor het gewone levensonderhoud, maar stelt veilig dat in individuele gevallen is uitgesloten dat een beroep wordt gedaan op andere uit de algemene middelen gefinancierde inkomensafhankelijke regelingen. Voorts heeft het een immigratiebeperkende werking.

Een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm, waarmee de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden voldaan, waarborgt namelijk niet dat de betrokkenen geen beroep doen of kunnen doen op uit algemene middelen gefinancierde inkomensafhankelijke regelingen. De aanspraak op bijzondere bijstand is maximaal voor mensen met een inkomen op het sociaal minimum en loopt voor echtparen en gezinnen af tot nul bij een inkomen van ongeveer 120% a 130% van het minimumloon in de zin van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag. Het recht op kwijtschelding van gemeentelijke heffingen wordt voor echtparen en gezinnen afgebouwd op het inkomenstraject tot ongeveer 120% Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag.

Er wordt in dit kader aangesloten bij het minimumloon voor personen van 23 jaar en ouder. Er wordt niet aangesloten bij de desbetreffende minimumjeugdlonen. Deze bedragen voor 21- en 22-jarigen 72½ respectievelijk 85 procent van het minimumloon, bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, en 14 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (artikel 2, eerste lid, van het Besluit minimumjeugdloonregeling). Ook van de 21- en 22-jarige gezinshereniger die een nieuwe partner wil laten overkomen, wordt verwacht dat hij zijn financiële verantwoordelijkheden daarvoor duurzaam kan waarmaken. Indien daar in een bijzonder geval, bijvoorbeeld omdat internationale verplichtingen daartoe nopen, toch toestemming toe moet worden verleend, wordt ingeval van een 18-, 19- of 20-jarigen uiteraard niet een inkomen verlangd ter hoogte van 45½, respectievelijk 52½ en 61½ procent van het minimumloon bedoeld in de artikelen 8, eerste lid en 14 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Deze zouden ook na verhoging met 20% nog aanzienlijk lager zijn dan de voorheen geldende norm van 100% van het bijstandsniveau dat thans voor gezinshereniging wordt gehanteerd. Aansluiting bij de lagere minimumjeugdlonen zou derhalve het effect van de regeling teniet doen en de mogelijkheden van een beroep op de inkomensafhankelijke regelingen vergroten.

2.2.3.4. Inkomsten uit arbeid als zelfstandige

Hieronder worden beleidsregels gegeven omtrent de inkomsten uit arbeid als zelfstandige.

Zelfstandige inkomsten uit arbeid als zelfstandige

Als middelen van bestaan in de zin van de Vreemdelingenwet wordt aangemerkt inkomen uit arbeid als zelfstandige, voorzover getrokken uit arbeid als zelfstandig beroepsbeoefenaar of ondernemer, mits het is toegestaan die arbeid te verrichten. Het inkomen van een houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt derhalve niet aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan, indien het die persoon niet is toegestaan die arbeid te verrichten. Met name is niet toegestaan die arbeid te verrichten indien op het verblijfsdocument van de zelfstandige is vermeld dat het verrichten van arbeid niet is toegestaan of niet is voldaan aan de vereisten voor uitoefening van het betreffende beroep of voor exploitatie van de betreffende onderneming.

Zie daarover ook B5 Vreemdelingencirculaire.

Duurzaamheid van inkomsten uit arbeid als zelfstandige

Artikel 3.20. Voorschrift Vreemdelingen:

1 Middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige zijn eerst duurzaam, indien zij gedurende ten minste anderhalf jaar zijn verworven en nog een jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven.

2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de aanvraag strekt tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige.

Het algemene uitgangspunt bij behandeling van aanvragen om een verblijfsvergunning is dat de zelfstandige ten tijde van de aanvraag aantoont dat hij nog een jaar over voldoende middelen van bestaan kan beschikken. Hier kan de zelfstandige over het algemeen niet aan voldoen. Immers, de inkomensvorming van een zelfstandige verloopt over het algemeen niet regelmatig over een jaar en het inkomen in zijn administratie wordt over een boekjaar vastgesteld. Aan de hand van zijn inkomsten uit het verleden dient daarom te worden vastgesteld of de duurzaamheid van zijn inkomen voor de toekomst gewaarborgd kan worden geacht.

Het inkomen van een startende ondernemer

Als startende ondernemer wordt aangemerkt diegene die nog niet anderhalf jaar inkomsten uit arbeid als zelfstandige heeft verworven. Immers, hij kan nog niet ten minste anderhalf jaar inkomsten uit arbeid als zelfstandige hebben verworven. De omstandigheid dat de ondernemer een reeds langere tijd bestaande onderneming overneemt, maakt niet dat hij geen startend ondernemer is in de zin van artikel 3.20 Voorschrift Vreemdelingen. Uitgangspunt van artikel 3.20 Voorschrift Vreemdelingen is immers het inkomen van de zelfstandige zelf, en niet het inkomen van diegene die voorheen de onderneming dreef.

De inkomsten van een startende ondernemer worden, ongeacht de hoogte ervan, vanwege de onzekerheid van de levensvatbaarheid van de onderneming en het ontbreken van een inzicht in de inkomsten van het verleden, niet aangemerkt als duurzame inkomsten in de zin van de Vreemdelingenwet.

Een uitzondering op deze hoofdregel wordt gemaakt voor vreemdelingen die op grond van het beleid als genoemd in B5 Vreemdelingencirculaire tot Nederland worden toegelaten voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, aangezien ten aanzien van hen is vastgesteld dat met hun verblijf hier te lande een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend en inzichtelijk wordt gemaakt, door middel van een ondernemingsplan, wat de te verwachten inkomsten uit de onderneming zullen zijn.

Het inkomen van een gevestigde ondernemer

De inkomsten van de gevestigd ondernemer uit diens arbeid als zelfstandige over de voorgeschreven periode van anderhalf jaar, worden aangetoond met de volgende stukken:

  • model M57 (Verklaring inkomen ondernemer), volledig ingevuld door een erkende administrateur (registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur) of een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst, en ondertekend door zowel de administrateur als door de ondernemer zelf;

  • de bijlagen die volgens het model gelet op de situatie van de ondernemer tevens noodzakelijk zijn;

  • een uittreksel van de Kamer van Koophandel (tenzij inschrijving onmogelijk is, bijvoorbeeld ingeval van vrije beroepen).

Ter meerdere zekerheid kunnen andere bewijsstukken worden opgevraagd, waaronder bankafschriften, aangiften inkomstenbelasting, aanslagen inkomstenbelasting, jaarrekeningen en maandelijkse opgaven van de bedrijfsresultaten over de anderhalf jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend.

Met model M57 wordt de aanvrager in staat gesteld de inkomsten van de ondernemer over de voorgeschreven periode van anderhalf jaar aan te tonen. Ter toelichting op het model, wordt het volgende opgemerkt:

  • De winst van het afgesloten boekjaar dan wel van het lopende boekjaar van een onderneming wordt berekend door de som van de bedrijfsopbrengsten te verminderen met de som van de bedrijfskosten.

    De opbrengsten en de kosten dienen te worden berekend volgens de algemeen aanvaarde bedrijfseconomische opvattingen. Ten aanzien hiervan wordt nog het volgende opgemerkt. Wanneer er geen afgesloten boekjaar is, dient er bij de berekening van de maandelijkse winst te worden uitgegaan van de zogenaamde ‘permanence’. Dit houdt in dat zowel de bedrijfsopbrengsten als de bedrijfskosten toerekenbaar moeten zijn aan de betreffende periode.

    Indien de onderneming de vorm van een maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap heeft, wordt de winst vervolgens verdeeld over de maten, firmanten of vennoten.

    Vervolgens wordt het netto-jaarinkomen van de gevestigde ondernemer berekend door de winst te verminderen met 20%. Met deze forfaitaire vermindering met 20% is aansluiting gezocht bij de benadering die is gekozen in artikel 6, tweede lid, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Het bruto-inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep wordt in dat Besluit met een forfaitair percentage verminderd om dit inkomen vergelijkbaar te laten zijn met de bijstandsnorm. Dit percentage komt overeen met de belasting en volksverzekeringspremies die worden afgedragen voor bijstandsgerechtigden jonger dan 65 jaar en is per 1 januari 2002 bij Ministeriële Regeling van 11 december 2001 (Stcrt. 2001, nr. 244) vastgesteld op 20%.

    Indien de gevestigde ondernemer van oordeel is dat het reële netto-inkomen hoger is dan via deze manier is berekend, staat voor hem de mogelijkheid open om het reële netto-inkomen zelf aan te tonen aan de hand van een verklaring van een registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur of een belastingadviseur met een beconnummer van de Belastingdienst. Omdat een dergelijke herberekening slechts in uitzonderingssituaties de doorslag zal geven, is hiermee geen rekening gehouden in het aanvraagformulier. De aanvrager zal eigenstandig een dergelijke verklaring dienen op te stellen en mee te sturen.

  • Ingevolge artikel 6, tweede lid, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 wordt bij bijstandverlening aan een zelfstandige rekening gehouden met het inkomen over een boekjaar (niet het inkomen over een kalenderjaar).

    Bij de behandeling van aanvragen om een verblijfsvergunning wordt hierbij aansluiting gezocht. Aangezien rekening wordt gehouden met het gemiddeld inkomen over een boekjaar, zijn de inkomsten in iedere afzonderlijke maand van dat boekjaar voor de beoordeling niet relevant;

  • De informatie die met het model wordt gevraagd over het voorlaatste afgesloten boekjaar zal voor de beoordeling van de duurzaamheid van de inkomsten niet van belang zijn, indien het laatste afgesloten boekjaar en het lopende boekjaar tezamen reeds een periode van anderhalf jaar beslaan;

  • In het model worden – naast de gegevens over de voor de beoordeling van het middelenvereiste relevante inkomsten – tevens vragen gesteld over de fiscale winst en de behandeling van de aangifte inkomstenbelasting door de Belastingdienst. De betreffende gegevens moeten de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in staat stellen de inkomensgegevens in geval van twijfel te verifiëren bij de Belastingdienst.

Het inkomen van freelancers

Voor het inkomen van een freelancer (die dat inkomen verwerft uit arbeid op basis van een overeenkomst van opdracht) geldt hetzelfde als voor het inkomen van een zelfstandige.

2.2.4. Openbare orde en nationale veiligheid

Ingevolge de Vreemdelingenwet kan het verblijf van een vreemdeling in Nederland worden geweigerd dan wel beëindigd, indien de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid. In deze paragraaf zijn de algemene regels opgenomen met betrekking tot de openbare orde bij de verlening, verlenging, wijziging en intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste verblijfsaanvaarding van vreemdelingen en de ontzegging van voortgezet verblijf van vreemdelingen.

Afwijkende bepalingen met betrekking tot de openbare orde bij de verlening, verlenging, wijziging en intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zijn opgenomen voor:

  • gemeenschapsonderdanen en Turkse onderdanen die rechten ontlenen aan het Associatieverdrag: in B10 en B11;

  • vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het feit dat niet binnen drie jaren onherroepelijk op een aanvraag tot het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is beslist: in B1/2.2.11;

  • de verblijfsvergunning asiel: in C1/5.13.

Bepalingen met betrekking tot de openbare orde bij:

  • de verlening en intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zijn opgenomen in B1/4.4.2;

  • toegang zijn opgenomen in A2/4.2;

  • ongewenstverklaring zijn opgenomen in B1/2.2.4.4.

Onder gevaar voor de openbare orde wordt ook begrepen gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid of de (goede) internationale betrekkingen. Ook ongewenste politieke activiteiten kunnen onder het openbare orde begrip worden geschaard. Gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid, de (goede) internationale betrekkingen, of de nationale veiligheid, en ongewenste politieke activiteit, worden per geval beoordeeld. In deze paragraaf zijn derhalve geen algemene regels opgenomen met betrekking tot die gronden om het verblijf van een vreemdeling in Nederland te weigeren of te beëindigen.

Indien de vreemdeling reeds in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, kan wegens gevaar voor de openbare orde worden besloten tot ontzegging van voortgezet verblijf. Bij de ontzegging van voortgezet verblijf (verblijfsbeëindiging) wordt de duur van het verblijf van de vreemdeling op grond van een verblijfsvergunning, direct voorafgaande aan het misdrijf, gerelateerd aan de ernst van de inbreuk op de openbare orde, zoals die blijkt uit de beoordeling daarvan door de (straf)rechter. Daarmee wordt tot uiting gebracht dat naarmate de banden van de vreemdeling met Nederland sterker zijn, de inbreuk op de openbare orde ernstiger dient te zijn om voortgezet verblijf te ontzeggen. In bepaalde gevallen wordt het verblijf niet, of onder zwaardere voorwaarden, beëindigd.

Er zijn geen beleidsregels opgenomen omtrent het gevaar voor de nationale veiligheid als grond om verblijf te weigeren dan wel in te trekken. Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.

Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

2.2.4.1. Eerste verblijfsaanvaarding

Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Op grond van artikel 16, tweede lid, Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.77 en 3.78 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.77. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan op grond van artikel 16, eerste lid, onder d, van de Wet worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien:

  • a. er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;

  • b. de vreemdeling de echtgenoot of echtgenote, het minderjarige kind, de partner of het meerderjarige kind, bedoeld in artikel 29, onder e en f, van de Wet, is van een in Nederland verblijvende vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat deze zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, of

  • c. de vreemdeling terzake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, tot een taakstraf of tot een onvoorwaardelijke geldboete, dan wel indien hij terzake van misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard.

2 Bij de toepassing van het eerste lid, onder c, wordt mede betrokken de buiten Nederland gepleegde inbreuk op de openbare orde, voorzover die naar Nederlands recht een misdrijf oplevert.

3 Bij de toepassing van het eerste en tweede lid komt aan gratieverlening geen betekenis toe.

4 Bij de indiening van de aanvraag ondertekent de vreemdeling van twaalf jaar of ouder een antecedentenverklaring. Het model van de verklaring wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

NB: Ingevolge artikel I, onderdeel E, bij het besluit van 10 september 2003 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Stb 2003, 364), in samenhang met artikel III ervan, is het vijfde lid van artikel 3.77 vervallen met ingang van 26 september 2003.

Bedoeld vijfde lid luidde:

5. Bij de toepassing van het eerste lid, onder c, volstaat een verdenking, indien de aanvraag strekt tot het verlenen van de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op de aanvraag.

Als overgangsbepaling geldt ingevolge artikel II van bedoeld besluit:

Ten aanzien van de vreemdeling die voor 1 januari 2003 voldeed aan de voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een aanvraag, blijven de artikelen 3.4, eerste lid, 3.6, 3.61, 3.71, tweede lid, en 3.77, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 van toepassing zoals die luidden voor inwerkingtreding van dit besluit.

Tevens is daarbij bepaald dat artikel 3.103 van het Vreemdelingenbesluit 2000 niet van toepassing is op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk op een aanvraag is beslist, indien de vreemdeling voor 1 januari 2003 niet voldeed aan de voorwaarden voor het verlenen van die verblijfsvergunning.

Artikel 3.78. Vreemdelingenbesluit:

Buiten de gevallen, bedoeld in artikel 3.77, kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, slechts op grond van artikel 16, eerste lid, onder d, van de Wet worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien zwaarwegende belangen naar het oordeel van Onze Minister daartoe nopen.

Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Beleidsregel: De aanvraag wordt afgewezen, indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling of een in Nederland verblijvend gezinslid als bedoeld in artikel 29, onder e en f, Vreemdelingenwet zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen, als bedoeld in Artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Een (strafrechtelijke) veroordeling is niet noodzakelijk. Deze grond is niet afhankelijk gesteld van het tijdstip waarop de gedraging is gepleegd of eventueel bestraft. Deze grond is nader uitgewerkt in C1/5.13.3.

Voor gevallen waarin gezinsleden van een vreemdeling die zich heeft schuldig gemaakt aan bedoelde gedragingen op zelfstandige gronden aanspraak maken op vluchtelingrechtelijke bescherming zie C1/4.6.4.

Strafrechtelijke antecedenten

Beleidsregel: De aanvraag wordt afgewezen, indien de vreemdeling terzake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard, of sprake is van een veroordeling of oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, een taakstraf of een onvoorwaardelijke geldboete. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht) of in een inrichting voor de opvang van verslaafden (artikel 38m Wetboek van Strafrecht) dan wel in een inrichting voor jeugdigen (artikel 77h, vierde lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht) alsook de terbeschikkingstelling (artikel 37a Wetboek van Strafrecht) worden tot de vrijheidsontnemende maatregelen gerekend.

De veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn geworden. Ook indien hoger beroep is ingesteld tegen een veroordeling in eerste aanleg, of cassatieberoep is ingesteld tegen een veroordeling in hoger beroep, wordt de aanvraag afgewezen.

Indien een strafzaak terzake van misdrijf openstaat en bekendheid met de uitkomst van de strafzaak voor de te nemen beslissing noodzakelijk is, wordt contact opgenomen met het Openbaar Ministerie. De termijn voor het geven van de beschikking wordt met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vreemdelingenwet schriftelijk met maximaal zes maanden verlengd. De vreemdeling wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld.

Aan het feit dat een straf geheel of gedeeltelijk, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, door Nederlandse of buitenlandse autoriteiten is kwijtgescholden, komt voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toe.

Overige gevallen

Niet alle gedragingen op grond waarvan gevaar voor de openbare orde kan leiden tot afwijzing van de aanvraag zijn in artikel 3.77, eerste lid, Vreemdelingenbesluit neergelegd.

Buiten de gevallen genoemd in artikel 3.77, eerste lid, Vreemdelingenbesluit kan op grond van artikel 3.78 Vreemdelingenbesluit de aanvraag slechts worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien naar het oordeel van de Minister zwaarwegende belangen daartoe nopen.

Indien de korpschef van oordeel is dat van een dergelijk geval sprake is, dient de aanvraag te worden voorgelegd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Bij toepassing van artikel 3.78 Vreemdelingenbesluit dient grote terughoudendheid te worden betracht. Toepassing vergt een volledige individuele afweging tussen de rechtstreeks in het geding zijnde belangen.

Termijnen

Een eens gepleegd misdrijf wordt niet blijvend tegengeworpen.

Indien de vreemdeling wegens misdrijf is veroordeeld of een transactievoorstel heeft aanvaard, betekent dat niet dat zijn aanvraag nimmer meer kan worden ingewilligd. Indien er geen sprake is van het meermalen plegen van strafbare feiten en de vreemdeling ook niet ongewenst is verklaard, wordt de veroordeling of transactie na verloop van tijd niet meer gebruikt om de aanvraag af te wijzen. Bij de termijn gedurende welke een gesanctioneerd misdrijf reden blijft vormen om de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning af te wijzen, wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds drugs- en geweldsmisdrijven en anderzijds andere misdrijven. Daarbij is aangesloten bij de termijnen die worden gehanteerd bij de beoordeling van aanvragen om opheffing van de maatregel van ongewenstverklaring. Zie 2.2.4.4.

Ingeval van een veroordeling of transactie wegens drugs- dan wel geweldsmisdrijven bedraagt die termijn tien jaren. Ingeval van een veroordeling of transactie wegens een ander misdrijf bedraagt die termijn vijf jaren.

De termijn vangt aan op de dag waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden of het transactievoorstel is aanvaard. Indien de tenuitvoerlegging van de sanctie pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de sanctie volledig ten uitvoer is gelegd. Daarmee wordt voorkomen dat de termijn (bijvoorbeeld tijdens een langdurige gevangenisstraf) kan verstrijken voordat de straf ten uitvoer is gelegd. De sanctie is ten uitvoer gelegd:

  • a. ingeval van vrijheidsbenemende straf of maatregel: de datum van invrijheidstelling;

  • b. ingeval van taakstraf: de datum waarop de taakstraf is voltooid;

  • c. ingeval van vermogenssanctie: de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.

Het is van belang dat de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag gegevens en bescheiden overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus wanneer hij in vrijheid is gesteld, de taakstraf heeft voltooid of het bedrag heeft betaald (zie artikel 4:2 Algemene wet bestuursrecht).

Indien de aanvraag wegens het verstrijken van deze vijfjaren- of tienjarentermijn niet langer wordt afgewezen, wordt de vreemdeling ook niet ongewenst verklaard op de enkele grond dat hij die feiten heeft gepleegd. Ingeval van het bij herhaling plegen van – al dan niet dezelfde – strafbare feiten is de termijnstelling niet van toepassing en worden de in het verleden gepleegde feiten bij de beoordeling van de aanvraag betrokken.

De termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren, is niet van toepassing, indien sprake is van het bij herhaling plegen van strafbare feiten of van ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Indien de vreemdeling ongewenst is verklaard, kan hij geen rechtmatig verblijf hebben (artikel 67, derde lid, Vreemdelingenwet). Ook indien de termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren (artikel 6.6, eerste lid, Vreemdelingenbesluit), verstrijkt voordat de ongewenstverklaring is opgeheven, komt de vreemdeling niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning.

Het enkele feit dat de termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren (artikel 6.6, eerste lid, Vreemdelingenbesluit), verstrijkt voordat de ongewenstverklaring is opgeheven, vormt geen reden om de ongewenstverklaring in afwijking van artikel 6.6 Vreemdelingenbesluit op te heffen.

2.2.4.2. Verdere verblijfsaanvaarding

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder e, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Op grond van artikel 18, tweede lid, Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.86 en 3.87 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.86. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder e, van de Wet wegens gevaar voor de openbare orde, indien:

  • a. er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag;

  • b. de vreemdeling de echtgenoot of de echtgenote, het minderjarige kind, de partner of het meerderjarige kind, bedoeld in artikel 29, onder e of f, van de Wet, is van een in Nederland verblijvende vreemdeling ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat deze zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, of

  • c. de vreemdeling met een verblijfsduur korter dan drie jaar wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd, bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf of een maatregel, bedoeld in artikel 37a, 38m, of 77h, vierde lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, dan wel het buitenlandse equivalent daarvan, is opgelegd, en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf of maatregel ten minste gelijk is aan de in het tweede lid bedoelde norm;

  • d. de vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf of een maatregel, bedoeld in artikel 37a, 38m, of 77h, vierde lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, dan wel het buitenlandse equivalent daarvan, is opgelegd, en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf of maatregel ten minste gelijk is aan de in het tweede lid bedoelde norm.

2 De in het eerste lid, onder c en d, bedoelde norm bedraagt bij een verblijfsduur van:

minder dan 1 jaar: een maand;

ten minste 1 jaar, maar minder dan 2 jaar: 3 maanden;

ten minste 2 jaar, maar minder dan 3 jaar: 6 maanden

ten minste 3 jaar maar minder dan 4 jaar: 9 maanden;

ten minste 4 jaar maar minder dan 5 jaar: 12 maanden;

ten minste 5 jaar maar minder dan 6 jaar: 24 maanden;

ten minste 6 jaar maar minder dan 7 jaar: 30 maanden;

ten minste 7 jaar maar minder dan 8 jaar: 36 maanden;

ten minste 8 jaar maar minder dan 9 jaar: 45 maanden;

ten minste 9 jaar maar minder dan 10 jaar: 54 maanden;

ten minste 10 jaar maar minder dan 15 jaar: 60 maanden;

ten minste 15 jaar maar minder dan 20 jaar: 96 maanden.

3 Bij de toepassing van het eerste lid, onder c en d, wordt mede betrokken de buiten Nederland gepleegde of bestrafte inbreuk op de openbare orde, voorzover die naar Nederlands recht een misdrijf oplevert waartegen een gevangenisstraf van twee, onderscheidenlijk drie jaren of meer is bedreigd en waarbij de strafmaat vergelijkbaar is met de strafmaat die in Nederland zou zijn opgelegd wanneer het feit in Nederland zou zijn gepleegd.

4 Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder verblijfsduur verstaan: de duur van het rechtmatige verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet of als Nederlander, direct voorafgaande aan het moment waarop het misdrijf is gepleegd of aangevangen.

5 Bij de berekening van de in het tweede lid bedoelde norm wordt betrokken:

  • a. ingeval van een verblijfsduur vijf jaren of minder, de totale duur van alle onvoorwaardelijk opgelegde gedeelten van de straffen en maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder c en d, en

  • b. ingeval van een veroordeling tot een taakstraf: de duur van de vervangende hechtenis die de rechter heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.

6 In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag niet afgewezen, indien de vreemdeling minderjarig is en één van zijn ouders met de Nederlandse nationaliteit in Nederland is gevestigd.

7 In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag niet afgewezen:

  • a. bij een verblijfsduur van tien jaren, tenzij er sprake is van een geweldsmisdrijf of handel in verdovende middelen;

  • b. bij een verblijfsduur van vijftien jaren, tenzij er sprake is van handel in verdovende middelen, of

  • c. bij een verblijfsduur van twintig jaren.

8 Indien de vreemdeling in Nederland is geboren of voor zijn tiende jaar rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l van de Wet, heeft gekregen, wordt de aanvraag in afwijking van het eerste lid niet afgewezen:

  • a. bij een verblijfsduur van tien jaar, tenzij er sprake is van handel in verdovende middelen, of

  • b. bij een verblijfsduur van vijftien jaar.

9 Bij de indiening van de aanvraag ondertekent de vreemdeling van twaalf jaar of ouder een antecedentenverklaring. Het model van de verklaring wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

NB1:

Ingevolge artikel II bij het besluit van 5 juli 2002 tot wijziging van (artikel 3.86 van) het Vreemdelingenbesluit 2000 (Stb. 2002,371, in werking getreden op 17 juli 2002) blijft het gewijzigde Besluit buiten toepassing ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit niet kon worden beëindigd, tenzij die vreemdeling wegens een na inwerkingtreding van dit Besluit gepleegd misdrijf waartegen een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld.

NB2:

Ingevolge artikel II bij het besluit van 29 september 2004 tot wijziging van (artikel 3.86 van) het Vreemdelingenbesluit 2000 (Stb. 2004, 496), in werking getreden op 1 november 2004, blijft het gewijzigde Besluit buiten toepassing ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit niet kon worden beëindigd, tenzij die vreemdeling wegens een na inwerkingtreding van dit Besluit gepleegd misdrijf bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld tot jeugddetentie of een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 38m of 77h, vierde lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 3.87. Vreemdelingenbesluit:

Buiten de gevallen, bedoeld in artikel 3.86, kan de aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, slechts op grond van artikel 18, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien zwaarwegende belangen naar het oordeel van Onze Minister daartoe nopen.

Toelichting glijdende schaal

De ernst van de inbreuk op de openbare orde wordt bepaald aan de hand van de strafmaat. Om te beoordelen of het verdere verblijf aan een vreemdeling kan worden ontzegd, wordt de hoogte van de opgelegde straf gerelateerd aan de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland, op het moment dat het misdrijf werd gepleegd. Dit is het principe van de zogenaamde glijdende schaal.

Deze regels zijn van toepassing op alle gevallen waarin sprake is van verlenging of wijziging van het verblijf, alsmede indien een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet wordt ingetrokken.

Indien de vreemdeling houder van een verblijfsvergunning regulier, voor bepaalde of onbepaalde tijd, of Nederlander is geweest, en niet tijdig een aanvraag heeft ingediend, zijn de regels van de artikelen 3.86 en 3.87 Vreemdelingenbesluit eveneens van toepassing, indien:

  • de aanvraag (tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van een verblijfsvergunning) is ontvangen binnen zes maanden nadat het verblijfsrecht op grond van de eerdere verblijfsvergunning of het Nederlanderschap is geëindigd;

  • er geen onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel gegevens zijn achtergehouden, die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid; en

  • de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.

Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Verder verblijf wordt ontzegd, indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling of een in Nederland verblijvend gezinslid als bedoeld in artikel 29, onder e en f, Vreemdelingenwet, zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen, als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Een (strafrechtelijke) veroordeling is niet noodzakelijk. Deze grond is niet afhankelijk gesteld van het tijdstip waarop de gedraging is gepleegd of eventueel bestraft. Deze grond is nader uitgewerkt in deel C1/ 5.13.3. Voor een in Nederland verblijvend gezinslid dat op eigen gronden aanspraak maakt op vluchtelingenrechtelijke bescherming zie deel C1/ 4.6.4.

Strafrechtelijke antecedenten

Verder verblijf wordt ontzegd, indien de vreemdeling wegens een misdrijf;

  • waartegen bij een verblijfsduur van minder dan drie jaar een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd, of bij een verblijfsduur van drie jaar of meer een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd;

  • bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis;

  • is veroordeeld tot een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf, of hem een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht) is opgelegd; en

  • het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf of maatregel ten minste gelijk is aan de corresponderende norm van de glijdende schaal.

Misdrijven

De enkele omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, wordt niet gebaseerd op iedere willekeurige misstap die tot een sanctie heeft geleid. De misdraging moet wel voldoende ernstig zijn geweest. De ernst komt tot uiting in het feit dat alleen misdrijven in aanmerking worden genomen. Bovendien moet ook de sanctie die daarop is gevolgd, voldoende zwaar zijn. Dat betekent dat misdragingen die strafrechtelijk als overtreding worden gekwalificeerd of die buiten het strafrecht zijn afgedaan (bijvoorbeeld met een bestuurlijke boete of uitsluitend een civiele veroordeling tot schadevergoeding) buiten beschouwing blijven. Of een bepaalde misdraging een misdrijf of een overtreding is, is afhankelijk van de desbetreffende wetgeving. Misdrijven zijn opgenomen in het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht (de artikelen 92-423 WvS), maar ook in bijzondere wetten, zoals de Wet Economische Delicten (WED) en de Opiumwet. Steeds zal de desbetreffende wet moeten worden geraadpleegd om te bezien of het desbetreffende feit een misdrijf (of een overtreding) is. Deze wetten zijn te raadplegen via de website www.overheid.nl.

Strafbedreiging van twee respectievelijk drie jaar of meer

Tegen de meeste misdrijven is een maximale door de rechter op te leggen straf bedreigd van drie jaar of meer. Een aantal misdrijven kent een lagere strafbedreiging van twee jaar, waarvan de belangrijkste zijn mishandeling (art. 300, eerste lid WvS) en vernieling (art. 350 WvS).

Onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis

Het vonnis waarbij de straf of maatregel is opgelegd, moet onherroepelijk zijn. Indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, of indien er een strafzaak openstaat, wordt contact opgenomen met het Openbaar Ministerie. De beslistermijn kan met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vreemdelingenwet schriftelijk met maximaal zes maanden worden verlengd.

Onvoorwaardelijke straf

Bij de glijdende schaal worden alleen de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van de straf meegeteld bij de berekening van de norm in de glijdende schaal.

Cumulatie

In geval van meerdere veroordelingen worden de onvoorwaardelijke gedeelten bij elkaar opgeteld, indien de verblijfsduur (de periode waarin de vreemdeling, voorafgaande aan het plegen van het eerste misdrijf, op grond van een geldige verblijfsvergunning in Nederland verbleef) vijf jaren of korter is.

Taakstraf

Een taakstraf is ofwel een werkstraf (het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte, ATAN) ofwel een leerstraf (het volgen van een leertraject) dan wel een combinatie van beiden. De taakstraf komt in plaats van een gevangenisstraf. In geval van een veroordeling tot een taakstraf wordt de duur van de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis als uitgangspunt genomen bij de toepassing van de glijdende schaal. Dit betekent dat de taakstraf wordt tegengeworpen ongeacht de duur van de taakstraf. (Zie de artikelen 22 c en d WvS.)

Gratie

Aan het feit dat een straf geheel of gedeeltelijk, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, door Nederlandse of buitenlandse autoriteiten is kwijtgescholden, komt voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toe.

Bijzondere categorieën

a. Minderjarige vreemdelingen met een in Nederland gevestigde Nederlandse ouder

Op grond van hun bijzondere banden met Nederland vinden ongewenstverklaring en ontzegging van verder verblijf op grond van gevaar voor de openbare orde niet plaats ten aanzien van deze vreemdelingen (zie artikel 3.50, vierde lid Vreemdelingenbesluit).

b. Vreemdelingen die in Nederland zijn geboren dan wel voor hun tiende levensjaar tot Nederland zijn toegelaten

Om reden van hun bijzondere banden met Nederland geldt voor hen dat bij een verblijfsduur van ten minste tien en minder dan vijftien jaar alleen in geval van veroordeling wegens handel in verdovende middelen ontzegging van verder verblijf en ongewenstverklaring plaats zal vinden en bij een verblijfsduur van ten minste vijftien jaar niet tot verblijfsbeëindiging wordt overgegaan.

c. Vreemdelingen met een verblijfsduur van tien jaar of langer

Bij een verblijfsduur van tien jaren, wordt alleen tot verblijfsbeëindiging overgegaan ingeval van een geweldsmisdrijf of handel in verdovende middelen. Bij een verblijfsduur van vijftien jaren, wordt alleen tot verblijfsbeëindiging overgegaan ingeval van handel in verdovende middelen. Bij een verblijfsduur van twintig jaren, wordt niet meer tot verblijfsbeëindiging overgegaan.

In het buitenland gepleegde en/- of berechte misdrijven

Strafbare feiten die in het buitenland zijn gepleegd of bestraft, worden eveneens bij de beoordeling van het gevaar voor de openbare orde betrokken, doch slechts voor zover het gaat om strafbare feiten die naar Nederlands recht misdrijven zijn. Dat geldt ook indien het strafbare feit naar buitenlands recht een overtreding, maar naar Nederlands recht een misdrijf is. Of het feit naar Nederlands recht een misdrijf is (waartegen een gevangenisstraf van twee of drie jaren of meer is bedreigd) wordt beoordeeld aan de hand van de strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht of de bijzondere Nederlandse strafwetten.

Bij verblijfsbeëindiging gaat het om (een of meer) strafbare feiten die naar Nederlands recht misdrijven zijn waartegen een gevangenisstraf van respectievelijk twee of drie jaren of meer is bedreigd.

Voor de toepassing van de glijdende schaal, dient tevens te worden beoordeeld welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft. Voor die beoordeling is van belang dat de vreemdeling zelf alle relevante gegevens en bescheiden met betrekking tot de strafbare feiten en de afdoening daarvan verschaft, waarbij valt te denken aan een gewaarmerkt afschrift van het strafvonnis. Aan de hand van de gegevens die de vreemdeling heeft verschaft of anderszins bekend zijn geworden, wordt contact opgenomen met het Openbaar Ministerie voor de vraag welke straf in Nederland voor het betreffende strafbare feit zou zijn gevorderd, waarbij wordt aangesloten bij de gepubliceerde richtlijnen van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de eis van de Officier ter zitting.

2.2.4.3. Procedurele aspecten

Antecedentenverklaring

Bij de aanvraag die in Nederland wordt ingediend, wordt door iedere vreemdeling van 12 jaar of ouder een antecedentenverklaring ondertekend. De vreemdeling die aangeeft de verklaring niet naar waarheid te kunnen ondertekenen, verschaft daarvoor de reden(en) en onderbouwt die met de relevante gegevens en bescheiden.

Ongewenstverklaring

Zowel bij de weigering van eerste verblijf als bij ontzegging van voortgezet verblijf wegens gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid dient steeds beoordeeld te worden of de vreemdeling tevens ongewenst wordt verklaard (Zie B1/2.2.4.4).

Raadplegen systemen

Bij iedere aanvraag tot het verlenen, het verlengen of het wijzigen van de verblijfsvergunning, alsmede in het kader van een adviesaanvrage inzake een aanvraag tot een machtiging tot voorlopig verblijf worden het Schengen informatie systeem (SIS), het Opsporingsysteem (OPS), het Herkenningsdienstsysteem (HKS) en het Justitieel documentatiesysteem (JDD) geraadpleegd. Bij het raadplegen van de systemen wordt zo mogelijk rekening gehouden met eventuele aliassen en alternatieve schrijfwijzen.

Indien tussen de aanvraag en behandeling van de aanvraag meer dan zes maanden zijn verstreken, dienen opnieuw de genoemde systemen te worden geraadpleegd.

In alle gevallen waarin een verblijfsvergunning (of in geval van een machtiging tot voorlopig verblijf een positief advies) zal worden afgegeven, worden, indien de laatste raadpleging meer dan drie maanden daarvoor heeft plaatsgevonden, de genoemde systemen opnieuw geraadpleegd.

2.2.4.4. Ongewenstverklaring

Artikel 67. Vreemdelingenwet:

1

De vreemdeling kan door Onze Minister ongewenst worden verklaard:

  • a. indien hij niet rechtmatig in Nederland verblijft en bij herhaling een bij deze wet strafbaar gesteld feit heeft begaan;

  • b. indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd;

  • c. indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 onder a tot en met e dan wel l;

  • d. ingevolge een verdrag, of

  • e. in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland.

2 Indien de bekendmaking van de beschikking, waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, geschiedt door toezending, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

3 In afwijking van artikel 8 kan de ongewenst verklaarde vreemdeling geen rechtmatig verblijf hebben.

Algemene toelichting

Artikel 67, eerste lid, Vreemdelingenwet noemt een vijftal gronden voor ongewenstverklaring. Bij de toepassing van dit artikel worden de persoonlijke belangen van de vreemdeling zorgvuldig afgewogen tegen het algemene belang, dat uit een oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend.

Het betreft hier een administratieve maatregel die ten doel heeft bepaalde vreemdelingen, aan wie het niet of niet langer is toegestaan in Nederland te verblijven, uit ons land te weren.

Door de ongewenstverklaring wordt het verblijf in en illegale terugkeer naar Nederland van de vreemdeling strafbaar. Een vreemdeling die in Nederland verblijft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat hij tot ongewenste vreemdeling is verklaard, maakt zich schuldig aan een misdrijf (artikel 197 WvS).

De ongewenstverklaring betekent tevens dat artikel 8 Vreemdelingenwet niet van toepassing is. Dit heeft tot gevolg dat deze vreemdelingen – zolang de ongewenstverklaring van kracht blijft – niet gedurende de 'vrije termijn' in Nederland mogen verblijven en geen andere titel tot verblijf kunnen verkrijgen. Dit betekent tevens dat in het kader van de grensbewaking aan deze vreemdelingen de toegang tot het grondgebied zal worden geweigerd. Evenmin is het hun toegestaan de behandeling van een aanvraag in Nederland af te wachten.

Toelichting artikel 67, eerste lid, Vreemdelingenwet

Ad a. Het betreft hier vreemdelingen die bij herhaling een bij de Vreemdelingenwet strafbaar gesteld feit hebben begaan (zie artikel 108 Vreemdelingenwet). Er moet ter zake een proces-verbaal zijn opgemaakt of sprake zijn van een transactie ter zake van de gepleegde overtredingen om bij de tweede of latere overtreding tot ongewenstverklaring over te kunnen gaan. Bij het opmaken van een (eerste) proces-verbaal wordt de vreemdeling tegelijkertijd gewaarschuwd dat, indien hij nogmaals een overtreding in het kader van de Vreemdelingenwet begaat, zijn ongewenstverklaring zal worden voorgesteld. Van deze waarschuwing wordt een aantekening in de vreemdelingenadministratie gemaakt.

Nadat de vreemdeling tweemaal een bij artikel 108 van de Vreemdelingenwet strafbaar gesteld feit heeft begaan, wordt zijn ongewenstverklaring voorgesteld aan de hand van de opgemaakte processen-verbaal. Het kan bijvoorbeeld, maar niet uitsluitend, betreffen overtredingen van de artikelen 4.37, 4.38 en 4.39 Vreemdelingenbesluit.

Ad b. Het betreft hier vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verbleven en wier verblijfsrecht wegens inbreuk op de openbare orde is beëindigd, bijvoorbeeld door een beslissing om de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet te verlengen of de verblijfsvergunning in te trekken. De glijdende schaal (artikel 3.86 Vreemdelingenbesluit) is daarbij van toepassing. In alle gevallen vergt verblijfsbeëindiging dat de sanctie onherroepelijk is geworden. Indien de vreemdeling, binnen zes maanden nadat de geldigheidsduur van de verleende vergunning is verstreken, een aanvraag heeft ingediend tot verlenging van de verblijfsvergunning, is de glijdende schaal eveneens van toepassing.

Ad c. Het betreft hier vreemdelingen die niet rechtmatig op grond van een verblijfsvergunning noch op basis van het gemeenschapsrecht, de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat of het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije hier te lande verblijven. Niet is vereist dat deze vreemdelingen zich feitelijk in Nederland bevinden.

Ten aanzien van deze grond vallen de volgende categorieën gevallen te onderscheiden:

  • Gevallen waarin wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of waarin een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het (in totaal) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van straf of maatregel tenminste een maand bedraagt; het is daarbij niet vereist dat de betreffende uitspraak onherroepelijk is geworden;

  • Gevallen waarin de vreemdeling bij herhaling is veroordeeld tot een (korte) gevangenisstraf of hem een taakstraf ter zake van een misdrijf is opgelegd, dan wel hij een transactieaanbod ter zake van een misdrijf heeft aanvaard. Door het herhaald plegen van strafbare feiten veroorzaakt deze categorie dusdanige overlast dat ook de niet onherroepelijk opgelegde vrijheidstraf of maatregel in aanmerking wordt genomen.

  • Gevallen waarin de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Hiervoor is geen strafrechtelijke veroordeling vereist. Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

Voor zover deze vreemdelingen een aanvraag indienen of hebben ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning of afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf, wordt die aanvraag afgewezen (zie B1/2.2.4.1).

Ad d. Een vreemdeling die in één van de Benelux of Schengen lidstaten ongewenst is verklaard, kan op een met redenen omkleed verzoek van een der lidstaten ook voor de andere lidstaten ongewenst worden verklaard.

Ad e. Een vreemdeling die buiten de rechtsmacht van Nederland een ernstig misdrijf heeft begaan, kan in het belang van de internationale betrekkingen van Nederland ongewenst worden verklaard. Hierbij kan worden gedacht aan de vreemdelingen van wie het verblijf is geweigerd dan wel is beëindigd op grond van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

Procedurele aspecten

Indienen van een voorstel strekkende tot ongewenstverklaring

Is de korpschef van oordeel dat er termen aanwezig zijn tot ongewenstverklaring van een vreemdeling, dan maakt hij dat onverwijld kenbaar aan de Minister, hetzij middels een gemotiveerd voorstel (model M63), hetzij middels een ander gemotiveerd schrijven. In ieder geval dient de korpschef alle gegevens en bescheiden (zoals afschriften processen-verbaal en dergelijke) die voor de beoordeling van de zaak van belang kunnen zijn, naar de Minister te zenden. Het verdient aanbeveling dat de korpschef de Minister in een zo vroeg mogelijk stadium bericht omtrent de antecedenten van de vreemdeling en dat hij niet wacht tot de invrijheidsstelling van de vreemdeling aanstaande is.

Voorbereiding

Overeenkomstig artikel 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en daarbij feiten en omstandigheden naar voren te brengen die naar zijn mening bij de besluitvorming moeten worden betrokken.

Aan de hoorplicht ingevolge de Algemene wet bestuursrecht wordt in beginsel door de korpschef uitvoering gegeven.

De korpschef geeft in ieder geval uitvoering aan de hoorplicht indien:

  • a. de vreemdeling illegaal hier te lande verblijft;

  • b. de vreemdeling zich in een politiecel of in een Huis van Bewaring bevindt;

  • c. de vreemdeling een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend.

Uit de door de politie aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gezonden bescheiden dient duidelijk naar voren te komen of en hoe door de politie uitvoering is gegeven aan de hoorplicht ingevolge artikel 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht. Bij voorkeur is van het gehoor een proces-verbaal opgemaakt.

Door de vreemdeling genoemde personen, die volgens zijn verklaring iets in zijn voordeel zouden kunnen aanvoeren, moeten zoveel mogelijk (schriftelijk) worden gehoord. Een vlotte en goede besluitvorming is ermee gediend dat bij een voorstel of advies tot verblijfsbeëindiging tevens aan de Minister alle relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de mogelijke ongewenstverklaring zo uitvoerig mogelijk worden belicht (model M63).

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geeft in beginsel uitvoering aan de hoorplicht in andere dan de onder a tot en met c genoemde situaties. Hierbij valt te denken aan de situatie waarin bij de afhandeling van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier een inbreuk op de openbare orde wordt geconstateerd, welke dermate ernstig is dat ongewenstverklaring van de vreemdeling ex artikel 67 van de Vreemdelingenwet is geïndiceerd. Het vorenstaande laat onverlet dat er situaties kunnen zijn, waarin horen door de korpschef desalniettemin meer voor de hand ligt.

Uitreiking van de beschikking

Zie voor de toepasselijke algemene regels voor het uitreiken van beschikkingen B1/4.5.1.

Het origineel van deze beschikking wordt aan de vreemdeling in persoon uitgereikt door de politie.

Van deze uitreiking wordt door de politie een proces-verbaal opgemaakt. Bij de uitreiking van (het afschrift van) de beschikking wordt door de politie tevens een brochure in een voor de betrokkene begrijpelijke taal met betrekking tot de ongewenstverklaring ex artikel 67 Vreemdelingenwet (model M130) verstrekt. Dezelfde dag wordt afschrift van de beschikking gezonden aan de gemachtigde, zo er een gemachtigde is.

Kan uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling in persoon niet plaatsvinden, dan wordt deze – met de brochure model M130 – per aangetekende brief gezonden aan zijn laatst bekende adres, wordt afschrift aan de gemachtigde gezonden, zo die er is, en vindt tevens publicatie van de beschikking in de Nederlandse Staatscourant plaats (artikel 67, tweede lid, Vreemdelingenwet).

Indien uitreiking van de beschikking aan de vreemdeling in persoon niet kan plaatsvinden en bekend is dat de vreemdeling niet langer op het laatst bekende adres woont, wordt de beschikking – met de brochure model M 130 – aan de in Nederland kantoor houdende gemachtigde gezonden, zo die er is en wordt van de beschikking mededeling gedaan in de Nederlandse Staatscourant.

Indien zodanige gemachtigde er niet is, niet bekend is, of stelt niet of niet langer gemachtigde te zijn, wordt volstaan met de bekendmaking van de beschikking door mededeling ervan in de Nederlandse Staatscourant.

Bezwaar en beroep

Tegen een beschikking waarbij de vreemdeling met toepassing van artikel 67 Vreemdelingenwet ongewenst is verklaard kan binnen vier weken een bezwaarschrift worden ingediend. Tegen het besluit op bezwaar staat beroep bij de rechtbank ‘s-Gravenhage (de vreemdelingenkamer) open.

Geen opschortende werking in bezwaar

Het indienen van een bezwaarschrift leidt er niet toe dat de werking van de beschikking hangende de behandeling van het bezwaarschrift wordt opgeschort. De beschikking heeft dus onmiddellijke werking (artikel 6:16 Awb).

Stellen van een aantekening in het document voor grensoverschrijding

Artikel 4.29, eerste lid, aanhef en onder h Vreemdelingenbesluit luidt:

1. De ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, stellen in het reis- en identiteitspapier van een vreemdeling aantekeningen omtrent:

(…)

h. ongewenstverklaring.

(…)

Een aantekening over de ongewenstverklaring wordt in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling gesteld, indien naar het oordeel van de korpschef gegronde reden bestaat om te vermoeden dat de vreemdeling zal proberen naar Nederland terug te keren. In het kader van de grensbewaking is de ambtenaar belast met grensbewaking bevoegd een aantekening te stellen in het reisdocument van de vreemdeling omtrent de reden van weigering toegang in verband met ongewenstverklaring. Indien door deze aantekening de doorreis van de vreemdeling door, of diens toelating tot, een derde land zou worden bemoeilijkt, mag de aantekening omtrent ongewenstverklaring niet in het document voor grensoverschrijding worden aangetekend (artikel 4.34 Vreemdelingenbesluit). De hier bedoelde aantekening luidt: ‘ongewenst verklaard op (datum beschikking Minister)’.

Bij de kennisgeving van de beschikking strekkende tot ongewenstverklaring wordt de mogelijkheid aangegeven om opheffing van deze maatregel te vragen.

NB: ongewenstverklaring conform artikel 67 Vreemdelingenwet heeft onder meer tot rechtsgevolg dat (verder) verblijf van de vreemdeling strafbaar is op grond van artikel 197 Wetboek van Strafrecht indien hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden, dat hij tot ongewenste vreemdeling is verklaard. Daaraan doet niet af de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden.

2.2.4.5. Opheffing van de ongewenstverklaring

Artikel 6.6. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de Wet, wordt door Onze Minister in ieder geval ingewilligd, indien de vreemdeling niet aan strafvervolging terzake van misdrijf is onderworpen en ongewenst verklaard is:

  • a. naar aanleiding van geweldsdelicten of opiumdelicten en sinds de ongewenstverklaring en het vertrek uit Nederland tien achtereenvolgende jaren buiten Nederland heeft verbleven;

  • b. naar aanleiding van andere misdrijven en sinds de ongewenstverklaring en het vertrek uit Nederland vijf achtereenvolgende jaren buiten Nederland heeft verbleven, of

  • c. op grond van artikel 67, eerste lid, onder a, van de Wet en sinds de ongewenstverklaring één jaar buiten Nederland heeft verbleven.

2 De in het eerste lid genoemde termijnen vangen opnieuw aan, indien de vreemdeling tijdens de ongewenstverklaring:

  • a. een als misdrijf strafbaar gestelde inbreuk op de openbare orde heeft gepleegd die tot ongewenstverklaring zou kunnen leiden, of

  • b. zonder voorafgaande tijdelijke opheffing of in strijd met de aan die tijdelijke opheffing verbonden voorwaarden in Nederland heeft verbleven.

3 De gegevens, bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, die de vreemdeling verstrekt zijn in ieder geval:

  • a. een schriftelijke verklaring van de vreemdeling dat hij sinds zijn vertrek uit Nederland na de ongewenstverklaring tien, onderscheidenlijk vijf achtereenvolgende jaren of één jaar buiten Nederland heeft verbleven en dat hij zich in die periode niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en dat hij niet aan strafvervolging onderworpen is;

  • b. een kopie van de documenten voor grensoverschrijding die de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft gehouden;

  • c. een overzicht van de plaatsen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven, voorzien van bewijsstukken, en

  • d. een schriftelijke verklaring, afgegeven door de terzake bevoegde autoriteiten van het land of de landen waar de vreemdeling sinds zijn ongewenstverklaring heeft verbleven, dat de vreemdeling zich tijdens dat verblijf niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en niet aan strafvervolging onderworpen is.

Het eerste lid van artikel 6.6 Vreemdelingenbesluit heeft betrekking op de termijn waarna de ongewenstverklaring op aanvraag in ieder geval wordt opgeheven. Dit heeft het karakter van een bovengrens. De ongewenstverklaring wordt in ieder geval opgeheven indien er sinds de ongewenstverklaring en het vertrek van de vreemdeling tien jaren, vijf jaren of één jaar is verstreken en de vreemdeling gedurende die periode niet aan strafvervolging ter zake van een misdrijf is onderworpen. Bij de vaststelling van de bovengrens is er vanuit gegaan dat na het verstrijken van de termijn het gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (in aanvaardbare mate) is geweken dan wel dat het algemeen belang van de Staat, dat is gediend met de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, in redelijkheid dient te wijken voor het persoonlijk belang van de vreemdeling.

Een verzoek om opheffing van een ongewenstverklaring op grond van een gevaar voor de nationale veiligheid kan alleen worden ingewilligd indien de vreemdeling sinds de ongewenstverklaring en het vertrek uit Nederland ten minste tien achtereenvolgende jaren buiten Nederland heeft verbleven. Indien op grond van een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kan worden vastgesteld dat de vreemdeling nog steeds een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, dan zal de ongewenstverklaring worden gehandhaafd.

In voorkomende gevallen kan ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

Er kunnen zich echter (uitzonderlijke) gevallen voordoen waarbij het gevaar voor de openbare orde is geweken of het persoonlijk belang van de vreemdeling dient te prevaleren vóórdat de van toepassing zijnde duur van de ongewenstverklaring is verstreken. Het algemeen belang van de Staat kan alleen wijken voor het persoonlijk belang van de vreemdeling als sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden van het individuele geval die bij de totstandkoming van de algemene regel (lees: de bovengrens) niet zijn betrokken. In ieder geval kan het gegeven dat de vreemdeling zich gedurende de ongewenstverklaring niet schuldig heeft gemaakt aan enig strafbaar feit en niet meer in Nederland heeft verbleven, niet worden aangemerkt als een bijzonder feit of omstandigheid.

Beoordeling van het verzoek

Als uitgangspunt geldt dat slechts in de volgende twee situaties gesproken kan worden van bijzondere feiten en omstandigheden, die mogelijk een opheffing van de ongewenstverklaring rechtvaardigen:

  • 1. familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM;

  • 2. verbod tot uitzetting in verband met artikel 3 EVRM.

Ad 1) Familie en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM

De bijzondere feiten en omstandigheden zijn gelegen in het recht om hier te lande het familie- en gezinsleden als bedoeld in artikel 8 EVRM te kunnen uitoefenen.

In deze situatie schrijft artikel 8 EVRM namelijk voor dat bij bestaand familie- en gezinsleven altijd beoordeeld moet worden of er op de Nederlandse Staat een positieve verplichting (bij niet-inmenging) dan wel een negatieve verplichting (bij inmenging) rust om de ongewenstverklaring op te heffen. In het geval de ongewenstverklaarde vreemdeling in Nederland wenst te verblijven bij familie- en gezinsleden waarvan een of meer rechtmatig verblijf hebben, dient beoordeeld te worden of het niet-opheffen van de ongewenstverklaring geen strijdigheid oplevert met artikel 8 EVRM. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of op de Nederlandse Staat de verplichting rust om het bestaand familie- en gezinsleven hier te lande mogelijk te maken.

Bij de beoordeling of er op de Nederlandse Staat een verplichting rust, moeten in ieder geval de volgende omstandigheden betrokken worden (zie B2/13.2.3.3):

  • de aard en ernst van het gepleegde misdrijf;

  • de duur van het verblijf in het gastland;

  • het tijdsverloop sinds het misdrijf en de gedragingen van de betrokkene gedurende die tijd;

  • de nationaliteiten van alle betrokkenen;

  • de gezinssituatie van de vreemdeling, zoals de duur van het huwelijk;

  • andere factoren die uitdrukking geven aan de feitelijke invulling van het huwelijk of de gezinssituatie;

  • de vraag of de (huwelijks)partner op de hoogte was van het misdrijf toen hij/ zij met de vreemdeling in het huwelijk trad of de relatie aanging;

  • de vraag of er kinderen uit het huwelijk zijn geboren en, als dit het geval is, hun leeftijd;

  • de ernst van de moeilijkheden die de echtgeno(o)t(e) zal ondervinden als hij/ zij de vreemdeling zou volgen naar het land van herkomst.

Nu bovenstaande omstandigheden reeds betrokken zijn bij de beoordeling of betrokkene ongewenst kon worden verklaard, en hieraan niet in de weg hebben gestaan, dient bij de beoordeling omtrent het verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring gekeken te worden of er een wijziging in deze omstandigheden is opgetreden. Immers, indien er geen wijziging is in de feiten en omstandigheden ten opzichte van de datum van de in rechte onaantastbare beschikking tot ongewenstverklaring, kan in redelijkheid niet worden gezegd dat er aan het verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring bijzondere feiten en omstandigheden ten grondslag liggen.

Als sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden, dient vervolgens beoordeeld te worden of deze feiten en omstandigheden bijzonder zijn. Hiervan is sprake als aan het persoonlijk belang van de ongewenstverklaarde vreemdeling bij familie- en gezinsleven hier te lande in redelijkheid meer gewicht toegekend dient te worden dan aan het algemeen belang van de Staat, dat is gediend met de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Dit kan bijvoorbeeld gelegen zijn in een objectieve belemmering om de wijze waarop het familie- en gezinsleven gedurende de ongewenstverklaring wordt uitgeoefend voort te zetten (zie B2/13.2.3.4). Bij de beoordeling van de aangevoerde gewijzigde feiten en omstandigheden op hun bijzonderheid, moet altijd de duur van het verblijf buiten Nederland afgezet worden tegen de duur van de opgelegde ongewenstverklaring.

Ad 2) Verbod tot uitzetting in verband met artikel 3 EVRM

Indien een ongewenst verklaarde vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat juist hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dan wel artikel 3 van het Anti-Folterverdrag, zal hij nu niet worden uitgezet naar het land van herkomst. Bij de beoordeling dient het bepaalde in C1/4.3 te worden betrokken.

Vorenstaande laat onverlet dat het voornemen tot uitzetting blijft bestaan. Voorts geldt dat op de vreemdeling de plicht rust om Nederland zelfstandig te verlaten en mitsdien zelf gevolg te geven aan zijn vertrekplicht. Eerst als de ongewenst verklaarde vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat artikel 3 EVRM, dan wel artikel 3 van het Anti-Folterverdrag, duurzaam in de weg staat aan uitzetting naar zijn land van herkomst, en hij bovendien heeft aangetoond dat er geen derde land is waar hij zich zal kunnen vestigen, kan de vreemdeling om opheffing van zijn ongewenstverklaring verzoeken. Bij de beoordeling van dit verzoek tot opheffing moet in ieder geval de aard en ernst van het gepleegde misdrijf worden betrokken. Met name vreemdelingen aan wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen of die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid, hebben een grotere inspanningsverplichting om aan te tonen dat er geen derde land is waar zij zich kunnen vestigen.

De aanvraag tot opheffing

De aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het volledige adres van de vreemdeling, de dagtekening en de aanduiding dat verzocht wordt om opheffing van de maatregel van ongewenstverklaring. De door de ongewenst verklaarde vreemdeling ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd wordt niet ambtshalve aangemerkt als aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring.

De aanvraag wordt in ieder geval voorzien van de informatie als bedoeld in artikel 6.6, derde lid, Vreemdelingenbesluit.

Het overleggen van een verklaring als bedoeld in artikel 6.6, derde lid onder d Vreemdelingenbesluit kan achterwege blijven indien het overleggen van een dergelijke verklaring niet mogelijk is, bijvoorbeeld vanwege de algemene (oorlogs)situatie of het ontbreken van een registratie in dat land.

Behandeling van aanvragen tot opheffing

Een besluit tot inwilliging of niet-inwilliging van een aanvraag om opheffing van de ongewenstverklaring is een beschikking waarbij de Minister bevoegd is deze beslissing te nemen. Wanneer de aanvraag niet wordt ingewilligd kan de vreemdeling of zijn gemachtigde hiertegen bezwaar maken.

Indien wordt overgegaan tot opheffing van de ongewenstverklaring dient de medewerker een kopie van de beschikking te zenden aan het aanspreekpunt signalering OVR in de eigen regio. Dit aanspreekpunt dient de signalering OVR vervolgens te verwijderen uit de systemen.

Signalering

Zie A3/4.2.1 en A3/4.2.2.

2.2.4.6. Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring

Artikel 6.7. Vreemdelingenbesluit

In zeer uitzonderlijke en dringende gevallen kan Onze Minister de ongewenstverklaring tijdelijk opheffen. Aan de tijdelijke opheffing worden voorwaarden gesteld omtrent de plaats van binnenkomst en de duur van het verblijf in Nederland.

Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring ingevolge artikel 6.7 van het Vreemdelingenbesluit kan slechts plaatsvinden in zeer uitzonderlijke en dringende gevallen. Aan de tijdelijke opheffing worden voorwaarden gesteld omtrent de plaats van binnenkomst en de duur van het verblijf in Nederland.

Beoordeling van het verzoek

In onderstaande, niet uitputtende lijst, zijn verblijfsdoelen weergegeven die kunnen leiden tot tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring. De bewijslast voor het aannemelijk maken van zijn verblijfsdoel ligt bij de vreemdeling. Voor alle omstandigheden geldt dat de vreemdeling na afloop onverwijld Nederland dient te verlaten.

a. Familieomstandigheden: in het geval sprake is van zwaarwegende familieomstandigheden, kan de ongewenstverklaring voor beperkte tijd worden opgeheven om de vreemdeling in staat te stellen naar Nederland te komen. De omstandigheden dienen altijd te worden afgewogen tegen de ernst en actualiteit van de feiten die aan de ongewenstverklaring ten grondslag hebben gelegen.

b. Getuigenis in een (straf-)rechtszaak: er moet sprake zijn van een noodzakelijkheid van de overkomst van de vreemdeling naar Nederland. Van een dergelijke noodzaak wordt alleen uitgegaan als er sprake is van een officiële oproep aan de vreemdeling om te getuigen. De opheffing van de ongewenstverklaring dient beperkt te blijven tot de periode die nodig is om betrokkene te laten getuigen.

c. Overkomst voor een eigen rechtszaak: in een civiele zaak of een vreemdelingrechtelijke zaak kan in beginsel worden volstaan met de gemachtigde van de vreemdeling. In andere zaken geldt dat, alleen wanneer de rechtbank vindt dat de vreemdeling aanwezig moet zijn of als een gemachtigde niet kan volstaan, overkomst van de vreemdeling noodzakelijk is. De opheffing van de ongewenstverklaring dient beperkt te blijven tot de tijd waarin de aanwezigheid van de vreemdeling bij de zaak is vereist.

Vorm van het verzoek

Een verzoek tot tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring dient schriftelijk bij de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) te worden ingediend. Het dient afkomstig te zijn van de vreemdeling zelf, van zijn gemachtigde, of van een instantie die stelt een bijzonder belang te hebben bij de komst van betrokkene naar Nederland. In het laatste geval kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het Openbaar Ministerie of een internationaal straftribunaal. Als het verzoek wordt ingediend door het Openbaar Ministerie dient het te zijn ondertekend door een Hoofdofficier van Justitie. In het geval van bijvoorbeeld een internationaal straftribunaal moet de ondertekening geschieden door iemand van het niveau van een Hoofdofficier van Justitie. Ook een rechter kan een verzoek ondertekenen om tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring.

Inhoud van het verzoek

Het verzoek dient de volgende gegevens minimaal te bevatten:

  • volledige personalia van betrokkene, inclusief evt. aliassen waarvan hij zich eerder heeft bediend;

  • datum en plaats van binnenkomst;

  • vluchtnummers van de heen- en terugvlucht (de vreemdeling dient dus een retourticket te boeken);

  • reden en noodzaak van de overkomst van de vreemdeling;

  • indien de aanvrager niet de vreemdeling of zijn gemachtigde is: het belang van de aanvragende instantie bij overkomst van de vreemdeling;

  • als de vreemdeling of zijn gemachtigde zelf de aanvrager is: het belang dat de vreemdeling heeft bij zijn komst naar Nederland;

  • garanties omtrent het verblijf en de kosten van het verblijf van de vreemdeling.

Voorwaarden aan de tijdelijke opheffing

Aan de overkomst van de vreemdeling naar Nederland moeten voorwaarden worden gesteld.

  • de overkomst, en dus de opheffing van de ongewenstverklaring, dient te worden beperkt tot de tijd die nodig is voor het doel waarvoor de vreemdeling naar Nederland komt;

  • binnenkomst in en vertrek uit Nederland dienen te geschieden via een buitengrens. Er moet sprake te zijn van een gecontroleerde binnenkomst;

  • de tijdelijke opheffing gaat pas in op het moment van binnenkomst in Nederland en eindigt na verloop van de gestelde termijn.

Inreis, toezicht en uitreis

Ten aanzien van een vreemdeling wiens ongewenstverklaring tijdelijk is opgeheven dient sprake te zijn van een gecontroleerde in- en uitreis van het Nederlands grondgebied via een buitengrens. Ook dient tijdens het verblijf van de vreemdeling in Nederland toezicht op hem te worden uitgeoefend. Tijdelijke opheffing van de ongewenstverklaring gaat gepaard met tijdelijke toegangsverlening aan een gesignaleerde vreemdeling op grond van artikel 5, tweede lid, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. Daarbij dient de handelwijze te worden gehanteerd zoals beschreven in A3/4.6.2. Door middel van een bijzondere aanwijzing van Onze Minister worden de ambtenaren belast met de grensbewaking op de hoogte gesteld van de komst van de vreemdeling naar Nederland. Bij vertrek van de vreemdeling uit Nederland moeten de ambtenaren belast met de grensbewaking de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het moment van het daadwerkelijke vertrek op de hoogte stellen.

Hoe het toezicht op de vreemdeling tijdens zijn verblijf in Nederland moet worden ingericht, dient per individueel geval te worden bezien. Dit hangt onder meer af van de ernst van de onderliggende feiten die tot de ongewenstverklaring hebben geleid en van de reden waarom de vreemdeling in Nederland is. De toe te passen vorm van toezicht moet worden afgestemd met de instantie die om het verblijf van de vreemdeling in Nederland heeft verzocht. Gedacht kan worden aan een vorm van beperking van bewegingsvrijheid op grond van artikel 56, eerste lid, Vreemdelingenwet en artikel 5.1, Vreemdelingenbesluit.

2.2.5. Medisch onderzoek

Op dit moment is tuberculose de enige infectieziekte waaraan het vreemdelingenrecht gevolgen verbindt, zowel op het gebied van toezicht (zie artikel 54, eerste lid, onder e, Vreemdelingenwet, artikel 4.46 Vreemdelingenbesluit en A3/3.5 Vreemdelingencirculaire) als ook bij de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De bereidheid om het onderzoek (en zonodig de behandeling) te ondergaan en daaraan mee te werken, is een algemene voorwaarde voor de verlening (zowel op aanvraag als ambtshalve) van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Indien tuberculose wordt vastgesteld, vormt dat op zichzelf nog geen grond om de aanvraag af te wijzen.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet worden afgewezen indien de vreemdeling niet bereid is om medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek naar een ziekte aangewezen bij of krachtens de Infectieziektewet, ter bescherming van de volksgezondheid of een medische behandeling tegen een dergelijke ziekte te ondergaan. Op grond van artikel 16, tweede lid, Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.79 Vreemdelingenbesluit.

Keuring en behandeling

Artikel 3.79. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan slechts op grond van artikel 16, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling niet bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan of daaraan niet meewerkt.

2 De aanvraag kan niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen.

Beleidsregel: De aanvraag wordt afgewezen indien de vreemdeling niet bereid is een onderzoek naar of behandeling van tuberculose aan de ademhalingsorganen te ondergaan of indien hij niet meewerkt aan dat onderzoek of die behandeling, tenzij hij de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen. Ontbreken van bedoelde bereidheid of medewerking staat ook in de weg aan ambtshalve verlening van verblijfsvergunningen.

Vrijstellingen

In artikel 3.18 Voorschrift Vreemdelingen zijn de landen vermeld, waarvan de onderdanen van dit vereiste zijn vrijgesteld. Het betreft onderdanen van de Europese Unie, de lidstaten van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, Australië, Canada, Israël, Japan, Monaco, Nieuw-Zeeland, Suriname, de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland. In deze landen komt verhoudingsgewijs weinig tuberculose voor.

Omdat het vereiste alleen geldt voor de eerste verblijfsaanvaarding kunnen aanvragen om voortgezet verblijf niet op deze grond worden afgewezen. Indien de vreemdeling houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde of onbepaalde tijd) of Nederlander is geweest, en een aanvraag heeft ingediend, geldt het vereiste niet, indien wordt geoordeeld dat redelijkerwijs sprake is van voortgezet verblijf.

Dat betekent dat, indien wordt geoordeeld dat niet redelijkerwijs kan worden of behoort te worden gesproken van voortgezet verblijf, het vereiste wel geldt, met name gelet op het tweede lid van artikel 3.82 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.82. Vreemdelingenbesluit:

1 Indien de niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, naar het oordeel van Onze Minister is ontvangen binnen een redelijke termijn nadat het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, of als Nederlander, is geëindigd, zijn de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 niet van toepassing en zijn de artikelen 3.86 en 3.87 van overeenkomstige toepassing.

2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de vreemdeling:

  • a. zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

  • b. onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, of

  • c. in Nederland wil verblijven als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Met een redelijke termijn wordt blijkens de toelichting op dit artikel gedoeld op een termijn van zes maanden na het einde van het rechtmatig verblijf of als Nederlander.

Procedure

Idealiter heeft de vreemdeling die zich bij de burgemeester van de gemeente van zijn woon- of verblijfplaats meldt om aldaar fysiek een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in te dienen, reeds bij de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) een onderzoek naar tuberculose aan de ademhalingsorganen ondergaan. Hiervan kan bij voorbeeld sprake zijn indien de vreemdeling zich in een eerder stadium reeds bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfplaats heeft vervoegd ter verkrijging van het aanvraagformulier waarmee hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier kan indienen.

Veelal zal de vreemdeling dat onderzoek nog niet hebben ondergaan. In die situatie verwijst de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft de vreemdeling door naar de meest nabij gelegen GGD. Voor deze verwijzing maakt hij gebruik van het formulier model M38.

Op het formulier vult de burgemeester alle persoonsgegevens in die uit het document voor grensoverschrijding en eventuele andere bescheiden kenbaar zijn. Het formulier wordt vervolgens als verwijzingsformulier aan de te onderzoeken vreemdeling gegeven.

De te onderzoeken vreemdeling vervoegt zich bij de aangewezen GGD. Naast het document voor grensoverschrijding dat bij de gemeente is overgelegd, wordt het verwijzingsformulier aan de onderzoeksarts overgelegd. De arts belast met het onderzoek vergelijkt de gegevens in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling met de gegevens op het formulier. De onderzoeksarts vult na het onderzoek het formulier in en zendt het naar het juiste kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), dat de aanvraag in behandeling heeft.

In het kader van het medisch onderzoek zoals bedoeld in de onderhavige paragraaf is het van belang twee situaties van elkaar te scheiden; de bereidheid tot medisch onderzoek en de bereidheid tot het ondergaan van een medische behandeling.

Door ondertekening van een daartoe strekkende verklaring op het formulier model M38 verklaart de vreemdeling zich in beginsel bereid zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek naar tuberculose aan de ademhalingsorganen alsmede zijn medewerking te verlenen aan behandeling van eventuele tuberculose. Indien de vreemdeling niet tot ondertekening is overgegaan wordt hem een termijn van twee weken gegund om dat alsnog te doen, dan wel gemotiveerd aan te geven waarom hij daartoe niet bereid is. In beginsel wordt de aanvraag afgewezen indien de vreemdeling niet bereid is gebleken bedoelde verklaring op het formulier model M38 te ondertekenen.

De bereidheid tot medisch onderzoek

Uit het feit dat de vreemdeling zich inderdaad bij de onderzoeker heeft gemeld en het onderzoek naar tuberculose aan de ademhalingsorganen daadwerkelijk heeft ondergaan, wordt de bereidheid van de vreemdeling om een medisch onderzoek te ondergaan vastgesteld. De bereidheid om een onderzoek naar tuberculose te ondergaan blijkt uit het feit dat het originele verwijzingsformulier (formulier model M38) aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is teruggezonden. Met de ontvangst van dat originele formulier door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt de bereidheid van de vreemdeling om een onderzoek naar tuberculose aan de ademhalingsorganen te ondergaan, geacht reeds ten tijde van de aanvraag aanwezig te zijn geweest. Eerst nadat de vreemdeling het onderzoek heeft ondergaan en het originele formulier model M38 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is ontvangen, kan de vergunning worden verleend, indien ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan.

Bereidheid medische behandeling

De bereidheid van de vreemdeling om een medische behandeling te ondergaan en daaraan medewerking te verlenen, blijkt uit de ondertekening van de daartoe strekkende verklaring op het formulier model M38.

Het enkele feit dat bij de vreemdeling tuberculose aan de ademhalingsorganen is geconstateerd, leidt er overigens niet toe dat de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning wordt afgewezen. Indien de verklaring is ondertekend, wordt de vergunning verleend. Gelet op de duur van de tuberculosebehandeling is het immers niet opportuun om de bereidheid om mee te werken aan die behandeling eerst na voltooiing van de behandeling vast te stellen.

Indien na verlening van de vergunning blijkt dat de vreemdeling ondanks bedoelde ondertekening niet daadwerkelijk bereid is gebleken de behandeling te ondergaan of daaraan mee te werken, wordt de vergunning ingetrokken op grond van het feit dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

Achterwege laten van uitzetting

Indien de vreemdeling bij wie tuberculose is geconstateerd, niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, kan dat een reden vormen om de uitzetting van die vreemdeling en diens eventuele gezinsleden achterwege te laten, omdat het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen (zie artikel 64 Vreemdelingenwet).

Er kan een tweetal situaties worden onderscheiden.

  • 1. De vreemdeling heeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier ingediend en nog voordat de voorbereiding van de uitzetting is aangevangen, is reeds bekend dat de vreemdeling vanwege zijn gezondheidstoestand niet uitgezet zal kunnen worden.

    Hierbij zij met nadruk vermeld dat de vraag of uitzetting op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet achterwege moet blijven, zich niet eerder kan voordoen dan vanaf het moment waarop een uitzetting ingevolge de Vreemdelingenwet zou kunnen plaatsvinden. Derhalve kan geen beroep op artikel 64 van de Vreemdelingenwet worden gedaan indien de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft ingevolge artikel 8 Vreemdelingenwet. Wanneer de vreemdeling zich bijvoorbeeld in de situatie bevindt waarin hij de beslissing op een bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing een verblijfsvergunning regulier te verlenen, in Nederland mag afwachten, is artikel 64 Vreemdelingenwet nog niet aan de orde. Wanneer de vreemdeling zich daarentegen in de situatie bevindt waarin de werking van een besluit tot afwijzing van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet (langer) is opgeschort, is een beroep op artikel 64 Vreemdelingenwet mogelijk, ongeacht de vraag of de uitzetting daadwerkelijk aan de orde is.

  • 2. De vreemdeling heeft hetzij nimmer een aanvraag ingediend, hetzij de politie is reeds met uitzettingshandelingen begonnen, alvorens blijkt dat de gezondheidstoestand van de vreemdeling zich verzet tegen zijn uitzetting

In de situatie als bedoeld onder “1” stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vast of de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder j, Vreemdelingenwet, of dat een situatie zal ontstaan waarin de vreemdeling rechtmatig verblijf zal verkrijgen in de zin van artikel 8, onder j, Vreemdelingenwet. Indien dat het geval is vult een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten behoeve van de aanmelding van de betreffende vreemdeling bij het COA het aanvraagformulier voor Rva-verstrekkingen in, waarin tevens wordt verklaard dat de uitzetting van de betreffende vreemdeling op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet achterwege blijft dan wel dat de vreemdeling in een medisch vergelijkbare situatie verkeert maar nog in procedure is over zijn verblijfsrecht. De vreemdeling verzendt het volledig ingevulde aanvraagformulier naar het Centraal Bureau van het COA te Rijswijk, t.a.v. de Afdeling Spreiding en Plaatsing, Postbus 3002, 2280 ME te Rijswijk. Het Centraal Bureau zorgt voor de administratieve inschrijving van de vreemdeling en of zijn gezinsleden in het dichtstbijzijnde opvangcentrum, alsmede voor de inschrijving in de WA-verzekering en ziektekostenregeling. De inschrijvingsbewijzen voor de ziektekostenregeling en de beslissing tot toekenning Rva-verstrekkingen worden door het Centraal Bureau naar de aanvrager of diens gemachtigde gezonden. Voor de verstrekking van de wekelijkse financiële toelage kan de betreffende vreemdeling zich periodiek moeten melden. Het COA zorgt voor de betaling van de financiële toelage en zonodig voor de plaatsing van betrokkene en zijn eventuele gezinsleden in een opvangvoorziening.

Het medisch onderzoek wordt uitgevoerd door de forensisch arts of de medisch adviseur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De medisch adviseur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt slechts geraadpleegd, indien daartoe aanleiding bestaat gelet op de diagnose van een andere arts.

Indien vanwege ziekenhuisopname of besmettingsgevaar geen medisch onderzoek door een van deze artsen kan worden uitgevoerd, kan worden volstaan met een ondertekende medische verklaring van de tbc-arts van de GGD of de behandelend arts of specialist.

In de situatie als bedoeld onder “2” stelt de korpschef vast of de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder j, Vreemdelingenwet. Indien dat het geval is, voorziet de korpschef de sticker voor verblijfsaantekeningen van de aantekening ‘uitzetting blijft achterwege tot …… (datum)’. De korpschef vult ten behoeve van de aanmelding van de betreffende vreemdeling bij het COA het aanvraagformulier voor Rva-verstrekkingen in, waarin tevens wordt verklaard dat de uitzetting van de betreffende vreemdeling op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet achterwege blijft. De vreemdeling verzendt het volledig ingevulde aanvraagformulier naar het Centraal Bureau van het COA te Rijswijk, t.a.v. de Afdeling Spreiding en Plaatsing, Postbus 3002, 2280 ME te Rijswijk. Het Centraal Bureau zorgt voor de administratieve inschrijving van de vreemdeling en of zijn gezinsleden in het dichtstbijzijnde opvangcentrum, alsmede voor de inschrijving in de WA-verzekering en ziektekostenregeling. De inschrijvingsbewijzen voor de ziektekostenregeling en de beslissing tot toekenning Rva-verstrekkingen worden door het Centraal Bureau naar de aanvrager of diens gemachtigde gezonden. Voor de verstrekking van de wekelijkse financiële toelage kan de betreffende vreemdeling zich periodiek moeten melden. Het COA zorgt voor de betaling van de financiële toelage en zonodig voor de plaatsing van betrokkene en zijn eventuele gezinsleden in een opvangvoorziening.

Het medisch onderzoek wordt uitgevoerd door de politie-arts, de forensisch arts of de medisch adviseur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De medisch adviseur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt slechts geraadpleegd, indien daartoe aanleiding bestaat gelet op de diagnose van een andere arts. Indien vanwege ziekenhuisopname of besmettingsgevaar geen medisch onderzoek door een van deze artsen kan worden uitgevoerd, kan worden volstaan met een ondertekende medische verklaring van de tbc-arts van de GGD of de behandelend arts of specialist.

Indien de vreemdeling vanwege zijn medische gesteldheid of het besmettingsgevaar niet in staat is zich in persoon te melden bij de korpschef, stelt de korpschef aan de hand van een verklaring van de behandelend arts of specialist dan wel van de GGD-arts tuberculosebestrijding vast of er sprake is van de in artikel 64 Vreemdelingenwet bedoelde situatie. Uit de verklaring moet blijken dat de vreemdeling in behandeling is, niet in staat is zich vanwege de medische gesteldheid of besmettingsgevaar in persoon te melden bij de korpschef, en gedurende welke termijn de vreemdeling niet in staat kan worden geacht zich in persoon te melden. In eerste instantie wordt vastgesteld dat er gedurende die termijn sprake zal zijn van de in artikel 64 Vreemdelingenwet bedoelde situatie. De vreemdeling dient zich direct aansluitend op het einde van die termijn te vervoegen bij de korpschef.

Aanspraak op Rva-verstrekkingen bij de situatie analoog aan artikel 64

Het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier schort het beëindigen van de verstrekkingen, voor zover hiervan sprake is, niet op. Ook doet een reguliere aanvraag geen recht op opvang ontstaan. De aanspraak op verstrekkingen is -ingevolge de Rva- immers in beginsel gerelateerd aan een eerste asielaanvraag.

Vreemdelingen die een reguliere (vervolg)aanvraag doen, bijvoorbeeld met als doel ‘het ondergaan van medische behandeling’, maken dan ook géén aanspraak op verstrekkingen. Dit is slechts anders indien zij zich feitelijk in dezelfde medische situatie bevinden als vreemdelingen die met de uitzetting worden bedreigd en niet in staat zijn om te reizen. Deze vreemdelingen hebben rechtmatig verblijf ex artikel 8 aanhef en onder f, of h, Vreemdelingenwet en vallen derhalve niet onder de werking van artikel 64 Vreemdelingenwet. Er dreigt immers geen uitzetting. Evenmin is er sprake van een rechtsplicht om Nederland te verlaten.

In geval er echter sprake is van feitelijk dezelfde situatie, zoals bedoeld in artikel 64 Vreemdelingenwet, kunnen ook deze vreemdelingen – voor wat betreft het verlenen van verstrekkingen – analoog aan artikel 64 Vreemdelingenwet worden behandeld. Het belang van de vreemdeling ligt in dat geval niet in het achterwege laten van de uitzetting – hij heeft immers rechtmatig verblijf –, maar in het (her)krijgen of behouden van de verstrekkingen ingevolge de Rva. Het enkele beroep op analoge toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet geeft nog geen recht op opvang.

In deze gevallen dient de vreemdeling zich allereerst te wenden tot de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met het verzoek om vast te stellen dat er in zijn geval sprake is van de situatie analoog aan die als bedoeld in artikel 64 Vreemdelingenwet. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelt, na advies te hebben ingewonnen van de medisch adviseur, vast of de vreemdeling medisch gezien kan reizen en of er derhalve sprake is van een situatie analoog aan artikel 64 Vreemdelingenwet. Het medisch onderzoek wordt uitgevoerd door de medisch adviseur van het Bureau Medische Advisering dan wel een andere arts die door de medisch adviseur hiertoe wordt ingeschakeld.

Indien het beroep op analoge toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet is gehonoreerd, vult een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) – ten behoeve van de aanmelding van de betreffende vreemdeling bij het COA – het aanvraagformulier voor Rva-verstrekkingen (model M54) in, waarin tevens wordt vermeld dat de vreemdeling zich feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 Vreemdelingenwet en in procedure is omtrent zijn verblijfsrecht. Ook de duur van de periode waarin verwacht wordt dat de medische beletselen aanwezig zijn, dient te worden vermeld. Hierbij zij voorts verwezen naar het beleid zoals neergelegd in A4/7.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zendt het volledig ingevulde aanvraagformulier naar het Centraal Bureau van het COA te Rijswijk, t.a.v. de Afdeling Plaatsing/Instroom, directie Huisvesting, Postbus 3002, 2280 ME te Rijswijk. Het Centraal Bureau zorgt voor de administratieve inschrijving van de vreemdeling en of zijn gezinsleden in een opvangcentrum, alsmede voor de inschrijving in de WA-verzekering en ziektekostenregeling. De inschrijvingsbewijzen voor de ziektekostenregeling en de beslissing tot toekenning Rva-verstrekkingen worden door het Centraal Bureau naar de aanvrager of diens gemachtigde gezonden. Voor de verstrekking van de wekelijkse financiële toelage kan de betreffende vreemdeling gevraagd worden zich periodiek te melden. Het COA zorgt voor de betaling van de financiële toelage en zonodig voor de plaatsing van betrokkene en zijn eventuele gezinsleden in een opvangvoorziening.

De aanspraak op verstrekkingen ontstaat niet door de vaststelling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat er sprake is van een situatie analoog aan artikel 64 Vreemdelingenwet, maar pas nadat het COA de aanvraag van betrokkene heeft getoetst aan de bepalingen van de Rva. Het is namelijk denkbaar dat een vreemdeling slechts een deel van de voorzieningen nodig heeft, bijvoorbeeld omdat hij verblijf bij partner beoogt en bij die partner daadwerkelijk verblijft.

Indien geen sprake is van de situatie analoog aan artikel 64 wordt de vreemdeling hiervan door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in beginsel schriftelijk op de hoogte gebracht, veelal onder verwijzing naar het medisch advies. In dat geval wordt het aanvraagformulier voor de Rva-verstrekkingen niet ingevuld. Tegen deze vaststelling staat op grond van artikel 72 derde lid Vreemdelingenwet het rechtsmiddel bezwaar open. Het bezwaarschrift dient binnen vier weken te worden ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Indien de vreemdeling, tijdens de periode dat de analoge toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet van kracht is, en dientengevolge gebruik wordt gemaakt van de Rva-verstrekkingen, in de situatie komt dat hij (bijvoorbeeld door afwijzing van zijn verblijfsaanvraag) geen rechtmatig verblijf meer heeft ingevolge artikel 8, aanhef en onder f, of h, Vreemdelingenwet, verkrijgt de vreemdeling van rechtswege rechtmatig verblijf ex artikel 8, aanhef en onder j juncto artikel 64 Vreemdelingenwet. Voor de resterende periode hoeft de vreemdeling geen separaat beroep te doen op artikel 64 Vreemdelingenwet, omdat feitelijk geen verandering intreedt in de medische situatie van de vreemdeling. In dat geval eindigt het rechtmatig verblijf ex artikel 8 aanhef en onder j Vreemdelingenwet op de laatste dag van de periode waarin sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 64 Vreemdelingenwet.

2.2.7. Niet voldoen aan de beperking

Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder g, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven. Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder f, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden. Ingevolge artikel 19 Vreemdelingenwet kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, Vreemdelingenwet met uitzondering van onderdeel b (de vreemdeling beschikt niet over een geldig document voor grensoverschrijding).

Ingevolge het tweede lid van zowel artikel 16 als 18 Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden bedoeld in het eerste lid.

Beleidsregel: De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.

Beleidsregel: De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden, tenzij bij het Vreemdelingenbesluit of in de toepasselijke materiehoofdstukken van de Vreemdelingencirculaire anders is bepaald.

Beleidsregel: De vergunning wordt ingetrokken, indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden, tenzij bij het Vreemdelingenbesluit of in de toepasselijke materiehoofdstukken van de Vreemdelingencirculaire anders is bepaald.

2.2.8. Verplaatsing hoofdverblijf

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet worden afgewezen indien de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. De hieronder gegeven regels zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet (zie artikel 19 Vreemdelingenwet).

Enkele bijzondere voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd houden in dat de aanvrager zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.

Zie in dit verband artikel 3.23, 3.71 en 3.82 Vreemdelingenbesluit.

Beleidsregel

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet, wordt op grond van artikel 18, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet afgewezen, indien de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.

Hoofdverblijf en verplaatsing van hoofdverblijf zijn feitelijke begrippen. Een vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten Nederland, wanneer hij niet duurzaam in Nederland verblijft. Dit kan onder meer blijken uit het feit dat de vreemdeling is uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) van een Nederlandse gemeente of in Nederland geen adres heeft waar hij geregeld kan worden aangetroffen. Beoordeling van de vraag of er sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf vindt plaats aan de hand van factoren van feitelijke aard. Met de wil van de vreemdeling wordt slechts rekening gehouden voorzover deze blijkt uit zijn gedragingen.

Aanwijzingen voor verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland zijn onder meer:

  • uitschrijving uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA);

  • de afmelding bij de belastingdienst wegens vertrek naar het buitenland;

  • mededeling aan de korpschef van vertrek naar het buitenland (zie artikel 4.37, eerste lid, onder d, in samenhang met 4.37, vijfde lid, Vreemdelingenbesluit);

  • het nemen van ontslag bij de werkgever of bedrijfsbeëindiging;

  • het opzeggen van een bank- of girorekening;

  • het laten overmaken van periodieke uitkeringen naar een adres buiten Nederland;

  • de afkoop van pensioenrechten;

  • de ontruiming van de woning in Nederland en het over de grens brengen van de inboedel; en

  • het (onder)verhuren aan derden van de woning in Nederland.

Deze factoren zijn niet limitatief. Ook op andere feitelijke gronden kan worden geconcludeerd dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Indien daarentegen de vreemdeling de korpschef er tevoren van in kennis heeft gesteld dat hij tijdelijk, maar niet langer dan negen maanden, in het buitenland beoogt te verblijven, dan is dit een aanwijzing dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland wenst te vestigen.

Beleidsregel

Vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt in ieder geval aangenomen, indien de vreemdeling:

  • bij zijn vertrek uit Nederland gebruik heeft gemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling op grond van de Remigratiewet;

  • meer dan negen achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van de termijn van negen maanden het gevolg is van buiten zijn schuld gelegen omstandigheden; of

  • voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Beleidsregel

Vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt niet aangenomen op de enkele grond dat de vreemdeling

  • Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd; of

  • buiten Nederland is gedetineerd dan wel buiten Nederland gedetineerd is geweest en binnen zes maanden na beëindiging van de detentie naar Nederland is teruggekeerd.

Beleidsregel

De vreemdeling wordt niet geacht zijn hoofdverblijf buiten Nederland te hebben gevestigd:

  • indien hij beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt; of

  • indien en zo lang hij feitelijk de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 8, derde of vierde lid, van het reglement van dienst Buitenlandse Zaken die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland.

Verplaatsing hoofdverblijf heeft overigens tot gevolg dat de vreemdeling niet voldoet aan de beperking die verband houdt met het verblijf waarvoor de verblijfsvergunning is gevraagd, zodat de aanvraag met toepassing van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vreemdelingenwet kan worden afgewezen.

Beleidsregel

Bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling het hoofdverblijf heeft verplaatst, wordt rekening gehouden met de situatie van vrouwen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Omdat de omstandigheden van deze vrouwen sterk uiteenlopen, geldt dat als de achtergelaten vrouw zich zonder dralen tot de Nederlandse overheid (gemeente, ambassade, consulaat, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren, verplaatsing van het hoofdverblijf niet wordt aangenomen. Wat ‘zonder dralen’ is, wordt van geval tot geval bezien; hierbij wordt rekening gehouden met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vrouw met zich mee heeft gebracht.

Als een beroep wordt gedaan op achterlating, kan van de vreemdelinge worden gevergd om de omstandigheden waar een beroep op wordt gedaan met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Indien het beroep op achterlating niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de vreemdelinge in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt hiertoe een termijn van vier weken gegund.

Zie ten aanzien van achtergelaten vrouwen tevens B1/1.2.3 , B1/3.2.4, B2/5.3.3 en B2/13.2.4.

Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van achtergelaten vrouwen. Vanzelfsprekend kunnen ook mannen en minderjarigen een beroep doen op de omstandigheid dat zij zijn achtergelaten.

Artikel 4.52 Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling levert het document, bedoeld in artikel 9 van de Wet, in ieder geval in persoon in bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente van verblijf is gelegen:

  • a. zodra hij niet meer rechtmatig verblijft, doch uiterlijk op het moment waarop de vertrektermijn, bedoeld in artikel 62 van de Wet, verstrijkt, en

  • b. vóór zijn vertrek naar het buitenland, indien hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland verplaatst.

2 De persoon die het Nederlanderschap heeft verkregen levert het document, bedoeld in artikel 9 van de Wet, in bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij zijn woon- of verblijfsplaats heeft is gelegen.

Het ingenomen verblijfsdocument wordt door de korpschef voorzien van een begeleidend schrijven, waarin de reden van inname alsmede ten minste het adres van de vreemdeling in het buitenland staan vermeld, gezonden naar het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Zwolle. Het Bureau Documenten stelt vervolgens het juiste kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op de hoogte van het innemen van het verblijfsdocument. Dit in verband met de verblijfsrechtelijke status van de vreemdeling.

In de situatie waarin de vreemdeling zich in persoon meldt bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft met de mededeling dat hij zijn hoofdverblijf naar buiten Nederland wenst te verplaatsen, attendeert de burgemeester de vreemdeling erop dat het verblijfsdocument bij de korpschef moet worden ingeleverd. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op de vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien de vreemdeling daarentegen schriftelijk melding maakt van het voornemen van de verplaatsing van zijn hoofdverblijf naar het buitenland, zendt de burgemeester dit bericht door aan de korpschef.

2.2.9. Onjuiste gegevens

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet worden afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. Onder het verstrekken van onjuiste gegevens wordt ook begrepen het achterhouden van essentiële (juiste) gegevens. Op grond van artikel 18, tweede lid, Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.84 Vreemdelingenbesluit. Zij zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet.

Gevolgen van het verstrekken van onjuiste gegevens

Artikel 3.84. Vreemdelingenbesluit:

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Wet afgewezen om reden dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, indien er sedert de verlening, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning een periode van twaalf jaren is verstreken.

Beleidsregel: Indien wordt vastgesteld dat er bij de verlening, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt of relevante gegevens zijn achtergehouden, en er nog geen periode van twaalf jaren of langer is verstreken, wordt de ten onrechte verleende verblijfsvergunning ingetrokken of de geldigheidsduur ervan niet verlengd. Voorwaarde is uiteraard dat het verstrekken van de onjuiste gegevens, of het achterhouden van de juiste gegevens er (mede) toe heeft geleid dat de verblijfsvergunning ten onrechte is verleend, verlengd of gewijzigd.

Niet van belang is of het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het achterhouden van gegevens opzettelijk is gebeurd. Het gaat er om dat de onjuiste situatie wordt gecorrigeerd. Bepalend is immers of de verblijfsvergunning bij bekendheid met de juiste gegevens zou zijn verleend, verlengd of gewijzigd. Het is niet van belang of de onjuiste gegevens zijn verstrekt of de juiste gegevens zijn achtergehouden door de vreemdeling zelf of andere belanghebbenden. Daarbij zij gewezen op hetgeen daaromtrent is vermeld in Toelichting op artikel 18 Vreemdelingenwet: “Het kan hier niet alleen gaan om gegevens die door de vreemdeling zijn verstrekt of zijn achtergehouden, maar ook om gegevens die door belanghebbende derden zijn verstrekt of achtergehouden. Hierbij kan gedacht worden aan gegevens over de gezinsband die door een echtgenoot of echtgenote zijn verstrekt, indien de vergunning is verleend in het kader van gezinshereniging of -vorming.”

Verblijfsbeëindiging blijft achterwege, indien dat in strijd zou komen met een ieder verbindende verdragsbepaling (bijvoorbeeld artikel 8 EVRM) of voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding met de met de beleidsregel te dienen doelen (artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht).

In dergelijke gevallen kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd echter wel (ambtshalve) worden gewijzigd wegens veranderde omstandigheden, met toepassing van artikel 14, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet. Door die wijziging wordt dan de onjuiste situatie uit het verleden gecorrigeerd door de beperkingen en voorschriften die aan de verblijfsvergunning waren verbonden te vervangen door beperkingen en voorschriften op basis van de veranderde omstandigheden.

Indien wordt vastgesteld dat er bij de verlening, verlenging of wijziging van een verblijfsvergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt of relevante gegevens zijn achtergehouden, wordt de zaak bezien op aangifte van een strafbaar feit bij het Openbaar Ministerie (artikel 162 Wetboek van Strafvordering). Daarbij kan wel van belang zijn wie de onjuiste gegevens heeft verstrekt of de juiste gegevens heeft achtergehouden, of dat opzettelijk is gebeurd, en of de vreemdeling daarbij persoonlijk betrokken is geweest.

2.2.10. De gevolgen van de afwijzing

Ingevolge artikel 27 Vreemdelingenwet heeft de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen of buiten behandeling gesteld, of waarbij de verblijfsvergunning wordt ingetrokken, tot gevolg dat:

  • a. de vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf heeft tenzij er een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is; dat laatste is bijvoorbeeld het geval indien hij al over een andere verblijfsvergunning beschikt (zie artikel 8 Vreemdelingenwet);

  • b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 Vreemdelingenwet gestelde termijn, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet (zie A4); en

  • c. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning, zonder de toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten (zie A4).

Deze gevolgen treden van rechtswege in zonder dat daarvoor een nadere, afzonderlijke beschikking nodig is. Wel is nodig dat de beschikking bekend wordt gemaakt (zie artikel 3:40 Algemene wet bestuursrecht). Voor bekendmaking zie B1/4.5. Bedoelde gevolgen treden niet in indien de vreemdeling bezwaar of beroep heeft ingesteld, terwijl dit bezwaar of beroep de werking van de beschikking opschort.

Op grond van artikel 73, eerste lid, Vreemdelingenwet wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist. Pas dan treden de gevolgen in.

Zie B1/4.7.6.

Uitzonderingen: ingevolge het tweede lid van artikel 73 Vreemdelingenwet vindt opschorting van de werking van het besluit niet plaats en treden de gevolgen wel in indien de aanvraag is afgewezen dan wel de verblijfsvergunning is ingetrokken wegens gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid of indien de aanvraag is afgewezen wegens ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

Wordt echter ingevolge artikel 2, vierde lid, Vreemdelingenwet in samenhang met artikel 1.5 Vreemdelingenbesluit verplicht advies van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken ingewonnen, dan wordt de werking van het besluit toch opgeschort en treden de gevolgen niet in.

Indien het besluit inhoudt de afwijzing van een herhaalde aanvraag of indien het bezwaarschrift of administratief beroepschrift niet tijdig is ingediend, wordt de werking van het besluit niet opgeschort (artikel 73, derde lid, Vreemdelingenwet), als gevolg waarvan de gevolgen wel intreden.

Indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift of administratief beroepschrift in verzuim is geweest, mag de behandeling van het bezwaarschrift of administratief beroepschrift, ondanks de termijnoverschrijding, wel in Nederland worden afgewacht.

In geval de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is of wordt ontnomen op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet wordt de werking van het besluit niet opgeschort (artikel 73, vierde lid, Vreemdelingenwet) en treden de rechtsgevolgen wel in.

2.2.10.1. Vertrektermijn

Bij de bekendmaking van de beschikking waarbij een aanvraag wordt afgewezen of buiten behandeling gesteld of de beschikking waarbij een verblijfsvergunning wordt ingetrokken wordt tevens aangegeven binnen welke termijn de vreemdeling Nederland moet hebben verlaten.

Daarbij geldt als hoofdregel dat, indien het rechtmatig verblijf van de vreemdeling door de afwijzing of buiten behandeling stelling van de aanvraag wordt beëindigd, de vreemdeling Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten (artikel 62, eerste lid, Vreemdelingenwet). Dat wordt hem bij de bekendmaking van de beschikking medegedeeld. Tegen die mededeling staat geen afzonderlijk bezwaar of administratief beroep open.

De Minister kan met toepassing van artikel 62, vierde lid, Vreemdelingenwet de vertrektermijn verkorten tot minder dan vier weken in het belang van:

  • a. de uitzetting, bijvoorbeeld in gevallen waarin de mogelijkheid om uit te zetten voor langere tijd illusoir zou worden indien de vreemdeling de vertrektermijn van vier weken zou worden gegund, alsmede indien het een vreemdeling betreft wiens uitzetting dient te geschieden door middel van overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten (in verband met een gehonoreerde claim) en voorts indien de vreemdeling in bewaring is gesteld ter fine van uitzetting;

  • b. de openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of de nationale veiligheid.

Tot de gevallen, waarin de mogelijkheid om uit te zetten voor langere tijd illusoir zou worden indien de vreemdeling een vertrektermijn van vier weken zou worden gegund, worden mede gerekend de gevallen waarin de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken. Het vertrek met onbekende bestemming zal veelal een vertrek uit Nederland zijn, maar ook een vertrek uit de woonplaats zonder afmelding of achterlating van een adres waar de vreemdeling bereikbaar is, valt hieronder.

Vermelding van verkorting van de vertrektermijn bij de bekendmaking van de beschikking geschiedt dan voor het geval de vreemdeling alsnog wordt aangetroffen, teneinde buiten twijfel te stellen dat de vreemdeling geen beroep kan doen op een vertrektermijn na een periode waarin hij zich aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken en om te voorkomen dat hij zich opnieuw aan het toezicht zou kunnen onttrekken en dat de vreemdeling daarmee de uitzetting voor langere tijd illusoir zou kunnen maken.

In die gevallen waarin het belang van de uitzetting of de openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of de nationale veiligheid wordt geacht zich tegen het gunnen van een (redelijke) termijn (van vier weken) te verzetten, wordt de vertrektermijn verkort tot 24 uur (0 dagen).

2.2.11. Tijdsverloop in reguliere zaken

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2003 is het driejarenbeleid afgeschaft, onder handhaving van het bestaande beleid als overgangsrecht voor aanvragen die op dat moment drie jaar oud waren. Een aanspraak op het driejarenbeleid ontstaat pas op het moment dat de driejarentermijn is volgemaakt. Aanvragen, ontvangen op 1 januari 2000 of latere datum, komen dus niet op grond van het driejarenbeleid in aanmerking voor inwilliging.

Voor aanvragen, ontvangen vóór 1 januari 2000, blijft het driejarenbeleid wel gelden met dien verstande dat na 1 januari 2003 geen relevante tijd meer wordt opgebouwd.

Het driejarenbeleid is een bijzonder beleid binnen het vreemdelingenbeleid. Het enkele tijdsverloop in een procedure omtrent een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning is geen reden om tot verblijfsaanvaarding over te gaan.

Het driejarenbeleid heeft zich gevormd vanuit de volgende overweging: als gevolg van het tijdsverloop in een verblijfsrechtelijke procedure kan, onder omstandigheden, enerzijds bij de vreemdeling de gedachte opkomen dat de Minister in zijn verblijf in Nederland zal berusten en kan anderzijds de Minister in redelijkheid niet meer gebruikmaken van zijn bevoegdheid de vreemdeling op bepaalde gronden verblijf te weigeren. De lange duur van de procedure moet voornamelijk of uitsluitend terug te voeren zijn op effecten van bestuurlijk beleid, dat wil zeggen dat de vreemdeling niet of nauwelijks invloed heeft gehad op het verloop van de procedure. In dat verband is van belang dat de vreemdeling geen handelingen heeft verricht die het bestuursorgaan of de rechter noodzaken tot het uitstellen van de beslissing (traineren). In een reguliere procedure wordt het driejarenbeleid uitgewerkt als een beperking van de afwijzingsgronden. Ingeval de procedure drie jaar heeft geduurd wordt voorbij gegaan aan twee gronden waarop een aanvraag afgewezen zou kunnen worden, te weten het middelenvereiste en het mvv-vereiste. De overige afwijzingsgronden van artikel 16 Vreemdelingenwet blijven van toepassing.

Voorwaarden

  • a. Een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit) of omdat de vreemdeling of degene bij wie deze wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, indien op de aanvraag drie jaren na ontvangst ervan niet onherroepelijk is beslist, terwijl de vreemdeling gedurende deze periode rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vreemdelingenwet in afwachting van de beslissing op deze aanvraag of het bezwaarschrift of het beroepschrift gericht tegen de afwijzing van deze aanvraag. Voor de toepassing van dit beleid wordt een bezwaarschrift tegen de intrekking van een verblijfsvergunning gelijk gesteld met een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning. Ook in deze gevallen moet het gaan om een beslissing, die nog niet onherroepelijk is, terwijl de vreemdeling rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vreemdelingenwet. Voor reeds afgesloten zaken geldt het beleid dus niet.

    Tevens dient het oorspronkelijk beoogde verblijfsdoel nog van toepassing te zijn. Gedurende de periode van drie jaar moet de oorspronkelijke aanvraag nog aan de orde zijn, dat wil zeggen dat de vreemdeling niet inmiddels een ander verblijfsdoel nastreeft. Indien de vreemdeling bijvoorbeeld een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning met een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst, maar hij inmiddels een verblijfsvergunning met een beperking verband houdend met gezinsvorming wenst, dan wordt niet aan de hier bedoelde voorwaarde voldaan.

Nota bene: onder de Vreemdelingenwet uit 1965 bestond de mogelijkheid om een aanvraag te doen voor een verblijfsvergunning zonder beperking of vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Na inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet op 1 april 2001 moet de vreemdeling een verblijfsdoel aangeven als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid Vreemdelingenbesluit (zie hierna onder 5.6). In de gevallen waarin een aanvraag voor een verblijfsvergunning zonder beperking of vanwege klemmende redenen van humanitaire aard is gedaan vóór 1 april 1998 wordt niet vereist dat de vreemdeling een verblijfsdoel aangeeft, aangezien de driejarentermijn is volgelopen vóór inwerkingtreding van de wet. In deze gevallen kan, indien aan de overige voorwaarden van deze paragraaf is voldaan, een verblijfsvergunning worden verleend. Zie hierna onder het kopje “Procedurele bepalingen”.

  • b. Er moet sprake zijn van beleidsmatige redenen voor het rechtmatig verblijf. De vreemdeling moet rechtmatig verblijf hebben gehad op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vreemdelingenwet.

    Deze voorwaarde omvat dus zowel de gevallen waarin de vreemdeling de behandeling van de aanvraag of een bezwaar- of beroepschrift op grond van hoofdstuk 7, afdeling 2, Vreemdelingenwet mag afwachten als de gevallen waarin het bestuursorgaan of de rechter heeft bepaald dat de vreemdeling om redenen verband houdend met de onderhavige aanvraag de behandeling in Nederland mag afwachten. Dit rechtmatig verblijf gedurende drie jaar moet dus samenhangen met het oorspronkelijk beoogde verblijfsdoel.

    Indien het de vreemdeling is toegestaan om de beslissing op de aanvraag af te wachten om een andere reden, bijvoorbeeld omdat inmiddels een aanvraag voor een ander verblijfsdoel is ingediend, dan levert het rechtmatig verblijf geen aanspraak op een verblijfsvergunning vanwege het driejarenbeleid op.

    Hierbij geldt nog het volgende. Een rechterlijke uitspraak waarbij het beroep of hoger beroep gegrond is verklaard, maakt de periode van daaraan voorafgaand niet-rechtmatig verblijf alsnog rechtmatig. Dit betekent dat de vreemdeling ofwel aansluitend vanaf de datum van de aanvraag om (verlenging van de geldigheidsduur van) een verblijfsvergunning tot aan het moment van het vollopen van de driejaartermijn rechtmatig verblijf heeft gehad omdat hij de beslissing op de aanvraag mocht afwachten, ofwel na een rechterlijke uitspraak geacht wordt de gehele periode van drie jaar rechtmatig verblijf te hebben gehad. Indien de voorlopige voorziening wordt toegewezen dan wel het (hoger) beroep gegrond is verklaard, geldt de tijd vanaf de datum van het verzoekschrift (verzoek om een voorlopige voorziening, (hoger) beroepschrift) als relevante tijd voor het bepalen van de driejaartermijn.

    In het geval de rechter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Algemene wet bestuursrecht het bestreden besluit heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand laat, wordt de periode van behandeling van het (hoger) beroep niet alsnog rechtmatig geacht. Eén van de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing is immers dat er aanspraken kunnen ontstaan op een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid.

  • c. Er mag geen sprake zijn van de afwijzingsgronden van artikel 16 Vreemdelingenwet, behoudens het mvv-vereiste en het middelenvereiste.

Daarnaast gelden nog de volgende afwijzingsgronden:

  • er zijn onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden, terwijl de verstrekt of achtergehouden gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid;

  • de vreemdeling heeft zich onttrokken aan het toezicht.

Het artikel 16 Vreemdelingenwet

De toepassing van het driejarenbeleid heeft tot gevolg dat afgezien wordt van de afwijzingsgronden van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a en c, Vreemdelingenwet. De overige afwijzingsgronden zijn onverkort van toepassing. Voor de toepassing van de afwijzingsgrond van artikel 16, aanhef en onder d, Vreemdelingenwet is het tijdstip van het plegen van het delict van belang. Indien tijdens de driejarentermijn een strafbaar feit is gepleegd, terzake waarvan een serieuze verdenking is ontstaan (het gaat dan om een misdrijf), dan wordt aangenomen dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde tenzij de strafzaak is afgerond zonder veroordeling (sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging). Ook als een transactie heeft plaatsgevonden of als de strafzaak nog niet is afgerond, is er sprake van deze contra-indicatie.

Is het delict gepleegd voorafgaand aan de asielaanvraag, of na het verstrijken van de driejarentermijn, dan wordt aansluiting gezocht bij het algemene beleid inzake de weigering van verblijf bij gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid, aangezien het driejarenbeleid ziet op de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Zie 2.2.4. Is het delict gepleegd op een moment dat er reeds drie jaar en zes maanden (de normale beslistermijn plus de driejaartermijn) verstreken zijn, dan wordt getoetst aan de glijdende schaal.

Onjuiste gegevens

Gelet op het bijzondere karakter van het driejarenbeleid worden de voordelen van dit beleid niet verstrekt, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt.

Onttrekken aan het toezicht

Uit het gedrag van de vreemdeling moet blijken dat hij kennelijk geen belang meer hecht aan de beslissing op zijn oorspronkelijke aanvraag door (bijvoorbeeld) zijn adres met onbekende bestemming te verlaten of geen contact meer te houden met de bevoegde autoriteiten. Overigens geldt als voorwaarde voor toepassing van deze afwijzingsgrond niet dat de vreemdeling een meldplicht had. De tijd die verstreken is voordat de vreemdeling met onbekende bestemming vertrok telt niet mee voor het berekenen van de relevante termijn; pas op het moment dat de vreemdeling zich weer bij de bevoegde autoriteiten meldt gaat er een nieuwe termijn lopen.

Berekening termijn

Aanvang termijn

De termijn van drie jaar gaat lopen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag om een verblijfsvergunning, het wijzigen daarvan of het verlengen van de geldigheidsduur, door middel van het formulier als bedoeld in artikel 3.99 Vreemdelingenbesluit. De dag van ontvangst van de aanvraag telt dus mee bij de berekening van de termijn.

Voor de toepassing van dit beleid wordt een bezwaarschrift tegen de intrekking van een verblijfsvergunning gelijkgesteld met een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning. In deze gevallen gaat de termijn lopen vanaf de datum van ontvangst van het rechtsmiddel.

Let wel, deze procedure staat los van de procedure die betrekking heeft op de aanvraag van de verblijfsvergunning. Het tijdsverloop van de oorspronkelijke procedure mag niet worden opgeteld bij het tijdsverloop van de intrekkingprocedure.

Einde termijn

Er wordt geen tijdsverloop meer opgebouwd vanaf de datum waarop de beslissing rechtens onaantastbaar wordt. Daarvan zal in beginsel sprake zijn vier weken na de datum waarop de beslissing, met inachtneming van artikel 3:40 en 3:41 Algemene wet bestuursrecht, in werking treedt, als de vreemdeling tenminste binnen de daarvoor gestelde termijn geen beroep heeft ingesteld tegen deze beslissing.

Indien de vreemdeling beroep heeft ingesteld, eindigt het tijdsverloop, behoudens een gegrondverklaring van het beroep met een (partiële) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan, op de datum van de uitspraak, tenzij binnen de daarvoor gestelde termijn hoger beroep tegen de uitspraak wordt ingesteld.

Indien de vreemdeling verzet doet tegen de uitspraak in (hoger) beroep, wordt geen tijdsverloop opgebouwd vanaf de datum waarop het verzetschrift ontvangen is, tenzij het verzet gegrond wordt verklaard en het (hoger) beroep vervolgens alsnog gegrond wordt verklaard met een (partiële) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan.

Indien de vreemdeling herziening vraagt van de uitspraak in (hoger) beroep, wordt evenmin tijdsverloop opgebouwd vanaf de datum waarop het verzoekschrift wordt ontvangen, tenzij het verzoek om herziening wordt toegewezen en het (hoger) beroep alsnog gegrond wordt verklaard met een (partiële) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan.

Onderbrekingen van de termijn

Bij het berekenen van deze termijn worden bepaalde perioden buiten beschouwing gelaten. Het betreft de volgende perioden, waarin:

  • a. de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a t/m e of l, Vreemdelingenwet;

  • b. de vreemdeling niet in Nederland verblijft, tenzij de vreemdeling geoorloofd buiten Nederland verblijft;

  • c. onderzoek wordt gedaan naar door de vreemdeling verstrekte gegevens of bescheiden, die naar het oordeel van de Minister in redelijkheid niet tot inwilliging van de aanvraag zouden kunnen leiden.

  • ad a. In onderdeel a is neergelegd dat niet in aanmerking wordt genomen de periode waarin de vreemdeling al rechtmatig verblijf had op grond van een verblijfsvergunning, als gemeenschapsonderdaan of als vreemdeling die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

    Dat betekent dat het verlenen van een verblijfsvergunning, van welke aard ook (asiel of regulier, voor bepaalde of onbepaalde tijd), of de vaststelling dat de vreemdeling een verblijfsrecht ontleent aan het gemeenschapsrecht of het Associatiebesluit de opbouw van de relevante tijd stopt. De gehele geldigheidsduur van de verblijfsvergunning telt niet mee, ook al wordt de verblijfsvergunning verleend met ingang van een datum die ligt voor de datum waarop de beschikking, strekkende tot verlening, is genomen.

    Let wel: in zaken waarin het relevante tijdsverloop moet worden beoordeeld naar de stand van zaken vóór 1 april 2001, en dus moet worden vastgesteld of de driejaartermijn is volgelopen vóór 1 april 2001, is dit op grond van een uitspraak van de REK van 1 november 2000 anders. Indien de vreemdeling in de loop van de procedure reeds in het bezit is gesteld van een andere verblijfstitel ongeacht de vraag of deze verblijfstitel naar zijn aard tijdelijk is of niet, telt die periode niet mee in de opbouw van het relevante tijdsverloop voor de nog openstaande procedure.

    Buiten beschouwing blijft derhalve de periode vanaf de datum waarop de vreemdeling of diens gemachtigde kennis neemt van de beslissing waarbij de vreemdeling een verblijfstitel wordt toegekend tot en met de datum waarop de vreemdeling of diens gemachtigde kennis neemt van de beslissing waarbij de verblijfstitel wordt ingetrokken, dan wel, bij niet verlenging van de geldigheidsduur van deze verblijfstitel, de expiratiedatum daarvan. Bij verzending per post wordt de dag na de verzending als dag van ontvangst gezien, tenzij deze dag valt op een zondag of een algemeen erkende feestdag. In dit laatste geval wordt de dag van ontvangst geacht te zijn de eerstvolgende dag die niet een zondag of algemeen erkende feestdag is.

    Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat in deze gevallen in twee stappen gekeken wordt naar de driejarentermijn. Eerst wordt bepaald aan de hand van de lijn van de REK van 1 november 2000 – het feitelijk bezit van de verblijfsvergunning – op welke datum de vreemdeling drie jaar relevant tijdsverloop heeft opgebouwd. Indien deze termijn volloopt vóór 1 april 2001, dan is in ieder geval voldaan aan één van de voorwaarden van het driejarenbeleid en kan, indien aan de overige voorwaarden van deze paragraaf is voldaan, een verblijfsvergunning worden verleend. Indien de termijn, op deze wijze berekend, volloopt op of ná 1 april 2001 dan geldt de hoofdregel dat de gehele periode van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet wordt meegeteld.

  • ad b. In onderdeel b is bepaald dat bij de berekening van de driejarentermijn, buiten beschouwing blijft de periode waarin de vreemdeling niet in Nederland verbleef. Daarop wordt een uitzondering gemaakt ingeval de vreemdeling geoorloofd buiten Nederland verbleef. Daarvan is in ieder geval sprake indien de vreemdeling voorafgaande aan zijn vertrek van Onze Minister een verklaring heeft gekregen die hem recht geeft op terugkeer naar Nederland, en hij tijdig, dat wil zeggen voor de aangegeven expiratiedatum, naar Nederland is teruggekeerd. In de uitzondering van onderdeel b komt de ratio tot uiting, dat met geoorloofd verblijf buiten Nederland de opbouw van de driejarentermijn niet eindigt. Wel zal, aangezien het verblijf buiten Nederland berust op een keuze van de vreemdeling, de periode van het verblijf in het buitenland niet meetellen.

  • ad c. In onderdeel c is bepaald dat indien de vreemdeling gegevens of bescheiden heeft overgelegd, waarnaar onderzoek heeft moeten plaatsvinden, terwijl achteraf blijkt dat die in redelijkheid niet tot inwilliging van de aanvraag zouden hebben kunnen leiden, deze periode niet meetelt voor de opbouw van de driejarentermijn. De noodzaak tot het verrichten van onderzoek wordt dan beschouwd als voort te vloeien uit een handeling van de vreemdeling, waardoor de extra proceduretijd die met het onderzoek gemoeid is voor rekening van de vreemdeling komt.

    Indien het onderzoek redelijkerwijs tot inwilliging van de aanvraag kan leiden, bestaat er geen aanleiding om de termijn van het onderzoek aan de vreemdeling toe te rekenen. In die gevallen zal de gevraagde vergunning in het algemeen worden verleend en is reeds daarom het driejarenbeleid niet van toepassing.

Tijdsverloop bij verlenging van de geldigheidsduur

Het driejarenbeleid geldt ook voor aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier. Aangezien in deze procedures het mvv-vereiste veelal niet van toepassing zal zijn, zijn de effecten van het tijdsverloop beperkt tot het niet stellen van het middelenvereiste. De overige afwijzingsgronden van artikel 18 Vreemdelingenwet gelden hier dus onverkort. Zie voor de toepassing van deze gronden 2.2.

Procedurele bepalingen

Het driejarenbeleid voor verblijfsvergunningen regulier regelt slechts de afwijking van het mvv-vereiste en het middelenvereiste. De aanvraag komt dus niet voor inwilliging op grond van het driejarenbeleid in aanmerking indien niet aan de overige voorwaarden voor het verkrijgen van de gevraagde verblijfsvergunning wordt voldaan.

Indien een verblijfsvergunning regulier wordt verleend op grond van het driejarenbeleid, dan geschiedt dit onder de beperking waarop de aanvraag was gericht. De daarbij behorende arbeidsmarktaantekeningen gelden onverkort.

Na de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet op 1 april 2001 moet een vreemdeling een beperking als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid Vreemdelingenbesluit aangeven. In zaken van vóór 1 april 1998, waarin van de vreemdeling niet gevergd werd een dergelijke beperking aan te geven, dan wel in zaken waarin de vreemdeling vóór 1 januari 2000 een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning met als doel “zonder beperking” of vanwege “klemmende redenen van humanitaire aard” en geen beperking kon aangeven, kan op grond van artikel 3.4, derde lid Vreemdelingenbesluit een verblijfsvergunning worden verleend op grond van het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een verblijfsaanvraag. Dit houdt verband met het feit dat er niet een concreet verblijfsdoel is geweest waaraan kon worden getoetst.

Voor zover een aanvraag is ingediend voor een andere beperking, maar tevens bij de aanvraag is aangegeven dat de aanvraag (mede) is ingediend wegens klemmende redenen van humanitaire aard, dan wel “zonder beperking”, geldt deze uitzondering ook. Dit geldt ook voor zaken waarin na de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet door de IND is verzocht een verblijfsrechtelijke beperking aan te geven en de vreemdeling één van de verblijfsdoelen als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid Vreemdelingenbesluit heeft aangegeven.

Deze regeling geldt dus alleen voor de aanvragen om een verblijfsvergunning "zonder beperking", "klemmende redenen van humanitaire aard" en de aanvragen waarin zowel de hier bedoelde gronden zijn genoemd, als een beperking als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid Vreemdelingenbesluit.

Aanvragen met een beperking als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid Vreemdelingenbesluit, zonder aanvulling met betrekking tot de klemmende redenen van humanitaire aard, vallen niet onder de regeling.

In de beschikking dient te worden aangegeven dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend op grond van dit beleid, als vastgesteld in TBV 2002/62. Op het verblijfsdocument komt te staan “verblijf onder beperking conform beschikking Minister”. De arbeidsmarktaantekening wordt dan: “Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist”.

Voor de verlenging van deze verblijfsvergunning gelden geen bijzondere voorwaarden.

3. Verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

3.1. Inleiding

Het is de houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven. Deze vergunning behoeft dus niet te worden verlengd.

Het verblijfsdocument, waaruit het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd blijkt, moet elke vijf jaren worden vernieuwd. De vreemdeling dient ervoor zorg te dragen dat het verblijfsdocument telkens vijf jaar na de afgifte daarvan wordt vervangen door een nieuw exemplaar.

Aan de vergunning worden geen beperkingen of voorschriften verbonden.

Het is aan de houder van deze verblijfsvergunning toegestaan om arbeid te verrichten, zonder dat een tewerkstellingsvergunning is vereist. Tegen het verblijf voor onbepaalde duur van de houder van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd bestaan in beginsel geen bedenkingen als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder B, Rijkswet op het Nederlanderschap.

De verblijfsvergunning wordt slechts verleend op aanvraag, indien op het moment van de aanvraag (of de beslissing daarop) aan alle voorwaarden voor de verlening wordt voldaan. Het is niet zo dat er van rechtswege aanspraak op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ontstaat, die later (alsnog) via een aanvraag tot verlening van de verblijfsvergunning leidt. De verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft geen declaratoir karakter. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt dan ook niet ambtshalve nagegaan of de aanvrager op enig moment in het verleden aanspraak zou hebben kunnen doen gelden op de verlening van de verblijfsvergunning indien die destijds zou zijn aangevraagd.

In deze paragraaf worden behandeld de algemene voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (3.2), de afwijkingen van deze algemene regels ten aanzien van enkele bijzondere categorieën (3.3) en de gronden waarop de vergunning kan worden ingetrokken (3.4).

Afwijkende bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van:

  • Belgen en Luxemburgers, zie B10;

  • Onderdanen van de Republiek Suriname op wie de Overeenkomst van 1975 inzake verblijf en vestiging nog van toepassing is, zie B11.

3.2. De verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd: algemene voorwaarden

3.2.1. De duur van het verblijf in Nederland

Ingevolge artikel 21, eerste lid, Vreemdelingenwet kan de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vreemdelingenwet, slechts worden afgewezen op de in dat eerste lid genoemde gronden. Deze gronden worden behandeld in 3.2.2 t/m 3.2.7.

Ingevolge artikel 21, derde lid, Vreemdelingenwet wordt onder een tijdvak als bedoeld in het eerste en tweede lid van dat artikel verstaan een tijdvak onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is aangevraagd. Voor de berekening van het tijdvak wordt de periode van rechtmatig verblijf in Nederland vóór het bereiken van de achtjarige leeftijd buiten beschouwing gelaten.

Beleidsregel: De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt niet verleend aan vreemdelingen die op het moment van de aanvraag (of de beslissing daarop) korter dan vijf jaren in Nederland verblijven als houder van een geldige verblijfsvergunning, of als vreemdeling die van rechtswege krachtens het gemeenschapsrecht of krachtens het Associatieverdrag EEG/Turkije verblijfsgerechtigd is.

Uitzondering

Voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gelden bijzondere regels voor Belgen en Luxemburgers op grond van het Benelux-Verdrag (zie B10).

Indien de vreemdeling op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen niet, maar op het tijdstip waarop op de aanvraag wordt beslist wel, aan de termijn voldoet, wordt de aanvraag niet op deze grond afgewezen.

Niet van belang is of de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd een verblijfsvergunning asiel of regulier is. Indien de vreemdeling aanvankelijk als houder van een verblijfsvergunning asiel in Nederland heeft verbleven en het verblijf aansluitend heeft voortgezet op grond van een verblijfsvergunning regulier, wordt de gehele ononderbroken periode in aanmerking genomen.

Bij de berekening van de perioden wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig in Nederland verbleef op grond van artikel 9 t/m 10 van de Vreemdelingenwet 1965.

Beleidsregel: De periode waarin de vreemdeling als Nederlander in Nederland heeft verbleven, telt eveneens mee.

Zie B4.

Uitzonderingen

Voor uitzonderingen op deze voorwaarde, wordt verwezen naar:

3.2.2. Middelen van bestaan

Beleidsregel: De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt niet verleend aan vreemdelingen die niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan (op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet). Het duurzame en zelfstandige inkomen van het gezinslid bij wie hij verblijft wordt meegeteld. Voor zelfstandig, zie artikel 3.73 Vreemdelingenbesluit; 2.2.3. Voor voldoende, zie artikel 3.74 Vreemdelingenbesluit; 2.2.3. Voor duurzaam, zie artikel 3.75 Vreemdelingenbesluit; 2.2.3.

Gezinslid

Beleidsregel: Onder gezinslid bij wie de vreemdeling verblijft, wordt hier verstaan:

  • de echtgeno(o)t(e) en de al dan niet geregistreerde partner van de vreemdeling met wie de vreemdeling samenwoont en een gemeenschappelijke huishouding voert; of

  • het andere gezinslid bij wie de vreemdeling oorspronkelijk in het kader van (verruimde) gezinshereniging verblijf was toegestaan en bij wie de vreemdeling nog steeds verblijft.

Vrijstellingen

De aanvraag wordt niet afgewezen op het middelenvereiste, indien:

  • a. de vreemdeling gedurende een tijdvak van tien aaneengesloten jaren rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vreemdelingenwet heeft gehad (artikel 21, tweede lid, Vreemdelingenwet);

    als beleidsregel geldt dat perioden van verblijf in Nederland in dat tijdvak als Nederlander of als houder van een verblijfsvergunning asiel eveneens meetellen;

  • b. de vreemdeling:

    • in Nederland is geboren of voor zijn vierde levensjaar in Nederland verbleef;

    • sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

    • inmiddels achttien jaar is; in afwijking van het eerste lid van artikel 21 Vreemdelingenwet behoeft het rechtmatig verblijf van de vreemdeling niet aaneengesloten te zijn (artikel 21, vierde lid, Vreemdelingenwet);

  • c. de vreemdeling:

    • als minderjarige onder een beperking verband houdende met gezinshereniging rechtmatig verblijf heeft gehad;

    • de gezinsband niet binnen een jaar na de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet) is verbroken;

    • de vreemdeling sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst;

    • de vreemdeling inmiddels achttien jaar is; en

    • de vreemdeling ten minste vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vreemdelingenwet (artikel 21, vijfde lid, Vreemdelingenwet);

      als beleidsregel geldt dat perioden van verblijf in Nederland in dat tijdvak als Nederlander of als houder van een verblijfsvergunning asiel, eveneens meetellen;

  • d. de aanvraag wordt niet afgewezen op het middelenvereiste, indien de vreemdeling duurzaam beschikt over een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke uitkering is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 55% op basis van een volledige werkweek (artikel 3.94 Vreemdelingenbesluit);

  • e. de aanvraag wordt niet afgewezen op het middelenvereiste, indien de vreemdeling gebruik kan maken van de in artikel 3.92 Vreemdelingenbesluit geregelde terugkeeropties.

3.2.3. Openbare orde

Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e, dan wel l, Vreemdelingenwet, worden afgewezen indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd. Op grond van artikel 21, zesde lid, Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.95 Vreemdelingenbesluit. Zij zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet (zie artikel 3.98 Vreemdelingenbesluit).

Artikel 3.95. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, kan op grond van artikel 21, eerste lid, onder b, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf, een taakstraf of de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel het buitenlandse equivalent daarvan, is opgelegd, en de totale duur van de straffen of maatregelen ten minste gelijk is aan de norm, bedoeld in artikel 3.86, tweede lid.

2 Artikel 3.86, derde tot en met het negende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.98. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, kan op grond van artikel 22, eerste lid, onder c, van de Wet worden ingetrokken, indien de vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf, een taakstraf of de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel het buitenlandse equivalent daarvan, is opgelegd, en de totale duur van de straffen of maatregelen ten minste gelijk is aan de norm, bedoeld in artikel 3.86, tweede lid.

2 Artikel 3.86, derde tot en met het achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Beleidsregel: In die gevallen waarin de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier kan worden afgewezen op basis van artikel 3.95 Vreemdelingenbesluit dan wel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier kan worden ingetrokken op basis van artikel 3.98 Vreemdelingenbesluit, wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt, tenzij dat in strijd zou komen met internationale verplichtingen.

Ook bij de beoordeling van de aanvraag om een vergunning regulier voor onbepaalde tijd geldt als uitgangspunt dat naarmate de verblijfsduur van de vreemdeling langer en diens banden met Nederland sterker zijn, de inbreuk op de openbare orde ernstiger en de opgelegde straf zwaarder dient te zijn. De hoogte van de opgelegde straf wordt gerelateerd aan de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland, op het moment dat het misdrijf werd gepleegd. Dit is het principe van de zogenaamde glijdende schaal. Zie verder B1/2.2.4.2.

3.2.4. Hoofdverblijf

Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet, van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vreemdelingenwet, worden afgewezen indien de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. De hieronder gegeven regels zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet.

Beleidsregel

Bij vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt de aanvraag afgewezen en een verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.

Hoofdverblijf en verplaatsing van hoofdverblijf zijn feitelijke begrippen. Beoordeling van de vraag of er sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf, vindt plaats aan de hand van factoren van feitelijke aard, waarbij met de wil van de vreemdeling slechts rekening wordt gehouden, voorzover deze blijkt uit zijn gedragingen. Zie B1/2.2.8.

Beleidsregel

Vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt in ieder geval aangenomen, indien de vreemdeling:

  • a. bij zijn vertrek uit Nederland gebruik heeft gemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling op grond van de Remigratiewet;

  • b. meer dan negen achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van de termijn van negen maanden het gevolg is van buiten zijn schuld gelegen omstandigheden; of

  • c. voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Beleidsregel

Vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt niet aangenomen op de enkele grond dat de vreemdeling:

  • a. Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd; of

  • b. buiten Nederland is gedetineerd en binnen zes maanden na beëindiging van de detentie naar Nederland is teruggekeerd.

Daarnaast geldt als beleidsregel dat een vreemdeling niet geacht wordt zijn hoofdverblijf buiten Nederland te hebben gevestigd:

  • a. indien hij beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt; of

  • b. indien en zo lang hij feitelijk de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 8, derde of vierde lid, van het reglement van dienst Buitenlandse Zaken die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland.

Beleidsregel

Bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling het hoofdverblijf heeft verplaatst, wordt rekening gehouden met de situatie van vrouwen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Omdat de omstandigheden van deze vrouwen sterk uiteenlopen, geldt dat als de achtergelaten vrouw zich zonder dralen tot de Nederlandse overheid (gemeente, ambassade, consulaat, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren, verplaatsing van het hoofdverblijf niet wordt aangenomen. Wat ‘zonder dralen’ is, wordt van geval tot geval bezien; hierbij wordt rekening gehouden met de moeilijkheden die de positie van achtergelaten vrouw met zich mee heeft gebracht.

Als een beroep wordt gedaan op achterlating, kan van de vreemdelinge worden gevergd om de omstandigheden waar een beroep op wordt gedaan met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Indien het beroep op achterlating niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de vreemdelinge in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt hiertoe een termijn van vier weken gegund.

Zie ten aanzien van achtergelaten vrouwen tevens B1/1.2.3 , B1/2.2.8, B2/5.3.3 en B2/13.2.4.

Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van achtergelaten vrouwen. Vanzelfsprekend kunnen ook mannen en minderjarigen een beroep doen op de omstandigheid dat zij zijn achtergelaten.

Beleidsregel

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland, indien de aanvraag is ingediend door de in artikel 3.92 Vreemdelingenbesluit bedoelde vreemdeling die in aanmerking komt voor verblijf op grond van de daar geregelde terugkeeropties.

Artikel 3.92 Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, kan worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die:

  • a. tussen het vierde en het negentiende levensjaar tien jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, en wiens aanvraag is ontvangen voor het drieëntwintigste levensjaar, of

  • b. voor het negentiende levensjaar vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, en voor wie Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is.

2 De verblijfsvergunning kan eveneens worden verleend aan de vreemdeling die in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, en die direct voorafgaande aan de remigratie:

  • a. als Nederlander in Nederland verbleef;

  • b. rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder b of d, van de Wet in Nederland had, of

  • c. gedurende vijf jaren rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, van de Wet in Nederland had.

3 De aanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 21, eerste lid, onder a, c of f, van de Wet.

Artikel 4.52 Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling levert het document, bedoeld in artikel 9 van de Wet, in ieder geval in persoon in bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente van verblijf is gelegen:

  • a. zodra hij niet meer rechtmatig verblijft, doch uiterlijk op het moment waarop de vertrektermijn, bedoeld in artikel 62 van de Wet, verstrijkt, en

  • b. vóór zijn vertrek naar het buitenland, indien hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland verplaatst.

2 De persoon die het Nederlanderschap heeft verkregen levert het document, bedoeld in artikel 9 van de Wet, in bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij zijn woon- of verblijfplaats heeft is gelegen.

De korpschef zendt het verblijfsdocument voorzien van een begeleidend schrijven, waarin de reden van inname alsmede ten minste het adres van de vreemdeling in het buitenland staan vermeld, naar het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Zwolle. Het Bureau Documenten stelt vervolgens het juiste kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op de hoogte van het innemen van het verblijfsdocument. Dit in verband met de verblijfsrechtelijke status van de vreemdeling.

In de situatie waarin de vreemdeling zich in persoon meldt bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft met de mededeling dat hij zijn hoofdverblijf naar buiten Nederland wenst te verplaatsen, attendeert de burgemeester de vreemdeling erop dat het verblijfsdocument bij de korpschef moet worden ingeleverd. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op de vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien de vreemdeling daarentegen schriftelijk melding maakt van het voornemen tot het verplaatsen van zijn hoofdverblijf naar het buitenland, zendt de burgemeester dit bericht door aan de korpschef.

3.2.5. Gevaar voor de nationale veiligheid

Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet, van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vreemdelingenwet, worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Gevaar voor de nationale veiligheid wordt per geval beoordeeld. In deze paragraaf zijn derhalve geen algemene regels opgenomen met betrekking tot de gevallen waarin de aanvraag op deze grond wordt afgewezen of de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op deze grond wordt ingetrokken.

Indien naar de mening van de korpschef een bepaalde vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, maakt hij dit onverwijld schriftelijk aan de Minister kenbaar. De korpschef stelt de Minister onverwijld alle relevante gegevens en bescheiden ter beschikking.

3.2.6. Onjuiste gegevens

Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder e, Vreemdelingenwet kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet, van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vreemdelingenwet, worden afgewezen indien deze onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid. Op grond van artikel 21, zesde lid, Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.96 Vreemdelingenbesluit. Zij zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet (artikel 3.97 Vreemdelingenbesluit).

Artikel 3.96. Vreemdelingenbesluit:

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, wordt niet afgewezen op de in artikel 21, eerste lid, onder e, van de Wet genoemde grond dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, indien sedert de verlening, de verlenging of de wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

Artikel 3.97. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, wordt niet ingetrokken op de in artikel 22, eerste lid, onder b, van de Wet genoemde grond dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, indien sedert de verlening, de verlenging of de wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

Beleidsregel: Indien er bij de verlening, wijziging of verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onjuiste gegevens zijn verstrekt of gegevens zijn achtergehouden en bij bekendheid van de juiste gegevens geen verlening, wijziging of verlenging had plaatsgevonden, wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd afgewezen, tenzij sedert de verlening, verlenging of wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

In dergelijke gevallen zou de vreemdeling bij bekendheid van de juiste relevante gegevens immers niet in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, en behoort hij ook niet in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Beleidsregel: Indien er bij de verlening, wijziging of verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dan wel verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd onjuiste gegevens zijn verstrekt of gegevens zijn achtergehouden en bij bekendheid van de juiste gegevens geen verlening, wijziging of verlenging had plaatsgevonden, wordt de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken, tenzij sedert de verlening, de verlenging of de wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

Indien bedoelde twaalf jaren zijn verstreken weegt het algemene belang niet (langer) op tegen het belang van de vreemdeling bij voortzetting van het verblijf in Nederland.

Zie B1/2.2.9.

3.2.7. Tijdelijk verblijfsrecht

Bij de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is van doorslaggevend belang dat het verblijfsrecht van de vreemdeling niet-tijdelijk van aard is. Daarmee wordt voorkomen dat een vreemdeling met een tijdelijk verblijfsrecht – bijvoorbeeld op grond van een verblijfsvergunning voor studie – aanspraak kan maken op de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en zo het tijdelijke karakter aan zijn verblijfsrecht kan ontnemen. Indien het doel waarvoor een dergelijke vreemdeling verblijf is toegestaan is bereikt of beëindigd, wordt dat verblijf beëindigd en dient de vreemdeling Nederland weer te verlaten. Daarmee is niet te verenigen dat deze vreemdeling in het bezit zou worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en derhalve Nederland niet zou hoeven te verlaten.

Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder f, Vreemdelingenwet kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet, van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vreemdelingenwet, worden afgewezen indien de vreemdeling op de dag waarop de aanvraag is ontvangen, een verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft.

Beleidsregel: De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet, wordt afgewezen op grond van artikel 21, eerste lid, onder f, Vreemdelingenwet, indien het verblijfsrecht van de vreemdeling op de dag waarop de aanvraag is ontvangen van tijdelijke aard is.

Artikel 3.5. Vreemdelingenbesluit:

1 Het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, is tijdelijk of niet-tijdelijk.

2 Het verblijfsrecht is tijdelijk, indien de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking, verband houdend met:

  • a. gezinsvorming of gezinshereniging met, of verblijf ter adoptie of als pleegkind bij, een persoon met tijdelijk verblijfsrecht of een houder van de verblijfsvergunning bedoeld in artikel 28 van de Wet;

  • b. het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie;

  • c. familiebezoek;

  • d. het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

  • e. het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

  • f. het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

  • g. het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, tenzij de houder verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

  • h. verblijf als stagiaire of als practicant;

  • i. verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel;

  • j. het volgen van studie;

  • k. de voorbereiding op studie;

  • l. verblijf als au pair;

  • m. verblijf in het kader van uitwisseling;

  • n. het ondergaan van medische behandeling;

  • o. de vervolging van mensenhandel;

  • p. het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

  • q. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling; of

  • r. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

3 Indien de verblijfsvergunning is verleend onder een andere beperking dan genoemd in het tweede lid, is het verblijfsrecht niet-tijdelijk, tenzij bij de verlening van de verblijfsvergunning anders is bepaald.

Verblijf op grond van het gemeenschapsrecht is als regel niet-tijdelijk van aard, met uitzondering van het verblijfsrecht van studenten op grond van Richtlijn 93/96/EG. Verblijf op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije is eveneens als regel niet-tijdelijk van aard.

Indien het verblijfsrecht van de vreemdeling tijdelijk van aard is, dient de vreemdeling er eerst zorg voor te dragen dat de verblijfsvergunning wordt gewijzigd.

Eerder tijdelijk verblijfsrecht

Doorslaggevend is dat het verblijfsrecht van de vreemdeling op het tijdstip van de aanvraag en de beslissing niet-tijdelijk van aard is. Daarbij is niet van belang hoe lang dat verblijfsrecht niet-tijdelijk van aard is. Indien de vreemdeling in de periode van vijf jaren direct voorafgaande aan de aanvraag verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft gehad, wordt de aanvraag niet op die grond afgewezen, indien het verblijfsrecht op het tijdstip van de aanvraag en de beslissing niet-tijdelijk van aard is.

Als voorbeeld kan worden genoemd de vreemdeling aan wie in aansluiting op (tijdelijk) verblijf in het kader van studie (zie B6) in het kader van gezinsvorming met een Nederlander (niet-tijdelijk) verblijf is toegestaan (zie B2), en die nadien een aanvraag indient tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde duur. Zijn verblijfsrecht is op het moment van de aanvraag en de beslissing niet-tijdelijk van aard. Dat hij daarvoor enkele jaren verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft gehad, is niet van belang. Wel moet het eerdere verblijfsrecht in totaal ten minste vijf jaren bestrijken (zie B1/3.2.1).

Uitzonderingen

Voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gelden bijzondere regels voor Belgen en Luxemburgers op grond van het Benelux-Verdrag (zie B10).

3.3. De verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd: bijzondere categorieën

Het gaat hier om de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd aan bijzondere categorieën die niet onverkort aan alle bovengenoemde algemene voorwaarden behoeven te voldoen.

3.3.1. Secundaire migranten

Onder secundaire migranten wordt verstaan: kinderen van migranten. Zie B4 Vreemdelingencirculaire.

Ingevolge artikel 21, vierde lid, Vreemdelingenwet, wordt de aanvraag alleen afgewezen op grond dat aanvrager bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd en hij een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, indien de aanvrager:

  • a. in Nederland is geboren dan wel reeds voor zijn vierde levensjaar in Nederland verbleef;

  • b. sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

  • c. achttien jaar of ouder is.

In afwijking van het eerste lid behoeft het rechtmatig verblijf van de vreemdeling niet aaneengesloten te zijn. Wel dient dat rechtmatige verblijf ten minste vijf jaren te beslaan.

3.3.2. Terugkeeroptie

Aanspraak op hernieuwd verblijf, de terugkeeroptie, geldt in bepaalde gevallen voor kinderen van migranten, welke kinderen naar het land van hun nationaliteit zijn gegaan of teruggekeerd.

Zie B4 Vreemdelingencirculaire.

Artikel 3.92. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, kan worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die:

  • a. tussen het vierde en het negentiende levensjaar tien jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, en wiens aanvraag is ontvangen voor het drieëntwintigste levensjaar, of

  • b. voor het negentiende levensjaar vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, en voor wie Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is.

2 De verblijfsvergunning kan eveneens worden verleend aan de vreemdeling die in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, en die direct voorafgaande aan de remigratie:

  • a. als Nederlander in Nederland verbleef;

  • b. rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder b of d, van de Wet in Nederland had, of

  • c. gedurende vijf jaren rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, van de Wet in Nederland had.

3 De aanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 21, eerste lid, onder a, c of f, van de Wet.

In deze gevallen (zie B4 Vreemdelingencirculaire) wordt de aanvraag derhalve niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling:

  • al of niet tezamen met het gezinslid bij wie hij verblijft, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

  • zijn hoofdverblijf eerder buiten Nederland heeft gevestigd;

  • niet gedurende een periode van vijf jaren direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig op grond van een verblijfsvergunning in Nederland verbleef; of

  • op de dag waarop de aanvraag is ontvangen, verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft.

3.3.3. Voormalig geprivilegieerden

Het betreft vreemdelingen die op grond van een bijzondere status in Nederland hebben verbleven.

Zie B12 Vreemdelingencirculaire.

Artikel 3.93. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, kan worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven:

  • a. op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, die anders dan door eigen toedoen is verloren;

  • b. op grond van een bijzondere geprivilegieerde status als geaccrediteerd lid van het administratief, technisch of bedienend personeel dan wel als particulier bediende, in dienst van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post, of

  • c. als afhankelijk gezinslid van een vreemdeling, bedoeld onder a of b.

2 In afwijking van artikel 3.94, zijn middelen van bestaan duurzaam, indien zij nog gedurende ten minste één jaar beschikbaar zijn.

In deze gevallen (zie B12 Vreemdelingencirculaire) wordt de aanvraag derhalve niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling:

  • niet gedurende een periode van vijf jaren direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig op grond van een verblijfsvergunning in Nederland verbleef; of

  • op de dag waarop de aanvraag is ontvangen, verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft;

  • inkomsten uit arbeid in loondienst heeft, waarvoor zijn werkgever (namelijk de ambassade of het consultaat van een andere mogendheid) geen premies sociale verzekeringen en belastingen heeft afgedragen.

3.4. De intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

Ingevolge artikel 22, eerste lid, Vreemdelingenwet, kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien:

  • a. de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

  • b. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid;

  • c. de houder daarvan bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd;

  • d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Op grond van artikel 22, tweede lid, Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.97 en 3.98 Vreemdelingenbesluit.

In gevallen van verblijfsbeëindiging levert de vreemdeling zijn verblijfsdocument in op grond van artikel 4.52 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 4.52. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling levert het document, bedoeld in artikel 9 van de Wet, in ieder geval in persoon in bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente van verblijf is gelegen:

  • a. zodra hij niet meer rechtmatig verblijft, doch uiterlijk op het moment waarop de vertrektermijn, bedoeld in artikel 62 van de Wet, verstrijkt, en

  • b. vóór zijn vertrek naar het buitenland, indien hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland verplaatst.

2 De persoon die het Nederlanderschap heeft verkregen levert het document, bedoeld in artikel 9 van de Wet, in bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij zijn woon- of verblijfsplaats heeft is gelegen.

De korpschef zendt het verblijfsdocument voorzien van een begeleidend schrijven, waarin de reden van inname alsmede ten minste het adres van de vreemdeling in het buitenland staan vermeld, naar het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Zwolle. Het Bureau Documenten stelt vervolgens het juiste kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op de hoogte van het innemen van het verblijfsdocument. Dit in verband met de verblijfsrechtelijke status van de vreemdeling.

In de situatie waarin de vreemdeling zich in persoon meldt bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft met de mededeling dat hij zijn hoofdverblijf naar buiten Nederland wenst te verplaatsen, attendeert de burgemeester de vreemdeling erop dat het verblijfsdocument bij de korpschef moet worden ingeleverd. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op de vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien de vreemdeling daarentegen schriftelijk melding maakt van het voornemen tot het verplaatsen van zijn hoofdverblijf naar het buitenland, zendt de burgemeester dit bericht door aan de korpschef.

3.4.1. Hoofdverblijf

Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.

Beleidsregel: De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet wordt op grond van artikel 22, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet ingetrokken, indien de houder ervan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.

De in 3.2.4 opgenomen regels inzake weigering van de verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wegens verplaatsing hoofdverblijf zijn van overeenkomstige toepassing.

3.4.2. Onjuiste gegevens

Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid. Op grond van artikel 22, tweede lid, Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.97 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.97. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, wordt niet ingetrokken op de in artikel 22, eerste lid, onder b, van de Wet genoemde grond dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, indien sedert de verlening, de verlenging of de wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

Beleidsregel: De vergunning wordt ingetrokken wegens het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel achterhouden van gegevens, indien bekendheid van de juiste gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of het verlengen zou hebben geleid, tenzij artikel 3.97 Vreemdelingenbesluit van toepassing is.

Deze grond is niet beperkt tot het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens die hebben geleid tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Ook indien onjuiste gegevens zijn verstrekt, of gegevens zijn achtergehouden, die tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zouden hebben geleid, als deze bekend waren geweest, wordt de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.

Zie B1/2.2.9.

3.4.3. Openbare orde

Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet, kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de houder daarvan bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd. Op grond van artikel 22, tweede lid, Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.98 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.98. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, kan op grond van artikel 22, eerste lid, onder c, van de Wet worden ingetrokken, indien de vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf, een taakstraf of de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht, dan wel het buitenlandse equivalent daarvan, is opgelegd, en de totale duur van de straffen of maatregelen ten minste gelijk is aan de norm, bedoeld in artikel 3.86, tweede lid.

2 Artikel 3.86, derde tot en met het achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Beleidsregel: In de gevallen, bedoeld in artikel 3.98 Vreemdelingenbesluit, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken op grond van artikel 22, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet.

Zie B1/2.2.4.2.

3.4.4. Nationale veiligheid

Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Op grond van artikel 22, tweede lid, Vreemdelingenwet kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Van deze mogelijkheid is geen gebruikgemaakt.

Zie B1/2.2.4.

4. Procedures en rechtsbescherming

4.1. De aanvraag

De verblijfsvergunning regulier (zowel voor bepaalde tijd als ook voor onbepaalde tijd) wordt op aanvraag verleend. Daarop bestaan ingevolge artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit slechts drie uitzonderingen, waarin de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 Vreemdelingenwet) ambtshalve kan worden verleend.

Artikel 3.6. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met;

  • a. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;

  • b. het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, of

  • c. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.

De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt nimmer ambtshalve verleend.

De verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, ook van de hierboven genoemde verblijfsvergunningen (beperkingen), geschiedt op aanvraag. Deze verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan wel ambtshalve worden gewijzigd. Tenslotte wordt een verzoek om heroverweging van een eerdere afwijzende beschikking aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 1, onder f, Vreemdelingenwet en leidt evenmin tot de ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning.

Intrekking van aanvragen

Een vreemdeling kan hetzij middels een formulier M53, hetzij middels een brief een aanvraag en eventuele vervolgprocedures intrekken.

Middels het model formulier M53.

Het formulier M53 wordt gebruikt ingeval:

  • 1. de vreemdeling zich in een politiecel bevindt;

  • 2. de vreemdeling zich in een Huis van Bewaring bevindt;

  • 3. de vreemdeling een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend;

  • 4. de vreemdeling zich in een uitzetcentrum bevindt;

  • 5. de vreemdeling zich in een cel van de Koninklijke Marechaussee bevindt

  • Ad 1 tot en met 3 Het formulier model M53 wordt ten overstaan van de korpschef ingevuld en ondertekend. Indien de vreemdeling de aanvraag en de eventuele vervolgprocedures middels het formulier M53 wenst in te trekken, vergewist de korpschef zich ervan dat de vreemdeling de inhoud en de strekking van de door hem te ondertekenen verklaring kent en begrijpt. Op het formulier M53 wordt nadrukkelijk vermeld welke procedure(s) wordt (worden) ingetrokken. Zonodig wordt door de korpschef een (telefonische) tolk ingeschakeld in een taal waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan. De korpschef maakt verder een proces-verbaal of een ambtelijk verslag op van de reden(en) van de vreemdeling om tot intrekking van de toelatingsprocedure(s) over te gaan en van de omstandigheden waaronder de ondertekening van het formulier M53 plaatsvond. De korpschef zendt het formulier M53 en het opgemaakte proces-verbaal of het ambtelijke verslag zo spoedig mogelijk door naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Indien de vreemdeling een raadsman heeft ingeschakeld, neemt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) na ontvangst van de stukken contact op met de raadsman voor het beëindigen van de procedure(s).

  • Ad 4 en 5 Het formulier model M53 wordt ten overstaan van de Koninklijke Marechaussee ingevuld en ondertekend. Indien de vreemdeling de aanvraag en de eventuele vervolgprocedures middels het formulier M53 wenst in te trekken, vergewist de Koninklijke Marechaussee zich ervan dat de vreemdeling de inhoud en de strekking van de door hem te ondertekenen verklaring kent en begrijpt. Op het formulier M53 wordt nadrukkelijk vermeld welke procedure(s) wordt (worden) ingetrokken. Zonodig wordt door de Koninklijke Marechaussee een (telefonische) tolk ingeschakeld in een taal waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan. De Koninklijke Marechaussee maakt verder een proces-verbaal of een ambtelijk verslag op van de reden(en) van de vreemdeling om tot intrekking van de toelatingsprocedure(s) over te gaan en van de omstandigheden waaronder de ondertekening van het formulier M53 plaatsvond. De Koninklijke Marechaussee zendt het formulier M53 en het opgemaakte proces-verbaal of het ambtelijke verslag zo spoedig mogelijk door naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Indien de vreemdeling een raadsman heeft ingeschakeld, neemt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) na ontvangst van de stukken contact op met de raadsman voor het beëindigen van de procedure(s).

Middels een brief

In andere dan de hierboven genoemde situaties is intrekking van procedure(s) door middel van een brief van de vreemdeling, zijn wettelijke vertegenwoordiger of gevolmachtigde eveneens mogelijk.

Uit de inhoud van de brief dient duidelijk naar voren te komen welke aanvraag of vervolgprocedure wordt ingetrokken. In geval van twijfel dient de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zich ervan te vergewissen welke aanvraag of vervolgprocedure wordt ingetrokken. Hiertoe zal de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zich schriftelijk tot de vreemdeling, zijn wettelijke vertegenwoordiger of gevolmachtigde wenden. Indien de vreemdeling een raadsman heeft, neemt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) na ontvangst van de brief contact op met de raadsman voor het beëindigen van de procedure(s).

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) draagt er zorg voor dat de politie en de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, van het beëindigen van de procedure(s) worden geïnformeerd.

Herhaalde aanvraag

Een herhaalde aanvraag is een aanvraag, die op grond van artikel 4:6Algemene wet bestuursrecht kan worden afgewezen (artikel 1, onder f, Vreemdelingenwet). Het gaat dus om een aanvraag die is ingediend overeenkomstig de formele vereisten van artikel 3.26 tot en met 3.28 of artikel 3.30 tot en met 3.32 Voorschrift Vreemdelingen.

Op grond van artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.

Er is enkel sprake van nieuwe feiten en omstandigheden indien die:

  • op het moment waarop de eerste aanvraag werd afgewezen niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en

  • aanleiding geven tot heroverweging van de afwijzing van de eerste aanvraag.

Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking. De aanvrager behoeft niet in de gelegenheid te worden gesteld de aanvraag inhoudelijk dan wel procedureel aan te vullen; van het toepassen van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht kan immers worden afgezien.

Artikel 3.1, eerste lid Vreemdelingenbesluit bepaalt dat tijdens de behandeling van een aanvraag uitzetting niet achterwege blijft indien naar het voorlopig oordeel van de Minister sprake is van een herhaalde aanvraag. Gelet op de strekking van dit artikel is het noodzakelijk om een herhaalde aanvraag met grote voortvarendheid te behandelen.

Worden wel nieuw gebleken feiten en omstandigheden vermeld, dan is er geen sprake van een herhaalde aanvraag, maar van een tweede of volgende aanvraag.

N.B.: In een bezwaarschrift, gericht tegen de afwijzing van de herhaalde aanvraag, aangevoerde nieuwe feiten of omstandigheden zijn geen reden voor gegrondverklaring van het bezwaarschrift, aangezien zij niet aangevoerd zijn bij de aanvraag en daarom niet afdoen aan de juistheid van de verkorte afdoening van de aanvraag. Deze nieuwe feiten en omstandigheden kunnen aanleiding zijn om een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning of een machtiging tot voorlopig verblijf in te dienen.

Verzoek om heroverweging

Een verzoek om heroverweging van een in rechte onaantastbaar geworden beschikking, dat veelal per brief wordt gedaan, is - voor zover hier van belang - niet ingediend overeenkomstig de vereisten van artikel 3.26 tot en met 3.28 of artikel 3.30 tot en met 3.32 Voorschrift Vreemdelingen.

De vreemdeling wordt eerst in de gelegenheid gesteld aan de formele vereisten te voldoen. Daartoe zal een termijn worden gesteld, waarbinnen de vreemdeling het verzuim kan herstellen. Doet de vreemdeling dit niet of niet binnen de gestelde termijn, dan kan op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht de aanvraag buiten behandeling worden gesteld.

Als de vreemdeling wel een volgens de vereisten geldige aanvraag indient, dan is hetgeen onder het kopje “herhaalde aanvraag” is opgenomen van toepassing.

4.1.1. Vereisten voor het indienen van de aanvraag

4.1.1.1. Schriftelijke aanvraag

De aanvraag wordt altijd schriftelijk ingediend. Indien de vreemdeling mondeling aangeeft een aanvraag in te willen dienen, wordt hij er door de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft op gewezen dat de aanvraag schriftelijk moet worden ingediend.

4.1.1.2. Indiening in persoon

Als hoofdregel wordt de aanvraag, in het belang van de behandeling van die aanvraag en in het belang van het toezicht op vreemdelingen, door de vreemdeling in persoon ingediend. Indien de vreemdeling het aanvraagformulier niet in persoon inlevert bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft, doch het schriftelijk retourneert, zal hij worden verzocht in persoon te verschijnen teneinde aldaar alsnog een aantal gegevens in persoon te verstrekken. De burgemeester tekent op het aanvraagformulier aan op welke datum de aanvraag door hem is ontvangen.

4.1.1.3. Plaats van indiening van de aanvraag

Artikel 3.101. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet, wordt ingediend op een bij ministeriële regeling aan te wijzen plaats.

2 In afwijking van het eerste lid wordt, indien de vreemdeling rechtens de vrijheid is ontnomen, de aanvraag ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd.

3 In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag, bedoeld in artikel 14 van de Wet, tevens worden ingediend bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Australië, Nieuw Zeeland of Canada, indien de vreemdeling de Australische, Nieuw Zeelandse of Canadese nationaliteit bezit en in Nederland wil verblijven in het kader van een uitwisselingprogramma tussen Nederland en die landen.

Artikel 3.33a. Voorschrift Vreemdelingen:

1 De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft;

2 In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder s van het Besluit, ingediend bij de korpschef van de politieregio waar de aangifte is gedaan.

3 In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking genoemd in artikel 3.4, eerste lid onder y van het besluit, ingediend bij het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst;

4 In afwijking van het eerste lid en onverminderd het tweede en derde lid wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, ingediend bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Hoofddorp indien de vreemdeling:

  • a. woon –of verblijfplaats heeft in de gemeenten Amsterdam of Delft;

  • b. niet de nationaliteit bezit van één der door de Minister van Buitenlandse Zaken aan te wijzen land;

  • c. geen gemeenschapsonderdaan is, en

  • d. niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.

Artikel 3.33b. Voorschrift Vreemdelingen:

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt ingediend bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle.

Artikel 3.33c. Voorschrift Vreemdelingen:

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 20 van de Wet, wordt ingediend bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle.

De aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Hoofdregel: De aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft (artikel 4:1 Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 3.33a Voorschrift Vreemdelingen).

Dat niet aan deze hoofdregel wordt voldaan, wordt niet tegengeworpen aan de vreemdeling:

  • die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vreemdelingenwet (oud) heeft ingediend; en

  • in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:

  • het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)); en

  • het verzoek is niet ingediend met het in het Voorschrift Vreemdelingen voorgeschreven formulier; en

  • het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van hoofdstuk B9 Vreemdelingencirculaire (mensenhandel).

In afwijking van de hoofdregel wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel ingediend bij de korpschef van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De korpschef stuurt de aanvraag na ontvangst per omgaande rechtstreeks door naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), zodat op deze aanvraag binnen 24 uur kan worden beslist.

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt schriftelijk ingediend bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Zwolle.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt eveneens schriftelijk ingediend bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Zwolle.

Aanvraag van een vreemdeling wiens vrijheid rechtens is ontnomen.

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.101, tweede lid, Vreemdelingenbesluit wordt, indien de vreemdeling rechtens de vrijheid is ontnomen, de aanvraag ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd.

Dat kan een politiecel, een cel van de Koninklijke Marechaussee, een Huis van Bewaring of een uitzetcentrum zijn.

Indien de vreemdeling zich in een politiecel of een Huis van Bewaring bevindt, neemt de korpschef de aanvraag in ontvangst en zendt haar onverwijld door naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het model M56. De terzake relevante bescheiden en gegevens worden met de aanvraag meegezonden. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beslist onverwijld op de aanvraag en stelt de korpschef onverwijld in kennis van de inhoud van de beslissing.

Indien de vreemdeling zich in een cel van de Koninklijke Marechaussee of een uitzetcentrum bevindt, neemt de Koninklijke Marechaussee de aanvraag in ontvangst en zendt haar onverwijld door naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De terzake relevante gegevens en bescheiden worden met de aanvraag meegezonden. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het model M56. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beslist onverwijld op de aanvraag en stelt de Koninklijke Marechaussee onverwijld in kennis van de inhoud van de beslissing.

Aanvraag van vreemdelingen van Australische, Canadese of Nieuw-Zeelandse nationaliteit.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan ingevolge artikel 3.101, derde lid, Vreemdelingenbesluit worden ingediend bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Australië, Canada of Nieuw Zeeland, indien de Australische, Canadese of Nieuw-Zeelandse vreemdeling in het kader van een uitwisselingsprogramma tussen Nederland en een van die landen in Nederland wil verblijven. Bedoelde vertegenwoordiging zendt de aanvraag met alle bijbehorende informatie en bescheiden door naar de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats beoogt. De verschuldigde leges worden door de vreemdeling na aankomst in Nederland voldaan bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats beoogt.

De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft verschaft de vreemdeling die in afwachting is van de beslissing op de aanvraag het bescheid rechtmatig verblijf, met daarop de aantekening dat het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten (zie dienaangaande B7).

De aanvraag kan ook in Nederland worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De aanvraag tot vervanging of vernieuwing van een verblijfsdocument

Artikel 4.22. Vreemdelingenbesluit:

1 De documenten, bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder a tot en met d, worden door Onze Minister vervangen, indien:

  • a. de vreemdeling aan wie het document werd afgegeven, overeenkomstig artikel 4.44 aangifte heeft gedaan van vermissing, verlies of het voor identificatie ondeugdelijk worden van dat document, en

  • b. Onze Minister heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om te veronderstellen dat de aangifte naar waarheid is gedaan.

2 Onverminderd het eerste lid, worden de documenten, bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder a, telkens vijf jaren na de afgifte ervan, vervangen.

Aanvragen met betrekking tot het vervangen of het vernieuwen van verblijfs-documenten om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vreemdelingenbesluit kunnen worden toegezonden aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De aanvrager kan daartoe telefonisch via nummer 0900 – 1234561 (€ 0,10 p.m.) een aanvraagformulier (model M83) aanvragen. Dit landelijk telefoonnummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 17.00 uur. Dit aanvraagformulier kan vervolgens, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bescheiden, worden geretourneerd aan het hieronder vermelde adres van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND):

Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)

t.a.v. de afdeling Verlengingen

Postbus 7029

8007 HA ZWOLLE.

Zie verder A3/3.8.3.

4.1.1.4. Vastgesteld formulier

Artikel 3.99. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Vreemdelingenwet, wordt gedaan door het indienen van een formulier, waarvan het model bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.

2 De door een vreemdeling ingediende aanvraag tot het verlenen, wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet, kan mede betrekking hebben op diens inwonende kinderen jonger dan twaalf jaar.

De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier wordt schriftelijk ingediend door middel van een formulier, waarvan het model bij ministeriële regeling is vastgesteld. De modellen zijn:

  • model M35-A voor de indiening van een aanvraag tot verlening of wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de situatie dat de vreemdeling niet in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf;

  • model M35-A-1 voor de indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de situatie dat de vreemdeling in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf;

  • model M35-B voor de indiening van een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • model M35-D voor de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd;

  • model M35-E voor de indiening van een verzoek om toetsing aan het recht van de Europese gemeenschappen.

Het verkrijgen van het aanvraagformulier

Een formulier kan worden verkregen:

  • via de website van de IND (www.ind.nl);

  • via de infolijn van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND); telefoonnummer 0900-1234561 (€0,10 p.m.). Dit landelijk telefoonnummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 uur tot 17.00 uur en

  • via de burgemeester van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling.

    De vreemdeling die zich bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfplaats meldt ter indiening van een aanvraag, zal aldaar kenbaar maken voor welk verblijfsdoel hij een aanvraag wenst in te dienen. De burgemeester kan vervolgens met behulp van een handleiding vaststellen welk aanvraagformulier aan de vreemdeling behoort te worden verschaft.

    Bij een aanvraag om eerste toelating zal het aanvraagformulier tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd na inreis op een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, hetzij het aanvraagformulier tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd na inreis zonder geldige machtiging tot voorlopig verblijf, hetzij het aanvraagformulier tot afgifte van een bewijs waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, aan de vreemdeling worden verstrekt.

Indien de aanvraag wordt ingediend door middel van een brief die de bewoordingen van het toepasselijke formulier volgt en die alle daarbij gevraagde gegevens omvat, wordt deze - met inachtneming van de overige vereisten - in behandeling genomen.

Bijzondere categorieën

Indiening van een aanvraag, anders dan met het voorgeschreven formulier wordt niet tegengeworpen aan de vreemdeling:

  • die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vreemdelingenwet (oud) heeft ingediend; en

  • in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:

  • het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)); en

  • het verzoek is niet ingediend met het in het Voorschrift Vreemdelingen voorgeschreven formulier; en

  • het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.

4.1.1.5. Ondertekening van de aanvraag

De aanvraag wordt ondertekend door de vreemdeling zelf of door diens wettelijke vertegenwoordiger. Als zodanig gelden uitsluitend een ouder, voogd of curator (dus niet een advocaat of zaakwaarnemer). Degene die een aanvraag namens een minderjarig kind wenst in te dienen, toont aan diens wettelijke vertegenwoordiger te zijn. Indien dat niet is aangetoond, geeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een termijn van drie maanden om dat gebrek te herstellen. Dat laatste geschiedt hetzij door een voogdijvoorziening in Nederland, hetzij door de ondertekening van de aanvraag namens het kind door de wettelijk vertegenwoordiger van het kind in het land van herkomst. Indien na afloop van de termijn van drie maanden de wettelijke vertegenwoordiging niet is geregeld en het kind jonger is dan twaalf jaar, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld. Indien het kind twaalf jaar of ouder is, kan genoegen worden genomen met ondertekening door het kind zelf.

4.1.1.6. Vermelding van naam en adres van de aanvrager en dagtekening

De aanvraag bevat in ieder geval de naam en het adres van de vreemdeling, en de dagtekening van de aanvraag (artikel 4:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht). Bij ontvangst van de aanvraag wordt aangetekend op welke datum de aanvraag is ontvangen.

4.1.1.7. Aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd

De vreemdeling geeft onder meer aan welke verblijfsvergunning regulier hij wenst te verkrijgen en voor welk verblijfsdoel hij in Nederland wenst te verblijven. Zie artikel 4:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht.

Verblijfsvergunning zonder beperking

Indien de vreemdeling aangeeft op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder beperking in Nederland te willen verblijven, wordt hij door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in de gelegenheid gesteld de aanvraag nader aan te vullen met een concreet verblijfsdoel en dat doel nader met gegevens en bescheiden te onderbouwen. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt immers niet zonder beperking verleend, maar altijd onder een beperking die verband houdt met het verblijfsdoel (artikel 14, tweede lid, Vreemdelingenwet).

Indien de vreemdeling aangeeft in Nederland te willen verblijven voor een ander regulier doel dan de verblijfsdoelen die in het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire (en eventueel de (voorheen)Tussentijdse Berichten Vreemdelingencirculaire, thans Wijzigingsbesluiten Vreemdelingencirculaire) zijn genoemd, verschaft hij alle benodigde gegevens en bescheiden op grond waarvan hij meent dat aan hem op grond van hetzij een wezenlijk Nederlands belang, hetzij klemmende redenen van humanitaire aard, hetzij internationale verplichtingen, een verblijfsvergunning behoort te worden verleend.

Meer verblijfsdoelen

Per aanvraag wordt één verblijfsdoel aangegeven. De verblijfsdoelen zijn genoemd in het Vreemdelingenbesluit (zie artikel 3.4 en 3.14 t/m 3.56 Vreemdelingenbesluit) en nader uitgewerkt in B2 en verder van de Vreemdelingencirculaire. Deze opsomming is echter niet limitatief.

Indien de vreemdeling aangeeft voor meerdere verblijfsdoelen - bijvoorbeeld voor verblijf in het kader van gezinshereniging en voor het verrichten van arbeid als zelfstandige - in Nederland te willen verblijven, dient hij evenzovele aanvragen in te dienen. Per aanvraag worden leges geheven.

Wijziging verblijfsdoel

Artikel 3.100. Vreemdelingenbesluit:

Indien de vreemdeling, hangende de besluitvorming op een eerdere aanvraag, wijziging van het gevraagde verblijfsdoel wenst, dient hij een nieuwe aanvraag in.

Artikel 3.33a. Voorschrift Vreemdelingen:

1 De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

2 In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder s van het Besluit, ingediend bij de korpschef van de politieregio waar de aangifte is gedaan.

Indien de vreemdeling na de indiening van de aanvraag aangeeft, verblijf in Nederland voor een ander doel te wensen, dient hij een nieuwe aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft. In dat geval worden opnieuw leges geheven. De vreemdeling kan desgewenst de eerder ingediende aanvraag schriftelijk intrekken. Intrekking van de aanvraag leidt niet tot restitutie van de leges.

Slechts indien redelijkerwijs niet van wijziging van het verblijfsdoel kan worden gesproken, hoeft geen nieuwe aanvraag te worden ingediend. Daarvan is sprake indien de vreemdeling, die aanvankelijk verblijf bij partner beoogde, met dezelfde partner is gehuwd.

Asielgerelateerd verblijfsdoel

In het aanvraagformulier model M35-A (aanvraag verblijfsvergunning regulier zonder machtiging tot voorlopig verblijf of aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning) wordt de vreemdeling die verblijf beoogt op asielgerelateerde gronden verwezen naar één van de Aanmeldcentra in Nederland ter indiening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.

Van asielgerelateerde gronden is in ieder geval sprake, indien de vreemdeling zich erop beroept dat hij:

  • a. (verdrags)vluchteling is;

  • b. gegronde redenen heeft bij uitzetting een reëel risico te lopen om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;

  • c. niet kan terugkeren naar het land van herkomst op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit dat land van herkomst; of

  • d. niet kan terugkeren naar het land van herkomst, omdat dat van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.

Indien de vreemdeling desondanks de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier onderbouwt met asielgerelateerde gronden, wijst de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hem er schriftelijk op dat deze bij de beoordeling van de reguliere aanvraag buiten beschouwing worden gelaten. De vreemdeling wordt er tevens op gewezen dat hij zich ter indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel kan melden bij één van de Aanmeldcentra in Nederland. Persisteert de vreemdeling ook na deze schriftelijke mededeling nog bij het indienen van een reguliere aanvraag onderbouwd met asielgerelateerde gronden, dan wordt de aanvraag als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier behandeld. Als gevolg hiervan worden onder meer leges geheven en wordt getoetst aan het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding en een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Bij de beoordeling van de aanvraag blijven de asielgerelateerde gronden buiten beschouwing.

De ‘afgeleide asielstatus’

De vreemdeling die als gezinslid van een houder van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vreemdelingenwet dient een daartoe strekkende aanvraag in te dienen bij één van de Aanmeldcentra in Nederland. Zie C5/23.2.2.

Het gaat hierbij om:

  • a. de vreemdeling die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin, die dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met de hoofdpersoon Nederland is ingereisd of is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend (artikel 29, eerste lid, onder e, Vreemdelingenwet); en

  • b. de vreemdeling die als partner of als meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van de hoofdpersoon, dat hij om die reden behoort tot het gezin, die dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met de hoofdpersoon Nederland is ingereisd of is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend (artikel 29, eerste lid, onder f, Vreemdelingenwet).

Op deze aanvraag is de gebruikelijke asielprocedure van toepassing. Zo wordt onder meer een eerste en (zonodig) een nader gehoor gehouden.

4.1.1.8. Onderbouwende gegevens en bescheiden

Bij de indiening van de aanvraag legt de vreemdeling een geldig document voor grensoverschrijding over en verstrekt hij, voorzover redelijkerwijs mogelijk, de gegevens en bescheiden waarmee wordt aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan (artikel 4:2, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.102, eerste lid, Vreemdelingenbesluit). Uitgangspunt is dat de vreemdeling een volledig onderbouwde aanvraag indient.

Indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, legt hij, voor zover redelijkerwijs mogelijk, gegevens en bescheiden over, waarmee wordt aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

In dat geval legt hij tevens gegevens of bescheiden over omtrent zijn identiteit en nationaliteit.

Indien de gegevens of bescheiden in een vreemde taal, anders dan de Franse, Duitse of Engelse taal, zijn gesteld, dient tevens een vertaling (in het Nederlands, Frans, Duits of Engels) te worden verschaft.

De vertaling dient te zijn opgesteld door een bij een Nederlandse rechtbank beëdigde tolk/vertaler.

Antecedentenverklaring

Aan vreemdelingen van twaalf jaar en ouder die een aanvraag indienen, wordt een antecedentenverklaring ter ondertekening voorgelegd (model M37), tenzij de vreemdeling de Belgische of Luxemburgse nationaliteit bezit en eigener beweging een bewijs van goed zedelijk gedrag overlegt (zie B10).

De originele door de vreemdeling ondertekende antecedentenverklaring(en) wordt/worden zorgvuldig bewaard in de administratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

De vreemdeling die de antecedentenverklaring niet naar waarheid kan ondertekenen, verschaft gegevens en bescheiden met betrekking tot zijn antecedenten.

Gelegaliseerde bescheiden

De vreemdeling draagt zorg voor de legalisatie van buitenlandse stukken betreffende de staat van personen. Zie B2.

Gelegaliseerde bescheiden uit Somalië

Er is in Somalië geen internationaal erkend gezag. Op die grond worden Somalische autoriteiten en door hen uitgegeven documenten, waaronder bewijsstukken betreffende de staat van personen, door Nederland niet erkend. Zie voor wat betreft documenten voor grensoverschrijding 2.2.2 slot.

Legalisatie van documenten betreffende de burgerlijke staat van een persoon geschiedt in het geval van Somalische onderdanen als regel door dezelfde niet erkende autoriteiten en daarom worden ook die documenten door Nederland niet erkend.

De circulaire van de Staatssecretaris van Justitie, mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken en Grote Steden- en Integratiebeleid inzake “de Legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen” van 12 januari 2000, aangepast op 30 september 2001, houdt onder meer in dat houders van een verblijfsvergunning asiel of van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die is verleend met vrijstelling van het paspoortvereiste, zijn vrijgesteld van het legalisatievereiste. In aanvulling daarop geldt het volgende.

Van vreemdelingen, die op een wijze, als uitgewerkt in 2.2.2 hebben aangetoond dat zij de door hen gestelde identiteit bezitten, alsmede de Somalische nationaliteit, wordt niet geëist dat zij bij de aanvraag van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (daarom ook niet bij de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf) gelegaliseerde documenten betreffende hun burgerlijke staat overleggen.

Dit geldt echter alleen voorzover die documenten door Somalische autoriteiten zijn afgegeven.

In daarvoor in aanmerking komende gevallen vindt DNA-onderzoek plaats om een gestelde afstammingsrelatie vast te stellen, een en ander overeenkomstig B2/12.5 en B2/12.6 (toepassing DNA-onderzoek).

Zie voor wat betreft documenten voor grensoverschrijding 2.2.2 slot.

4.1.1.9. Specifieke bepalingen inzake de procedure en de afhandeling van de aanvraag tot verlening of tot wijzing van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

Inleiding

Sinds de voltooiing van de overdracht van de toelatingstaken inzake reguliere aanvragen van de korpschef naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de gemeenten, fungeren de gemeenten als front-office, waar aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning regulier, tot wijziging van de verblijfsvergunning of tot toetsing aan het gemeenschapsrecht worden ingediend, registratie van de vreemdeling plaatsvindt, de sticker „Verblijfsaantekeningen Algemeen“ en de sticker „Verblijfsaantekeningen voor Gemeenschapsonderdanen“ worden verstrekt, beleidsarme informatie wordt gegeven en verblijfsdocumenten worden uitgereikt.

De onderhavige paragraaf beschrijft de specifieke bepalingen in het kader van deze nieuwe procedure. Voorts wordt een korte uiteenzetting gegeven van de werkzaamheden van de burgemeester, zoals deze door hem worden verricht sinds de overdracht.

Voorzover in de onderhavige paragraaf niet anders is bepaald, is het bepaalde in hoofdstuk B1 onverkort van toepassing.

Opeenvolgende handelingen (in hoofdlijnen) van de burgemeester inzake de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier of een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning regulier.

Identificeren van de vreemdeling

Deze handeling wordt verricht door de burgemeester in het kader van de inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA). De identiteit van de vreemdeling dient te worden vastgesteld aan de hand van de vereiste brondocumenten zoals aangegeven in de GBA-wetgeving. De vreemdeling legt hiertoe gegevens of bescheiden over omtrent zijn identiteit en nationaliteit.

Aankruisen checklist

De burgemeester kruist op de per verblijfsdoel gespecificeerde checklist – welke door de Minister ter beschikking is gesteld – aan welke bescheiden bij het indienen van de aanvraag door de vreemdeling zijn overgelegd.

De burgemeester kan de vreemdeling wijzen op de mogelijkheid de ontbrekende bescheiden bij de aanvraag per ommegaande (dezelfde dag nog) over te leggen (bijvoorbeeld een ontbrekende pasfoto, of een salarisstrookje dat de vreemdeling thuis of elders heeft laten liggen en waarvan kan worden verwacht dat de vreemdeling het per ommegaande (alsnog) kan overleggen). Met nadruk zij vermeld dat vorenstaande situatie dient te worden onderscheiden van het bieden van herstelverzuim en géén inhoudelijke toets met zich meebrengt voor de burgemeester. Het bieden van herstelverzuim is uitdrukkelijk voorbehouden aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Indien de vreemdeling aangeeft de ontbrekende bescheiden niet per ommegaande alsnog te willen overleggen en kenbaar maakt dat hij zijn aanvraag in behandeling wenst te laten nemen, neemt de burgemeester de aanvraag onverkort in ontvangst.

Het innen van de voor de aanvraag verschuldigde leges

Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet is de vreemdeling leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag in door de Minister te bepalen gevallen en volgens door die Minister te geven regels. Tevens kan de Minister bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van documenten waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is. De Minister heeft van deze bevoegdheden gebruik gemaakt bij de artikelen 3.34 en 3.34a tot en met i, Voorschrift Vreemdelingen.

Ingevolge artikel 3.34, 3.34a, 3.34c, 3.34g, tweede lid en 3.34h , Voorschrift Vreemdelingen, worden de leges ter zake van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of tot wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, per aanvraag geheven door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De leges worden geïnd door de burgemeester. Betaling van de leges geschiedt per kas of per pin.

De procedure inzake de leges staat meer uitgebreid beschreven in paragraaf B1/4.1.2.

Verstrekken „sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen“

De burgemeester verstrekt de sticker „Verblijfsaantekeningen Algemeen“ (bijlage 7g Voorschrift Vreemdelingen) aan de vreemdeling ten bewijze van het feit dat de vreemdeling een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft ingediend. De sticker wordt afgegeven voor een duur die één maand korter is dan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, met in beginsel een maximumduur van zes maanden.

De sticker „Verblijfsaantekeningen Algemeen“ bevat naast de aantekening omtrent het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f,g,h, en i van de Vreemdelingenwet, tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt.

Met nadruk zij vermeld dat de aantekening omtrent de aanmeldingsplicht alsmede de aantekening omtrent de periodieke meldplicht onverkort door de korpschef dan wel de ambtenaar belast met het toezicht worden geplaatst. Hiertoe wordt op de sticker „Aantekeningen Toezicht“ (bijlage 7j Voorschrift Vreemdelingen) door de korpschef de datum van de aanmelding en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘aangemeld op…(datum)’.

Verstrekken sticker „Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdaan“

De burgemeester plaatst de sticker „Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdaan“ in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, of voorziet het reisdocument van een zogeheten inlegvel. De sticker of het inlegvel bevat naast de aantekening omtrent het rechtmatig verblijf, tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt.

Maken kopieën van originele stukken die aanvrager toont, inclusief geldig document voor grensoverschrijding en brondocumenten

De burgemeester maakt ten behoeve van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een kopie van het door de vreemdeling overgelegde geldige document voor grensoverschrijding alsmede een kopie van de door de vreemdeling overgelegde originele brondocumenten (zoals geboorteakte en de huwelijksakte).

De kopieën van deze bescheiden dienen te worden gewaarmerkt.

Kopiëren van het ondertekende aanvraagformulier

De burgemeester maakt ten behoeve van de vreemdeling een kopie van de pagina van het aanvraagformulier waarop de persoonsgegevens van de aanvrager staan vermeld, alsmede diens handtekening. Deze kopie wordt gewaarmerkt en vervolgens overhandigd aan de vreemdeling.

Verzenden van stukken naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)

De burgemeester draagt zorg voor het doorzenden van de aanvraag naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Hij zendt onder meer de volgende bescheiden naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND); het originele aanvraagformulier (inclusief de vereiste bijlagen (denk hierbij aan de originele relatieverklaring of de bewustverklaring au pair), de set gewaarmerkte kopieën van het document voor grensoverschrijding en de overgelegde brondocumenten, een kopie van het betalingsbewijs leges en de ingevulde checklist.

Uitreiken van het verblijfsdocument

De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft roept de vreemdeling op voor het in ontvangst nemen van het verblijfsdocument.

Het verblijfsdocument wordt alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt, tegen afgifte van een ontvangstbewijs (Model M76) en - voorzover sprake is van een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning - tegen inlevering van het oude verblijfsdocument of tegen overlegging van (een kopie van) een proces-verbaal van aangifte van vermissing van het oude verblijfsdocument. De burgemeester ziet erop toe dat de vreemdeling in persoon, en bij minderjarigheid in bijzijn van zijn wettelijk vertegenwoordiger, het verblijfsdocument in ontvangst neemt. De burgemeester zendt het door de vreemdeling ondertekend ontvangstbewijs (Model M76) naar het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Algemene informatie verschaffen

Naast bovengenoemde specifieke handelingen verschaft de burgemeester beleidsarme algemene informatie aan de vreemdeling.

4.1.1.10. Specifieke bepalingen inzake de procedure van de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

Voor zover in de onderhavige paragraaf niet anders is bepaald, is het bepaalde in hoofdstuk B1 onverkort van toepassing.

Schriftelijke aanvraag

De aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt schriftelijk ingediend door middel van een formulier model M35-B, respectievelijk model M35-D. Indien de vreemdeling mondeling aangeeft een aanvraag in te willen dienen, wordt hij door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in de gelegenheid gesteld alsnog een schriftelijke aanvraag in te dienen.

Het verkrijgen van het aanvraagformulier

Aanvraagformulier verlenging geldigheidsduur verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zendt de vreemdeling drie maanden vóór de expiratie van de verblijfsvergunning een aanvraagformulier (model M35-B) toe, waarmee de vreemdeling kan verzoeken om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Met nadruk zij vermeld dat het voorgaande niet af doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor de tijdige indiening van de aanvraag. Bij een niet-tijdige indiening van de verlengingsaanvraag komt dan ook geen betekenis toe aan de omstandigheid dat de vreemdeling onverhoopt niet door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is gewezen op het feit dat zijn vergunning afloopt.

Het aanvraagformulier tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd kan worden verkregen via telefoonnummer 0900-1234561 (€0,10 p.m.), bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 17.00 uur.

Plaats van indienen van een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

Artikel 3.33b. Voorschrift Vreemdelingen:

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt ingediend bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle.

Artikel 3.33c. Voorschrift Vreemdelingen:

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning bedoeld in artikel 20 van de Wet, wordt ingediend bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle.

Het aanvraagformulier tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bescheiden rechtstreeks verzonden naar:

Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)

Afdeling Verlengingen

Postbus 7029

8007 HA ZWOLLE

Samenloop aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning regulier

Indien sprake is van een gelijktijdig met de verlengingsaanvraag ingediende aanvraag tot wijziging van de beperking waaronder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, wordt de vreemdeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verwezen naar de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft.

Het gaat hier immers in wezen om een nieuwe aanvraag en niet zozeer om verlenging van de op grond van een andere beperking verleende verblijfsvergunning. Doorgaans zal ten behoeve van deze nieuwe aanvraag andere informatie nodig zijn dan waarover de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) al beschikt en die zonodig in het kader van de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden aangevuld.

Overleggen van originele bescheiden

Artikel 3.102. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling legt bij de in persoon ingediende aanvraag tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, of tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, in ieder geval over een geldig document voor grensoverschrijding, alsmede, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de gegevens en bescheiden op basis waarvan kan worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de verlening, wijziging of verlenging.

2 Bij de niet in persoon ingediende aanvraag legt de vreemdeling afschriften over van de in het eerste lid genoemde gegevens en bescheiden en overlegt hij op verzoek van Onze Minister de originelen.

3 In afwijking van het eerste en tweede lid, legt de vreemdeling die niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, voor zover redelijkerwijs mogelijk, gegevens en bescheiden over waarmee wordt aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. In dat geval overlegt hij tevens aanvullende gegevens of bescheiden omtrent zijn identiteit en nationaliteit.

Artikel 3.33d. Voorschrift Vreemdelingen:

De in artikel 3.102, tweede lid, van het Besluit genoemde gegevens en bescheiden worden op verzoek van Onze Minister overgelegd bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De procedure ter zake van de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, alsmede de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, betreft in beginsel een geheel en al schriftelijke procedure. De aanvraag wordt in beginsel niet in persoon ingediend, doch voorzien van alle relevante gegevens en bescheiden rechtstreeks naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gezonden.

Ingeval van een niet in persoon ingediende aanvraag zal de vreemdeling veelal gegevens en bescheiden in kopie overleggen en niet in origineel. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.102, tweede lid, Vreemdelingenbesluit toont de vreemdeling op verzoek van Onze Minister de originele gegevens en bescheiden.

Om te voorkomen dat de vreemdeling genoodzaakt is in die situatie allerlei originele documenten (bijvoorbeeld geboorte- en huwelijksakten) aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te zenden, worden de originele documenten feitelijk getoond bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De burgemeester maakt van de betreffende documenten een gewaarmerkte kopie en stelt deze aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ter beschikking.

Leges

De leges die verschuldigd zijn voor de afdoening van een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd alsmede voor de afdoening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden namens de Minister door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geïnd. De procedure terzake van het innen van de leges is in paragraaf 4.1.2.1 meer uitgebreid beschreven.

Verstrekken van de sticker “Verblijfsaantekeningen Algemeen”

De vreemdeling aan wie het is toegestaan na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in Nederland te verblijven, hangende de beslissing op een door hem ingediende aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning, kan ten bewijze van dit rechtmatig verblijf een sticker “Verblijfsaantekeningen Algemeen” (bijlage 7g Voorschrift Vreemdelingen) verkrijgen. Op de sticker worden de datum en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst “verlenging aangevraagd voor de geldigheidsduur op” of na de tekst “aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning”. Ter verkrijging van deze sticker dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) via het landelijk telefoonnummer 0900-1234561 (€0,10 p.m.). Dit nummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 17.00 uur. Vervolgens bepaalt een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de tijd en locatie waar de sticker kan worden verkregen. Het vorenstaande is tevens van toepassing op de vreemdeling die in afwachting is van een beslissing op een door hem ingediende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

De sticker “Verblijfsaantekeningen Algemeen” (bijlage 7g Voorschrift Vreemdelingen) bevat tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt. Het is van belang dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de vreemdeling wijst op de rechten die voortvloeien uit deze informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

Het uitreiken van het verblijfsdocument

De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft roept de vreemdeling op voor het in ontvangst nemen van het verblijfsdocument.

Het verblijfsdocument wordt alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt, tegen afgifte van een ontvangstbewijs (Model M76) en tegen inlevering van het oude verblijfsdocument of tegen overlegging van (een kopie van) een proces-verbaal van aangifte van vermissing van het oude verblijfsdocument. De burgemeester ziet er op toe dat de vreemdeling in persoon, en bij minderjarigheid in bijzijn van zijn wettelijk vertegenwoordiger, het verblijfsdocument in ontvangst neemt. De ambtenaar burgerzaken of de ambtenaar publiekszaken zendt het door de vreemdeling ondertekend ontvangstbewijs (Model M76) naar het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Indien de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier wordt afgewezen, wordt het verblijfsdocument door de korpschef ingenomen zodra deze beslissing in rechte onaantastbaar is geworden.

4.1.1.11. De aanvraag tot vervanging of vernieuwing van het verblijfsdocument

Inleiding

De houder van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd waarvan de geldigheidsduur van het verblijfsdocument afloopt, wordt analoog aan de procedure zoals omschreven in paragraaf B1/ 4.1.1.10 (“Specifieke bepalingen inzake de procedure van de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd”) door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gewezen op de mogelijkheid om dit document te vernieuwen door middel van het indienen van het aanvraagformulier model M83.

Artikel 4.22. Vreemdelingenbesluit:

1 De documenten, bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder a tot en met d, worden door onze Minister vervangen, indien:

  • a. de vreemdeling aan wie het document werd afgegeven, overeenkomstig artikel 4.44 aangifte heeft gedaan van vermissing, verlies of het voor identificatie ondeugdelijk worden van dat document, en

  • b. Onze Minister heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om te veronderstellen dat de aangifte naar waarheid is gedaan.

2 Onverminderd het eerste lid, worden de documenten, als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder a, telkens vijf jaren na de afgifte ervan, vervangen.

Schriftelijke aanvraag

De aanvraag tot vervanging of vernieuwing van het verblijfsdocument wordt schriftelijk ingediend door middel van het formulier model M83. Indien de vreemdeling mondeling aangeeft een aanvraag in te willen dienen, wordt hij door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in de gelegenheid gesteld alsnog een schriftelijke aanvraag in te dienen.“

Verkrijgen van het aanvraagformulier tot vervanging of vernieuwing van het verblijfsdocument

Een formulier voor een aanvraag tot vervanging of vernieuwing van het verblijfsdocument (formulier model M83) kan telefonisch via het nummer 0900-1234561 (€0,10 p.m.) worden verkregen. Het nummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 17.00 uur.

Plaats van indienen van de aanvraag tot vervanging of vernieuwing van het verblijfsdocument

De aanvraag tot vervanging of vernieuwing van het verblijfsdocument wordt rechtstreeks naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gezonden. Het adres waar het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bescheiden, naar toe kan worden gezonden is:

Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)

Afdeling Verlengingen

Postbus 7029

8007 HA ZWOLLE

Het uitreiken van het verblijfsdocument

De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft roept de vreemdeling op voor het in ontvangst nemen van het verblijfsdocument.

Het verblijfsdocument wordt alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt, tegen afgifte van een ontvangstbewijs (Model M76) en tegen inlevering van het oude verblijfsdocument of tegen overlegging van (een kopie van) een proces-verbaal van aangifte van vermissing van het oude verblijfsdocument. De burgemeester ziet er op toe dat de vreemdeling in persoon, en bij minderjarigheid in bijzijn van zijn wettelijk vertegenwoordiger, het verblijfsdocument in ontvangst neemt. De ambtenaar burgerzaken of de ambtenaar publiekszaken zendt het door de vreemdeling ondertekend ontvangstbewijs (Model M76) naar het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Zie verder A3/3.8.3.

4.1.2. Leges

Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet is de vreemdeling leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag in door de Minister te bepalen gevallen en volgens door die Minister te geven regels. Tevens kan de Minister bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van documenten waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is.

De Minister heeft van deze bevoegdheden gebruik gemaakt bij de artikelen 3.34 en 3.34a tot en met i, Voorschrift Vreemdelingen.

Ter zake van de afdoening van een aanvraag worden leges geheven:

  • tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

De vreemdeling is leges verschuldigd per aanvraag. Indien de vreemdeling tegelijkertijd twee of meer aanvragen indient, worden daarom evenzo vaak leges geheven. De leges zijn verschuldigd ongeacht de beslissing op de aanvraag. Indien de leges niet worden voldaan, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld (artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet).

Indien een ouder, althans wettelijk vertegenwoordiger, één aanvraag indient (mede) ten behoeve van een of meer minderjarige vreemdelingen, wordt het totaal van de per vreemdeling verschuldigde leges ineens geheven.

De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die in het bezit zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf voor hetzelfde verblijfsdoel als waarvoor de verblijfsvergunning wordt aangevraagd, bedragen € 188.

De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die niet over een machtiging tot voorlopig verblijf beschikken, van vreemdelingen die een machtiging tot voorlopig verblijf hebben voor een ander verblijfsdoel dan waarvoor de reguliere verblijfsvergunning wordt aangevraagd en van vreemdelingen die om wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vragen, zijn afhankelijk van het beoogde verblijfsdoel. De leges bedragen voor:

  • gezinshereniging en gezinsvorming € 830;

  • familiebezoek € 830;

  • arbeid € 433;

  • kennismigrant € 331;

  • studie € 433;

  • uitwisseling en au pair € 433;

  • een gezinslid en een in Nederland geboren kind € 188;

  • de overige verblijfsdoelen € 331.

Gezinshereniging of gezinsvorming

Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming kunnen twee legestarieven van toepassing zijn, een tarief van € 830 en een tarief van € 188. Het tarief van € 188 voor een gezinslid is van toepassing indien meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming voor verblijf bij dezelfde hoofdpersoon, gelijktijdig worden ingediend. Zo is in het geval dat twee of meer vreemdelingen gelijktijdig een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming met een in Nederland verblijvende persoon, één van de aanvragers het tarief van € 830 verschuldigd en betalen de andere aanvragers het gezinstarief van € 188. In het geval dat één of meer vreemdelingen gelijktijdig met de vreemdeling, bij wie zij in Nederland in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming willen verblijven, een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, betalen zij het tarief voor een gezinslid van € 188. De vreemdeling, bij wie deze gezinsleden verblijf beogen, betaalt het tarief conform het door hem beoogde verblijfsdoel.

Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan in Nederland uit een ouder, die in het bezit is van een verblijfsvergunning, geboren kinderen is eveneens een legesbedrag van € 188 verschuldigd.

Artikel 8 EVRM

Een vreemdeling die een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, kan desgevraagd ontheven worden van de verplichting om de voor het afdoen van de aanvraag verschuldigde leges te betalen. Voorwaarde om voor vrijstelling in aanmerking te komen, is dat hij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Ten behoeve van ontheffing van het legesvereiste wordt een beroep op artikel 8 EVRM gerechtvaardigd geacht indien verblijf in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming wordt beoogd. De hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, dient door middel van het overleggen van bewijsstukken omtrent zijn financiële situatie aan te tonen dat hij niet over middelen kan beschikken om de leges te voldoen en dat hij de afgelopen drie jaren alles in het werk heeft gesteld om over de vereiste middelen te kunnen beschikken. Tevens dient hij aannemelijk te maken dat hij op korte termijn noch zelf zal kunnen beschikken over de middelen om de leges te voldoen, noch deze kan verwerven bij personen in zijn naaste omgeving waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze de vergoeding voor de belanghebbende betalen, zoals de partner, familieleden of andere in aanmerking komende derden.

Het onvermogen met betrekking tot legesbetaling dient bij de indiening van de aanvraag te worden aangetoond aan de hand van bewijsstukken. De vreemdeling dient te overleggen een verklaring omtrent inkomen en vermogen op grond van artikel 25 Wet op de rechtsbijstand, ten behoeve van de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, afgegeven door de gemeente waar de hoofdpersoon zijn woon- of verblijfplaats heeft. Daarnaast dient de vreemdeling bewijsstukken te overleggen met betrekking tot de inspanningen van hemzelf en van de hoofdpersoon die de afgelopen drie jaar zijn verricht om financiële middelen te verwerven. Ook dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat noch hij noch de hoofdpersoon op korte termijn in het bezit zullen raken van financiële middelen waarmee de verschuldigde leges kunnen worden voldaan, waarbij ook aannemelijk moet worden gemaakt dat daartoe evenmin een beroep gedaan kan worden op familieleden of in aanmerking komende derden.

Indien niet alle bovengenoemde stukken bij de aanvraag worden overgelegd, wordt geen herstel verzuim geboden ter aanvulling van ontbrekende stukken en heeft de vreemdeling niet aangetoond niet aan de legesverplichting te kunnen voldoen. De vreemdeling wordt dan in de gelegenheid gesteld de leges alsnog te voldoen. Zie daarvoor de procedure zoals beschreven in B1/4.1.2.1. Indien de leges niet worden voldaan, ook niet dan nadat hem herstel verzuim is geboden, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.

Indien voornoemde stukken zijn overgelegd en de beoordeling ervan tot het oordeel leidt dat de vreemdeling, ook niet met behulp van derden, in staat is, noch op korte termijn in staat zal zijn, om de verschuldigde leges te voldoen, wordt de aanvraag in behandeling genomen zonder dat de vreemdeling leges is verschuldigd.

Ook geldt de mogelijkheid van vrijstelling van leges in het geval van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning van de vreemdeling die verblijf heeft onder de beperking „uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM“ en die bij de aanvraag om het verlengen van de verblijfsvergunning aantoont dat hij vanaf de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning alles in het werk heeft gesteld om over voldoende middelen te beschikken.

Kennismigranten en arbeid

De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als kennismigrant bedragen € 331. Voor alle verblijfsdoelen in het kader van arbeid, zoals genoemd in B5, zijn leges ad € 433 verschuldigd.

Artikel 8 Remigratiewet

Vreemdelingen die in aanmerking komen voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet zijn € 30 verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier. Het maakt daarbij geen verschil of zij in aanmerking komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde of onbepaalde tijd.

Betaald werk vakanties

Met Australië, Canada en Nieuw Zeeland zijn afspraken gemaakt over betaald werk vakanties van jongeren over en weer in het kader van uitwisseling (Working Holiday Scheme en Working Holiday Programme) (zie B7/3).

Ter afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van een betaald werk vakantie onder een beperking verband houdend met uitwisseling geldt een legesbedrag van € 30.

Dit geldt uitsluitend voor jongeren met de nationaliteit van Australië, Canada of Nieuw Zeeland.

Deze regeling geldt niet indien een zodanige jongere anders dan voor een betaald werk vakantie een verblijfsvergunning aanvraagt.

Tevens zijn afspraken gemaakt met Canada over in Nederland te volgen stages door Canadese jongeren in het kader van een uitwisselingsprogramma voor werkende jongeren (Young Workers Exchange Programme) (zie B5/5). Ter afdoening van een vraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van het uitwisselingsprogramma voor werkende jongeren (Young Workers Exchange Programme) geldt eveneens een legesbedrag van € 30.

EU/EER

Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument door een onderdaan van een Lidstaat van de Europese Unie dan wel Europese Economische Ruimte of een onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat worden leges geheven ter hoogte van totaal € 30. Dat geldt zowel in geval afgifte van een zodanig verblijfsdocument wordt gewenst als in geval verlenging van een zodanig reeds afgegeven verblijfsdocument wordt verlangd.

Onbepaalde tijd

De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd bedragen € 201 voor zowel gemeenschapsonderdanen als niet-gemeenschapsonderdanen.

Vrijstellingen

De volgende categorieën vreemdelingen zijn vrijgesteld van de verplichting om leges te voldoen ter afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Het betreft niet-geprivilegieerd militair en niet-geprivilegieerd burgerpersoneel, alsmede slachtoffers van mensenhandel en hun minderjarige kinderen die feitelijk tot het gezin behoren en daartoe reeds in het land van herkomst feitelijk behoorden en die onder het gezag van de hoofdpersoon staan. Tevens zijn vrijgesteld vreemdelingen die blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning in het kader van het buiten de schuld van de vreemdeling niet kunnen vertrekken uit Nederland, dan wel voor een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan genoemd artikel 3.4, eerste lid, Vreemdelingenbesluit. Daarnaast zijn vreemdelingen die op grond van richtlijn 2001/55 EG de status van tijdelijk beschermde hebben ontheven van de legesplicht in het geval deze vreemdeling een aanvraag doet tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige.

Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer op 26 april 2005 aangenomen motie geldt eveneens vrijstelling van de verplichting om leges te voldoen voor de vreemdeling:

  • die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vreemdelingenwet (oud) heeft ingediend; en

  • in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:

  • het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (dan wel de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)); en

  • het verzoek is niet ingediend met het in het Voorschrift Vreemdelingen voorgeschreven formulier; en

  • het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.

Verlenging

De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bedragen € 188, ongeacht de gevraagde duur van de verlenging en ongeacht de leeftijd van de vreemdeling. De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor studie bedragen € 52. De leges bedragen € 52 in het geval van gelijktijdig ingediende aanvragen tot het verlengen van de verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming. In het geval dat twee of meer vreemdelingen gelijktijdig een aanvraag indienen tot het verlengen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming met een in Nederland verblijvende persoon, moet één van de aanvragers het standaard tarief van € 188 voor een verlengingsaanvraag betalen en betalen de andere aanvragers het gezinstarief van € 52. In het geval dat één of meer vreemdelingen gelijktijdig met de vreemdeling, bij wie zij in Nederland in het kader van gezinshereniging of gezins-vorming verblijven, een aanvraag indienen tot het verlengen van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, betalen zij tarief van € 52. De vreemdeling, bij wie deze gezinsleden verblijf hebben, betaalt het standaard tarief van € 188 voor het afdoen van een verlengingsaanvraag.

Cumulatie van legesheffingen

Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen en het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag tot het wijzigen van de vergunning leges zijn verschuldigd.

Daarbij wordt gedacht aan gevallen waarin de wijziging zinloos zou zijn als niet tevens tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zou worden overgegaan, met name aan het einde van de looptijd van de vergunning. In die gevallen wordt een cumulatieve legesheffing ter afdoening van twee aanvragen die met hetzelfde verband houden, namelijk voortzetting van het verblijf, maar voor een gewijzigd doel, onwenselijk geacht.

Deze regeling is vooral getroffen met het oog op vreemdelingen die behoren tot de groep van al dan niet mishandelde vrouwen dan wel slachtoffers van mensenhandel, die vragen om verlenging van hun verblijfsvergunning en gelijktijdig tevens om wijziging in ‘voortgezet verblijf’. Deze regeling is echter niet tot die beide groepen beperkt.

Tevens kan worden gedacht aan bijvoorbeeld studenten, die wijziging vragen van „de voorbereiding op studie„ in „het volgen van studie„ of in „arbeid in loondienst„, voor verblijf in het kader van gezinsvorming of „voortgezet verblijf„.

Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag voor het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd leges zijn verschuldigd.

Indien echter op de datum van ontvangst van de gelijktijdige aanvragen de vergunning, waarvan verlenging wordt gevraagd, nog een jaar of meer geldig is, geldt deze regeling niet. De termijn waartegen verlenging dient plaats te vinden bedraagt immers als hoofdregel een jaar. Op een dergelijke termijn kan bezwaarlijk worden gesproken van cumulatie van legesheffingen.

In de situatie dat een vreemdeling, aan wie verblijf is toegestaan voor verblijf bij partner, met die partner in het huwelijk is getreden, kan redelijkerwijs niet van een wijziging (van het verblijfsdoel) worden gesproken en behoeft geen aanvraag om wijziging te worden gedaan, ter afdoening waarvan leges zouden zijn verschuldigd. Daarom is deze regeling evenmin in die situatie van toepassing. In dergelijke gevallen wordt het huwelijk uiteraard wel geregistreerd in het informatiesysteem van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en wordt bij de afgifte van het nieuwe verblijfsdocument wel als beperking verblijf bij echtgenoot vermeld.

4.1.2.1. Procedure leges

Procedure bij aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of tot het wijzigen van de verblijfsvergunning

Bij het in ontvangst nemen van de aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning bepaalt de burgemeester de voor de aanvraag geldende leges. De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld de verschuldigde leges per kas of per pin ter plekke aan de kas te voldoen. De vreemdeling dient het verschuldigde bedrag in één keer te voldoen. Betaling in termijnen is niet mogelijk. Na betaling van het verschuldigde bedrag ontvangt de vreemdeling een betalingsbewijs.

Indien de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet ter plekke per kas of per pin heeft voldaan, zendt de burgemeester de aanvraag onverkort door naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) onder vermelding van het feit dat de leges nog niet zijn voldaan.

Indien de vreemdeling de leges niet heeft voldaan bij de burgemeester, worden de leges alsnog geïnd door KPMG, welke organisatie ten behoeve van de Minister administratieve ondersteuning verleent bij de inning van de leges.

Op grond van de door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verstrekte gegevens wordt vervolgens door KPMG binnen drie werkdagen een factuur met een acceptgiro vervaardigd die aan de vreemdeling wordt toegezonden. Deze factuur betreft tevens de ontvangstbevestiging van de aanvraag.

De aanvrager wordt daarbij een termijn gesteld van vier weken om het legesbedrag te voldoen. Indien hij de leges na ommekomst van deze periode niet heeft betaald, dan wordt een aanmaning om binnen twee weken alsnog te betalen toegezonden. Deze aanmaning (door KPMG) geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim. Indien een vreemdeling in de loop van de procedure een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel, dienen opnieuw leges te worden betaald.

Nadat KPMG aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft bericht dat voor de desbetreffende aanvraag de volledige leges zijn ontvangen, wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of tot wijziging van de verblijfsvergunning ter hand genomen, mits aan de overige voorwaarden voor het in behandeling nemen van de aanvraag wordt voldaan.

Indien de verschuldigde leges ter afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of tot het wijzigen van de verblijfsvergunning regulier niet of onvolledig zijn betaald, meldt KPMG dit aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) na het verstrijken van de betalingstermijn.

Indien de vreemdeling in bewaring is gesteld en een aanvraag indient, worden met het oog op de efficiënte afdoening van de aanvraag geen leges geheven. Zie voor de procedure terzake van het indienen van een aanvraag in de situatie waarin de vreemdeling in bewaring is gesteld A3/3.8.3 en B1/4.1.1.3. Op de aanvraag wordt onverwijld beslist, opdat – indien de aanvraag niet wordt ingewilligd – de feitelijke uitzetting doorgang kan vinden.

In gevallen waarin – na een voor de vreemdeling onaantastbaar geworden (ongunstige) beschikking – een aanvraag wordt gedaan om alsnog een voor de vreemdeling gunstige beschikking te verkrijgen, is sprake van een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, terzake waarvan (wederom) leges zijn verschuldigd.

De aanzegging tot legesbetaling valt niet onder het beschikkingsbegrip. Tegen de beschikking tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag, die volgt als geen leges worden voldaan, kan een bezwaarschrift worden ingediend.

Procedure legesinning mvv

Over de legesinning in het geval van aanvragen tot het verlenen van een mvv zijn door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afspraken gemaakt met het ministerie van Buitenlandse Zaken. De leges voor het behandelen van een mvv-aanvraag worden geheven namens de minister van Buitenlandse Zaken en zijn opgenomen in de Regeling op de Consulaire Tarieven. De afspraken houden in dat de voor het behandelen van een mvv-aanvraag verschuldigde leges door de vreemdeling gestort of overgeboekt worden op een rekeningnummer van de IND in Nederland. De IND verrekent de ontvangen legesbedragen met het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Tevens wordt in het kader van een verzoek om advies aan de referent van de vreemdeling, ten behoeve van wie een positief advies is afgegeven, de mogelijkheid geboden om de leges die verschuldigd zijn voor de door de vreemdeling in te dienen mvv-aanvraag, te voldoen. Als de referent niet bereid is de leges te voldoen, dient de vreemdeling in het kader van de aanvraagprocedure voor het verlenen van een mvv de verschuldigde leges op de bovenomschreven wijze te voldoen.

In het kader van verblijf als kennismigrant wordt, in het kader van een verzoek om advies ten behoeve van het verlenen van een mvv aan een vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt, met het oog op een snelle procedure aan referenten de mogelijkheid van betaling door middel van automatische incasso geboden. De referent is niet gehouden om in het kader van een adviesprocedure de leges voor de mvv-aanvraag te voldoen ten behoeve van een vreemdeling, nu de mvv-aanvraag formeel nog niet is ingediend en deze leges door de vreemdeling zelf verschuldigd zijn.

Procedure bij aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier en bij aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier wordt rechtstreeks naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gezonden. De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt eveneens rechtstreeks naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gezonden.

Het innen van de leges geschiedt door KPMG, welke organisatie ten behoeve van de Minister administratieve ondersteuning verleent bij de inning van de legesgelden. Op grond van de door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verstrekte gegevens wordt vervolgens door KPMG binnen drie werkdagen een factuur met een acceptgiro vervaardigd die aan de vreemdeling wordt toegezonden.

Deze factuur betreft tevens de ontvangstbevestiging van de aanvraag.

De aanvrager wordt daarbij een termijn gesteld van vier weken om het legesbedrag te voldoen. Indien hij de leges na ommekomst van deze periode niet heeft betaald, dan wordt door KPMG een aanmaning gestuurd om binnen twee weken alsnog te betalen. Deze aanmaning geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim.

Nadat KPMG aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft bericht dat voor de betreffende aanvraag de volledige leges zijn ontvangen, wordt de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier of tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ter hand genomen, mits aan de overige voorwaarden voor het in behandeling nemen van de aanvraag wordt voldaan.

Indien de verschuldigde leges ter afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet of niet volledig zijn betaald, meldt KPMG dit aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) na het verstrijken van de betalingstermijn.

Indien de vreemdeling in bewaring is gesteld en een aanvraag indient, worden met het oog op de efficiënte afdoening van de aanvraag geen leges geheven. Zie voor de procedure terzake van het indienen van een aanvraag in de situatie waarin de vreemdeling in bewaring is gesteld A3/3.8.3 en B1/4.1.1.3. Op de aanvraag wordt onverwijld beslist, opdat – indien de aanvraag niet wordt ingewilligd – de feitelijke uitzetting doorgang kan vinden.

In gevallen waarin – na een voor de vreemdeling onaantastbaar geworden (ongunstige) beschikking – een aanvraag wordt gedaan om alsnog een voor de vreemdeling gunstige beschikking te verkrijgen, is sprake van een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht, ter zake waarvan (wederom) leges zijn verschuldigd.

De aanzegging tot legesbetaling valt niet onder het beschikkingsbegrip. Tegen de beschikking tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag, die volgt als geen leges worden voldaan, kan een bezwaarschrift worden ingediend.

4.1.2.2. Leges bij de ambtshalve verleende verblijfsvergunning

Vreemdelingen aan wie ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend (onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling, als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, of met verblijf op grond van het feit dat niet binnen drie jaren onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag) zijn in het algemeen geen leges ter zake van afdoening van een aanvraag verschuldigd. Zij hebben immers geen aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier ingediend, maar een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, voor de afdoening waarvan geen leges zijn verschuldigd.

Indien zij, hoewel niet nodig, toch een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder een van de hier bedoelde beperkingen, worden leges geheven ter afdoening van die aanvraag.

4.1.2.3. Gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning asiel

Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend aan bepaalde gezinsleden van de houder van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a t/m d, Vreemdelingenwet. Het betreft de vreemdeling:

  • a. die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin, die dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met de hoofdpersoon Nederland is ingereisd of is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend (artikel 29, eerste lid, onder e, Vreemdelingenwet); of

  • b. die als partner of als meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van de hoofdpersoon, dat hij om die reden behoort tot het gezin, die dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met de hoofdpersoon Nederland is ingereisd of is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend (artikel 29, eerste lid, onder f, Vreemdelingenwet).

Deze aanvragen tot het verlenen van die verblijfsvergunning asiel kunnen bij één van de Aanmeldcentra in Nederland worden ingediend. Voor de afdoening van deze aanvragen zijn geen leges verschuldigd. Voor de afgifte van het verblijfsdocument zijn evenmin leges verschuldigd. Zie C5/23.2.2.

Indien het gezinslid van de houder van de verblijfsvergunning asiel echter niet voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vreemdelingenwet – bijvoorbeeld omdat het gezinslid een andere nationaliteit bezit of de hoofdpersoon langer dan drie maanden na diens verblijfsaanvaarding is nagereisd – komt dat gezinslid niet op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vreemdelingenwet in aanmerking voor de verblijfsvergunning asiel. In dat geval zijn voor de afdoening van een eventueel in te dienen aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wel leges verschuldigd.

Indien de leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier niet worden voldaan, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.

4.1.2.4. Restitutie van leges

Restitutie is slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk, zoals in het geval van een te hoog legesbedrag, een formele vrijstellingsgrond, een aanvraag tijdens vreemdelingenbewaring, een buiten behandelingstelling op grond van het mvv-vereiste, of een anderszins onverschuldigde betaling (bijvoorbeeld een tweede betaling voor dezelfde aanvraag).

Financiële draagkracht speelt bij de legesverplichting geen rol.

Ontwikkelingen na de indiening van de aanvraag (waaronder dus een negatieve beslissing, een buiten behandelingstelling, of een intrekking van de aanvraag) leiden niet tot restitutie.

Het naast elkaar indienen van twee aanvragen (zoals tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en om naturalisatie) leidt ook niet tot recht op restitutie van leges bij het eerste zodra het tweede wordt verleend.

Een verzoek om restitutie moet worden ingediend bij (een vast aanspreekpunt van) het betreffende kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het verzoek dient gemotiveerd te zijn en bevat de volledige personalia en het bank- of gironummer van de vreemdeling.

Indien de leges namens de Minister zijn geheven door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, bevat het verzoek tevens welke gemeente het betreft.

Indien de leges namens de Minister zijn geheven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst bevat het verzoek tevens welk kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het betreft.

Afhankelijk van door wie namens de Minister de leges zijn geheven, wordt hetzij de betreffende gemeente, hetzij het betreffende kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vervolgens om nadere informatie gevraagd.

Na beoordeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt de verzoeker hetzij bericht dat terugbetaling via het hoofdkantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst zal plaatsvinden, hetzij bericht dat geen restitutie wordt verleend.

Indien wordt besloten niet te restitueren, bestaat de mogelijkheid om tegen die beslissing een bezwaarschrift in te dienen.

Overigens zal, gelet op het strikte karakter van de legesbepalingen, in veel gevallen het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:3 onder b Algemene wet bestuursrecht zonder horen kunnen worden afgedaan.

Indien tot restitutie is besloten, worden de relevante stukken (restitutieverzoek plus volledig ingevuld informatieformulier met bijlagen) met een bijbehorend betalingsverzoek doorgezonden naar de afdeling Bedrijfsvoering op het hoofdkantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

4.2. De behandeling van de aanvraag

4.2.1. Herstel verzuim

Indien niet wordt voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag – bijvoorbeeld omdat de leges niet zijn voldaan, de aanvraag niet is ondertekend of niet de nodige gegevens bevat – wordt de aanvrager een redelijke termijn gegeven om dat verzuim te herstellen. De redelijke termijn is niet bedoeld om de vreemdeling de gelegenheid te bieden alsnog aan bepaalde inhoudelijke voorwaarden te gaan voldoen.

In het algemeen is een termijn van twee weken redelijk.

Voor het geval dat de leges niet zijn voldaan geldt de aanmaning door KPMG als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim. Zie ook 4.1.2, procedure leges.

Indien de wettelijke vertegenwoordiging van een minderjarige geregeld moet worden, wordt een termijn van drie maanden gegeven. Zie ook 4.1.1.5, ondertekening van de aanvraag.

De beslissing om een nadere aanvulling van de aanvraag te verlangen, is een voorbereidingshandeling waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt (artikel 6:3 Algemene wet bestuursrecht).

Indien de leges zijn voldaan, maar een ander gebrek niet wordt hersteld, kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten (artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht). Indien hiertoe wordt besloten dient de aanvrager binnen vier weken na ommekomst van de gegunde termijn, dan wel nadat de aanvrager heeft gereageerd, hiervan bij beschikking in kennis te worden gesteld. Na ommekomst van de hier genoemde termijn van vier weken dient de aanvraag in behandeling te worden genomen. Het bedoelde, niet herstelde gebrek wordt dan een afwijzingsgrond omdat niet is aangetoond dat aan de voorwaarden voor verlening, verlenging of wijziging is voldaan.

Indien evenwel de leges niet zijn voldaan binnen de daartoe gegeven termijn, de gegeven termijn voor herstel inbegrepen, wordt op grond van artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet de aanvraag niet in behandeling genomen, dan wel wordt het document niet afgegeven. Artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet schrijft dwingend voor om van de bij artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, gebruik te maken. De op grond van artikel 24, tweede lid, Vreemdelingenwet gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, wordt gezien het dwingende karakter van deze bepaling en vanwege het ontbreken van een afwijzingsgrond in de Vreemdelingenwet wegens het niet voldoen van leges, niet beperkt door de in artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn van vier weken na ommekomst van de gegunde termijn, dan wel nadat de aanvrager heeft gereageerd.

Indien de vreemdeling niet aanstonds een geldig document voor grensoverschrijding over kan leggen, bedraagt de redelijke termijn in beginsel vier weken. Een kortere termijn kan echter worden gesteld, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld indien de vreemdeling binnen een kortere periode een geldig document over kan leggen, ter fine van uitzetting in bewaring is gesteld, of het een herhaalde aanvraag betreft. Ook hier betreft het een afwijzingsgrond.

Geen herstel verzuim

Geen termijn wordt echter gegeven indien van te voren reeds vast staat dat aan een bepaalde voorwaarde niet wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. In dat geval kan het gebrek niet worden hersteld. Dit moet worden onderscheiden van het onderbouwen van een beroep op een vrijstellingsgrond en op toepassing van de hardheidsclausule. Zie daarover ook 1.2.2. Het niet voldoen aan een voorwaarde vormt veelal een afwijzingsgrond.

Indien de relatie is verbroken met degene bij wie verblijf wordt beoogd, is niet voldaan aan een voorwaarde voor verlening van de verblijfsvergunning en geen sprake van verzuim.

Verlenging

De termijn die gegeven wordt om de aanvraag aan te vullen kan in beginsel worden verlengd. Daarvoor zullen uiteraard bijzonder goede redenen aanwezig moeten zijn. Indien de reeds gegeven termijn redelijk is geweest en de aanvraag toch niet is aangevuld, zal er in het algemeen echter geen aanleiding bestaan om die termijn te verlengen.

4.2.2. Inwinnen zienswijze

Uit de artikelen 4:7 en 4:8 Algemene wet bestuursrecht kan een verplichting voortvloeien om de vreemdeling in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen, indien wordt overwogen om een aanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen (of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) daartoe te adviseren) of een beschikking te geven waarom de vreemdeling niet heeft gevraagd.

Een zodanige verplichting is er met name indien de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de vreemdeling betreffen, die gegevens afwijken van gegevens die de vreemdeling zelf heeft verstrekt, en de afwijking van meer dan slechts geringe betekenis voor de vreemdeling kan zijn.

De vreemdeling hoeft niet in de gelegenheid te worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, indien wordt overwogen een beschikking te geven waar de vreemdeling niet om heeft gevraagd, en de vreemdeling niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om gegevens te verstrekken.

De vreemdeling kan zijn zienswijze mondeling of schriftelijk naar voren brengen. Hoe in een concreet geval uitvoering is gegeven aan de verplichting om de zienswijze in te winnen wordt vastgelegd. Indien de zienswijze mondeling naar voren wordt gebracht, wordt deze op schrift gesteld.

4.2.3. Beslistermijn

4.2.3.1. Beslistermijn van zes maanden

De beschikking op de aanvraag moet worden gegeven uiterlijk binnen zes maanden (artikel 25, eerste lid, Vreemdelingenwet). Dat geldt zowel voor de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning (voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), alsook voor de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur of tot het wijzigen van de verblijfsvergunning (voor bepaalde tijd).

De wettelijke beslistermijn begint op de dag van ontvangst van de aanvraag en loopt door totdat op de aanvraag is beslist. In die periode van zes maanden moeten alle handelingen hebben plaatsgevonden die tot een deugdelijke beslissing leiden en moet de beslissing zijn genomen.

In het geval de aanvraag door of namens de aanvrager schriftelijk wordt ingetrokken, vervalt de verplichting om te beslissen in eerste aanleg.

In geval bezwaar wordt gemaakt tegen het niet tijdig beslissen, vervalt die verplichting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is en vervalt die verplichting na de beslissing op het bezwaar of beroep indien de indiener van de aanvraag als gevolg daarvan geen belang meer heeft bij een besluit op de aanvraag (artikel 6:20, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht).

4.2.3.2. Verlenging met ten hoogste zes maanden

De wettelijke beslistermijn van zes maanden kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd, indien advies of onderzoek door derden of het Openbaar Ministerie nodig is (artikel 25, tweede lid, Vreemdelingenwet). Van de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen, wordt zo terughoudend mogelijk gebruikgemaakt.

Verlenging is slechts mogelijk, indien het gaat om onderzoek door derden dat voor de beoordeling van de aanvraag nodig is. Onder derden wordt hierbij verstaan: personen die geen aanwijzingen van de Minister in acht behoeven te nemen terzake van het door hen te verrichten onderzoek, alsmede het Openbaar Ministerie. Naast het Openbaar Ministerie (in strafrechtelijke procedures) valt in elk geval te denken aan ministeries als Buitenlandse Zaken, Financiën, Economische Zaken, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en aan externen die medisch onderzoek verrichten (via Bureau Medische Advisering) of anderszins (bijvoorbeeld DNA-onderzoek) advies uit moeten brengen. De ambtenaren van de politie die onderzoek verrichten, worden niet aangemerkt als derden; zij dienen aanwijzingen van de Minister in acht te nemen.

Verlenging van de beslistermijn met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vreemdelingenwet is niet mogelijk indien het gaat om mvv-aanvragen.

Bij de kennisgeving van de verlenging van de beslistermijn wordt aangegeven waarom de beslistermijn wordt verlengd. Tevens wordt aangegeven dat tegen de verlenging geen bezwaar kan worden gemaakt.

4.2.3.3. Opschorting in verband met een onvolledige aanvraag

De wettelijke beslistermijn van zes maanden wordt (van rechtswege) opgeschort met ingang van de dag waarop de vreemdeling is uitgenodigd de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag daadwerkelijk is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (artikel 4:15 Algemene wet bestuursrecht). Ingevolge artikel 4:2 Algemene wet bestuursrecht is de aanvrager gehouden bij de indiening van de aanvraag de benodigde gegevens te verstrekken, waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. De aanvrager kan zich vóór het indienen van de aanvraag op de hoogte stellen welke gegevens benodigd zijn, door telefonisch of schriftelijk informatie op te vragen, of de vreemdelingenregelgeving dan wel een van de voorlichtingsbrochures te raadplegen. Ook kan hij zich in Nederland met de vreemdelingendienst in verbinding stellen. In het buitenland kan hij informatie vragen bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in zijn land van domicilie. De vreemdeling of referent die een onvolledige aanvraag indient, dient schriftelijk een redelijke termijn te worden gesteld waarbinnen de benodigde gegevens moeten worden verstrekt. Hiervan dient aantekening te worden gemaakt.

De termijn waarmee de beslistermijn daadwerkelijk wordt opgeschort

De beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Dat houdt in dat, indien de aanvrager twee weken worden gegund om bepaalde gegevens te overleggen en hij de gevraagde gegevens al na een week overlegt, de beslistermijn uiteindelijk maar met een week (en dus niet met twee weken) is opgeschort. De beslistermijn gaat weer lopen op de dag van ontvangst van de aanvullende gegevens.

Uitvoering van artikel 4:7 en 4:8 Algemene wet bestuursrecht schort niet op

Als de aanvrager op grond van artikel 4:7 of 4:8 Algemene wet bestuursrecht moet worden gevraagd zijn zienswijze naar voren te brengen, omdat de aanvraag zal worden afgewezen op grond van gegevens die afwijken van de gegevens die hij zelf heeft verstrekt, en hij daarvoor een termijn krijgt, schort dat de beslistermijn niet op. Die termijn gaat dus af van de tijd die feitelijk beschikbaar is om een beslissing te nemen.

Opschorting van de beslistermijn in verband met het herstel van een verzuim (artikel 4:5 in samenhang met 4:15 Algemene wet bestuursrecht) sluit niet uit de verlenging van de beslistermijn met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vreemdelingenwet.

4.2.3.4. Vertrek naar andere gemeente hangende de beslissing op de aanvraag

Indien de vreemdeling hangende de beslissing op een aanvraag vertrekt naar een andere gemeente, maakt hij dit kenbaar aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in verband met de afhandeling van de aanvraag. Het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) waar de aanvraag van de vreemdeling op dat moment in behandeling is, beziet vervolgens of er in verband met de verhuizing van de vreemdeling aanleiding bestaat de aanvraag voorzien van de relevante bescheiden en gegevens ter afhandeling naar een ander kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te zenden.

Ingevolge het bepaalde in artikel 4.37, eerste lid, Vreemdelingenbesluit stelt de vreemdeling tevens de korpschef in kennis van zijn vertrek naar een andere gemeente.

4.3. Rechtmatig verblijf hangende besluitvorming

De vreemdeling heeft rechtmatig verblijf en hij mag de behandeling van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8, onder f en g, Vreemdelingenwet in beginsel in Nederland afwachten.

Ingevolge artikel 3.1 Vreemdelingenbesluit geldt hierop een uitzondering voor de aanvraag die naar het voorlopig oordeel van de Minister een herhaalde aanvraag is, dus een aanvraag zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden.

Voorts blijft uitzetting niet achterwege (en leidt de indiening van de aanvraag niet tot rechtmatig verblijf) indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet, naar het voorlopig oordeel van de Minister kan worden afgewezen wegens gevaar voor of inbreuk op de openbare orde of de nationale veiligheid.

Artikel 3.1. Vreemdelingenbesluit:

1 Het indienen van een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van een verblijfsvergunning heeft tot gevolg dat de uitzetting achterwege blijft, tenzij de aanvraag naar het voorlopig oordeel van Onze Minister een herhaalde aanvraag betreft.

2 Uitzetting blijft niet achterwege, indien de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in de artikelen 14 en 28 van de Wet, naar het voorlopig oordeel van Onze Minister, op grond van de Wet kan worden afgewezen op de grond dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

Artikel 3.9. Voorschrift Vreemdelingen:

1 Documenten of schriftelijke verklaringen waaruit het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a, b, d, e, f, g, - laatstgenoemde twee onderdelen voorzover sprake is van een aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning bedoeld in artikel 14 - alsmede i en l van de Wet blijkt, worden verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

2 Documenten of schriftelijke verklaringen waaruit het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder c,f, g - laatstgenoemde twee onderdelen voorzover sprake is van een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning bedoeld in de artikelen 28 en 33 – alsmede j en k van de Wet blijkt, worden verstrekt door de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft.

De hoofdregel (uitzetting blijft achterwege) blijft gelden totdat beslist is dat een van de uitzonderingen zich voordoet. Deze beslissing heeft het karakter van een beschikking. Deze beschikking zal met name samen kunnen vallen met de afwijzing van de herhaalde aanvraag. Bij de tweede uitzondering is denkbaar dat er een afzonderlijke beschikking wordt gegeven, inhoudende dat de uitzetting niet achterwege blijft.

Overigens kan tegen de beschikking, inhoudende dat de uitzetting niet achterwege wordt gelaten, bezwaar worden gemaakt op grond van hoofdstuk 7, afdeling 2, Vreemdelingenwet. Zo nodig kan de vreemdeling om een voorlopige voorziening verzoeken op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.

Indien het de vreemdeling is toegestaan om de beslissing op de aanvraag in Nederland af te wachten, wordt in zijn document voor grensoverschrijding of op een afzonderlijk inlegblad de sticker “Verblijfsaantekeningen Algemeen” (bijlage 7g Voorschrift Vreemdelingen) geplaatst.

Op deze sticker wordt dan door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft de datum van de aanvraag en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning op …[datum]’.

De afgifte van documenten en verklaringen, waaruit het rechtmatig verblijf gedurende de besluitvorming blijkt, geschiedt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Op deze hoofdregel bestaan de volgende uitzonderingen:

  • a. De vreemdeling die in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht (mensenhandel).

    In afwijking van de hoofdregel wordt het bescheid rechtmatig verblijf in deze situatie verstrekt door de korpschef.

  • b. De vreemdeling die in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van Vreemdelingenwet.

    In afwijking van de hoofdregel wordt het bescheid rechtmatig verblijf in deze situatie verstrekt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

    Ter verkrijging van dit bescheid rechtmatig verblijf dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) via het landelijk telefoonnummer 0900-1234561 (€ 0,10 p.m.). Dit nummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 17.00 uur. Vervolgens bepaalt een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de tijd en de locatie waar het bescheid rechtmatig verblijf kan worden verkregen.

    Op de sticker “Verblijfsaantekeningen Algemeen” (bijlage 7g, Voorschrift Vreemdelingen) wordt dan de datum van de aanvraag en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning op…[datum]’.

  • c. De vreemdeling die in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Betreft het een vreemdeling aan wie het wordt toegestaan na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning in Nederland te verblijven hangende de beslissing op een door hem ingediende aanvraag, dan worden op de sticker “Verblijfsaantekeningen Algemeen” (bijlage 7g Voorschrift Vreemdelingen) de datum en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘verlenging aangevr. van de geldigheidsduur op’.

Ter verkrijging van dit bescheid rechtmatig verblijf dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) via het landelijk telefoonnummer 0900-1234561 (€ 0,10 p.m.). Dit nummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 17.00 uur. Vervolgens bepaalt een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de tijd en de locatie waar het bescheid rechtmatig verblijf kan worden verkregen.

4.4. Bevoegdheid

Alle beslissingen met betrekking tot de inwilliging, de afwijzing of buitenbehandelingstelling van aanvragen tot het verlenen, verlengen of wijzigen van verblijfsvergunningen, en intrekking daarvan, worden door of namens de Minister genomen. De Minister heeft mandaat verleend aan het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Deze heeft ondermandaat verleend aan onder hem ressorterende functionarissen.

Inherente afwijkingsbevoegdheid

Ingevolge artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou kunnen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Aan de toelichting op artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht is het volgende ontleend. In normale gevallen behoort niet van een beleidsregel te worden afgeweken. Een structurele afwijking in normale, door de beleidsregel voorziene, gevallen betekent namelijk een materiële wijziging van de beleidsregel. Uit het oogpunt van rechtszekerheid moet die niet via een afwijking van de beleidsregel geschieden, maar via een overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht bekend te maken wijziging van de beleidsregel. Een incidentele afwijking in een normaal geval komt al snel in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In bijzondere gevallen kan een afwijking van een beleidsregel noodzakelijk zijn.

Deze situatie moet overigens wel worden onderscheiden van het geval waarin alsnog is aangetoond dat aan de (alle) voorwaarden is voldaan. Het gaat immers om een geval waarin de beleidsregel niet ‘past’.

Het vorenstaande betekent dat alleen in bijzondere gevallen een beslissing anders dan conform de beleidsregel behoort plaats te vinden. In bezwaar speelt de inherente afwijkingsbevoegdheid ook een rol.

Artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht heeft uitsluitend betrekking op beleidsregels en daarom niet op algemeen verbindende voorschriften, zoals de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit en het Voorschrift Vreemdelingen.

Aangezien bij de totstandkoming van de Vreemdelingenwet en aanverwante regelgeving veel beleidsregels tot algemeen verbindend voorschrift zijn verheven, is de toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid drastisch beperkt.

4.5. Bekendmaking

4.5.1. Algemene regels (artikel 3:41 en 3:43 Awb,artikel 24, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwetartikel 3.104 Vreemdelingenbesluit)

In dit onderdeel worden de algemene regels behandeld voor de kennisgeving van beschikkingen, met name betreffende de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en die voor onbepaalde tijd. De termijn voor het indienen van een beroep- of bezwaarschrift vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De beslissing wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht.

Artikel 3.104. Vreemdelingenbesluit:

1 De beschikking, waarbij de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 en 20 van de Wet, geheel of gedeeltelijk wordt ingewilligd, wordt bekendgemaakt door uitreiking van het document, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet, waaruit het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a onderscheidenlijk onder b, van de Wet blijkt.

2 Indien de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, in aanmerking komt voor meer dan één verblijfsdocument wordt één document uitgereikt en worden de overige beschikkingen bekendgemaakt door het stellen van een aantekening op dat document.

3 De beschikking ten aanzien van een zich in het buitenland bevindende vreemdeling, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning geheel of gedeeltelijk wordt ingewilligd, wordt bekendgemaakt na zijn aankomst in Nederland. Het eerste en tweede lid zijn van toepassing.

4 De beschikking ten aanzien van een vreemdeling die niet of niet langer woont op het door hem opgegeven adres, waarbij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, wordt bekendgemaakt door toezending naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.

Kennisgeving van de beschikking

De hoofdregel is dat een beschikking in reguliere zaken aan de belanghebbende wordt toegezonden; zulks is in overeenstemming met het gestelde in artikel 3:41Awb. Voor de uitzonderingen zie hierna onder 2.

  • 1. Bij de toezending dienen de volgende situaties te worden onderscheiden:

    • a. Er is een raadsman of gemachtigde, die de belangen van de vreemdeling behartigt. Aan de gemachtigde van de vreemdeling wordt een schriftelijke, gemotiveerde beschikking toegezonden. In deze beschikking is een clausule opgenomen omtrent de mogelijkheid om daartegen bezwaar of administratief beroep bij de Minister – indien het een beschikking in eerste aanleg betreft – dan wel beroep bij de rechtbank ’s-Gravenhage in te stellen.

      De korpschef ontvangt eerst bericht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) terzake van een afwijzende beslissing, wanneer deze beslissing in rechte onaantastbaar is geworden. Dit in verband met het regelen van het vertrek van de vreemdeling. Daarnaast wordt een afschrift gezonden aan degene die uitgenodigd was om ter zitting van een hoorcommissie zijn zienswijze naar voren te brengen.

    • b. Er is géén raadsman of gemachtigde bekend. In deze gevallen geldt verzending van de schriftelijke, gemotiveerde beschikking naar het adres – zoals blijkt uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) op het moment van verzending – van de vreemdeling als bekendmaking van de beschikking. In deze beschikking is een (Nederlandstalige) clausule opgenomen omtrent de mogelijkheid om daartegen bezwaar of administratief beroep bij de Minister – indien het een beschikking in eerste aanleg betreft – dan wel beroep bij de rechtbank ’s-Gravenhage in te stellen.

      Bij minderjarige vreemdelingen geldt het adres van de wettelijk vertegenwoordiger.

      Blijkt de vreemdeling niet of niet meer op het in de GBA vermelde adres te wonen en heeft hij verzuimd een ander adres door te geven, dan geldt de verzending aan het laatst bekende GBA-adres als rechtsgeldige bekendmaking.

      Indien de vreemdeling een adres in het buitenland heeft, kan de beschikking, via het ministerie van Justitie, door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aldaar worden toegezonden of uitgereikt.

  • 2. Gevallen waarin de – originele – beschikking wordt uitgereikt.

    Uitzonderingen op de hoofdregel dat een beschikking wordt toegezonden, worden gemaakt in de volgende gevallen:

    • de vreemdeling zit in vreemdelingenbewaring. In dit geval dient overeenkomstig het bepaalde in A5/5.3.4.4 de grondslag van de inbewaringstelling bij beschikking te worden gewijzigd. Derhalve moeten beide beschikkingen tegelijkertijd aan betrokkene worden uitgereikt;

    • de vreemdeling wordt ongewenst verklaard. Ongewenstverklaring heeft een ingrijpend karakter, gelet op de onmiddellijk intredende strafbaarheid (artikel 197 Sr.); derhalve zal uitreiking in persoon in die gevallen plaatsvinden (zie voor die gevallen dat uitreiking niet in persoon kan plaatsvinden hierna);

    • de aanvraag wordt in eerste aanleg afgewezen (volledige afwijzing) en de beslissing op het in te dienen bezwaarschrift mag niet in Nederland worden afgewacht (bij de beschikking is dan aangegeven dat de betrokken vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten) en er wordt een vrijheidsbeperkende of –ontnemende maatregel opgelegd.

In alle voornoemde gevallen wordt na uitreiking in persoon op dezelfde dag een afschrift van de beschikking door de korpschef, onder vermelding van de datum van uitreiking, ter informatie aan de gemachtigde of raadsman toegezonden. Van toezending van een afschrift wordt afgezien indien geen raadsman of bijzonder gemachtigde bekend is. In de situatie waarin de aanvraag in eerste aanleg wordt afgewezen (volledige afwijzing) en de beslissing op het in te dienen bezwaarschrift mag niet in Nederland worden afgewacht (bij de beschikking is dan aangegeven dat de betrokken vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten) en er is géén vrijheidsbeperkende of ontnemende maatregel opgelegd, wordt de beschikking niet langer meer in persoon uitgereikt, doch door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aangetekend verzonden naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.

In de situaties waarin de beschikking in persoon behoort te worden uitgereikt, zendt de Minister van een door hem gegeven beschikking alle drie exemplaren aan de korpschef met het verzoek de originele beschikking zo mogelijk in persoon uit te reiken.

De Minister vermeldt in de aanbiedingsbrief aan de korpschef de naam en adresgegevens van de gemachtigde van belanghebbende en verzoekt de korpschef terstond na uitreiking een kopie van de beschikking gemachtigde (het tweede exemplaar van de beschikking) aan deze toe te zenden onder vermelding van de datum van uitreiking van het origineel.

Ten slotte verzoekt de Minister de korpschef de bijlage van de originele beschikking retour te zenden onder vermelding van de datum en de wijze van uitreiking en de datum van toezending van de informatiekopie (het tweede exemplaar) aan de gemachtigde van betrokkene.

Het derde exemplaar van de beschikking is bestemd voor de administratie van de korpschef.

Een beschikking die niet aan de vreemdeling in persoon kan worden uitgereikt, wordt door de korpschef bij aangetekende brief verzonden aan het laatst bekende (GBA-)adres van de vreemdeling. In dit geval worden de Minister en de gemachtigde van de aangetekende verzending op de hoogte gesteld (zie ook C2 indien de beschikking niet aan de wettelijk vertegenwoordiger kan worden uitgereikt).

Indien de bekendmaking van de beschikking, waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, geschiedt door toezending, wordt van de beschikking ingevolge artikel 67, tweede lid, Vreemdelingenwet mededeling gedaan in de Staatscourant.

De termijn voor het indienen van een bezwaar- of administratief beroepschrift vangt aan met ingang van de dag na uitreiking van de beschikking aan de betrokken vreemdeling.

Wanneer geen sprake is van uitreiking vangt die termijn aan de dag na verzending van de beschikking aan bedoelde laatst bekende adres.

Beschikkingen geheel of gedeeltelijk in overeenstemming met een aanvraag

Wordt een beschikking gegeven, waarbij aan de vreemdeling (voortgezet) verblijf wordt toegestaan, geheel of gedeeltelijk in overeenstemming met een door hem ingediende aanvraag, dan wordt de vreemdeling door de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft opgeroepen voor het uitreiken van het verblijfsdocument, nadat de burgemeester het verblijfsdocument heeft ontvangen.

Op deze wijze wordt de vreemdeling in het bezit gesteld van een identiteitsbewijs dat hij verplicht is desgevraagd te tonen aan een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen (artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit).

De vreemdeling is op daartoe strekkende vordering verplicht een goed gelijkende pasfoto ter beschikking te stellen (artikel 4.45 Vreemdelingenbesluit).

Verblijfsdocument in persoon uitreiken

Verblijfsdocumenten worden alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt, tegen afgifte van een ontvangstbewijs (model M76).

De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon – of verblijfplaats heeft ziet er op toe dat de vreemdeling in persoon, en bij minderjarigheid in bijzijn van zijn wettelijk vertegenwoordiger, het verblijfsdocument in ontvangst neemt.

Verblijfsdocument voor een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar

Artikel 4.21. Vreemdelingenbesluit:

1 Als documenten in de zin van artikel 50, eerste lid, laatste volzin, van de Wet, worden aangewezen:

  • a. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model is vastgesteld bij ministeriële regeling;

  • b. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waaruit zulks blijkt en waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling;

  • c. voor vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, hebben ingediend: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling;

  • d. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder j, van de Wet hebben of dat op grond van artikel 45, vijfde lid, van de Wet geacht worden te hebben, en die niet beschikken over een ingevolge de Wet vereist geldig document voor grensoverschrijding : een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, dat is voorzien van een inlegvel als bedoeld in artikel 4.29, derde lid, waarop de verblijfsrechtelijke positie is aangetekend;

  • e. voor andere vreemdelingen: een ingevolge de Wet voor het hebben van toegang tot Nederland vereist geldig document voor grensoverschrijding dan wel een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum is aangetekend of waarin een aantekening omtrent de verblijfsrechtelijke positie is geplaatst.

2 Geen document, anders dan bedoeld in het eerste lid, onder a of b, wordt verstrekt aan kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar, tenzij zij er naar het oordeel van Onze Minister een redelijk belang bij hebben in het bezit van zulk een document te worden gesteld.

3 Op het ingevolge het eerste lid, onder a tot en met d, afgegeven document wordt aangetekend of het de vreemdeling toegestaan is arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolgde de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning is vereist.

4 Indien aan het verblijf in Nederland van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde vreemdelingen een beperking als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, is verbonden, wordt op het document de aantekening “beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht gesteld.

In de situatie waarin

  • a. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, of

  • b. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is verleend, of

  • c. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, of

  • d. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is verleend

  • e. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar verblijf wordt toegestaan op grond van het gemeenschapsrecht

wordt het kind zelf in het bezit gesteld van een verblijfsdocument.

In andere situaties wordt het verblijfsdocument slechts aan het kind beneden de leeftijd van twaalf jaar verstrekt, voor zover het kind er naar het oordeel van Onze Minister een redelijk belang bij heeft in het bezit van zulk een document te worden gesteld. Bij voorbeeld voor het maken van reizen naar het buitenland (mits op aanvraag of met instemming van de wettelijke vertegenwoordiger van het kind).

Beschikkingen niet in overeenstemming met een door de vreemdeling ingediende aanvraag

Van een beschikking niet gegeven in overeenstemming met een door de vreemdeling ingediende aanvraag is sprake, indien:

  • 1. aan de vreemdeling wel (voortgezet) verblijf wordt toegestaan, maar gedeeltelijk van zijn aanvraag wordt afgeweken (de vergunning tot verblijf wordt bijvoorbeeld verleend voor een kortere duur dan gevraagd);

  • 2. een door de vreemdeling ingediende aanvraag wordt afgewezen;

  • 3. een aan de vreemdeling verleende verblijfstitel wordt ingetrokken.

Voor wat betreft de wijze van kennisgeving van de mededeling dat uitzetting niet achterwege zal blijven, zie ook A4.

Uitreiking in persoon

In de hiervoor onder 2. genoemde gevallen waarin de beschikking in persoon wordt uitgereikt, dient als volgt te worden gehandeld.

De Minister zendt van een door hem gegeven beschikking twee exemplaren toe aan de korpschef. De originele beschikking moet zo mogelijk in persoon worden uitgereikt. Op de bijlage van de originele beschikking wordt vermeld op welke datum de beschikking in persoon is uitgereikt. Deze bijlage dient door de korpschef ingevuld naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te worden teruggezonden. Het tweede exemplaar is bestemd voor de administratie van de korpschef.

Een beschikking die niet aan de vreemdeling in persoon kan worden uitgereikt, wordt bij aangetekende brief verzonden aan zijn laatst bekende (GBA-)adres.

Uitreiking van een identiteitspapier;

Indien bij de beschikking (voortgezet) verblijf wordt toegestaan, wordt de vreemdeling in het bezit gesteld van een verblijfsdocument. Het verblijfsdocument wordt uitgereikt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Inhouding van het verblijfsdocument; aantekening op de sticker voor verblijfsaantekeningen

Bij afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, wordt op een in het document voor grensoverschrijding gestelde aantekening omtrent indiening van de aanvraag (sticker, model M77) de aantekening ‘vervallen’ geplaatst op het gedeelte van de sticker zonder laminaat.

De aantekening ‘vervallen’ op de sticker moet worden gedateerd en geparafeerd.

Maakt de vreemdeling bezwaar bij de Minister tegen een beschikking waarbij hem verder verblijf wordt ontzegd, dan wordt het verblijfsdocument niet ingehouden indien de uitzetting achterwege blijft. In dat geval wordt in het document voor grensoverschrijding een sticker “Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures” (bijlage 7i Voorschrift Vreemdelingen) geplaatst. Op deze sticker wordt de datum en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst “bezwaar ingediend…”. Ter verkrijging van deze sticker dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) via het landelijk telefoonnummer 0900-1234561 (€0,10 p.m.). Dit nummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 17.00 uur. Vervolgens bepaalt een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de tijd en locatie waar de sticker kan worden verkregen.

Indien geen bezwaar is gemaakt, wordt het verblijfsdocument ingehouden door de korpschef dan wel op de sticker in het document voor grensoverschrijding door de ambtenaar belast met het toezicht de aantekening ‘vervallen’ geplaatst.

Beschikkingen in overeenstemming met de aanvraag

Uitgangspunt

Houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden in het bezit gesteld van een verblijfsdocument volgens artikel 3.1 Voorschrift Vreemdelingen. Op het verblijfsdocument staat de beperking aangegeven welke aan de verblijfsvergunning is gesteld. In de desbetreffende hoofdstukken van deel B van deze circulaire wordt voor de daar behandelde categorieën vreemdelingen aangegeven onder welke beperking de vergunning tot verblijf wordt verleend.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de termijn waarmee deze wordt verlengd, is steeds ten minste een maand korter dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van zijn document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het document is afgegeven (artikel 3.68 Vreemdelingenbesluit).

Uitzonderingen

In de volgende gevallen wordt geen rekening gehouden met de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding:

  • a. bij de houder van een buitenlands vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort, indien de geldigheidsduur van de vergunning tot verblijf langer is dan de termijn waarbinnen hij op grond van dat paspoort kan terugkeren naar het land waar hem voordien verblijf was toegestaan;

  • b. bij de in Nederland gevestigde houder van een Nederlands vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort, ongeacht de geldigheidsduur van het reispapier.

Deze vreemdelingen mogen niet worden verplicht om een Nederlands vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort aan te vragen dan wel de geldigheidsduur daarvan te doen verlengen. Met het oog op het maken van reizen naar het buitenland zullen vreemdelingen als hier bedoeld er echter wel belang bij kunnen hebben om er voor zorg te dragen dat zij in het bezit zijn van een geldig vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort. In voorkomende gevallen moet de vreemdeling hierop worden gewezen.

Voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie of van een van de overige partijen bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte: zie B10.

Verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geldig voor de inwonende kinderen beneden de twaalf jaar

Kinderen beneden de twaalf jaar worden begrepen in de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van één van de ouders bij wie zij inwonen. Deze kinderen worden feitelijk in het bezit gesteld van een verblijfsdocument waaruit het verblijfsrecht blijkt (artikel 4.21, tweede lid, Vreemdelingenbesluit). Zie hiervoor onder “Verblijfsdocument voor een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar”.

4.5.2. Weigering van een verblijfsvergunning en weigering de geldigheidsduur ervan te verlengen

Wijziging van de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend

Bij wijziging van de vergunning (beperking) overeenkomstig een door de vreemdeling ingediende aanvraag wordt een nieuw verblijfsdocument uitgereikt. Het oude document wordt ingenomen door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Weigering van wijziging van de beperking

Van deze beschikking wordt niet afzonderlijk kennis gegeven indien tevens verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning wordt geweigerd of de vergunning wordt ingetrokken. In dat geval wordt bij beschikking tot weigering van de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning of tot intrekking daarvan tevens uitdrukkelijk de aanvraag om wijziging van de vergunning (beperking) afgewezen.

Wijziging of opheffing van een voorschrift tot het stellen van zekerheid of weigering daarvan

De vreemdeling wordt schriftelijk kennisgegeven van de inwilliging van de aanvraag om wijziging of opheffing van het voorschrift tot het stellen van zekerheid. Zie voor de bij afwijzing van de aanvraag toepasselijke regels.

4.5.2.1. Intrekking van de vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd

Zie voor de toepasselijke algemene regels de regels bij afwijzing van de aanvraag.

4.5.2.2. Beschikkingen betreffende verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Zie voor de toepasselijke algemene regels 4.5.2. Aan de vreemdeling wordt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft een verblijfsdocument (bijlage 7b Voorschrift Vreemdelingen) uitgereikt.

Is de vreemdeling houder van een document EU/EER (bijlage 7e Voorschrift Vreemdelingen), dan wordt hij bij de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in het bezit gesteld van een verblijfskaart (bijlage 7e Voorschrift Vreemdelingen) met daarop de aantekening ‘Houder is tevens houder van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet’ (zie ook B10).

4.5.2.3. Weigering van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Zie voor de toepasselijke algemene regels de regels bij afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

4.5.2.4. Intrekking van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Zie voor de toepasselijke algemene regels de regels bij afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

4.7. Bezwaar en beroep

In deze paragraaf worden de rechtsmiddelen bezwaar, (administratief) beroep en hoger beroep behandeld, voorzover die niet zijn gericht tegen vrijheidsbenemende en -beperkende maatregelen en besluiten omtrent een verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd.

Onder het maken van bezwaar wordt verstaan: het gebruikmaken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.

Onder het instellen van administratief beroep wordt verstaan: het gebruikmaken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid voorziening tegen een besluit te vragen bij een ander bestuursorgaan dan hetwelk het besluit heeft genomen.

Onder het instellen van beroep wordt verstaan: het instellen van administratief beroep dan wel beroep bij een administratieve rechter.

4.7.1. Onderwerp van bezwaar en (administratief) beroep

Bezwaar kan worden gemaakt en (administratief) beroep kan worden ingesteld tegen:

  • a. besluiten op grond van de Vreemdelingenwet. Onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Daartoe behoren ook de beschikkingen. Onder een beschikking wordt verstaan een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan (artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht);

  • b. een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf (artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet);

  • c. het niet-tijdig beslissen op een aanvraag tot het geven van een beschikking (artikel 6:2 Algemene wet bestuursrecht) krachtens de Vreemdelingenwet of een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf;

  • d. een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig (artikel 72, derde lid, Vreemdelingenwet), voorzover het uiteraard gaat om een rechtens relevante (feitelijke) handeling ingevolge de Vreemdelingenwet, bijvoorbeeld een handeling van een toezichthouder in het kader van de Vreemdelingenwet.

4.7.2. Termijn voor het indienen van bezwaar en het instellen van (administratief) beroep

De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt vier weken (artikel 69, eerste lid, Vreemdelingenwet). Dat geldt ook voor bezwaar en beroep tegen (feitelijke) rechtens relevante handelingen van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, die ingevolge artikel 72, derde lid, Vreemdelingenwet met een beschikking zijn gelijkgesteld.

De termijn begint op de dag na die waarop de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Het indienen van een bezwaar- of administratief beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 6:2 Algemene wet bestuursrecht) is niet aan een termijn gebonden, met dien verstande dat bij een onredelijk late indiening een niet-ontvankelijk verklaring kan volgen (artikel 6:12 Algemene wet bestuursrecht). Tenzij de beslistermijn is opgeschort (op grond van artikel 25, tweede lid, Vreemdelingenwet of artikel 4:15 Algemene wet bestuursrecht), bedraagt de termijn waarbinnen een beschikking op een aanvraag omtrent een verblijfsvergunning regulier moet worden gegeven zes maanden. Voor visum- en mvv-aanvragen is er geen wettelijke beslistermijn. De beslissing moet genomen worden binnen een redelijke termijn. Die termijn bedraagt drie maanden. In elk geval wordt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag bericht binnen welke termijn een beslissing kan worden verwacht (artikel 4:14 Algemene wet bestuursrecht).

De Algemene Termijnenwet is van toepassing. Indien de termijn van vier weken eindigt op een zaterdag, een zondag, een algemeen erkende feestdag (Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paas- en Pinksterdag, beide Kerstdagen, Hemelvaartsdag, de vijfde mei, en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd), of Goede Vrijdag, wordt die termijn verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag, een algemeen erkende feestdag of Goede Vrijdag is.

4.7.3. Kring der beroepsgerechtigden

Het bezwaar of (administratief) beroep kan slechts worden ingediend door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijk vertegenwoordiger (de ouder die de ouderlijke macht heeft, de voogd of de curator), zijn bijzondere gemachtigde, of een advocaat, die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gemachtigd (artikel 70, eerste lid, Vreemdelingenwet).

4.7.4. Vereisten voor het indienen van een bezwaar- of administratief beroepschrift

Een bezwaar- of administratief beroepschrift wordt schriftelijk ingediend bij de Minister van Justitie. Een bezwaarschrift in visum- en mvv-zaken wordt gericht aan de Minister van Buitenlandse Zaken, maar toegezonden aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Het bezwaar- of administratief beroepschrift bevat in ieder geval:

  • a. de naam en adres van de indiener;

  • b. de dagtekening;

  • c. een omschrijving en zo mogelijk een afschrift van het bestreden besluit;

  • d. de gronden;

  • e. de handtekening van de indiener.

Vermelding van de naam en geboortedatum van de vreemdeling en het dossiernummer van de Immigratie- en Naturalisatiedienst is gewenst. Indien het bezwaar- of administratief beroepschrift in een vreemde taal (anders dan het Frans, Duits of Engels) is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling noodzakelijk is, draagt de indiener zorg voor een vertaling (artikel 6:5 Awb). Als niet is voldaan aan een van de vereisten voor het in behandeling nemen van een bezwaar- of administratief beroepschrift – termijn, vormvereisten, beroepsgerechtigde – wordt de indiener gedurende een termijn van twee weken in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen. Indien het verzuim niet binnen die termijn wordt hersteld, kan het bezwaar- of administratief beroepschrift niet-ontvankelijk worden verklaard.

Indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen, kan het bezwaar of (administratief) beroep worden ingediend door middel van een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 451a Wetboek van Strafvordering, die de vreemdeling doet toekomen aan het hoofd van de inrichting waar hij is gedetineerd (artikel 70, tweede lid, Vreemdelingenwet).

4.7.5. Bericht over een bezwaar- of administratief beroepschrift

Na ontvangst van het bezwaar- of administratief beroepschrift wordt aan de indiener ervan een ontvangstbevestiging verzonden. Indien de beslissing op het bezwaar- of beroepschrift wordt verdaagd, wordt dat zo mogelijk reeds bij de ontvangstbevestiging meegedeeld. De korpschef wordt middels een signalering in het BVV op de hoogte gesteld van de verblijfsstatus van de vreemdeling.

4.7.6. Opschorting van de werking van het (afwijzende) besluit

Als hoofdregel geldt dat de vreemdeling die bezwaar heeft gemaakt tegen een afwijzende beslissing omtrent een verblijfsvergunning, de behandeling van het bezwaarschrift in Nederland mag afwachten. In die periode wordt de werking van het (afwijzende) besluit opgeschort en heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf.

4.7.6.1. Uitzonderingen (mvv, openbare orde en nationale veiligheid)

Indien de vreemdeling bezwaar heeft gemaakt tegen een afwijzende beslissing omtrent een verblijfsvergunning regulier, wordt de werking van het (afwijzende) besluit niet opgeschort en mag hij de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland afwachten, indien:

N.B.1: onder d en e gevaar voor de openbare orde: wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd, bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis veroordeeld, of hem de maatregel van ter beschikkingstelling is opgelegd (zie de wettelijke omschrijving in artikel 3.86 Vreemdelingenbesluit, respectievelijk artikel 21 en 22 Vreemdelingenwet).

N.B.2: De vreemdeling mag de behandeling van het bezwaarschrift echter wel in Nederland afwachten, ook indien er sprake is van bovenstaande omstandigheden, indien het advies van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken wordt ingeroepen (zie artikel 73, tweede lid, laatste zin, Vreemdelingenwet). Het advies van de Adviescommissie wordt ingeroepen, indien de bestreden beschikking strekt tot weigering van de toegang tot Nederland aan een gemeenschapsonderdaan en vaststelling dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, Vreemdelingenwet toekomt dan wel dat dit is geëindigd, op grond van gevaar voor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid als bedoeld in richtlijn nr. 64/221/EEG.

Grondslag: artikel 2, vierde lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet en artikel 1.5 Vreemdelingenbesluit. Zie verder ook B10.

Artikel 1.5. Vreemdelingenbesluit:

1 Onze Minister wint omtrent een te nemen beslissing op bezwaar of administratief beroep advies in van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken, die optreedt als commissie in de zin van artikel 7:13 onderscheidenlijk artikel 7:19 van de Algemene wet bestuursrecht, indien bij de bestreden beschikking de toegang tot Nederland aan een gemeenschapsonderdaan wordt geweigerd, dan wel wordt vastgesteld dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet toekomt, dan wel dat dit is geëindigd, op grond van gevaar voor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid als bedoeld in richtlijn (EG) nr. 64/221 van de Raad van 25 februari 1964 voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid (PbEG 1964, 056).

2 De Adviescommissie voor vreemdelingenzaken adviseert binnen acht weken, tenzij Onze Minister een andere termijn stelt.

4.7.6.2. Uitzonderingen: herhaalde aanvraag en niet tijdig bezwaar

Indien de vreemdeling bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van een herhaalde aanvraag zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden (artikel 4:6 Algemene wet bestuursrecht), wordt de werking van het afwijzende besluit niet opgeschort en mag de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland worden afgewacht (zie artikel 73, derde lid, Vreemdelingenwet).

Indien het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, wordt de werking van het (afwijzende) besluit niet opgeschort en mag de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland worden afgewacht (artikel 73, derde lid, Vreemdelingenwet). Met ‘tijdig’ wordt hier bedoeld de situatie waarin:

Indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest, mag de behandeling van het bezwaarschrift derhalve ondanks de termijnoverschrijding, wel in Nederland worden afgewacht.

4.7.6.3. Uitzondering: vreemdelingenbewaring

Indien de vreemdeling in bewaring is gesteld, wordt de werking van het afwijzende besluit niet opgeschort en mag de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland worden afgewacht. Indien de vreemdeling hangende het bezwaarschrift in bewaring wordt gesteld, eindigt daarmee de opschorting van de werking van het afwijzende besluit. Vanaf dat moment mag de vreemdeling de behandeling van het bezwaarschrift niet meer in Nederland afwachten (zie artikel 73, vierde lid, Vreemdelingenwet).

4.7.6.4. Opschorting van de werking van het (afwijzende) besluit en hoorplicht

Het enkele feit dat de werking van de afwijzende beschikking niet wordt opgeschort en de vreemdeling de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten, betekent nog niet dat de hoorplicht in de bezwaarfase (artikel 7:2 Algemene wet bestuursrecht) niet langer geldt. Van het horen kan slechts worden afgezien, indien (zie artikel 7:3 Algemene wet bestuursrecht):

  • a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is;

  • b. het bezwaar kennelijk ongegrond is;

  • c. de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om gehoord te worden; of

  • d. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Wanneer is een bezwaarschrift kennelijk ongegrond?

De Rechtseenheidskamer heeft verwezen naar de Memorie van Toelichting op het wetsontwerp Algemene wet bestuursrecht, waaruit blijkt dat er sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaarschrift, wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de beschikking in eerste aanleg.

Een bezwaarschrift kan niet zonder meer als kennelijk ongegrond worden aangemerkt indien “er niets in de zaak zit”.

Het horen geschiedt door een ambtelijke commissie, tenzij er een internationale verplichting bestaat het advies van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken in te winnen. Zie daaromtrent 4.7.6.1 en B10 Vreemdelingencirculaire (EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen).

Die verplichting moet worden onderscheiden van internationale verplichtingen om de vreemdeling te horen. Zie daartoe B11 Vreemdelingencirculaire (Verdragen).

Dergelijke internationale verplichtingen gaan boven de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet.

4.7.6.5. Aantekening

Indien de werking van het besluit wordt opgeschort totdat op het bezwaar of het administratief beroep is beslist, wordt in het identiteitspapier van een vreemdeling een aantekening gesteld, luidende: ‘bezwaar/administratief beroep ingediend …(datum)'. Deze aantekening wordt doorgehaald indien het bezwaar- of administratief beroepschrift ongegrond is verklaard. Deze doorhaling wordt door de ambtenaar die de doorhaling verricht gedateerd en van zijn paraaf voorzien.

Maakt de vreemdeling bezwaar bij de Minister tegen een beschikking waarbij hem verder verblijf wordt ontzegd, dan wordt het verblijfsdocument niet ingehouden indien de uitzetting achterwege blijft. In dat geval wordt in het document voor grensoverschrijding een sticker “Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures” (bijlage 7i Voorschrift Vreemdelingen) geplaatst. Op deze sticker wordt de datum en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst “bezwaar ingediend…”. Ter verkrijging van deze sticker dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) via het landelijk telefoonnummer 0900-1234561 (€0,10 p.m.). Dit nummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 17.00 uur. Vervolgens bepaalt een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de tijd en locatie waar de sticker kan worden verkregen.

4.7.6.6. Het verzoek om een voorlopige voorziening

Indien de werking van het besluit niet wordt opgeschort totdat op het bezwaar is beslist en de vreemdeling de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten, kan de rechtbank worden verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De president van de rechtbank te ’s-Gravenhage is bevoegd kennis te nemen van het verzoek. De behandeling van het verzoek kan plaatsvinden in een nevenzittingsplaats.

Indien een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend om uitzetting te voorkomen, en nog niet op het bezwaar of administratief beroep is beslist, beslist de president zoveel mogelijk ook op het bezwaar of administratief beroep (artikel 78 Vreemdelingenwet).

Als regel mag een verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting, in Nederland worden afgewacht, tenzij:

  • het betreft een tweede verzoek om een voorlopige voorziening zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden die als deze bij de behandeling van het eerdere verzoek bekend waren geweest, mogelijk tot een ander oordeel zouden hebben geleid; of

  • redenen van openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of nationale veiligheid zich daartegen verzetten; of

  • de uitzetting daardoor wordt belemmerd, bijvoorbeeld in gevallen waarin de mogelijkheid om uit te zetten voor langere tijd illusoir zou worden, indien de vreemdeling de vertrektermijn van vier weken zou worden gegund.

4.7.7. Horen

In de bezwaar- en administratief beroepsfase geldt als hoofdregel het horen van belanghebbende(n). Daarvan kan slechts worden afgezien, indien:

  • het bezwaar of het administratief beroep kennelijk niet-ontvankelijk is;

  • het bezwaar of het administratief beroep kennelijk ongegrond is;

  • de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht gehoord te worden.

In bezwaar, doch niet in administratief beroep, kan voorts van het horen worden afgezien indien aan de bezwaren volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Horen geschiedt in persoon. Schriftelijk of telefonisch horen voldoet niet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht. Wel kan de vreemdeling of de gemachtigde bij telefonisch of schriftelijk contact met de Immigratie- en Naturalisatiedienst aangeven af te zien van het recht om te worden gehoord.

Indien de belanghebbende in het buitenland verblijft en een adres in het buitenland bekend is, wordt gehoord door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging.

In zaken met betrekking tot de afgifte van een visum of machtiging tot voorlopig verblijf wordt de referent in Nederland gehoord. De referent dient een schriftelijke machtiging om namens belanghebbende in rechte te mogen optreden, over te leggen, tenzij de referent tevens de aanvrager, wettelijk vertegenwoordiger of raadsman is.

4.7.8. De beschikking in bezwaar of administratief beroep

In bezwaar en administratief beroep zijn in reguliere zaken de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, voorzover daarvan niet is afgeweken bij artikel 72 t/m 77 Vreemdelingenwet dan wel artikel 1.8 Vreemdelingenbesluit.

Ingevolge het systeem van de Algemene wet bestuursrecht dient in bezwaar en administratief beroep een toetsing ‘ex nunc’ plaats te vinden. Dat wil zeggen dat daarbij ook nieuwe feiten en omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen, tot aan de dag van de beslissing op het bezwaar of administratief beroep.

Dat betekent echter niet dat onder alle omstandigheden tot volledige heroverweging moet worden overgegaan.

Ingevolge artikel 7:11 Algemene wet bestuursrecht vindt, voorzover het bezwaar ontvankelijk is, een heroverweging plaats op grondslag van het bezwaar. Daaruit vloeien blijkens de Memorie van Toelichting op de Algemene wet bestuursrecht twee gevolgen voort.

Ten eerste moeten die onderdelen van het besluit die geheel los van de aangevoerde bezwaren staan, in beginsel buiten beschouwing blijven, waarbij het bestuursorgaan die bezwaren naar hun strekking wel ruim zal moeten opvatten en dus bijvoorbeeld rekening moet houden met wat er tijdens de hoorzitting daarover is gezegd.

Ten tweede mag het bezwaarschrift er niet toe leiden dat het bestuursorgaan de heroverweging gebruikt om een verslechtering van de positie van de indiener te bereiken die zonder bezwaarschriftprocedure niet mogelijk zou zijn.

Wijzigen ten nadele van de indiener kan wel plaatsvinden indien die bevoegdheid op andere grond bestaat. Daarbij kan met name worden gedacht aan situaties waarin de bevoegdheid bestaat tot intrekking van een verleende vergunning over te gaan.

Een en ander laat overigens onverlet dat het bestuursorgaan rekening dient te houden met nieuwe feiten en omstandigheden, voorzover het bestuursorgaan daarvan ambtshalve kennis draagt, en ambtshalve geconstateerde misslagen dient te herstellen.

Op administratief beroep is van toepassing onder meer artikel 7:25 Algemene wet bestuursrecht.

Ingevolge artikel 7:25 Algemene wet bestuursrecht vernietigt het beroepsorgaan het bestreden besluit en neemt het voorzover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit, voorzover het beroepsorgaan het beroep ontvankelijk en gegrond acht.

Artikel 7:25 Algemene wet bestuursrecht spreekt niet over ‘op grondslag van’, is derhalve ruimer geformuleerd dan artikel 7:11 Algemene wet bestuursrecht en laat ruimte zowel voor een volledige heroverweging als voor een beperktere toetsing.

Als de ACVZ ingeschakeld is, wordt het advies met de beschikking meegezonden. Indien de beschikking afwijkt van het advies van de ACVZ, wordt op grond van artikel 7:13, zevende lid, Algemene wet bestuursrecht in de beschikking de reden voor die afwijking vermeld.

Indien van het horen is afgezien wordt ingevolge artikel 7:12, eerste lid dan wel artikel 7:26, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht aangegeven op welke grond dat is geschied.

De mogelijke gronden zijn vermeld in artikel 7:3 voor bezwaar en artikel 7:17 Algemene wet bestuursrecht voor administratief beroep.

Indien de ACVZ is of wordt ingeschakeld, beslist niet de ACVZ of met toepassing van artikel 7:3Algemene wet bestuursrecht van het horen kan worden afgezien, doch het bestuursorgaan, dat wil zeggen de Minister.

Ingevolge artikel 7:13, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht beslist immers de commissie over de toepassing van artikel 7:3, voorzover bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald.

Het wettelijke voorschrift waarbij aldus anders is bepaald, is artikel 1.8 Vreemdelingenbesluit:

Artikel 1.8. Vreemdelingenbesluit:

1 Indien de commissie optreedt als adviescommissie in de zin van artikel 7:19, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is artikel 7:13, vijfde lid, van die wet van overeenkomstige toepassing op de in artikel 1.9, derde lid, bedoelde vertegenwoordiger van Onze Minister.

2 Indien de commissie optreedt als adviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht, beslist Onze Minister over de toepassing van artikel 7:3 van die wet.

De beschikking bevat een mededeling in het Nederlands waarin de beroepsmogelijkheid wordt aangegeven.

4.7.9. Beslistermijnen

De beslistermijnen voor bezwaar en administratief beroep vangen aan met de datum van ontvangst van het bezwaar- of beroepschrift. De termijn eindigt met de verzending van de beschikking. De verplichting tot het beslissen vervalt, voorzover hier van belang, indien het bezwaar- of beroepschrift schriftelijk (of tijdens het horen: mondeling) wordt ingetrokken.

4.7.9.1. Administratief beroep

De beslissing op een administratief beroepschrift moet binnen zestien weken na ontvangst van het beroepschrift worden genomen (artikel 7:24, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht).

De beslissing op een administratief beroepschrift kan met acht weken worden verdaagd (artikel 7:24, vierde lid, Algemene wet bestuursrecht). Dat moet schriftelijk (artikel 7:24, zesde lid, Algemene wet bestuursrecht) en behoeft geen instemming van de vreemdeling.

Verdere verdaging dan met die acht weken kan uitsluitend met instemming van (de gemachtigde van) de vreemdeling (artikel 7:24, zevende lid, Algemene wet bestuursrecht).

Omdat besluiten omtrent de verlening, verlenging en intrekking van verblijfsvergunningen, alsmede afwijzing van aanvragen altijd namens de staatssecretaris worden genomen, staat daartegen geen administratief beroep, maar bezwaar open.

4.7.9.2. Bezwaar

Alhoewel de korpschef niet meer beslist op reguliere aanvragen, valt niet uit te sluiten dat bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nog bezwaarschriften zullen worden ontvangen gericht tegen een beslissing van de korpschef.

Bij bezwaarschriften wordt derhalve onderscheid gemaakt tussen bezwaarschriften tegen beschikkingen van de korpschef en beschikkingen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

De beslissing op een bezwaarschrift gericht tegen een beschikking die door de staatssecretaris of krachtens mandaat door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is genomen, moet binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift worden genomen (artikel 7:10, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht).

Indien de ACVZ wordt ingeschakeld, bedraagt de beslistermijn tien weken (artikel 7:10, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht).

De beslissing op het bezwaarschrift tegen een beschikking die door de korpschef krachtens mandaat is genomen, moet binnen zestien weken na ontvangst worden genomen (artikel 76 Vreemdelingenwet).

Verdaging

De beslissing op het bezwaarschrift tegen een – al dan niet door de korpschef genomen – beschikking, kan bij kennisgeving met vier weken worden verdaagd. Dat moet schriftelijk (artikel 7:10, derde lid, Algemene wet bestuursrecht) en behoeft geen instemming van de vreemdeling.

In dat geval bedraagt de totale beslistermijn dus:

  • tien weken (ingeval niet door de korpschef genomen beschikkingen, waarbij de ACVZ niet wordt ingeschakeld);

  • veertien weken (ingeval niet door de korpschef genomen beschikkingen, waarbij de ACVZ wel wordt ingeschakeld); dan wel

  • twintig weken (ingeval door de korpschef genomen beschikkingen).

Verdere verdaging

Verdere verdaging dan met vier weken (bezwaar) respectievelijk acht weken (administratief beroep) kan uitsluitend met instemming van (de gemachtigde van) de vreemdeling.

Opschorting in verband met herstel verzuim

Zowel voor bezwaar- als administratief beroepschriften geldt dat de beslistermijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor geldende termijn ongebruikt is verstreken (artikel 7:10, derde lid, Algemene wet bestuursrecht;artikel 7:24, derde lid, Algemene wet bestuursrecht).

Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Die termijn moet redelijk zijn. In alle gevallen wordt een termijn van twee weken redelijk geacht. Slechts in zeer bijzondere gevallen wordt verder uitstel gegeven. De beslistermijn wordt opgeschort met die twee weken of binnen die termijn op de dag van ontvangst van de gegevens. Er kan onder meer sprake zijn van een verzuim indien:

  • het bezwaar- of beroepschrift niet binnen de termijn van vier weken (artikel 69, eerste lid, Vreemdelingenwet) is ontvangen en evenmin binnen de in artikel 6:9, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht bedoelde termijn is ontvangen; de indiener wordt verzocht binnen twee weken de reden van de termijnoverschrijding aan te voeren, opdat beoordeeld kan worden of de termijnoverschrijding verschoonbaar is; de beslistermijn wordt opgeschort met die twee weken of zoveel korter als de reden voor het verstrijken van die twee weken is aangevoerd;

  • het bezwaar- of beroepschrift niet is ingediend door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijk vertegenwoordiger, zijn bijzonder gemachtigde of een advocaat die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd (artikel 68, eerste lid, Vreemdelingenwet); de indiener die niet de vreemdeling zelf is en evenmin diens wettelijk vertegenwoordiger of advocaat kan bijzonder gevolmachtigde zijn; indien geen volmacht is overgelegd met het bezwaarschrift, wordt daarvoor een termijn van twee weken gegund; de beslistermijn wordt opgeschort met die twee weken of zoveel korter als de volmacht voor het verstrijken van die twee weken is overgelegd;

  • het bezwaar- of beroepschrift geen gronden bevat; de indiener moet worden verzocht binnen twee weken de gronden aan te voeren; de beslistermijn wordt opgeschort met die twee weken of zoveel korter als de gronden voor het verstrijken van die twee weken zijn ontvangen.

Opdat later schriftelijk bewijs voorhanden is, is het van belang dat het opvragen van gegevens en het opschorten van de beslistermijn schriftelijk gebeurt en dat van het geschrift kopie wordt bewaard. Tevens is het van belang dat in de brief duidelijk de datum wordt aangegeven en de termijn die wordt gegeven om het ontbrekende te overleggen (einddatum). Omdat de termijn waarmee de beslissing wordt opgeschort, eindigt op de datum waarop het ontbrekende wordt ontvangen (dus niet noodzakelijkerwijs op het moment waarop de gegunde termijn eindigt), is het tevens van belang dat nauwgezet wordt bijgehouden op welke datum brieven worden ontvangen.

Uitstel van indiening nadere gronden

Uitstel voor het indienen van de nadere gronden wordt – behoudens hierna te vermelden uitzonderingen – niet verleend. Het kan voorkomen dat een indiener van een bezwaar- of beroepschrift toch voor het verstrijken van de termijn om uitstel vraagt. Hier moet altijd uitdrukkelijk op worden gereageerd, omdat anders een stilzwijgende verlenging wordt aangenomen.

Uitzonderingen

A Het niet (tijdig) beschikbaar zijn van een tolk

Als uitgangspunt geldt dat uitstel kan worden verleend indien de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk kan aantonen dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is. In een dergelijk geval kan uitstel worden verleend tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is. De eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is, dient te blijken uit een te overleggen schrijven van het tolkencentrum. Indien een reeds gemaakte afspraak door de besproken tolk wordt afgezegd, komt dit in beginsel voor rekening van de betrokkene, tenzij er sprake is van overmacht van de zijde van de tolk. Dit vanuit de gedachte dat het op een juiste wijze verdelen van de beschikbare tolken een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van rechtshulp en de tolkencentra.

Bezwaar

In de bezwaarfase dient een dergelijk schrijven van het tolkencentrum aan een ongemotiveerd bezwaar- of beroepschrift te worden toegevoegd.

Overige gevallen

In overige gevallen, waarbij gedacht kan worden aan verzoeken om uitstel die zien op het geven van een reactie op onderzoeksuitslagen, dient ten minste het verstrijken van de gestelde termijn een verklaring van het tolkencentrum te worden overgelegd.

N.B. Afhankelijk van de situatie in de regio kan de betreffende Regiodirectie in overleg met de rechtshulpverlening en de tolkencentra bepaalde categorieën tolken vaststellen waarvoor geen schriftelijke verklaring wordt geëist. Periodiek wordt dan getoetst of een bepaalde categorie tolken binnen of weer buiten die categorie dient te vallen.

B Ziekte van advocaat of betrokkene

Bij plotselinge ziekte van een advocaat geldt als uitgangspunt dat voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt, vijf werkdagen (vanaf datum ziekte) uitstel wordt verleend. Indien door het uitstel de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is, geldt het gestelde onder A.

Achtergrond hiervoor is dat in een dergelijke situatie de zaken van de betreffende advocaat doorgaans niet onmiddellijk door een collega kunnen worden overgenomen, gelet op diens/dier eigen agenda. Na ommekomst van de uitsteltermijn van vijf werkdagen wordt er vanuit gegaan dat de zaken van de betreffende advocaat door de kantoorgenoten of collega’s kunnen zijn opgevangen.

Bij plotselinge ziekte van de betrokkene zelf wordt uitstel verleend tot vijf werkdagen na het herstel van betrokkene, indien de ziekte door het overleggen van een medische verklaring is aangetoond.

C Vakantie

Met vakantie van rechtshulpverleners wordt in de hieronder genoemde gevallen rekening gehouden indien deze ten minste één maand tevoren schriftelijk is gemeld in de betreffende Regionale directie. Een en ander moet door de rechtshulpverlener ook in elke betreffende zaak worden bevestigd. De termijn wordt op vijf werkdagen na de vakantie van de rechtshulpverlener bepaald. Voor eenmanskantoren wordt op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn bepaald.

Bezwaar

Een verzoek om uitstel wegens vakantie wordt in de bezwaarfase ingewilligd indien uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener reeds in eerdere fase van de procedure als rechtshulpverlener is opgetreden. Onder het in een eerdere fase van de procedure optreden als rechtshulpverlener wordt mede begrepen het inzenden van een ongemotiveerd bezwaarschrift.

Overige verzoeken om uitstel

In overige gevallen wordt een verzoek om uitstel wegens vakantie gehonoreerd, indien uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener reeds in een eerdere fase van de procedure als gemachtigde is opgetreden.

Wijziging van rechtshulpverlener

Verzoeken om uitstel wegens wijziging van rechtshulpverlener worden afgewezen. Wijziging van rechtshulpverlener is een verantwoordelijkheid van de betrokken vreemdeling en de betreffende rechtshulpverleners tezamen. Zij dienen er in onderling overleg op toe te zien dat bij de wijziging een goede overdracht plaatsvindt en er geen termijnen worden geschonden.

Indien de gronden niet of niet tijdig worden ingediend wordt het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, tenzij:

  • mogelijk sprake is van refoulement of verblijfsgerechtigheid op grond van het recht van de Europese Gemeenschappen;

  • indien de gronden niet tijdig zijn ontvangen en buiten de termijn van vier weken na het verstrijken van de herstel-verzuimtermijn wordt beslist.

4.8. Beroep bij de rechtbank

Beroep bij de rechtbank staat open tegen de beschikking op een bezwaarschrift of op een administratief beroepschrift en tegen het niet-tijdig beslissen op een bezwaarschrift of een administratief beroepschrift.

4.8.1. Vereisten beroepschrift

Een beroepschrift wordt in tweevoud ingediend bij de rechtbank te ’s-Gravenhage. Daarbij wordt een afschrift van het bestreden besluit overgelegd. Beroep kan slechts worden ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijk vertegenwoordiger (de ouder die de ouderlijke macht heeft, de voogd of de curator), zijn bijzondere gemachtigde, of een advocaat, die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gemachtigd (artikel 70, eerste lid, Vreemdelingenwet). Indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen, kan beroep worden ingediend door middel van een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 451a van het Wetboek van Strafvordering, die de vreemdeling doet toekomen aan het hoofd van de inrichting waar hij is gedetineerd.

4.8.2. Geen opschorting

Het instellen van beroep bij de rechtbank schort de werking van het besluit niet op. Een voorlopige voorziening kan aangevraagd worden om uitzetting hangende het beroep achterwege te laten.

Indien de vreemdeling tijdig een verzoek heeft ingediend om een voorlopige voorziening, blijft uitzetting in de regel achterwege totdat de president uitspraak heeft gedaan, tenzij:

  • het betreft een tweede verzoek om een voorlopige voorziening zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden; of

  • redenen van openbare orde of nationale veiligheid zich daartegen verzetten; of

  • het gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst of van toelating tot een derde land verloren zou gaan, bijvoorbeeld doordat het paspoort of de daarin voorkomende visa nog slechts voor korte tijd geldig zijn.

4.8.3. Bericht korpschef

De korpschef wordt middels een signalering in het BVV op de hoogte gesteld van de verblijfsstatus van de vreemdeling.

4.9. Hoger beroep

Tegen de uitspraak van de rechtbank, staat beperkt hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook de Staat kan hoger beroep instellen. Er staat geen hoger beroep tegen uitspraak van (de president van) de rechtbank:

De Afdeling rechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank had behoren te doen. Ook is het mogelijk dat de Afdeling bestuursrechtspraak de zaak terugverwijst naar de rechtbank die deze in eerste aanleg heeft behandeld. Dit is mogelijk indien – voorzover hier van belang – de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft uitgesproken en de afdeling deze uitspraak vernietigt met ontvankelijkverklaring van het beroep of indien dan de afdeling om andere redenen van oordeel is dat de zaak opnieuw moet worden behandeld. In het geval de afdeling de uitspraak van de rechtbank vernietigt met ontvankelijkverklaring van het beroep kan de afdeling ook zonder terugverwijzing de zaak afdoen, indien zij naar haar oordeel geen nadere beoordeling door de rechtbank behoeft. Binnen twee weken na de dagtekening van de uitspraak zendt de griffier van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een afschrift van de uitspraak aan de belanghebbende en aan de Minister van Justitie.

4.9.1. Vereisten

Hoger beroep op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde of een raadsman indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. Hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dient binnen een termijn van vier weken te worden ingesteld, gerekend met ingang van de dag na die waarop de uitspraak van de rechtbank is verzonden. De grieven moeten worden ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarbij moet een afschrift van de bestreden uitspraak in beroep worden overgelegd.

4.9.2. Geen opschorting

Hoger beroep bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State schort de werking van de uitspraak van de vreemdelingenkamer niet op.

4.9.3. Voorlopige voorziening

Een voorlopige voorziening kan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aangevraagd worden om de werking van het bestreden besluit hangende het hoger beroep op te schorten. Voorwaarden voor het vragen van een voorlopige voorziening zijn dat er een beroepschrift is ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak in de bodemprocedure, en er een spoedeisend belang is.

Indien de vreemdeling tijdig een verzoek heeft ingediend om een voorlopige voorziening, blijft uitzetting als regel achterwege totdat de president uitspraak heeft gedaan, tenzij:

  • het betreft een tweede verzoek om een voorlopige voorziening zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden; of

  • redenen van openbare orde of nationale veiligheid zich daartegen verzetten; of

  • het gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst of van toelating tot een derde land verloren zou gaan, bijvoorbeeld doordat het paspoort of de daarin voorkomende visa nog slechts voor korte tijd geldig zijn.

De Voorzitter heeft de mogelijkheid in de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening ook onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Dit geldt ook indien het verzoek niet ter zitting is behandeld.

4.9.4. Bericht korpschef

De korpschef wordt middels een signalering in het BVV op de hoogte gesteld van de verblijfsstatus van de vreemdeling.

Eerst nadat een beslissing in rechte onaantastbaar is geworden, worden aan de korpschef aanwijzingen gegeven hoe verder ten aanzien van de vreemdeling moet worden gehandeld.

5. Overgangsrecht

Hier wordt het overgangsrecht van de Vreemdelingenwet beschreven. Het overgangsrecht betreft zowel de verblijfsvergunningen als de procedurele aspecten.

5.1. Verblijfsvergunningen

5.1.1. Inleiding

Op de datum van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet (1 april 2001) worden de bestaande – geldige – vergunningen tot verblijf of vestiging van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning op grond van deze wet (artikel 115, eerste lid, Vreemdelingenwet), met de daaraan verbonden rechten en verplichtingen. Er zijn geen afzonderlijke handelingen nodig om deze gevolgen te laten intreden. Wel moet het document, waaruit het verblijfsrecht blijkt, worden omgewisseld voor een verblijfsdocument op grond van de Vreemdelingenwet.

5.1.2. Omzetting

  • a. De vergunning tot verblijf onder beperking op grond van artikel 9 Vreemdelingenwet (oud) wordt aangemerkt als een vergunning voor bepaalde tijd regulier als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. De geldigheidsduur en de beperking van deze vergunning worden gehandhaafd.

    Bijvoorbeeld: een vergunning tot verblijf die is verleend onder de beperking ‘voor het verrichten van arbeid in loondienst’, geldig tot 1 augustus 2001, wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet, onder de beperking ‘het verrichten van arbeid in loondienst’, geldig tot 1 augustus 2001. Na afloop van de geldigheidsduur zal de eventuele aanvraag tot verlenging dan worden getoetst aan artikel 18 Vreemdelingenwet (zie B5 in dit voorbeeld).

  • b. De vergunning tot vestiging op grond van artikel 13 van de Vreemdelingenwet (oud) wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet.

  • c. De vergunning tot verblijf zonder beperking op grond van artikel 9 Vreemdelingenwet (oud) wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet.

    Ook deze omzetting van de vergunning tot verblijf zonder beperking naar de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd geschiedt van rechtswege met de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet (1 april 2001), en wel ongeacht de ingangsdatum van de vergunning tot verblijf zonder beperkingen. Dit betekent dat de houder van een dergelijke vergunning zonder beperking onder het nieuwe recht houder van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt, ook al zou hij onder het oude recht nog niet in aanmerking zijn gekomen voor een vergunning tot vestiging.

  • d. Toelating krachtens artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (oud) wordt aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet.

    De status als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (oud) is sinds 7 januari 1994 niet meer tot stand gekomen. De houder van deze status is dus reeds ten minste zeven jaar op grond van artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (oud) toegelaten in Nederland. Houders van de status van artikel 10, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (oud) die deze voor 7 januari 1994 door geboorte hebben verkregen, krijgen eveneens van rechtswege de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

5.2. Behandeling van de aanvraag

5.2.1. Inleiding

In artikel 117 Vreemdelingenwet is geregeld welk rechtsregime van toepassing is op de aanvragen, die op het tijdstip van inwerkingtreding reeds in behandeling zijn. Deze aanvragen worden aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van deze wet.

5.2.2. Aanvragen tot verlening of verlenging van een vergunning tot verblijf

Aanvragen tot verlening of verlenging van een vergunning tot verblijf op grond van artikel 9 Vreemdelingenwet (oud) voor een regulier verblijfsdoel (onder een beperking) worden aangemerkt als aanvragen tot het verlenen of het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet.

5.2.3. Aanvragen tot verlening van een vergunning tot vestiging

Aanvragen tot verlening van een vergunning tot vestiging worden aangemerkt als aanvragen om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet.

5.2.4. Wijze van behandeling

Een aanvraag tot verlening of verlenging van een vergunning tot verblijf of tot verlening van een vergunning tot vestiging, wordt op grond van artikel 117, tweede lid, Vreemdelingenwet behandeld op grond van de Vreemdelingenwet (oud). Op deze aanvragen blijft het recht van toepassing zoals dat gold voor inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet (op 1 april 2001).

Dit houdt in dat de procedurele bepalingen van artikel 11 en artikel 13 Vreemdelingenwet (oud) van toepassing blijven. Ook de bepalingen omtrent het betalen van leges (artikel 16, tweede lid, Vreemdelingenwet (oud)) blijven van toepassing. Dit voorkomt dat in een lopende aanvraagprocedure stappen moeten worden overgedaan.

De behandeling van de aanvraag leidt na inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet tot een beslissing omtrent het al dan niet toekennen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet (bepaalde tijd regulier) en artikel 20 Vreemdelingenwet (onbepaalde tijd regulier).

Voorbeeld 1. Een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf voor het verrichten van arbeid in loondienst wordt ingediend op 1 december 2000. De vreemdeling moet allereerst de verschuldigde leges voldoen, zoals bepaald in artikel 16, tweede lid, Vreemdelingenwet (oud), alvorens de aanvraag in behandeling wordt genomen. De vreemdeling blijkt niet te voldoen aan de voorwaarden voor verblijfsaanvaarding, dus volgt een afwijzende beslissing die gebaseerd is op het nieuwe materiele recht. Dat wil zeggen dat de afwijzing een meeromvattende beschikking als bedoeld in artikel 27 Vreemdelingenwet wordt.

Voorbeeld 2. De vreemdeling in voorbeeld 1 voldoet wel aan de voorwaarden voor verblijfsaanvaarding. Dan wordt hij in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet.

Volgt op een onder het oude recht behandelde aanvraag een besluit dat bekend is gemaakt na de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet, dan zijn de rechtsmiddelen van de Vreemdelingenwet van toepassing.

5.3. Rechtsmiddelen

Het overgangsrecht in artikel 118 t/m 120 Vreemdelingenwet regelt de toepassing van de rechtsmiddelen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de mogelijkheden tot het instellen van een rechtsmiddel op grond van de Vreemdelingenwet (oud) en de behandeling van dit rechtsmiddel.

5.3.1. Bezwaar

Onder de Vreemdelingenwet blijft de bezwaarprocedure in reguliere zaken bestaan. Tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet (oud), dat is bekendgemaakt voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet, kan op grond van het oude recht bezwaar worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor de handeling op grond van de Vreemdelingenwet (oud), die is verricht voor inwerkingtreding van de wet. Dit is bepaald in artikel 118, eerste lid, Vreemdelingenwet.

Dit betekent dat het mogelijk is een bezwaarschrift in te dienen zolang de bezwaartermijn na inwerkingtreding van de wet nog niet is verstreken. Indien bijvoorbeeld een besluit twee weken voor inwerkingtreding van de wet bekend is gemaakt, respectievelijk een handeling twee weken voor inwerkingtreding is verricht, dan kan nog gedurende twee weken na inwerkingtreding van de wet bezwaar daartegen worden gemaakt.

De nadruk ligt op het bekend maken van het besluit om te verzekeren dat in gelijke gevallen hetzelfde recht wordt toegepast. Indien de datum van het indienen van het rechtsmiddel als uitgangspunt wordt genomen, dan zal in gelijke gevallen (de beslissing is op dezelfde dag bekendgemaakt) een ander rechtsregime gelden. Dat is uiteraard niet de bedoeling.

In artikel 118, tweede lid, Vreemdelingenwet is vastgelegd dat op de behandeling van een dergelijk bezwaarschrift de bepalingen van het oude recht van toepassing zijn. Het betreft dan artikel 29 en volgende Vreemdelingenwet (oud). Dat betekent ook dat bijvoorbeeld de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken moet worden ingeschakeld indien dat volgens artikel 31, tweede lid, Vreemdelingenwet (oud) verplicht is. Tegen een besluit dat is bekendgemaakt na inwerkingtreding van de nieuwe wet staat bezwaar open op grond van hoofdstuk 7, afdeling 1 en 2, Vreemdelingenwet.

5.3.2. Beroep

Tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet (oud), dat is bekendgemaakt voor de inwerkingtreding van de wet, kan op grond van het oude recht beroep worden ingesteld. Hetzelfde geldt voor de handeling op grond van de Vreemdelingenwet (oud), die is verricht voor inwerkingtreding van de wet. Dit is bepaald in artikel 119, eerste lid, Vreemdelingenwet.

De formulering van artikel 119, eerste lid, Vreemdelingenwet is tamelijk beknopt, maar regelt verschillende situaties. Enerzijds vallen onder dit artikel de gevallen waarin geen bezwaar kan worden gemaakt op grond van artikel 29 Vreemdelingenwet (oud) en anderzijds de gevallen waarin een beslissing op een bezwaarschrift bekend is gemaakt voor de inwerkingtreding. In beide gevallen kan beroep worden ingesteld op grond van het oude recht.

In het derde lid van artikel 119 Vreemdelingenwet is bepaald dat voor een beroep of een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van het oude recht ook de bepalingen van het oude recht van toepassing zijn over de hoogte van het griffierecht. Zie artikel 33f Vreemdelingenwet (oud).

Het rechtsmiddel beroep kent in de Vreemdelingenwet in reguliere zaken geen opschortende werking.

5.3.3. Hoger beroep

In artikel 120 Vreemdelingenwet is bepaald dat het hoger beroep bedoeld in artikel 84 Vreemdelingenwet slechts kan worden ingesteld tegen de uitspraak over een besluit dat is bekendgemaakt na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet. Het betreft een uitspraak van de rechtbank of de president van de rechtbank over de beschikking op de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning of de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning dan wel over de beschikking waarbij de verblijfstitel is ingetrokken.

Dit artikel beoogt het instellen van hoger beroep te beperken tot die zaken, waarin vanaf de eerste aanlegfase de nieuwe wet is toegepast (artikel 117 Vreemdelingenwet).

5.5. Betekenis artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit

De nieuwe, inhoudelijke regels van de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 zijn ingevolge het zogenoemde onmiddellijkheidsbeginsel per 1 april 2001 met onmiddellijke ingang van toepassing. Dit geldt zowel voor aanvragen in eerste aanleg die op of na 1 april 2001 zijn ontvangen als aanvragen in eerste aanleg die per 1 april 2001 reeds waren ontvangen, waarop nog niet is beslist.

Het onmiddellijkheidsbeginsel brengt tevens met zich mee dat de nieuwe inhoudelijke regels ook moeten worden toegepast op nieuwe bezwaarschriften en de bezwaarschriften die op 1 april 2001 reeds waren ontvangen, maar waarop nog niet is beslist. De uitzonderingen daarop zijn door middel van overgangsbepalingen opgenomen in hoofdstuk 9 van de Vreemdelingenwet (artikel 116 Vreemdelingenwet), alsmede hoofdstuk 9 van het Vreemdelingenbesluit (artikelen 9.1 tot en met 9.10 Vreemdelingenbesluit).

Artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit is geen bepaling van overgangsrecht per 1 april 2001, ondanks dat daarmee is gecodificeerd de in het vreemdelingenrecht geldende uitzondering op het onmiddellijkheidsbeginsel. Dit artikel is bedoeld voor toekomstige wijzigingen.

De plaatsing in hoofdstuk 3 duidt erop dat het een procedurele bepaling betreft die niet behoort tot het overgangsrecht, dat immers is neergelegd in hoofdstuk 9, waar geen bepaling met vergelijkbare strekking is opgenomen. Bovendien is de werking van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit beperkt tot reguliere zaken, aangezien in hoofdstuk 3, afdeling 5 Vreemdelingenbesluit geen vergelijkbare bepaling is opgenomen.

Bovendien kan door middel van een lagere regel zoals het Vreemdelingenbesluit niet de werking van een hogere regel, de Vreemdelingenwet, ongedaan worden gemaakt.

Het is dus niet mogelijk om, met verwijzing naar artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit, op in behandeling zijnde aanvragen en bezwaarschriften in reguliere zaken voor de vreemdeling gunstiger te beslissen dan de Vreemdelingenwet en daarbij behorende lagere regelgeving voorschrijft.

5.6. Vergunning tot verblijf zonder beperkingen

Verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder beperking is ingevolge artikel 14, tweede lid, Vreemdelingenwet niet mogelijk, maar het zal niettemin vóórkomen dat nog moet worden beslist op aanvragen tot het verlenen van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen.

Indien moet worden beslist op een aanvraag die is ontvangen voor 1 april 2001 of op een bezwaar gericht tegen de weigering om een dergelijke aanvraag in te willigen, wordt per brief aan de vreemdeling (althans diens gemachtigde) meegedeeld dat het als gevolg van de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 niet langer mogelijk is een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen en wordt bij die brief verzocht binnen een in die brief bepaalde termijn het verblijfsdoel aan te geven en dat met gegevens en bescheiden te onderbouwen, met het oog op eventuele verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Betrokkene dient erop te worden gewezen dat hij of zij in beginsel dient te kiezen uit de verblijfsdoelen van artikel 3.4, eerste lid, Vreemdelingenbesluit. Indien betrokkene een ander verblijfsdoel wenst dan in artikel 3.4, eerste lid, Vreemdelingenbesluit vermeld of de Vreemdelingencirculaire of een geldig TBV, geldt het vermelde in 2.1.1.

Indien betrokkene echter geen verblijfsdoel aangeeft, stelt betrokkene niet (alsnog) een kader voor de besluitvorming. De toelatingsgrond ‘klemmende redenen van humanitaire aard’ is naar zijn aard niet als een verblijfsdoel aan te merken. Indien voorts op grond van de aanwezige stukken geen grond kan worden gevonden tot ambtshalve verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit over te gaan, wordt de aanvraag afgewezen en eventueel bezwaar om dezelfde reden als regel kennelijk ongegrond verklaard.

B2. Gezinshereniging en gezinsvorming

1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het verblijf van gezinsleden van in Nederland gevestigde personen in het kader van gezinshereniging en gezinsvorming behandeld.

Uitgangspunt is dat de regels van dit hoofdstuk mede uitvoering geven aan en in overeenstemming zijn met de Richtlijn 2003/86/EG van 22 september 2003 van de Raad van de Europese Unie inzake het recht op gezinshereniging, PbEU d.d. 3 oktober 2003, L 251/12, hierna te noemen: de Richtlijn, alsmede met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, hierna te noemen het EVRM.

De Richtlijn ziet uitsluitend op gezinshereniging tussen onderdanen van derde landen. De Richtlijn ziet niet op gezinshereniging tussen of met gemeenschapsonderdanen. Daarop is van toepassing hoofdstuk B10.

De Richtlijn ziet weliswaar ook niet op gezinshereniging met Nederlanders, maar wordt wel op overeenkomstige wijze toegepast, tenzij de Nederlandse hoofdpersoon gebruik maakt of heeft gemaakt van het vrij verkeer van werknemers of zelfstandigen, dat wil zeggen situaties waarin de Nederlandse hoofdpersoon als gevolg daarvan (nog steeds) is aan te merken als gemeenschapsonderdaan. Indien die Nederlandse hoofdpersoon gemeenschapsonderdaan is, is immers hoofdstuk B10van toepassing.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Richtlijn dient de gezinshereniger te beschikken over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat.

Dit artikellid draagt de lidstaten voorts op de aard en de regelmaat van de inkomsten te beoordelen en het staat de lidstaten toe om rekening te houden met – voor zover hier van belang – de nationale minimumlonen. Meer bedoeld artikellid draagt de lidstaten niet op om zowel in geval van gezinshereniging als gezinsvorming te kiezen voor hetzij toetsing aan de bijstandsnormen, hetzij het minimumloon, noch ook aan een bepaald percentage van het minimumloon.

Van de daardoor aan de lidstaten gelaten ruimte is door Nederland gebruik gemaakt bij artikel 3.74, onder d, (zie B1/2.2.3) en artikel 3.22 Vreemdelingenbesluit (zie ook 2.11 en 4.12).

Voorts laat artikel 4, vijfde lid, van de Richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om ter zake van gezinsvorming een minimumleeftijd te stellen, die maximaal 21 jaar bedraagt, voor zowel de echtgenote als de gezinshereniger. Nederland heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt bij de artikelen 3.14 en 3.15, telkens tweede lid, Vreemdelingenbesluit (zie ook 2.6 en 4.6).

De Richtlijn is, gelet op artikel 2, onder d, ervan, zowel van toepassing op situaties van gezinshereniging als gezinsvorming.

Gezinsvorming is bij artikel 1.1, onder r, Vreemdelingenbesluit gedefinieerd als: ‘gezinshereniging van de echtgenoot, geregistreerd partner of niet-geregistreerde partner, voor zover de gezinsband tot stand is gekomen op een tijdstip waarop de hoofdpersoon in Nederland hoofdverblijf had.’

Aldus is gezinsvorming een bijzondere vorm van gezinshereniging. Verder wordt met de aansluiting bij het begrip ‘hoofdverblijf’ voorkomen dat ook in geval van een tijdens een buitenlandse vakantie van een in Nederland gevestigde persoon gesloten huwelijk of relatie, om de enkele reden dat het huwelijk of de relatie buiten Nederland tot stand is gekomen, sprake zou zijn van ‘gezinshereniging’.

In dit hoofdstuk wordt onder hoofdpersoon verstaan de persoon bij wie de vreemdeling als gezinslid (bijvoorbeeld als echtgenoot, geregistreerde partner, niet-geregistreerde partner, kind of ouder) in Nederland wil verblijven, waarmee wordt aangesloten bij de definitie van gezinshereniger, bedoeld in artikel 2, onder c, van de richtlijn.

1.1. Verhouding tussen Vreemdelingenwet, Vreemdelingenbesluit en Vreemdelingencirculaire

Regels met betrekking tot gezinshereniging en gezinsvorming zijn opgenomen in de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire.

1.1.1. Artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vreemdelingenwet

Artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vreemdelingenwet geeft regels met betrekking tot gezinshereniging (niet: gezinsvorming) met een vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vreemdelingenwet kan aan de daar genoemde gezinsleden een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel worden verleend. Verwezen wordt naar de paragrafen C1/4.6 en C5/23. In de overige gevallen zijn de regels over de verlening van de verblijfsvergunning regulier van toepassing op gezinshereniging en gezinsvorming met een houder van een verblijfsvergunning asiel.

Ingevolge artikel 29, eerste lid, onder e, Vreemdelingenwet komen de echtgeno(o)t(e) en minderjarige kinderen van vreemdelingen die in het bezit zijn van een asielvergunning voor bepaalde tijd eveneens in aanmerking voor een zodanige vergunning indien zij gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden na verlening van de verblijfsvergunning aan de hoofdpersoon.

Tot 1 april 2001 bestond een dergelijke mogelijkheid van gezinshereniging bij vreemdelingen die hier te lande waren toegelaten als vluchteling eveneens. Deze mogelijkheid was als beleidsregel neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994. In de beleidsregel werd een zogenoemde redelijke termijn voor nareis gehanteerd die in de praktijk is ingevuld met zes maanden.

Het materiële recht van de Vreemdelingenwet 2000 heeft als regel onmiddellijke werking. Zie in dit verband ook B1/5.5. Ten aanzien van de aanscherping van het nareiscriterium (van zes naar drie maanden) is geen overgangsregeling in de Vreemdelingenwet opgenomen.

Voor vreemdelingen die zich met deze aanscherping geconfronteerd zien, is besloten alsnog een voorziening te treffen, gebaseerd op artikel 3.13, tweede lid, Vreemdelingenbesluit.

In het kader van de hieronder uitgewerkte regeling kan een vreemdeling in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, indien:

  • a. het betreft de echtgeno(o)t(e) en/of de minderjarige kinderen;

  • b. de hoofdpersoon vóór 1 april 2001 in het bezit is gesteld van een A-status (die inmiddels is omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd);

  • c. de aanvraag om gezinshereniging (aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf of aanvraag verblijfsvergunning dan wel de asielaanvraag) is ingediend tussen de drie en zes maanden nadat de hoofdpersoon in het bezit is gesteld van een A-status en uiterlijk vóór 1 juli 2001.

Vreemdelingen die in aanmerking komen voor verblijf op basis van de onderhavige regeling worden derhalve niet in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder e, Vreemdelingenwet.

Beoordeling

Aanvragen van vreemdelingen die onder deze regeling vallen, worden getoetst aan de voorwaarden zoals omschreven in C1/4.6 en C5/23, afgezien van de nareistermijn van drie maanden.

Bij inwilliging van de aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf dient de vreemdeling erop te worden gewezen dat hij zich binnen drie dagen na aankomst in Nederland in het kader van het vreemdelingentoezicht dient aan te melden bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij zijn woon- of verblijfplaats heeft (artikel 4.47 Vreemdelingenbesluit). Ter indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met gezinshereniging dient de vreemdeling zich vervolgens te vervoegen bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft of beoogt.

Tevens geldt voor deze categorie vreemdelingen dat de aanvraag tot het verlenen van deze verblijfsvergunning niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, voorzover nodig, met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingenbesluit. Ook in die gevallen geldt het legesvereiste onverkort.

Nadat in dit kader een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend is het gestelde in de hoofdstukken B1 en B2 onverkort van toepassing.

1.1.2. Bepalingen op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet

Artikel 15 Vreemdelingenwet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, onder een beperking verband houdend met gezinsvorming of gezinshereniging, kan worden verleend aan gezinsleden van Nederlanders en vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vreemdelingenwet. Ter uitvoering daarvan is in artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit neergelegd in welke gevallen de verblijfsvergunning regulier in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming in ieder geval wordt verleend. Artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit bevatten algemeen verbindende voorschriften. Daarvan kan niet worden afgeweken. Indien is aangetoond dat aan alle in deze artikelen gestelde voorwaarden wordt voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend. Wel worden in dit hoofdstuk (B2) enkele nadere regels gegeven over de wijze waarop wordt aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan.

Artikel 3.13. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22 genoemde voorwaarden.

2 In de overige gevallen kan de in het eerste lid bedoelde verblijfsvergunning worden verleend.

Artikel 3.14. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend aan:

  • a. de vreemdeling van achttien jaar of ouder die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan;

  • b. de vreemdeling van achttien jaar of ouder, die met de hoofdpersoon een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt, waarin de partners:

    • niet tot elkaar in een zodanig nauwe relatie staan dat die naar Nederlands recht een huwelijksbeletsel zou vormen, en

    • ongehuwd zijn en geen in Nederland geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, tenzij het huwelijk door wettelijke beletselen, waarop geen invloed kan worden uitgeoefend, niet is ontbonden; of

  • c. het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat.

2 Ingeval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning, in afwijking van het eerste lid, onder a en b, verleend indien de vreemdeling 21 jaar of ouder is.

Artikel 3.15. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend aan het in artikel 3.14 bedoelde gezinslid van:

  • a. een Nederlander van achttien jaar of ouder, of

  • b. een vreemdeling van achttien jaar of ouder met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, dat niet-tijdelijk is in de zin van artikel 3.5.

2 Ingeval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning, in afwijking van het eerste lid, onder a en b, verleend indien de hoofdpersoon 21 jaar of ouder is.

Artikel 3.16. Vreemdelingenbesluit:

Zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een partnerschap is verbonden, wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, slechts verleend aan één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd, alsmede aan de uit die vreemdeling geboren minderjarige kinderen.

Artikel 3.17. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien:

  • de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren, en

  • het huwelijk of het geregistreerd partnerschap is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.

Artikel 3.18. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd of behoort tot één van de in artikel 17 van de Wet of in artikel 3.71, tweede lid, bedoelde categorieën.

Artikel 3.19. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

Artikel 3.20. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. De artikelen 3.77 en 3.78 zijn van toepassing.

Artikel 3.21. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de vreemdeling bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan en daaraan mee te werken, dan wel de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen.

Artikel 3.22. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de hoofdpersoon:

  • a. duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, en

  • b. een garantstelling heeft ondertekend, voorzover de vreemdeling als partner van die persoon wil verblijven.

2 Ingeval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning, in afwijking van het eerste lid, verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

3 In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de verblijfsvergunning eveneens verleend, indien de hoofdpersoon 65 jaar of ouder is of naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.

4 Tenzij sprake is van gezinsvorming, wordt de verblijfsvergunning in afwijking van het eerste lid eveneens verleend, indien de aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet is verleend en gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

Indien aan een of meer van de voorwaarden in artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit niet wordt voldaan, kan geen aanspraak op de verlening van de verblijfsvergunning worden gebaseerd op het Vreemdelingenbesluit.

1.1.3. Vreemdelingencirculaire

Indien geen aanspraak op een verblijfsvergunning kan worden ontleend aan het Vreemdelingenbesluit betekent dat niet dat er geen verblijfsvergunning kan worden verleend. Artikel 3.13, tweede lid, Vreemdelingenbesluit laat ruimte om de verblijfsvergunning toch te verlenen. In welke gevallen de verblijfsvergunning kan worden verleend, is geregeld in dit hoofdstuk. Dit hoofdstuk bevat voornamelijk beleidsregels.

1.1.4. Voortgezet verblijf

Artikel 3.51. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die drie jaar in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met:

  • a. gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht;

  • b. het ondergaan van medische behandeling, voorzover die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister gedurende ten minste nog één jaar in Nederland noodzakelijk zal zijn;

  • c. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of

  • d. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.

2 De verblijfsvergunning kan worden verleend, indien in de in het eerste lid bedoelde periode is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.

3 De verblijfsvergunning kan eveneens worden verleend, indien de relatie tussen de vreemdeling aan wie de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinsvorming of gezinshereniging, of verblijf ter adoptie of als pleegkind is verleend en de persoon met het niet-tijdelijke verblijfsrecht door het overlijden van die persoon is verbroken.

4 De aanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet.

5 Voor de toepassing van het eerste lid, onder a, en het derde lid, wordt onder persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht niet verstaan de houder van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet.

Artikel 3.52. Vreemdelingenbesluit:

In andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l van de Wet heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

1.1.5. Bijzondere categorieën gezinsleden

Voor het beleid inzake de verlening van een verblijfsvergunning voor:

  • a. gezinsleden van vreemdelingen die werkzaam zijn op Nederlandse zeeschepen en mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentale plat: zie B5/4;

  • b. gezinsleden van vreemdelingen die werkzaam zijn als godsdienstleraar of geestelijk voorganger: zie B5/5;

  • c. gezinsleden van vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het volgen van studie: zie B6/5;

  • d. gezinsleden van vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling: zie B8/6.4;

  • e. (gezinsleden van) gemeenschapsonderdanen: zie B10;

  • f. onderdanen van een lidstaat van de EU/EER, alsmede Zwitserse onderdanen die zijn gehuwd dan wel in Nederland of een andere lidstaat een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, al dan niet met een Nederlander: zie B10/4.2.1.1; aan hen kan op daartoe strekkende aanvraag middels het model M35-E een document EU/EER worden verstrekt (economisch niet-actieven);

  • g. gezinsleden van Surinaamse onderdanen: zie B11;

  • h. gezinsleden van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde vreemdelingen alsmede niet geprivilegieerde NAVO-militairen of NAVO-burgerpersoneel: zie B12.

2. Huwelijk en geregistreerd partnerschap

2.1. Eerste verblijfsaanvaarding

In artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit is een aanspraak gegeven op de verlening van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap. Deze artikelen bevatten algemeen verbindende voorschriften. Indien wordt aangetoond dat onverkort aan de daar genoemde voorwaarden wordt voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend. Daarbij is van belang dat in deze paragraaf ook regels worden gegeven over de toepassing van enkele voorwaarden. Het betreft beleidsregels over de vaststelling van feiten. Een voorbeeld is de regel dat de staat van personen (huwelijk, ongehuwde burgerlijke staat, en dergelijke) wordt aangetoond aan de hand van gelegaliseerde bescheiden (zie B2/12).

Indien niet onverkort wordt voldaan aan alle voorwaarden van artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit kan de verblijfsvergunning slechts op grond van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap worden verleend indien aan de voorwaarden in deze paragraaf wordt voldaan. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels. Zij zien op:

  • het rechtsgeldige huwelijk en het geregistreerde partnerschap (B2/2.2);

  • de gelegaliseerde akten (B2/2.3);

  • de inschrijving in de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) (B2/2.4);

  • samenwoning en gemeenschappelijke huishouding (B2/2.5);

  • de leeftijd van beide (huwelijks)partners (B2/2.6);

  • de verblijfstatus van de hoofdpersoon (B2/2.7);

  • polygamie (B2/2.9).

Naast de beleidsregels in deze paragraaf zijn ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vreemdelingenwet van toepassing. De verblijfsvergunning wordt derhalve niet verleend indien niet wordt voldaan aan een of meer van die algemene voorwaarden. Verwezen wordt naar B1/2.2.

Op deze algemene voorwaarden bestaan echter uitzonderingen wat betreft het middelenvereiste (B2/2.11).

2.2. Rechtsgeldig huwelijk of geregistreerd partnerschap

De verblijfsvergunning wordt niet op grond van een huwelijk verleend indien het huwelijk naar Nederlands internationaal privaatrecht niet rechtsgeldig is. De verblijfsvergunning wordt niet op grond van een geregistreerd partnerschap verleend indien dat partnerschap niet in Nederland is geregistreerd. Dit laat onverlet dat er in die gevallen wel sprake kan zijn van een duurzame en exclusieve relatie op grond waarvan verblijf kan worden toegestaan (zie B2/4).

In het algemeen is een huwelijk naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig indien het is gesloten:

  • voor een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand;

  • volgens de wet van het land waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden; of

  • op een in Nederland gevestigde ambassade of consulaat van het land van herkomst van een van de echtgenoten, voorzover geen van beiden (mede) de Nederlandse nationaliteit bezit. Indien een van beiden (mede) de Nederlandse nationaliteit bezit, is het huwelijk naar Nederlands internationaal privaatrecht niet geldig, tenzij het huwelijk is gesloten in de periode van 1 januari 1990 tot en met 14 januari 1999.

Het is mogelijk dat een huwelijk, gesloten volgens de wet van het land waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden, wegens strijd met de openbare orde niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Het onthouden van erkenning aan een buiten Nederland gesloten huwelijk brengt met zich mee dat aan dat huwelijk niet de rechtsgevolgen kunnen toekomen die wel aan een rechtsgeldig en erkend huwelijk toekomen. Dit betekent dat verlening van een verblijfsvergunning op basis van een niet erkend huwelijk niet mogelijk is. In gevallen waarin twijfel bestaat over de rechtsgeldigheid van een in het buitenland gesloten huwelijk dient contact te worden opgenomen met de IND.

Voor de te volgen handelwijze bij de uitvoering van de Wet voorkoming schijnhuwelijken, zie B2/3.

2.3. Gelegaliseerde akten

Het bestaan van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk wordt aangetoond met officiële gelegaliseerde bescheiden, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/12 van toepassing is.

Het bestaan van een in Nederland geregistreerd partnerschap wordt aangetoond met een afschrift van de akte van de burgerlijke stand.

Dat is ook het geval indien de vreemdeling zich erop beroept dat aan alle voorwaarden van artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit wordt voldaan.

De verblijfsvergunning wordt niet op grond van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap verleend indien het huwelijk of het geregistreerde partnerschap niet is aangetoond.

2.4. Inschrijving in de GBA

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap niet is ingeschreven in de GBA. Voor de handelwijze in het kader van de Wet voorkoming schijnhuwelijken wordt verwezen naar B2/3.

2.5. Samenwoning en gemeenschappelijke huishouding

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon niet samenwonen of geen gemeenschappelijke huishouding voeren.

De vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven moeten feitelijk samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij dienen ook naar buiten toe, bijvoorbeeld naar de werkgever, de belastingdienst en het ziekenfonds, hetzelfde adres te voeren. Daarnaast dienen de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven op hetzelfde adres in de GBA te staan ingeschreven.

Voor vreemdelingen die vanuit het buitenland verblijf aanvragen, geldt dat zij direct nadat zij in Nederland over de verblijfsvergunning beschikken met hun echtgeno(o)t(e) dienen te gaan samenwonen als hier bedoeld.

Het voorstel tot opheffing van de samenwoningsverplichting voor echtgenoten in het Burgerlijk Wetboek laat onverlet dat samenwoning en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding in andere regelgeving als voorwaarde kan worden gesteld voor het laten intreden van bepaalde rechtsgevolgen. Dat is in de toelichting op genoemd wetsvoorstel nadrukkelijk veilig gesteld.

2.6. Leeftijd van beide echtgenoten of geregistreerd partners

Ingeval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning ingevolge de artikelen 3.14, tweede lid, en artikel 3.15, tweede lid, Vreemdelingenbesluit verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon eenentwintig jaar of ouder zijn.

Beleidsregel: de verblijfsvergunning wordt ingeval van gezinsvorming niet verleend indien de vreemdeling of de hoofdpersoon de eenentwintigjarige leeftijd nog niet heeft bereikt.

Ingeval van gezinshereniging wordt de verblijfsvergunning ingevolge de artikelen 3.14, eerste lid, en artikel 3.15, eerste lid, Vreemdelingenbesluit verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

Beleidsregel: de verblijfsvergunning wordt ingeval van gezinshereniging niet verleend, indien de vreemdeling of de hoofdpersoon de achttienjarige leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij:

  • de vreemdeling of de hoofdpersoon wel de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt; en

  • het huwelijk reeds in het buitenland bestond, voordat de hoofdpersoon rechtmatig verblijf in Nederland had.

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Indien de aanvraag is ontvangen vóór 1 november 2004, is het beleid zoals dat luidde vóór die datum, van belang voor de beoordeling van verblijfsaanvragen.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling of de hoofdpersoon de achttienjarige leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij:

  • a. de vreemdeling of de hoofdpersoon wel de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt; en

  • b. het huwelijk reeds in het buitenland bestond, voordat de hoofdpersoon rechtmatig verblijf in Nederland had.

Deze uitzondering is uitsluitend van toepassing indien er sprake is van gezinshereniging. Ingeval van gezinsvorming dienen beide (huwelijks)partners achttien jaar of ouder te zijn.

2.7. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de hoofdpersoon in Nederland verblijft anders dan als:

  • a. Nederlander;

  • b. gemeenschapsonderdaan;

  • c. Turks onderdaan die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80; of

  • d. houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), tenzij de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd:

    • onder een beperking verband houdend met uitwisseling, verblijf als au pair of verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling;

    • die met toepassing van artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit is verleend en de houder een verblijfsrecht geeft van tijdelijke aard in de zin van artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit. Het gaat hierbij om tijdelijke regelingen op grond waarvan de hoofdpersoon gedurende slechts een korte tijd in Nederland mag verblijven.

2.9. Polygamie

Zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een (al dan niet geregistreerd) partnerschap is verbonden, wordt de verblijfsvergunning slechts verleend aan één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd, alsmede de uit die vreemdeling geboren (minderjarige) kinderen.

Ook indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgenote alsmede eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Indien de polygame situatie is beëindigd, bijvoorbeeld door overlijden of door een echtscheiding die naar Nederlands internationaal privaatrecht is erkend, staat de vroegere polygame situatie niet aan verlening van de verblijfsvergunning in de weg.

2.10. Openbare orde beleid

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.20 Vreemdelingenbesluit verleend indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid. De artikelen 3.77 en 3.78 Vreemdelingenbesluit zijn van toepassing.

Beleidsregel: de verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. De paragrafen B1/2.2.4 en verder zijn van toepassing.

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Indien de aanvraag is ontvangen vóór 15 februari 2005, is het recht zoals dat luidde voor die datum van belang voor de beoordeling van verblijfsaanvragen.

Dit recht luidde vóór 15 februari 2005 als volgt:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. In afwijking hiervan wordt de aanvraag, ingediend door de (huwelijks)partner van een Nederlander, van een houder van de verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, slechts afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling:

  • a. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf, of hem een langdurige vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd;

  • b. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een taakstraf en de rechter een langdurige vervangende hechtenis heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht; of

  • c. bij herhaling wegens een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd.

Onder langdurig wordt hier verstaan een periode van zes maanden of langer.

2.11. Middelen

In geval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.22, tweede lid, Vreemdelingenbesluit verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Beleidsregel

In geval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Bij toepassing van het vorenstaande wordt het netto-inkomen vergeleken met 120% van het referentie netto minimumloon, inclusief vakantiebijslag, en dat correspondeert met 120% van het netto normbedrag voor gehuwden, bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand, eveneens inclusief vakantiebijslag.

In geval van gezinshereniging wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.22, eerste lid, Vreemdelingenbesluit verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de norm ingevolge de Wet werk en bijstand voor gehuwden.

Beleidsregel

Voor zover in geval van gezinsvorming is komen vast te staan dat de hoofdpersoon eerder als hoofdpersoon heeft opgetreden in een procedure voor gezinshereniging of -vorming met een vreemdeling, waarbij de hoofdpersoon deze laatste vreemdelinge tegen haar wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst heeft achtergelaten, geldt het volgende.

In afwijking van B1/2.2.3.1 heeft in dat geval de alimentatie die moet worden betaald aan de ex-echtgenote of de voormalige geregistreerd partner wel invloed op de hoogte van de middelen van bestaan in de zin van de Vreemdelingenwet. Het betreft hier zowel de alimentatie voor de huwelijks- of geregistreerde partner, als de alimentatie voor de kinderen.

De alimentatie die de hoofdpersoon betaalt wordt in mindering gebracht op diens inkomsten.

Of sprake is van achterlating door de hoofdpersoon en of door de hoofdpersoon alimentatie wordt betaald, wordt slechts onderzocht indien daarvoor in het vreemdelingendossier concrete aanwijzingen zijn. In voorkomende gevallen kan worden gevraagd om overlegging van het echtscheidingsconvenant, de echtscheidingsbeschikking of de uitspraak waarbij de alimentatie is opgelegd, of de overeenkomst van ontbinding van het geregistreerde partnerschap waarbij de alimentatie overeen is gekomen. Worden deze niet overgelegd, dan is niet aangetoond dat wordt voldaan aan het middelenvereiste en wordt de aanvraag afgewezen.

Aangezien in de het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van vreemdelinges. Vanzelfsprekend geldt vorenstaande regel ook voor vrouwen die mannen hebben achtergelaten.

Mede gelet op artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit 2000 is deze beleidsregel uitsluitend van toepassing op aanvragen ingediend na 1 juli 2005.

Beleidsregel

In geval van gezinshereniging wordt de verblijfsvergunning niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de norm ingevolge de Wet werk en bijstand voor gehuwden.

Beleidsregel

In afwijking van de voorgaande alinea’s wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. 65 jaar of ouder is,

  • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, of

  • c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Het onder a en b vermelde is gebaseerd op artikel 3.22, derde lid, Vreemdelingenbesluit.

Het onder c vermelde is een beleidsregel die is gebaseerd op artikel 3.13, tweede lid, Vreemdelingenbesluit.

Ad b. Blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid wordt aangetoond aan de hand van een beschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt.

Indien de hoofdpersoon een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG) ontvangt, wordt blijvendheid aangenomen, indien:

  • uit de toekenningsbeschikking van de uitkerende instantie ingevolge de WAO, WAZ of WAJONG blijkt, dat de hoofdpersoon volledig arbeidsongeschikt is; en

  • uit de meest recente uitkeringsspecificatie (die van minimaal één jaar na datum toekenningsbeschikking is) volgt dat de hoofdpersoon nog steeds voor 80–100% arbeidsongeschikt is, omdat de uitkering minimaal op gelijke hoogte is gebleven.

Indien de hoofdpersoon geen uitkering krachtens de WAO, WAZ of WAJONG ontvangt, wordt de blijvendheid van de arbeidsongeschiktheid aangenomen indien:

  • sprake is van ten minste twee jaar volledige arbeidsongeschiktheid;

  • (gedeeltelijk) herstel voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs is uitgesloten; en

  • niet reeds op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, geheel of gedeeltelijk herstel na dit jaar is te verwachten.

De vreemdeling legt zelf een verklaring over van de GG&GD dan wel een bedrijfsarts of verzekeringsarts waaruit het vorenstaande blijkt. De bedrijfsarts of verzekeringsarts dient met een aantekening over het betreffende specialisme te staan ingeschreven in het BIG-register. Informatie hieromtrent kan telefonisch worden verkregen (0900-8998225) of via het internet (www.bigregister.nl).

Ad c. Op grond van artikel 9, eerste lid, Wet werk en bijstand, hebben personen die aanspraak maken op een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand (kort gezegd) de verplichting naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, alsook de verplichting gebruik te maken van door het college van Burgemeester en wethouders aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen worden tezamen de plicht tot arbeidsinschakeling genoemd.

Alleen in die gevallen waarin de hoofdpersoon een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand geniet en het voor de hoofdpersoon blijvend onmogelijk is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen, wordt ontheffing van het middelenvereiste verleend.

Artikel 9, tweede lid, Wet werk en bijstand geeft het college van Burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in individuele gevallen tijdelijk te ontheffen van de plicht tot arbeidsinschakeling. Van een bevoegdheid om een burger blijvend vrij te stellen van deze verplichting, is geen sprake. Derhalve wordt de vraag of het voor een hoofdpersoon blijvend onmogelijk is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen, beoordeeld aan de hand van ervaringen in het verleden.

Dat het blijvend onmogelijk is om aan deze verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen wordt – behoudens bijzondere omstandigheden – slechts aangenomen als (op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven) de hoofdpersoon:

Met het oog op de invoering van de Wet werk en bijstand wordt bij de berekening van de termijn van vijf jaar tevens meegeteld de periode waarin de hoofdpersoon op grond van artikel 107 van de Algemene bijstandswet volledig was vrijgesteld van de verplichting naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen (de zogenaamde ‘sollicitatieplicht’).

Gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling is (behoudens bijzondere omstandigheden) in elk geval binnen een redelijke termijn te voorzien indien de hoofdpersoon is vrijgesteld van de plicht tot arbeidsinschakeling met het oog op de zorg voor een kind (al dan niet jonger dan vijf jaar).

Als redelijke termijn, waarbinnen arbeidsmarktinschakeling niet te voorzien moet zijn, wordt aangemerkt een termijn van drie jaar.

Als een beroep wordt gedaan op deze vrijstellingsgrond, worden alle toekenningsbesluiten ingevolge de Wet werk en bijstand, dan wel de Algemene bijstandswet overgelegd, die betrekking hebben op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, alsook eventuele correspondentie met het college van Burgemeester en wethouders omtrent ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Gezinslid van houder verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd

In geval van gezinshereniging wordt de aanvraag ingevolge artikel 3.22, vierde lid, Vreemdelingenbesluit niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien:

  • a. deze aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, en

  • b. gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

Dit vormt een aanvulling op de regeling van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vreemdelingenwet. Ingevolge die regeling kunnen gezinsleden onder omstandigheden, met voorbijgaan aan het middelenvereiste, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die binnen drie maanden vragen om gezinshereniging maar niet in aanmerking komen voor een «afgeleide» verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29,eerste lid, onder e en f, Vreemdelingenwet, omdat zij een andere nationaliteit bezitten dan de hoofdpersoon, kunnen op grond van deze aanvulling met voorbijgaan aan het middelenvereiste in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, indien gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

Bijzondere banden zijn in ieder geval aanwezig, indien het gezinslid de nationaliteit van een dergelijk ander land bezit. Indien de hoofdpersoon echter niet wordt toegelaten tot dat land, is gezinshereniging daar niet mogelijk en wordt het middelenvereiste niet tegengeworpen bij de beoordeling van een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging.

Bij de toepassing van het onder 1 gestelde wordt bij de bepaling van het begin van de termijn van drie maanden uitgegaan van de datum van bekendmaking van de beschikking, waarbij aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.

2.11.1. Middelen: overgangsrecht per 1 november 2004

Voor aanvragen, ontvangen op of na 1 april 2004, maar vóór 1 november 2004, is het volgende van belang, zowel ingeval van gezinshereniging als gezinsvorming.

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Het recht, dat gold van 1 april 2004 tot 1 november 2004, luidde als volgt:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de bijstandsnorm voor echtparen/gezinnen. In afwijking hiervan wordt de aanvraag niet afgewezen indien de wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. zevenenvijftigeneenhalf jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. als alleenstaande ouder de zorg heeft over een kind jonger dan vijf jaar dat rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is.

  • Ad c. Een persoon heeft in beginsel ook alleen de zorg voor een kind indien de buitenlandse partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner in Nederland een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend welke in behandeling is genomen en deze partner in afwachting van een beslissing rechtmatig in Nederland verblijft.

Hoewel feitelijk sprake is van een tweeouder gezin, geldt de volgende fictieredenering. Zou de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning van één van de ouders worden afgewezen op grond van het middelenvereiste, dan zou die ouder moeten terugkeren naar het herkomstland. De andere ouder zou dan als alleenstaande achterblijven met het kind, zodat aanleiding zou bestaan vrijstelling van het middelenvereiste te verlenen. Om onnodige procedurestappen te voorkomen wordt in dergelijke gevallen de voornoemde fictieredenering toegepast.

Een hoofdpersoon heeft echter niet alleen de zorg voor een kind indien dit kind samen met de buitenlandse partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner het hoofdverblijf in het buitenland heeft. In die gevallen wordt niet de fictieredenering gehanteerd, dat als het kind Nederland zou inreizen en hier rechtmatig verblijf zou verkrijgen dan wel als Nederlander hier te lande zou gaan wonen, de hoofdpersoon aanspraak zou maken op vrijstelling van het middelenvereiste. Het kind dient derhalve bij de alleenstaande ouder in Nederland te wonen, om met vrucht een beroep te kunnen doen op de vrijstellingsgrond bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenbesluit, zoals dat luidde tot 1 november 2004. Hierbij geldt vanzelfsprekend dat er sprake van dient te zijn dat het kind rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is.

2.11.2. Middelen: overgangsrecht ex artikel 116 Vreemdelingenwet

Ingevolge artikel 116 Vreemdelingenwet blijven de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, en artikel 18, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet buiten toepassing op Nederlanders en vreemdelingen die op 1 april 2001 waren toegelaten. In plaats daarvan blijft het recht zoals het gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet van toepassing.

Dit heeft gevolgen voor het toepasselijke middelenvereiste, indien verblijf in Nederland wordt beoogd voor gezinshereniging of gezinsvorming bij een:

  • Nederlander (ongeacht of deze reeds op 1 april 2001 Nederlander was of voor 1 april 2004 Nederlander is geworden);

  • vreemdeling, die op 1 april 2001 op grond van de Vreemdelingenwet 1965 was toegelaten (dat wil zeggen: toegelaten als vluchteling, houder van een vergunning tot vestiging, houder van een vergunning tot verblijf, een vergunning tot verblijf als asielgerechtigde of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf);

  • vreemdeling, die bij beschikking van op of na 1 april 2001 op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier of asiel, waarvan de ingangsdatum ligt vóór 1 april 2001.

Op aanvragen, ontvangen vóór 1 april 2004, zijn - mede gelet op artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit – de inkomenseisen van toepassing die golden vóór 1 april 2001, voorzover die gunstiger waren dan het recht dat ingaande die datum gold.

Artikel 116 Vreemdelingenwet was van toepassing op alle drie de eisen (zelfstandigheid, duurzaamheid, hoogte) waaraan de inkomsten van de hoofdpersoon moesten voldoen, alsook op eventuele vrijstellingen. Dit betekent dat in zaken die vallen onder de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 116 Vreemdelingenwet bij de toets aan het middelenvereiste het recht, zoals dat was neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994, op alle onderdelen onverkort moet worden toegepast.

Aangezien de invulling van het middelenvereiste onder dat recht geheel was neergelegd in beleidsregels (en niet, zoals thans het geval is, goeddeels in algemeen verbindende voorschriften), is in de betreffende categorie zaken de inherente afwijkingsbevoegdheid onverkort van toepassing op alle onderdelen van het middelenvereiste (hetgeen onverlet laat dat ook onder vigeur van de huidige Vreemdelingenwet van het middelenvereiste als geheel kan worden afgeweken). Overigens werd ook onder meer bedoeld recht aan het middelenvereiste strak de hand gehouden.

Zelfstandigen

In hoofdstuk A4/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 1994 stond opgenomen dat middelen van bestaan als duurzaam worden aangemerkt indien deze voor de periode van één jaar beschikbaar zijn.

Ten aanzien van de vraag onder welke omstandigheden werd aangenomen dat middelen van bestaan voor de periode van één jaar beschikbaar zouden zijn, bestond een bestendige gedragslijn, waarbij een vergelijking gemaakt werd over de inkomenspositie in de periode voorafgaand aan de indiening van aanvraag. Op deze wijze kon inzicht worden verkregen in de ontwikkeling van de inkomenspositie, een inzicht dat noodzakelijk was voor de bepaling van de mate van duurzaamheid van de inkomsten.

In hoofdstuk A4/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 1994 werd niet vermeld over welke periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag vorenbedoelde vergelijking werd gemaakt. Met het oog op de eenheid van uitvoering wordt zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de termijn van anderhalf jaar die in het huidige beleid geldt. Hierbij geldt echter nadrukkelijk dat – waar artikel 3.20 Voorschrift Vreemdelingen geen mogelijkheid biedt om op grond van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht af te wijken – onder vigeur van het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in bijzondere gevallen gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om op die grond af te wijken van het beleid, indien de toepassing ervan tot gevolgen leidt die onevenredig zijn met de doelen die met dat beleid gediend worden.

Bedoelde beleidsregels hebben betrekking op drie te onderscheiden categorieën hoofdpersonen:

  • de hoofdpersoon is 18 tot 23 jaar;

  • de hoofdpersoon is 23 jaar of ouder;

  • de hoofdpersoon is een langdurig werkloze.

De regels worden hieronder uiteengezet.

Het toepasselijk overgangsrecht, indien de hoofdpersoon 18 tot 23 jaar is

De aanvraag wordt niet afgewezen op de enkele grond dat de hoofdpersoon niet beschikt over voldoende zelfstandige middelen van bestaan, indien deze op de datum waarop de aanvraag is ontvangen 18 jaar of ouder, maar jonger dan 23 jaar is en

  • een zelfstandig inkomen uit arbeid verwerft van ten minste 32 uur per week, ongeacht de hoogte van dat inkomen; of

  • ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand verdient.

Deze middelen van bestaan worden, conform de hoofdregel, als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste één jaar beschikbaar zijn. Het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de huidige normen.

De hierboven genoemde voorwaarden gelden ook voor hoofdpersonen die als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn. Ten aanzien van deze hoofdpersonen gold voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 een bestendige uitvoeringspraktijk, die inhield dat aan de hand van inkomensbescheiden met betrekking tot de periode voorafgaand aan de indiening van aanvraag, werd beoordeeld of aannemelijk was dat gedurende ten minste 32 uur per week arbeid als zelfstandige wordt verricht. Daartoe worden inkomensbescheiden overgelegd ten aanzien van de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag wordt ingediend (zie B1/2.2.3).

Het toepasselijk overgangsrecht, indien de hoofdpersoon 23 jaar of ouder is

De aanvraag wordt niet afgewezen op de enkele grond dat de hoofdpersoon niet beschikt over voldoende zelfstandige middelen van bestaan, indien deze op de datum waarop de aanvraag is ontvangen 23 jaar of ouder is en:

  • een zelfstandig inkomen verwerft uit een dienstverband ter hoogte van ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand;

  • een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (conform het 4-uit-5-criterium van artikel 17 Werkloosheidswet) ontvangt ter hoogte van ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand.

Deze middelen van bestaan worden, conform de hoofdregel, als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste één jaar beschikbaar zijn.

Het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand, wordt vastgesteld aan de hand van de huidige normen.

De hierboven genoemde voorwaarden gelden ook voor diegenen die als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn.

Langdurig werklozen

Voor langdurig werklozen die een uitkering genieten krachtens de Wet werk en bijstand kan gezinshereniging of -vorming toch mogelijk zijn indien kan worden vastgesteld dat een langdurig werkloze, ondanks serieuze inspanningen, geen uitzicht heeft op werk om daarmee zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien, terwijl hij in het verleden wel langdurig heeft deelgenomen aan het arbeidsproces. Voor langdurig werklozen wordt dit onder andere getoetst aan:

  • de duur van het verblijf in Nederland;

  • de duur van de werkloosheid (minimaal drie jaar);

  • de duur en de aard van de werkzaamheden in het verleden;

  • serieuze inspanningen om zelfstandig in het levensonderhoud te voorzien;

  • uitzichten op een werkkring;

  • leeftijd

  • medische aspecten.

2.12. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf bij echtgeno(o)t(e) / geregistreerd partner …… (naam)’.

Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, wordt de beperking aangevuld met een van de volgende teksten:

  • Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist;

  • Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV;

  • Specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan; of

  • Arbeid niet toegestaan.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht is verzekerd krachtens de Ziekenfondswet.

3. Voorkoming van schijnhuwelijken

3.1. Algemeen

Op 1 november 1994 is de Wet voorkoming schijnhuwelijken (Wet van 2 juni 1994 tot wijziging van Titel 4 en Titel 5 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: Boek 1 BW) en van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA; Stb. 1994, 405) in werking getreden. Deze regeling maakt het mogelijk om zowel preventief als repressief op te treden tegen het sluiten van een schijnhuwelijk in Nederland en tegen de registratie van een buiten Nederland gesloten schijnhuwelijk in de registers van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage dan wel in de GBA. Effectieve uitvoering van deze wet verlangt een goede samenwerking tussen de ambtenaar van de burgerlijke stand/ambtenaar belast met het bijhouden van de GBA (hierna: GBA-ambtenaar) en de korpschef.

Definitie van een schijnhuwelijk/-partnerschap

Een schijnhuwelijk of -partnerschap is een huwelijk of geregistreerd partnerschap dat wordt aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over een verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog een verblijfsrecht te verschaffen.

3.2. De verklaring op grond van artikel 44, eerste lid onder k, Boek 1 BW

Als ten minste één van de aanstaande echtgenoten of geregistreerde partners niet de Nederlandse nationaliteit bezit, mag de ambtenaar van de burgerlijke stand pas meewerken aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte of een akte van registratie van een partnerschap, en aan de voltrekking van een huwelijk of de aangifte van registratie van een partnerschap, indien hij beschikt over een verklaring van de korpschef. Dit lijdt uitzondering indien:

  • de echtgenoten of geregistreerde partners aannemelijk kunnen maken dat zij beiden buiten Nederland woonplaats hebben;

  • de betrokken echtgenoot of geregistreerde partner die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (asiel of regulier) in Nederland verblijft dan wel gemeenschapsonderdaan is;

  • het huwelijk of geregistreerd partnerschap is voltrokken ten minste tien jaren vóór de inschrijving in de GBA of de registratie in de registers van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage en nog bestaat; of

  • het huwelijk of het geregistreerd partnerschap juridisch is geëindigd.

Naast de vermelding van de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bevat deze verklaring een advies van de korpschef aan de ambtenaar van de burgerlijke stand met het oog op diens beslissing om al dan niet medewerking te verlenen aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte/aangifte van registratie van een partnerschap dan wel de huwelijksvoltrekking/partnerschapsregistratie. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van zes maanden. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verschaft de korpschef schriftelijk informatie omtrent de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling, voor zover de korpschef niet zelf de beschikking heeft over die informatie.

Ook ingeval de ambtenaar van de burgerlijke stand van de Gemeente 's-Gravenhage wordt verzocht om inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand, of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken wordt verzocht om inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de GBA, dient de desbetreffende ambtenaar te beschikken over deze verklaring.

De korpschef is in alle gevallen waarin de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken om advies vraagt, verplicht om een verklaring af te geven.

Het is voor de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van groot belang dat de verklaring van de korpschef een duidelijk advies bevat:

  • Positief: als de korpschef van mening is dat er geen indicaties zijn die wijzen op een eventueel schijnhuwelijk of –partnerschap;

  • Negatief: als hij van mening is dat daarvoor wel indicaties zijn.

Een negatief advies dient te worden gemotiveerd en te worden vergezeld van een ingevulde vragenlijst met eventuele waarnemingen van de korpschef die kunnen duiden op een schijnhuwelijk of -partnerschap. Alleen een gemotiveerd negatief advies kan de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken ondersteunen bij zijn beslissing om niet mee te werken aan het voltrekken van een huwelijk of de registratie van een partnerschap dan wel de registratie van een buiten Nederland gesloten huwelijk of partnerschap in de onder hem berustende registers.

3.3. Verhouding tussen de verblijfsprocedure en de procedure voorkoming schijnhuwelijken

De verklaring van de korpschef is een advies aan de ambtenaar van de burgerlijke stand/GBA-ambtenaar en dient dan ook los te worden gezien van een eventuele aanvraag om een verblijfsvergunning. Dit betekent dat ook al beschikt de vreemdeling al over een verblijfsstatus, toch een verklaring van de korpschef moet worden afgegeven, tenzij sprake is van een van de in paragraaf 3.2 genoemde uitzonderingen. De verklaring is ook nodig in de situatie dat de vreemdeling nog niet over een verblijfsvergunning in Nederland beschikt, maar wel van plan is om een aanvraag daartoe in te dienen.

3.4. Het model M46

De verklaring van de korpschef en de terugmeldberichten zijn opgenomen als model M46. Het model M46 bestaat uit vier delen, te weten:

Deel A model M46-A: Door aanvragers te verstrekken gegevens

Dit deel betreft een overzicht van de personalia van de personen – de (aanstaande) echtgenoten/geregistreerde partners – op wie de verklaring betrekking heeft.

Het model M46-A wordt uitgereikt door de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van de gemeente waar de aanvrager woon- of verblijfplaats heeft. Beide (aanstaande) echtelieden of geregistreerde partners dienen het gedeelte van de vragenlijst dat op hen van toepassing is na invulling van de datum en plaats te voorzien en te ondertekenen.

Vervolgens zendt de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken het volledig ingevulde model M46-A (waarop zowel de gegevens betreffende de gemeente alsmede gegevens van de (aanstaande) echtgenoten/geregistreerde partners zijn ingevuld) tezamen met het model M46-B naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ter invulling van onderdeel II.

Deel B model M46-B: Door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de korpschef te verstrekken gegevens

Dit deel bevat gegevens over de verblijfsrechtelijke positie van de aanvrager en van de (aanstaande) echtgenoten of geregistreerde partners, alsmede het advies van de korpschef.

Deel B bestaat uit de volgende onderdelen:

II: De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vult de haar bekende vreemdelingrechtelijke gegevens van de (aanstaande) echtgenoten/geregistreerde partners in onder dit gedeelte van het model M46-B. Deel II wordt vervolgens gedagtekend, ondertekend en verzonden naar de korpschef.

III: Het advies van de korpschef met een motivering: alleen in geval van een negatief advies dient dit gemotiveerd te worden. Deel III wordt gedagtekend en ondertekend door de korpschef.

IV: Vragenlijst met betrekking tot waarnemingen: ingeval van een negatief advies, wordt tevens de vragenlijst ingevuld. Hierop worden vermeld de feiten en omstandigheden van verblijfsrechtelijke aard en overige waarnemingen die op een mogelijk schijnkarakter van het (voorgenomen) huwelijk kunnen duiden. Van belang hierbij is dat de beoordeling of sprake is van een schijnkarakter van het (voorgenomen) huwelijk, altijd op meerdere feiten en omstandigheden moet berusten. Het enkele feit dat sprake is van een groot leeftijdsverschil tussen beide (aanstaande) echtgenoten is bijvoorbeeld onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een schijnhuwelijk.

De vragenlijst is niet limitatief. Het formulier biedt bij punt 9 de ruimte om overige waarnemingen omtrent beide (aanstaande) echtgenoten/geregistreerde partners te vermelden.

De korpschef vult tevens op de eerste pagina van het model M46-A de op hem betrekking hebbende gegevens in. Vervolgens zendt hij de ingevulde modellen M46-A en 46-B naar de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van de gemeente waar de aanvrager woon- of verblijfplaats heeft.

Deel C model M46-C: Terugmeldformulier

De ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken informeert de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over zijn beslissing met behulp van deel C: Terugmeldbericht. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelt de korpschef op de hoogte van de beslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken. De korpschef draagt zorg voor het verwerken van de informatie.

Deel D model M46-D: Afloopbericht procedure schijnhuwelijken

De ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken informeert de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de beslissing van de rechter met behulp van deel D: Afloopbericht schijnhuwelijken. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelt de korpschef op de hoogte van de beslissing van de rechter alsmede van de aan die beslissing ten grondslag liggende beweegredenen. De korpschef draagt zorg voor het verwerken van de informatie.

Belang van registratie van de gegevens uit deel C en D

Om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de wet is het van groot belang dat er landelijk cijfermateriaal over het model M46 kan worden gegenereerd. Dit is alleen mogelijk als de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) én de korpschef uitvoering geven aan de hiervóór beschreven werkzaamheden.”

3.5. Procedure

Wie vraagt de verklaring aan?

De verklaring wordt aangevraagd door:

  • 1. de (aanstaande) echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, ook als hij/zij reeds beschikken over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd; of

  • 2. de geregistreerde partners, indien zij beiden niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, ook als zij reeds beschikken over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd;

  • 3. de in Nederland verblijvende echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner, indien degene ten behoeve van wie de verklaring wordt aangevraagd, geen woonplaats heeft in Nederland.

Geen verklaring is vereist indien:

  • de echtgenoten of geregistreerde partners aannemelijk kunnen maken dat zij beiden buiten Nederland woonplaats hebben;

  • de betrokken echtgenoot of geregistreerde partner die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (asiel of regulier) in Nederland verblijft dan wel gemeenschapsonderdaan is;

  • het huwelijk of geregistreerd partnerschap is voltrokken ten minste tien jaren vóór de inschrijving in de GBA of de registratie in de registers van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage en nog bestaat; of

  • het huwelijk of het geregistreerd partnerschap juridisch is geëindigd.

Waar en wanneer dient de verklaring te worden aangevraagd?

De verklaring wordt aangevraagd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van de gemeente waar (één van) de (aanstaande) echtgenote(n) woonachtig (is)(zijn):

  • 1. bij een voorgenomen huwelijk of registratie van een partnerschap;

  • 2. bij inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de GBA;

  • 3. bij inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage; of

  • 4. indien zes maanden verstreken zijn sedert de afgifte van een eerdere verklaring.

Om er zorg voor te dragen dat de korpschef alle van belang zijnde feiten bij zijn advies aan de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken betrekt, dienen betrokkenen bij het invullen van het model M46-A een uittreksel uit de GBA over te leggen (artikel 28 Besluit Burgerlijke Stand 1994). Dit uittreksel bevat onder meer historische huwelijks- en adresgegevens en wordt met de modellen M46-A en M46-B (waarop zowel door de ambtenaar van burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken als door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een aantal gegevens zijn ingevuld) aan de korpschef gestuurd, die het uittreksel vervolgens tezamen met zijn advies retourneert aan de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken.

Verklaring van de korpschef

De korpschef stuurt de modellen M46-A en M46-B rechtstreeks naar de betreffende ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken. Is de periode gelegen tussen de datum van de afgifte van de verklaring en de datum van de huwelijksvoltrekking of de voorgenomen registratie van het partnerschap langer dan zes maanden, dan dient voor de huwelijksvoltrekking of de registratie van het partnerschap een nieuwe verklaring van de korpschef te worden overgelegd. De verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling kan immers zijn gewijzigd. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verschaft de korpschef schriftelijk informatie omtrent de verblijfsrechtelijke positie van de aanvrager en de andere partij, voorzover zij zelf over deze informatie beschikt en voorzover de korpschef niet zelf de beschikking heeft over die informatie.

Beslissing ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken

Op basis van de hem bekende feiten en omstandigheden en het advies van de korpschef neemt de ambtenaar een beslissing. Komt de ambtenaar van de burgerlijke stand tot de conclusie dat sprake is van een schijnhuwelijk of -partnerschap, dan weigert hij mee te werken aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte/aangifte registratie van een partnerschap, aan het voltrekken van het huwelijk/het registreren van een partnerschap, óf weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage de inschrijving van het buiten Nederland gesloten huwelijk/geregistreerd partnerschap in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand. Betrokkenen kunnen hiertegen beroep instellen bij de rechter op grond van artikel 27 Boek 1 BW. Is de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken vanwege het schijnkarakter van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap niet voornemens gevolg te geven aan het verzoek om inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de GBA, dan stelt hij betrokkenen hiervan in kennis en biedt hij hun de mogelijkheid hun zienswijze naar voren te brengen (artikel 83 Wet GBA). Weigert de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken ook na het vernemen van de zienswijze van beide partijen tot inschrijving over te gaan, dan kunnen partijen tegen deze weigering beroep indienen bij de rechter.

Terugmelding beslissing ambtenaar

In alle gevallen waarin de korpschef een verklaring afgeeft, informeert de ambtenaar van de burgerlijke stand/GBA-ambtenaar door tussenkomst van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de korpschef over zijn beslissing via deel C: Terugmeldformulier. Wordt tegen de weigering beroep ingesteld bij de rechter, dan informeert de desbetreffende ambtenaar, nadat de rechterlijke beschikking kracht van gewijsde heeft gekregen, de korpschef door tussenkomst van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de beslissing van de rechter met behulp van deel D model M46-D: Afloopbericht procedure schijnhuwelijken.

Registratie van terugmeldberichten

De korpschef draagt zorg voor registratie van de gegevens, vermeld op deel C model M46-C: Terugmeldbericht en deel D model M46-D: Afloopbericht procedure schijnhuwelijken.

3.6. Stuiting door het Openbaar Ministerie

Stuiting is het recht om zich te verzetten tegen de sluiting van een huwelijk of de registratie van een partnerschap. Op grond van artikel 53 lid 3 Boek 1 BW is het Openbaar Ministerie bevoegd om een voorgenomen huwelijk of geregistreerd partnerschap te stuiten wegens strijd met de openbare orde, indien het huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt aangegaan met het oog op de verkrijging van een verblijfsvergunning voor Nederland van één van de aanstaande echtgenoten of geregistreerde partners. Voordat tot stuiting wordt overgegaan, verzamelt het Openbaar Ministerie de hiervoor benodigde informatie. Een kopie van deel B en overige waarnemingen van de korpschef spelen hierbij een belangrijke rol.

Indien een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt gestuit, wordt de korpschef door tussenkomst van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) via deel C: Terugmeldformulier hierover geïnformeerd.

3.7. Nietigverklaring door het Openbaar Ministerie

Indien ná de huwelijksvoltrekking uit feiten en/of omstandigheden blijkt dat het huwelijk of geregistreerd partnerschap is gericht op de verkrijging van een verblijfsvergunning voor Nederland van een van de echtgenoten of geregistreerde partners, kan op vordering van het Openbaar Ministerie het huwelijk of geregistreerd partnerschap nietig worden verklaard op grond van artikel 71a Boek 1 BW. Een vordering tot nietigverklaring heeft in het algemeen alleen kans van slagen als er meerdere indicaties zijn die duiden op het schijnkarakter van het huwelijk of geregistreerd partnerschap. De enkele constatering bijvoorbeeld dat betrokkenen niet samenwonen is hiervoor niet voldoende.

4. Relatie

4.1. Eerste verblijfsaanvaarding

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan op aanvraag worden verleend aan de vreemdeling die een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt. In artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit is een aanspraak gegeven op de verlening van een verblijfsvergunning op grond van een duurzame en exclusieve relatie met een in Nederland gevestigde hoofdpersoon. Deze artikelen bevatten algemeen verbindende voorschriften. Indien wordt aangetoond dat onverkort aan de daar genoemde voorwaarden wordt voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend. Daarbij is van belang dat in deze paragraaf ook regels worden gegeven over de toepassing van enkele voorwaarden. Het betreft beleidsregels over de vaststelling van feiten, zoals de regel dat:

  • de staat van personen (bijvoorbeeld de ongehuwde burgerlijke staat) wordt aangetoond aan de hand van gelegaliseerde bescheiden (zie B2/12); en

  • het bestaan van een duurzame en exclusieve relatie in ieder geval wordt aangetoond door de ondertekening van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring.

Indien niet is aangetoond dat onverkort wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit kan de verblijfsvergunning slechts op grond van een duurzame en exclusieve relatie met een in Nederland gevestigde hoofdpersoon worden verleend, indien aan de voorwaarden in deze paragraaf wordt voldaan. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels. Zij zien op:

  • de duurzame en exclusieve relatie tussen de partners (B2/4.2);

  • de verwantschap tussen de partners (B2/4.3);

  • de ongehuwde burgerlijke staat van beide partners (B2/4.4);

  • de gelegaliseerde akten (B2/4.5);

  • de leeftijd van beide partners (B2/4.6);

  • de verblijfstatus van de hoofdpersoon (B2/4.7);

  • polygamie (B2/4.9);

  • samenwoning en gemeenschappelijke huishouding (B2/4.10);

  • de garantverklaring (B2/4.13).

Naast de beleidsregels in deze paragraaf zijn ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vreemdelingenwet van toepassing. De verblijfsvergunning wordt derhalve niet verleend indien niet wordt voldaan aan een of meer van die algemene voorwaarden. Verwezen wordt naar B1/2.2.

Op deze algemene voorwaarden bestaan echter uitzonderingen wat betreft het middelenvereiste (B2/4.12).

4.2. Duurzame en exclusieve relatie

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt niet op grond van een relatie verleend, indien de vreemdeling niet een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de in Nederland gevestigde hoofdpersoon. Van een duurzame en exclusieve relatie is sprake indien de (homo- of heteroseksuele) relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen.

Het bestaan van een duurzame en een exclusieve relatie kan worden aangetoond door de ondertekening van een relatieverklaring door beide partners (model M42). Door de ondertekening van die schriftelijke verklaring verklaren de vreemdeling en de hoofdpersoon feitelijk samen te (gaan) wonen en een duurzame en exclusieve relatie te onderhouden. Dat geldt evenzeer indien de vreemdeling zich erop beroept aanspraken te ontlenen aan artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit. Het gaat daarbij om een beleidsregel omtrent de vaststelling van feiten.

Deze verklaring vormt geen onweerlegbaar bewijs. De aanvraag wordt, ongeacht de ondertekening van de relatieverklaring, afgewezen indien aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. Dit is een relatie die wordt aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over een verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog een verblijfsrecht te verschaffen. Aanwijzingen dat sprake is van een schijnrelatie zijn onder meer:

  • verklaringen van de betrokken partners, samen of afzonderlijk, waaruit de intentie van een schijnrelatie blijkt, of waaruit tegenstrijdigheden zijn af te leiden, die een dergelijke conclusie rechtvaardigen;

  • betrouwbare verklaringen van derden; en

  • de vaststelling bij proces-verbaal dat de betrokken partners niet samenwonen of geen gemeenschappelijke huishouding voeren.

4.3. Verwantschap

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon tot elkaar in een zodanig nauwe relatie staan dat die naar Nederlands recht een huwelijksbeletsel zou vormen.

4.4. Ongehuwde burgerlijke staat

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling of de hoofdpersoon met een ander een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan of gehuwd is, tenzij het huwelijk of het geregistreerd partnerschap door wettelijke beletselen, waarop geen invloed kan worden uitgeoefend, niet is ontbonden.

4.5. Gelegaliseerde akten

De (ongehuwde) burgerlijke staat wordt aangetoond met officiële gelegaliseerde bescheiden, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in paragraaf B2/12 van toepassing is. Dat is ook het geval indien de vreemdeling zich erop beroept dat aan alle voorwaarden van artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit wordt voldaan. De verblijfsvergunning wordt niet op grond van een relatie verleend indien de (ongehuwde) burgerlijke staat niet is aangetoond.

Het, indien nodig gelegaliseerde, bewijsstuk van ongehuwd zijn mag niet ouder zijn dan zes maanden na afgifte door de daartoe bevoegde autoriteiten. De regel dat een verklaring van ongehuwd zijn niet ouder mag zijn dan zes maanden wordt ook door de Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand gehanteerd. De termijn van zes maanden wordt gezien als een redelijke termijn waarbinnen men wordt geacht niet (opnieuw) in het huwelijk te zijn getreden.

Uiteraard wordt een bewijs van ongehuwd zijn dat minder dan zes maanden oud is in geval van contra-indicaties niet geaccepteerd. Hierbij valt te denken aan de situatie dat een vier maanden oud bewijs van ongehuwd zijn, wordt overgelegd en een echtscheidingsakte waaruit blijkt dat een huwelijksontbinding binnen die vier maanden heeft plaatsgevonden.

4.6. Leeftijd van beide partners

In geval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning ingevolge de artikelen 3.14, tweede lid, en 3.15, tweede lid, Vreemdelingenbesluit verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon eenentwintig jaar of ouder zijn.

Beleidsregel: in geval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning niet verleend indien de vreemdeling of de hoofdpersoon de eenentwintigjarige leeftijd nog niet heeft bereikt.

In geval van gezinshereniging wordt de verblijfsvergunning ingevolge de artikelen 3.14, eerste lid, en 3.15, eerste lid, Vreemdelingenbesluit verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

Beleidsregel: in geval van gezinshereniging wordt de aanvraag afgewezen, indien de vreemdeling of de hoofdpersoon de achttienjarige leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij:

  • de vreemdeling of de hoofdpersoon wel de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt; en

  • de duurzame en exclusieve relatie reeds in het buitenland bestond, voordat de hoofdpersoon rechtmatig verblijf in Nederland had.

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Indien de aanvraag is ontvangen vóór 1 november 2004, is het recht, zoals dat luidde vóór die datum, van belang voor de beoordeling van verblijfsaanvragen.

Dit recht luidde vóór 1 november 2004 als volgt:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de vreemdeling of de hoofdpersoon de achttienjarige leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij:

  • a. de vreemdeling of de hoofdpersoon wel de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt; en

  • b. de duurzame en exclusieve relatie reeds in het buitenland bestond, voordat de hoofdpersoon rechtmatig verblijf in Nederland had.

Deze uitzondering is uitsluitend van toepassing indien er sprake is van gezinshereniging. Ingeval van gezinsvorming dienen beide partners achttien jaar of ouder te zijn.

4.7. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon in Nederland verblijft anders dan als:

  • a. Nederlander;

  • b. gemeenschapsonderdaan;

  • c. Turks onderdaan die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80; of

  • d. houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), tenzij de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd:

    • onder een beperking verband houdend met uitwisseling, verblijf als au pair of verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling;

    • die met toepassing van artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit is verleend en de houder een verblijfsrecht geeft van tijdelijke aard in de zin van artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit. Het gaat hierbij om tijdelijke regelingen op grond waarvan de hoofdpersoon gedurende slechts een korte tijd in Nederland mag verblijven.

4.9. Polygamie

Zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een (al dan niet geregistreerd) partnerschap is verbonden, wordt de verblijfsvergunning slechts verleend aan één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd, alsmede de uit die vreemdeling geboren (minderjarige) kinderen.

Ook indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de buitenlandse partner alsmede eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Indien de polygame situatie is beëindigd, bijvoorbeeld door overlijden of door een echtscheiding die naar Nederlands internationaal privaatrecht is erkend, staat de vroegere polygame situatie niet aan verlening van de verblijfsvergunning in de weg.

4.10. Samenwoning en gemeenschappelijke huishouding

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon niet samenwonen of geen gemeenschappelijke huishouding voeren.

De vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven moeten feitelijk samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij dienen ook naar buiten toe, bijvoorbeeld naar de werkgever, de belastingdienst en het ziekenfonds, hetzelfde adres te voeren. Daarnaast dienen de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven op hetzelfde adres in de GBA te staan ingeschreven.

Voor vreemdelingen die vanuit het buitenland verblijf aanvragen, geldt dat zij direct nadat zij in Nederland over de verblijfsvergunning beschikken met hun (huwelijks)partner dienen te gaan samenwonen als hier bedoeld.

4.11. Openbare orde beleid

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.20 Vreemdelingenbesluit verleend indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid. De artikelen 3.77 en 3.78 Vreemdelingenbesluit zijn van toepassing.

Beleidsregel

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. De paragrafen B1/2.2.4 en verder zijn van toepassing.

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Indien de aanvraag is ontvangen vóór 15 februari 2005, is het recht, zoals dat luidde vóór die datum van belang voor de beoordeling van verblijfsaanvragen.

Dat recht luidde vóór 15 februari 2005 als volgt:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. In afwijking hiervan wordt de aanvraag, ingediend door de partner van een Nederlander, van een houder van de verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, slechts afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling:

  • a. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf, of hem een langdurige vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd;

  • b. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een taakstraf en de rechter een langdurige vervangende hechtenis heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht; of

  • c. bij herhaling wegens een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd.

Onder langdurig wordt hier verstaan een periode van zes maanden of langer.

4.12. Middelen

In geval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.22, tweede lid, Vreemdelingenbesluit verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Beleidsregel

Ingeval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan 120 procent van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.

Bij toepassing van het vorenstaande wordt het netto-inkomen vergeleken met 120% van het referentie netto minimumloon, inclusief vakantiebijslag, en dat correspondeert met 120% van het netto normbedrag voor gehuwden, bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand, eveneens inclusief vakantiebijslag.

Ingeval van gezinshereniging wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.22, eerste lid, Vreemdelingenbesluit verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de norm ingevolge de Wet werk en bijstand voor gehuwden.

Beleidsregel

In geval van gezinshereniging wordt de verblijfsvergunning niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de norm ingevolge de Wet werk en bijstand voor gehuwden.

In afwijking van de voorgaande alinea’s wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. 65 jaar of ouder is,

  • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, of

  • c. blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Het onder a en b vermelde is gebaseerd op artikel 3.22, derde lid, Vreemdelingenbesluit.

Het onder c vermelde is een beleidsregel die is gebaseerd op artikel 3.13, tweede lid, Vreemdelingenbesluit.

Gezinslid van houder verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd

In geval van gezinshereniging wordt de aanvraag ingevolge artikel 3.22, vierde lid, Vreemdelingenbesluit niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien:

  • c. ceze aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, en

  • d. gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

Zie in dit verband 2.11.

  • Ad b. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar 2.11 onder ad b.

  • Ad c. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar 2.11 onder ad c.

4.12.1. Middelen: overgangsrecht per 1 november 2004

Voor aanvragen, ontvangen op of na 1 april 2004, maar vóór 1 november 2004, is het volgende van belang, zowel ingeval van gezinshereniging als gezinsvorming.

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Het recht dat gold van 1 april 2004 tot 1 november 2004 luidde als volgt:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de bijstandsnorm voor echtparen/gezinnen. In afwijking hiervan wordt de aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. zevenenvijftigeneenhalf jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. als alleenstaande ouder de zorg heeft over een kind jonger dan vijf jaar dat rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is.

  • Ad b. Ten aanzien van de vrijstellingsgrond wordt verwezen naar 2.11 onder ad b.

  • Ad c. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar 2.11.1 onder ad c.

4.12.2. Middelen: overgangsrecht ex artikel 116 Vreemdelingenwet

Ingevolge artikel 116 Vreemdelingenwet blijven de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, en artikel 18, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet buiten toepassing op Nederlanders en vreemdelingen die op 1 april 2001 waren toegelaten. In plaats daarvan blijft het recht zoals het gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet van toepassing.

Dit heeft gevolgen voor het toepasselijke middelenvereiste, indien verblijf in Nederland wordt beoogd voor gezinshereniging of gezinsvorming bij een:

  • Nederlander (ongeacht of deze reeds op 1 april 2001 Nederlander was of voor 1 april 2004 Nederlander is geworden);

  • vreemdeling, die op 1 april 2001 op grond van de Vreemdelingenwet 1965 was toegelaten (dat wil zeggen: toegelaten als vluchteling, houder van een vergunning tot vestiging, houder van een vergunning tot verblijf, een vergunning tot verblijf als asielgerechtigde of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf);

  • vreemdeling, die bij beschikking van op of na 1 april 2001 op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier of asiel, waarvan de ingangsdatum ligt vóór 1 april 2001.

Op aanvragen, ontvangen vóór 1 april 2004 zijn – mede gelet op artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit – de inkomenseisen van toepassing die golden vóór 1 april 2001, voorzover die gunstiger waren dan het recht dat ingaande die datum gold.

Artikel 116 Vreemdelingenwet was van toepassing op alle drie de eisen (zelfstandigheid, duurzaamheid, hoogte) waaraan de inkomsten van de hoofdpersoon moesten voldoen, alsook op eventuele vrijstellingen. Dit betekent dat in zaken die vallen onder de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 116 Vreemdelingenwet bij de toets aan het middelenvereiste het recht, zoals dat was neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994, op alle onderdelen onverkort moet worden toegepast.

Aangezien de invulling van het middelenvereiste onder dat recht geheel was neergelegd in beleidsregels (en niet, zoals thans het geval is, goeddeels in algemeen verbindende voorschriften), is in de betreffende categorie zaken de inherente afwijkingsbevoegdheid onverkort van toepassing op alle onderdelen van het middelenvereiste (hetgeen onverlet laat dat ook onder vigeur van de huidige Vreemdelingenwet van het middelenvereiste als geheel kan worden afgeweken). Overigens werd ook onder meer bedoeld recht aan het middelenvereiste strak de hand gehouden.

Zelfstandigen

In hoofdstuk A4/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 1994 stond opgenomen dat middelen van bestaan als duurzaam worden aangemerkt indien deze voor de periode van één jaar beschikbaar zijn.

Ten aanzien van de vraag onder welke omstandigheden werd aangenomen dat middelen van bestaan voor de periode van één jaar beschikbaar zouden zijn, bestond een bestendige gedragslijn, waarbij een vergelijking gemaakt werd over de inkomenspositie in de periode voorafgaand aan de indiening van aanvraag. Op deze wijze kon inzicht worden verkregen in de ontwikkeling van de inkomenspositie, een inzicht dat noodzakelijk was voor de bepaling van de mate van duurzaamheid van de inkomsten.

In hoofdstuk A4/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 1994 werd niet vermeld over welke periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag vorenbedoelde vergelijking werd gemaakt. Met het oog op de eenheid van uitvoering wordt zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de termijn van anderhalf jaar die in het huidige beleid geldt. Hierbij geldt echter nadrukkelijk dat – waar artikel 3.20 Voorschrift Vreemdelingen geen mogelijkheid biedt om op grond van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht af te wijken – onder vigeur van het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in bijzondere gevallen gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om op die grond af te wijken van het beleid, indien de toepassing ervan tot gevolgen leidt die onevenredig zijn met de doelen die met dat beleid gediend worden.

4.13. Garantverklaring

De in Nederland gevestigde partner ondertekent een garantverklaring (model M47), waarmee hij zich garant stelt voor de kosten die voor de staat en voor andere openbare lichamen voortvloeien uit het verblijf van de buitenlandse partner, alsmede voor de kosten van terugkeer naar een land waar de toelating van die buitenlandse partner is gewaarborgd. De garantverklaring kan niet door een derde worden ondertekend.

Als de hoofdpersoon voldoet aan de bepalingen van artikel 3.22, tweede lid, Vreemdelingenbesluit, behoeft geen garantieverklaring te worden ondertekend.

4.14. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf bij partner …… (naam)’.

Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, wordt de beperking aangevuld met een van de volgende teksten:

  • Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist;

  • Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV;

  • Specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan; of

  • Arbeid niet toegestaan.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht is verzekerd krachtens de Ziekenfondswet.

5. Voortgezet verblijf van huwelijkspartners, geregistreerde partners en partners

5.1. Inleiding

Als uitgangspunt wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden (B1/2.2.7) of een van de andere in artikel 18 Vreemdelingenwet genoemde afwijzingsgronden van toepassing is (B1/2.2.2 t/m B1/2.2.4, B1/2.2.7 t/m B1/2.2.9). De vreemdeling die niet meer voldoet aan de beperking verband houdend met het doel waarvoor de oorspronkelijke verblijfsvergunning was verleend, kan uiteraard een aanvraag indienen tot wijziging van de verblijfsvergunning. De tijdig ingediende aanvraag komt voor inwilliging in aanmerking indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor de eerste verblijfsaanvaarding voor het nieuw beoogde verblijfsdoel. Voor de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt verwezen naar B1/3.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de voortzetting van het verblijf van de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of duurzame en exclusieve relatie is verleend, door verlenging van de verblijfsvergunning (B2/5.2) of door verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning (B2/5.3).

5.2. Middelenvereiste

Nadat de vreemdeling een jaar verblijf bij (huwelijks)partner heeft gehad, dient de verblijfsvergunning te worden verlengd. Daarbij wordt getoetst aan de algemene voorwaarden voor het verlengen van de verblijfsvergunning. Indien aan die voorwaarden wordt voldaan, wordt de verblijfsvergunning verlengd voor de duur van vijf jaren.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen, indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ingevolge artikel 19 Vreemdelingenwet kan de verblijfsvergunning om die reden worden ingetrokken.

5.2.1. Gezamenlijk inkomen

Bij de beoordeling van de vraag of duurzaam wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt in het kader van aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur van verblijfsvergunningen regulier uitgegaan van het gezamenlijk inkomen van de vreemdeling en de hoofdpersoon. Bij de beoordeling van de vraag of voldoende middelen van bestaan worden verworven, mogen de zelfstandig verworven inkomsten bij elkaar worden opgeteld.

5.2.2. Belangenafweging en vrijwillige werkloosheid

Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Omtrent die afweging van belangen worden hieronder algemene regels gesteld.

Voldoende, niet-duurzame middelen

Als de zelfstandig verworven inkomsten voldoende zijn en gedurende het jaar direct voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend steeds voldoende zijn geweest, dan wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet op de enkele grond dat deze inkomsten niet duurzaam zijn. Het economisch welzijn van Nederland kan in dat geval de inmenging in het familie- of gezinsleven, bedoeld in artikel 8 EVRM, niet rechtvaardigen, aangezien de hoofdpersoon nog altijd beschikt over voldoende bestaansmiddelen.

Onvoldoende middelen

Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer beschikt over voldoende zelfstandig verworven middelen van bestaan, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Bij deze belangenafweging worden de volgende factoren betrokken:

  • De nationaliteiten van de vreemdeling en de gezinsleden (waaronder tevens wordt begrepen de hoofdpersoon). Hierbij is met name van belang de vraag of (één van de) gezinsleden de Nederlandse nationaliteit heeft;

  • Voorzover de hoofdpersoon in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier: het doel en de (niet-)tijdelijkheid van deze verblijfsvergunning;

  • De duur van het verblijf van de vreemdeling en de gezinsleden in Nederland op grond van een verblijfsvergunning;

  • De banden van de vreemdeling en de gezinsleden met het herkomstland;

  • De reden waarom niet meer wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan;

  • De duur en hoogte van middelen van bestaan die eventueel nog wel beschikbaar zijn;

  • De mate waarin de vreemdeling eventueel een (aanvullend) beroep doet op de algemene middelen en (voorzover van toepassing) de reden waarom een vreemdeling dit beroep doet;

  • Eventuele bijzondere omstandigheden ten aanzien van de vreemdeling en de gezinsleden.

Vrijwillige werkloosheid

Het economisch welzijn van Nederland is een van de gronden waarop inmenging in het familie- of gezinsleven, bedoeld in artikel 8 EVRM, kan worden gerechtvaardigd. Bij de belangenafweging die toetsing aan artikel 8 EVRM meebrengt, komt aan het feit dat er sprake is van vrijwillige of verwijtbare werkloosheid en van een beroep op de publieke middelen een zodanig zwaar gewicht toe, dat verblijfsbeëindiging veelal een gerechtvaardigde inmenging zal betekenen.

Gelet op het voorgaande wordt behoudens de vrijstellingsgronden van artikel 3.85 Vreemdelingenbesluit (zie hieronder) de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur in ieder geval afgewezen indien de hoofdpersoon tijdens de geldigheid van de verblijfsvergunning:

  • a. vrijwillig of door eigen toedoen werkloos is geworden; en

  • b. een beroep doet op de publieke middelen.

Onder deze omstandigheden wordt ook de nog geldige verblijfsvergunning ingetrokken.

Ad a.

Het enkele feit dat iemand werkloos is na het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van vrijwillige werkloosheid. Vrijwillige werkloosheid kan wel worden aangenomen indien er andere feiten en omstandigheden zijn waaruit kan worden afgeleid dat het einde van het dienstverband een niet-onvrijwillig karakter heeft of dat na einde dienstverband de werkloosheid alsnog een niet-onvrijwillig karakter heeft gekregen, hetgeen onder meer kan blijken uit uitsluiting van of strafkorting op de uitkering.

Er kan gesproken worden van vrijwillige werkloosheid indien een werknemer verwijtbaar werkloos is geworden in de zin van artikel 24 van de Werkloosheidswet. Dit is het geval als hij:

  • zich zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag zijn ontslag tot gevolg zou kunnen hebben (bijvoorbeeld ontslag op staande voet);

  • ontslag heeft genomen, zonder dat aan de voortzetting van zijn dienstbetrekking voor hem zodanige bezwaren zijn verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

Of een werknemer al dan niet verwijtbaar werkloos is geworden, dient naar behoren te worden geconstateerd door het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), de Gemeentelijke Sociale Dienst of het uitvoeringsorgaan van de sociale verzekeringen. Indien geconstateerd wordt dat de hoofdpersoon niet door eigen toedoen werkloos is, is hij onvrijwillig werkloos.

5.2.2.1. Middelen

Artikel 3.85 Vreemdelingenbesluit bepaalt in welke gevallen de aanvraag tot het verlengen niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. In die gevallen wordt de verblijfsvergunning ook niet ingetrokken.

Artikel 3.85. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wet afgewezen, indien de vreemdeling en degene bij wie hij als gezinslid verblijft gezamenlijk zelfstandig en duurzaam beschikken over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a.

2 De aanvraag wordt evenmin op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wet afgewezen, indien de persoon bij wie de vreemdeling als gezinslid verblijft 65 jaar of ouder is of naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.

N.B. Als voorwaarde voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, die in het kader van gezinsvorming is verleend, geldt dat wat betreft hoogte moet worden beschikt over een al dan niet gezamenlijk netto-inkomen van tenminste 100% naar de norm voor gehuwden in de zin van artikel 21 van de Wet werk en bijstand.

Ingevolge artikel 3.85, eerste lid, in samenhang met artikel 3.74, eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit wordt in het kader van de verlenging van de verblijfsvergunning immers een al dan niet gezamenlijk inkomen van tenminste die hoogte als voldoende aangemerkt.

Zie verder B2/2.11.

5.2.2.2. Middelen: overgangsrecht per 1 november 2004

Voor aanvragen, ontvangen op of na 1 april 2004, maar vóór 1 november 2004, is het volgende van belang.

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Het recht dat gold van 1 april 2004 tot 1 november 2004 luidde als volgt:

Artikel 3.85 Vreemdelingenbesluit (oud):

  • Ad b. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar 2.11 onder ad b.

  • Ad c. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar 2.11.1 onder ad c.

5.2.2.3. Middelen: overgangsrecht ex artikel 116 Vreemdelingenwet

Op aanvragen, ontvangen vóór 1 april 2004, is – mede gelet op artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit – het recht van toepassing dat gold vóór 1 april 2001, voorzover dat gunstiger was dan het recht dat ingaande die datum gold.

Ingevolge artikel 116 Vreemdelingenwet blijven de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, en artikel 18, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet buiten toepassing op Nederlanders en vreemdelingen die op 1 april 2001 waren toegelaten. In plaats daarvan blijft het recht zoals het gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet van toepassing.

Dit heeft gevolgen voor het toepasselijke middelenvereiste, indien verblijf in Nederland wordt beoogd voor gezinshereniging of gezinsvorming bij een:

  • Nederlander (ongeacht of deze reeds op 1 april 2001 Nederlander was of voor 1 april 2004 Nederlander is geworden);

  • vreemdeling, die op 1 april 2001 op grond van de Vreemdelingenwet 1965 was toegelaten (dat wil zeggen: toegelaten als vluchteling, houder van een vergunning tot vestiging, houder van een vergunning tot verblijf, een vergunning tot verblijf als asielgerechtigde of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf);

  • vreemdeling, aan wie bij beschikking van op of na 1 april 2001 op grond van de huidige Vreemdelingenwet in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier of asiel, waarvan de ingangsdatum ligt vóór 1 april 2001.

artikel 116 Vreemdelingenwet was van toepassing op alle drie eisen (zelfstandigheid, duurzaamheid, hoogte) waaraan de inkomsten van de hoofdpersoon moesten voldoen, alsook op eventuele vrijstellingen. Dit betekent dat in zaken die vallen onder de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 116 Vreemdelingenwet bij de toets aan het middelenvereiste het recht, zoals dat was neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994, op alle onderdelen onverkort moet worden toegepast.

Aangezien de invulling van het middelenvereiste in het oude recht geheel was neergelegd in beleidsregels (en niet, zoals thans het geval is, goeddeels in algemeen verbindende voorschriften), is in de betreffende categorie zaken de inherente afwijkingsbevoegdheid onverkort van toepassing op alle onderdelen van het middelenvereiste (hetgeen onverlet laat dat ook onder vigeur van de huidige Vreemdelingenwet van het middelenvereiste als geheel kan worden afgeweken). Overigens werd ook onder het oude recht aan het middelenvereiste strak de hand gehouden.

Vrijstellingen

Het middelenvereiste werd in het kader van verlengingsaanvragen niet tegengeworpen aan vreemdelingen die waren toegelaten als echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/1.5 Vreemdelingencirculaire 1994).

Weliswaar was in de Vreemdelingencirculaire 1994 niet opgenomen dat het middelenvereiste niet werd tegengeworpen aan vreemdelingen die waren toegelaten als partner van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/3.4 Vreemdelingencirculaire 1994), maar er bestond een bestendige uitvoeringspraktijk waarbij het middelenvereiste niet werd tegengeworpen aan deze vreemdelingen.

Eerbiedigende werking

Behoudens eventuele aanspraken die kunnen worden ontleend aan artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit, geldt dat na 1 april 2004 geen rechten meer kunnen worden ontleend aan de omstandigheid dat de vreemdeling op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de huidige Vreemdelingenwet toelating is verleend. Dit betekent dat op grond van het middelenvereiste (zoals dat geldt met ingang van 1 april 2004) verlengingsaanvragen kunnen worden afgewezen, ook al is de vreemdeling voor 1 april 2004 toegelaten mede met toepassing van artikel 116 Vreemdelingenwet.

5.2.3. Verbreking van de (huwelijks)relatie

Ingevolge artikel 19 jo. 18, eerste lid, onder f, Vreemdelingenwet kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden. Daarvan zal met name sprake zijn ingeval van verbreking van de (huwelijks)relatie. Er is sprake van een verbreking van de (huwelijks)relatie indien:

  • de (huwelijks)relatie op grond waarvan verblijf was toegestaan feitelijk of juridisch is verbroken. Dit kan ondermeer blijken uit het feit dat de vreemdeling en de hoofdpersoon niet meer staan ingeschreven op hetzelfde adres in de GBA, of uit het feit dat de partners naar buiten toe verschillende adressen voeren;

  • de hoofdpersoon is overleden; of

  • de hoofdpersoon zich vrijwillig in het buitenland heeft gevestigd.

Tenzij op grond van B2/5.3 een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf kan worden verleend, wordt in een dergelijk geval de verblijfsvergunning ingetrokken. Artikel 3.90 Vreemdelingenbesluit geeft hierop een uitzondering.

Artikel 3.90. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, die is verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, wordt niet ingetrokken op de enkele grond dat de samenwoning tijdelijk is verbroken, indien de vreemdeling de persoon bij wie verblijf is toegestaan wegens gewelddaden heeft verlaten.

2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien er sedert de verbreking van de samenwoning een jaar is verstreken.

Dit artikel ziet op situaties waarin een vreemdeling, wiens verblijf in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming is aanvaard, de hoofdpersoon wegens gewelddaden is ontvlucht. In dergelijke gevallen kan er sprake zijn van een tijdelijke (feitelijke) verbreking van de samenwoning. De feitelijke verbreking kan echter ook een permanent karakter hebben. Om die reden kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken indien er sedert de feitelijke verbreking van de samenwoning een jaar is verstreken.

De vreemdeling die stelt de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden te hebben verlaten, maakt dat aannemelijk door in ieder geval over te leggen:

  • a. gegevens van de politie, bijvoorbeeld de melding van een incident of een proces-verbaal van de aangifte;

  • b. een verklaring van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener; de vertrouwensarts hoeft niet de eigen huisarts te zijn;

  • c. gegevens over verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis; of

  • d. andere gegevens, voorzover het gaat om objectieve gegevens uit betrouwbare bron.

5.2.3.1. Aanvraag voor het verrichten van arbeid in loondienst respectievelijk arbeid als zelfstandige

Indien de (huwelijks)relatie korter dan drie jaar heeft geduurd, komt de vreemdeling in beginsel niet in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf (B2/5.3), tenzij sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard (B2/5.3.3) of internationale verplichtingen (B2/5.5).

Wanneer de vreemdeling een aanvraag indient voor een ander verblijfsdoel, dient deze aanvraag getoetst te worden aan het ter zake geldende beleid. De aanvraag om voortgezet verblijf voor het verrichten van arbeid in loondienst wordt getoetst aan het beleid zoals genoemd in B5. Zie in dit verband het bepaalde in B1/2.1.4.2 ten aanzien van vreemdelingen die op grond van hun eerdere verblijfsrecht vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten. Voor deze categorie vreemdelingen is een tewerkstellingsvergunning niet vereist. Er dient echter wel getoetst te worden of met het verrichten van de arbeid een wezenlijk Nederlands arbeidsmarktbelang wordt gediend, tenzij er sprake is van internationale verplichtingen (zie B2/5.5). Deze toets wordt uitgevoerd door de Algemene Directie voor de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De aanvraag van de betreffende vreemdeling dient derhalve ter advisering te worden voorgelegd aan deze organisatie, indien de werkzaamheden niet vallen onder het algemene arbeidsmarktadvies dat deze organisatie halfjaarlijks uitbrengt.

De aanvraag om voortgezet verblijf voor het verrichten van arbeid als zelfstandige wordt onverkort getoetst aan het beleid als genoemd in B5/8 en B5/9.

5.3. De zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf

De verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming kan op aanvraag worden gewijzigd in zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Het betreft hier de wijziging van de afhankelijke verblijfsvergunning naar een zelfstandige verblijfsvergunning. De verblijfsvergunning kan worden gewijzigd, indien:

5.3.1. Drie jaar verblijf op grond van de (huwelijks)relatie

De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend indien:

  • a. de vreemdeling een huwelijk, geregistreerd partnerschap of duurzame en exclusieve relatie is aangegaan met een hoofdpersoon die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft, bijvoorbeeld een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating of voortgezet verblijf;

  • b. die (huwelijks)relatie drie jaren bestaat; de vreemdeling ten minste drie jaren op grond van die (huwelijks)relatie een verblijfsvergunning heeft gehad;

  • c. drie jaren is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning; en

  • d. zich geen van de algemene weigeringgronden voordoet (zie B1/2.2).

In afwijking van B1/2.2.2 en B1/2.2.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:

  • niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of

  • al dan niet tezamen met de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner, niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Voor de verlening van deze verblijfsvergunning is niet noodzakelijk dat de (huwelijks)relatie is ontwricht of ontbonden.

  • ad a. De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon zelf verblijfsrecht van tijdelijk aard heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval indien deze een verblijfsvergunning voor studie of medische behandeling heeft. Zie artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit. De verblijfsvergunning wordt evenmin verleend indien de hoofdpersoon houder is van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarmee wordt voorkomen dat de vreemdeling met een verblijfsrecht dat afhankelijk is van een andere vreemdeling die zelf verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft, na ommekomst van drie jaren een sterker verblijfsrecht kan verkrijgen dan degene bij wie verblijf was toegestaan.

  • ad b. Indien de vreemdeling aanvankelijk houder was van een verblijfsvergunning op grond van een relatie, en aansluitend houder was van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk of geregistreerd partnerschap met dezelfde hoofdpersoon, wordt de duur van deze perioden opgeteld.

  • ad c. Een overgangsregeling is getroffen voor die gevallen waarin de vreemdeling ten minste een jaar, maar minder dan drie jaren, houder is geweest van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk dat drie jaren direct voorafgaande aan de ontwrichting of ontbinding daarvan heeft standgehouden. Zie B2/5.3.4.

5.3.2. Overlijden van de hoofdpersoon

Indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan de verblijfsvergunning was verleend, door het overlijden van de hoofdpersoon is ontbonden, kan de verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf, ongeacht de duur van de (huwelijks)relatie en ongeacht de duur van het verblijf op grond van de verblijfsvergunning, worden verleend (artikel 3.51, derde lid, Vreemdelingenbesluit). Als regel levert het overlijden een zodanig schrijnende situatie op dat het voortgezet verblijf van de vreemdeling in Nederland behoort te worden aanvaard (zie artikel 3.51, derde lid Vreemdelingenbesluit). Daarbij hoeft de aanwezigheid van (andere) klemmende redenen van humanitaire aard niet te worden gesteld of onderzocht.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien:

  • de overleden (huwelijks)partner verblijfsrecht van tijdelijke aard had (zie artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit) of houder was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; indien dat wel het geval was, kan voortgezet verblijf slechts worden aanvaard op grond van artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit;

  • er onjuiste gegevens zijn verstrekt of gegevens zijn achtergehouden die tot de verlening van de verblijfsvergunning hebben geleid (zie B1); of

  • de vreemdeling het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

In afwijking van B1 wordt de aanvraag niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling:

  • niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of

  • niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

5.3.3. Klemmende redenen van humanitaire aard

Indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van B2/5.3.1 of B2/5.3.2 kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan (artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit). In individuele gevallen, waarin niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf wordt voldaan, wordt altijd bezien of het voortgezet verblijf moet worden aanvaard op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.

Indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan het verblijf was toegestaan binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden, is verbroken, wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister.

Klemmende redenen van humanitaire aard kunnen zijn gelegen in:

  • 1. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;

  • 2. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;

  • 3. de vraag of in het land van herkomst een naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;

  • 4. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren of een opleiding volgen; en

  • 5. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie.

De vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met ter zake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat.

ad 1, 2 en 3.

Bij de beoordeling wordt in voorkomende gevallen rekening gehouden met de situatie van vreemdelingen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Zie ten aanzien hiervan tevens B1/1.2.3, B1/2.2.8, B1/3.2.4 en B2/13.2.4.

Aan de hand van de door de vreemdeling overgelegde informatie omtrent factoren 1, 2 en 3 kan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zonodig een individueel ambtsbericht opvragen bij de Minister van Buitenlandse zaken.

ad 4.

Van belang is de mate van worteling in de Nederlandse samenleving en de mogelijkheid om het familie- en gezinsleven elders voort te zetten.

ad 5.

Aan deze laatste factor wordt in de belangenafweging een zwaar gewicht toegekend. Dit betekent dat naast deze factor niet aan één van de andere factoren (nummers 1-4) dient te worden getoetst. Geweld, waaronder seksueel geweld dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie, wordt aangetoond aan de hand van een proces-verbaal van de aangifte en een verklaring van een (vertrouwens)arts.

In gevallen waarin het Openbaar Ministerie ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld, dus zonder dat betrokkene aangifte van (seksueel) geweld heeft gedaan, kan geweld worden aangetoond door middel van een verklaring van het Openbaar Ministerie dan wel van de korpschef. Tevens is een verklaring van een (vertrouwens)arts vereist.

Overgangsregeling

Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 17 oktober 2003. Dit is de datum waarop de brief van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, waarin deze regeling wordt aangekondigd, aan de Tweede Kamer is aangeboden.

De regeling is van toepassing op reeds ingediende verlengingsaanvragen en de aanvragen om wijziging van een verblijfsvergunning regulier in eerste aanleg of bezwaar (zie artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit). Benadrukt moet worden dat, blijkens de brief van 17 oktober 2003, de aangescherpte bewijslast een voorwaarde is voor de toepassing van de versoepelde toelatingsvoorwaarden. Met een beroep op artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit kan derhalve niet worden bewerkstelligd dat, als niet wordt voldaan aan de bewijslast, toch wordt getoetst aan de versoepelde toelatingsvoorwaarden.

Deze regeling is niet van toepassing indien de beschikking op het bezwaarschrift, gericht tegen de afwijzing van aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur dan wel wijziging van een verblijfsvergunning regulier, reeds vóór 17 oktober 2003 is genomen. In dergelijke gevallen kan de vreemdeling een nieuwe aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur onder gelijktijdige wijziging van de verblijfsvergunning regulier indienen. Hiervoor zijn legeskosten verschuldigd.

De nieuwe aanvraag wordt uitsluitend getoetst aan deze regeling indien de aanvraag tijdig is ingediend in de zin van artikel 3.80, eerste lid, Vreemdelingenbesluit, of als de aanvraag binnen de redelijke termijn als bedoeld in artikel 3.82, eerste lid, Vreemdelingenbesluit is ontvangen. Immers, als de aanvraag niet tijdig is ingediend en ook niet binnen de redelijke termijn is ontvangen, is geen sprake van voortgezet verblijf. Dit betekent dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen, dan wel voor het wijzigen van de oorspronkelijke verblijfsvergunning. De nieuwe aanvraag dient dan te worden getoetst aan de voorwaarden voor eerste verblijfsaanvaarding.

Indien de beschikking op bezwaar op of na 17 oktober 2003 is genomen, dient de beschikking op bezwaar te worden ingetrokken, indien (seksueel) geweld is aangetoond door middel van:

  • een aangifte en een verklaring van een (vertrouwens)arts; of

  • een verklaring van het Openbaar Ministerie dan wel de korpschef en een verklaring van een (vertrouwens)arts.

5.3.4. Overgangsregeling

Een overgangsregeling is getroffen voor die gevallen waarin de vreemdeling ten minste een jaar, maar minder dan drie jaren, houder is geweest van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk dat drie jaren direct voorafgaande aan de ontwrichting of ontbinding daarvan heeft standgehouden (artikel 9.6 Vreemdelingenbesluit). Deze regeling geldt niet, indien de verblijfsvergunning was verleend op grond van een relatie.

Artikel 9.6. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden verleend onder een beperking verband houdend met het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst, als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder h, aan de vreemdeling wiens huwelijk met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht na drie jaar is ontwricht of ontbonden, indien de vreemdeling op een door Onze Minister te bepalen tijdstip op grond van dat huwelijk was toegelaten en één jaar direct voorafgaande aan ontwrichting of ontbinding van het huwelijk rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet in Nederland had.

2 De verblijfsvergunning wordt verleend voor de duur van ten hoogste één jaar, te berekenen vanaf de datum van verbreking of ontwrichting van het huwelijk, of zoveel langer als de vreemdeling wegens het ontbreken van een verblijfsvergunning geen toegang tot de arbeidsmarkt had.

3 De verblijfsvergunning kan worden gewijzigd in een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf, indien de vreemdeling uiterlijk op het moment waarop de geldigheidsduur verstrijkt, beschikt over een arbeidsplaats voor nog een jaar waarmee hij zelfstandig en duurzaam voldoende middelen van bestaan verwerft.

Een verblijfsvergunning kan worden verleend onder de beperking ‘voor het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ met een geldigheidsduur van een jaar, indien:

  • de verblijfsvergunning is verleend voor 11 december 2000 op grond van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap (dus niet op grond van een relatie);

  • de vreemdeling ten minste een jaar, maar minder dan drie jaren, houder is geweest van de verblijfsvergunning, en in die periode aan de voorwaarden is blijven voldoen;

  • het huwelijk of het geregistreerde partnerschap na drie jaren is ontwricht of ontbonden; en

  • zich geen van de afwijzingsgronden van artikel 16 Vreemdelingenwet voordoet.

In afwijking van B1/2.2.3 wordt de aanvraag niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling (nog) niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. De verblijfsvergunning wordt verleend voor de duur van ten hoogste één jaar, te berekenen vanaf de datum van verbreking of ontwrichting van het huwelijk, of zoveel langer als de vreemdeling wegens het ontbreken van een verblijfsvergunning geen toegang tot de arbeidsmarkt had. Indien de vreemdeling na dat jaar beschikt over arbeid (hetzij in loondienst, hetzij als zelfstandige) voor ten minste nog een jaar waarmee hij zelfstandig en duurzaam voldoende middelen van bestaan verwerft, kan de verblijfsvergunning op aanvraag worden gewijzigd in een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige.

5.4. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘voortgezet verblijf. Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

5.5. Internationale verplichtingen

Een aantal internationale verdragen, waarbij Nederland is aangesloten, kan gevolgen hebben voor het voortgezet verblijf van een vreemdeling in Nederland. Zie hiervoor B10 en B11. Indien de inmenging in het privé- en gezinsleven niet op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM is gerechtvaardigd, is verblijfsbeëindiging niet aan de orde en kan voortgezet verblijf op grond van artikel 8 EVRM worden aanvaard. Zie B2/13.

5.6. Overgangsrecht

Artikel 9.5. Vreemdelingenbesluit:

1 Gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf, als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder u, worden verleend aan de vreemdeling, die voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet:

  • a. drie jaren in Nederland heeft verbleven als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming met een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht, of

  • b. als echtgenoot, partner of kind, waaronder begrepen pleegkind of adoptiefkind, van een persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht verblijf was toegelaten, indien deze persoon is overleden.

2 De verblijfsvergunning kan worden verleend, indien de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland heeft behouden en het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.

Ingevolge artikel 115, tweede lid, Vreemdelingenwet wordt de vergunning tot verblijf met beperkingen bij de inwerkingtreding van de Wet, onder handhaving van de beperkingen en de geldigheidsduur, aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. Artikel 9.5 Vreemdelingenbesluit ziet op dergelijke oude gevallen waarin de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking die uit het oude beleid voortvloeide. De regeling ziet echter ook op oude gevallen waarin de vreemdeling zonder dat een verblijfsvergunning is verleend, op andere wijze rechtmatig verblijf in Nederland heeft behouden. Op grond van artikel 9.5 Vreemdelingenbesluit kan een verblijfsvergunning worden verleend onder de beperking voortgezet verblijf. Het kan gaan om de oude beperking, verrichten van arbeid al dan niet in loondienst (het zogeheten zoekjaar), voor het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige of een andere beperking.

6. Minderjarige kinderen

6.1. Eerste verblijfsaanvaarding

In artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit is aan het biologische of juridische kind dat feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon en dat onder het wettig gezag van de hoofdpersoon staat, een aanspraak gegeven op de verlening van een verblijfsvergunning. Artikel 9.3 Vreemdelingenbesluit voorziet voor deze categorie in een overgangsregeling. Die artikelen bevatten algemeen verbindende voorschriften. Indien wordt aangetoond dat onverkort aan de daar genoemde voorwaarden wordt voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend. Daarbij is van belang dat in deze paragraaf ook regels worden gegeven over de toepassing van enkele voorwaarden. Het betreft beleidsregels over de vaststelling van feiten, zoals de regel dat de staat van personen (minderjarigheid, afstamming, gezagsvoorziening, en dergelijke) wordt aangetoond aan de hand van gelegaliseerde bescheiden (zie B2/12).

De artikelen 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit geven aanspraak op verblijf aan een beperkte groep minderjarige kinderen, die aan de daar genoemde voorwaarden moeten voldoen. Indien niet onverkort wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit kan de verblijfsvergunning slechts aan het minderjarige kind worden verleend indien aan de voorwaarden in deze paragraaf wordt voldaan. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels. Zij zien op:

  • de familierechtelijke relatie (B2/6.2);

  • de gelegaliseerde akten (B2/6.3);

  • de feitelijke gezinsband (B2/6.4);

  • de minderjarigheid (B2/6.5);

  • de verblijfsstatus van de hoofdpersoon (B2/6.6);

  • polygamie (B2/6.7);

  • samenwoning (B2/6.8).

Naast de beleidsregels in deze paragraaf zijn ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vreemdelingenwet van toepassing. De verblijfsvergunning wordt derhalve niet verleend, indien niet wordt voldaan aan een of meer van die algemene voorwaarden. Verwezen wordt naar B1.

Op deze algemene voorwaarden bestaan echter uitzonderingen wat betreft het middelenvereiste (B2/6.10).

6.2. Familierechtelijke relatie

Op grond van artikel 3.14, onder c, Vreemdelingenbesluit wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, Vreemdelingenbesluit, op aanvraag verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van een in Nederland gevestigde hoofdpersoon, indien het kind onder het rechtmatig gezag van de hoofdpersoon staat. Daarbij geldt als voorwaarde dat het kind naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon. Zie in dit verband B2/6.4.

Ook in andere gevallen kan deze vergunning worden verleend, gelet op artikel 3.13, tweede lid, Vreemdelingenbesluit.

Op basis van artikel 3.13, tweede lid, Vreemdelingenbesluit wordt deze vergunning voorts verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind dat onder het rechtmatig gezag staat van de om verblijf vragende echtgenoot, geregistreerd partner of partner van de hoofdpersoon.

Ook daarbij geldt als voorwaarde dat het kind naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die echtgenoot, geregistreerd partner of partner. Zie in dit verband B2/6.4.

De aanvraag wordt echter afgewezen indien verblijf wordt beoogd in verband met adoptie, opname ter adoptie of verblijf als pleegkind, en niet aan een of meer van de ter zake daarvan geldende voorwaarden is voldaan. Zie voor de ter zake daarvan geldende voorwaarden B2/6.2.1. Hetzelfde geldt indien sprake is van een polygame situatie en het gestelde in B2/6.7 aan verlening van de vergunning in de weg staat.

Het gestelde rechtmatig gezag van de om verblijf vragende echtgenoot, geregistreerd partner of partner van de hoofdpersoon moet in beginsel met gelegaliseerde bescheiden worden aangetoond. Daarbij geldt het gestelde in B2/12 (gelegaliseerde bescheiden).

Indien het gestelde rechtmatig gezag niet met gelegaliseerde bescheiden wordt aangetoond, wordt de aanvraag afgewezen. Daarbij wordt, voor zover van toepassing, het in B2/12 vermelde en het hierna volgende in acht genomen.

Van rechtswege ontstaan gezag

In zeer veel gevallen zal het bestaan van gezag niet rechtstreeks blijken uit de bescheiden die toch reeds moeten worden overgelegd om de persoonlijke staat aan te tonen. De geboorte van het kind staande huwelijk brengt - uitzonderingen daargelaten - mee dat het kind van rechtswege onder het gezag van de beide echtgenoten staat.

Het aldus ter plaatse van de gewone verblijfplaats van het kind van rechtswege ontstane gezag wordt in Nederland erkend en kan worden afgeleid uit de buitenlandse geboorteakte van het kind. Uit die akte blijkt immers dat het kind afstamt van de met elkaar gehuwde ouders.

Ook het kind van een alleenstaande moeder staat doorgaans van rechtswege onder haar gezag.

In deze gevallen wordt ter zake van het gezag over het kind geen nader bewijs verlangd, tenzij er een aanwijzing is dat het gezag niet of niet langer bij beide echtgenoten berust dan wel niet of niet langer bij de alleenstaande moeder.

Wijziging bestaand gezag

De erkenning van het vaderschap van een kind van een ongehuwde moeder brengt in sommige, maar zeker niet in alle rechtsstelsels, van rechtswege mee dat het kind mede onder het gezag van de erkenner komt te staan, zonder dat dit gezag noodzakelijkerwijs uit de akte van erkenning of uit de geboorteakte van het kind blijkt.

Daarnaast zijn situaties denkbaar waarin de partner van de moeder het kind niet erkent, maar wel het gezag over het kind verkrijgt door een rechtshandeling, bijvoorbeeld een verklaring ten overstaan van een autoriteit.

In dergelijke gevallen wordt verlangd dat het bestaan van het medegezag van de partner wordt aangetoond door een verklaring van een daartoe bevoegde instantie.

De gezagssituatie van een kind kan na de geboorte ook wijziging ondergaan door de beslissing van een rechter of een andere autoriteit. Het kan gaan om een specifiek op het gezag betrekking hebbende beslissing dan wel om een beslissing houdende ontbinding van het huwelijk, waarbij tevens het kind aan een van de ex-echtgenoten is toegewezen. Betreft het een buitenlandse gezagsbeslissing, dan mag ervan worden uitgegaan dat die beslissing voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, indien zij is gegeven door een ter plaatse competente autoriteit en tot stand is gekomen in het land waar het kind ten tijde van de betreffende procedure zijn gewone verblijfplaats had. De betreffende beslissing wordt bij de aanvraag overgelegd.

In sommige landen wordt een gezagsbeslissing ingeschreven in een daartoe bestemd register of op de geboorteakte van het kind vermeld. In dat geval wordt, in de plaats van een afschrift van de beslissing, ook overlegging van een uittreksel uit de geboorteakte of het betreffende register als bewijs geaccepteerd.

Zorgrecht

Volgens de Islamitische rechtstraditie houdt de vader na ontbinding van het huwelijk het gezag over zijn kinderen en krijgt de moeder de “hadânah”, het zorgrecht. Het zorgrecht is een minder sterk recht dan het gezagsrecht. Het zorgrecht wordt in het kader van deze paragraaf behandeld als gezag.

In het algemeen wordt er van uitgegaan dat de moeder het zorgrecht heeft en hoeft dit niet met bescheiden te worden aangetoond. Dit is slechts anders als er tegenbewijs voor handen is, bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring van de vader of de kinderen dat de moeder het zorgrecht niet meer heeft of omdat de moeder is hertrouwd met iemand met wie het kind niet in familierechtelijke betrekking staat, omdat ook dan in de regel het zorgrecht vervalt.

Het is verder mogelijk dat niet de vader of de moeder van het kind, maar een derde met het zorgrecht wordt belast. In dat geval dient dit met bescheiden te worden aangetoond.

Toestemming voor vertrek naar het buitenland van de andere mede met het gezag belaste ouder

Er zijn rechtsstelsels die, ingeval er gezamenlijk gezag van de ouders over kinderen bestaat, het vertrek naar het buitenland van de ene ouder met de kinderen afhankelijk stellen van de toestemming van de andere ouder. In die gevallen wordt de verklaring, waaruit de toestemming van die andere ouder blijkt, bij de aanvraag overgelegd, waarbij een kopie van het identiteitsbewijs van die andere ouder wordt overgelegd, ter verificatie van de handtekening.

Indien de andere ouder, wiens toestemming is vereist, de toestemming niet wil geven, onvindbaar is of overleden, kan toestemming van de daartoe competente buitenlandse instantie daarvoor in de plaats worden gesteld. Die beslissing tot toestemming wordt bij de aanvraag overgelegd.

Bovenstaande regels worden gehanteerd om te voorkomen dat door de Nederlandse overheid wordt meegewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan macht en gezag van degene aan wie het rechtmatige gezag over een buitenlands kind toekomt c.q. die dat uitoefent.

Voor systematische overzichten per land van de belangrijkste bepalingen betreffende het personeel statuut van vreemdelingen zij verwezen naar de uitgave Burgerlijke stand en buitenlanders, ISBN 90 6500 3487. Voorts kan de benodigde informatie veelal worden verkregen bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente.

6.2.1. Adoptiefkinderen en adoptiekinderen

Adoptiefkinderen en adoptiekinderen worden aangemerkt als juridische kinderen in de zin van artikel 3.14 Vreemdelingenbesluit.

Het verblijf van kinderen die reeds zijn geadopteerd of nog moeten worden geadopteerd, wordt beheerst door de regels betreffende gezinshereniging en gezinsvorming voorzover artikel 3.26 en 3.27 Vreemdelingenbesluit daar niet op zien (zie B3).

In deze paragraaf wordt ingegaan op het vaststellen van familierechtelijke relatie tussen de adoptie(f)kinderen en de hoofdpersoon op grond van de over te leggen bescheiden. De enkele erkenning van de adoptiebeslissing houdt op zichzelf niet in dat is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van dit hoofdstuk. Immers naast de erkenning van de familierechtelijke relatie tussen de hoofdpersoon en het adoptie(f)kind dient tevens te zijn voldaan aan de overige voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor verblijf bij ouder(s).

Adopties

Erkenning van een buitenlandse adoptie is mogelijk op grond van het Haags Adoptieverdrag van 29 mei 1993 (Trb. 1993, 197) of op grond van de Wet conflictenrecht adoptie (Stb., 2003, 283). Heeft een van de adoptanten het Nederlanderschap, dan is het mogelijk dat het adoptiefkind door de adoptie van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen en derhalve zonder meer voor toelating in aanmerking komt. Het navolgende is van toepassing op het geval dat het kind weliswaar bij een in Nederland te erkennen adoptie is geadopteerd, maar (nog) niet het Nederlanderschap heeft verkregen.

6.2.1.1. Verdragsadopties

Een buitenlandse adoptie wordt erkend wanneer die adoptie is geschied overeenkomstig het Haags Adoptieverdrag. Het Haags adoptieverdrag is, behalve door Nederland (het Koninkrijk in Europa), ook bekrachtigd door: Albanië, Andorra, Australië, Bolivia, Brazilië, Bulgarije, Burkina Faso, Burundi, Canada, Chili, Colombia, Costa Rica, Cyprus, Denemarken, Duitsland, El Salvador, Equador, Estland, Filippijnen, Finland, Frankrijk, Georgië, India, Israël, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Mauritius, Mexico, Moldavië, Monaco, Mongolië, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Panama, Paraguay, Peru, Polen, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Sri Lanka, Tsjechië, Uruguay, Venezuela, Verenigd Koninkrijk, Wit-Rusland, IJsland, Zuid-Afrika, Zweden en Zwitserland.

Adoptiebeslissingen, gegeven in een van deze verdragslanden, worden door de andere verdragslanden erkend, indien een verklaring wordt overgelegd waaruit blijkt dat die adoptiebeslissing conform dat verdrag heeft plaatsgevonden. Dat is een verklaring van conformiteit ex artikel 23 van het Verdrag, afkomstig van de bevoegde autoriteit van de staat waar de adoptie heeft plaatsgevonden. Het kan daarbij gaan om interlandelijke adopties waarbij de Nederlandse autoriteiten betrokken zijn geweest, maar dat is niet vereist. Het kan ook gaan om een adoptiebeslissing van verdragsland A waarbij verdragsland B als staat van opvang heeft gefungeerd. Een dergelijke verdragsadoptie wordt in Nederland erkend, mits de vereiste verklaring van conformiteit is overgelegd.

Landen die het verdrag hebben ondertekend, maar nog niet bekrachtigd zijn: België, China, Ierland, Portugal, Rusland, Turkije en de Verenigde Staten. Adoptiebeslissingen, gegeven door deze landen, worden niet op grond van het Verdrag erkend.

NB. Actuele informatie inzake al dan niet bij het Verdrag aangesloten landen kan worden verkregen bij de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht of bij de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

6.2.1.2. Niet-verdragsadopties

De erkenning van een adoptiebeslissing die is gegeven in een niet-verdragsland, wordt beheerst door de Nederlandse internationaal privaatrechtelijke conflictregels aangaande adoptie. Op 1 januari 2004 is de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad) inwerking getreden (Wet van 3 juli 2003, Stb. 283). De artikelen 6 en 7 bepalen de omstandigheden waaronder een adoptiebeslissing in de Nederlandse rechtsorde kan worden erkend. Erkenning op grond van de Wcad is alleen mogelijk indien de buitenlandse adoptie tot stand is gekomen (d.w.z. kracht van gewijsde heeft gekregen) op of na 1 januari 2004.

Artikel 6. Wet conflictenrecht adoptie luidt:

1 Een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen, wordt in Nederland van rechtswege erkend indien zij is uitgesproken door

  • a. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar de adoptiefouders en het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of

  • b. een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar hetzij de adoptiefouders, hetzij het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden.

2 Aan een beslissing houdende adoptie wordt erkenning onthouden indien

  • a. aan die beslissing kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan, of

  • b. in het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, de beslissing niet is erkend in de staat waar het kind, onderscheidenlijk de staat waar de adoptiefouders zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak hun gewone verblijfplaats hadden; of

  • c. de erkenning van die beslissing kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn.

3 Op de in het tweede lid, onder c, genoemde grond wordt aan een beslissing houdende adoptie in elk geval erkenning onthouden indien de beslissing kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft.

4 De erkenning van de beslissing kan, ook wanneer daarbij een Nederlander betrokken is, niet op de in het tweede lid, onder c, genoemde grond worden geweigerd enkel omdat daarop een ander recht is toegepast dan uit de bepalingen van hoofdstuk 2 zou zijn gevolgd.

Artikel 7. Wet conflictenrecht adoptie luidt:

1 Een buitenslands gegeven beslissing waarbij een adoptie tot stand is gekomen en die is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit van de vreemde staat waar het kind zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak zijn gewone verblijfplaats had, terwijl de adoptiefouders hun gewone verblijfplaats in Nederland hadden, wordt erkend indien:

  • a. de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in acht zijn genomen, en

  • b. de erkenning van de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, en

  • c. erkenning niet op een grond, bedoeld in artikel 6, tweede of derde lid, van deze wet, zou worden onthouden.

2 Een adoptie als bedoeld in het eerste lid wordt slechts erkend indien de rechter heeft vastgesteld dat aan de in dat lid genoemde voorwaarden voor erkenning is voldaan. Toepasselijk is de procedure van artikel 26 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

3 De rechter die vaststelt dat aan de voorwaarden voor erkenning van de adoptie is voldaan, geeft ambtshalve een last tot toevoeging van een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte van de burgerlijke stand. De artikelen 25, zesde lid, 25c, derde lid, en 25g, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing.

Een in het kader van dit hoofdstuk veel voorkomende situatie - die van de in Nederland wonende hoofdpersoon die een buitenlandse adoptiebeslissing overlegt - wordt bestreken door artikel 7 van de Wcad. Het eerste lid van dit artikel bevat voor de hoofdpersoon die zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de adoptie-uitspraak zijn gewone verblijfsplaats in Nederland had de belangrijke voorwaarde dat aan de bepalingen van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie moet zijn voldaan (zie B3/3.1.2). Op grond van het tweede lid van artikel 7 van de Wcad dient in de door het eerste lid bestreken gevallen de Nederlandse rechter vast te stellen of aan de daar genoemde voorwaarden voor erkenning is voldaan.

Om vast te kunnen stellen of op grond van de buitenlandse adoptiebeslissing een familierechtelijke relatie bestaat tussen de hoofdpersoon en het adoptie(f)kind zal bij het indienen van een aanvraag in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming dus naast de op de in B2/12 beschreven wijze gelegaliseerde buitenlandse adoptiebeslissing tevens de beslissing van de Nederlandse rechter moeten worden overgelegd.

6.3. Gelegaliseerde akten

De familierechtelijke relatie tot degene bij wie verblijf wordt beoogd, wordt door middel van officiële gelegaliseerde bescheiden aangetoond, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/12 van toepassing is. Dat is ook het geval, indien de vreemdeling zich er op beroept dat aan alle voorwaarden van artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit wordt voldaan.

6.4. Feitelijk behoren tot het gezin

De aanvraag wordt afgewezen, indien het kind niet feitelijk behoort of niet reeds in het buitenland feitelijk behoorde tot het gezin van de in Nederland wonende ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd. De gezinsband moet reeds in het buitenland hebben bestaan en het kind moet gaan samenwonen bij de ouder(s).

6.4.1. Referteperiode

De periode gedurende welke de ouder(s) en het kind van elkaar zijn gescheiden tot de aanvraag om gezinshereniging, wordt de referteperiode genoemd. Deze periode begint op het moment waarop de ouder het kind heeft achtergelaten. De referteperiode eindigt op het moment waarop om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging wordt verzocht danwel, indien het kind niet mvv-plichtig is, een aanvraag om een verblijfsvergunning voor gezinshereniging wordt ingediend.

Achtergrond

Het vorenstaande geeft uiting aan het principe dat aan illegaal verblijf in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend. Indien het kind bijvoorbeeld na achterlating eerst vier jaar in het land van herkomst verblijft en vervolgens twee jaar niet rechtmatig in Nederland verblijft voordat de aanvraag voor gezinshereniging wordt gedaan, is sprake van een referteperiode van zes jaar.

6.4.2. Onderscheid

Onderscheid wordt gemaakt tussen gevallen waarin sprake is van een scheiding tussen de ouder(s) en het kind die nog geen vijf jaar heeft geduurd, en gevallen waarin die scheiding vijf jaar of langer heeft geduurd.

6.4.2.1. I. Referteperiode tot vijf jaar

Tot vijf jaar na de scheiding tussen de ouder(s) en het kind wordt in beginsel aangenomen dat het kind feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s).

Dit lijdt slechts uitzondering indien sprake is van een of meer van de volgende, limitatief opgesomde omstandigheden:

  • a. het kind gaat zelfstandig wonen en in eigen onderhoud voorzien;

  • b. het kind vormt een zelfstandig gezin door het aangaan van een huwelijk of relatie;

  • c. ten aanzien van het kind is een maatregel van kinderbescherming opgelegd en/of een gezagsvoorziening getroffen.

Ingeval het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van een of meer van de hiervóór genoemde omstandigheden.

Achtergrond

Als uitgangspunt geldt dat minderjarige kinderen in principe bij de ouder(s) behoren, maar dat indien men in een reeks van jaren geen signaal heeft afgegeven dat men gezinshereniging wil, niet meer gesteld kan worden dat Nederland het meest aangewezen land is voor gezinshereniging. Hieraan wordt uiting gegeven doordat tot vijf jaar na de scheiding tussen ouder en kind in beginsel zonder meer wordt aangenomen dat het kind feitelijk behoort tot het gezin van deze ouder. De termijn van vijf jaar biedt de ouder(s) voldoende gelegenheid de noodzakelijke voorbereidingen te treffen voor de overkomst van het kind naar Nederland. Bovendien is het aldus voor het kind mogelijk om op een in zijn belang gekozen tijdstip naar Nederland te gaan, bijvoorbeeld in verband met het afronden van (een fase van) de schoolopleiding. Vanzelfsprekend moet voor de afgifte van de verblijfsvergunning wel aan alle overige voorwaarden (zoals aantonen juridische gezinsband, beschikken over voldoende middelen van bestaan, geen gevaar voor de openbare orde, etc.) worden voldaan.

Het voorgaande betekent echter ook dat na verloop van tijd wordt aangenomen dat het kind is geworteld in het land van herkomst en dat om die reden hereniging met de in Nederland verblijvende ouder(s) niet voor de hand ligt. Dit wordt geacht het geval te zijn na vijf jaar nadat het kind door de ouder(s) is achtergelaten in het land van herkomst. Dit geldt ook indien de ouders van een kind nog met elkaar gehuwd zijn en het kind bij een van hen verblijft. In dat geval wordt na een referteperiode van vijf jaar of langer aangenomen dat het kind niet langer behoort tot het gezin van de om de overkomst vragende ouder.

Met de genoemde uitzonderingsgevallen is duidelijk gemaakt dat er omstandigheden kunnen zijn, waarin ondanks het feit dat de referteperiode nog geen vijf jaar heeft geduurd, geoordeeld kan worden dat het kind niet (meer) feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s). In de eerste twee genoemde omstandigheden kan worden aangenomen dat het kind een zekere mate van zelfstandigheid heeft bereikt. In deze gevallen komt aan de handhaving van een restrictief vreemdelingenbeleid meer gewicht toe dan aan het individuele belang van het kind om zich alsnog bij zijn ouder(s) in Nederland te voegen.

Voorbeelden van een maatregel van kinderbescherming zijn ondertoezichtstelling, ontheffing van of ontzetting uit de ouderlijke macht. In dergelijke gevallen wordt aangenomen dat overkomst naar de ouder(s) in Nederland niet in het belang van het kind is.

De zorg voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, kan uitsluitend tot het oordeel leiden dat het kind niet feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van een of meer van de onder a tot en met c genoemde omstandigheden.

6.4.2.2. II. Referteperiode van vijf jaar of langer

Indien de scheiding tussen de ouder(s) en het kind vijf jaar of langer heeft geduurd, wordt aangenomen dat de feitelijke gezinsband tussen de ouder(s) en het kind is verbroken. Dit lijdt slechts uitzondering, indien sprake is van een van de volgende, limitatief opgesomde omstandigheden:

  • a. er is voor het kind geen aanvaardbare toekomst weggelegd in het land van herkomst doordat er ten aanzien van dat kind sprake is van zodanige omstandigheden dat het niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd. Dit wordt in het algemeen niet aangenomen indien het kind in minder welvarende omstandigheden verblijft, voorzover die omstandigheden overigens ter plaatse als normaal zijn te beschouwen. Het enkele feit dat het kind hier te lande in ruimere materiële welstand zou komen te verkeren betekent derhalve niet dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst. De aanvrager die zich erop beroept dat het kind geen aanvaardbare toekomst in het land van herkomst heeft, toont dat aan door middel van objectief verifieerbare bescheiden, waarin is aangegeven welke bijzondere omstandigheden zijn gelegen in de persoon van het kind of de familie in het land van herkomst die de conclusie rechtvaardigen dat zij naar objectieve maatstaven niet of bezwaarlijk voor het kind kunnen zorgen. De aanvrager die zich erop beroept dat de directe verzorger is overleden, toont dit aan door middel van objectief verifieerbare bescheiden, zoals een overlijdensakte; of

  • b. het kind is in een oorlogssituatie onvindbaar geweest, waardoor het voor de in Nederland verblijvende ouder(s) onmogelijk is geweest het kind naar Nederland te laten overkomen. Door de ouder(s) dient aannemelijk te worden gemaakt dat de overkomst van het kind door de oorlogssituatie niet binnen vijf jaar na de scheiding kon worden gerealiseerd. Tevens dient door de ouder(s) aannemelijk te worden gemaakt dat de intentie om het kind binnen die vijf jaar over te laten komen, wel steeds aanwezig is geweest, bijvoorbeeld door het overleggen van een verzoek aan het Rode Kruis om het kind te zoeken.

Achtergrond

Na een scheiding van vijf jaar of langer wordt aangenomen dat sprake is van worteling in het land van herkomst, waardoor hereniging van het kind met de in Nederland verblijvende ouder(s) niet meer voor de hand ligt. Slechts in uitzonderlijke en limitatief opgesomde gevallen kan worden aangenomen dat hereniging met de in Nederland wonende ouder(s) dan nog in het belang van het kind is. De leeftijd van het kind is daarbij een belangrijke wegingsfactor; ten aanzien van iemand die bijna meerderjarig is, zal over het algemeen minder snel een onaanvaardbare toekomst worden aangenomen dan van iemand in vergelijkbare omstandigheden die nog ver van de meerderjarige leeftijd is verwijderd.

Voor het hiervoor onder a. genoemde geval is aansluiting gezocht bij het criterium van de aanvaardbare toekomst, zoals neergelegd in het beleid inzake buitenlandse pleegkinderen. Van een onaanvaardbare toekomst kan bijvoorbeeld sprake zijn, indien de directe verzorger van het kind komt te overlijden en er geen naaste bloed- of aanverwanten zijn die de verzorging op zich kunnen nemen. Analoog aan het beleid inzake pleegkinderen is overwogen dat van een onaanvaardbare toekomst in elk geval geen sprake is, indien het kind verblijft in omstandigheden die ten opzichte van Nederland minder welvarend zijn. Het enkele feit dat het kind hier te lande in een ruimere materiële welstand zou komen te verkeren of meer mogelijkheden tot ontwikkeling heeft, leidt derhalve niet tot het oordeel dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst.

Ook indien de ouders van een kind nog met elkaar gehuwd zijn en het kind bij een van hen verblijft, wordt na een referteperiode van vijf jaar of langer aangenomen dat het kind niet langer behoort tot het gezin van de om de overkomst vragende ouder. In deze situatie dient de worteling van het kind in het land van herkomst na vijf jaar in beginsel zwaarder te wegen dan de civielrechtelijke betekenis van het huwelijk. Indien de achtergebleven ouder en het kind tegelijkertijd om verblijf bij de in Nederland wonende echtgenoot/ouder verzoeken, wordt het kind geacht feitelijk te behoren tot het gezin van de eerstgenoemde ouder. Een referteperiode van vijf jaar of langer staat in dat geval niet aan overkomst van het kind in de weg.

6.4.3. Minderjarige kinderen/verruimde gezinshereniging

Bepalend voor de vraag of aan bovengenoemd beleid of het beleid inzake verruimde gezinshereniging moet worden getoetst, is de leeftijd van het kind op de datum van aanvraag om gezinshereniging. Als bijvoorbeeld een kind op 16-jarige leeftijd is achtergelaten en twee jaar daarna wordt de aanvraag om gezinshereniging ingediend, geldt het beleid inzake verruimde gezinshereniging.

6.4.4. Ondertekening model M41

Het kind van vijftien jaar of ouder toont aan dat het niet de zorg heeft voor (buitenhuwelijkse) kinderen door ondertekening van de daartoe strekkende verklaring van het model M41. Dat vormt geen onweerlegbaar bewijs. Indien naderhand blijkt dat de verklaring ten onrechte is ondertekend, worden daaraan verblijfsrechtelijke gevolgen verbonden. Het kind dat de verklaring niet naar waarheid kan ondertekenen, verstrekt daarover gegevens die bij de beoordeling van de feitelijke gezinsband worden betrokken.

6.4.5. Afwijking van het vereiste dat de feitelijke gezinsband reeds in het buitenland bestaat

Voor gevallen waarin sprake is van een te erkennen buitenlandse adoptiebeslissing (zie B2/6.2.1) wordt een uitzondering gemaakt op het vereiste dat de feitelijke gezinsband reeds in het buitenland moet hebben bestaan.

Indien het kind voorafgaande aan de adoptiebeslissing niet in het buitenland in het gezin van adoptanten was opgenomen, is niet voldaan aan de vereisten dat het kind feitelijk behoort tot het gezin en dat de gezinsband reeds in het buitenland bestond. Indien vestiging van die feitelijke gezinsband als gevolg van het buitenlandse recht niet mogelijk was voorafgaande aan de adoptie, kan toch een verblijfsvergunning worden verleend, mits aan alle overige voorwaarden, gesteld in het kader van gezinshereniging is voldaan.

6.5. Minderjarigheid

De verblijfsvergunning wordt niet in het kader van gezinshereniging verleend, indien het kind naar Nederlands recht meerderjarig is. Dat betekent dat geen verblijf wordt toegestaan aan het kind dat de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, gehuwd is (geweest), een geregistreerd partnerschap is aangegaan of door de kantonrechter in het belang van moeder en kind meerderjarig is verklaard met toepassing van artikel 1:253 ha Burgerlijk Wetboek. Op het vereiste van minderjarigheid zijn twee uitzonderingen. Dat laat onverlet de mogelijkheid dat verblijf kan worden aanvaard in het kader van verruimde gezinshereniging (B2/8).

6.5.1. Uitzondering op het vereiste van minderjarigheid: militaire dienst

Als beleidsregel geldt dat de aanvraag niet wordt afgewezen om de enkele reden dat het kind de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, indien:

  • a. het kind in het land van herkomst is achtergebleven in verband met de vervulling van de militaire dienstplicht;

  • b. hij op het tijdstip waarop de andere gezinsleden naar Nederland vertrokken de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt; en

  • c. de aanvraag binnen zes maanden na het ontslag uit militaire dienst is ontvangen.

De datum van het ontslag uit militaire dienst wordt aangetoond door middel van officiële, gelegaliseerde bescheiden.

6.5.2. Uitzondering op het vereiste van minderjarigheid: huisvestingsvereiste

Als beleidsregel van overgangsrecht geldt dat de aanvraag niet wordt afgewezen om de enkele reden dat het kind de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, indien:

  • a. het kind nog geen twintig jaren oud is en niet gehuwd is (of is geweest), geen geregistreerd partnerschap is aangegaan, en niet met toepassing van artikel 253ha van Boek I van het Burgerlijk Wetboek meerderjarig is verklaard;

  • b. eerder een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging is afgewezen op de enkele grond dat de ouder bij wie hij wil verblijven niet beschikt over passende huisvesting;

  • c. de ouder bij wie het kind wil verblijven, sedert het tijdstip waarop het kind nog geen vijftien jaren oud was, als woningzoekende is ingeschreven; en

  • d. het kind tegelijkertijd met de overige gezinsleden om verblijf in Nederland vraagt.

6.5.3. Bepaling van de geboortedatum

De geboortedatum van het minderjarige kind moet vast staan op grond van gelegaliseerde officiële documenten afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst. Indien van een vreemdeling uitsluitend het geboortejaar bekend is, wordt de geboortedatum bepaald op 1 juli.

Is naast het geboortejaar alleen de geboortemaand bekend, dan wordt als geboortedatum aangenomen de zestiende van de desbetreffende maand.

6.5.4. Correctie van de geboortedatum

Het kan zich voordoen dat van een vreemdeling die voor gezinshereniging naar Nederland is gekomen de bij de gemeente en Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bekende geboortedatum door de autoriteiten van het land van herkomst blijkt te zijn gecorrigeerd.

Nederlandse overheidsinstanties zijn in beginsel gehouden een in het buitenland door een beslissing van een daartoe bevoegde rechterlijke autoriteit tot stand gekomen correctie van een geboortedatum in een stuk van de burgerlijke stand te erkennen.

Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, op grond hiervan overgaat tot correctie van de geboortedatum van de vreemdeling, meldt hij dit via een GBA-bericht aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Indien hij daarentegen niet overgaat tot deze correctie en er gerede twijfel mogelijk is aan de juistheid van de door de autoriteiten in het land van herkomst gecorrigeerde geboortedatum van de vreemdeling, dan zal dit bij de behandeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van de aanvraag nader worden onderzocht. Daartoe dient te worden beschikt over een kopie van de door de vreemdeling overgelegde documenten met betrekking tot de correctie van de geboortedatum.

6.6. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de hoofdpersoon in Nederland verblijft anders dan als:

  • a. Nederlander;

  • b. gemeenschapsonderdaan;

  • c. Turks onderdaan die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80; of

  • d. houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), tenzij de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd:

    • onder een beperking verband houdend met uitwisseling, verblijf als au pair of verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling;

    • die met toepassing van artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit is verleend en de houder een verblijfsrecht geeft van tijdelijke aard in de zin van artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit. Het gaat hierbij om tijdelijke regelingen op grond waarvan de hoofdpersoon gedurende slechts een korte tijd in Nederland mag verblijven.

6.7. Polygamie

Zolang de ouder met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een partnerschap is verbonden, wordt de verblijfsvergunning slechts verleend aan één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd, alsmede aan de uit die vreemdeling geboren minderjarige kinderen. Ook indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgenote of partner alsmede eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Indien de polygame situatie is beëindigd, bijvoorbeeld door overlijden of door een echtscheiding die naar Nederlands internationaal privaatrecht is erkend, staat de vroegere polygame situatie niet aan verlening van de verblijfsvergunning in de weg.

6.9. Openbare orde beleid

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.20 Vreemdelingenbesluit verleend indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid. De artikelen 3.77 en 3.78 Vreemdelingenbesluit zijn van toepassing.

Beleidsregel: de verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. De paragrafen B1/2.2.4 en verder zijn van toepassing.

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Indien de aanvraag is ontvangen vóór 15 februari 2005, is artikel 3.20 Vreemdelingenbesluit, zoals dat luidde vóór die datum van belang voor de beoordeling van verblijfsaanvragen.

artikel 3.20 Vreemdelingenbesluit luidde voor 15 februari 2005:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. In afwijking hiervan wordt de aanvraag, ingediend door het kind van een Nederlander, van een houder van de verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde afgewezen, indien dat kind:

  • a. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf, of hem een langdurige vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd;

  • b. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een taakstraf en de rechter een langdurige vervangende hechtenis heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht; of

  • c. bij herhaling wegens misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd.

  • d. Onder langdurig wordt hier verstaan een periode van zes maanden of langer.

6.10. Middelen

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.22, eerste lid, Vreemdelingenbesluit verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de norm ingevolge de Wet werk en bijstand voor echtparen/gezinnen.

Beleidsregel: de verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de norm ingevolge de Wet werk en bijstand voor echtparen/gezinnen.

In afwijking van de voorgaande alinea’s wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan indien de hoofdpersoon verblijf heeft onder de beperking: ‘als genoemd in de Vreemdelingencirculaire, B9’.

In afwijking van de voorgaande alinea’s wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. 65 jaar of ouder is,

  • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is,

  • c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Het onder a en b vermelde is gebaseerd op artikel 3.22, derde lid, Vreemdelingenbesluit.

Het onder c vermelde is een beleidsregel die is gebaseerd op artikel 3.13, tweede lid, Vreemdelingenbesluit.

Gezinslid van houder verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd

De aanvraag wordt ingevolge artikel 3.22, vierde lid, Vreemdelingenbesluit niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien:

  • e. deze aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, en

  • f. gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

    Zie in dit verband 2.11.

Meetellen gezinsinkomen bij nareizende (voor-)kinderen

In artikel 3.22, eerste lid, Vreemdelingenbesluit is neergelegd dat de verblijfsvergunning wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, Vreemdelingenbesluit, en een garantstelling heeft ondertekend, voor zover de vreemdeling als partner van die persoon wil verblijven. In het Vreemdelingenbesluit is derhalve geen verplichting neergelegd om de inkomsten van anderen dan de hoofdpersoon mee te tellen bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Echter, als de hoofdpersoon (de biologische of juridische ouder bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel 1 van de Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder c, Wet werk en bijstand, voor de categorie echtparen en gezinnen.

Daarbij geldt als aanvullende voorwaarde dat, tenzij de bovenbedoelde partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner biologisch of juridisch ouder van de vreemdeling is, deze een garantstelling moet hebben ondertekend.

Opgemerkt zij nog, dat de omstandigheid dat de hoofdpersoon in gezinsverband leeft met een (geregistreerde of huwelijks-)partner, niet afdoet aan de omstandigheid dat de hoofdpersoon mogelijk aanspraak kan maken op de vrijstellingen bedoeld in artikel 3.22, derde lid, Vreemdelingenbesluit, dan wel de onder c vermelde vrijstelling.

Als het gaat om (voor-)kinderen die verblijf beogen bij hun juridische of biologische ouder, die op zijn beurt verblijf beoogt bij een derde (die dan de hoofdpersoon van de ouder is), dan geldt het volgende. In die gevallen wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet afgewezen omdat niet wordt beschikt over duurzame, zelfstandig verworven voldoende middelen van bestaan indien door de degene bij wie de juridische of biologische ouder verblijf beoogt, duurzaam wordt beschikt over zelfstandig verworven middelen van bestaan, waarbij de inkomsten ten minste even hoog moeten zijn als het normbedrag waarover degene bij wie de biologische of juridische ouder verblijf beoogt, dient te beschikken.

Vorenstaande geldt ook indien de hoofdpersoon (dus de biologische of juridische ouder) inmiddels rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in de Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is.

  • Ad b. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar 2.11 onder ad b.

  • Ad c. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar 2.11 onder ad c.

6.10.1. Middelen: overgangsrecht per 1 november 2004

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Het recht dat vóór 1 november 2004 gold luidde:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de bijstandsnorm voor echtparen/gezinnen. In afwijking hiervan wordt de aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. zevenenvijftigeneenhalf jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. als alleenstaande ouder de zorg heeft over een kind jonger dan vijf jaar dat rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is.

  • Ad b. Ten aanzien van de vrijstellingsgrond wordt verwezen naar 2.11 onder ad b.

  • Ad c. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar 2.11.1 onder ad c.

In aanvulling daarop gold het volgende:

Meetellen gezinsinkomen bij nareizende (voor-)kinderen

In artikel 3.22 Vreemdelingenbesluit is neergelegd dat de verblijfsvergunning wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, Vreemdelingenbesluit, en een garantstelling heeft ondertekend, voor zover de vreemdeling als partner van die persoon wil verblijven. In het Vreemdelingenbesluit is derhalve geen verplichting neergelegd om de inkomsten van anderen dan de hoofdpersoon mee te tellen bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Echter, als de hoofdpersoon (de biologische of juridische ouder bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l van de Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder c, Wet werk en bijstand, voor de categorie echtparen en gezinnen.

Daarbij geldt als aanvullende voorwaarde dat, tenzij de bovenbedoelde partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner biologisch of juridisch ouder van de vreemdeling is, deze een garantstelling moet hebben ondertekend.

Opgemerkt zij nog, dat de omstandigheid dat de hoofdpersoon in gezinsband leeft met een (geregistreerde of huwelijks-)partner, niet afdoet aan de omstandigheid dat de hoofdpersoon mogelijk aanspraak kan maken op de vrijstellingen bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, aanhef en onder a en b Vreemdelingenbesluit, zoals dat luidde tot 1 november 2004.

6.10.2. Middelen: overgangsrecht ex artikel 116 Vreemdelingenwet

Ingevolge artikel 116 Vreemdelingenwet blijven de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, en artikel 18, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet buiten toepassing op Nederlanders en vreemdelingen die op 1 april 2001 waren toegelaten. In plaats daarvan blijft het recht zoals het gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet van toepassing.

Dit heeft gevolgen voor het toepasselijke middelenvereiste, indien verblijf in Nederland wordt beoogd voor gezinshereniging of gezinsvorming bij een:

  • Nederlander (ongeacht of deze reeds op 1 april 2001 Nederlander was of voor 1 april 2004 Nederlander is geworden);

  • vreemdeling, die op 1 april 2001 op grond van de Vreemdelingenwet 1965 was toegelaten (dat wil zeggen: toegelaten als vluchteling, houder van een vergunning tot vestiging, houder van een vergunning tot verblijf, een vergunning tot verblijf als asielgerechtigde of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf);

  • vreemdeling, aan wie bij beschikking van op of na 1 april 2004 op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier of asiel, waarvan de ingangsdatum ligt vóór 1 april 2004.

Op hen blijft tot 1 april 2004 het recht van toepassing dat gold vóór 1 april 2001, voorzover dat gunstiger is dan het recht dat gold op 1 april 2001.

Artikel 116 Vreemdelingenwet was van toepassing op alle drie eisen (zelfstandigheid, duurzaamheid, hoogte) waaraan de inkomsten van de hoofdpersoon moesten voldoen, alsook op eventuele vrijstellingen. Dit betekent dat in zaken die vallen onder de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 116 Vreemdelingenwet bij de toets aan het middelenvereiste het recht, zoals dat was neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994, op alle onderdelen onverkort moet worden toegepast.

Aangezien de invulling van het middelenvereiste in het oude recht geheel was neergelegd in beleidsregels (en niet, zoals thans het geval is, goeddeels in algemeen verbindende voorschriften), is in de betreffende categorie zaken de inherente afwijkingsbevoegdheid onverkort van toepassing op alle onderdelen van het middelenvereiste. Overigens werd ook onder het oude recht aan het middelenvereiste strak de hand gehouden.

Werking overgangsrecht verblijfgever van de hoofdpersoon

Als het gaat om (voor-)kinderen die verblijf beogen bij hun juridische of biologische ouder, die op zijn beurt verblijf beoogt bij een derde (die dan de hoofdpersoon van de ouder is), dan geldt het volgende. In die gevallen wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet afgewezen omdat niet wordt beschikt over duurzame, zelfstandig verworven voldoende middelen van bestaan indien door de degene bij wie de juridische of biologische ouder verblijf beoogt, duurzaam wordt beschikt over zelfstandig verworven middelen van bestaan, waarbij de inkomsten ten minste even hoog moeten zijn als het normbedrag waarover degene bij wie de biologische of juridische ouder verblijf beoogt, dient te beschikken.

Vorenstaande geldt ook indien de hoofdpersoon (dus de biologische of juridische ouder) inmiddels rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in de Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is.

Zelfstandigen

In hoofdstuk A4/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 1994 stond opgenomen dat middelen van bestaan als duurzaam worden aangemerkt indien deze voor de periode van één jaar beschikbaar zijn.

Ten aanzien van de vraag onder welke omstandigheden werd aangenomen dat middelen van bestaan voor de periode van één jaar beschikbaar zouden zijn, bestond een bestendige gedragslijn, waarbij een vergelijking gemaakt werd over de inkomenspositie in de periode voorafgaand aan de indiening van aanvraag. Op deze wijze kon inzicht worden verkregen in de ontwikkeling van de inkomenspositie, een inzicht dat noodzakelijk was voor de bepaling van de mate van duurzaamheid van de inkomsten.

In hoofdstuk A4/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 1994 werd niet vermeld over welke periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag vorenbedoelde vergelijking werd gemaakt. Met het oog op de eenheid van uitvoering wordt zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de termijn van anderhalf jaar die in het huidige beleid geldt. Hierbij geldt echter nadrukkelijk dat – waar artikel 3.20 Voorschrift vreemdelingen geen mogelijkheid biedt om op grond van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht af te wijken – onder vigeur van het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 wel gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om op die grond af te wijken van het beleid.

Het toepasselijk overgangsrecht, indien de hoofdpersoon 18 tot 23 jaar is

De aanvraag wordt niet afgewezen op de enkele grond dat de hoofdpersoon niet beschikt over voldoende zelfstandige middelen van bestaan, indien deze op de datum waarop de aanvraag is ontvangen 18 jaar of ouder, maar jonger dan 23 jaar is en

  • een zelfstandig inkomen uit arbeid verwerft van ten minste 32 uur per week, ongeacht de hoogte van dat inkomen; of

  • ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand verdient.

Deze middelen van bestaan worden, conform de hoofdregel, als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste één jaar beschikbaar zijn. Het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de huidige normen.

De hierboven genoemde voorwaarden gelden ook voor hoofdpersonen die als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn. Ten aanzien van deze hoofdpersonen gold voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 een bestendige uitvoeringspraktijk, die inhield dat aan de hand van inkomensbescheiden met betrekking tot de periode voorafgaand aan de indiening van aanvraag, werd beoordeeld of aannemelijk was dat gedurende ten minste 32 uur per week arbeid als zelfstandige wordt verricht. Daartoe worden inkomensbescheiden overgelegd ten aanzien van de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag wordt ingediend (zie B1/2.2.3).

Het toepasselijk overgangsrecht, indien de hoofdpersoon 23 jaar of ouder is

De aanvraag wordt niet afgewezen op de enkele grond dat de hoofdpersoon niet beschikt over voldoende zelfstandige middelen van bestaan, indien deze op de datum waarop de aanvraag is ontvangen 23 jaar of ouder is en:

  • een zelfstandig inkomen verwerft uit een dienstverband ter hoogte van ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand;

  • een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (conform het 4-uit-5-criterium van artikel 17 Werkloosheidswet) ontvangt ter hoogte van ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand.

Deze middelen van bestaan worden, conform de hoofdregel, als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste één jaar beschikbaar zijn.

Het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand, wordt vastgesteld aan de hand van de huidige normen.

De hierboven genoemde voorwaarden gelden ook voor diegenen die als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn.

Langdurig werklozen

Voor langdurig werklozen die een uitkering genieten krachtens de Wet werk en bijstand kan gezinshereniging of -vorming toch mogelijk zijn indien kan worden vastgesteld dat een langdurig werkloze, ondanks serieuze inspanningen, geen uitzicht heeft op werk om daarmee zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien, terwijl hij in het verleden wel langdurig heeft deelgenomen aan het arbeidsproces. Voor langdurig werklozen wordt dit onder andere getoetst aan:

  • de duur van het verblijf in Nederland;

  • de duur van de werkloosheid (minimaal drie jaar);

  • de duur en de aard van de werkzaamheden in het verleden;

  • serieuze inspanningen om zelfstandig in het levensonderhoud te voorzien;

  • uitzichten op een werkkring;

  • leeftijd;

  • medische aspecten.

6.11. Kinderen geboren uit rechtmatig verblijvende ouders

Artikel 3.23 Vreemdelingenbesluit bevat een bijzondere regeling voor kinderen die in Nederland dan wel tijdens kort verblijf buiten Nederland zijn geboren uit niet-Nederlandse ouders van wie ten minste één houder is van een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd dan wel een vreemdeling is die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije. Een onderscheid wordt gemaakt naar de plaats waar het kind wordt geboren.

Artikel 3.23. Vreemdelingenbesluit:

1 De in artikel 3.13, eerste lid, bedoelde verblijfsvergunning wordt verleend aan de in Nederland geboren vreemdeling, die het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst en die naar het oordeel van Onze Minister feitelijk is blijven behoren tot het in Nederland gevestigde gezin van de ouder, die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, en die sedert de geboorte van de vreemdeling het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst.

2 Indien de aanvraag is ontvangen voordat de vreemdeling de leeftijd van negen maanden heeft bereikt, wordt de verblijfsvergunning eveneens verleend aan de buiten Nederland geboren vreemdeling, die naar het oordeel van Onze Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van beide ouders, die sedert de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, hebben en het hoofdverblijf niet buiten Nederland hebben verplaatst.

3 Indien de vader van de in het tweede lid bedoelde vreemdeling onbekend is, wordt de verblijfsvergunning verleend, indien de moeder sedert de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet heeft en het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst.

4 De verblijfsvergunning wordt verleend, indien de vreemdeling:

  • a. beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of behoort tot één van de in artikel 17 van de Wet of in artikel 3.71, tweede lid, bedoelde categorieën;

  • b. beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld;

  • c. bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan en daaraan mee te werken, of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen, en

  • d. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

5 Bij de toepassing van het vierde lid, onder d, zijn de artikelen 3.77 en 3.78 van toepassing.

6.11.1. In Nederland geboren kinderen

De verblijfsvergunning wordt verleend aan het in Nederland geboren kind, indien:

  • a. dat kind het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst (B1/2.2.8);

  • b. dat kind feitelijk is blijven behoren tot het in Nederland gevestigde gezin van de ouder (B2/6.4);

  • c. die ouder rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l Vreemdelingenwet. Niet vereist is dat de ouder sedert de geboorte van het kind aaneengesloten rechtmatig verblijf heeft gehad;

  • d. die ouder sedert de geboorte van de vreemdeling het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst (zie B1/2.2.8);

  • e. het kind beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld (zie B1/2.2.2), waarbij kan worden volstaan met bijschrijving in het paspoort van de ouder; en

  • f. het kind geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie B1/2.2.4).

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf of het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. De aanvraag wordt evenmin afgewezen wegens het niet bereid zijn een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan en daaraan mee te werken.

Voor in Nederland geboren kinderen uit een ouder die op dat moment een asielprocedure doorloopt, wordt verwezen naar C1/4.6.1.

6.11.2. Buiten Nederland geboren kinderen

De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend aan het tijdens een kort verblijf van de ouder(s) buiten Nederland geboren kind, indien:

  • a. de aanvraag is ontvangen voordat het kind de leeftijd van negen maanden heeft bereikt;

  • b. het kind feitelijk is blijven behoren tot het gezin van beide ouders (B2/6.4);

  • c. beide ouders sedert de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vreemdelingenwet hebben;

  • d. de ouders het hoofdverblijf niet buiten Nederland hebben verplaatst (B1/2.2.8);

  • e. het kind beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of behoort tot één van de in artikel 17 Vreemdelingenwet of in artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit bedoelde categorieën (B1/2.2.1);

  • f. het kind beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld (B1/2.2.2), waarbij kan worden volstaan met bijschrijving in het paspoort van de ouder;

  • g. het kind bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan en daaraan mee te werken, of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen (B1/2.2.5); en

  • h. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie B1/2.2.4).

Indien de vader van het kind onbekend is, wordt de verblijfsvergunning verleend, indien:

  • a. de aanvraag is ontvangen voordat het kind de leeftijd van negen maanden heeft bereikt;

  • b. het kind feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de moeder (B2/6.4);

  • c. de moeder sedert de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vreemdelingenwet heeft; en

  • d. de moeder het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst (B1/2.2.8);

  • e. het kind beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of behoort tot één van de in artikel 17 Vreemdelingenwet of in artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit bedoelde categorieën (B1/2.2.1);

  • f. het kind beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld (B1/2.2.2), waarbij kan worden volstaan met bijschrijving in het paspoort van de ouder;

  • g. het kind bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan en daaraan mee te werken, of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen (B1/2.2.5); en

  • h. het kind geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (B1/2.2.4).

De familierechtelijke relatie van het buiten Nederland geboren kind tot de ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd, wordt met officiële gelegaliseerde bescheiden aangetoond, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/12 van toepassing is. Dat is ook het geval indien de vreemdeling zich erop beroept dat aan alle voorwaarden van artikel 3.23 Vreemdelingenbesluit wordt voldaan.

Kort verblijf wil zeggen een verblijf waardoor het hoofdverblijf niet buiten Nederland wordt verplaatst, bijvoorbeeld vakantie. Om de hiergenoemde groep te onderscheiden van de overige gevallen waarin het verblijf van een minderjarig kind in het kader van gezinshereniging in Nederland wordt beoogd en waarin de algemene voorwaarden voor verblijf in het kader van gezinshereniging van toepassing zijn, is een termijnstelling noodzakelijk. Aangezien het tweede en derde lid van artikel 3.23 Vreemdelingenbesluit uitsluitend zien op kinderen die tijdens kort verblijf van de moeder (al dan niet met de vader) buiten Nederland worden geboren, is aan de desbetreffende regeling een termijn gesteld van negen maanden, te rekenen vanaf de geboorte van de vreemdeling. Die termijn sluit aan bij de termijn van verblijf buiten Nederland waarna onder omstandigheden verplaatsing van het hoofdverblijf kan worden aangenomen. Indien de aanvraag later dan negen maanden na de geboorte van de vreemdeling is ontvangen, gelden de gebruikelijke voorwaarden voor gezinshereniging. In een dergelijk geval ligt het bovendien in de rede dat bij de beoordeling daarvan wordt onderzocht of de ouder het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

6.12. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘gezinshereniging bij…… (naam ouder(s))’.

Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, wordt de beperking aangevuld met een van de volgende teksten:

  • Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist;

  • Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV;

  • Specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan; of

  • Arbeid niet toegestaan.

Vorenstaande arbeidsmarktaantekeningen laten onverlet de bij andere wetten gestelde beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid door minderjarigen.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht is verzekerd krachtens de Ziekenfondswet.

6.13. Onderzoek op grond van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

De verblijfsvergunning kan onder de beperking ‘het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka)’ worden verleend aan de minderjarige vreemdeling die door de aspirant adoptiefouders in een periode waarin:

  • a. deze hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden;

  • b. is opgenomen in het gezin van die aspirant adoptiefouders;

  • c. door de adoptiefouders aldaar is verzorgd en opgevoed; en

  • d. tezamen met de aspirant adoptiefouders Nederland is ingereisd.

De verblijfsvergunning wordt verleend indien:

  • a. de aspirant adoptiefouders Nederlanders zijn of vreemdelingen die hier te lande rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 onder a tot en met e dan wel l Vreemdelingenwet hebben; en

  • b. de ouders van de vreemdeling (of indien dezen zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van verblijf) voor de komst van het gezin naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van de vreemdeling naar het land van verblijf vóór de komst van het gezin naar Nederland en met de opneming van de vreemdeling ter adoptie.

In die gevallen wordt onderzoek ingesteld naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders (artikel 11 Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie). Het verblijfsrecht hangende dat onderzoek is van tijdelijke aard.

N.B. Deze regeling is niet van toepassing indien:

  • a. het kind op het tijdstip van de inreis sinds meer dan een jaar bij de aspirant-adoptiefouders verblijft en door hen is verzorgd en opgevoed; of

  • b. het kind is geadopteerd in overeenstemming met het Haags adoptieverdrag, welke overeenstemming blijkt uit een schriftelijke verklaring van de centrale autoriteit van de staat waar de adoptie heeft plaatsgevonden (een certificaat van conformiteit ex artikel 23 Haags adoptieverdrag).

In die gevallen wordt het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders (artikel 11 Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie) niet ingesteld en is het gewone gezinsherenigingsbeleid van toepassing.

Artikel 11. Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie:

Wanneer het buitenlandse kind, na opneming door aspirantadoptiefouders in een periode waarin zij hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, tezamen met de aspirantadoptiefouders in Nederland is binnengekomen, wordt ambtshalve het onderzoek bedoeld in artikel 5, eerste lid, ingesteld.

7. Voortgezet verblijf na verblijf als minderjarig kind

7.1. Inleiding

Als uitgangspunt wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning afgewezen, indien een van de in artikel 18 Vreemdelingenwet genoemde afwijzingsgronden van toepassing is (B1/2.2.2 t/m B1/2.2.4, B1/2.2.8 t/m B1/2.2.9). De aanvraag wordt derhalve ook afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden (B1/2.2.7), waarvan met name sprake zal zijn ingeval van verbreking van de gezinsband, ingeval de hoofdpersoon zijn hoofdverblijf buiten Nederland verplaatst of ingeval het verblijfsrecht van de hoofdpersoon wordt beëindigd. De vreemdeling die niet meer voldoet aan de beperking verband houdend met het doel waarvoor de oorspronkelijke verblijfsvergunning was verleend, kan uiteraard een aanvraag indienen tot wijziging van de verblijfsvergunning. De tijdig ingediende aanvraag komt voor inwilliging in aanmerking, indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor de eerste verblijfsaanvaarding voor het nieuw beoogde verblijfsdoel. Voor de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt verwezen naar B1/3.

Aan vreemdelingen die als minderjarig kind in het kader van gezinshereniging houder zijn geweest van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend (zie artikel 21, vierde en vijfde lid, Vreemdelingenwet; B1/3). In deze paragraaf wordt geregeld wanneer de aanvraag tot verlenging van de afhankelijke verblijfsvergunning niet wordt afgewezen en wanneer de zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ kan worden verleend.

7.2. Verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen, indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ingevolge artikel 19 Vreemdelingenwet kan de verblijfsvergunning om die reden worden ingetrokken. Dat lijdt uitzondering in de gevallen genoemd in B2/5.2.1 en B2/5.2.2. Deze uitzonderingen gelden ongeacht de vraag of de hoofdpersoon verblijfsrecht van tijdelijke aard of van niet-tijdelijke aard heeft.

7.3. Verlening van de zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf

Artikel 3.50 Vreemdelingenbesluit bevat een bijzondere regeling voor het voortgezet verblijf van de vreemdeling die als minderjarige in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging met een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht. Artikel 3.50 Vreemdelingenbesluit bevat algemeen verbindende voorschriften. Indien aan de voorwaarden van artikel 3.50 Vreemdelingenbesluit wordt voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend. Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, zijn de artikelen 3:51, derde lid, en 3:52 Vreemdelingenbesluit van belang.

7.3.1. Na verblijf bij een hoofdpersoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht

Artikel 3.50. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf verleend aan de vreemdeling die:

  • a. als minderjarige houder is geweest van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, verblijf ter adoptie of verblijf als pleegkind, bij een Nederlander of een vreemdeling met niet-tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5, en

  • b. langer dan een jaar houder is geweest van de in onderdeel a bedoelde verblijfsvergunning, dan wel in Nederland is geboren uit ouders met niet-tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5.

2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht niet verstaan de houder van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet.

3 De verblijfsvergunning wordt verleend, tenzij:

  • a. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid;

  • b. de vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid vormt;

  • c. de aanvraag met toepassing van de artikelen 3.86 of 3.87 kan worden afgewezen, of

  • d. de vreemdeling het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

4 Indien een van de ouders in Nederland is gevestigd en de Nederlandse nationaliteit heeft, wordt de verblijfsvergunning aan de minderjarige vreemdeling verleend, tenzij de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid, of de vreemdeling het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend, indien de vreemdeling als minderjarige houder is geweest van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een Nederlander of bij een vreemdeling met niet-tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit, en:

  • a. langer dan een jaar houder is geweest van die verblijfsvergunning; of

  • b. in Nederland is geboren uit ouders met niet-tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit.

Ook de vreemdeling die in het jaar na zijn verblijfsaanvaarding meerderjarig is geworden, komt in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien:

  • a. onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel gegevens zijn achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid (B1/2.2.9);

  • b. de vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid vormt;

  • c. de aanvraag wegens gevaar voor de openbare orde kan worden afgewezen (B1/2.2.4) ;

  • d. de vreemdeling het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst (B1/2.2.8);

  • e. de vreemdeling in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bij:

    • een houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die zelf verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft, bijvoorbeeld een student of een houder van een verblijfsvergunning voor medische behandeling (zie artikel 3.50, eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit); of

    • een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie artikel 3.50, tweede lid, Vreemdelingenbesluit). Het kind van de houder van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel, dat niet zelf in aanmerking is gekomen voor een verblijfsvergunning asiel, maar wel voor een verblijfsvergunning regulier, komt niet reeds na een jaar in een betere positie te verkeren dan de houder van de verblijfsvergunning asiel bij wie het verblijft. Ook komt dit kind niet in een betere positie te verkeren dan waarin het zou hebben verkeerd, indien wel zou zijn voldaan aan de voorwaarden (van artikel 29, eerste lid, onder e, Vreemdelingenwet) voor de verlening van de asielvergunning.

Voor de verlening van de verblijfsvergunning is het niet noodzakelijk dat de gezinsband is verbroken. Ook indien het kind nog feitelijk bij de ouder(s) woont, kan de zelfstandige verblijfsvergunning worden verleend, indien aan de voorwaarden wordt voldaan. Wel moet daartoe een aanvraag worden ingediend.

Indien een van de ouders in Nederland is gevestigd en de Nederlandse nationaliteit heeft, wordt de verblijfsvergunning aan de minderjarige vreemdeling verleend, tenzij de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid, of de vreemdeling het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

7.3.2. Overlijden van de hoofdpersoon

Ingevolge artikel 3:51, derde lid, Vreemdelingenbesluit kan de zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf eveneens worden verleend indien de hoofdpersoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht is overleden en de gezinsband om die reden is verbroken. In deze gevallen wordt in beginsel altijd gebruikgemaakt van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen.

7.3.3. Klemmende redenen van humanitaire aard

In de overige gevallen, dus ook gevallen waarin de hoofdpersoon verblijfsrecht van tijdelijke aard had, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vreemdelingenwet heeft gehad en van wie wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat (artikel 3:52 Vreemdelingenbesluit). De vreemdeling die zich hierop beroept, legt gegevens en bescheiden over waarmee wordt aangetoond dat:

  • a. er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden; en

  • b. van hem in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij Nederland verlaat.

7.4. Beperking en de arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.

7.5. Internationale verplichtingen

Een aantal internationale verdragen, waarbij Nederland is aangesloten, kunnen gevolgen hebben voor het voortgezet verblijf van een vreemdeling in Nederland. Zie hiervoor B10 en B11. Indien de inmenging in het privé- en gezinsleven niet op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM is gerechtvaardigd dan is verblijfsbeëindiging niet aan de orde. Zie B2/13.

8. Verruimde gezinshereniging

8.1. Eerste verblijfsaanvaarding

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van verruimde gezinshereniging kan op aanvraag worden verleend aan het meerderjarige kind van een in Nederland gevestigde hoofdpersoon. Artikel 3.24 Vreemdelingenbesluit geeft het kader waarbinnen aan deze vreemdeling een verblijfsvergunning kan worden verleend. Dit artikel bevat algemeen verbindende voorschriften. Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.24 Vreemdelingenbesluit, wordt de verblijfsvergunning niet verleend.

Artikel 3.24. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met gezinshereniging worden verleend aan een ander familielid van een Nederlander of van een vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l van de Wet, dan de echtgenoot of echtgenote, de al dan niet geregistreerde partner, of het minderjarige kind, indien:

  • a. de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de persoon bij wie deze vreemdeling wil verblijven, en

  • b. de achterlating van de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister een onevenredige hardheid zou betekenen.

Artikel 3.24 Vreemdelingenbesluit geeft geen verplichting, maar een bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen. In deze paragraaf wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning in het kader van verruimde gezinshereniging kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.

Daarnaast zijn de algemene voorwaarden van artikel 16 Vreemdelingenwet van toepassing. De verblijfsvergunning wordt derhalve niet verleend, indien niet wordt voldaan aan een of meer van die algemene voorwaarden. Verwezen wordt naar B1/2.2. Op deze algemene voorwaarden bestaan echter uitzonderingen wat betreft het middelenvereiste (zie B2/2.11).

8.2. Gezinslid

Onder de reikwijdte van deze paragraaf vallen uitsluitend de meerderjarige kinderen van de in Nederland gevestigde hoofdpersoon.

8.3. Feitelijke gezinsband

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien het meerderjarige kind niet feitelijk behoort of niet reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de ouder. ‘Feitelijk behoren tot het gezin’ houdt in dat:

  • de gezinsband reeds in het buitenland heeft bestaan;

  • er sprake is van een morele en financiële afhankelijkheid van de ouder, welke afhankelijkheid reeds in het buitenland moet hebben bestaan; en

  • de vreemdeling moet gaan samenwonen bij de ouder(s).

Het meerderjarige kind behoort niet langer feitelijk tot het gezin, indien de feitelijke gezinsband als verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich in elk geval voor in een of meer van de volgende omstandigheden:

  • duurzame opneming in een ander gezin en degene bij wie verblijf wordt beoogd is niet meer belast met het (feitelijke) gezag over de vreemdeling;

  • duurzame opneming in een ander gezin en degene bij wie verblijf wordt beoogd voorziet niet meer in de kosten van opvoeding en verzorging van de vreemdeling;

  • de vreemdeling gaat zelfstandig wonen en in eigen onderhoud voorzien;

  • de vreemdeling vormt een zelfstandig gezin door het aangaan van een huwelijk of relatie;

  • de vreemdeling heeft de zorg of zorgplicht voor een (buitenechtelijk) kind, een pleeg- of adoptiekind of andere afhankelijke gezinsleden.

Duurzame opneming in een ander gezin is op zich onvoldoende om aan te nemen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Naast een duurzame opneming in een ander gezin moet er altijd sprake van zijn dat degene bij wie verblijf wordt beoogd niet meer is belast met het (feitelijke) gezag over de vreemdeling (zie hierna onder c) of niet meer voorziet in diens kosten van opvoeding en verzorging (zie hierna onder d).

Hieronder zullen de volgende aspecten van het beleid nader worden uitgewerkt:

  • a. duurzame opneming;

  • b. ander gezin;

  • c. (feitelijk) gezag;

  • d. voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging.

  • Ad a. De termijn gedurende welke de ouder(s) en het kind van elkaar zijn gescheiden tot de aanvraag om gezinshereniging, wordt de referteperiode genoemd. Deze periode begint op het moment waarop de ouder het kind heeft achtergelaten. De referteperiode eindigt op het moment waarop om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf voor gezinshereniging wordt verzocht danwel, indien het meerderjarige kind niet mvv-plichtig is, een aanvraag om een verblijfsvergunning voor verruimde gezinshereniging wordt ingediend.

Uitgangspunt is dat zo spoedig mogelijk om de overkomst van het in het land van herkomst verblijvende meerderjarige kind moet worden gevraagd. Indien dat niet het geval is, is sprake van duurzame opneming. Als richtlijn wordt daarvoor een referteperiode van één jaar gehanteerd. Dit lijdt slechts uitzondering, indien degene bij wie verblijf wordt beoogd goede redenen aanvoert waarom niet binnen dat jaar om de overkomst is gevraagd.

Als goede reden geldt wel de omstandigheid dat

  • het kind in een oorlogssituatie onvindbaar is geweest, waardoor het voor de in Nederland verblijvende ouder onmogelijk is geweest het kind naar Nederland te laten overkomen. De in Nederland verblijvende ouder dient aannemelijk te maken dat de overkomst van de vreemdeling door de oorlogssituatie niet binnen een jaar na de scheiding kon worden gerealiseerd. Tevens zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat de intentie om de vreemdeling binnen dat jaar over te laten komen, wel steeds aanwezig is geweest, bijvoorbeeld door het overleggen van een verzoek aan het Rode Kruis om de vreemdeling te zoeken; of

  • de in Nederland verblijvende ouder vanwege medische omstandigheden niet of bezwaarlijk de opvoeding en verzorging van het meerderjarige kind op zich kon nemen. Dit dient in ieder geval door middel van medische verklaringen van de behandelende arts(en) te worden aangetoond.

Daarentegen geldt als goede reden in ieder geval niet de omstandigheid dat

  • degene bij wie verblijf wordt beoogd niet rechtmatig in Nederland verbleef;

  • degene bij wie verblijf wordt beoogd hier te lande werkzaam was of een opleiding volgde en daardoor niet in staat was om voor de vreemdeling te zorgen;

  • de vreemdeling in het land van herkomst zijn schoolopleiding moest voltooien; of

  • de verblijfgever van de in Nederland verblijvende persoon niet instemde met de overkomst van de vreemdeling.

Een goede reden houdt in dat het aan degene die de overkomst van het meerderjarige kind vraagt, in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat niet binnen de referteperiode van een jaar om deze overkomst is gevraagd. In beide gevallen betreft het geen limitatieve opsomming van omstandigheden.

  • Ad b. Van opneming in een ander gezin is sprake, indien de rol van gezinshoofd ten opzichte van de vreemdeling door een ander dan de in Nederland verblijvende hoofdpersoon is overgenomen. Ook opvang in een tehuis of een andere instelling wordt aangemerkt als opname in een ander gezin. Niet relevant is de vraag of de hier te lande wonende ouder reeds een ander gezin heeft gesticht.

Er is geen sprake van opneming in een ander gezin, indien de in Nederland wonende ouder is vertrokken uit een ‘drie-generatie-gezinsverband’ (de grootouder(s), de ouder(s) en de vreemdeling zelf verblijven gezamenlijk in één woning), en de vreemdeling achterblijft in dat gezin terwijl de onderlinge gezagsverhoudingen ten tijde van het vertrek van de in Nederland wonende ouder uit het gezin, niet wezenlijk zijn veranderd. Degene bij wie het verblijf wordt beoogd, moet dus wel reeds in het land van herkomst als gezinshoofd van dit drie-generatie-gezin hebben gefungeerd.

Het is aan de vreemdeling om, op grond van feiten en omstandigheden, aannemelijk te maken dat geen sprake is geweest van opneming in een ander gezin.

  • Ad c. Met gezag wordt in beginsel bedoeld: de feitelijke invulling van het gezag. Dit houdt in dat beoordeeld moet worden in hoeverre de ouder betrokken is (geweest) bij de belangrijkste beslissingen inzake de opvoeding en/of verzorging van het meerderjarige kind. Voorbeelden van dergelijke beslissingen zijn die ten aanzien van de schoolkeuze, huisvesting en sociale ontwikkeling van het meerderjarige kind.

    Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat sprake is van gezag als hier bedoeld.

Indien sprake is van juridisch gezag over de vreemdeling, komt hieraan in zoverre betekenis toe, dat dit reden temeer is om aan te nemen dat sprake is van feitelijk gezag.

  • Ad d. Uitgangspunt is dat de ouder wezenlijk en aantoonbaar moet voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging van de vreemdeling.

Van een wezenlijke bijdrage is sprake als de hoogte (per kwartaal) van de bijdrage van de ouder aan het meerderjarige kind of diens feitelijke verzorger, minimaal gelijk is aan de onderhoudsnorm op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW)11 . Deze norm zal jaarlijks per TBV bekend worden gemaakt.

De bijdrage is slechts aangetoond, indien bescheiden zijn overgelegd die uit objectieve bron afkomstig zijn, zoals betalingsbewijzen en overschrijvingsbewijzen.

Achtergrond

Wanneer een kind buiten Nederland verblijft, zal de Sociale Verzekeringsbank pas overgaan tot uitkering van kinderbijslag, indien de ouder heeft aangetoond dat hij het kind financieel in belangrijke mate heeft onderhouden. Hoewel in beginsel geen kinderbijslag kan worden ontvangen voor meerderjarige kinderen, is er toch aanleiding om bij de AKW aan te sluiten, nu het erom gaat dat de ouder aantoont dat hij in wezenlijke mate heeft voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging van het kind. Voor het beoordelen van de vraag of de ouder ‘wezenlijk’ heeft bijgedragen in de kosten van levensonderhoud van het meerderjarige kind, wordt aangesloten bij de AKW-norm voor 17-jarigen.

Herstel van de feitelijke gezinsband

Indien een feitelijke gezinsband eenmaal verbroken is geoordeeld, wordt herstel van deze band niet aangenomen.

Overige gezinsleden

Het in deze paragraaf omschreven beleid geldt niet voor andere gezinsleden dan de meerderjarige kinderen. Voor het beleid ten aanzien van vreemdelingen van 65 jaar en ouder wordt verwezen naar B2/10. Ook voor hen en de overige gezinsleden geldt daarnaast dat in alle gevallen getoetst moet worden of artikel 8 EVRM noopt tot verlening van een verblijfsvergunning. Hiervoor wordt verwezen naar B2/13.

8.4. Gelegaliseerde akten

De familierechtelijke relatie tot de hoofdpersoon wordt aangetoond met officiële gelegaliseerde bescheiden, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/12 van toepassing is.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de familierechtelijke relatie niet is aangetoond.

8.5. Achterlating een onevenredige hardheid

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de achterlating van het gezinslid in het land van herkomst geen onevenredige hardheid betekent (zie artikel 3.24, onder b, Vreemdelingenbesluit). Het betreft hier gevallen waarin door bijzondere omstandigheden de algemene belangen die zijn gediend met een restrictief toelatingsbeleid, niet opwegen tegen de belangen van de vreemdeling bij verblijf in Nederland bij de hier gevestigde familieleden. In het algemeen kan die onevenredigheid slechts aanwezig zijn, indien sprake is van een of meer zeer bijzondere individuele omstandigheden, die bovendien tot gevolg hebben dat de achterlating van de vreemdeling in het land van herkomst een schrijnende situatie zou opleveren.

8.6. Verblijfsstatus hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de hoofdpersoon in Nederland verblijft anders dan als:

  • a. Nederlander;

  • b. gemeenschapsonderdaan;

  • c. Turks onderdaan die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80; of

  • d. houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), tenzij de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd:

    • onder een beperking verband houdend met uitwisseling, studie, verblijf als au pair, of met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling;

    • die met toepassing van artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit is verleend en de houder een verblijfsrecht geeft van tijdelijke aard in de zin van artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit. Het gaat hierbij om tijdelijke regelingen op grond waarvan de hoofdpersoon gedurende slechts een korte tijd in Nederland mag verblijven.

8.7. Polygamie

Zolang de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een partnerschap is verbonden, wordt de verblijfsvergunning slechts verleend aan één echtgenoot, geregistreerde partner of partner tegelijkertijd, alsmede aan de uit die vreemdeling geboren kinderen. Ook indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgenote alsmede eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Indien de polygame situatie is beëindigd, bijvoorbeeld door overlijden of door een echtscheiding die naar Nederlands internationaal privaatrecht erkend is, staat de vroegere polygame situatie niet aan verlening van de verblijfsvergunning in de weg.

8.9. Openbare orde beleid

Beleidsregel: de verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. De paragrafen B1/2.2.4 en verder zijn van toepassing.

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Indien de aanvraag is ontvangen vóór 1 november 2004, is het recht, zoals dat luidde vóór die datum van belang voor de beoordeling van verblijfsaanvragen.

Het recht dat gold voor 1 november 2004 luidde als volgt:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. In afwijking hiervan wordt de aanvraag, ingediend door een vreemdeling die in het kader van verruimde gezinshereniging in aanmerking komt voor verblijf bij een Nederlander, van een houder van de verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, slechts wordt afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien die vreemdeling:

  • a. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf, of hem een langdurige vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd;

  • b. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een taakstraf en de rechter een langdurige vervangende hechtenis heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht; of

  • c. bij herhaling wegens een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd.

Onder langdurig wordt hier verstaan een periode van zes maanden of langer.

8.10. Middelen

Beleidsregel:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de norm ingevolge de Wet werk en bijstand voor echtparen/gezinnen.

In afwijking van de voorgaande alinea wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. 65 jaar of ouder is,

  • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, of

  • c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Meetellen gezinsinkomen bij (voor-)kinderen en vrijstelling verblijfgever van de hoofdpersoon

Ter zake van het meetellen van het gezinsinkomen bij (voor)kinderen en vrijstelling verblijfgever bij hoofdpersoon wordt aangesloten bij paragraaf 6.10.

  • Ad b. Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond wordt aangesloten bij paragraaf 2.11 onder ad b.

  • Ad c. Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond wordt aangesloten bij paragraaf 2.11 onder ad c.

8.10.1. Middelen: overgangsrecht per 1 november 2004

Voor aanvragen, ontvangen op of na 1 april 2004, maar vóór 1 november 2004, is het volgende van belang.

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Dit recht luidde voor 1 november 2004 als volgt:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de bijstandsnorm voor echtparen/gezinnen. In afwijking hiervan wordt de aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. zevenenvijftigeneenhalf jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. als alleenstaande ouder de zorg heeft over een kind jonger dan vijf jaar dat rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is.

Meetellen gezinsinkomen bij nareizende (voor-)kinderen

In artikel 3.22 Vreemdelingenbesluit is neergelegd dat de verblijfsvergunning wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, Vreemdelingenbesluit, en een garantstelling heeft ondertekend, voor zover de vreemdeling als partner van die persoon wil verblijven. In het Vreemdelingenbesluit is derhalve geen verplichting neergelegd om de inkomsten van anderen dan de hoofdpersoon mee te tellen bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Echter, als de hoofdpersoon (de biologische of juridische ouder bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l van de Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder c, Wet werk en bijstand, voor de categorie echtparen en gezinnen.

Daarbij geldt als aanvullende voorwaarde dat, tenzij de bovenbedoelde partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner biologisch of juridisch ouder van de vreemdeling is, deze een garantstelling moet hebben ondertekend.

Opgemerkt zij nog, dat de omstandigheid dat de hoofdpersoon in gezinsverband leeft met een (geregistreerde of huwelijks-)partner, niet afdoet aan de omstandigheid dat de hoofdpersoon mogelijk aanspraak kan maken op de vrijstellingen bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, aanhef en onder a en b Vreemdelingenbesluit.

Indien de hoofdpersoon geen uitkering krachtens de WAO,WAZ of WAJONG ontvangt, wordt de blijvendheid van de arbeidsongeschiktheid aangenomen indien:

  • sprake is van ten minste twee jaar volledige arbeidsongeschiktheid;

  • (gedeeltelijk) herstel voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs is uitgesloten; en

  • niet reeds op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, geheel of gedeeltelijk herstel na dit jaar is te verwachten.

De vreemdeling legt zelf een verklaring over van de GG&GD dan wel een bedrijfsarts of verzekeringsarts waaruit het vorenstaande blijkt. De bedrijfsarts of verzekeringsarts dient met een aantekening over het betreffende specialisme te staan ingeschreven in het BIG-register. Informatie hieromtrent kan telefonisch worden verkregen (0900-8998225) of via het internet (www.bigregister.nl).

  • Ad c. Een persoon heeft in beginsel ook alleen de zorg voor een kind indien de buitenlandse partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner in Nederland een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend welke in behandeling is genomen en deze partner in afwachting van een beslissing rechtmatig in Nederland verblijft.

Hoewel feitelijk sprake is van een tweeouder gezin, geldt de volgende fictieredenering. Zou de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning van één van de ouders worden afgewezen op grond van het middelenvereiste, dan zou die ouder moeten terugkeren naar het herkomstland. De andere ouder zou dan als alleenstaande achterblijven met het kind, zodat aanleiding zou bestaan vrijstelling van het middelenvereiste te verlenen. Om onnodige procedurestappen te voorkomen wordt in dergelijke gevallen de voornoemde fictieredenering toegepast.

Een hoofdpersoon heeft echter niet alleen de zorg voor een kind indien dit kind samen met de buitenlandse partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner het hoofdverblijf in het buitenland heeft. In die gevallen wordt niet de fictieredenering gehanteerd, dat als het kind Nederland zou inreizen en hier rechtmatig verblijf zou verkrijgen dan wel als Nederlander hier te lande zou gaan wonen, de hoofdpersoon aanspraak zou maken op vrijstelling van het middelenvereiste. Het kind dient derhalve bij de alleenstaande ouder in Nederland te wonen, om met vrucht een beroep te kunnen doen op de vrijstellingsgrond bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenbesluit. Hierbij geldt vanzelfsprekend dat er sprake van dient te zijn dat het kind rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is.

8.10.2. Middelen: overgangsrecht ex artikel 116 Vreemdelingenwet

Ingevolge artikel 116 Vreemdelingenwet blijven de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, en artikel 18, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet buiten toepassing op Nederlanders en vreemdelingen die op 1 april 2001 waren toegelaten.

Op aanvragen, ontvangen vóór 1 april 2004, is – mede gelet op artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit - het recht van toepassing dat gold vóór 1 april 2001, voor zover dat gunstiger was dan het recht dat ingaande die datum gold.

Artikel 116 Vreemdelingenwet was van toepassing op alle drie eisen (zelfstandigheid, duurzaamheid, hoogte) waaraan de inkomsten van de hoofdpersoon moesten voldoen, alsook op eventuele vrijstellingen. Dit betekent dat in zaken die vallen onder de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 116 Vreemdelingenwet bij de toets aan het middelenvereiste het oude recht, zoals dat was neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994, op alle onderdelen onverkort moet worden toegepast.

Aangezien de invulling van het middelenvereiste in het oude recht geheel was neergelegd in beleidsregels (en niet, zoals thans het geval is, goeddeels in algemeen verbindende voorschriften), is in de betreffende categorie zaken de inherente afwijkingsbevoegdheid onverkort van toepassing op alle onderdelen van het middelenvereiste. Overigens werd ook onder het oude recht aan het middelenvereiste strak de hand gehouden.

Werking overgangsrecht verblijfgever van de hoofdpersoon

Als het gaat om (voor-)kinderen die verblijf beogen bij hun juridische of biologische ouder, die op zijn beurt verblijf beoogt bij een derde (die dan de hoofdpersoon van de ouder is), dan geldt het volgende. In die gevallen wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet afgewezen omdat niet wordt beschikt over duurzame, zelfstandig verworven voldoende middelen van bestaan indien door de degene bij wie de juridische of biologische ouder verblijf beoogt, duurzaam wordt beschikt over zelfstandig verworven middelen van bestaan, waarbij de inkomsten ten minste even hoog moeten zijn als het normbedrag waarover degene bij wie de biologische of juridische ouder verblijf beoogt, dient te beschikken.

Vorenstaande geldt ook indien de hoofdpersoon (dus de biologische of juridische ouder) inmiddels rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in de Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is.

Zelfstandigen

In hoofdstuk A4/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 1994 stond opgenomen dat middelen van bestaan als duurzaam worden aangemerkt indien deze voor de periode van één jaar beschikbaar zijn.

Ten aanzien van de vraag onder welke omstandigheden werd aangenomen dat middelen van bestaan voor de periode van één jaar beschikbaar zouden zijn, bestond een bestendige gedragslijn, waarbij een vergelijking gemaakt werd over de inkomenspositie in de periode voorafgaand aan de indiening van aanvraag. Op deze wijze kon inzicht worden verkregen in de ontwikkeling van de inkomenspositie, een inzicht dat noodzakelijk was voor de bepaling van de mate van duurzaamheid van de inkomsten.

In hoofdstuk A4/4.2.1 Vreemdelingencirculaire 1994 werd niet vermeld over welke periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag vorenbedoelde vergelijking werd gemaakt. Met het oog op de eenheid van uitvoering wordt zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de termijn van anderhalf jaar die in het huidige beleid geldt. Hierbij geldt echter nadrukkelijk dat – waar artikel 3.20 Voorschrift vreemdelingen geen mogelijkheid biedt om op grond van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht af te wijken – onder vigeur van het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 wel gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om op die grond af te wijken van het beleid.

Afwijkingen van het middelenvereiste

Ten aanzien van het middelenvereiste gelden afwijkende regels indien verblijf in Nederland wordt beoogd voor gezinshereniging of gezinsvorming bij een:

  • Nederlander (ongeacht of deze reeds op 1 april 2001 Nederlander was of voor 1 april 2004 Nederlander is geworden);

  • vreemdeling, die op 1 april 2001 op grond van de Vreemdelingenwet 1965 was toegelaten (dat wil zeggen: toegelaten als vluchteling, houder van een vergunning tot vestiging, houder van een vergunning tot verblijf, een vergunning tot verblijf als asielgerechtigde of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf);

  • vreemdeling, aan wie bij beschikking van op of na 1 april 2004 op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier of asiel, waarvan de ingangsdatum ligt vóór 1 april 2004.

Het toepasselijk overgangsrecht, indien de hoofdpersoon 18 tot 23 jaar is

De aanvraag wordt niet afgewezen op de enkele grond dat de hoofdpersoon niet beschikt over voldoende zelfstandige middelen van bestaan, indien deze op de datum waarop de aanvraag is ontvangen 18 jaar of ouder, maar jonger dan 23 jaar is en

  • een zelfstandig inkomen uit arbeid verwerft van ten minste 32 uur per week, ongeacht de hoogte van dat inkomen; of

  • ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand verdient.

Deze middelen van bestaan worden, conform de hoofdregel, als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste één jaar beschikbaar zijn. Het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand wordt vastgesteld aan de hand van de huidige normen.

De hierboven genoemde voorwaarden gelden ook voor hoofdpersonen die als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn. Ten aanzien van deze hoofdpersonen gold voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 een bestendige uitvoeringspraktijk, die inhield dat aan de hand van inkomensbescheiden met betrekking tot de periode voorafgaand aan de indiening van aanvraag, werd beoordeeld of aannemelijk was dat gedurende ten minste 32 uur per week arbeid als zelfstandige wordt verricht. Daartoe worden inkomensbescheiden overgelegd ten aanzien van de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag wordt ingediend (zie B1/2.2.3).

Het toepasselijk overgangsrecht, indien de hoofdpersoon 23 jaar of ouder is

De aanvraag wordt niet afgewezen op de enkele grond dat de hoofdpersoon niet beschikt over voldoende zelfstandige middelen van bestaan, indien deze op de datum waarop de aanvraag is ontvangen 23 jaar of ouder is en:

  • een zelfstandig inkomen verwerft uit een dienstverband ter hoogte van ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand;

  • een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (conform het 4-uit-5-criterium van artikel 17 Werkloosheidswet) ontvangt ter hoogte van ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand.

Deze middelen van bestaan worden, conform de hoofdregel, als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste één jaar beschikbaar zijn.

Het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wet werk en bijstand, wordt vastgesteld aan de hand van de huidige normen.

De hierboven genoemde voorwaarden gelden ook voor diegenen die als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn.

Langdurig werklozen

Voor langdurig werklozen die een uitkering genieten krachtens de Wet werk en bijstand kan gezinshereniging of -vorming toch mogelijk zijn indien kan worden vastgesteld dat een langdurig werkloze, ondanks serieuze inspanningen, geen uitzicht heeft op werk om daarmee zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien, terwijl hij in het verleden wel langdurig heeft deelgenomen aan het arbeidsproces. Voor langdurig werklozen wordt dit onder andere getoetst aan:

  • de duur van het verblijf in Nederland;

  • de duur van de werkloosheid (minimaal drie jaar);

  • de duur en de aard van de werkzaamheden in het verleden;

  • Serieuze inspanningen om zelfstandig in het levensonderhoud te voorzien;

  • Uitzichten op een werkkring;

  • Leeftijd;

  • Medische aspecten.

8.11. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verruimde gezinshereniging bij ouder(s) …… (naam ouder(s))’ dan wel ‘verruimde gezinshereniging bij ……(naam gezinslid)’.

Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, wordt de beperking bij vreemdelingen vanaf 13 jaar aangevuld met een van de volgende teksten:

  • Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist;

  • Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV;

  • Specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan; of

  • Arbeid niet toegestaan.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet.

8.12. Gezinshereniging bij minderjarige houder asielvergunning

8.12.1. Eerste verblijfsaanvaarding

In artikel 3.24a Vreemdelingenbesluit is een aanspraak gegeven op de verlening van een verblijfsvergunning in het kader van verruimde gezinshereniging aan bloedverwanten in rechtstreeks opgaande lijn van de alleenstaande minderjarige houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Dit artikel bevat algemeen verbindende voorschriften. Indien wordt aangetoond dat aan al de daar vermelde voorwaarden is voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend. Daarbij is van belang dat in deze paragraaf ook regels worden gegeven over de toepassing van enkele voorwaarden. Het betreft beleidsregels over de vaststelling van feiten.

Indien niet onverkort wordt voldaan aan alle voorwaarden van dit artikel, bestaat geen aanspraak op verlening van de verblijfsvergunning, maar kan de vergunning toch worden verleend, indien is voldaan aan de voorwaarden van deze paragraaf. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.

Artikel 3.24a. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt onder een beperking verband houdend met gezinshereniging verleend aan de bloedverwant in rechtstreekse opgaande lijn van de alleenstaande minderjarige houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de wet, die niet daadwerkelijk onder de hoede staat van een krachtens wettelijk voorschrift of gewoonterecht voor hem verantwoordelijke volwassene, indien die bloedverwant:

  • a. beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of behoort tot één van de in artikel 17 van de Wet of in artikel 3.71,tweede lid, bedoelde categorieën;

  • b. beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld;

  • c. bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan en daaraan mee te werken of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen, en

  • d. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid als bedoeld in de artikelen 3.77 en 3.78.

2 Indien gezinshereniging mogelijk is in een derde land waarmee de alleenstaande minderjarige of de bloedverwant, bedoeld in het eerste lid, bijzondere banden heeft of indien de aanvraag niet is ingediend binnen drie maanden nadat aan de alleenstaande minderjarige, bedoeld in het eerste lid, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de wet, is verleend, wordt de vergunning eerst verleend, nadat de alleenstaande minderjarige heeft aangetoond duurzaam en zelfstandig te beschikken over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a.

8.12.2. Bloedverwantschap en gezinsband

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, aanhef, Vreemdelingenbesluit verleend indien de vreemdeling een bloedverwant is, in de rechtstreeks opgaande lijn, van de hoofdpersoon.

Uitgangspunt daarbij is in dit kader dat met de bloedverwantschap als regel ook de gezinsband is gegeven.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling geen bloedverwant is in de rechtstreeks opgaande lijn van de hoofdpersoon.

Onder bloedverwant in de rechtstreeks opgaande lijn wordt verstaan: ouder, grootouder, overgrootouder.

De bloedverwantschap c.q. de gezinsband tussen de vreemdeling en de hoofdpersoon wordt met officiële bewijsstukken aangetoond, waarop in beginsel paragraaf 12 van toepassing is, maar andere bewijsstukken worden ook in aanmerking genomen.

De afwijzing van de aanvraag wordt echter niet louter gebaseerd op het ontbreken van zodanige bewijsstukken met betrekking tot de bloedverwantschap c.q. de gezinsband.

Indien er andere gronden zijn om de vergunning niet te verlenen, wordt het eventueel ontbreken van bewijsstukken met betrekking tot de bloedverwantschap c.q. gezinsband wel tegengeworpen.

8.12.3. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, aanhef, verleend indien de hoofdpersoon een minderjarige is, die houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Het is daarbij niet van belang of de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b, c dan wel d, Vreemdelingenwet.

Uit de aard van de zaak wordt de verblijfsvergunning niet verleend indien de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vreemdelingenwet.

Vanzelfsprekend wordt de verblijfsvergunning evenmin verleend indien het gezinslid zelf een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verkregen.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de hoofdpersoon niet als minderjarige houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Dat betekent dat de aanvraag wordt afgewezen als de alleenstaande minderjarige houder is van een verblijfsvergunning regulier, bijvoorbeeld onder een beperking verband houdende met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.

8.12.4. Leeftijd van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, aanhef, Vreemdelingenbesluit verleend indien de hoofdpersoon nog niet de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon op de datum van ontvangst van de aanvraag inmiddels de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, tenzij de hoofdpersoon wegens de ontwikkeling van zijn geestelijke vermogens door de Nederlandse rechter onder curatele is gesteld of er een bewindvoerder is aangesteld dan wel er een mentorschap is ingesteld, bedoeld in respectievelijk de artikelen 378, 431 en 450 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek.

8.12.5. Alleenstaand

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, aanhef, Vreemdelingenbesluit verleend, indien de hoofdpersoon alleenstaand is.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon niet alleenstaand is.

De hoofdpersoon wordt als alleenstaand aangemerkt indien deze zonder begeleiding van een krachtens de wet of gewoonterecht verantwoordelijke volwassene in Nederland is aangekomen.

De hoofdpersoon wordt eveneens als alleenstaand aangemerkt indien deze zonder begeleiding wordt achtergelaten, nadat hij in Nederland is aangekomen.

N.B. onder alleenstaand wordt hier aldus wat anders verstaan dan in artikel 3.4, eerste lid, onder x, 3.5, tweede lid, onder q, 3.6, onder b, en 3.56 Vreemdelingenbesluit, alsmede hoofdstuk C2/7 paragraaf 1.3 Vreemdelingencirculaire.

De aanvraag wordt niet afgewezen op grond dat de vreemdeling niet alleenstaand is, indien door de Nederlandse rechter een reeds in Nederland gevestigde persoon (niet zijnde bloedverwant in de rechtstreeks opgaande lijn) of instelling als voogd is benoemd.

8.12.6. Machtiging tot voorlopig verblijf

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit verleend indien de vreemdeling beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of is vrijgesteld op grond van artikel 17, eerste lid, Vreemdelingenwet of artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de vreemdeling niet over een zodanige machtiging tot voorlopig verblijf beschikt en niet is vrijgesteld op grond van artikel 17, eerste lid, Vreemdelingenwet of artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit. B1/2.2.1 is van toepassing.

8.12.7. Document voor grensoverschrijding

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, onder b, Vreemdelingenbesluit verleend indien de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of naar het oordeel van de Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een zodanig document.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding en hij niet heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. B1/2.2.2 is van toepassing.

8.12.8. TBC-onderzoek

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, onder c, Vreemdelingenbesluit verleend indien de vreemdeling bereid is een onderzoek naar, of behandeling van tuberculose te ondergaan en daaraan mee te werken, of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling aan te wijzen landen.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling niet bereid is een onderzoek naar, of behandeling van tuberculose te ondergaan of daaraan mee te werken, en hij niet de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling aan te wijzen landen. B1/2.2.5 is van toepassing.

8.12.9. Openbare orde

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, onder d, Vreemdelingenbesluit verleend indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, als bedoeld in de artikelen 3.77 en 3.78 Vreemdelingenbesluit.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. B1/2.2.4 is van toepassing.

8.12.10. Middelenvereiste

Termijn aanvraag

Het middelenvereiste is niet van toepassing indien de aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de alleenstaande minderjarige de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, dan wel nadat die beslissing is bekend gemaakt.

Indien de aanvraag niet is ontvangen binnen drie maanden nadat aan de alleenstaande minderjarige de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend of bekend gemaakt, wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.24a, tweede lid, Vreemdelingenbesluit pas verleend, nadat de minderjarige heeft aangetoond duurzaam en zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

In dat geval geldt voor wat betreft de hoogte van het inkomen 100% van de norm ingevolge de Wet werk en bijstand voor de gezinssituatie die ontstaat indien de gezinshereniging wordt toegestaan.

Bijzondere banden met een derde land

Het middelenvereiste geldt ook niet indien gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de minderjarige hoofdpersoon of de vreemdeling bijzondere banden heeft.

Indien gezinshereniging wel mogelijk is in een derde land waarmee de minderjarige hoofdpersoon of de vreemdeling bijzondere banden heeft, wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.24a, tweede lid, Vreemdelingenbesluit pas verleend nadat de minderjarige heeft aangetoond duurzaam en zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Indien de minderjarige niet over zodanige middelen beschikt, wordt de aanvraag afgewezen.

Bijzondere banden zijn in ieder geval aanwezig indien de vreemdeling de nationaliteit van een dergelijk ander land bezit. Ook zijn bijzondere banden aanwezig indien het gezinslid over een verblijfstitel anders dan voor verblijf van korte duur in dat land bezit. Indien de hoofdpersoon echter niet wordt toegelaten tot dat land, is gezinshereniging daar niet mogelijk en wordt het middelenvereiste in het onderhavige kader niet tegengeworpen.

Dat de hoofdpersoon tot dat land niet wordt toegelaten, wordt aangetoond door middel van documenten van de bevoegde autoriteiten van dat land.

8.12.11. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘verruimde gezinshereniging bij …. [naam (minderjarige) houder asielvergunning]’.

De beperking wordt aangevuld met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. Tewerkstellingsvergunning niet vereist’.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een toereikende ziektekostenverzekering.

Aangezien de verblijfsvergunning wordt verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, is het verblijfsrecht tijdelijk van aard, gelet op artikel 3.5, tweede lid, onder a, Vreemdelingenbesluit.

9. Voortgezet verblijf na verblijf in kader van verruimde gezinshereniging

9.1. Inleiding

Als uitgangspunt wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning afgewezen, indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden (B1/2.2.7) of een van de andere in artikel 18 Vreemdelingenwet genoemde afwijzingsgronden van toepassing is (B1/2.2.2 t/m B1/2.2.4, B1/2.2.7 t/m B1/2.2.9). De vreemdeling die niet meer voldoet aan de beperking verband houdend met het doel waarvoor de oorspronkelijke verblijfsvergunning was verleend, kan uiteraard een aanvraag indienen tot wijziging van de verblijfsvergunning. De tijdig ingediende aanvraag komt voor inwilliging in aanmerking, indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor de eerste verblijfsaanvaarding voor het nieuw beoogde verblijfsdoel. Voor de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt verwezen naar B1/3.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de voortzetting van het verblijf van de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning in het kader van verruimde gezinshereniging is verleend, door verlenging van de verblijfsvergunning (Zie 9.2) of door verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning (Zie 9.3).

9.2. Verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning

Nadat de vreemdeling een jaar verblijf in het kader van verruimde gezinshereniging heeft gehad, dient de verblijfsvergunning te worden verlengd. Daarbij wordt getoetst aan de algemene voorwaarden voor het verlengen van de verblijfsvergunning. Indien aan die voorwaarden wordt voldaan, kan de verblijfsvergunning worden verlengd.

Indien de verblijfsvergunning is verleend voor verblijf bij een minderjarige houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wordt het feit dat die houder inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt niet tegengeworpen in het kader van de verlenging. De verblijfsvergunning wordt om die enkele reden niet ingetrokken.

9.2.1. Middelenvereiste

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen, indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ingevolge artikel 19 Vreemdelingenwet kan de verblijfsvergunning om die reden worden ingetrokken. Zie B2/5.2.

De in B2/5.2.1 neergelegde beleidsregels inzake het gezamenlijk inkomen zijn van overeenkomstige toepassing. Als de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l van de Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is, kan het zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Omtrent die afweging van belangen zijn in B2/5.2.2 algemene regels gesteld, die ook hier van toepassing zijn.

9.2.2. Afwijking van het middelenvereiste

Artikel 3.85 Vreemdelingenbesluit bepaalt in welke gevallen de aanvraag tot het verlengen niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. In die gevallen wordt de verblijfsvergunning ook niet ingetrokken.

Artikel 3.85

1 De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wet afgewezen, indien de vreemdeling en degene bij wie hij als gezinslid verblijft gezamenlijk zelfstandig en duurzaam beschikken over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a.

2 De aanvraag wordt evenmin op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wet afgewezen, indien de persoon bij wie de vreemdeling als gezinslid verblijft 65 jaar of ouder is of naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.

Zie B2/2.11.

9.2.2.1. Middelen: overgangsrecht per 1 november 2004

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Indien de aanvraag is ontvangen op of na 1 april 2004, maar vóór 1 november 2004, is van belang dat artikel 3.85, tweede lid, Vreemdelingenbesluit luidde:

  • 2. De aanvraag wordt evenmin op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wet afgewezen, indien de persoon bij wie de vreemdeling als gezinslid verblijft:

    • a. de leeftijd van zevenenvijftigeneenhalf jaar heeft bereikt;

    • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, of

    • c. als ouder de zorg heeft over een kind jonger dan vijf jaar dat rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, dan wel Nederlander is.

  • Ad b. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar 2.11 onder ad b.

  • Ad c. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar 2.11.1 onder ad c.

In aanvulling daarop gold het volgende.

Meetellen gezinsinkomen bij nareizende (voor-)kinderen

In artikel 3.22 Vreemdelingenbesluit is neergelegd dat de verblijfsvergunning wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, Vreemdelingenbesluit, en een garantstelling heeft ondertekend, voor zover de vreemdeling als partner van die persoon wil verblijven. In het Vreemdelingenbesluit is derhalve geen verplichting neergelegd om de inkomsten van anderen dan de hoofdpersoon mee te tellen bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Echter, als de hoofdpersoon (de biologische of juridische ouder bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l van de Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder c, Wet werk en bijstand, voor de categorie echtparen en gezinnen.

Daarbij geldt als aanvullende voorwaarde dat, tenzij de bovenbedoelde partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner biologisch of juridisch ouder van de vreemdeling is, deze een garantstelling moet hebben ondertekend.

Opgemerkt zij nog, dat de omstandigheid dat de hoofdpersoon in gezinsband leeft met een (geregistreerde of huwelijks-)partner, niet afdoet aan de omstandigheid dat de hoofdpersoon mogelijk aanspraak kan maken op de vrijstellingen bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, aanhef en onder a en b Vreemdelingenbesluit, zoals dat luidde tot 1 november 2004.

9.2.2.2. Middelen: overgangsrecht ex artikel 116 Vreemdelingenwet

Ingevolge artikel 116 Vreemdelingenwet blijven de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, en artikel 18, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet buiten toepassing op Nederlanders en vreemdelingen die op 1 april 2001 waren toegelaten.

Dit heeft gevolgen voor het toepasselijke middelenvereiste, indien verblijf in Nederland wordt beoogd voor gezinshereniging of gezinsvorming bij een:

  • Nederlander (ongeacht of deze reeds op 1 april 2001 Nederlander was of voor 1 april 2004 Nederlander is geworden);

  • Vreemdeling, die op 1 april 2001 op grond van de Vreemdelingenwet 1965 was toegelaten (dat wil zeggen: toegelaten als vluchteling, houder van een vergunning tot vestiging, houder van een vergunning tot verblijf, een vergunning tot verblijf als asielgerechtigde of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf);

  • Vreemdeling, aan wie bij beschikking van op of na 1 april 2004 op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier of asiel, waarvan de ingangsdatum ligt vóór 1 april 2004.

Op hen blijft tot 1 april 2004 het recht van toepassing dat gold vóór 1 april 2001, voorzover dat gunstiger is dan het recht dat gold op 1 april 2001.

Artikel 116 Vreemdelingenwet was van toepassing op alle drie eisen (zelfstandigheid, duurzaamheid, hoogte) waaraan de inkomsten van de hoofdpersoon moesten voldoen, alsook op eventuele vrijstellingen. Dit betekent dat in zaken die vallen onder de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 116 Vreemdelingenwet bij de toets aan het middelenvereiste het oude recht, zoals dat was neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994, op alle onderdelen onverkort moet worden toegepast.

Aangezien de invulling van het middelenvereiste in het oude recht geheel was neergelegd in beleidsregels (en niet, zoals thans het geval is, goeddeels in algemeen verbindende voorschriften), is in de betreffende categorie zaken de inherente afwijkingsbevoegdheid onverkort van toepassing op alle onderdelen van het middelenvereiste. Overigens werd ook onder het oude recht aan het middelenvereiste strak de hand gehouden.

Vrijstellingen

Het middelenvereiste werd in het kader van verlengingsaanvragen niet tegengeworpen aan vreemdelingen die waren toegelaten als echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/1.5 Vreemdelingencirculaire 1994). Hetzelfde gold voor minderjarige kinderen van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/5.5 Vreemdelingencirculaire 1994).

Weliswaar was in de Vreemdelingencirculaire 1994 niet opgenomen dat het middelenvereiste niet werd tegengeworpen aan vreemdelingen die waren toegelaten als partner van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/3.4 Vreemdelingencirculaire 1994), maar er bestond een bestendige uitvoeringspraktijk waarbij het middelenvereiste niet werd tegengeworpen aan deze vreemdelingen.

De vrijstelling van het middelenvereiste gold uitdrukkelijk niet voor verruimde gezinshereniging (B1/7.4 Vc1994). Ook voor vreemdelingen die in het kader van het ouderenbeleid waren toegelaten gold geen uitzonderingsbeleid (zie B1/9.3 Vc1994).

9.3. De zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf

De verblijfsvergunning die in het kader van verruimde gezinshereniging is verleend, kan op aanvraag worden gewijzigd in zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking voor ‘voortgezet verblijf’. Het betreft hier de wijziging van de afhankelijke verblijfsvergunning naar een zelfstandige verblijfsvergunning. De verblijfsvergunning kan worden gewijzigd, indien:

9.3.1. Drie jaar verblijf in het kader van verruimde gezinshereniging

De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend, indien

  • a. de vreemdeling drie jaren in het kader van verruimde gezinshereniging een verblijfsvergunning heeft voor verblijf bij een hoofdpersoon die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft, bijvoorbeeld een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating of voortgezet verblijf;

  • b. de vreemdeling drie jaren heeft voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning; en

  • c. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoet (zie B1/2.2).

In afwijking van B1/2.2.2 en B1/2.2.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:

  • a. niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of

  • b. al dan niet tezamen met de hoofdpersoon niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Voor de verlening van deze verblijfsvergunning is niet noodzakelijk dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

  • ad a De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de hoofdpersoon zelf verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval indien deze een verblijfsvergunning voor medische behandeling heeft. Zie artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit. De verblijfsvergunning wordt evenmin verleend, indien de hoofdpersoon houder is van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarmee wordt voorkomen dat de vreemdeling met een verblijfsrecht dat afhankelijk is van een andere vreemdeling die zelf verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft, na ommekomst van drie jaren een sterker verblijfsrecht kan verkrijgen dan degene bij wie verblijf was toegestaan.

9.3.2. Overlijden van de hoofdpersoon

Indien de gezinsband op grond waarvan de verblijfsvergunning in het kader van verruimde gezinshereniging was verleend, door het overlijden van de hoofdpersoon is verbroken, kan de verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf, ongeacht de duur van het verblijf op grond van de verblijfsvergunning, worden verleend (artikel 3.51, derde lid, Vreemdelingenbesluit). Als regel levert het overlijden een zodanig schrijnende situatie op dat het voortgezet verblijf van de vreemdeling in Nederland behoort te worden aanvaard (zie artikel 3.51, derde lid Vreemdelingenbesluit). Daarbij hoeft de aanwezigheid van (andere) klemmende redenen van humanitaire aard niet te worden gesteld of onderzocht.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien:

  • a. de overleden hoofdpersoon verblijfsrecht van tijdelijke aard had (zie artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit) of houder was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd; indien dat wel het geval was, kan voortgezet verblijf slechts worden aanvaard op grond van artikel 3:52 Vreemdelingenbesluit;

  • b. er onjuiste gegevens zijn verstrekt of gegevens zijn achtergehouden die tot de verlening van de verblijfsvergunning hebben geleid (zie B1); of

  • c. de vreemdeling het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

In afwijking van B1, wordt de aanvraag niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling:

  • niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of

  • niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

9.3.3. Klemmende redenen van humanitaire aard

Indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van B2/9.3.1 of B2/9.3.2, kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan (artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit). In individuele gevallen, waarin niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf wordt voldaan, wordt altijd bezien of het voortgezet verblijf moet worden aanvaard op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Schrijnende gevallen komen direct na de feitelijke verbreking van de feitelijke gezinsband in aanmerking voor de zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf.

Indien de gezinsband op grond waarvan verblijf in het kader van verruimde gezinshereniging was toegestaan binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden, is verbroken, wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister.

De vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met terzake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met terzake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat.

9.4. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘voortgezet verblijf. Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

9.5. Internationale verplichtingen

Een aantal internationale verdragen, waarbij Nederland is aangesloten, kunnen gevolgen hebben voor het voortgezet verblijf van een vreemdeling in Nederland. Zie hiervoor B10 en B11. Indien de inmenging in het privé- en gezinsleven niet op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM is gerechtvaardigd, is verblijfsbeëindiging niet aan de orde en kan voortgezet verblijf op grond van artikel 8 EVRM worden aanvaard. Zie B2/13.

10. Vreemdelingen van 65 jaar en ouder

10.1. Eerste verblijfsaanvaarding

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van verruimde gezinshereniging kan op aanvraag worden verleend aan vreemdelingen van 65 jaar of ouder die in Nederland willen verblijven bij hun kind(eren). Artikel 3.25 Vreemdelingenbesluit geeft het kader waarbinnen aan deze vreemdelingen een verblijfsvergunning kan worden verleend. Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.25 Vreemdelingenbesluit, wordt de verblijfsvergunning niet verleend.

Artikel 3.25. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met gezinshereniging worden verleend aan de vreemdeling, die vijfenzestig jaar of ouder is, die in het land van herkomst alleenstaand is en die in Nederland wil verblijven bij zijn kinderen, indien:

  • a. vrijwel alle kinderen rechtmatig als bedoeld in artikel 8, onder b, c en d, van de Wet, of als Nederlander in Nederland verblijven, en

  • b. er in het land van herkomst geen kind van de vreemdeling woont dat naar het oordeel van Onze Minister geacht kan worden in de opvang van de vreemdeling te kunnen voorzien.

2 In afwijking van artikel 3.74 zijn middelen van bestaan voldoende, indien de in het eerste lid, onder a, bedoelde kinderen gezamenlijk duurzaam en zelfstandig beschikken over een netto-inkomen gelijk aan de som van de bestaansminima, bedoeld in de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden.

In deze paragraaf wordt uiteengezet onder welke voorwaarden de verblijfsvergunning in het kader van verruimde gezinshereniging kan worden verleend aan vreemdelingen van 65 jaar of ouder. Daarnaast zijn de algemene voorwaarden van artikel 16 Vreemdelingenwet van toepassing. De verblijfsvergunning wordt derhalve niet verleend, indien niet wordt voldaan aan een of meer van die algemene voorwaarden. Verwezen wordt naar B1/2.2). Op deze algemene voorwaarden bestaan echter uitzonderingen wat betreft het middelenvereiste (zie artikel 3.25, tweede lid, Vreemdelingenbesluit).

10.3. Alleenstaand

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de vreemdeling in het land van herkomst niet alleenstaand is (zie artikel 3.25, eerste lid, Vreemdelingenbesluit). Een vreemdeling wordt hier als alleenstaand aangemerkt, indien de vreemdeling ongehuwd, gescheiden of weduwe/weduwnaar is, en geen duurzame en exclusieve partnerrelatie onderhoudt, tenzij er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de (huwelijks)relatie is beëindigd met het enkele oogmerk verblijfsrecht te verkrijgen.

10.4. Kinderen in het land van herkomst

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien in het land van herkomst een kind woont dat geacht kan worden in de opvang van de vreemdeling te kunnen voorzien. De vreemdeling die zich er op beroept dat het kind dat nog in het land van herkomst woont, niet kan voorzien in zijn opvang, onderbouwt dat met terzake relevante gegevens en bescheiden. De vreemdeling is daartoe de meest aangewezen partij.

10.5. Kinderen in Nederland

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien niet vrijwel alle kinderen van de vreemdeling in Nederland verblijven (zie artikel 3.25, eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit). Niet vereist is dat de vreemdeling bij deze kinderen gaat inwonen.

10.6. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de in Nederland verblijvende kinderen niet in Nederland verblijven als:

  • a. Nederlander;

  • b. houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd; of

  • c. houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

10.7. Gelegaliseerde akten

Tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/12 van toepassing is, wordt met officiële gelegaliseerde bescheiden in ieder geval aangetoond:

  • a. dat de vreemdeling alleenstaand is; in dat verband kan worden gedacht aan overlijdensakte van de echtgeno(o)t(e) of de echtscheidingsakte;

  • b. het aantal kinderen van vreemdeling; in dat verband kan worden gedacht aan een uittreksel uit het geboorteregister; en

  • c. de familierechtelijke relatie tot de in Nederland gevestigde kinderen.

10.8. Afwijking van het middelenvereiste

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de bijstandsnorm voor de desbetreffende categorie echtparen/gezinnen of alleenstaande ouders vermeerderd met de bijstandsnorm voor alleenstaande (zie B1/2.2.3).

De in Nederland woonachtige kinderen moeten gezamenlijk duurzaam en zelfstandig beschikken over voldoende middelen om in hun eigen levensonderhoud en dat van de vreemdeling te kunnen voorzien. Dit betekent dat als de vreemdeling één kind heeft, dit kind moet beschikken over het toepasselijke normbedrag, plus de norm voor een alleenstaande. Indien er drie kinderen zijn, moet gezamenlijk worden beschikt over een inkomen dat gelijk is aan de som van de toepasselijke normbedragen, plus de norm voor een alleenstaande. Het gedeelte van het inkomen dat per gezin meer wordt verdiend dan de toepasselijke norm mag bij elkaar worden opgeteld. Zie artikel 3.25, tweede lid, Vreemdelingenbesluit.

10.9. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf bij kind …… (naam van het kind dat voorziet in het levensonderhoud of van een van de kinderen die gezamenlijk in het levensonderhoud voorzien)’.

De beperking wordt aangevuld met de tekst: Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet.

11. Voortgezet verblijf na verblijf van vreemdelingen van 65 jaar of ouder

11.1. Inleiding

Als uitgangspunt wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning afgewezen, indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden (B1/2.2.7) of een van de andere in artikel 18 Vreemdelingenwet genoemde afwijzingsgronden van toepassing is (B1/2.2.2 t/m B1/2.2.4, B1/2.2.7 t/m B1/2.2.9). De vreemdeling die niet meer voldoet aan de beperking verband houdend met het doel waarvoor de oorspronkelijke verblijfsvergunning was verleend, kan uiteraard een aanvraag indienen tot wijziging van de verblijfsvergunning. De tijdig ingediende aanvraag komt voor inwilliging in aanmerking, indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor de eerste verblijfsaanvaarding voor het nieuw beoogde verblijfsdoel. Voor de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt verwezen naar B1/3.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de voortzetting van het verblijf van de vreemdeling aan wie in het kader van het ouderenbeleid (B2/10) een verblijfsvergunning is verleend, door verlenging van de verblijfsvergunning (B2/11.2) of door verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning (B2/11.3).

11.2. Verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning

Nadat de vreemdeling een jaar verblijf in het kader van verruimde gezinshereniging heeft gehad, dient de verblijfsvergunning te worden verlengd. Daarbij wordt getoetst aan de algemene voorwaarden voor het verlengen van de verblijfsvergunning. Indien aan die voorwaarden wordt voldaan, kan de verblijfsvergunning worden verlengd.

11.2.1. Gezamenlijk inkomen en vrijstellingen

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen, indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ingevolge artikel 19 Vreemdelingenwet kan de verblijfsvergunning om die reden worden ingetrokken. Zie B2/5.2. De in B2/5.2.1 neergelegde beleidsregels inzake het gezamenlijk inkomen zijn van overeenkomstige toepassing.

Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Omtrent die afweging van belangen zijn in B2/5.2.2 algemene regels gesteld, die ook hier van toepassing zijn.

11.2.2. Middelen

Artikel 3.85 Vreemdelingenbesluit bepaalt in welke gevallen de aanvraag tot het verlengen niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. In die gevallen wordt de verblijfsvergunning ook niet ingetrokken.

Artikel 3.85

1 De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wet afgewezen, indien de vreemdeling en degene bij wie hij als gezinslid verblijft gezamenlijk zelfstandig en duurzaam beschikken over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a.

2 De aanvraag wordt evenmin op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Wet afgewezen, indien de persoon bij wie de vreemdeling als gezinslid verblijft 65 jaar of ouder is of naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.

Zie B2/2.11.

11.2.2.1. Middelen: overgangsrecht per 1 november 2004

Op grond van artikel 3.103 Vreemdelingenbesluit wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Vrijstellingsgronden

In die gevallen waarin de eerste verlening van de verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of -vorming plaatsvond vóór 1 november 2004, wordt (in het kader van verblijf gezinshereniging en -vorming, behoudens het beleid ten aanzien van vreemdelingen van 65 jaar en ouder) het middelenvereiste niet tegengeworpen indien de hoofdpersoon:

  • a. zevenenvijftigeneenhalf jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. als alleenstaande ouder de zorg heeft over een kind jonger dan vijf jaar dat rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is.

Omdat het gaat om een in de tijd beperkte overgangsregeling, geldt als aanvullende voorwaarde dat deze vrijstellingsgrond uitsluitend van toepassing is indien het kind reeds op 1 november 2004 rechtmatig verblijf in Nederland had als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vreemdelingenwet, dan wel op die datum Nederlander was.

Deze overgangsregeling is (behoudens hetgeen bij c staat vermeld) niet aan een termijn gebonden.

Lager normbedrag

In die gevallen waarin de eerste verlening van de verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of -vorming plaatsvond vóór 1 november 2004, wordt het middelenvereiste niet tegengeworpen indien:

  • (in het kader van verblijf gezinshereniging en -vorming, behoudens het beleid ten aanzien van vreemdelingen van 65 jaar en ouder) de hoofdpersoon duurzaam beschikt over zelfstandig verworven middelen van bestaan ten minste ter hoogte van de relevante bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld;

  • (in het kader van het beleid ten aanzien van vreemdelingen van 65 jaar en ouder) de in 3.25, eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit bedoelde kinderen gezamenlijk duurzaam en zelfstandig beschikken over een netto-inkomen gelijk aan de som van de bestaansminima, bedoeld in de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden.

De vorenstaande beleidsregels omtrent het meetellen van gezamenlijk inkomen zijn ook hier van toepassing.

Deze overgangsregeling geldt tot drie jaar na 1 november 2004, dat wil zeggen tot 1 november 2007. Gedurende deze termijn kunnen de vreemdeling en de hoofdpersoon er zich op instellen dat het middelenvereiste wordt verzwaard. Na ommekomst van deze termijn zal onverkort aan de zwaardere eis moeten worden voldaan.

Overig

Voor de overige (gedeeltelijke of gehele) vrijstellingen van het middelenvereiste, zoals deze golden voor inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 geldt (behoudens de hieronder omschreven aan artikel 116 Vreemdelingenwet 2000 ontleende rechten, die hieronder staan beschreven) géén eerbiedigende werking. De vreemdeling dan wel de hoofdpersoon hebben zich gedurende een periode van drie jaar na inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 kunnen instellen op de omstandigheid dat de oude inkomenseis zou worden vervangen door het thans geldende recht. Het is niet wenselijk dat in het kader van het middelenvereiste bij verlengingsaanvragen tot in lengte van jaren twee regimes naast elkaar gelden. Dat de vreemdeling ooit is toegelaten op grond van een lichter middelenvereiste, maakt dat niet anders.

11.2.2.2. Middelen: overgangsrecht ex artikel 116 Vreemdelingenwet

Ingevolge artikel 116 Vreemdelingenwet blijven de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, en artikel 18, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet buiten toepassing op Nederlanders en vreemdelingen die op 1 april 2001 waren toegelaten.

Dit heeft gevolgen voor het toepasselijke middelenvereiste, indien verblijf in Nederland wordt beoogd voor gezinshereniging of gezinsvorming bij een:

  • Nederlander (ongeacht of deze reeds op 1 april 2001 Nederlander was of voor 1 april 2004 Nederlander is geworden);

  • vreemdeling, die op 1 april 2001 op grond van de Vreemdelingenwet 1965 was toegelaten (dat wil zeggen: toegelaten als vluchteling, houder van een vergunning tot vestiging, houder van een vergunning tot verblijf, een vergunning tot verblijf als asielgerechtigde of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf);

  • vreemdeling, aan wie bij beschikking van op of na 1 april 2004 op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier of asiel, waarvan de ingangsdatum ligt vóór 1 april 2004.

Op hen blijft tot 1 april 2004 het recht van toepassing dat gold vóór 1 april 2001, voorzover dat gunstiger is dan het recht dat gold op 1 april 2001.

Artikel 116 Vreemdelingenwet was van toepassing op alle drie eisen (zelfstandigheid, duurzaamheid, hoogte) waaraan de inkomsten van de hoofdpersoon moesten voldoen, alsook op eventuele vrijstellingen. Dit betekent dat in zaken die vallen onder de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 116 Vreemdelingenwet bij de toets aan het middelenvereiste het oude recht, zoals dat was neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994, op alle onderdelen onverkort moet worden toegepast.

Aangezien de invulling van het middelenvereiste in het oude recht geheel was neergelegd in beleidsregels (en niet, zoals thans het geval is, goeddeels in algemeen verbindende voorschriften), is in de betreffende categorie zaken de inherente afwijkingsbevoegdheid onverkort van toepassing op alle onderdelen van het middelenvereiste. Overigens werd ook onder het oude recht aan het middelenvereiste strak de hand gehouden.

Vrijstellingen

Het middelenvereiste werd in het kader van verlengingsaanvragen niet tegengeworpen aan vreemdelingen die waren toegelaten als echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/1.5 Vreemdelingencirculaire 1994). Hetzelfde gold voor minderjarige kinderen van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/5.5 Vreemdelingencirculaire 1994).

Weliswaar was in de Vreemdelingencirculaire 1994 niet opgenomen dat het middelenvereiste niet werd tegengeworpen aan vreemdelingen die waren toegelaten als partner van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/3.4 Vreemdelingencirculaire 1994), maar er bestond een bestendige uitvoeringspraktijk waarbij het middelenvereiste niet werd tegengeworpen aan deze vreemdelingen.

De vrijstelling van het middelenvereiste gold uitdrukkelijk niet voor verruimde gezinshereniging (B1/7.4 Vc1994). Ook voor vreemdelingen die in het kader van het ouderenbeleid waren toegelaten gold geen uitzonderingsbeleid (zie B1/9.3 Vc1994).

11.3. De zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf

De verblijfsvergunning die in het kader van het ouderenbeleid (B2/10) is verleend, kan op aanvraag worden gewijzigd in zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking voor voortgezet verblijf. Het betreft hier de wijziging van de afhankelijke verblijfsvergunning naar een zelfstandige verblijfsvergunning. De verblijfsvergunning kan worden gewijzigd, indien:

11.3.1. Drie jaar verblijf in het kader van verruimde gezinshereniging

De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend, indien:

  • a. de vreemdeling die drie jaren in het kader van het ouderenbeleid (B2/10) een verblijfsvergunning heeft gehad voor verblijf bij een hoofdpersoon die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft, bijvoorbeeld een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating of voortgezet verblijf;

  • b. de vreemdeling drie jaren heeft voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning; en

  • c. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoet (zie B1/2.2).

In afwijking van B1/2.2.2 en B1/2.2.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:

  • a. niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of

  • b. al dan niet tezamen met de kinderen niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.

11.3.2. Klemmende redenen van humanitaire aard

Indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van B2/11.3.1, kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan (artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit). In individuele gevallen, waarin niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf wordt voldaan, wordt altijd bezien of het voortgezet verblijf moet worden aanvaard op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.

Indien binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding, niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van het ouderenbeleid (B2/10), wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister van Justitie.

De vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met terzake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met terzake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat.

11.4. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘voortgezet verblijf. Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

11.5. Internationale verplichtingen

Een aantal internationale verdragen, waarbij Nederland is aangesloten, kunnen gevolgen hebben voor het voortgezet verblijf van een vreemdeling in Nederland. Zie hiervoor B10 en B11. Indien de inmenging in het privé- en gezinsleven niet op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM is gerechtvaardigd, is verblijfsbeëindiging niet aan de orde en kan voortgezet verblijf op grond van artikel 8 EVRM worden aanvaard. Zie B2/13.

12. Gelegaliseerde bescheiden

12.1. Inleiding

Officiële en gelegaliseerde bescheiden waarborgen dat de vreemdeling die op grond van een bepaalde staat een verblijfsvergunning voor Nederland krijgt, ook daadwerkelijk die staat bezit. Het gaat hierbij om ondermeer geboorteakten, huwelijksakten, akten waarmee de ongehuwde staat wordt aangetoond, bewijzen van echtscheiding en bescheiden omtrent gezagsvoorzieningen.

Daarnaast waarborgen officiële en gelegaliseerde bescheiden dat de gegevens die bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), de korpschef, de GBA en de verschillende andere overheidsdiensten bekend zijn, juist en eensluidend zijn. Derhalve wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet ingewilligd, indien de vreemdeling de daarvoor benodigde gelegaliseerde documenten betreffende de staat van personen niet heeft overgelegd.

De vreemdeling dient zich hiervoor hetzij persoonlijk, hetzij via familieleden of kennissen, te wenden tot de daartoe bevoegde autoriteiten van het land van herkomst. In de meeste gevallen zal dit het Ministerie van Buitenlandse Zaken van dat land zijn. Vervolgens dient het stuk te worden gelegaliseerd door de voor dat land bevoegde Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging.

12.2. Hoofdregel

Als beleidsregel geldt dat de staat van personen wordt aangetoond aan de hand van officiële gelegaliseerde bescheiden. Indien niet-gelegaliseerde documenten worden overgelegd, dienen deze alsnog te worden gelegaliseerd. De vreemdeling draagt zorg voor legalisatie van buitenlandse stukken betreffende de staat van personen. Dat is ook het geval indien de vreemdeling zich er op beroept aanspraak te ontlenen aan artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit of artikel 3.23 Vreemdelingenbesluit. Het gaat daarbij om een beleidsregel omtrent de vaststelling van feiten.

Legalisatie kan slechts strekken tot de bevestiging door de eigen autoriteiten en de acceptatie hiervan door de Nederlandse autoriteiten van de formele echtheid van een document en biedt geen uitsluitsel omtrent de juistheid van de inhoud van het document.

Indien er gerede aanwijzingen bestaan dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de hand van de ter beschikking staande gegevens of het document wordt doorgeleid naar de Minister van Buitenlandse Zaken met het verzoek om een verificatieonderzoek. De termijn van het nemen van een beslissing wordt met een termijn van maximaal zes maanden opgeschort.

Op de hoofdregel dat buitenlandse bescheiden met betrekking tot de staat van personen moeten worden gelegaliseerd alvorens zij kunnen dienen als basis voor besluitvorming, bestaan de nodige uitzonderingen.

Deze uitzonderingen zijn gebaseerd op de circulaire van de Staatssecretaris van Justitie (mede namens de Ministers van Buitenlandse Zaken en Grote Steden- en Integratiebeleid) van 12 januari 2000 (kenmerk 5001966/99/6).

12.3. Vrijgestelde bescheiden

Van het vereiste van legalisatie zijn vrijgesteld:

  • a. stukken die vallen onder een verdrag dat voorziet in vrijstelling of afschaffing van legalisatie en die afkomstig zijn uit een land dat partij is bij het betreffende verdrag (zie de bijlage bij de circulaire van 12 januari 2000 (kenmerk 5001966/99/6);

  • b. afschriften en uittreksels van akten van de burgerlijke stand, opgemaakt en afgegeven in Indonesië, Nieuw Guinea of Suriname, voordat deze landen op 27 december 1949, 1 oktober 1962 onderscheidenlijk 25 november 1975 de onafhankelijkheid verkregen; en

  • c. uit het buitenland afkomstige stukken, overgelegd door een in Nederland woonachtig persoon die met betrekking tot hetzelfde rechtsfeit reeds eerder een gelegaliseerd stuk heeft overgelegd dat de basis heeft gevormd voor het opmaken van een akte van de burgerlijke stand in Nederland of voor de opname van gegevens over de betreffende persoon in de gemeentelijke basisadministratie, voorzover het later overgelegde niet-gelegaliseerde stuk inhoudelijk overeenstemt met de op grond van het eerder overgelegde gelegaliseerde stuk in de akte of in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen gegevens en het latere stuk overeenstemt met het gelegaliseerde stuk.

12.4. Overige vrijstellingen

Van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde documenten kan worden vrijgesteld de persoon die tegen de legalisatie gegronde bedenkingen heeft geuit, voorzover die persoon:

  • a. rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder c of d, Vreemdelingenwet of op het moment van verkrijging van het Nederlanderschap op die grond rechtmatig in Nederland verbleef;

  • b. een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet, voorzover daarop nog niet onherroepelijk afwijzend is beslist; of

  • c. rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a of b, Vreemdelingenwet en bij de verlening en verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is vrijgesteld van het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding, of op het moment van verkrijging van het Nederlanderschap als zodanig in Nederland verbleef.

De bedenkingen zijn in ieder geval ongegrond, indien:

  • a. de betrokken persoon beschikt over een document dat aan hem, na de datum van het te legaliseren document maar in de periode waarin hij behoorde tot een van de hierboven onder a bedoelde categorieën, in persoon is afgegeven door de autoriteiten van zijn land van herkomst;

  • b. het document waarvan legalisatie wordt verlangd, is afgegeven door andere autoriteiten dan die van het land van herkomst;

  • c. zich met betrekking tot die persoon in de periode waarin deze behoorde tot één van de hierboven onder a, bedoelde categorieën, een rechtsfeit heeft voorgedaan waarbij de autoriteiten van het land van herkomst waren betrokken; of

  • d. de betrokken persoon in de periode waarin hij behoorde tot één van de hierboven onder a bedoelde categorieën, vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd.

12.5. Bewijsnood

Van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde documenten kan voorts worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen.

Bewijsnood zal zich met name voordoen in het geval dat de registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer er in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.

Om een dergelijke bewijsnood te kunnen aannemen is vooraf overleg met het Ministerie van Buitenlandse Zaken noodzakelijk door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Indien betrokkene stelt geen documenten te kunnen overleggen, maar ingevolge de circulaire inzake legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen wel gelegaliseerde documenten dient te overleggen, verzoekt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het ministerie van Buitenlandse Zaken om nadere informatie ter zake.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelt op grond van de door het ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekte informatie vast of de door betrokkene overgelegde documenten alsnog kunnen worden gelegaliseerd. Indien dit niet het geval is, wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeeld of er sprake is van bewijsnood, alvorens zij beslist op de aanvraag.

Indien dit niet het geval is wordt de vreemdeling verzocht alsnog zorg te dragen voor de legalisatie van de overgelegde documenten.

Indien wel sprake is van bewijsnood, kan de afstammingsrelatie middels DNA-onderzoek worden aangetoond. Indien door middel van het DNA-onderzoek de afstammingsrelatie is aangetoond, kan de vrijstelling worden verleend.

Indien DNA-onderzoek niet mogelijk is kan in een situatie van bewijsnood ook gebruik worden gemaakt van identificerende vragen.

12.6. Toepassing DNA-onderzoek

In het geval van aanvragen waarbij door legalisatieplichtige vreemdelingen geen documenten zijn overgelegd, neemt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) terzake contact op met het ministerie van Buitenlandse Zaken. Uit de informatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken kan blijken dat er sprake is van bewijsnood voor betrokkene. In dat geval wijst de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) betrokkene op de mogelijkheid van DNA-onderzoek ten einde vast te stellen of er sprake is van een biologische afstammingsrelatie.

Betrokkene wordt derhalve slechts op de mogelijkheid van DNA-onderzoek gewezen in het geval er sprake is van uit beide ouders of uit één van beide ouders geboren kinderen en nadat is vastgesteld dat betrokkene aantoonbaar in bewijsnood verkeert met betrekking tot de te overleggen documenten.

Als de afstammingsrelatie door het DNA-onderzoek wordt bevestigd en aan alle overige voorwaarden wordt voldaan, wordt de aanvraag ingewilligd, tenzij overigens bekend geworden gegevens zich tegen inwilliging verzetten.

Deelname aan DNA-onderzoek geschiedt op vrijwillige basis. Indien de aanvrager geen gebruik maakt van de mogelijkheid van DNA-onderzoek, zal op grond van de beschikbare gegevens een beslissing worden genomen over de aanvraag.

Als de aanvrager instemt met een DNA-test ten behoeve van de door hem of haar aangegeven gezinsleden en met het gebruik van de uitslag van DNA-onderzoek in de procedure in kwestie, dient betrokkene een bijdrage ter uitvoering van DNA-onderzoek te storten op rekening van het laboratorium waar het DNA-onderzoek zal worden verricht. De hoogte van de bijdrage wordt afgeleid van het aantal te onderzoeken kinderen:

aantal te onderzoeken kinderen

hoogte bijdrage

één kind

€ 199,66 (440 gulden)

twee kinderen

€ 263,19 (580 gulden)

drie kinderen

€ 326,72 (720 gulden)

vier kinderen

€ 390,25 (860 gulden)

etc.

etc.

De aanvrager dient de gezinsleden in het buitenland te informeren dat zij zich moeten melden bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging. De in het buitenland verblijvende echtgeno(o)t(e) of partner van de referent die om DNA-onderzoek heeft verzocht, wordt door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in kennis gesteld van de door de referent in het aanvraagformulier voor DNA-onderzoek verstrekte gegevens over de relatie tussen de ouders en de kinderen voor wie overkomst naar Nederland wordt gevraagd. De echtgeno(o)te of partner legt ter zake van de juistheid van de door de referent verstrekte gegevens een verklaring af, die door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging schriftelijk wordt vastgelegd en door betrokkene wordt ondertekend.

De gezinsleden van de aanvrager tekenen aldaar een verklaring van geen bezwaar met betrekking tot DNA-onderzoek. Het DNA-materiaal wordt afgenomen door een medisch gekwalificeerd persoon in aanwezigheid van een medewerker van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging en wordt door de diplomatieke vertegenwoordiging verzonden naar het laboratorium waar het DNA-onderzoek zal worden verricht.

Het DNA-materiaal van de aanvrager in Nederland wordt in een van de in de ‘Circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen’ genoemde geaccrediteerde laboratoria in Nederland afgenomen, dan wel op een door dat laboratorium aangewezen plaats, door een medische gekwalificeerde in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het laboratorium.

De uitslag van het DNA-onderzoek biedt een zekerheid met betrekking tot het bestaan van een biologische afstammingsrelatie van ten minste 99,99 % in het geval van beide ouders DNA-materiaal beschikbaar is, en ten minste 99,9% in het geval van één ouder DNA-materiaal beschikbaar is. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) informeert de aanvrager over de uitslag van het DNA-onderzoek.

Indien de uitslag voor betrokkene positief is wordt de bijdrage door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan betrokkene terugbetaald. Indien de uitslag negatief is, vindt er geen restitutie plaats.

Het DNA-materiaal wordt door het laboratorium vernietigd nadat de beslissing in de procedure in het kader waarvan het DNA-materiaal is afgenomen, onherroepelijk is geworden. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geeft daartoe een schriftelijke aanwijzing aan het laboratorium.

13. artikel 8 EVRM

13.1. Inleiding

Indien na de toetsing aan de voorgaande hoofdstukken de vreemdeling geen verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming wordt verleend, dient in alle gevallen getoetst te worden aan artikel 8 EVRM.

Artikel 8. EVRM bepaalt:

1 Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2 Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voorzover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

13.2. Toetsingskader

Hieronder wordt aangegeven welke vragen moeten worden beantwoord bij de toetsing aan artikel 8 EVRM.

a. Gezinsleven

Is er sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM? Zie B2/13.2.1.

b. Inmenging

Levert het niet toestaan van het (voortgezet) verblijf aan de vreemdeling een inmenging op in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven van betrokkenen? Zie B2/13.2.2.

c. Positieve verplichting

Indien geen sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven: is er sprake van een positieve verplichting om de vreemdeling verblijf in Nederland toe te staan? Zie B2/13.2.3.

d. Negatieve verplichting

Indien sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven: is deze inmenging gerechtvaardigd op grond van artikel 8, tweede lid EVRM? Zie B2/13.2.4.

13.2.1. Familie- of gezinsleven

Het begrip familie- of gezinsleven in artikel 8 EVRM heeft een andere betekenis dan (nationale) begrippen als feitelijke gezinsband en familierechtelijke relatie. In veel gevallen waarin de feitelijke gezinsband is verbroken, zal er toch gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM bestaan.

In de volgende gevallen is in ieder geval sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM:

  • a. de echtgenoten in een reëel huwelijk (lawful and genuine marriage). Van belang is welke invulling aan de verwantschap wordt gegeven. Ingeval van een schijnhuwelijk is namelijk geen sprake van gezinsleven. Formeel is er dan wel een familierechtelijke relatie, maar dat is niet genoeg om gezinsleven aan te nemen. Er wordt geen daadwerkelijke invulling aan die verwantschap gegeven om gezinsleven aan te kunnen nemen;

  • b. de partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie;

  • c. de ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige en meerderjarige kinderen.

In de volgende gevallen kan eveneens sprake zijn van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM:

  • a. de erkenner en het kind, mits aan de relatie tussen het kind en de erkenner daadwerkelijk invulling wordt gegeven;

  • b. de biologische vader en het kind, mits er sprake is van bijkomende omstandigheden, zoals een relatie tussen die vader en de moeder die voldoende op een lijn is te stellen met een huwelijk (ongeacht of de geboorte van het kind plaatsvond voor of nadat de relatie of de samenleving was verbroken) of feitelijke contacten (als samenleving, verzorging en/of opvang) met het kind;

  • c. adoptiefouders en het kind, mits daaraan voldoende invulling wordt gegeven;

  • d. pleegouders of opvangouders en het kind, mits daaraan voldoende invulling wordt gegeven;

  • e. overige naaste bloedverwanten, zoals de grootouders en het kleinkind, en de oom/tante en de neef/nicht, mits er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding (more than normal emotional ties).

13.2.1.1. Einde van het gezinsleven

Het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.

Het gezinsleven tussen ouders en kinderen eindigt slechts in zeer uitzonderlijke situaties. Ook indien men niet samenwoont of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen aanmerken. De enkele ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van het kind beëindigt bijvoorbeeld niet het gezinsleven.

13.2.2. Inmenging

Inmenging wordt aangenomen, indien de vreemdeling:

  • a. met toepassing van artikel 67 Vreemdelingenwet ongewenst wordt verklaard (ook indien sprake is van eerste toelating!), tenzij ook de gezinsleden Nederland moeten (hebben) verlaten;

  • b. gedurende lange tijd als tweede generatie migrant in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning; of

  • c. het verblijf van de vreemdeling wordt beëindigd, tenzij de verblijfsvergunning er niet toe strekte de uitoefening van het gezinsleven in Nederland mogelijk te maken, bijvoorbeeld omdat de ontnomen verblijfstitel is verleend voor verblijf bij een (eerdere) echtgenoot, geregistreerd partner of ongehuwde partner.

In het algemeen wordt geen inmenging aangenomen indien de vreemdeling:

  • niet in het bezit was van een verblijfsvergunning, ongeacht de vraag of hij feitelijk in Nederland verbleef;

  • in het bezit was van een verblijfsvergunning die was verleend op grond van door de vreemdeling verstrekte onjuiste gegevens of omdat de vreemdeling relevante gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de verblijfsvergunning zouden hebben geleid;

  • in het bezit was van een verblijfsvergunning die er niet (mede) toe strekte het gezinsleven in Nederland mogelijk te maken.

13.2.2.1. Aanvragen om eerste verblijfsaanvaarding

In het algemeen vormt de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning van een vreemdeling die niet eerder een verblijfsvergunning in Nederland had, geen inmenging in het recht op respect voor het gezinsleven, ook niet indien de vreemdeling feitelijk al enige tijd in Nederland verblijft en hier feitelijk gezinsleven onderhoudt. Indien de vreemdeling tijdens de vrije termijn gezinsleven is gaan uitoefenen, doet hij dat als het ware op eigen risico en in de wetenschap dat hij Nederland na de vrije termijn weer zal dienen te verlaten. In dergelijke gevallen heeft de Nederlandse overheid niet door de verlening van een verblijfsvergunning nadrukkelijk ingestemd met het bestendige verblijf van die vreemdeling in Nederland en hem in de gelegenheid gesteld dat gezinsleven uit te oefenen.

13.2.2.2. Aanvragen om voortgezet verblijf

In het algemeen vormt verblijfsbeëindiging (de intrekking van de verblijfsvergunning of de niet-verlenging van de geldigheidsduur daarvan) wel inmenging in het recht op gezinsleven. Het gaat hier om de nadrukkelijke beëindiging door de overheid van verblijfsrecht, dat het gezinsleven mogelijk maakte, welk verblijfsrecht eerder even nadrukkelijk was verleend.

13.2.3. Positieve verplichting

Indien er geen sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging van het gezinsleven, wordt beoordeeld of er sprake is van een positieve verplichting om de vreemdeling verblijf in Nederland toe te staan. De grens tussen positieve en negatieve verplichtingen is niet altijd even scherp te trekken. In beide gevallen zijn vergelijkbare (doch niet identieke) beginselen van toepassing.

Om de omvang van de (negatieve of positieve) verplichtingen van de overheid te bepalen, moeten alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen en uiteindelijk moet een eerlijk evenwicht worden bereikt tussen de algemene belangen die zijn gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en de weigering van de verblijfsvergunning enerzijds, en de persoonlijke belangen die zijn gediend met het in Nederland uitoefenen van het gezinsleven anderzijds. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, komt in beide gevallen aan de overheid een zekere beoordelingsvrijheid (a certain margin of appreciation) toe. Bij de weigering van eerste toelating van vreemdelingen tot het Nederlandse grondgebied is die groter dan bij de weigering van voortgezet verblijf.

Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een positieve verplichting vindt een afweging plaats van de belangen van de vreemdeling alsmede zijn gezinsleden tegen de algemene belangen. In dat kader wordt in ieder geval betrokken:

  • of er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen; en

  • of er sprake is van bijzondere omstandigheden;

  • bij ouders en meerderjarige kinderen of sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding (more than normal emotional ties).

13.2.3.1. Gezinshereniging kinderen met ouders

Indien sprake is van een aanvraag om eerste toelating in het kader van gezinshereniging met ouders, is van belang dat aandacht wordt besteed aan de in de uitspraak van het EHRM inzake Sen (21 december 2001, nr. 3144565/96), gemaakte belangenafweging, ook al komt het feitencomplex niet geheel overeen met dat van de zaak Sen.

Dit wil zeggen dat bij de belangenafweging in het kader van gezinshereniging met (zowel minder- als meerderjarige) kind(eren) bezien moet worden of de uitspraak inzake Sen betekenis heeft, en zo ja welke. Daarbij kunnen bij de in het kader van de postitieve verplichting te maken belangenafweging de volgende omstandigheden aan de orde komen:

  • de duur van het legale verblijf van de ouder(s) in Nederland;

  • indien sprake is van een nieuwe (huwelijks)partner: de banden die hij/zij heeft met het land van herkomst van degene die gezinshereniging vraagt. Indien tevens sprake is van kinderen uit een eerdere (huwelijks)relatie, en de andere ouder woont nog in het land van herkomst, kan dit bij beoordeling van deze omstandigheid betrokken worden;

  • indien tegenwerking van de nieuwe (huwelijks)partner als reden wordt gegeven voor de late gezinshereniging: de rol die deze omstandigheid in de belangafweging speelt (hierbij kan van belang zijn in welk gezin het kind op dit moment verblijft);

  • de bijzondere situatie van het gezin in Nederland (zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een gehandicapt kind);

  • de banden die de in Nederland wonende kinderen met het land van herkomst hebben (dit geldt voor alle in het gezin verblijvende kinderen);

  • de omstandigheid of in het land van herkomst nog familie woonachtig is die de verzorging van betrokkene op zich kunnen nemen.

13.2.3.2. Meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding

Tussen ouders en hun (meerderjarige) kinderen is vanaf de geboorte sprake van gezinsleven (zie B2/13.2.1.1). Bij de belangenafweging in het kader van de positieve verplichting dient betrokken te worden of er sprake is van meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele banden (more than the normal emotional ties). Indien de banden zodanig bijzonder zijn dat aangenomen moet worden dat van een de normale emotionele banden tussen ouders en meerderjarige kinderen overstijgende, bijzondere afhankelijkheid sprake is, leidt dit op zichzelf nog niet tot de conclusie dat tevens sprake is van een positieve verplichting om de vreemdeling verblijf toe te staan. Die omstandigheid vormt één van de aspecten die in de belangenafweging betrokken dient te worden. Hieraan komt op zichzelf geen doorslaggevende betekenis toe.

13.2.3.3. Openbare orde aspecten en belangenafweging

Indien sprake is van openbare orde aspecten die, vanuit nationaal vreemdelingrechtelijk oogpunt, aan (verder) verblijf in de weg staan dienen in de in het kader van artikel 8 EVRM te maken belangenafweging de uit het arrest van het EHRM van 2 augustus 2001 inzake Boultif (nr 54273/00) volgende “guiding principles” betrokken te worden.

Indien (verder) verblijf, gelet op het inzake openbare orde en nationale veiligheid geldende (beleids)regels kan worden geweigerd, heeft al een belangenafweging plaats gevonden. De belangenafweging die vervolgens in het kader van artikel 8 EVRM dient plaats te vinden, is echter niet dezelfde. Uit het arrest van het EHRM inzake Boultif volgt dat in ieder geval de volgende omstandigheden in de belangenafweging betrokken dienen te worden:

  • de aard en ernst van het gepleegde misdrijf;

  • de duur van het verblijf in het gastland;

  • het tijdsverloop sinds het misdrijf en de gedragingen van de betrokkene gedurende die tijd;

  • de nationaliteiten van alle betrokkenen;

  • de gezinssituaties van de vreemdeling, zoals de duur van het huwelijk;

  • andere factoren die uitdrukking geven aan de feitelijke invulling van het huwelijk;

  • de vraag of de (huwelijks)partner op de hoogte was van het misdrijf toen hij/ zij met de vreemdeling in het huwelijk trad of de relatie aanging;

  • de vraag of er kinderen uit het huwelijk zijn geboren en, als dit het geval is, hun leeftijd;

  • de ernst van de moeilijkheden die de echtgeno(o) t(e) zal ondervinden als hij/ zij de vreemdeling zou volgen naar het land van herkomst. Hierbij is van belang dat het enkele feit dat hij/zij meegaat zekere problemen met zich zal brengen op zichzelf de uitzetting niet kan stuiten.

Voortgezet verblijf

Indien, in verband met aspecten van openbare orde, het voortgezet verblijf wordt beëindigd of de vreemdeling ongewenst wordt verklaard met toepassing van artikel 67 Vreemdelingenwet (tenzij ook de gezinsleden Nederland moeten (hebben) verlaten), is er sprake van inmenging in het recht op het uitoefenen van het gezinsleven. In die gevallen dient beoordeeld te worden of die inmenging gerechtvaardigd is in het licht van het tweede lid van artikel 8 EVRM (zie B2/13.2.4). Hierbij wordt nog opgemerkt dat, indien sprake is van meerdere zware misdrijven, aan het belang van de Staat in het algemeen meer gewicht dient te worden toegekend dan aan het belang van de vreemdeling.

Eerste toelating en inmenging

Ook indien de eerste toelating van een vreemdeling wordt geweigerd in verband met aspecten van openbare orde zullen, indien sprake is van inmenging, de hiervoor genoemde guiding principles bij de belangenafweging (zie B2/13.2.3) meegenomen dienen te worden. In dat geval dient in het algemeen meer gewicht te worden toegekend aan het belang van de Staat.

Indien tevens wordt overgegaan tot ongewenstverklaring van de vreemdeling is, ook bij eerste toelating – tenzij ook de gezinsleden Nederland moeten (hebben) verlaten – steeds sprake van inmenging. Beoordeeld dient te worden of die inmenging gerechtvaardigd is op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM (zie B2/13.2.4). Bedoelde belangenafweging kan, na de gemaakte belangenafweging, de weigering van het verblijf wellicht rechtvaardigen. Wanneer daarnaast geconcludeerd wordt dat de vreemdeling de mogelijkheid geboden moet worden zijn of haar gezin in Nederland te bezoeken, is aanvullend de ongewenstverklaring op grond van artikel 8 EVRM niet te rechtvaardigen.

13.2.3.4. Objectieve belemmering

Objectieve belemmeringen zien op belemmeringen om het gezinsleven tussen de verblijfsgerechtigde hoofdpersoon en de gezinsleden buiten Nederland uit te oefenen. Bij de beoordeling van de vraag of daarvan sprake is, zal veelal moeten worden beoordeeld of het gezinsleven in het land van herkomst kan worden uitgeoefend. In het zich daartoe lenende geval zal echter ook moeten worden beoordeeld of het gezinsleven in een derde land kan worden uitgeoefend. Daarbij maakt het niet uit of de verblijfsgerechtigde hoofdpersoon Nederlander of vreemdeling is. Nederlanders kunnen zich in het algemeen ook in andere landen vestigen. In iedere zaak zal beoordeeld moet worden of er op dit moment sprake is van een objectieve belemmering. In het algemeen gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • Indien op het moment waarop de toets aan artikel 8 EVRM plaatsvindt, ten aanzien van vreemdelingen afkomstig uit een bepaald (gedeelte van een) land of behorend tot een bepaalde bevolkingsgroep een beleid wordt gevoerd op grond waarvan zij – ongeacht de individuele merites van de casus – op voorhand in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel (artikel 29 onder d, Vreemdelingenwet), bestaat er een vermoeden van objectieve belemmering. Dat vermoeden van een objectieve belemmering kan slechts op individuele gronden van de betreffende concrete zaak worden weerlegd. Daarbij zijn, naast aanwijzingen in het individuele relaas, van belang eventuele ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, eventuele brieven aan de Tweede Kamer, en eventuele maatgevende jurisprudentie;

  • Indien op de individuele merites van de zaak een verblijfsvergunning asiel is verleend (en het gezinslid uit hetzelfde land komt), bestaat een zeer sterk vermoeden van een objectieve belemmering, dat slechts op individuele gronden van de betreffende zaak kan worden weerlegd. Voor de vraag naar de aanwezigheid van objectieve belemmeringen is doorslaggevend de vraag of de persoonlijke omstandigheden die tot de verblijfsvergunning asiel hebben geleid, op dit moment nog steeds aanwezig zijn. Dat geldt ook indien die hoofdpersoon inmiddels tot Nederlander is genaturaliseerd. Indien duidelijk is dat de situatie van de hoofdpersoon – indien de beoordeling daarvan thans zou plaatsvinden – geen aanleiding zou vormen om hem in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel (en de hoofdpersoon dus uit Nederland zou kunnen worden verwijderd), kan op grond van de individuele merites van die zaak worden besloten geen objectieve belemmering aan te nemen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn, indien de situatie in het land van herkomst in gunstige zin is gewijzigd. Daarbij wordt scherp gelet op indicaties die duiden op de (al dan niet eenmalige of tijdelijke) terugkeer van de hoofdpersoon naar het land van herkomst, ook ingeval van handschoenhuwelijken;

  • Indien het gezinsleven niet in het land van herkomst, maar mogelijk wel in dat derde land kan worden uitgeoefend, terwijl de hoofdpersoon en de gezinsleden geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de feitelijke mogelijkheden van toegang/toelating van het gezin tot dat derde land, wordt voorshands geen objectieve belemmering aangenomen. De verblijfsgerechtigde hoofdpersoon en de gezinsleden dienen daarover helderheid te verschaffen en dat te onderbouwen.

De aanwezigheid van een objectieve belemmering vormt een van de factoren die in de belangenafweging moeten worden betrokken. Indien er geen sprake is van een objectieve belemmering, is er in beginsel echter ook geen sprake van een positieve verplichting.

Indien er wel sprake is van een objectieve belemmering, brengt dat niet zonder meer een positieve verplichting tot verlening van een verblijfsvergunning mee. Alsdan moet de op de individuele zaak toegespitste belangenafweging worden gemaakt. De objectieve belemmering is dan – naast onder meer de invulling die reeds in het land van herkomst aan het gezinsleven werd gegeven, de middelen van bestaan, de openbare orde, de situatie in het land van herkomst en dergelijke – een van de vele wegingsfactoren in die belangenafweging.

Die belangenafweging valt alleen dan op voorhand al in het voordeel van de vreemdeling uit, indien er sprake is van een uitzichtloze situatie waarin van tevoren al volstrekt duidelijk is dat nimmer aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning zal kunnen worden voldaan en waarin het vragen van inspanningen om alsnog aan de voorwaarden te gaan voldoen, zinloos is. Dat wordt slechts aangenomen indien:

  • a. er sprake is van een reeds in het land van herkomst bestaande feitelijke gezinsband;

  • b. er geen sprake is van openbare orde aspecten;

  • c. er een objectieve belemmering is om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen; en

  • d. de verblijfsgerechtigde hoofdpersoon 65 jaar of ouder is of volledig en blijvend arbeidsongeschikt, dan wel blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven niet tot deze categorie behoort, moet dus een op de individuele zaak toegespitste belangenafweging worden gemaakt. Daarbij vormt het bestaan van de objectieve belemmering een zware maar niet noodzakelijkerwijs doorslaggevende wegingsfactor.

Uitgangspunt is dat de Nederlandse overheid enerzijds belang heeft bij het voeren en handhaven van een restrictief toelatingsbeleid, maar dat de Nederlandse overheid anderzijds de uitoefening van het gezinsleven niet blijvend onmogelijk maakt. Daarbij spelen in de belangenafweging onder meer een rol:

  • de eigen verantwoordelijkheid van de toegelaten hoofdpersoon om aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging te gaan voldoen;

  • openbare orde aspecten;

  • de situatie van de gezinsleden in het land van herkomst;

  • voorafgaand legaal verblijf in Nederland;

  • de invulling die reeds voor de verlening van een verblijfsvergunning van de hoofdpersoon in het land van herkomst aan het gezinsleven werd gegeven. Zo wordt bij gezinsvorming (waarbij er geen sprake van is dat reeds in het land van herkomst voor de verlening van de verblijfsvergunning van de hoofdpersoon gezinsleven werd uitgeoefend) een zeer zwaar gewicht toegekend aan het feit dat de hoofdpersoon bij het aanvangen van het gezinsleven het risico heeft aanvaard dat het gezinsleven niet in Nederland kan worden uitgeoefend.

Uitgangspunt is dat de hoofdpersoon bij wie verblijf wordt beoogd, zijn of haar eigen verantwoordelijkheden draagt, ook voor wat betreft de kosten van zijn of haar levensonderhoud en dat van de gezinsleden die hij of zij wenst te laten overkomen. Daarom wordt van de hoofdpersoon verwacht dat hij of zij gedurende een langere termijn alles op alles heeft gezet om werk te krijgen en zodoende duurzaam te gaan beschikken over voldoende zelfstandige bestaansmiddelen. Daarbij wordt van hem of haar een actieve houding verwacht.

De mate van inspanningen

Die actieve houding brengt mee dat van de hoofdpersoon in ieder geval wordt verwacht dat hij actief naar werk zoekt, ook als dat werk niet aansluit bij zijn opleiding en werkervaring, dat hij zulk werk ook daadwerkelijk aanvaardt, dat hij ingeschreven staat bij het arbeidsbureau en diverse uitzendbureaus en daarbij te kennen heeft gegeven bereid te zijn alle soorten arbeid op welk niveau dan ook te aanvaarden, en dat hij zeer intensief solliciteert op allerlei bestaande vacatures (uiteraard ook onder zijn opleidingsniveau). Ook wordt van hem verwacht dat hij uit eigener beweging potentiële werkgevers aanschrijft die geen vacatures hebben bekendgemaakt (open sollicitaties), dat hij zorgdraagt voor de erkenning van zijn buitenlandse diploma’s en zich op alle denkbare wijzen laat bemiddelen, en dat hij – zo hij ook na langere tijd geen werk weet te krijgen – een op de arbeidsmarkt gerichte (avond)studie (al dan niet op eigen kosten) volgt. De hoofdpersoon moet zeer duidelijk en gedocumenteerd kunnen aangeven wat hij allemaal heeft ondernomen om aan de toelatingsvoorwaarden te gaan voldoen.

De redelijke termijn

De redelijke termijn vangt in beginsel aan op de datum van dagtekening van de beschikking, waarbij de hoofdpersoon is toegelaten en waarmee hij toegang tot de arbeidsmarkt heeft verkregen. Dat is dus niet de (eerdere) ingangsdatum van het verblijfsrecht dat met terugwerkende kracht wordt verleend. Indien bij beschikking van 1 april een verblijfsvergunning is verleend met ingang van 1 januari, vangt de redelijke termijn aan op 1 april.

Dat uitgangspunt lijdt slechts dan uitzondering indien de overheid de hoofdpersoon onevenredig lang heeft afgehouden van de verblijfsvergunning en daarmee van toegang tot de arbeidsmarkt. Indien de hoofdpersoon voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet eerst een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) heeft gehad en nadien zijn verblijf op grond van een andere verblijfsvergunning is voortgezet, tellen de jaren waarin hij arbeid heeft mogen verrichten gedurende de vvtv-periode mee.

Als richtsnoer wordt voor de duur van de redelijke termijn een termijn van drie jaren gehanteerd. Van belang is dat die termijn korter of langer kan zijn naar gelang de overige feiten en omstandigheden van het individuele geval. Welke feiten en omstandigheden in het individuele geval spelen, kan op voorhand niet worden vastgesteld. In een bijzonder geval kan de positie waarin de gezinsleden buiten Nederland verkeren, ook indien die positie niet dusdanig schrijnend is dat enkel op grond daarvan al verblijf zou moeten worden aanvaard, aanleiding vormen een kortere termijn dan drie jaren te hanteren. Ook bijzondere omstandigheden betreffende de toegelaten hoofdpersoon kunnen in beginsel leiden tot de toepassing van een kortere termijn. De omstandigheden die tot het hanteren van een kortere termijn kunnen leiden, zijn dermate afhankelijk van de individuele zaak, dat daarvoor geen algemene regels kunnen worden opgesteld. Indien zich echter geen bijzondere feiten of omstandigheden voordoen, wordt een termijn van drie jaren als richtsnoer aangehouden.

Indien de aanvang van de aantoonbare inspanningen van de hoofdpersoon later is dan het moment van zijn eigen toelating, of indien de hoofdpersoon anderszins in gebreke is gebleven om zich langere tijd actief op te stellen, heeft dat invloed op de termijn. De hoofdpersoon moet immers eerst gedurende een redelijk lange termijn alles op alles hebben gezet om aan de reguliere voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning van de gezinsleden te gaan voldoen en zo zijn verantwoordelijkheden voor zichzelf en zijn gezin te nemen. Indien de hoofdpersoon zich nauwelijks of geen moeite heeft getroost om een arbeidsplaats te bemachtigen en zich passief heeft opgesteld, kan ook na langere tijd niet worden geoordeeld dat er sprake is van een uitzichtloze situatie waarin nimmer aan de toelatingsvoorwaarden kan worden voldaan.

Geen doorslaggevende betekenis

De enkele omstandigheid dat de hoofdpersoon door een ander bestuursorgaan is ontheven of vrijgesteld van de sollicitatieplicht, is op zichzelf niet doorslaggevend; van belang is dat hij die zich daarop beroept ook aantoont waarom hij is vrijgesteld. Zo komt aan de zorg voor een jong kind of het enkele volgen van een cursus geen doorslaggevende betekenis toe, aangezien dat niet meebrengt dat hij nimmer aan de voorwaarden zal kunnen voldoen. Indien de ontheffing/vrijstelling van de sollicitatieplicht is gebaseerd op blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid, kan die arbeidsongeschiktheid wel doorslaggevend zijn. Indien de ontheffing/vrijstelling van de sollicitatieplicht niet doorslaggevend is, dient dat in de beschikking te worden gemotiveerd.

Slechts indien de hoofdpersoon bij wie verlening van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging wordt beoogd, gedurende de richttermijn van (in beginsel) drie jaren al het mogelijke heeft gedaan om werk tegen voldoende inkomen te vinden en hij, ondanks zijn inzet, geen uitzicht op een betaalde werkkring heeft, zal de balans bij de belangenafweging in zijn voordeel kunnen uitslaan.

Gezinsvorming

Indien sprake is van gezinsvorming, en er dus niet reeds in het land van herkomst sprake was van gezinsleven tussen de toegelaten hoofdpersoon en het gezinslid, maar het gezinsleven eerst is aangegaan nadat de hoofdpersoon zich in Nederland heeft gevestigd, wordt slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden een positieve verplichting aangenomen. In het algemeen zal daarvan slechts sprake zijn, indien duidelijk is dat nimmer aan de voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning zal kunnen worden voldaan.

13.2.4. Negatieve verplichting

Indien er sprake is van inmenging, wordt beoordeeld of die inmenging gerechtvaardigd is op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM. Die beoordeling bestaat uit drie stappen.

  • a. Is de inmenging in de regelgeving voorzien ( provided by law)? Onder regelgeving wordt in dit verband in ieder geval verstaan de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit, het Voorschrift Vreemdelingen en de Vreemdelingencirculaire;

  • b. Vervolgens wordt beoordeeld of de inmenging (de verblijfsbeëindiging) plaatsvindt in het belang van een of meer van de gronden genoemd in het tweede lid van artikel 8 EVRM:

    • de openbare orde en nationale veiligheid;

    • het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten;

    • de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden;

    • de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen; en

    • het economisch welzijn van het land.

  • c. Ten slotte wordt beoordeeld of de inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het feit dat de afwijzende beslissing (a) is gebaseerd op de regelgeving en (b) in het belang is van een of meer van de gronden genoemd in het tweede lid van artikel 8 EVRM, vormt op zichzelf niet zonder meer voldoende rechtvaardiging. De inmenging moet ook noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. De beoordeling vergt een belangenafweging en komt neer op een evenredigheidstoetsing. Daarbij is de betreffende (afwijzings)grond slechts een van de meerdere wegingsfactoren. Het enkele beroep op de algemene middelen of de enkele inbreuk op de openbare orde hoeft op zichzelf dus niet doorslaggevend te zijn om de inmenging (met een beroep op het economisch welzijn van Nederland, respectievelijk het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten) te rechtvaardigen. Er zal telkenmale een op de concrete zaak toegespitste afweging dienen plaats te vinden van de algemene belangen van de samenleving enerzijds en de individuele belangen van de vreemdeling en zijn gezinsleden anderzijds.

In de beschikking wordt bij die belangenafweging allereerst verwezen naar de voorafgaande belangenafweging (die eerder bij de toetsing aan het nationale beleid en de nationale regelgeving heeft plaatsgevonden). De toetsing aan artikel 8 EVRM is een eindtoets, die volgt op een eerdere beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor (voortgezet) verblijf op grond van de regelgeving. Bij de totstandkoming van de regelgeving zelf zijn (in abstracto) de algemene belangen die zijn gediend met het voeren van een restrictief vreemdelingenbeleid, reeds afgewogen tegen de persoonlijke belangen van de vreemdeling en zijn gezinsleden die zijn gediend met het uitoefenen van gezinsleven (in Nederland). Zo is, indien bijvoorbeeld verblijf wordt beëindigd wegens inbreuk op de openbare orde, reeds getoetst aan de glijdende schaal, waarin de duur van het verblijf van de vreemdeling (en daarmee in abstracto diens banden met Nederland) zijn gerelateerd aan de ernst van de inbreuk (en daarmee het algemene belang). Ook in dat geval kan er echter sprake zijn van andere zwaarwegende factoren op grond waarvan toch in het voortgezet verblijf behoort te worden berust, of op grond waarvan moet worden afgezien van ongewenstverklaring. Er kan echter evenzeer sprake zijn van (aanvullende) feiten en omstandigheden die in de belangenafweging bijdragen tot de rechtvaardiging van de inbreuk, ook indien die bij de toetsing aan het nationale recht niet direct hebben bijgedragen tot de afwijzende beslissing. Daarbij valt onder meer te denken aan eerdere (geringe) strafbare feiten, een beroep op de algemene middelen, een geringe mate van inburgering of weinig concrete invulling aan het gezinsleven.

Voorts is van belang dat het economisch welzijn meer omvat dan slechts de bescherming van de algemene middelen. Ook indien de vreemdeling die niet (meer) voldoet aan de beperking waaronder hem verblijf in Nederland was toegestaan en die ook niet voldoet aan de voorwaarden voor voorgezet verblijf, op enig moment wel beschikt over een arbeidsplaats, is het economisch welzijn van Nederland in geding. Het economisch welzijn strekt zich ook uit tot, bijvoorbeeld, de bescherming van de arbeidsmarkt (de vreemdeling werkt weliswaar, maar er is prioriteitgenietend aanbod) en de uit de algemene middelen gefinancierde faciliteiten (onderwijs, gezondheidszorg, infrastructuur en dergelijke).

Welke belangen?

Welke belangen bij de belangenafweging moeten worden betrokken, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus zal verschillen. De wegingsfactoren kunnen dan ook niet limitatief worden opgesomd. Van belang zijn in ieder geval de intensiteit van het gezinsleven, het gewicht dat aan de feitelijke weigeringsgrond in de individuele zaak kan worden toegekend, en de banden die de vreemdeling met Nederland en met het land van herkomst heeft. Indien er sprake is van gezinsleven met (jonge) kinderen die in Nederland zullen achterblijven, moeten ook de belangen van die kinderen worden bezien.

Afhankelijk van het geval kunnen spelen:

  • (ingeval van gezinsleven met in Nederland gevestigde kinderen) de leeftijd van het kind, de aanwezigheid van een gezagsverhouding, de bijdrage die de vreemdeling levert tot de kosten van de in Nederland verblijvende kinderen, de frequentie en regelmaat waarmee contact met die kinderen wordt onderhouden, de betrokkenheid bij hun opvoeding en verzorging, en het belang van die kinderen bij de aanwezigheid van de vreemdeling. Inmenging is eerder te rechtvaardigen naarmate de intensiteit van het gezinsleven en het belang van de kinderen bij de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland minder is.

  • de intensiteit van het gezinsleven met de overige in Nederland achterblijvende gezinsleden, de mate waarin van die gezinsleden kan worden gevergd dat zij zich met de vreemdeling in diens herkomstland vestigen, en de vraag of het gezinsleven is aangegaan tijdens verblijf op grond van een geldige verblijfsvergunning of tijdens illegaal verblijf in Nederland.

  • de duur van het (rechtmatige) verblijf van de vreemdeling in Nederland en de duur van het verblijf in het land van herkomst, de frequentie, duur en aard van verblijf in het land van herkomst na de inreis in Nederland, het hebben gevolgd van onderwijs in Nederland en in het land van herkomst, het arbeidsverleden in Nederland en in het land van herkomst, de beheersing van de Nederlandse taal en de taal van het land van herkomst, eventuele verzoeken tot naturalisatie tot Nederlander, de eventuele vervulling van de militaire dienstplicht in het land van herkomst, een eventuele (huwelijks)relatie met een in Nederland geboren en getogen Nederlander, de aanwezigheid van andere familieleden in Nederland en in het land van herkomst, de mate waarin de vreemdeling in Nederland en in het land van herkomst een sociaal leven heeft opgebouwd, en de mogelijkheden om het sociale leven in het herkomstland weer op te pakken. Inmenging is eerder te rechtvaardigen naarmate de banden met het land van herkomst sterker zijn. Indien die banden slechts louter juridisch zijn (door het enkele bezit van de nationaliteit van het herkomstland) zal inmenging aanzienlijk minder snel zijn te rechtvaardigen.

  • persoonlijke omstandigheden, zoals een ernstige handicap en hulpbehoevendheid, en de positie waarin de vreemdeling, gelet op die omstandigheden, bij terugkeer zal komen te verkeren.

  • de aard en duur van het verblijfsrecht in Nederland. Inmenging is eerder te rechtvaardigen naarmate de vreemdeling korter in Nederland heeft verbleven, indien het verblijfsrecht tijdelijk van aard was en de vreemdeling daarmee het risico heeft genomen dat het gezinsleven niet blijvend in Nederland kan worden uitgeoefend;

  • de pogingen van de vreemdeling om aan het gezinsleven met zijn kind invulling te gaan geven. Is op objectieve wijze (bijvoorbeeld door overlegging van daarop betrekking hebbende documenten) aangetoond dat er sprake is van een (proef)omgangsregeling waaraan voldoende feitelijke invulling wordt gegeven dan wel er pogingen in het werk zijn gesteld om een (proef)omgangsregeling vast te stellen. Er is sprake van een gerechtvaardigde inmenging indien is gebleken dat de procedure inzake de (proef)omgangsregeling enkel tot doel heeft het verblijf in Nederland voort te zetten. Indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid zal aan de hand van een op de concrete zaak toegespitste belangenafweging beoordeeld moeten worden of de inmenging gerechtvaardigd is, waarbij de (proef)omgangsregeling een van de diverse wegingsfactoren is.

Artikel 3 van het Vierde Protocol bij het EVRM

In veel zaken waarin sprake is van een Nederlands kind, wordt een beroep gedaan op artikel 3 van het Vierde Protocol bij het EVRM. Dat artikel ziet niet op de verlening van een verblijfstitel aan de niet-Nederlandse ouder van een Nederlands kind, doch op de aanspraken die een Nederlander op verlening van een verblijfsvergunning en bestendig verblijf in Nederland kan doen gelden jegens de Nederlandse overheid. Omdat uitzetting van het Nederlandse kind niet aan de orde is, komt daarbij geen beslissende betekenis toe aan het (op artikel 3 van het Vierde Protocol gebaseerde) recht van het Nederlandse kind om niet te worden uitgezet. Toch moet in de belangenafweging (naast de andere aan de orde zijnde belangen) worden betrokken het feit dat het kind de Nederlandse nationaliteit bezit en als zodanig aanspraak heeft op verblijf, opvoeding en verzorging in Nederland. Dat feit (en de overige belangen) moeten worden afgewogen tegen de algemene belangen die zijn gediend met het voeren van een restrictief vreemdelingenbeleid. Die zullen meestal zijn gelegen in het economische welzijn van Nederland, maar soms ook (in combinatie met) de openbare orde en/of een andere grond. De centrale vraag daarbij is of van het kind gevergd kan worden met de vreemdeling in het buitenland te gaan wonen. Dat moet worden beoordeeld aan de hand van leeftijd, worteling en eventuele toelatingsbeletselen in het vreemde land. Bij de beoordeling wordt in voorkomende gevallen rekening gehouden met de situatie van vreemdelingen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Zie ten aanzien hiervan tevens B1/1.2.3, B1/2.2.8, B1/3.2.4 en B2/5.3.3.

Meestal zal er ook sprake zijn van gezinsleven tussen de andere ouder en het Nederlandse kind. Indien het hoogstwaarschijnlijk is dat het kind de niet-Nederlandse ouder naar het buitenland zal volgen, is er sprake van inmenging in het recht op gezinsleven tussen het kind en die andere ouder. De vraag of die inmenging op de grond van het economisch welzijn van Nederland gerechtvaardigd is, zal onder meer afhangen van de vraag of de relatie (waaruit het kind is geboren) werd onderhouden in een periode waarin het de vreemdeling was toegestaan bij de (huwelijks)partner in Nederland te verblijven, de intensiteit van het gezinsleven tussen het kind en die andere ouder (de aard en de frequentie van de contacten, de naleving van een omgangsregeling, het leveren van bijdragen en dergelijke). Het gaat daarbij om de feitelijke situatie. Aan het enkele feit dat er geen formele overeenkomst is getroffen (bijvoorbeeld met betrekking tot omgangsrecht of financiële bijdragen) is niet van belang indien er wel feitelijk sprake is van omgang of financiële bijdragen. Anderzijds legt een enkele formele omgangs- of betalingsregeling geen gewicht in de schaal, indien die niet feitelijk wordt nagekomen.

13.2.5. Beperking en arbeidsmarktaantekening

Indien het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven noopt tot aanvaarding van (voortgezet) verblijf, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM bij (naam hoofdpersoon met wie het gezinsleven moet worden toegestaan)’.

Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van de hoofdpersoon, wordt de beperking aangevuld met een van de volgende teksten:

  • Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist;

  • Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV;

  • Specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan; of

  • Arbeid niet toegestaan.

Afhankelijk van de aard van het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, wordt bij de verlening van de verblijfsvergunning aangegeven of het verblijfsrecht tijdelijk of niet-tijdelijk van aard is. Indien het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, tijdelijk van aard is, is het verblijfsrecht van de vreemdeling eveneens tijdelijk van aard. Indien het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet tijdelijk van aard is, is het verblijfsrecht van de vreemdeling eveneens niet tijdelijk van aard.

Dit is slechts anders indien verblijf dient te worden verleend op grond van de pogingen van de vreemdeling om aan het gezinsleven met zijn kind invulling te gaan geven. In dat geval is het verblijfsrecht, ongeacht de aard van het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, altijd tijdelijk.

B3. Gezinsuitbreiding met adoptiekinderen en pleegkinderen

1. Inleiding

Artikel 3.26 en 3.28 Vreemdelingenbesluit geven het kader aan waarbinnen de Minister de bevoegdheid is verleend om verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder beperkingen verband houdend met verblijf ter adoptie en als pleegkind. Indien aan de voorwaarden van de respectievelijke artikelen is voldaan, is de Minister bevoegd de verblijfsvergunning te verlenen, doch niet verplicht. De bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen is geregeld in dit hoofdstuk.

Dit hoofdstuk bevat bijzondere voorwaarden inzake de verlening van een verblijfsvergunning aan buitenlandse adoptiekinderen, alsmede aan buitenlandse kinderen voor wie opname in een pleeggezin in Nederland wordt beoogd. Het gaat om gezinsuitbreiding met kinderen, anders dan door geboorte.

2. Definities

De buitenlandse kinderen aan wie een verblijfsvergunning kan worden verleend in het kader van dit hoofdstuk worden onderscheiden in twee categorieën:

a. Buitenlandse adoptiekinderen

Buitenlandse adoptiekinderen in de zin van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wet van 8 december 1988, Stb. 566, gewijzigd bij Wet van 14 mei 1998, Stb. 302) zijn buiten Nederland geboren, de Nederlandse nationaliteit niet bezittende minderjarigen in de zin van de Nederlandse wet, die in Nederland met het oog op adoptie in een ander gezin dan het ouderlijke worden of zullen worden verzorgd en opgevoed in zodanige omstandigheden dat de verzorgers de plaats van de ouders innemen. De vreemdelingrechtelijke voorschriften en voorwaarden alsook de van toepassing zijnde voorschriften voortvloeiend uit de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie voor deze categorie zijn vermeld onder 3.

Buitenlandse adoptiekinderen moeten worden onderscheiden van buitenlandse adoptiefkinderen. Onder adoptiefkind wordt uitsluitend verstaan een kind dat reeds is geadopteerd. De verlening van een verblijfsvergunning aan adoptiefkinderen wordt beheerst door de algemene regels inzake gezinshereniging en gezinsvorming zoals opgenomen in hoofdstuk B2. Voor de specifieke regels ten aanzien van deze categorie zie B2/6.2.1, B2/6.4.5 en B2/6.13.

Het onderscheid tussen adoptiekind en adoptiefkind is tevens van belang voor beoordeling van de verblijfsrechtelijke situatie van die kinderen die weliswaar met een Nederlands paspoort zijn ingereisd doch niet als Nederlander in de GBA worden opgenomen. Omdat het kind in kwestie hierdoor vreemdeling is gebleven moet dus, na inreis, alsnog in de toelating worden voorzien. Voor deze kinderen zal dan ook een aanvraag om toelating moeten worden ingediend. Voor de in deze gevallen te volgen procedure zie hierna onder 3.1.2.3.

b. Buitenlandse pleegkinderen

Buitenlandse pleegkinderen zijn diegenen die om andere redenen in hun belang naar Nederland worden overgebracht en in een pleeggezin worden geplaatst en waarbij de pleegouders feitelijk de plaats van de ouders innemen.

Buitenlandse pleegkinderen vallen tevens onder de werking van de Pleegkinderenwet (Wet van 21 december 1951, Stb. 595). Ingevolge artikel 5 van deze wet is het hoofd van het pleeggezin verplicht van de opneming van een pleegkind binnen één week schriftelijk kennis te geven aan burgemeester en wethouders van de gemeente van verblijf.

De beslissing tot het al dan niet verlenen van een verblijfsvergunning dient door de Minister getoetst te worden aan het algemene 'aanvaardbare toekomst-criterium’. Dit criterium houdt in dat een kind voor verlening van een verblijfsvergunning in aanmerking kan komen, indien voor hem in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst is weggelegd. Dit is niet het geval als een kind uitsluitend in minder gunstige materiële omstandigheden leeft. De voorwaarden voor deze categorie zijn hierna vermeld onder 4.

3. Buitenlandse adoptiekinderen

3.1. Verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf ter adoptie

3.1.1. Inleiding: de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka)

De opneming in Nederland van buitenlandse kinderen ter adoptie is geregeld in de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wet van 8 december 1988, Stb. 566, per 1 oktober 1998 gewijzigd bij wet van 14 mei 1998, Stb. 302). Deze wet strekt mede tot uitvoering van het per 1 oktober 1998 voor Nederland in werking getreden Haags adoptieverdrag van 29 mei 1993 (Trb. 1993, 197).

De Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie is van toepassing op alle personen die hun gewone verblijf in Nederland hebben en een buitenlands kind willen adopteren. Al deze personen zijn gehouden de procedures te volgen zoals voorgeschreven door de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. Aan de procedure van de wet moet derhalve zijn voldaan bij binnenkomst van het kind in Nederland.

Aangezien de opneming in het belang moet zijn van het kind speelt met name de geschiktheid van de toekomstige ouders een belangrijke rol. Zowel de Nederlandse autoriteiten (de Minister van Justitie, Directoraat-generaal Preventie, Jeugd en Sancties, DG-PJS) als de vergunninghoudende bemiddelende organisaties als ook de buitenlandse betrokken instanties spelen een rol bij de beoordeling of opneming in het belang van het kind is. Het betrokken kind kan alleen voor verblijf ter adoptie in aanmerking komen als de toekomstige ouders de procedures hebben gevolgd zoals voorgeschreven door de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie.

In het geval de procedure van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in acht is genomen, dan zal veelal reeds voordat het kind naar Nederland wordt gebracht, in het land van herkomst een adoptie-uitspraak zijn verkregen. Een dergelijke adoptie wordt erkend als zij is geschied overeenkomstig het Haags adoptieverdrag van 1993 dan wel als die adoptie kan worden erkend op grond van de Wet conflictenrecht adoptie (Wet van 3 juli 2003, Stb. 283).

Is de procedure van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie niet in acht genomen, dan wordt het kind geen verblijf toegestaan op grond van dit hoofdstuk voor verblijf ter adoptie. Indien de procedure door adoptanten met gewone verblijfplaats in Nederland niet is gevolgd, en er niettemin in het buitenland een adoptiebeslissing is verkregen, kan het betrokken kind slechts voor verblijf bij de adoptanten worden toegelaten indien bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing van de Nederlandse rechter is bepaald dat de adoptie rechtsgeldig is, zodat het kind moet worden geacht in familierechtelijke betrekking tot de adoptanten te staan. In die gevallen gelden de algemene regels inzake gezinshereniging en –vorming zoals opgenomen in B2.

Aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf ten behoeve van opneming van een buitenlands kind ter adoptie worden in beginsel ingediend door de bemiddelende, vergunninghoudende instanties, als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. Dit staat er niet aan in de weg dat ook aspirant-adoptiefouders een dergelijke aanvraag kunnen indienen.

3.1.2. Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning

Artikel 3.26. Vreemdelingenbesluit luidt:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet, kan onder een beperking verband houdend met verblijf ter adoptie worden verleend aan de minderjarige vreemdeling, die ter adoptie wil verblijven in het gezin van een of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet, indien aan de vereisten van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie is voldaan.

2 De aanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder b of c, van de Vreemdelingenwet.

Aan de procedure van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie is voldaan, indien:

  • de Minister van Justitie een beginseltoestemming heeft afgegeven (art. 2 Wobka)

    De opneming van een buitenlands kind ter adoptie door personen die in Nederland hun gewone verblijf hebben, is ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie uitsluitend toegestaan, indien hiertoe door de Minister van Justitie (Directoraat-generaal Preventie, Jeugd en Sancties, DG-PJS) een beginseltoestemming is afgegeven. Deze beginseltoestemming wordt niet slechts afgegeven aan echtparen (al dan niet van ongelijk geslacht), doch ook aan één persoon en betreft in beginsel slechts de opneming van één kind en geldt voor een periode van drie jaren met de mogelijkheid van verlenging met telkens ten hoogste drie jaren. Het is de bevoegdheid van de Minister van Justitie om in bepaalde gevallen hiervan af te wijken;

  • het kind en de aspirant-adoptiefouders voldoen aan bepaalde leeftijdsvereisten (art. 3, tweede lid en art. 8 onder a Wobka)

    Het buitenlandse kind mag op het tijdstip van binnenkomst in Nederland de leeftijd van zes jaren niet bereikt hebben, behoudens de bevoegdheid van de Minister van Justitie (DG-PJS) om in bijzondere gevallen, op schriftelijk verzoek van de aspirant-adoptiefouders, een afwijking van deze leeftijdsgrens toe te staan;

  • een medische verklaring is overgelegd (art. 8 onder b Wobka)

    Door de aspirant-adoptiefouders dient een in het land van herkomst afgegeven medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse kind te worden overgelegd, waaruit blijkt dat in redelijkheid niet valt aan te nemen dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte. Deze verklaring pleegt te worden verstrekt na onderzoek op onder meer tuberculose van de ademhalingsorganen. Dit vereiste zal er echter niet toe leiden dat een gehandicapt kind niet zou kunnen worden opgenomen;

  • toestemming is gegeven voor de bemiddeling (art. 8 onder c Wobka)

    Door de aspirant-adoptiefouders dient gebruik te zijn gemaakt van een bemiddelende, vergunninghoudende instantie, bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. Indien niet van een zodanige instantie doch van andere contacten gebruik is gemaakt, dient de daartoe ex artikel 7a van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie benodigde toestemming van de Minister van Justitie (DG-PJS) te zijn verleend;

  • de afstand door ouder(s) en de instemming van de autoriteiten uit het land van herkomst van het kind is verkregen (art. 8 onder d en e Wobka)

    Door de aspirant-adoptiefouders dient op bevredigende wijze met bescheiden te worden aangetoond dat de afstand door de ouder(s) van het kind naar behoren is geregeld. Op gelijke wijze dienen de aspirant-adoptiefouders aan te tonen dat de autoriteiten van het land van herkomst instemmen met de opneming, door hen, van het kind.

Ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie zijn de aspirant-adoptiefouders vanaf het tijdstip van vertrek van het buitenlandse kind naar Nederland verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van dat kind als ware het hun eigen kind. De kosten van een eventuele terugkeer naar het land van herkomst van het kind komen ook te hunnen laste. In het kader van het onderzoek met het oog op de beginseltoestemming wordt door de Minister van Justitie dan ook bezien of de aspirant-adoptiefouders duurzaam over voldoende zelfstandige middelen van bestaan beschikken. Daarom is in artikel 3.26, tweede lid, Vreemdelingenbesluit neergelegd dat de aanvraag voor verblijf ter adoptie niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van zelfstandige, duurzame middelen van bestaan.

Ook het eventueel ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding wordt ingevolge artikel 3.26, tweede lid, Vreemdelingenbesluit niet tegengeworpen. In geval een zodanig document niet kan worden overgelegd, dient de identiteit van het kind op andere wijze deugdelijk te worden vastgesteld. Bijvoorbeeld aan de hand van een gelegaliseerde, en voor zover noodzakelijk geverifieerde geboorteakte van het kind.

In het kader van de beoordeling van een aanvraag voor verblijf ter adoptie dienen de aspirant-adoptiefouders door middel van officiële gelegaliseerde bescheiden (zie B2/12) aan te tonen dat:

  • de afstand door de ouder of de ouders van het buitenlandse kind naar behoren is geregeld;

  • de autoriteiten in het land van herkomst instemmen met de opneming van het buitenlandse kind in het gezin van de aspirant-adoptief ouders.

Bij het indienen van de aanvraag wordt tevens een recent afgegeven (niet langer dan zes maanden geleden) medische verklaring als bedoeld in artikel 8 onder b Wobka overgelegd. Indien uit de medische verklaring niet blijkt dat het kind – voor zover dat op grond van zijn nationaliteit niet is vrijgesteld van een onderzoek naar tuberculose aan de luchtwegen – met goed gevolg een onderzoek op tuberculose heeft doorstaan, dan dient het kind alsnog (bereid te zijn) een onderzoek naar en/of de behandeling van tuberculose aan de ademhalingsorganen te ondergaan.

3.1.2.1. Opname ter adoptie gevolgd door adoptiebeslissing

In veel landen vindt een adoptie pas plaats nadat een kind gedurende een proefperiode (bijvoorbeeld een jaar) in het gezin van de aspirant-adoptiefouders is opgenomen geweest. Met name met het oog op die gevallen waarin er wel is voldaan aan de vereisten voor adoptie in het gezin in Nederland, maar nog geen adoptiebeslissing is genomen, is dit (deel van het) hoofdstuk geschreven. Immers, dit onderdeel van dit hoofdstuk ziet op de situatie dat verblijf ter adoptie wordt beoogd.

Indien aan de vereisten voor adoptie is voldaan, neemt de buitenlandse autoriteit een besluit tot opname van het buitenlandse kind in het gezin van de aspirant-adoptiefouder(s) ter adoptie. Alsdan wordt ten behoeve van het kind een verblijfsvergunning verleend, in afwachting van de adoptie. Zie 3.1.3.

3.1.2.2. Adoptiebeslissing gevolgd door opname

In een groot aantal landen van herkomst vindt eerst de officiële adoptie plaats en mag het kind pas daarna vertrekken voor opname in het gezin van de adoptanten. Tot 1 januari 2004 werd een dergelijke adoptie naar Nederlands Internationaal Privaatrecht veelal niet erkend. Met de inwerkingtreding van de Wet conflictenrecht adoptie (Wcad) (Stb. 2003, 283) is dit veranderd voor de adopties die sinds die datum tot stand zijn gekomen. In die gevallen waarin het kind – als gevolg van een erkende buitenlandse adoptiebeslissing – naar Nederlands internationaal privaatrecht geldt als kind van de adoptanten (mogelijk zowel op grond van het Haags Adoptieverdrag van 1993 als op grond van de Wcad) en het reeds in het gezin is opgenomen in een periode waarin het gezin in het buitenland zijn gewone verblijf had, zijn voor verlening van de verblijfsvergunning van toepassing de regels van B2, voor zover het kind niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.

Voor zover het kind, als gevolg van een adoptie die in Nederland wordt erkend, niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en het niet al vóór zijn overbrenging naar Nederland in het gezin is opgenomen ter adoptie, zijn van toepassing de regels inzake gezinshereniging, met dien verstande dat niet kan worden tegengeworpen de voorwaarde dat het kind reeds in het buitenland deel uitmaakte van het gezin. De procedure van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie is immers gevolgd. Zie B2.

3.1.2.3. De te volgen procedure indien het adoptie(f)kind niet als Nederlander in de GBA wordt opgenomen

Het komt veelvuldig voor dat een kind als direct gevolg van een in het buitenland uitgesproken adoptie de Nederlandse nationaliteit verkrijgt en dus als Nederlander met een Nederlands paspoort Nederland inreist en als Nederlander wordt opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie (GBA). In een dergelijk geval is het toelatingsbeleid vanzelfsprekend niet van toepassing.

Dat is anders indien ten onrechte is geconcludeerd dat het kind door de adoptie de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. In die gevallen is tevens ten onrechte een Nederlands paspoort afgegeven. Deze gevallen leiden dan ook tot weigering van de inschrijving als Nederlander in de GBA. Omdat het kind in kwestie hierdoor vreemdeling is gebleven moet dus, na de inreis in Nederland, alsnog in de toelating worden voorzien. Voor deze kinderen zal dan ook een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning moeten worden ingediend.

Afhankelijk van de aard van de adoptie moet worden beoordeeld of het kind voor gezinshereniging of gezinsvorming (zie B2) dan wel voor verblijf ter adoptie in aanmerking komt (zie hierna onder 3.1.3). Indien het een adoptie betreft die zonder meer kan worden erkend (zie B2/6.2.1) dan wordt het kind tot Nederland toegelaten als adoptiefkind volgens het gevoerde beleid inzake gezinshereniging en gezinsvorming (zie B2). Is er bij de adoptie van een buitenlands kind door personen in Nederland, nog geen declaratoir van de Nederlandse rechter verkregen over de geldigheid van de buitenlandse adoptie-uitspraak, dan wordt het kind toegelaten voor verblijf ter adoptie volgens de regels van dit hoofdstuk. Het betreft dan immers een buitenlands adoptiekind.

In beide gevallen worden de ingediende aanvragen niet afgewezen omdat niet wordt voldaan aan het vereiste bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. In deze gevallen gaat het namelijk om een minderjarige die door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het bezit is gesteld van een Nederlands paspoort, en die op grond van dit paspoort Nederland is ingereisd, terwijl door of namens de vreemdeling geen onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot afgifte van het Nederlands paspoort. Nu het hier gaat om een bijzondere groep, bestaat aanleiding om onder toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vreemdelingenbesluit de aanvraag niet af te wijzen omdat de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

Tevens staat het de adoptie(f)ouders vrij om op grond van artikel 3.49 Vreemdelingenbesluit een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van tijdelijke aard aan te vragen onder een beperking verband houdend met het afwachten van een bij de rechtbank ingediend verzoek als bedoeld in artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap tot vaststelling van het Nederlanderschap. Voor de te volgen procedure wordt verwezen naar B4/4.

3.1.3. Procedure betreffende de verlening van een verblijfsvergunning

3.1.3.1. Aanmelding en procedure verband houdende met de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf ter adoptie

Aanmelding

Het kind dient zich binnen drie dagen na aankomst in Nederland aan te melden bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft. (Artikel 4.47 dan wel artikel 4.49 Vreemdelingenbesluit).

Plaats van indiening van de aanvraag

Ter indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd dient het kind zich te vervoegen bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft. Deze stelt de aspirant-adoptiefouder in de gelegenheid ten behoeve van het kind een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te dienen. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het model M35-A.

De aspirant-adoptiefouder toont het originele document waaruit de beginseltoestemming van de Minister van Justitie voor opneming blijkt bij de burgemeester. De burgemeester zendt een kopie van de beginseltoestemming tezamen met het originele aanvraagformulier en de andere overgelegde bescheiden naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ter afhandeling van de aanvraag. Hij retourneert de originele beginseltoestemming aan de vreemdeling.

De controletaak van de korpschef ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie

Ingevolge artikel 25, tweede lid van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie zijn met de controle op de naleving van het bepaalde bij de artikelen 2 en 8, belast:

  • 1. (...)

  • 2. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen en de grensbewaking.

De korpschef controleert derhalve of aan de voorwaarden als bedoeld onder de artikelen 2 en 8 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie is voldaan. De inhoud van de artikelen 2 en 8 van meergenoemde Wet komt overeen met de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als vermeld onder 3.1.2.

Het kind zal zich hiertoe na het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfplaats met zijn aspirant-adoptiefouder(s) opnieuw dienen te vervoegen bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft.

De beginseltoestemming

Het originele document, waaruit de beginseltoestemming van de Minister van Justitie voor de opneming blijkt, wordt bij de korpschef getoond. Dit lijdt slechts uitzondering indien het originele document door de daarvoor bevoegde autoriteiten in het land van herkomst van het kind is ingenomen. In deze gevallen kan genoegen worden genomen met een kopie van de beginseltoestemming. In geval van twijfel kan contact worden opgenomen met de Centrale Autoriteit interlandelijke adoptie van het Ministerie van Justitie.

Het model M67

De korpschef vult tezamen met de aspirant-adoptiefouder(s) en in aanwezigheid van het kind het formulier model M67 in. Voor zover de korpschef ter invulling van het model M67 gegevens nodig heeft waar hij zelf niet over beschikt, maar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wel, worden deze gegevens hem op zijn verzoek verstrekt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De aspirant-adoptiefouder(s) zendt/zenden vervolgens zelf het ingevulde model M67 naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), zodat de inhoud daarvan bij de besluitvorming van de aanvraag kan worden betrokken.

Proces-verbaal

Indien de korpschef een gegrond vermoeden heeft dat in strijd met het gestelde onder 3.1.2 wordt gehandeld, legt hij dit vast in een proces-verbaal, en doet hiervan onverwijld mededeling aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Hij stelt eveneens de Officier van Justitie en de betrokken Raad voor de Kinderbescherming op de hoogte. Indien de opneming van een buitenlands kind is geschied zonder dat vooraf een beginseltoestemming is verkregen, kan de Officier van Justitie de minderjarige voorlopig aan de Raad voor de Kinderbescherming toevertrouwen, tenzij dit niet verenigbaar is met het belang van de minderjarige.

3.1.3.3. Arbeidsmarktaantekening

Artikel 4.21. Vreemdelingenbesluit:

1 Als documenten in de zin van artikel 50, eerste lid, laatste volzin, van de Vreemdelingenwet, worden aangewezen:

  • a. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Vreemdelingenwet: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model is vastgesteld bij ministeriële regeling;

  • b. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waaruit zulks blijkt en waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling;

  • c. voor vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet, hebben ingediend: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling;

  • d. voor andere vreemdelingen: een ingevolge de Wet voor het hebben van toegang tot Nederland vereist geldig document voor grensoverschrijding dan wel een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum is aangetekend.

2 Geen document wordt verstrekt aan kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar, tenzij zij er naar het oordeel van Onze Minister een redelijk belang bij hebben in het bezit van zulk een document te worden gesteld.

3 Voor kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar die bij één hunner ouders inwonen, kan in het aan deze ouder verstrekte document worden aangetekend dat de door hem aangevraagde verblijfsvergunning of de hem verleende verblijfsvergunning mede voor deze kinderen geldt, mits ouder en kind beide houder zijn van dezelfde verblijfsvergunning, dan wel dezelfde verblijfsvergunning hebben aangevraagd.

4 Op het ingevolge het eerste lid, onder a tot en met c, afgegeven document wordt aangetekend of het de vreemdeling toegestaan is arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning is vereist.

5 Indien aan het verblijf in Nederland van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde vreemdelingen een beperking als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, is verbonden, wordt op het document de aantekening ‘beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht’ gesteld.

Op het verblijfsdocument van het kind wordt dezelfde arbeidsmarktaantekening geplaatst als op het verblijfsdocument van de hoofdpersoon (aspirant-adoptiefouder). Indien de hoofdpersoon de Nederlandse nationaliteit bezit, wordt als arbeidsmarktaantekening geplaatst: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

3.1.3.4. Voorschriften

Aan de verblijfsvergunning wordt als voorschrift verbonden voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten, met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht is verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet.

3.1.3.5. Geldigheidsduur

Artikel 3.58. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning worden verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging als minderjarige of verblijf ter adoptie of als pleegkind, voor de duur van het verblijfsrecht op grond van artikel 8, onder a, c, e, of l, van de Vreemdelingenwet, van de ouder, adoptiefouder of pleegouder, dan wel, indien deze rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder b of d, van de Vreemdelingenwet of als Nederlander voor vijf jaren.

De verblijfsvergunning krijgt dezelfde geldigheidsduur als de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van de hoofdpersoon. Indien de hoofdpersoon een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft of Nederlander is, bedraagt de geldigheidsduur vijf jaren.

Indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding wordt dat ingevolge artikel 3.26 Vreemdelingenbesluit niet tegengeworpen en mist artikel 3.68 Vreemdelingenbesluit toepassing.

4. Buitenlandse pleegkinderen

4.1. Voorwaarden

Artikel 3.28. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet, kan onder een beperking verband houdend met verblijf als pleegkind worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:

  • a. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet; en

  • b. die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.

2 De aspirant-pleegouders dienen in staat te zijn de vreemdeling een goede opvoeding en verzorging te geven.

3 Bij de aanvraag wordt een medische verklaring overgelegd en een garantverklaring ondertekend.

4 De aanvraag wordt niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet afgewezen, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven 65 jaar of ouder is, of naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.

Beleidsregel

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de norm ingevolge de Wet werk en bijstand voor echtparen/gezinnen, tenzij de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven:

  • a. 65 jaar of ouder is,

  • b. naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is, of

  • c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Meetellen gezinsinkomen in het kader van gezinsuitbreiding

Indien de hoofdpersoon (het familielid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l van de Vreemdelingenwet, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder c, Wet werk en bijstand, voor de categorie echtparen en gezinnen. Als aanvullende voorwaarde geldt dan dat ondertekening van de garantverklaring, bedoeld in artikel 3.28, derde lid, Vreemdelingenbesluit geschiedt door de hoofdpersoon en bedoelde partner.

Opgemerkt zij nog, dat de omstandigheid dat de hoofdpersoon in gezinsverband leeft met een (geregistreerde of huwelijks-)partner, niet afdoet aan de omstandigheid dat de hoofdpersoon mogelijk aanspraak kan maken op de vrijstellingen bedoeld in artikel 3.28, vierde lid, Vreemdelingenbesluit, dan wel de onder c vermelde vrijstelling.

  • Ad b. Ten aanzien van de onder b bedoelde vrijstellingsgrond wordt verwezen naar B2/2.11 onder ad b.

  • Ad c. Ten aanzien van de onder c bedoelde vrijstellingsgrond wordt verwezen naar B2/2.11 onder c.

Het motief om een bepaald – van naam bekend – buitenlands kind als pleegkind op te nemen kan onder andere voortvloeien uit morele verplichtingen van de aspirant pleegouders tegenover het kind of diens gezagdragers, waarbij met name te denken is aan opneming als pleegkind in het gezin van naaste familieleden (grootouders, broers, zusters, ooms of tantes).

De verblijfsvergunning wordt echter niet verleend indien de hoofdpersoon geen bloed- of aanverwant is van het kind. De verblijfsvergunning wordt evenmin verleend indien de hoofdpersoon niet is grootouder, broer, zuster, oom of tante van het kind.

Voor al deze kinderen geldt als voorwaarde dat naar het oordeel van de Minister voor het kind geen aanvaardbare toekomst is weggelegd in het land van herkomst doordat er ten aanzien van het kind sprake is van zodanige omstandigheden, dat het niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.

Zulks wordt in het algemeen niet aangenomen van een kind dat bij zijn ouders verblijft in minder welvarende omstandigheden, voorzover die omstandigheden overigens ter plaatse als normaal zijn te beschouwen. Daarom zal het een in Nederland verblijvend gezin van een rechtmatig hier te lande verblijvende vreemdeling of Nederlander niet zijn toegestaan om bijvoorbeeld een jonger broertje of zusje van één der ouders, of neefje of nichtje op te nemen uitsluitend op grond van de opvatting dat het kind hier te lande in ruimere materiële welstand kan verkeren.

Beleidsregel

De aanvraag wordt afgewezen indien niet door middel van officiële gelegaliseerde bescheiden wordt aangetoond (zie B2), dat de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger, alsmede – voorzover dit is vereist – de autoriteiten in het land van herkomst instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant pleegouders.

Beleidsregel

De aanvraag wordt afgewezen indien uit de medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse pleegkind niet blijkt dat in redelijkheid niet valt aan te nemen dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

Dit vereiste zal er echter niet toe leiden dat een gehandicapt kind niet zou kunnen worden opgenomen.

Indien uit de medische verklaring niet blijkt dat op tuberculose is getest, dient het kind alsnog een onderzoek ter zake te ondergaan. Indien daaraan of aan behandeling van tuberculose aan de ademhalingsorganen niet wordt meegewerkt, wordt de aanvraag met toepassing van artikel 3.79 Vreemdelingenbesluit afgewezen. Zie ook B1/2.2.5.

De overkomst van het kind naar Nederland dient op verantwoorde wijze te zijn geregeld en er dient een machtiging tot voorlopig verblijf te zijn afgegeven, voorzover deze voor Nederland is vereist (zie B1).

4.2. Procedure betreffende de verlening van de verblijfsvergunning

4.2.1. Aanmelding en procedure verband houdende met de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf als buitenlands pleegkind

Aanmelding

Het kind dient zich binnen drie dagen na aankomst in Nederland aan te melden bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar het woon- of verblijfplaats heeft (Artikel 4.47 dan wel artikel 4.49 Vreemdelingenbesluit).

Plaats van indiening van de aanvraag

Ter indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd dient het kind zich te vervoegen bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft. Deze stelt de aspirant-pleegouders in de gelegenheid ten behoeve van het kind een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (model M35-A) in te dienen.

De aspirant-pleegouders verstrekken bij het indienen van de aanvraag de gegevens en bescheiden behorende bij de voorwaarden als vermeld onder 4.1. Het betreft:

  • een ten behoeve van het kind in het land van herkomst afgegeven medische verklaring. Indien uit die verklaring niet blijkt dat het kind voor zover dat op grond van zijn nationaliteit niet is vrijgesteld van een onderzoek naar tuberculose aan de luchtwegen - met goed gevolg een onderzoek op tuberculose heeft doorstaan, dan dient het kind alsnog (bereid te zijn) een onderzoek naar en/of de behandeling van tuberculose aan de ademhalingsorganen te ondergaan. Daartoe wordt de bij het aanvraagformulier gevoegde bijlage ‘TBC verklaring’ ondertekend;

  • de instemmingverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers van het kind dan wel van de autoriteiten in het land van herkomst waaruit blijkt dat deze instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders;

  • een schriftelijke motivering van de bijzondere omstandigheden van het kind of die van de familieleden in het land van herkomst, waaruit blijkt dat het kind niet of bezwaarlijk kan worden verzorgd door familieleden die in het land van herkomst wonen.

  • bescheiden waaruit blijkt dat de aspirant-pleegouders duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikken;

  • een volledige ingevulde garantverklaring (model M47).

De gevraagde officiële buitenlandse bescheiden dienen gelegaliseerd te zijn (zie hoofdstuk B2).

Na onderzoek zal, met inachtneming van de relevante omstandigheden op de aanvraag worden beslist.

Zo nodig wint het Hoofd van de Visadienst dan wel de Minister van Justitie aanvullende gegevens in bij de raad voor de kinderbescherming omtrent de geschiktheid van de aspirant pleegouders voor de verzorging en opvoeding van het kind.

4.2.2. Aanmelding en regeling van het verblijf

De hierboven in 3.1.3 vermelde voorschriften (inzake aanmelding en regeling van het verblijf van buitenlandse kinderen ter adoptie) zijn voor wat de buitenlandse pleegkinderen betreft van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de inname van het document waaruit de beginseltoestemming blijkt.

Voorafgaande aan de aanmelding dient de wettelijke vertegenwoordiging van het kind te zijn geregeld. Het gestelde in B1/4.1.1.6 is van overeenkomstige toepassing.

B4. Wedertoelating

1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de wedertoelating van vreemdelingen tot Nederland behandeld. Het betreft de wedertoelating van bepaalde categorieën vreemdelingen die eerder bestendig, hetzij als Nederlander, hetzij als rechtmatig verblijvende vreemdeling, in Nederland hebben verbleven. In paragraaf 2 zijn de diverse verblijfsregelingen voor de te onderscheiden categorieën vreemdelingen opgenomen. In paragraaf 3 t/m 5 zijn enkele bijzondere verblijfsregelingen opgenomen.

2. Verlening van de verblijfsvergunning

In deze paragraaf worden regelingen gegeven voor de wedertoelating van oud-Nederlanders in het algemeen (paragraaf 2.1) en meer in het bijzonder voor oud-Nederlanders die het Nederlanderschap hebben verloren in verband met de afstandsverplichting van artikel 9, eerste lid, onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) (paragraaf 2.2 - paragraaf 2.4) en wegens langdurig verblijf buiten Nederland (paragraaf 2.5). Voorts worden regelingen gegeven voor remigratie en wedertoelating van vreemdelingen in het kader van de terugkeeroptie op grond van de Remigratiewet (paragraaf 2.6 en paragraaf 2.7) en voor de wedertoelating van secundair migranten (paragraaf 2.8 en paragraaf 2.9). De te verlenen verblijfsvergunning is hetzij de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 Vreemdelingenwet), hetzij de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (artikel 20 Vreemdelingenwet).

2.1. Oud-Nederlanders

Als oud-Nederlanders kunnen in ieder geval worden aangemerkt:

  • vreemdelingen die door naturalisatie het Nederlanderschap hebben verloren; hierbij kan gedacht worden aan de zogenaamde spijtemigranten uit landen als Amerika, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika;

  • vrouwen die door of in verband met hun huwelijk het Nederlanderschap hebben verloren;

  • vreemdelingen die voor 1 januari 1985 het Nederlanderschap hebben verloren wegens het zich zonder Koninklijk verlof begeven in vreemde krijgs- of staatsdienst (artikel 7, onder 4, Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap van 1892) en nadien (eventueel) een vreemde nationaliteit hebben verworven.

2.1.1. Algemeen

Artikel 3.53. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met wedertoelating worden verleend aan de oud-Nederlander die in Nederland is geboren en getogen.

2 De verblijfsvergunning, bedoeld in het eerste lid, kan eveneens worden verleend:

  • a. aan de meerderjarige oud-Nederlander die buiten Nederland is geboren, indien deze in een ander land woont dan dat waarvan hij onderdaan is en naar het oordeel van Onze Minister bijzondere banden heeft met Nederland, of

  • b. aan andere oud-Nederlanders.

3 De aanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder b en c, van de Wet indien de aanvraag is ingediend door de in het eerste lid bedoelde vreemdeling.

Toelichting 2.1.1

Bij de verlening van een verblijfsvergunning aan oud-Nederlanders wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds Nederlanders die geboren en getogen zijn in Nederland en anderzijds Nederlanders die buiten Nederland zijn geboren.

Ten aanzien van de oud-Nederlanders die in Nederland zijn geboren en getogen, geldt dat, op grond van het feit dat zij in die periode als Nederlander in Nederland hebben verbleven, zij geacht worden zodanig sterke banden met Nederland te hebben opgebouwd en na hun vertrek uit Nederland te hebben behouden, dat zij in voorbijgaan aan een aantal algemene voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor verblijf in Nederland. Zo zal het middelenvereiste hen niet worden tegengeworpen.

De meerderjarige oud-Nederlander die buiten Nederland is geboren en die woont in een ander land dan dat waarvan hij onderdaan is, kan in aanmerking komen voor verblijf in Nederland, indien er naar het oordeel van de Minister sprake is van bijzondere banden met Nederland. Bijzondere banden worden aangenomen indien de vreemdeling in Nederland, op de Nederlandse Antillen of op Aruba minstens de helft van het basisonderwijs heeft gevolgd of gedurende de minderjarigheid een opleiding heeft gevolgd die, meer dan destijds gebruikelijk was, op Nederland was gericht. Een en ander sluit niet uit dat door andere omstandigheden, zoals opvoeding, maatschappelijke positie en/of dienstbetrekking (bijvoorbeeld KNIL-militairen met pensioenrechten en ambtenaren in militaire dienst), bijzondere banden met Nederland zijn verkregen, die tot verblijf in Nederland kunnen leiden.

In de Nota van toelichting bij het Vreemdelingenbesluit is bij artikel 3.53, tweede lid, onder b, Vreemdelingenbesluit aangegeven dat de in het eerste en tweede lid, onder a, Vreemdelingenbesluit, genoemde groepen oud-Nederlanders niet limitatief zijn, en dat desgewenst in de Vreemdelingencirculaire ook ten aanzien van andere categorieën oud-Nederlanders verblijfsregelingen kunnen worden opgenomen. Een nadere regeling ten aanzien van enkele bijzondere categorieën oud-Nederlanders is hieronder opgenomen onder 2.2 tot en met 2.5.

Voor de toelating van gezinsleden van de genoemde categorieën oud-Nederlanders gelden de voorwaarden als opgenomen in B2, zoals die gelden voor Nederlanders.

2.1.2. Verblijfsvoorwaarden

Bij de aanvraag om wedertoelating dienen de volgende gegevens en bescheiden door de vreemdeling te worden overgelegd:

Oud-Nederlanders die in Nederland zijn geboren en getogen:

  • de aanvraag om wedertoelating van deze categorie vreemdelingen wordt, ingevolge artikel 3.53, derde lid, Vreemdelingenbesluit, niet afgewezen, omdat de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  • de aanvraag om wedertoelating van deze categorie vreemdelingen wordt, ingevolge artikel 3.53, derde lid, Vreemdelingenbesluit, evenmin afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

  • tegen het verblijf van de vreemdeling mag geen bezwaar bestaan uit oogpunt van openbare orde of nationale veiligheid.

Oud-Nederlanders die buiten Nederland zijn geboren:

  • betrokkene dient gegevens en bescheiden met betrekking tot de duur en de aard van het eerdere verblijf in Nederland te overleggen;

  • betrokkene dient meerderjarig te zijn;

  • betrokkene dient te wonen in een ander land dan dat waarvan men onderdaan is;

  • betrokkene dient als Nederlander of als Nederlands onderdaan hier te lande of op de Nederlandse Antillen of Aruba minstens de helft van het basisonderwijs te hebben gevolgd of gedurende de minderjarigheid een opleiding te hebben gevolgd, die meer dan destijds gebruikelijk was, op Nederland zelf was gericht dan wel door andere omstandigheden, zoals opvoeding, maatschappelijke positie en/of dienstbetrekking (bijvoorbeeld KNIL-militairen met pensioen en ambtenaren in Nederlandse dienst), nauwe banden met Nederland te hebben verkregen;

  • tevens zijn op deze aanvraag de algemene toelatingsvoorwaarden van B1 van toepassing, zoals het mvv-vereiste, het vereiste dat men dient te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, het middelenvereiste, en het vereiste dat de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

2.1.3. Beperkingen arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking 'wedertoelating'. Bij de verlening wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld 'Arbeid vrij toegestaan. Een tewerkstellingsvergunning is niet verplicht'.

2.1.4. Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning wordt verleend met een geldigheidsduur die ten minste één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven, maar ten hoogste vijf jaren.

2.2. Oud-Nederlanders (verlies op grond van art. 15 onder d RWN) I

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 Vreemdelingenwet) kan worden verleend aan de vreemdeling die:

  • a. het Nederlanderschap op grond van artikel 15, onder d, RWN heeft verloren;

  • b. op het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend ten minste drie aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, onder a, b, e of l, Vreemdelingenwet rechtmatig in Nederland verbleef;

  • c. het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst;

  • d. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid; en

  • e. wier aanvraag is ontvangen binnen zes maanden na bekendmaking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken.

Bij de berekening van de periode van drie jaren wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling direct voorafgaande aan de verkrijging van het Nederlanderschap rechtmatig in Nederland verbleef op grond van artikel 9, 9a of 10 Vreemdelingenwet 1965.

Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling, naast een geldig document voor grensoverschrijding, in ieder geval:

  • a. gegevens en bescheiden met betrekking tot de duur en de aard van het eerdere verblijf in Nederland;

  • b. een afschrift van de kennisgeving tot naturalisatie;

  • c. brieven waarin hij door de Minister wordt gewezen op de verplichting om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit(en); en

  • d. een afschrift van het besluit waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken.

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de enkele grond dat de vreemdeling:

  • a. niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (zie ook B1/1.2.3);

  • b. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

  • c. tussen het verlies van het Nederlanderschap en de ontvangst van de aanvraag voor een werkgever arbeid heeft verricht, zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan.

Het gevaar voor de openbare orde wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn aangelegd voor verblijfsbeëindiging (de glijdende schaal; zie B1/2.2.4). Bij de vaststelling van de verblijfsduur wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling als Nederlander in Nederland heeft verbleven. Onder strafmaat wordt verstaan de totale duur van de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, met inbegrip van die welke bij al dan niet onherroepelijk geworden uitspraak zijn opgelegd in de periode waarin de vreemdeling het Nederlanderschap bezat en in de periode na het verlies van het Nederlanderschap.

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘wedertoelating’. Bij de verlening wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld ‘Arbeid vrij toegestaan. Een tewerkstellingsvergunning is niet verplicht’.

De verblijfsvergunning wordt verleend met een geldigheidsduur die ten minste één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven, maar ten hoogste vijf jaren.

Voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, onder b, RWN en artikel 19, eerste lid onder f, Vreemdelingenwet is het verblijfsrecht niet tijdelijk van aard.

2.3. Oud-Nederlanders (verlies op grond van art. 15 onder d RWN) II

De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (artikel 20 Vreemdelingenwet) kan worden verleend aan de vreemdeling die:

  • a. het Nederlanderschap op grond van artikel 15, onder d, RWN heeft verloren;

  • b. op het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend ten minste vijf aaneengesloten jaren rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a, b, e of l, Vreemdelingenwet rechtmatig in Nederland verbleef;

  • c. het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst;

  • d. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid; en

  • e. wier aanvraag is ontvangen binnen zes maanden na bekendmaking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken.

Bij de berekening van de periode van vijf jaren wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet rechtmatig in Nederland verbleef op grond van artikel 9, 9a of 10 Vreemdelingenwet (oud).

Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling, naast een geldig document voor grensoverschrijding, in ieder geval:

  • a. gegevens en bescheiden met betrekking tot de duur en de aard van het eerdere verblijf in Nederland;

  • b. een afschrift van de kennisgeving tot naturalisatie;

  • c. brieven waarin hij door de Minister wordt gewezen op de verplichting om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit(en); en

  • d. een afschrift van het besluit waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken.

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de grond dat:

  • a. de vreemdeling op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een tijdvak van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vreemdelingenwet;

  • b. de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Bij de beoordeling van het gevaar voor de openbare orde wordt bij de berekening van de verblijfsduur mede betrokken de periode waarin de vreemdeling als Nederlander in Nederland heeft verbleven. Onder strafmaat wordt verstaan de totale duur van de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, met inbegrip van die welke bij al dan niet onherroepelijk geworden uitspraak zijn opgelegd in de periode waarin de vreemdeling het Nederlanderschap bezat en in de periode na het verlies van het Nederlanderschap.

2.4. Oud-Nederlanders (verlies op grond van artikel 15, onder b, RWN)

Het bepaalde in paragraaf 2.2 en paragraaf 2.3 is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 Vreemdelingenwet) of voor onbepaalde tijd (artikel 20 Vreemdelingenwet), indien:

  • a. de vreemdeling het Nederlanderschap heeft verloren door het afleggen van een verklaring van afstand, nadat het Nederlanderschap is verleend en voordat het Nederlanderschap met toepassing van artikel 15, onder d, RWN zou worden ingetrokken; en

  • b. de aanvraag is ontvangen binnen zes maanden na het verlies van het Nederlanderschap.

Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling, naast een geldig document voor grensoverschrijding, in ieder geval:

  • a. gegevens en bescheiden met betrekking tot de duur en de aard van het eerdere verblijf in Nederland;

  • b. een afschrift van de kennisgeving tot naturalisatie;

  • c. brieven waarin hij door de Minister wordt gewezen op de verplichting om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit(en); en

  • d. een uittreksel uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens waaruit de datum blijkt waarop afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit.

2.5. Oud-Nederlanders (verlies op grond van art. 15 onder c RWN)

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 Vreemdelingenwet) kan worden verleend aan de in Nederland verblijvende vreemdeling, die:

  • a. de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 15, onder c, RWN heeft verloren;

  • b. Nederland na het verlies van het Nederlanderschap is ingereisd in het bezit van een tijdens het Nederlanderschap afgegeven Nederlands (nationaal, diplomatiek of dienst-)paspoort of een door Nederland afgegeven Europese identiteitskaart en die tevens in het bezit is van een geldig vreemd paspoort; en

  • c. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling:

  • a. niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (zie ook B1/1.2.3);

  • b. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan; of

  • c. voor een werkgever arbeid heeft verricht, zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan.

Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling, naast een geldig document voor grensoverschrijding, in ieder geval een volledig afschrift van het Nederlandse paspoort of de Europese identiteitskaart waarop hij Nederland is ingereisd.

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘wedertoelating’. Bij de verlening wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld ‘Arbeid vrij toegestaan. Een tewerkstellingsvergunning is niet verplicht’.

De verblijfsvergunning wordt verleend met een geldigheidsduur die ten minste één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven, maar ten hoogste vijf jaren.

Voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, onder b, RWN en artikel 19, eerste lid onder f, Vreemdelingenwet is het verblijfsrecht niet tijdelijk van aard.

Deze verblijfsregeling vervalt met ingang van de eerste kalendermaand nadat het voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap (Handelingen II, 25 891 (R1609)) in werking is getreden. Volledigheidshalve wordt er op gewezen dat artikel V, RWN, gefaseerd in werking zal treden. Als eerste zal artikel V, tweede lid, RWN op 1 januari 2001 in werking treden. Vervolgens zal artikel V, eerste lid, RWN op 1 januari 2002 in werking treden.

Indien de aanvraag voor de inwerkingtreding van de Rijkswetswijziging is ingediend, kan de verblijfsvergunning worden verleend met een geldigheidsduur tot uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van de Rijkswetswijziging.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning die op het moment van inwerkingtreding van de Rijkswetswijziging reeds was verleend, kan worden verlengd tot uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van de Rijkswetswijziging.

2.6. Remigratie en de terugkeeroptie (op grond van artikel 8 Remigratiewet) I

2.6.1. Verblijfsrechtelijke positie vóór remigratie

De remigratiewet is van toepassing op:

  • een meerderjarige vreemdeling, bedoeld in artikel 1, onder e, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, die behoort tot een minderheidsgroep;

  • een meerderjarige Nederlander, die niet tevens een andere nationaliteit bezit, die behoort tot een minderheidsgroep en die verklaart bereid te zijn al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen.

Dit impliceert dat mensen met een dubbele nationaliteit eerst afstand moeten doen van de Nederlandse nationaliteit alvorens ze in aanmerking kunnen komen voor remigratievoorzieningen, waarna alleen de vreemde nationaliteit overblijft en betrokkene weer vreemdeling wordt in de zin van de Vreemdelingenwet. Voor deze groep is voorzien in een tijdelijke verblijfsregeling. Voor een toelichting op het begrip ‘minderheidsgroep’ wordt verwezen naar de Nota van Toelichting bij de Remigratiewet, onder paragraaf 3.1.

2.6.2. Doelgroep en verblijfsvoorwaarden

De vreemdeling die naast de Nederlandse nationaliteit tevens een vreemde nationaliteit bezat, en die met het oog op remigratie op grond van de Remigratiewet, afstand heeft gedaan van de Nederlandse nationaliteit, kan een vergunning tot verblijf worden verleend, indien de vreemdeling de volgende bescheiden overlegt:

  • a. een verklaring van de SVB die er toe strekt dat in beginsel positief zal worden beslist op de aanvraag om remigratievoorzieningen, mits afstand wordt gedaan van de Nederlandse nationaliteit;

  • b. een afschrift van de verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit en een verklaring van de ambtenaar burgerzaken dat de afstandsverklaring is ontvangen.

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf, het ontbreken van voldoende zelfstandige middelen van bestaan, de openbare orde of de nationale veiligheid.

Voor het afdoen van de aanvraag is een bedrag van € 30 aan leges verschuldigd.

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘wedertoelating’. Bij de verlening wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld ‘Arbeid vrij toegestaan. Een tewerkstellingsvergunning is niet verplicht’. In het paspoort wordt de aantekening geplaatst ‘in afwachting van remigratievoorzieningen’.

De vergunning wordt verleend voor de duur van ten hoogste zes maanden of zoveel korter als het daadwerkelijke vertrek uit Nederland.

2.6.3. Verblijfsrechtelijke positie na remigratie: de terugkeeroptie

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 Vreemdelingenwet) kan onder de beperking verband houdende met wedertoelating worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. wiens aanvraag om wedertoelating op grond van de terugkeerregeling op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 8 van de Remigratiewet is ontvangen binnen één jaar na de remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet;

  • b. die niet eerder gebruik heeft gemaakt van de terugkeerregeling; en

  • c. die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland:

    • 1. gedurende een ononderbroken periode van ten minste drie jaren rechtmatig in Nederland verbleef als houder van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 of 28 Vreemdelingenwet); of

    • 2. in Nederland op grond van een geldige verblijfsvergunning verbleef als minderjarig kind van een persoon die zelf op grond van de Remigratiewet in aanmerking wordt gebracht voor wedertoelating, voorzover beiden tegelijkertijd uit Nederland zijn geremigreerd en beiden tegelijkertijd om wedertoelating hebben gevraagd;

    • 3. in Nederland op grond van een geldige verblijfsvergunning verbleef als minderjarig kind van de persoon genoemd onder c, sub 1º, met die persoon uit Nederland is geremigreerd op grond van artikel 8 Remigratiewet, binnen een jaar na de remigratie meerderjarig is geworden en die binnen dat jaar om wedertoelating heeft gevraagd.

Bij de berekening van de periode van drie jaren wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet rechtmatig in Nederland verbleef als houder van een vergunning tot verblijf onder beperking op grond van artikel 9 Vreemdelingenwet 1965.

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling:

  • a. niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf;

  • b. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Het gevaar voor de openbare orde wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn aangelegd voor verblijfsbeëindiging (de glijdende schaal; zie B1/2.2.4). Bij de vaststelling van de verblijfsduur wordt betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de remigratie uit Nederland, op grond van artikel 8, onder a t/m e dan wel l, Vreemdelingenwet of voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet op grond van artikel 9, 9a of 10 Vreemdelingenwet 1965 in Nederland heeft verbleven. Onder strafmaat wordt verstaan de totale duur van de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, met inbegrip van die welke bij al dan niet onherroepelijk geworden uitspraak zijn opgelegd nadat het rechtmatig verblijf in Nederland is beëindigd.

Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling, naast een geldig document voor grensoverschrijding, in ieder geval:

  • a. een afschrift van de beschikking van de Sociale Verzekeringsbank, waarin het recht op de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen is toegekend en waarin de vertrekdatum is vermeld; en

  • b. een afschrift van de daarbij behorende bijlage, waaruit de ingangsdatum van de eerder verleende verblijfsvergunning voor een niet-tijdelijk doel en de ononderbroken duur van het eerdere verblijf van de vreemdeling in Nederland blijkt.

Voor het afdoen van de aanvraag is een bedrag van € 30 aan leges verschuldigd.

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘wedertoelating’. Bij de verlening wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld ‘Arbeid vrij toegestaan. Een tewerkstellingsvergunning is niet verplicht’.

De verblijfsvergunning wordt verleend met een geldigheidsduur die ten minste één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven, maar ten hoogste vijf jaren.

Voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, onder b, RWN en artikel 19, eerste lid, onder f, Vreemdelingenwet is het verblijfsrecht niet tijdelijk van aard.

2.7. Terugkeeroptie (op grond van artikel 8 Remigratiewet) II

De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (artikel 20 Vreemdelingenwet) kan ingevolge artikel 3.92, tweede lid, Vreemdelingenbesluit worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. wiens aanvraag om wedertoelating op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 8 van de Remigratiewet is ontvangen binnen één jaar na de remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet;

  • b. voorzover die vreemdeling niet eerder gebruik heeft gemaakt van de terugkeerregeling;

  • c. en die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland:

    • 1. als Nederlander in Nederland verbleef; of

    • 2. in Nederland verbleef als houder van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor onbepaalde tijd (artikel 20 of 33 Vreemdelingenwet), of voor inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet, als:

      • houder van een vergunning tot vestiging op grond van artikel 10 Vreemdelingenwet 1965;

      • toegelaten vluchteling op grond van artikel 10 Vreemdelingenwet 1965;

      • houder van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 10, tweede lid, Vreemdelingenwet 1965;

      • houder van een vergunning tot verblijf zonder beperking op grond van artikel 9 Vreemdelingenwet 1965; of

    • 3. gedurende een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren in Nederland verbleef als houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 Vreemdelingenwet), of voor inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet als houder van een vergunning tot verblijf onder beperking op grond van artikel 9 Vreemdelingenwet 1965.

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling:

  • a. op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een tijdvak van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vreemdelingenwet; of

  • b. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Het gevaar voor de openbare orde wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn aangelegd voor verblijfsbeëindiging (de glijdende schaal; zie B1/2.2.4). Bij de vaststelling van de verblijfsduur wordt betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de remigratie uit Nederland, op grond van artikel 8, onder a t/m e dan wel l, Vreemdelingenwet of voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet op grond van artikel 9, 9a of 10 Vreemdelingenwet 1965 in Nederland heeft verbleven. Onder strafmaat wordt verstaan de totale duur van de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, met inbegrip van die welke bij al dan niet onherroepelijk geworden uitspraak zijn opgelegd nadat het rechtmatig verblijf in Nederland is beëindigd.

Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling, naast een geldig document voor grensoverschrijding, in ieder geval:

  • a. een afschrift van de beschikking van de Sociale Verzekeringsbank, waarin het recht op de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen is toegekend en waarin de vertrekdatum is vermeld; en

  • b. een afschrift van de daarbij behorende bijlage, waaruit de ingangsdatum van de eerder verleende verblijfsvergunning voor een niet-tijdelijk doel en de ononderbroken duur van het eerdere verblijf van de vreemdeling in Nederland blijkt.

Voor het afdoen van de aanvraag is een bedrag van € 30 aan leges verschuldigd.

2.8. Terugkeeroptie (minderjarigen)

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 Vreemdelingenwet) kan ingevolge artikel 3.54, eerste lid, Vreemdelingenbesluit worden verleend aan de minderjarige vreemdeling, in wiens opvang en wettelijke vertegenwoordiging in Nederland is voorzien en die:

Toelichting

In zijn algemeenheid geldt dat deze terugkeeroptie onderscheiden moet worden van de terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet.

  • ad a. Ten aanzien van de onder a. bedoelde groep wordt, door de jeugdige leeftijd waarop de betrokken vreemdeling Nederland heeft verlaten, aangenomen dat de beslissing om Nederland te verlaten niet bewust en weloverwogen is gemaakt. Tevens wordt a priori aangenomen dat de banden met Nederland sterker zijn dan de banden met het land van herkomst. De betrokken vreemdeling heeft na het vierde levensjaar ten minste tien jaren rechtmatig in Nederland verbleven en in die periode het grootste deel van zijn schoolopleiding in Nederland gevolgd. Overigens behoeft het rechtmatig verblijf op grond van onderdeel a. niet aaneengesloten te zijn. Evenmin is noodzakelijk dat het rechtmatig verblijf is begonnen toen de vreemdeling vier jaar oud was. Voldoende is, dat de vreemdeling tien jaar rechtmatig heeft verbleven tussen het vierde jaar en zijn meerderjarigheid.

    Het vereiste dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning moet zijn ontvangen voordat de vreemdeling meerderjarig wordt, stelt veilig dat de banden met het land van herkomst – die mettertijd sterker zullen worden naarmate het verblijf van de vreemdeling aldaar duurt – minder sterk zijn dan de banden met Nederland.

  • ad b. Ten aanzien van de onder b. bedoelde categorie vreemdelingen, kan niet voorshands worden aangenomen dat de banden met Nederland sterker zijn dan de banden met het land van herkomst. Voor een dergelijk oordeel zijn aanvullende feiten en omstandigheden van belang. In de hierbedoelde gevallen zal van geval tot geval worden beoordeeld of Nederland het meest aangewezen land is voor de desbetreffende vreemdeling. Bij die beoordeling kunnen worden betrokken de reden van de remigratie, de duur van het verblijf in Nederland en in het land van herkomst, de in Nederland en in het buitenland gevolgde schoolopleiding, de in Nederland en in het buitenland opgedane werkervaring en de kennis van de Nederlandse taal. De vreemdeling is de meest gerede partij om over deze factoren zo veel mogelijk gegevens te verstrekken.

Bij de berekening van de perioden van vijf respectievelijk tien jaren wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet rechtmatig in Nederland verbleef op grond van artikel 9 of 10 Vreemdelingenwet 1965.

Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling, naast een geldig document voor grensoverschrijding, in ieder geval, gegevens en bescheiden met betrekking tot de duur en de aard van het eerdere verblijf in Nederland.

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling:

  • a. niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (zie artikel 3.71 Vreemdelingenbesluit); of

  • b. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Het gevaar voor de openbare orde wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn aangelegd voor verblijfsbeëindiging (de glijdende schaal; zie B1/2.2.4). Bij de vaststelling van de verblijfsduur wordt betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de remigratie uit Nederland, op grond van artikel 8, onder a t/m e dan wel l, Vreemdelingenwet, of voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet op grond van artikel 9 of 10 Vreemdelingenwet 1965, in Nederland heeft verbleven. Onder strafmaat wordt verstaan de totale duur van de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, met inbegrip van die welke bij al dan niet onherroepelijk geworden uitspraak zijn opgelegd nadat het rechtmatig verblijf in Nederland is beëindigd.

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘wedertoelating’. Bij de verlening wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld ‘Arbeid vrij toegestaan. Een tewerkstellingsvergunning is niet verplicht’.

De verblijfsvergunning wordt verleend met een geldigheidsduur die ten minste één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven, maar ten hoogste vijf jaren.

Voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, onder b, RWN en artikel 19, eerste lid, onder f, Vreemdelingenwet is het verblijfsrecht niet tijdelijk van aard.

2.9. Terugkeeroptie (meerderjarigen)

De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (artikel 20 Vreemdelingenwet) kan ingevolge artikel 3.92 Vreemdelingenbesluit worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die:

  • a. tussen zijn vierde en zijn negentiende levensjaar gedurende een periode van ten minste tien jaren op grond van artikel 8, onder a t/m e dan wel l, Vreemdelingenwet in Nederland heeft verbleven en wiens aanvraag is ontvangen voor het drieëntwintigste levensjaar; of

  • b. voor het negentiende levensjaar gedurende een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren op grond van artikel 8, onder a t/m e of m, Vreemdelingenwet in Nederland heeft verbleven, en voor wie Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is.

Toelichting

Het eerste lid van artikel 3.92 Vreemdelingenbesluit geeft het kader van een beperkte terugkeeroptie voor vreemdelingen die tijdens de minderjarigheid in Nederland hebben verbleven en naar het land van herkomst zijn teruggekeerd en inmiddels meerderjarig zijn geworden. Deze regeling correspondeert met de verblijfsregeling ten aanzien van de minderjarigen die tijdens hun minderjarigheid vijf jaren of langer in Nederland hebben verbleven en in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met wedertoelating.

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 21 Vreemdelingenwet niet afgewezen op de grond dat:

  • a. de vreemdeling op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een tijdvak van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vreemdelingenwet; of

  • b. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Het gevaar voor de openbare orde wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn aangelegd voor verblijfsbeëindiging (de glijdende schaal; zie B1/2.2.4). Bij de vaststelling van de verblijfsduur wordt betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de remigratie uit Nederland, op grond van artikel 8, onder a t/m e dan wel l, Vreemdelingenwet of voor de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet op grond van artikel 9 of 10 Vreemdelingenwet 1965, in Nederland heeft verbleven. Onder strafmaat wordt verstaan de totale duur van de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, met inbegrip van die welke bij al dan niet onherroepelijk geworden uitspraak zijn opgelegd nadat het rechtmatig verblijf in Nederland is beëindigd.

Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling, naast een geldig document voor grensoverschrijding, in ieder geval, gegevens en bescheiden met betrekking tot de duur en de aard van het eerdere verblijf in Nederland.

3. Verlenging van de verblijfsvergunning

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wedertoelating’ wordt niet afgewezen om de reden dat niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend.

4. Verzoeken ex art. 17 RWN

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 Vreemdelingenwet) kan ingevolge artikel 3.49 Vreemdelingenbesluit worden verleend aan de persoon die op grond van artikel 86, vierde lid, Wet GBA, bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek als bedoeld in artikel 17 RWN heeft ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap, indien:

  • a. dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot;

  • b. die persoon hangende de beslissing op het verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap ingevolge een beslissing van de Minister niet als vreemdeling uit Nederland zal worden verwijderd; en

  • c. de persoon zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst;

  • d. de persoon geen gevaar is voor de openbare orde of nationale veiligheid.

Toelichting

Artikel 3.49 verschaft de basis om personen die bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek hebben ingediend tot vaststelling van het Nederlanderschap een verblijfsvergunning te verlenen, indien dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot. Dergelijke personen worden in de regel niet als vreemdeling uit Nederland verwijderd alvorens de rechtbank en in voorkomende gevallen de Hoge Raad heeft geoordeeld. Het verblijfsrecht van de in dit artikel bedoelde verblijfsvergunning is tijdelijk van aard. Indien de rechtbank te ’s-Gravenhage uitspraak heeft gedaan en heeft geoordeeld dat de betrokken persoon het Nederlanderschap niet bezit, kan het verblijf hangende de behandeling van het eventuele cassatieberoep wel worden verlengd, indien het verzoek naar het oordeel van de Minister van Justitie nog steeds niet klaarblijkelijk van iedere grond is ontbloot. Indien het openbare orde criterium wordt tegengeworpen, wordt betrokkene niet uitgezet, zolang op de procedure ex artikel 17 RWN niet is beslist.

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de enkele grond dat de vreemdeling:

  • a. niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf;

  • b. niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  • c. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan; of

  • d. voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan.

De beoordeling van de vraag of het verzoek ex artikel 17 RWN klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot, en de beslissing of de persoon hangende de beslissing op dat verzoek als vreemdeling uit Nederland zal worden verwijderd, geschiedt uitsluitend bij de afdeling naturalisatie en nationaliteiten van de regionale directie Zuid-West van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ressorterende functionarissen.

Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling in ieder geval een volledig afschrift van het verzoek ex artikel 17 RWN.

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘in afwachting verzoek ex artikel 17 RWN’. Bij de verlening wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld ‘Arbeid vrij toegestaan. Een tewerkstellingsvergunning is niet verplicht’.

De verblijfsvergunning wordt verleend met een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar of zoveel korter als de rechtbank te ’s-Gravenhage uitspraak zal doen.

Voor de toepassing artikel 8, eerste lid onder b, RWN en artikel 18, eerste lid, onder f, Vreemdelingenwet is het verblijfsrecht tijdelijk van aard. De houder van deze vergunning komt mitsdien niet in aanmerking voor naturalisatie.

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen om de enkele reden dat de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Nadat de rechtbank te ‘s-Gravenhage uitspraak heeft gedaan op het verzoek ex artikel 17 RWN, wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet afgewezen om enkele reden dat niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend, indien:

  • a. de vreemdeling cassatieberoep heeft ingesteld, waarop nog geen arrest is gewezen;

  • b. de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd;

  • c. de vreemdeling hangende het cassatieberoep ingevolge een beslissing van de Minister niet als vreemdeling uit Nederland zal worden verwijderd, omdat het verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is. Beoordeling door de onder de regionale directie Zuid-West van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ressorterende functionarissen van de afdeling Naturalisatie en Nationaliteiten.

De vreemdeling overlegt in ieder geval een volledig afschrift van het cassatieberoepschrift.

De geldigheidsduur van de vergunning kan worden verlengd met maximaal een jaar of zoveel korter als de Hoge Raad uitspraak zal doen.

5. Verblijf buiten Nederland in verband met detentie, militaire dienst of uitzending

Het verblijf van de vreemdeling die tijdelijk buiten Nederland heeft verbleven voor het vervullen van de militaire dienstplicht of wegens detentie, wordt niet beëindigd wegens de verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland, indien:

  • a. de vreemdeling binnen zes maanden na beëindiging van die dienstplicht of detentie in het bezit van een geldige verblijfsvergunning regulier naar Nederland terugkeert; of

  • b. zo de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 Vreemdelingenwet) is verstreken, de aanvraag om wedertoelating is ontvangen binnen zes maanden na beëindiging van die dienstplicht of detentie.

Indien de geldigheidsduur van verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (artikel 14 Vreemdelingenwet) tijdens het verblijf van de houder buiten Nederland in verband met de militaire dienstplicht of detentie is verstreken, wordt de aanvraag om wedertoelating aangemerkt als een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, indien de aanvraag is ontvangen binnen zes maanden na beëindiging van die dienstplicht of detentie.

Indien het verblijfsrecht van de vreemdeling niet wordt beëindigd, wordt het van diens verblijfsrecht afhankelijke verblijfsrecht van de in Nederland achterblijvende gezinsleden evenmin beëindigd om de enkele reden dat zij (tijdelijk) niet beschikken over voldoende zelfstandige middelen van bestaan en (tijdelijk) niet feitelijk met de vreemdeling samenwonen.

6. Toelichting

In dit hoofdstuk wordt de wedertoelating geregeld van vreemdelingen die eerder als vreemdeling op grond van een vreemdelingenrechtelijke verblijfstitel of (al dan niet voor vertrek naar het buitenland) als Nederlander in Nederland hebben verbleven. Daarbij wordt een zeker verband gelegd tussen het bepaalde bij en krachtens de Vreemdelingenwet en de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). In dat verband past, hoewel daarbij geen sprake hoeft te zijn van wedertoelating na eerder verblijf in Nederland, tevens de regeling voor de tijdelijke verblijfsaanvaarding van personen die in Nederland woonachtig zijn en een verzoek hebben ingediend tot het vaststellen van het Nederlanderschap. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat zich situaties kunnen voordoen waarbij aan een vreemdeling voortgezet verblijf kan worden toegestaan omdat wordt voldaan aan de voorwaarden van een van de regelingen in dit hoofdstuk, beoogt dit hoofdstuk niet het voortgezet verblijf van vreemdelingen in het algemeen te regelen.

Paragraaf 2

Voor de wedertoelating van vreemdelingen die als Nederlander in Nederland hebben verbleven, zijn in dit hoofdstuk diverse regelingen opgenomen. Naast een algemene regeling (paragraaf 2.1) die toepasselijk is op alle aanvragen van oud-Nederlanders, ongeacht de grond waarop het Nederlandse nationaliteit verloren is gegaan, zijn regelingen opgenomen voor vreemdelingen die de Nederlandse nationaliteit hebben verloren in verband met de afstandsverplichting bij naturalisatie (paragrafen 2.2, 2.3 en 2.4) of wegens langdurig verblijf in het buitenland (paragraaf 2.5). Voorts kunnen oud-Nederlanders die met toepassing van de Remigratiewet zijn teruggekeerd, aanspraken ontlenen aan de terugkeeroptie van de Remigratiewet (paragraaf 2.7). Het gaat hierbij nadrukkelijk om banden met het land Nederland. Banden met de Nederlandse Antillen of Aruba, die tijdens een langdurig verblijf tijdens de minderjarigheid met die landen van het Koninkrijk zijn opgebouwd, kunnen niet leiden tot de verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Vreemdelingenwet van het land Nederland.

Paragraaf 2.1

In paragraaf 2.1 is geregeld onder welke omstandigheden vreemdelingen die als Nederlander in Nederland hebben verbleven, in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De regeling is gebaseerd op de regeling die voorheen was neergelegd in B18 van de Vreemdelingencirculaire 1994. Hierbij is niet van belang op welke grond het Nederlanderschap verloren is gegaan. Het kan daarbij onder meer gaan om vreemdelingen die door naturalisatie het Nederlanderschap hebben verloren (bijvoorbeeld spijtoptanten uit landen als Amerika, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika), om vrouwen die destijds door of in verband met hun huwelijk de Nederlandse nationaliteit hebben verloren, en vreemdelingen die zich zonder Koninklijk verlof hebben begeven in vreemde krijgs- of staatsdienst en zo (voor 1985) het Nederlanderschap hebben verloren. Het kan ook gaan om vreemdelingen die na de onafhankelijkheid van de Republiek Suriname de Surinaamse nationaliteit hebben verkregen en de Nederlandse hebben verloren. Het gaat om vreemdelingen die thans meerderjarig zijn maar die tijdens de minderjarigheid in Nederland hebben verbleven en als zodanig banden met Nederland zijn aangegaan. Op grond van het feit dat zij in die periode als Nederlander in Nederland hebben verbleven, worden zij geacht deze banden na hun vertrek uit Nederland, en ongeacht de duur van hun verblijf buiten Nederland, te hebben behouden. Om die reden wordt, anders dan in het geval van vreemdelingen die niet als Nederlander in Nederland hebben verbleven, geen termijn verbonden aan de periode van het verblijf buiten Nederland.

Paragraaf 2.2

De afstandsverplichting in het nationaliteitsrecht noodzaakt tot het treffen van een verblijfsregeling ten aanzien van vreemdelingen die na hun naturalisatie tot Nederlander hebben nagelaten al het mogelijke te ondernemen om de oorspronkelijke nationaliteit te verliezen en die als gevolg het Nederlanderschap verliezen. Het Nederlanderschap kan in dergelijke gevallen na een zorgvuldige procedure op grond van artikel 15, onder d, RWN worden ingetrokken. Ook komt het voor dat de betrokkene dat besluit niet afwacht en zelf afstand doet van de Nederlandse nationaliteit. Door het verlies van de Nederlandse nationaliteit valt de betrokkene weer als vreemdeling onder de werking van de vreemdelingenwetgeving. Het op grond van de vreemdelingenwetgeving gebaseerde verblijfsrecht als vreemdeling, dat met de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit is geëindigd herleeft niet. Voor beide gevallen voorzien de paragrafen 2.2, 2.3 en 2.4 in een verblijfsregeling. In beide gevallen betreft het een vreemdeling die uiteindelijk heeft gekozen voor (behoud van) de vreemde nationaliteit boven de Nederlandse. Om die reden is aanvaardbaar dat in een voorkomend geval na intrekking van het Nederlanderschap geen verblijfsrecht zal worden toegekend. Overigens zal in het merendeel van de gevallen een verblijfstitel kunnen worden verleend. Voor de goede orde zij er op gewezen dat de vreemdeling die vanuit het buitenland is genaturaliseerd en nadien Nederland inreist, of niet tijdig vreemdelingenrechtelijk verblijfsrecht aanvraagt, of zijn hoofdverblijf buiten Nederland verplaatst, geen beroep op de verblijfsregeling toekomt.

Bij de verblijfsregeling is de wedertoelatingsvraag gerelateerd aan de verblijfsduur (op grond van een geldige verblijfsvergunning) direct voorafgaande aan de verkrijging van het Nederlanderschap. Ook hier maakt het uiteraard niet uit of de verblijfstitel op grond van de Vreemdelingenwet 1965 of op grond van de Vreemdelingenwet was gebaseerd.

Voor de verblijfsduur van drie jaren is aangesloten bij de verblijfsduur die ingevolge artikel 10, eerste lid, onder b, Uitvoeringsbesluit Remigratiewet van 15 maart 2000 (Stb. 2000, 128) voor de terugkeeroptie van de Remigratiewet is vereist. Met de termijn van drie jaren is voorts aangesloten bij de termijn waarna de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan worden verleend, welke vergunning niet meer kan worden ingetrokken wegens een wijziging in de situatie in het land van herkomst. Voorts wordt met de termijn van drie jaren voorkomen dat de houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor gezinsvorming met een Nederlandse partner, door de naturalisatie en het niet gestand doen van de onvoorwaardelijke toezegging om al het mogelijke te doen om de oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, in een betere positie kan komen te verkeren dan de vreemdeling die die toezegging niet heeft gedaan. Laatstgenoemde vreemdeling kan eerst na drie jaren in aanmerking komen voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en eerst na vijf jaren voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Ook voor de verblijfstitel die kan worden verleend – te weten een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd indien de vreemdeling ten minste drie maar korter dan vijf jaren in Nederland verbleef, en een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, indien de vreemdeling vijf jaren of langer in Nederland verbleef – is aangesloten bij de uitvoeringsregeling voor de terugkeeroptie op grond van de Remigratiewet.

Om te voorkomen dat het verlies van het Nederlanderschap op deze grond ook nog zeer lange tijd nadien nog tot een aanspraak op (weder)toelating zou kunnen leiden, dient de aanvraag binnen een bepaalde periode na dat verlies te worden ingediend. Aangezien het hier, in tegenstelling tot de terugkeeroptie ingevolge de Remigratiewet, gaat om vreemdelingen die ook na het verlies van het Nederlanderschap hun hoofdverblijf niet buiten Nederland hebben verplaatst, is voor de indiening van de aanvraag een termijn gesteld van zes maanden, te rekenen vanaf de dag na die waarop het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap is bekendgemaakt. Indien de betrokkene na de naturalisatie – doch voordat het Nederlanderschap werd ingetrokken – zelf afstand doet van de Nederlandse nationaliteit (en derhalve het Nederlanderschap op grond van artikel 15, onder b, RWN verliest) wordt die termijn berekend vanaf de dag na die waarop de verklaring is afgelegd.

Paragrafen 2.2 en 2.3

In de paragrafen 2.2 en 2.3 is voorzien in regelingen op grond waarvan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onderscheidenlijk onbepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling die na de naturalisatie tot Nederlander heeft nagelaten al het mogelijke te ondernemen om de oorspronkelijke nationaliteit te verliezen en wiens Nederlanderschap dientengevolge op grond van artikel 15, onder d, RWN is ingetrokken. Indien hij op het moment waarop het Nederlanderschap is verleend ten minste drie aaneengesloten jaren rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a, b, e of m Vreemdelingenwet in Nederland had, kan hij, ongeacht of nog steeds wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning destijds was verleend, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Indien die periode van aaneengesloten rechtmatig verblijf vijf jaren of langer was, kan hij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Afwijking van de algemene toelatingsvoorwaarden is in een aantal gevallen geïndiceerd. Met de aard van de verblijfsregeling is niet te verenigen dat de aanvraag tot het verlenen van de vergunning voor bepaalde tijd zou worden afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. De aanvraag tot het verlenen van de vergunning voor onbepaalde tijd kan niet worden afgewezen om die reden. Aangezien het hier gaat om een bijzondere categorie vreemdelingen tegen wier verblijf voor onbepaalde duur ten tijde van de naturalisatie geen bedenkingen bestonden (vergelijk artikel 8, eerste lid, onder b, RWN), wordt eveneens voorbijgegaan aan het middelenvereiste. Aangezien het de betrokkene als Nederlander was toegestaan arbeid te verrichten en de aanvraag om wedertoelating als vreemdeling kan worden ingediend binnen zes maanden nadat het Nederlanderschap verloren is gegaan, is het redelijk die aanvraag, indien een dergelijke geval zich zou kunnen voordoen, niet af te wijzen om de enkele reden dat de betrokkene arbeid verricht of is blijven verrichten indien zulks in strijd zou komen met de Wet arbeid vreemdelingen. Hoewel de wedertoelating van de vreemdeling juridisch-technisch de eerste verlening van een verblijfsvergunning betreft – na een periode waarin het de vreemdeling niet op grond van een vreemdelingenrechtelijke verblijfstitel was toegestaan in Nederland te verblijven – wordt de vraag of de openbare orde zich verzet tegen wedertoelating beantwoord aan de hand van de glijdende schaal, waarin de verblijfsduur (als vreemdeling en als Nederlander) is gerelateerd aan de ernst van de inbreuk op de openbare orde.

Paragraaf 2.4

In paragraaf 2.4 is voorzien in een regeling, analoog aan de paragrafen 2.2 en 2.3, voor die gevallen waarin het Nederlanderschap zou worden ingetrokken om reden dat de betrokkene na de naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te ondernemen om de oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, ware het niet dat de betrokkene zelf afstand heeft gedaan van de Nederlandse nationaliteit voordat het Nederlanderschap kon worden ingetrokken. Deze regeling is ook nadrukkelijk beperkt tot deze gevallen. Vreemdelingen, die om andere hen moverende redenen afstand hebben gedaan van de Nederlandse nationaliteit, vallen niet onder deze regeling.

Paragraaf 2.5

Meerderjarigen die naast de Nederlandse nationaliteit tevens een vreemde nationaliteit bezitten, verliezen de Nederlandse nationaliteit ingevolge artikel 15, aanhef en onder c, Rijkswet op het Nederlanderschap, indien zij na de meerderjarigheid, anders dan in een dienstverband met Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba dan wel een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd, of als echtgenoot van een persoon met een zodanig dienstverband, gedurende een ononderbroken periode van tien jaren woonplaats buiten Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba hebben in het land waar zij zijn geboren en waarvan zij eveneens de nationaliteit bezitten. Het komt voor dat een dergelijke persoon na het verlies van het Nederlanderschap Nederland inreist in het bezit van een op zijn naam gesteld, geldig Nederlands paspoort dat nog tijdens het Nederlanderschap aan hem is afgegeven. Ingevolge paragraaf 2.5 kan deze vreemdeling onder omstandigheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Aangezien deze vreemdeling Nederland in het bezit van een Nederlands paspoort is ingereisd, als ware hij een Nederlander, is het redelijk de aanvraag niet af te wijzen om de reden dat hij niet als vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf heeft aangevraagd. Het gaat hier uitsluitend om vreemdelingen die reeds in Nederland verblijven. Het is derhalve niet mogelijk om als vreemdeling, die na het verlies van het Nederlanderschap in het bezit is gebleven van een Nederlands paspoort, een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen.

Het betreft nadrukkelijk een tijdelijke regeling, aangezien vreemdelingen die de Nederlandse nationaliteit op grond van artikel 15, onder c, RWN hebben verloren de Nederlandse nationaliteit op eenvoudige wijze zullen kunnen herkrijgen nadat het voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (K. 25 891 (R1609)) tot wet is verheven en in werking is getreden. Om die reden is afgezien van aansluiting van de verblijfsregelingen voor vreemdelingen wiens Nederlanderschap op grond van artikel 15, onder d, RWN is ingetrokken en voor terugkeeroptanten onder de Remigratiewet.

Remigratie en terugkeeroptie

Remigratie. De voorzieningen op grond van de Remigratiewet zijn bedoeld voor vreemdelingen behorend tot een minderheidsgroep en voor Nederlanders die niet tevens een andere nationaliteit bezitten en behoren tot een minderheidsgroep (artikel 2, eerste lid, onder a en b, Remigratiewet). Dit impliceert dat mensen met een dubbele nationaliteit eerst afstand moeten doen van de Nederlandse nationaliteit alvorens ze in aanmerking kunnen komen voor remigratievoorzieningen, waarna alleen de vreemde nationaliteit overblijft en betrokkene weer vreemdeling wordt in de zin van de Vreemdelingenwet. Ingevolge artikel 13 Besluit voorzieningen Remigratiewet heeft de aspirant-remigrant nog maximaal zes maanden na ontvangst van een positieve beschikking op de aanvraag om remigratievoorzieningen de tijd om te remigreren. Gedurende die periode verblijft de vreemdeling dan in afwachting van de remigratievoorzieningen nog in Nederland zonder verblijfsstatus. Om verblijfsrechtelijke problemen te voorkomen, kan deze specifieke groep na ontvangst van een positieve beschikking van de SVB voor de duur van maximaal zes maanden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘in afwachting van voorzieningen op grond van de Remigratiewet’. Bij overschrijding van die termijn is verlenging van de vergunning in principe niet mogelijk, tenzij de remigrant van de overschrijding van die termijn redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

Terugkeeroptie. Er zijn twee soorten regelingen op grond waarvan een vreemdeling na definitief vertrek naar het buitenland wederom naar Nederland kan terugkeren. Het betreft hier de recente terugkeeroptie op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 8 Remigratiewet (Stb. 1999, 232), en de sedert jaar en dag bestaande (voorheen in B21/5 van de Vreemdelingencirculaire 1994 geregelde) terugkeeroptie voor vreemdelingen die als minderjarige kinderen met hun remigrerende ouders uit Nederland zijn geremigreerd.

Paragrafen 2.6 en 2.7

Op 1 april 2000 is de Remigratiewet in werking getreden (Stb. 1999, 232). De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid heeft op grond daarvan uitvoeringsregelingen getroffen. In de artikelen 10 en 11 van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet van 15 maart 2000 (Stb. 2000, 128) zijn nadere regels neergelegd ter uitvoering van de terugkeerregeling in artikel 8 Remigratiewet. Bepaalde groepen vreemdelingen zijn op grond van het bepaalde bij en krachtens de Remigratiewet uitgesloten van het gebruik van de remigratiefaciliteiten. Daaronder bevinden zich ook de vreemdelingen met een verblijfsrecht dat naar zijn aard tijdelijk is. Voor de resterende categorieën vreemdelingen die gebruik kunnen maken van de faciliteiten van de Remigratiewet, vormt artikel 8 van die wet de basis voor een beperkte terugkeeroptie om na die remigratie weer naar Nederland terug te keren om hier te verblijven. Uit artikel 8 Remigratiewet volgt dat een beroep op de terugkeeroptie openstaat binnen één jaar na de remigratie van de vreemdeling uit Nederland. Voor de goede orde wordt er op gewezen dat doorslaggevend is de datum waarop de aanvraag om wedertoelating (hetzij de aanvraag tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf, hetzij de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning) en niet de datum van de daadwerkelijke terugkeer naar Nederland doorslaggevend is (artikel 11, eerste lid, Uitvoeringsbesluit Remigratiewet).

Voorts volgt uit de Remigratiewet dat het moet gaan om remigratie op grond van die wet. Vreemdelingen die eerder of anders zijn geremigreerd, kunnen aan de terugkeeroptie op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 8 Remigratiewet geen aanspraken op wedertoelating ontlenen.

De categorie vreemdelingen die in aanmerking komt voor gebruik van de terugkeeroptie wordt verder begrensd door zowel de totale verblijfsduur in Nederland van ten minste drie jaren (artikel 10, eerste lid, onder b, Uitvoeringsbesluit Remigratiewet) als ook de verblijfstitel (anders dan voor een tijdelijk doel). Zowel de verblijfstitel als de verblijfsduur worden beoordeeld naar het moment waarop de vreemdeling uit Nederland is geremigreerd. Afhankelijk van de status en de totale verblijfsduur kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd.

Voor iedere vreemdeling die een beroep op de terugkeeroptie toekomt, geldt dat zij zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Dat laat uiteraard onverlet dat die vreemdeling wel een mvv kan aanvragen. Die aanvraag geldt alsdan als de aanvraag om wedertoelating. Hoewel de Remigratiewet in beginsel niet van toepassing is op Nederlanders kan het voorkomen dat de remigranten voor de remigratie uit Nederland de Nederlandse nationaliteit hebben verworven. De Remigratiewet schrijft voor dat zij afstand moeten doen van hun Nederlandse nationaliteit. Indien zij dat bij terugkeer naar Nederland nog niet gedaan hebben, vallen zij niet als vreemdeling onder de werking van de Vreemdelingenwet. Indien zij dat wel gedaan hebben, komen zij in beginsel – eventuele openbare orde aspecten daargelaten – bij terugkeer naar Nederland binnen één jaar, in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Voor vreemdelingen die houder waren van een verblijfsvergunning asiel (of voor inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet als vluchteling waren toegelaten of in het kader van de asielprocedure in het bezit waren gesteld van een vergunning tot verblijf) en die op het moment van remigratie korter dan drie jaar op basis van een geldige verblijfstitel in Nederland verbleven, dienen bij terugkeer naar Nederland, ook indien dat binnen één jaar plaatsvindt, te voldoen aan alle reguliere toelatingsvoorwaarden, waaronder het vereiste bezit van een mvv.

De wedertoelating van houders van een tijdelijke verblijfsvergunning asiel is onverenigbaar met het doel waarvoor verblijf in Nederland is toegestaan (tijdelijke bescherming in Nederland tegen factoren in het land van herkomst) en het tijdelijke karakter van die verblijfsvergunning. Na drie jaren verblijf op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan de houder in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Die vergunning kan ook niet meer worden ingetrokken indien de situatie in het land van herkomst wijzigt.

De verblijfstermijnen zijn niet van toepassing indien het betreft een vreemdeling die voorafgaand aan de remigratie als minderjarig kind was toegelaten en met de ouder(s) is geremigreerd en met diezelfde ouder(s) gebruikmaakt van de terugkeeroptie. Dit geldt ook indien zij in het jaar na de remigratie meerderjarig zijn geworden en zelfstandig willen terugkeren op grond van artikel 8 Remigratiewet. De uitzondering ziet derhalve op minderjarige kinderen en kinderen die binnen een jaar na de remigratie meerderjarig zijn geworden en die tezamen met hun ouders zijn geremigreerd en tezamen met hun ouders een beroep doen op de terugkeeroptie dan wel als meerjarige zelfstandig een beroep doen op de terugkeeroptie. Daarmee wordt voorkomen dat hier te lande geboren of korter dan drie jaren voor de remigratie als minderjarige in het kader van gezinshereniging toegelaten kinderen, die tezamen met hun ouders zijn geremigreerd en die tezamen met hun ouders binnen een jaar naar Nederland willen terugkeren, niet meer voor wedertoelating bij hun ouders in aanmerking zouden komen. De minder- en meerderjarigheid wordt beoordeeld naar Nederlands recht (artikel 1:233 BW).

Bij de aanvraag tot wedertoelating dient een afschrift te worden overgelegd van de beschikking van de Sociale Verzekeringsbank (waarin het recht op de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen is toegekend, en waarin de vertrekdatum is vermeld) en de daarbij behorende bijlage (waarin gegevens zijn opgenomen over het eerdere verblijf in Nederland).

Paragrafen 2.8 en 2.9

In de paragrafen 2.8 en 2.9 is geregeld onder welke omstandigheden vreemdelingen die als minderjarige in het kader van gezinshereniging in Nederland hebben verbleven, voor wedertoelating in aanmerking kunnen komen. Het betreft hier vreemdelingen, die voor het achttiende levensjaar uit Nederland zijn geremigreerd. In paragraaf 2.8 is de regeling neergelegd voor de wedertoelating van vreemdelingen die thans nog steeds minderjarig zijn. Om die reden dient zowel in de opvang als in de wettelijke vertegenwoordiging – bijvoorbeeld door een oudere broer of zuster of een oom of tante in Nederland – te zijn voorzien, voordat een verblijfsvergunning kan worden verleend. Uit de minderjarigheid, die naar Nederlands recht wordt beoordeeld, volgt dat de aanvraag niet voor het achttiende levensjaar moet zijn ontvangen. De minderjarige kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De vreemdeling, die voor het negentiende levensjaar uit Nederland is geremigreerd en inmiddels meerderjarig is, kan onder omstandigheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (paragraaf 2.9). De regeling is gebaseerd op de regeling die voorheen was opgenomen in B21 van de Vreemdelingencirculaire 1994.

Paragraaf 3

Gegeven de aard van de toelatingsgrond – een periode van eerder verblijf in Nederland – zal het zich niet voordoen dat de verblijfsvergunning die is verleend onder de beperking ‘wedertoelating’ kan worden ingetrokken, omdat niet meer wordt voldaan aan de beperking. Wel is het uiteraard mogelijk dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt, die hebben geleid tot de verlening van de verblijfsvergunning. Verblijfsbeëindiging om die reden is niet uitgesloten.

Paragraaf 4

Gebleken is dat er op incidentele basis in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) personen als Nederlander staan ingeschreven, ten aanzien van wie niet (langer) vaststaat dat zij inderdaad de Nederlandse nationaliteit bezitten. Aangezien personen van wie de Nederlandse nationaliteit niet vast staat, niet als Nederlander kunnen worden aangemerkt, verdient het aanbeveling de inschrijving in de GBA in dergelijke gevallen in overeenstemming te brengen met de daadwerkelijke situatie. Gelet op de consequenties voor het verblijfsrecht, de toegang tot de arbeidsmarkt en eventuele verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen verdient het tevens aanbeveling dat de gemeente reeds voor de daadwerkelijke wijziging contact opneemt met de afdeling Naturalisatie en Nationaliteiten van de Regionale directie Zuid-West van de Immigratie en Naturalisatiedienst. Personen die feitelijk in Nederland verblijven, die op gronden die niet klaarblijkelijk van iedere grond zijn ontbloot, die menen de Nederlandse nationaliteit te bezitten en die een verzoek tot het vaststellen van hun Nederlanderschap (als bedoeld in artikel 17 Rijkswet op het Nederlanderschap) hebben ingediend, kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in afwachting van de beslissing op dat verzoek. Indien het verzoek niet klaarblijkelijk van iedere grond is ontbloot, wordt de betrokkene in de regel niet als vreemdeling uit Nederland verwijderd. Het verblijfsrecht is in dat geval tijdelijk van aard. Indien de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage uitspraak heeft gedaan en het Nederlanderschap niet heeft vastgesteld, kan hangende de behandeling van het eventuele cassatieberoep voortgezet verblijf worden toegestaan indien het verzoek naar het oordeel van de Minister nog steeds niet klaarblijkelijk van iedere grond is ontbloot. Gelet op het specialistische karakter van die beoordeling is deze gecentraliseerd bij de Regionale directie Zuid-West (Afdeling Naturalisatie en Nationaliteiten).

Paragraaf 5

Het tijdelijke verblijf buiten Nederland voor het vervullen van de militaire dienstplicht of wegens detentie wordt niet geacht de verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland tot gevolg te hebben, indien de vreemdeling binnen zes maanden na beëindiging van die dienstplicht of detentie in het bezit van een geldige verblijfsvergunning regulier naar Nederland terugkeert of (na het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning) om wedertoelating verzoekt. In dat laatste geval wordt de aanvraag getoetst aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf.

Indien het verblijfsrecht van de vreemdeling niet wordt beëindigd, wordt het van diens verblijfsrecht afhankelijke verblijfsrecht van de in Nederland achterblijvende gezinsleden evenmin beëindigd om de enkele reden dat die zij (tijdelijk) niet beschikken over voldoende zelfstandige middelen van bestaan en (tijdelijk) niet feitelijk met de vreemdeling samenwonen. Indien die afhankelijke gezinsleden de vreemdeling vergezellen, wordt hun aanvraag om wedertoelating aangemerkt als aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, indien de aanvraag tegelijk met die van de vreemdeling is ontvangen binnen zes maanden nadat de militaire dienstplicht of detentie is beëindigd en de afhankelijke gezinsleden voorafgaande aan hun vertrek uit Nederland daarvan kennis hebben gegeven aan de korpschef. Een en ander geldt ook voor de afhankelijke gezinsleden van Nederlanders die buiten Nederland zijn gedetineerd of hun dienstplicht vervullen.

B5. Arbeid

1. Algemene inleiding

Dit hoofdstuk handelt over vreemdelingen die in Nederland arbeid al dan niet in loondienst (willen gaan) verrichten, voor zover daarop niet reeds een ander hoofdstuk van toepassing is, zoals B10 (EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen) of B11 (Verdragen) Vreemdelingencirculaire.

In de paragrafen 1 tot en met 7 zijn vermeld de regels die gelden voor het verrichten van arbeid als werknemer (arbeid in loondienst).

In de paragrafen 8 en volgende zijn vermeld regels die van toepassing zijn voor het verrichten van arbeid als zelfstandige (anders dan in loondienst).

1.1. Inleiding

Gelet op artikel 13, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts worden ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend.

Voor buitenlandse werknemers geschiedt de vaststelling of daarvan al dan niet sprake is door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die met toepassing van de Wet arbeid vreemdelingen al dan niet een tewerkstellingsvergunning verleent aan de betrokken werkgever.

Daarop sluit aan artikel 3.31 Vreemdelingenbesluit. Zie 2.1.

Onder een buitenlandse werknemer wordt verstaan: een vreemdeling die in Nederland arbeid in loondienst verricht of wil (gaan) verrichten.

Bij artikel 3.31 Vreemdelingenbesluit is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd moet worden verleend voor arbeid in loondienst, indien er geen afwijzingsgronden van toepassing zijn. Indien aan één of meer van de hier bedoelde voorwaarden niet is voldaan, of wanneer een algemene weigeringsgrond van toepassing is, is de Minister niet verplicht doch wel bevoegd de verblijfsvergunning te verlenen. De gevallen waarin van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen gebruik wordt gemaakt worden aangegeven in deze circulaire.

In artikel 3.34 t/m 3.38 Vreemdelingenbesluit zijn bepalingen opgenomen ten behoeve van werknemers die werkzaam zijn op de internationale arbeidsmarkt. In artikel 3.39 Vreemdelingenbesluit is geregeld de verlening van een verblijfsvergunning aan vreemdelingen die als stagiair of practicant verblijf hier te lande wensen.

Voor godsdienstleraren en geestelijk voorgangers geldt aanvullend op artikel 3.31 Vreemdelingenbesluit het nadere vereiste, neergelegd in artikel 3.33 Vreemdelingenbesluit. Zie 5.3.

Voor buitenlandse werknemers die werkzaam zijn op de internationale arbeidsmarkt of die aldaar werkzaam zijn geweest en arbeid hier te lande willen gaan verrichten binnen de werkingssfeer van de Wet arbeid vreemdelingen geldt artikel 3.35, tweede lid, Vreemdelingenbesluit. Zie 4.1.2.2.

Buitenlandse werknemers die werkzaam blijven op de internationale arbeidsmarkt, maar die gezinshereniging of -vorming in Nederland beogen dienen, alvorens zij tot gezinshereniging of -vorming kunnen overgaan eerst zelf in het bezit te zijn van tenminste een verblijfsvergunning voor bepaalde duur.

De voorwaarden voor verlening van een zodanige vergunning zijn neergelegd in artikel 3.34 Vreemdelingenbesluit. Zie 4.1.2.3.

Wanneer die buitenlandse werknemer over een zodanige vergunning beschikt, kan aan zijn gezinsleden een van zijn verblijf afhankelijke verblijfstitel worden verleend, indien aan bepaalde, nadere voorwaarden is voldaan. Daarop is van toepassing B2.

De (beoogde) verblijfstitel van de gezinsleden of (huwelijks-)partner is immers afhankelijk van de verblijfstitel van de buitenlandse werknemer (de hoofdpersoon).

Voorts kan aan buitenlandse werknemers die op de internationale arbeidsmarkt werkzaam blijven een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend voor het doorbrengen van verlof in Nederland.

De vereisten zijn neergelegd in artikel 3.37 Vreemdelingenbesluit. Zie 4.1.2.4.

Voorts kan aan buitenlandse werknemers die op de internationale arbeidsmarkt werkzaam zijn in geval zij aanspraak kunnen maken op een uitkering krachtens de Ziektewet of de Werkloosheidswet in Nederland een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend.

De ter zake geldende vereisten zijn neergelegd in respectievelijk artikel 3.38 en 3.35, derde lid, Vreemdelingenbesluit. Zie 4.1.2.5.

Op buitenlandse werknemers die werkzaam zijn op de internationale arbeidsmarkt of die aldaar werkzaam zijn geweest en arbeid hier te lande willen gaan verrichten anders dan in loondienst, is van toepassing artikel 3.30 Vreemdelingenbesluit; zie 4.1.2.6.

1.2. Samenhang tussen de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen

De verantwoordelijkheid voor de verlening van een verblijfsvergunning op grond van het bepaalde bij en krachtens de Vreemdelingenwet berust bij de Minister.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het beleid met betrekking tot de toelating tot de Nederlandse arbeidsmarkt op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wet arbeid vreemdelingen, 21 december 1994, Stb. 1994, 959). Hij heeft de uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen overgedragen aan de Centrale organisatie Werk en Inkomen (Delegatie- en Uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen, Stcrt. 2002, 3).

Ook andere bestuursorganen kunnen bij de toelating van buitenlandse werknemers betrokken zijn, zoals de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in verband met de toelating van buitenlandse onderwijzers.

In de behoefte aan arbeidskrachten dient zoveel mogelijk te worden voorzien door inschakeling van het in Nederland aanwezige of redelijkerwijs te verwachten aanbod, of van het arbeidsaanbod uit de EU-lidstaten of staten die partij zijn bij de EER-overeenkomst, voor zover daarop het vrije verkeer van werknemers van toepassing is (zie B10). Dit is het zogenaamde prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Op grond van de Wet arbeid vreemdelingen is een werkgever:

  • degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten; of

  • de natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten.

Het artikel 2 Wet arbeid vreemdelingen bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.

Het werkgeversbegrip verwijst niet naar een juridische verhouding, gebaseerd op een arbeidsovereenkomst of aanstelling, maar naar de feitelijke situatie, waarbij een vreemdeling feitelijk arbeid verricht in opdracht van of voor een ander. Als gevolg van het brede werkgeversbegrip kunnen zich situaties voordoen dat een vreemdeling voor hetzelfde werk meerdere werkgevers heeft (uitzendarbeid, aanneming van werk). Indien één van de werkgevers al beschikt over een tewerkstellingsvergunning voor het betreffende werk, behoeven andere werkgevers geen tewerkstellingsvergunning aan te vragen.

De Wet arbeid vreemdelingen voorziet in een aantal uitzonderingen op deze verbodsbepaling (zie 3.1).

Op grond van de Vreemdelingenwet wordt getoetst of aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning is voldaan.

Op grond van de Wet arbeid vreemdelingen wordt getoetst of er gronden zijn om aan de werkgever waarvoor de vreemdeling arbeid wil gaan verrichten een tewerkstellingsvergunning te verlenen.

De procedures die op grond van de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen moeten worden gevolgd hangen zeer nauw met elkaar samen en de beslissingen op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de aanvraag om verlening van een tewerkstellingsvergunning beïnvloeden elkaar (zie 2). Daarom is een nauwe samenwerking tussen de diensten die deze regelingen uitvoeren van belang.

2. Vreemdelingen voor wier verblijf een tewerkstellingsvergunning is vereist

2.1. Verband tussen aanvraag verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en tewerkstellingsvergunning

Artikel 3.31. Vreemdelingenbesluit:

1 Met inachtneming van het tweede lid en de artikelen 3.33 en 3.99 tot en met 3.104, wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Wet, onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst verleend aan de vreemdeling die in Nederland arbeid in loondienst verricht of gaat verrichten en waarvoor na toetsing aan prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in artikel 1, onder e, Wet arbeid vreemdelingen is afgegeven.

2 De in het eerste lid bedoelde verblijfsvergunning wordt verleend, indien de vreemdeling:

  • a. beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of behoort tot één van de in artikel 17 van de Wet of in artikel 3.71, tweede lid, bedoelde categorieën;

  • b. beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of naar het oordeel van Onze Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld;

  • c. met de arbeid in loondienst duurzaam en zelfstandig een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, verwerft;

  • d. bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan en daaraan mee te werken of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen, en

  • e. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid als bedoeld in de artikelen 3.77 en 3.78.

3 Indien de tewerkstellingsvergunning is afgegeven met een geldigheidsduur korter dan één jaar, zijn de middelen van bestaan in afwijking van artikel 3.75 duurzaam, indien de vreemdeling gedurende de geldigheidsduur van de tewerkstellingsvergunning zelfstandig zal beschikken over voldoende middelen van bestaan uit die arbeid.

4 In andere gevallen kan de in het eerste lid bedoelde verblijfsvergunning worden verleend.

Het niet bezitten en niet aangevraagd hebben van een verblijfsvergunning vormt een dwingende grond om een tewerkstellingsvergunning te weigeren op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, aanhef en onder 1º Wet arbeid vreemdelingen.

Andersom zal bij het ontbreken van een tewerkstellingsvergunning (het verrichten van arbeid zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan) op grond van het vreemdelingenrecht (artikel 16, eerste lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet in samenhang met artikel 3.31, eerste lid, Vreemdelingenbesluit een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning (onder een beperking verband houdende met arbeid in loondienst) worden afgewezen.

Daarom is van belang de volgorde waarin de aanvragen worden ingediend en de volgorde waarin daarop wordt beslist, alsmede dat de bij de beslissingen betrokken instanties informatie met elkaar uitwisselen over de bij hen ingekomen aanvragen en hun beslissingen daarop, teneinde te voorkomen dat er een vicieuze cirkel ontstaat.

2.1.1. Procedure bij het IND-loket arbeidsmigratie

Teneinde de toelatingsprocedure te verduidelijken en te versnellen, is per 1 januari 2003 het IND-loket arbeidsmigratie te Rijswijk opgericht. Gelet op hetgeen hiervoor in paragraaf 1.1. al is vermeld met betrekking tot het belang van een nauwe samenwerking met de dienst die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen, zal ook de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) één centrale locatie te Zoetermeer inrichten waar de werkgever de benodigde tewerkstellingsvergunning kan aanvragen.

Hierdoor kan een betere afstemming van de werkprocessen bij de IND en CWI worden bereikt, hetgeen de doelmatigheid en snelheid van afhandeling van de toelatingsprocedure zal vergroten.

De procedure ziet er derhalve als volgt uit:

De werkgever kan ten behoeve van een vreemdeling die dient te beschikken over een machtiging tot voorlopig verblijf en die in Nederland verblijf beoogt voor het verrichten van arbeid in loondienst, een verzoek tot afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf voor het verrichten van arbeid in loondienst indienen bij het IND-loket arbeidsmigratie door middel van het daarvoor bestemde formulier model M139. Dit formulier dient volledig ingevuld en voorzien van alle gevraagde gegevens en bescheiden te worden geretourneerd naar:

Immigratie- en Naturalisatiedienst

IND-loket arbeidsmigratie

Postbus 3022

2280 GA Rijswijk.

Ten aanzien van de procedure met betrekking tot de afhandeling van dit verzoek is het bepaalde in B1/1.1.4 en B1/1.1.5 van toepassing.

Indien de vreemdeling, conform het bepaalde in B1/1.1.3, zelf de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf indient bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf, wordt deze aanvraag ter afhandeling doorgezonden naar het IND-loket arbeidsmigratie.

In beide gevallen moet de werkgever tevens een aanvraag om verlening van een tewerkstellingsvergunning indienen bij CWI. Het adres daarvoor is:

CWI

Bureau Juridische Zaken/TWV

Postbus 883

2700 AW Zoetermeer.

De volgorde waarin op die aanvragen vervolgens dient te worden beslist, is als volgt:

Als eerste wordt op de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning beslist door CWI. Pas daarna wordt op het verzoek om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf beslist.

Uitzondering

Indien duidelijk is dat de machtiging tot voorlopig verblijf moet worden geweigerd, ongeacht of er al dan niet een tewerkstellingsvergunning zou moeten worden verleend, wordt de machtiging tot voorlopig verblijf meteen geweigerd en wordt niet gewacht op de beslissing op de aanvraag om verlening van een tewerkstellingsvergunning. Hierbij dient met name te worden gedacht aan gevallen waarin de machtiging tot voorlopig verblijf dan wel de verblijfsvergunning moet worden geweigerd op grond van bijvoorbeeld gevaar voor de openbare orde. Zie ook hierna paragraaf B5/2.2.

2.1.2. Gezinshereniging

Verzoeken om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging met een arbeidsmigrant kunnen eveneens bij het IND-loket arbeidsmigratie worden ingediend indien:

de hoofdaanvrager (degene bij wie verblijf wordt beoogd) op grond van arbeid in loondienst verblijf in Nederland vraagt; en

de aanvragen tegelijkertijd met die van de hoofdaanvrager worden ingediend door middel van het daarvoor bestemde formulier model M139.

Het gelijktijdig afdoen van het verzoek van gezinsleden door het IND-loket arbeidsmigratie, samen met die van de hoofdaanvrager, is voorts slechts mogelijk:

  • in geval van een huwelijk dat reeds bestond toen beide echtgenoten nog in het buitenland verbleven;

  • in geval van een relatie die reeds bestond toen beide partners nog in het buitenland verbleven;

  • voor de uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin;

  • voor de niet uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin.

Verzoeken in het kader van verruimde gezinshereniging alsmede verband houdend met adoptie en opname als pleegkind dan wel aanvragen van vreemdelingen van 65 jaar of ouder die bij hun kind(eren) willen verblijven, worden derhalve niet door het IND-loket arbeidsmigratie afgehandeld.

Voor gezinsleden gelden daarnaast de in B2 neergelegde toepasselijke voorwaarden, waaronder de legalisatie en verificatie van documenten (zie B2/12). De inschrijving van het huwelijk of geregistreerd partnerschap in de Gemeentelijke Basisadministratie (zie B2/2.4) is niet vereist bij de afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf. De inschrijving geldt echter wel als voorwaarde voor het verlenen van de verblijfsvergunning.

2.2. Beslissing op de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning

Een vreemdeling, die naar Nederland komt om arbeid in loondienst te verrichten, vraagt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst aan bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfplaats.

In de periode, gelegen tussen verlening van een tewerkstellingsvergunning en de beslissing op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning, is het de vreemdeling toegestaan de arbeid te verrichten waarvoor de tewerkstellingsvergunning is afgegeven. Zolang geen beslissing op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning is genomen, mag hij derhalve niet uit Nederland worden verwijderd. Hij verblijft dan immers rechtmatig in Nederland in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet.

Indien de vreemdeling arbeid verricht zonder dat voor die arbeid een tewerkstellingsvergunning is verleend, kan dat ingevolge de artikelen 16, eerste lid, aanhef en onder f, en 18, eerste lid, aanhef en onder g, Vreemdelingenwet grond vormen een aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of verlenging daarvan af te wijzen.

De beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd enerzijds en de beslissing op de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning anderzijds beïnvloeden elkaar. Daarbij doen zich de volgende situaties voor:

  • a. Er bestaat in redelijkheid twijfel of een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend met de toelating tot de Nederlandse arbeidsmarkt.

    Hier geldt de hoofdregel dat met de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd gewacht wordt totdat op de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning is beslist. Een uitzondering geldt in de gevallen genoemd onder b.

    Wordt de tewerkstellingsvergunning verleend dan zal als regel ook de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend, mits ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan.

  • b. Een weigeringsgrond of het niet voldoen aan een voorwaarde leidt tot afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

    De afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd vormt ingevolge artikel 8, eerste lid onder c, Wet arbeid vreemdelingen een dwingende weigeringsgrond voor een tewerkstellingsvergunning.

    Door zo mogelijk direct op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te beslissen kan de ongewenste situatie worden voorkomen dat aan een vreemdeling die inmiddels op grond van een aan de werkgever op diens aanvraag verleende tewerkstellingsvergunning arbeid in loondienst is gaan verrichten, nadien het verblijf moet worden ontzegd. Het gaat daarbij om aanvragen die worden afgewezen op grond van weigeringsgronden van artikel 16 Vreemdelingenwet, zoals gevaar voor de openbare orde (zie artikel 3.77 en 3.78 Vreemdelingenbesluit) en onvoldoende middelen van bestaan. Als voorwaarde voor verlening van de verblijfsvergunning geldt ingevolge artikel 3.31, tweede lid, onder d, Vreemdelingenbesluit de verplichting mee te werken aan onderzoek naar of behandeling van tuberculose van de ademhalingsorganen, tenzij dat wegens de nationaliteit van de vreemdeling niet is toegestaan. Indien de vereiste medewerking niet wordt gegeven, wordt de vergunning niet verleend. Zie B1 Vreemdelingencirculaire. In afwachting van de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst plaatst de burgemeester ( in de praktijk de ambtenaar burgerzaken of de ambtenaar publiekszaken) een verblijfssticker (model M77) in het paspoort of identiteitsbewijs van de vreemdeling.

  • c. De tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd

    Indien de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd voordat op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is beslist, zal als regel ook een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst worden geweigerd.

  • d. Weigering van de verlenging van de geldigheidsduur of intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Een weigering de geldigheidsduur te verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of de intrekking ervan en ook intrekking van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd vormt op grond van artikel 12, eerste lid, onder b, Wet arbeid vreemdelingen een dwingende grond tot intrekking van de tewerkstellingsvergunning.

Hiervan kan op grond van artikel 12, tweede lid, Wet arbeid vreemdelingen door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid na overleg met de Minister (Immigratie- en Naturalisatiedienst) worden afgeweken ten aanzien van een vreemdeling als bedoeld in artikel 8, onder h, Vreemdelingenwet.

Het betreft vreemdelingen die in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift rechtmatig verblijf hebben indien ingevolge de Vreemdelingenwet of een rechterlijke beslissing uitzetting achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.

2.3. Geldigheidsduur: relatie met de tewerkstellingsvergunning

Artikel 3.57. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt, behoudens artikel 3.68, verleend voor ten hoogste één jaar en kan telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd.

Artikel 3.59. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst worden verleend voor de duur waarvoor de tewerkstellingsvergunning ten behoeve van die arbeid is verleend. Indien ten behoeve van die arbeid op grond van artikel 1, eerste lid, onder j of l, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen geen tewerkstellingvergunning is vereist, kan de verblijfsvergunning worden verleend voor de duur van maximaal vijf jaren.

Artikel 3.68. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van de artikelen 3.57 tot en met 3.67 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend met een geldigheidsduur die één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven.

Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst wordt verleend voor een duur die maximaal gelijk is aan de duur van de tewerkstellingsvergunning.

De maximale duur van een tewerkstellingsvergunning is ingevolge artikel 11, eerste lid, Wet arbeid vreemdelingen drie jaar.

De verblijfsvergunning is in geen geval langer geldig dan tot een maand voor de afloopdatum van het document voor grensoverschrijding.

In verband met de regel dat een vreemdeling na drie jaar bezit van een voor arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd vrij is op de arbeidsmarkt (artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, Wet arbeid vreemdelingen), dient de ingangsdatum van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zo mogelijk overeen te komen met de ingangsdatum van de tewerkstellingsvergunning. Komt de duur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd na drie jaar niet overeen met de geldigheidsduur van de tewerkstellingsvergunning dan dient contact opgenomen te worden met de Centrale organisatie werk en inkomen.

Daar zal dan beoordeeld worden of er nog een tewerkstellingsvergunning voor korte duur kan worden afgegeven aan de werkgever.

2.4. Beperking

Tenzij in de onderstaande regels hiervan wordt afgeweken wordt aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd steeds de beperking verbonden ‘arbeid in loondienst bij ... (naam werkgever)’.

2.5. Voorschrift

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de betrokkene reeds verplicht verzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet.

2.6. Arbeidsmarktaantekening

Artikel 4.21. Vreemdelingenbesluit:

1 Als documenten in de zin van artikel 50, eerste lid, laatste volzin, van de Wet, worden aangewezen:

(...)

4 Indien aan het verblijf in Nederland van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde vreemdelingen een beperking als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, is verbonden, wordt op het document de aantekening «beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht» gesteld.

Op het verblijfsdocument wordt ingevolge artikel 4.21, vierde lid, Vreemdelingenbesluit in beginsel de arbeidsmarktaantekening: ‘TWV vereist’ geplaatst.

Indien een vreemdeling voor een ander doel dan het verrichten van arbeid in loondienst wordt toegelaten wordt eveneens een aantekening omtrent de arbeidsmarktpositie op het verblijfsdocument geplaatst. Deze positie is echter afhankelijk van het doel waarvoor verblijf is toegestaan. In de desbetreffende materiehoofdstukken B2 t/m B4, alsmede B6 t/m B14, zijn deze arbeidsmarktposities opgenomen.

3. Vreemdelingen voor wier tewerkstelling geen tewerkstellingsvergunning is vereist

3.1. Vrijgestelde categorieën vreemdelingen

Artikel 3 Wet arbeid vreemdelingen bepaalt dat het verbod voor een werkgever om een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning arbeid te laten verrichten niet geldt voor:

  • a. een vreemdeling ten aanzien van wie ingevolge bepalingen vastgesteld bij overeenkomst met andere mogendheden dan wel bij een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie een tewerkstellingsvergunning niet mag worden verlangd;

  • b. een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, voorzover deze vreemdeling arbeid verricht als zelfstandige (zie 8 en verder van dit hoofdstuk); en

  • c. een vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.

Ter uitvoering van c. is bij Koninklijk Besluit van 23 augustus 1995 (Stb. 1995, 406), een aantal categorieën vreemdelingen aangewezen.

Het gaat hierbij ten dele om vreemdelingen die gelet op de korte duur van hun verblijf in verband met de door hen te verrichten werkzaamheden geen verblijfsvergunning behoeven, dan wel van die verplichting zijn vrijgesteld.

Vreemdelingen die tot één van de in genoemd Koninklijk Besluit aangewezen categorieën behoren, kunnen aan die aanwijzing op zichzelf geen aanspraak ontlenen op verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van de door hen beoogde werkzaamheden.

3.2. Vreemdelingen met aantekening op document ‘arbeid vrij toegestaan’

Artikel 4 Wet arbeid vreemdelingen bepaalt dat het verbod voor een werkgever om een vreemdeling zonder tewerkstellingsvergunning arbeid te laten verrichten niet geldt voor een vreemdeling die beschikt over een vergunning welke is voorzien van een aantekening van de Minister waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid.

Op het verblijfsdocument wordt de volgende aantekening geplaatst:

‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Zo’n aantekening wordt afgegeven aan een vreemdeling:

  • die voor onbepaalde tijd in Nederland mag verblijven (3.2.1);

  • die gedurende een ononderbroken tijdvak van drie jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning en nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd (3.2.2); of

  • die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie (3.2.3).

Voor Australische, Canadese en Nieuw-Zeelandse vreemdelingen die in het kader van uitwisseling (het Working Holiday Programme of het Working Holiday Scheme) zijn toegelaten, zie B7.

3.2.1. Verblijf voor onbepaalde tijd

Een toelating krachtens artikel 10, tweede lid, Vreemdelingenwet (oud) wordt ingevolge artikel 115, vijfde lid, Vreemdelingenwet aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet.

Houders van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 of 33 Vreemdelingenwet krijgen op hun verblijfsdocument de aantekening dat arbeid vrij is toegestaan.

3.2.2. Drie jaar bezit van een voor arbeid geldige verblijfsvergunning

Ten aanzien van een vreemdeling die drie jaar de beschikking heeft gehad over een voor arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geldt voor de werkgever niet langer de verplichting te beschikken over een tewerkstellingsvergunning. Het is hierbij niet van belang of sprake is geweest van arbeid in loondienst dan wel arbeid als zelfstandige.

Deze vreemdeling krijgt op het verblijfsdocument de aantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’. Deze wijziging wordt bij de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning doorgevoerd bij de aanvraag van het verblijfsdocument, dat wil zeggen nadat de vreemdeling drie jaar houder van de voor arbeid geldige vergunning is geweest.

3.2.3. Bij besluit aangewezen categorieën vreemdelingen

Een aantal categorieën vreemdelingen komt in aanmerking voor een arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ (artikel 2, Besluit van 23 augustus 1995 ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen, Stb. 1995, 406).

De hier bedoelde aantekening heeft de strekking om vreemdelingen, die rechtmatig in Nederland verblijven, voor wat de vrijheid van bewegen op de arbeidsmarkt betreft, met Nederlanders gelijk te stellen. Aan deze verklaring kunnen dan ook slechts rechten worden ontleend, indien betrokkene rechtmatig hier te lande verblijft. De aantekening zelf geeft geen recht op voortgezet verblijf na beëindiging van het rechtmatig verblijf.

Uit het feit dat een vreemdeling in het bezit is van de hier bedoelde aantekening kan niet worden afgeleid dat met zijn verblijf het algemeen belang in de zin van de Vreemdelingenwet wordt gediend op grond waarvan opnieuw toelating zou moeten worden verleend.

Het gaat om de volgende categorieën van vreemdelingen:

  • a. een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet is verleend voor verblijf bij:

  • b. een vreemdeling die in het verleden heeft beschikt over een krachtens de Vreemdelingenwet afgegeven verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met daarop een aantekening dat arbeid vrij is toegestaan en nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd; en

  • c. een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet is verleend indien de vreemdeling gedurende een ononderbroken periode van zeven jaar, direct voorafgaande aan de verblijfsvergunning, werkzaam is geweest op zeeschepen die onder Nederlandse vlag varen en in Nederland zijn geregistreerd of op mijnbouwinstallaties op het Nederlands deel van het continentaal plat (zie 4.1.2.2 en 4.1.2.6).

4. Bijzondere categorieën vreemdelingen

4.1. Vreemdelingen werkzaam (geweest) op de internationale arbeidsmarkt

4.1.1. Algemeen

Onder de Wet arbeid vreemdelingen geldt voor de werkgever de verplichting te beschikken over een tewerkstellingsvergunning voor de buitenlandse werknemer op de internationale arbeidsmarkt indien er door woonplaats van de werknemer, vestigingsplaats van de werkgever of door registratie van het vervoermiddel een band met Nederland bestaat.

Voor de regeling van het verblijf geldt een onderscheid tussen vreemdelingen werkzaam (geweest) in de internationale luchtvaart, het internationale wegtransport en op internationale binnenscheepvaart enerzijds en vreemdelingen werkzaam (geweest) op Nederlandse zeeschepen en boorplatformen (mijnbouwinstallaties) anderzijds.

4.1.2. Nederlandse zeeschepen en mijnbouwinstallaties op het Nederlands deel van het continentale plat

4.1.2.1. Algemeen

Het algemene vreemdelingenbeleid is niet van toepassing op buitenlandse werknemers in de genoemde sectoren van de internationale arbeidsmarkt, omdat zij niet dan wel het grootste deel van de tijd niet werkzaam zijn op Nederlands grondgebied.

Deze vreemdelingen komen daarom in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Er zijn echter enkele specifieke regelingen met betrekking tot:

De eerstvermelde twee regelingen voorzien in de situaties dat de vreemdeling beoogt arbeid als zelfstandige in Nederland of arbeid in loondienst op de Nederlandse arbeidsmarkt te gaan verrichten.

De daarna volgende regelingen zijn relevant indien de vreemdeling zijn werkzaamheden op de internationale arbeidsmarkt voortzet.

Afgezien van de bijzondere voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in de hier bedoelde gevallen gelden steeds de algemene voorwaarden – en ook weigeringsgronden – voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Indien een vreemdeling beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van de onderstaande regelingen wordt hij geacht zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland te hebben verplaatst enkel omdat hij buiten Nederland arbeid verricht (zie B1/2.2.8).

Begripsomschrijvingen

Als Nederlands zeeschip wordt aangemerkt een schip dat onder Nederlandse vlag vaart en in Nederland is geregistreerd.

Mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentale plat omvatten zowel installaties voor proefboringen als voor exploitatie. Werkzaamheden op bevoorradingsschepen van de hier bedoelde installaties vallen echter niet onder deze regeling.

Het arbeidsverleden betreft de periode dat de vreemdeling werkzaam is geweest direct voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Het arbeidsverleden van buitenlandse werknemers op Nederlandse zeeschepen wordt bepaald aan de hand van het monsterboekje.

4.1.2.2. Werk binnen de werkingssfeer van de Wet arbeid vreemdelingen

De vreemdeling als genoemd onder 4.1.2.1, die beoogt arbeid hier te lande te verrichten, komt onder bepaalde voorwaarden, vermeld in artikel 3.35, eerste en tweede lid, Vreemdelingenbesluit in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Artikel 3.35. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Wet, kan worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. met een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat;

  • b. die uit hoofde van zijn dienstbetrekking ingevolge een door Nederland gesloten sociaal zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen, en

  • c. die als uitvloeisel daarvan recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, die niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

2 De verblijfsvergunning kan worden verleend onder een beperking, verband houdend met het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst in Nederland, indien het arbeidsverleden ten minste zeven jaar bedraagt. Het arbeidsverleden is niet onderbroken ingeval van:

  • a. tussentijdse, in Nederland doorgebrachte perioden van onvrijwillige werkloosheid van elk ten hoogste zes maanden, en

  • b. tussentijdse perioden van tewerkstelling buiten de desbetreffende sector van de internationale arbeidsmarkt van, tezamen genomen, ten hoogste twaalf maanden.

3 De verblijfsvergunning kan worden verleend onder een beperking verband houdend met het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, indien het arbeidsverleden korter is dan zeven jaar.

De buitenlandse werknemer kan aanspraak maken op verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd overeenkomstig het algemene beleid voor buitenlandse werknemers.

4.1.2.3. Gezinshereniging en -vorming

Indien de vreemdeling als genoemd onder 4.1.2.1 gezinshereniging of -vorming beoogt in Nederland, met andere woorden: een verblijfsvergunning voor zijn gezinsleden op afhankelijke gronden, dient hij allereerst zelf te beschikken over een verblijfsvergunning (op zelfstandige gronden).

Artikel 3.34. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Wet, kan worden verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands schip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, aan de vreemdeling die:

  • a. een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat heeft van ten minste zeven jaar;

  • b. tijdens het arbeidsverleden, voorzover opgebouwd aan boord van een Nederlands zeeschip, frequent Nederlandse havens heeft aangedaan, en

  • c. gedurende ten minste nog een jaar beschikt over een arbeidsplaats aan boord van een Nederlands schip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, waarmee hij duurzaam voldoende middelen van bestaan verwerft.

2 Het arbeidsverleden, bedoeld in het eerste lid, onder a, is niet onderbroken in geval van:

  • a. tussentijdse, in Nederland doorgebrachte perioden van onvrijwillige werkloosheid van elk ten hoogste zes maanden, of

  • b. tussentijdse perioden van tewerkstelling buiten de desbetreffende sector van de internationale arbeidsmarkt van, tezamen genomen, ten hoogste twaalf maanden.

Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan gezinsleden van een dergelijke vreemdeling gelden vervolgens artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit; zie B2. Deze gezinsleden worden niet toegelaten tot de arbeidsmarkt. Op hen is B2 inzake voortgezet verblijf niet van toepassing, aangezien hun verblijfsrecht tijdelijk van aard is (zie artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder a, en 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit).

4.1.2.4. Verlof

Voor het doorbrengen van verlof in Nederland dat plaatsvindt in de vrije termijn, dat wil zeggen de termijn gedurende welke het aan vreemdelingen krachtens artikel 12 Vreemdelingenwet is toegestaan in Nederland te verblijven, is geen verblijfsvergunning vereist. In die gevallen is immers sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder i, Vreemdelingenwet. Zie artikel 3.3 Vreemdelingenbesluit.

Desgewenst kan de vreemdeling als genoemd onder 4.1.2.1 voor het doorbrengen van verlof in Nederland in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, indien het verlof de vrije termijn overschrijdt.

In dat geval is artikel 3.37 Vreemdelingenbesluit van toepassing.

Artikel 3.37. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Wet, kan worden verleend onder een beperking verband houdend met het doorbrengen van verlof in Nederland aan de vreemdeling, die:

  • a. een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat heeft van ten minste zeven jaar, waarin de totale duur van de onderbrekingen niet langer is dan achttien maanden;

  • b. tijdens dat arbeidsverleden zijn verlofperioden nagenoeg geheel in Nederland heeft doorgebracht, en

  • c. gedurende ten minste nog een jaar beschikt over een arbeidsplaats aan boord van een Nederlands schip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, waarmee hij duurzaam voldoende middelen van bestaan verwerft.

De verblijfsvergunning onder de beperking verband houdende met het doorbrengen van verlof wordt aangemerkt als tijdelijk van aard.

Gezinsleden van de vreemdeling aan wie op grond van het vorenstaande een verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdende met het doorbrengen van verlof in Nederland worden niet toegelaten tot de arbeidsmarkt.

Op hen is B2 inzake voortgezet verblijf niet van toepassing, aangezien hun verblijfsrecht tijdelijk van aard is (zie artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder a, en 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit).

4.1.2.5. Werkloosheid en tijdelijke arbeidsongeschiktheid

De vreemdeling als genoemd onder 4.1.2.1 die uitkering krachtens de Ziektewet of de Werkloosheidswet ontvangt, kan met het oog op het hervatten van werkzaamheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De beperking waaronder deze verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend is afhankelijk van de duur van het arbeidsverleden en de aard van de uitkering.

Artikel 3.35. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Wet, kan worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. met een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat;

  • b. die uit hoofde van zijn dienstbetrekking ingevolge een door Nederland gesloten sociaal zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen, en

  • c. die als uitvloeisel daarvan recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, die niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

2 De verblijfsvergunning kan worden verleend onder een beperking, verband houdend met het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst in Nederland, indien het arbeidsverleden ten minste zeven jaar bedraagt. Het arbeidsverleden is niet onderbroken ingeval van:

  • a. tussentijdse, in Nederland doorgebrachte perioden van onvrijwillige werkloosheid van elk ten hoogste zes maanden, en

  • b. tussentijdse perioden van tewerkstelling buiten de desbetreffende sector van de internationale arbeidsmarkt van, tezamen genomen, ten hoogste twaalf maanden.

3 De verblijfsvergunning kan worden verleend onder een beperking verband houdend met het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, indien het arbeidsverleden korter is dan zeven jaar.

Artikel 3.38. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Wet, kan voor de duur van de uitkering krachtens de Ziektewet worden verleend onder een beperking verband houdend met het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat aan de vreemdeling die:

  • a. een arbeidsverleden aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat heeft;

  • b. uit hoofde van zijn dienstbetrekking ingevolge een door Nederland gesloten sociaal-zekerheidsverdrag verzekerd is of is geweest voor de Nederlandse sociale verzekeringen, en

  • c. als uitvloeisel daarvan recht heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet, die niet in het land van herkomst geldend kan worden gemaakt.

4.1.2.6. Arbeid als zelfstandige

De vreemdeling als genoemd onder 4.1.2.1, die beoogt arbeid anders dan in loondienst, dus buiten de werkingssfeer van de Wet arbeid vreemdelingen, in Nederland te verrichten, komt ingevolge artikel 3.30, derde lid, Vreemdelingenbesluit in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd indien hij beschikt over een arbeidsverleden van ten minste zeven jaar, ook indien het arbeidsverleden van zeven jaar is opgebouwd gedurende arbeid in de internationale binnenscheepvaart aan boord van Nederlandse schepen of daarmee gelijkgestelde inrichtingen of in het internationale wegtransport in dienst van een Nederlandse werkgever, voor zover dat transport vanuit of naar Nederland plaatsvindt.

Artikel 3.30. Vreemdelingenbesluit luidt:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Wet, kan onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:

  • a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend;

  • b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en

  • c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.

2 Bij ministeriële regeling kunnen in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend.

3 De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een wezenlijk Nederlands belang, indien de vreemdeling op het moment waarop de aanvraag is ontvangen een ononderbroken arbeidsverleden heeft van ten minste zeven jaar:

  • a. aan boord van een Nederlands zeeschip;

  • b. op het Nederlandse deel van het continentaal plat;

  • c. in de internationale binnenscheepvaart aan boord van Nederlandse schepen of daarmee gelijkgestelde inrichtingen, of

  • d. in het internationale wegtransport in dienst van een Nederlandse werkgever, voorzover dat transport vanuit of naar Nederland plaatsvindt.

4 Voor de toepassing van het derde lid worden niet als onderbrekingen aangemerkt tussentijdse perioden van onvrijwillige werkloosheid, voorzover die in Nederland zijn doorgebracht en elk zes maanden of korter duurden, en die perioden in totaal niet langer dan twaalf maanden bedragen.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Zie 8.2.

4.1.3. Internationale luchtvaart, wegtransport en binnenscheepvaart

De verbodsbepaling van de Wet arbeid vreemdelingen is niet van toepassing op een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft én geen arbeidsovereenkomst heeft met een in Nederland gevestigde werkgever én uitsluitend arbeid verricht op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer (artikel 1 Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen d.d. 23 augustus 1995, Stb. 1995, 406).

Gelet op deze bepaling zal er in het algemeen voor werkzaamheden van vreemdelingen in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt geen verplichting bestaan te beschikken over een tewerkstellingsvergunning. Ook zal veelal verblijf in de vrije termijn volstaan.

Een tewerkstellingsvergunning is wél vereist indien een vreemdeling zijn hoofdverblijf binnen Nederland heeft óf een arbeidsovereenkomst met een in Nederland gevestigde werkgever óf arbeid op een binnen Nederland geregistreerd vervoermiddel verricht. In dat geval dient er ook een aanvraag voor een verblijfsvergunning/machtiging tot voorlopig verblijf te worden ingediend. Indien de tewerkstellingsvergunning wordt verleend, kan een verblijfsvergunning worden afgegeven onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, met arbeidsmarktaantekening ‘TWV vereist’. Zie verder B5/2.

Voor de verlening van de tewerkstellingsvergunning moet de vreemdeling in het bezit zijn van een bewijs van rechtmatig verblijf. De vreemdeling kan zich daartoe melden bij de burgemeester van de gemeente van zijn woon- of verblijfplaats. De burgemeester plaatst vervolgens een Verblijfssticker (model M77) in het paspoort of identiteitsbewijs van de vreemdeling.

5. Stagiaires en practicanten

5.1. Inleiding

Onder stagiair wordt verstaan een vreemdeling die naar Nederland komt om arbeid te verrichten die noodzakelijk is ter voltooiing van de opleiding in het land van herkomst.

Met de regering van Canada is een Memorandum van Overeenstemming gesloten inzake een uitwisselingsprogramma voor werkende jongeren (Young Workers Exchange Program: YWEP). Ingevolge het YWEP geldt als vereiste voor stagiairs die:

  • Canadees onderdaan zijn, en

  • woonachtig zijn in Canada, en

  • ten minste achttien en niet ouder dan dertig jaar zijn, dat zij studeren dan wel op het moment van de aanvraag niet langer dan twaalf maanden geleden zijn afgestudeerd.

Voor stagiairs uit EU/EER-landen of de Zwitserse Bondsstaat geldt het gestelde in B10/4.2.2.1. Voor vreemdelingen uit andere landen geldt het gestelde onder 5.2.

Onder practicant wordt verstaan een vreemdeling die naar Nederland komt om werkervaring op te doen die voor diens toekomstig functioneren in het land van herkomst van belang is.

Het verblijf als stagiair en practicant is ingevolge artikel 3.5, tweede lid, onder h, Vreemdelingenbesluit tijdelijk.

Artikel 3.39. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Wet, kan onder een beperking verband houdend met verblijf als stagiaire of als practicant worden verleend aan de vreemdeling die als stagiaire onderscheidenlijk als practicant arbeid in loondienst wil verrichten, indien ten behoeve van die arbeid een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in de Wet arbeid vreemdelingen is afgegeven.

5.1.1. Beperkingen

Voor onderdanen die geen onderdaan zijn van de EU, de EER of de Zwitserse Bondsstaat, dient de werkgever in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning. Voor de regeling van het verblijf van de stagiair en de practicant dient bericht van de Centrale organisatie werk en inkomen te zijn ontvangen dat de betrokken vreemdeling als stagiair c.q. practicant is aanvaard en een tewerkstellingsvergunning wordt afgegeven.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking ‘voor arbeid in loondienst als stagiair’ c.q. ‘voor arbeid in loondienst als practicant’, mits ook aan de algemene voorwaarden, zoals voldoende middelen van bestaan en geen gevaar voor de openbare orde (zie artikel 16 Vreemdelingenwet en artikel 3.71 t/m 3.79 Vreemdelingenbesluit, alsmede B1 Vreemdelingencirculaire) wordt voldaan.

5.1.3. Voorschriften

Er wordt geen voorschrift tot het stellen van zekerheid verbonden aan de vergunning die wordt verleend aan stagiaires en practicanten.

5.1.4. Geldigheidsduur

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor stagiaires beloopt maximaal één jaar.

De geldigheid van de verblijfsvergunning voor practicanten beloopt niet langer dan 24 weken.

5.1.5. Voortgezet verblijf

Voor stagiaires geldt dat aanvragen om verlenging van die verblijfsvergunningen voor hetzelfde doel worden afgewezen, indien de betrokken vreemdeling één jaar houder ervan is geweest. Voor practicanten geldt dat aanvragen om verlenging van de verblijfsvergunning voor hetzelfde doel worden afgewezen indien zij daarvan 24 weken houder zijn geweest.

Voortgezet verblijf voor het verrichten van arbeid als stagiair of practicant wordt niet toegestaan. Uitzondering geldt in geval van toepasselijkheid van artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.52. Vreemdelingenbesluit:

In andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

5.2. Gastdocenten, (onbezoldigde) wetenschappelijk onderzoekers en verblijf in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie

Voor gastdocenten aan een universiteit of hogeschool kan de Centrale organisatie werk en inkomen een tewerkstellingsvergunning afgeven, zonder dat aan artikel 8, eerste lid, onder a en b, Wet arbeid vreemdelingen wordt getoetst, indien de aanvraag van tewerkstelling meer dan vier weken doch ten hoogste één jaar omvat.

Indien de duur van de tewerkstelling vier weken of minder bedraagt, is geen tewerkstellingsvergunning vereist, op grond van artikel 1, onderdeel a, onder 7º, Uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen.

Beperking

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt, mits ook aan de algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning wordt voldaan, verleend onder de beperking ‘arbeid in loondienst’.

Arbeidsmarktaantekening

Als aantekening wordt vermeld: ‘TWV vereist’.

5.2.1. Algemeen

Ten aanzien van gastdocenten, onbezoldigde wetenschappelijk onderzoekers en vreemdelingen die in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie in Nederland verblijven, geldt dat voor hun werkzaamheden geen tewerkstellingsvergunning is vereist.

5.2.2. Gastdocenten

Gastdocenten geven gastcolleges aan een universiteit, hogeschool of instelling voor hoger internationaal onderwijs, of aan een onderzoeksinstelling die gelieerd is aan, of werkzaam is op het terrein van een universiteit, hogeschool of instelling voor hoger internationaal onderwijs.

Geen tewerkstellingsvergunning is vereist, indien de gastcolleges voor de duur van maximaal één jaar worden gegeven. Indien de duur van de gastcolleges langer dan één jaar zal bedragen, is voor deze werkzaamheden wel een tewerkstellingsvergunning vereist.

Duurzame middelen

De middelen van bestaan zijn overeenkomstig artikel 3.75, eerste lid, Vreemdelingenbesluit duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Indien de werkzaamheden korter dan één jaar duren, wordt de aanvraag niet afgewezen als wordt aangetoond dat voldoende middelen beschikbaar zijn voor de duur van het beoogde verblijf.

Beperking

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt, mits ook aan de algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning wordt voldaan, verleend onder de beperking ‘arbeid in loondienst’.

Arbeidsmarktaantekening

Indien de duur van de gastcolleges maximaal één jaar bedraagt, wordt de volgende aantekening vermeld: TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan’.

Indien de duur van de gastcolleges langer dan één jaar bedraagt, wordt de aantekening vermeld: ‘TWV vereist’.

5.2.2.1. Voortgezet verblijf

Indien tijdig een aanvraag is ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van de in dit kader voor één jaar verleende verblijfsvergunning is het de betrokken gastdocent toegestaan de arbeid als gastdocent voort te zetten in afwachting op de beslissing op die aanvraag, zolang op de tevens vereiste aanvraag om een tewerkstellingsvergunning nog niet is beslist. In dat geval is de weigeringsgrond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder g, Vreemdelingenwet niet van toepassing. Zie ook hetgeen is vermeld omtrent de samenhang tussen Vreemdelingenwet en Wet arbeid vreemdelingen in paragrafen 1.2 en 2.1.

5.2.3. Wetenschappelijk onderzoekers

De volgende wetenschappelijk onderzoekers worden in de Wet arbeid vreemdelingen onderscheiden:

  • assistenten in opleiding en onderzoekers in opleiding bij een universitaire instelling;

  • vreemdelingen die in de postdoctorale fase voor een duur van maximaal twee jaar specifieke onderzoekstaken in lopende onderzoeksprojecten komen verrichten; en

  • hooggekwalificeerde onderzoekers die op voordracht van de Koninklijke academie voor Wetenschappen op basis van een tijdelijke aanstelling onderzoekswerkzaamheden komen verrichten.

Voor deze wetenschappelijk onderzoekers kan de Centrale organisatie werk en inkomen een tewerkstellingsvergunning afgeven.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt, mits ook aan de algemene toelatingsvoorwaarden wordt voldaan, verleend onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, met arbeidsmarktaantekening: ‘TWV vereist.’

Indien een vreemdeling niet valt onder de bovengenoemde categorieën of indien twijfel bestaat over de aard van de (onderzoeks)werkzaamheden en er is geen sprake van verblijf als buitenlandse student (zie B6 Studie), dient de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor advies te worden voorgelegd aan de Centrale organisatie werk en inkomen.

5.2.4. Onbezoldigde wetenschappelijk onderzoekers

Onbezoldigde wetenschappelijk onderzoekers zijn:

  • bursalen en ontvangers van stipendia die met een door of vanwege de Europese Unie, een instituut of instelling voor internationaal onderwijs of onderzoek dat door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen wordt gesubsidieerd, de Nederlandse overheid of een Nederlandse onderwijs- of onderzoeksinstelling verstrekte beurs in Nederland tijdelijk onderzoek verrichten voor de duur van de beurs; of

  • bursalen of ontvangers van stipendia die in het kader van een bilaterale- of multilaterale overeenkomst, waarbij Nederland partij is tijdelijk onderzoek verrichten voor de duur zoals is bepaald in de bilaterale- of multilaterale overeenkomst.

Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor de periode van één jaar verleend. De verblijfsduur is afhankelijk van de duur van de beurs, doch niet langer dan vijf jaren. Na ommekomst van de maximale termijn kan de verblijfsvergunning niet worden verlengd.

Beperking

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vreemdelingenwet wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf als onbezoldigde wetenschappelijk onderzoeker’.

Arbeidsmarktaantekening

Als aantekening wordt vermeld: ‘TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan’.

Gevraagde bescheiden

Naast de algemene vereiste bescheiden dient een bewijs te worden overgelegd waaruit blijkt dat:

  • een beurs is toegekend door de beursverlener. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen publiceert jaarlijks in haar begroting een overzicht van gesubsidieerde instituten en instellingen voor internationaal onderwijs respectievelijk onderzoek (kamerstukken 2002/2003, 28 600 VIII, nr. 2, pag. 179); of

  • een beurs is toegekend door de Europese Unie dan wel door de beursverlener in het kader van een bilaterale- of multilaterale overeenkomst waarbij Nederland partij is.

5.2.4.1. Middelen van bestaan

Zelfstandige inkomsten

In aanvulling op de inkomstenbronnen genoemd in B1/2.2.3.1 worden ten aanzien van onbezoldigde wetenschappelijk onderzoekers de volgende inkomsten tevens aangemerkt als zelfstandig verworven bestaansmiddel:

  • Sponsorgelden, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. De inkomsten worden door de vreemdeling aangetoond door het overleggen van sponsorovereenkomst(en), waaruit de hoogte van de sponsorgelden en de duur van de sponsorovereenkomst(en) blijken. In geval van twijfel over de daadwerkelijke uitbetaling van de sponsorgelden kunnen ter meerdere zekerheid andere bewijsstukken worden gevraagd, waaruit blijkt dat de sponsoring daadwerkelijk plaatsvindt;

  • Stipendia en beurzen, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. De inkomsten worden door de vreemdeling aangetoond door het overleggen van schriftelijke bewijsstukken waaruit de hoogte van de beurs of het stipendium blijkt en het tijdvak waarover de beurs of het stipendium wordt toegekend;

  • Periodieke betalingen, mits voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de geldstroom. Deze betalingen kunnen afkomstig zijn van zowel een buiten als binnen Nederland gevestigde persoon of instelling;

  • Inkomsten uit arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige, gewoonlijk buiten Nederland verricht. In afwijking van B1/2.2.3.1 worden inkomsten uit arbeid, waarbij de vreemdelingen de arbeid (gewoonlijk) buiten Nederland verricht, eveneens meegeteld, voor zover de op grond van de Nederlandse wetgeving vereiste premies en belastingen aan de Nederlandse overheid zijn afgedragen. De inkomsten uit arbeid in loondienst worden aangetoond overeenkomstig B1/2.2.3.1 (onder ‘bewijsstukken inkomsten uit arbeid in loondienst’), met uitzondering van het overleggen van afschrift van de door de uitvoeringstelling gewaarmerkte aanmelding van de arbeidsovereenkomst. De inkomsten uit arbeid als zelfstandige worden aangetoond overeenkomstig B1/2.2.3.3 (onder ‘Berekening van het netto-inkomen van een gevestigde ondernemer’). Voor zover de bewijsstukken zijn overgelegd in een vreemde taal, wordt verwezen naar B1/4.1.1.9.

In afwijking van B1/2.2.3.1 worden de volgende inkomsten in het kader van dit verblijfsdoel tevens aangemerkt als zelfstandig verworven bestaansmiddel:

  • Bijdragen in de vorm van subsidies, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. De inkomsten worden door de vreemdeling aangetoond door het overleggen van het subsidiebesluit, waaruit de hoogte van de subsidie en de periode waarover de subsidie wordt verleend, blijkt.

Duurzame middelen

De middelen van bestaan zijn overeenkomstig artikel 3.75, eerste lid, Vreemdelingenbesluit duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Indien de werkzaamheden korter dan één jaar duren, wordt de aanvraag niet afgewezen als wordt aangetoond dat voldoende middelen beschikbaar zijn voor de duur van het beoogde verblijf.

5.2.5. Arbeid in loondienst in het kader van een bilaterale of multilaterale overeenkomst

Een tewerkstellingsvergunning is niet vereist, indien tijdelijk betaald onderzoek wordt verricht in het kader van een bilaterale of multilaterale overeenkomst.

Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor de periode van één jaar verleend. De verblijfsduur is afhankelijk van de duur zoals is bepaald in de bilaterale- of multilaterale overeenkomst doch niet langer dan vijf jaren. Na ommekomst van de maximale termijn kan de verblijfsvergunning niet worden verlengd.

Duurzame middelen

De middelen van bestaan zijn overeenkomstig artikel 3.75, eerste lid, Vreemdelingenbesluit duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Indien de werkzaamheden korter dan één jaar duren, wordt de aanvraag niet afgewezen als wordt aangetoond dat voldoende middelen beschikbaar zijn voor de duur van het beoogde verblijf.

Beperking

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vreemdelingenwet wordt verleend onder de beperking: ‘arbeid in loondienst’.

Arbeidsmarktaantekening

Als aantekening wordt vermeld: ‘ TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan’.

Gevraagde bescheiden

Naast de algemene vereiste bescheiden dient een bewijs te worden overgelegd waaruit blijkt dat tijdelijk betaald onderzoek wordt verricht in het kader van een bilaterale- of multilaterale overeenkomst waarbij Nederland partij is.

5.2.6. Arbeid in loondienst in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie

Een tewerkstellingsvergunning is niet vereist, indien tijdelijk betaald werk wordt verricht voor de duur zoals is bepaald in een actieprogramma van de Europese Unie.

Het gaat hier om actieprogramma’s (education and training programs) van de Europese Unie, die bekend zijn gemaakt in het publikatieblad van de Europese Unie.

Voorts vallen hier de deelnemers aan uitwisselingsprogramma’s van de Europese Unie hieronder, bijvoorbeeld Leonardo da Vinci, Socrates, Tempus of bilaterale uitwisselingsprogramma’s op het gebied van hoger onderwijs met Canada en de Verenigde Staten.

Duurzame middelen

De middelen van bestaan zijn overeenkomstig artikel 3.75, eerste lid, Vreemdelingenbesluit duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Indien de werkzaamheden korter dan één jaar duren, wordt de aanvraag niet afgewezen als wordt aangetoond dat voldoende middelen beschikbaar zijn voor de duur van het beoogde verblijf.

Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor de periode van één jaar verleend.

De verblijfsduur is afhankelijk van de duur zoals is bepaald in het actieprogramma van de Europese Unie, doch niet langer dan vijf jaren. Na ommekomst van de maximale termijn kan de verblijfsvergunning niet worden verlengd.

Beperking

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vreemdelingenwet wordt verleend onder de beperking: ‘arbeid in loondienst’.

Arbeidsmarktaantekening

Als aantekening wordt vermeld: ‘TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan’.

Gevraagde bescheiden

Naast de algemene vereiste bescheiden dient een bewijs te worden overgelegd waaruit blijkt dat tijdelijk betaald werk wordt verricht in het kader van een actieprogramma van de Europese Unie.

5.3. Godsdienstleraren en geestelijk voorgangers

5.3.1. Inleiding

Voor godsdienstleraren en geestelijk voorgangers geldt onder de Wet arbeid vreemdelingen de verplichting te beschikken over een tewerkstellingsvergunning.

Vreemdelingen die verblijf als godsdienstleraar of geestelijk voorganger in Nederland beogen, moeten in het bezit zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf. Indien zij niet in het bezit zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf voor dat doel, wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd afgewezen ingevolge artikel 3.71, derde lid, Vreemdelingenbesluit, tenzij zij op grond van artikel 17 Vreemdelingenwet zijn vrijgesteld.

Artikel 3.71. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

2 Van het vereiste van een geldige machtiging tot verblijf is, op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet, vrijgesteld de vreemdeling: (...)

3 Het tweede lid is niet van toepassing op de vreemdeling die als geestelijk voorganger of godsdienstleraar wil verblijven.

. (...)

Op basis van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf beoordeelt de Centrale organisatie Werk en Inkomen of een tewerkstellingsvergunning kan worden afgegeven. Daarnaast stelt de Minister (de Immigratie- en Naturalisatiedienst) een onderzoek in of er uit het oogpunt van de openbare rust en de openbare orde bezwaar bestaat tegen het verblijf van de godsdienstleraar dan wel geestelijk voorganger in Nederland en: of de betrokken groepering op wier verzoek de godsdienstleraar of geestelijk voorganger zijn werkzaamheden zal gaan uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de godsdienstleraar of geestelijk voorganger handhaaft.

Door dit onderzoek wordt voorkomen dat problemen ontstaan, voortvloeiend uit culturele, politieke of religieuze tegenstellingen.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst onderzoekt voorts of aan de overige voorwaarden is voldaan.

Het verblijf als godsdienstleraar en geestelijk voorganger is ingevolge artikel 3.5, tweede lid, onder d, Vreemdelingenbesluit tijdelijk van aard, tenzij het betreft een vreemdeling die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije.

5.3.2. Verlening van een verblijfsvergunning

Er dient te zijn voldaan aan zowel de vereisten van artikel 3.31 Vreemdelingenbesluit (zie 2.1) als artikel 3.33 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.33. Vreemdelingenbesluit:

1 Onverminderd artikel 3.31 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst als geestelijk voorganger of godsdienstleraar slechts worden verleend, indien de vreemdeling tevens schriftelijk verklaart ermee bekend te zijn dat:

  • a. slechts verblijf wordt toegestaan voor het verrichten van werkzaamheden als geestelijk voorganger of godsdienstleraar ten behoeve van de met name te noemen groepering;

  • b. het verblijf slechts kan worden toegestaan voor de duur van de werkzaamheden;

  • c. hij na beëindiging daarvan Nederland dient te verlaten, en

  • d. het hem niet is toegestaan om gedurende zijn verblijf in Nederland werkzaamheden van andere aard te verrichten.

2 Het model van de verklaring wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

De buitenlandse godsdienstleraar of geestelijk voorganger die op verzoek van een bepaalde groepering naar Nederland wil komen, komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in aanmerking, indien hij beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf voor dat doel. Daarvoor is onder meer vereist dat die groepering dan wel de werkgever beschikt over een tewerkstellingsvergunning voor het door de vreemdeling laten verrichten van werkzaamheden in die hoedanigheid bij die groepering.

5.3.3. Beperking

Indien aan de hiervoor onder 5.3.2 bedoelde voorwaarden wordt voldaan, wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder de beperking: ‘verblijf als godsdienstleraar ten behoeve van..........’ (in te vullen de met name te noemen groepering).

5.3.4. Arbeidsmarktaantekening

Op het verblijfsdocument wordt de aantekening geplaatst: ‘TWV vereist. Andere arbeid niet toegestaan.’

5.3.5. Voorschriften

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de betrokkene reeds verplicht verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet.

5.3.6. Werkloosheid en arbeidsongeschiktheid

De buitenlandse godsdienstleraar of voorganger is uitgezonderd van de algemene regeling van 6.3 inzake werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, omdat zijn verblijfsrecht ingevolge artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenbesluit tijdelijk van aard is. Dit betekent dat het aan de buitenlandse godsdienstleraar of voorganger niet is toegestaan om, nadat hij zijn werkzaamheden als godsdienstleraar of voorganger heeft beëindigd, zijn verblijf hier te lande voort te zetten.

5.3.7. Wijziging van de vergunning

Indien een vreemdeling reeds in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in Nederland en vervolgens werkzaamheden als godsdienstleraar of geestelijk voorganger wil gaan verrichten, dan dient de beoogde nieuwe werkgever een aanvraag om een tewerkstellingsvergunning te doen.

5.3.8. Gezinshereniging

Gezinsleden van een vreemdeling aan wie op grond van het vorenstaande een verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdende met het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger worden niet toegelaten tot de arbeidsmarkt.

B2 is van toepassing, met uitzondering van voortgezet verblijf, aangezien hun verblijfsrecht tijdelijk van aard is (zie artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder a, en 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit.

5.4. Vreemdelingen die in verband met verblijf in de vrije termijn geen verblijfsvergunning nodig hebben

5.4.1. Inleiding

Het volgende heeft betrekking op vreemdelingen die verblijf binnen de zogeheten vrije termijn beogen. Te denken valt aan:

  • toeristen en studenten die, eventueel door bemiddeling van een uitzendbureau, in de vakantie willen werken; en

  • vreemdelingen die hier te lande een korte stage, van maximaal drie maanden of binnen de geldigheidsduur van het hun verleende visum, willen lopen.

Voor hen geldt hetgeen in artikel 4.42 en 4.48 Vreemdelingenbesluit omtrent het voldoen aan een meldingsplicht is bepaald.

Artikel 4.42. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet en die arbeid gaat zoeken of arbeid gaat verrichten, deelt dit onmiddellijk mee aan de korpschef van het regionale politiekorps, waarin de gemeente waar de vreemdeling verblijft is gelegen.

2 Het eerste lid is niet van toepassing op de vreemdeling die:

  • a. houder is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf afgegeven voor een verblijfsdoel waarbij het verrichten van arbeid is toegestaan;

  • b. onderdaan is van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • c. kan aantonen dat hij naar Nederland is gekomen voor het verrichten van arbeid gedurende ten hoogste drie maanden, te rekenen vanaf het tijdstip van zijn binnenkomst, of

  • d. naar Nederland is gekomen om aan te monsteren of als zeeman werk te zoeken aan boord van een zeeschip.

3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de arbeid geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of het verlenen van seksuele diensten aan derden, tenzij de vreemdeling onderdaan is van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel 4.48. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet en die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, meldt zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft.

2 Een verplichting tot aanmelding krachtens het voorgaande lid rust ten aanzien van de vreemdeling beneden de leeftijd van twaalf jaar op degene bij wie de vreemdeling woont of verblijft.

3 Het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a. onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • b. de vreemdeling die zijn intrek neemt in een hotel of in een inrichting, waarvan de eigenaar, houder of beheerder bij of krachtens gemeentelijke verordening verplicht is aan de daartoe aangewezen autoriteit kennis te geven van het verschaffen van nachtverblijf aan personen.

Kunnen zij aannemelijk maken dat zij naar Nederland zijn gekomen voor een tijdvak van maximaal drie maanden, te rekenen van het tijdstip van hun binnenkomst, dan hoeven zij de korpschef van het regionale politiekorps waaronder de gemeente waar zij verblijven ressorteert, niet te melden dat ze werk gaan zoeken of verrichten.

Zij genieten rechtmatig verblijf ingevolge artikel 12, tweede lid, Vreemdelingenwet en artikel 3.3, eerste lid, onder c, Vreemdelingenbesluit, zodat zij geen verblijfsvergunning behoeven.

De werkgever dient echter wel in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning (behoudens uitzonderingen genoemd in 3). Voor de verlening van de tewerkstellingsvergunning voor arbeid voor maximaal 12 weken moet de vreemdeling in het bezit zijn van een bewijs van rechtmatig verblijf.

Met het oog daarop kan de vreemdeling zich melden bij de burgemeester van de gemeente van zijn woon- of verblijfplaats, die hem daartoe een verblijfssticker model M77 verstrekt.

Voor arbeid van langer dan 12 weken kan er pas een tewerkstellingsvergunning worden afgegeven indien er een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geldig voor het verrichten van arbeid in loondienst is aangevraagd.

5.4.2. Grensarbeiders

Het in 5.4.1 gestelde is van overeenkomstige toepassing op grensarbeiders, waaronder hier wordt verstaan in Nederland tewerkgestelde vreemdelingen die hun woonplaats hebben in België of in de Bondsrepubliek Duitsland waarheen zij in beginsel dagelijks, of ten minste eenmaal per week terugkeren. Het gaat daarbij met name om vreemdelingen die in België verblijf houden en in het bezit zijn van een geldige Belgische of Luxemburgse identiteitskaart voor vreemdelingen, dan wel van een Belgisch bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister.

Door het feit dat zij grensarbeid verrichten komen zij niet toe aan het tijdstip waarop zij, ingevolge het bepaalde in artikel 3.3 Vreemdelingenbesluit, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zouden moeten hebben. Ook is het gestelde in artikel 4.47 en 4.48 Vreemdelingenbesluit over de aanmeldingsplicht niet van toepassing.

Voor de tewerkstelling van vreemdelingen die als grensarbeider werkzaamheden in loondienst komen verrichten dient de werkgever echter (behoudens voor de in artikel 1, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet bedoelde gemeenschapsonderdanen) in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning.

Met het oog op de verlening van een tewerkstellingsvergunning aan hun werkgever is het ook voor grensarbeiders van belang dat zij in het bezit zijn van een bewijs van rechtmatig verblijf. Zie hiervoor het gestelde onder 5.4.1.

Ter verkrijging van de verblijfssticker (model M77) is het in dit geval voldoende dat de vreemdeling zich éénmaal, en wel bij de aanvang van zijn werkzaamheden als grensarbeider, bij de burgemeester vervoegt.

5.4.3. Musici en artiesten

Het gestelde in 5.4.1 is van overeenkomstige toepassing op musici en artiesten. Ook voor hen dient de werkgever in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning. De tewerkstellingsvergunning heeft een beperkte geldigheidsduur: binnen een periode van zes maanden hooguit voor een termijn van drie maanden of zoveel korter als het verblijf in Nederland is toegestaan.

Voor musici en artiesten die incidenteel (binnen een periode van vier weken) optreden, verleent de Centrale organisatie werk en inkomen zonder arbeidsmarkttoets een tewerkstellingsvergunning, die niet kan worden verlengd.

5.5. Vreemdelingen die werkzaam zijn geweest als geprivilegieerde vreemdeling

Voor vreemdelingen die hier te lande werkzaam zijn geweest als geprivilegieerde vreemdeling en die na afloop daarvan hun verblijf hier te lande willen voortzetten voor het verrichten van arbeid in loondienst gelden enkele bijzondere regels (zie B12).

5.6. Werknemers in de sportsector

5.6.1. Algemeen

Ook ten aanzien van werknemers in de sportsector geldt dat voor tewerkstelling op een geregelde basis in de sportsector steeds een tewerkstellingsvergunning is vereist.

Alleen voor het incidenteel in Nederland deelnemen aan een wedstrijd door personen die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben is een uitzondering gemaakt en is een tewerkstellingsvergunning niet vereist (artikel 1 Koninklijk Besluit van 23 augustus 1995 ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen).

Ingeval van twijfel of sprake is van arbeid in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen dient de Immigratie- en Naturalisatiedienst de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor te leggen aan de Centrale organisatie werk en inkomen.

5.6.2. Verlening van een verblijfsvergunning

Indien een tewerkstellingsvergunning is verleend wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend voor de duur van de tewerkstellingsvergunning onder de beperking: ‘arbeid in loondienst’, met plaatsing van de aantekening: ‘TWV vereist.’, mits aan de algemene voorwaarden van artikel 16 Vreemdelingenwet, nader uitgewerkt in het Vreemdelingenbesluit en hoofdstuk B1 Vreemdelingencirculaire, is voldaan.

Bij de toets of met de aanwezigheid van de sporter in dat geval een wezenlijk Nederlands belang is gediend worden overeenkomstige criteria gehanteerd als bij de beoordeling of een tewerkstellingsvergunning kan worden afgegeven. Daarbij kan het oordeel worden ingewonnen van de Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Sport. Is er sprake van een wezenlijk Nederlands belang dan kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend onder een bijzondere beperking (het incidenteel beoefenen van topsport) met daarbij de aantekening dat arbeid niet is toegestaan.

Daarbij wordt met arbeid bedoeld arbeid in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen. Er wordt in dat geval immers geen verblijfsvergunning verleend onder de beperking dan wel met als doel om arbeid in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen te verrichten.

5.6.3. Gezinshereniging en -vorming

Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan gezinsleden van vreemdelingen aan wie op grond van werkzaamheden of activiteiten in de sportsector verblijf is toegestaan gelden de voorwaarden inzake gezinshereniging en -vorming zoals vermeld in B2.

5.8. Directeuren-(groot)aandeelhouders

Veelal zijn directeuren-(groot)aandeelhouders materieel te beschouwen als zelfstandigen vanwege de positie die zij binnen de onderneming innemen.

Beleidsregel: Derhalve dienen zij indien zij een belang van 25% of meer hebben in het bedrijf, ondernemingsrisico lopen en de hoogte van het salaris zelf kunnen beïnvloeden, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als zelfstandige aan te vragen. Indien zij niet aan deze criteria voldoen, is de procedure die geldt voor werknemers van toepassing.

5.9. Seksuele dienstverlening

Artikel 3.32. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige of in loondienst, indien die arbeid geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of het verlenen van seksuele diensten aan derden.

Het artikel 3.32 Vreemdelingenbesluit stelt buiten twijfel dat geen verblijfsvergunning wordt verleend voor het verrichten van arbeid, hetzij in loondienst, hetzij als zelfstandige, die geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen, omdat daarmee a priori geen wezenlijk Nederlands belang is gediend.

Dit artikel ziet niet op gemeenschapsonderdanen.

Voor onderdanen van landen waarmee Europa-overeenkomsten zijn gesloten en die stellen dergelijke arbeid als zelfstandige te verrichten zij verwezen naar B11 Vreemdelingencirculaire.

6. Voortgezet verblijf

6.1. Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op specifieke factoren die van invloed kunnen zijn op de verblijfsrechtelijke positie van een buitenlandse werknemer aan wie een verblijfsvergunning is verleend voor het verrichten van arbeid in loondienst. Zie voor de overige algemene gronden die kunnen leiden tot verblijfsbeëindiging B1.

6.2. Ongeoorloofde tewerkstelling

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan op grond van het bepaalde in artikel 19 in samenhang met 18, eerste lid, aanhef en onder g, Vreemdelingenwet worden ingetrokken indien de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wet arbeid vreemdelingen is voldaan.

Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de vreemdeling:

  • arbeid verricht zonder dat zijn werkgever in het vereiste bezit is van een tewerkstellingsvergunning; of

  • andersoortige arbeid verricht dan die waarvoor de tewerkstellingsvergunning werd verleend.

6.3. Werkloosheid

6.3.1. Houders van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Werkloosheid is niet van invloed op de verblijfsrechtelijke positie van de buitenlandse werknemer die houder is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

6.3.2. Houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

Werkloosheid kan wel van invloed zijn op de verblijfsrechtelijke positie van de buitenlandse werknemer die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van werkloze buitenlandse werknemers wordt niet ingetrokken wegens werkloosheid, behalve in de onder 6.3.3 genoemde gevallen. De werkloze buitenlandse werknemers mogen met het oog op het verkrijgen van een nieuwe werkkring hun verblijf voortzetten voor de resterende geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Gedurende deze periode komt de werkloze buitenlandse werknemer voor arbeidsbemiddeling in aanmerking; daartoe dient hij zich bij het Centrum voor werk en inkomen als werkzoekende te laten inschrijven.

Van de verlening van een tewerkstellingsvergunning aan de nieuwe werkgever van de betrokken vreemdeling zendt de Centrale organisatie werk en inkomen bericht aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Vindt de vreemdeling die vrij is op de arbeidsmarkt werk voor nog ten minste één jaar, dan wordt de geldigheidsduur van zijn vergunning met één jaar verlengd.

Vindt de vreemdeling die vrij is op de arbeidsmarkt werk voor kortere duur, dan wordt de geldigheidsduur van zijn vergunning verlengd voor de duur van de werkzaamheden.

Slaagt de vreemdeling er niet in werk te vinden, dan wordt de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet verlengd.

Vindt de vreemdeling die niet vrij is op de arbeidsmarkt werk, dan wordt aan zijn werkgever zonder toets aan artikel 8, eerste lid onder a, b en d, Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning verleend, doch slechts voor de duur dat zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd nog geldig is. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de tewerkstellingsvergunning worden niet verlengd.

6.3.3. Werkloze buitenlandse werknemers van wie het verblijf kan worden beëindigd

Artikel 3.91. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, die is verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst, wordt niet ingetrokken op de enkele grond dat de vreemdeling werkloos is, tenzij:

  • a. de verblijfsvergunning is verleend voor een tijdelijk doel als bedoeld in artikel 3.5;

  • b. de werkloosheid is ingetreden na beëindiging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur of uitzendwerk;

  • c. de vreemdeling van de werkloosheid een verwijt kan worden gemaakt, of

  • d. de werkgever beschikt over een tewerkstellingsvergunning, die op grond van artikel 8, tweede lid, onder 3o, van de Wet arbeid vreemdelingen in samenhang met paragraaf 23 van de Uitvoeringsregels Wet arbeid vreemdelingen behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen, is verleend zonder toetsing aan prioriteitgenietend aanbod voor de desbetreffende functie op de arbeidsmarkt.

Er is sprake van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 3.91, aanhef en onder c, Vreemdelingenbesluit onder andere in de volgende gevallen:

  • indien de werknemer door hem verwijtbare gedragingen is ontslagen; hiervan zal in het algemeen sprake zijn bij ontslag op staande voet dat niet wordt aangevochten of indien de vreemdeling kan worden verweten dat hij zelf ontslag heeft genomen;

  • indien de werknemer zich niet bij het Centrum voor werk en inkomen als werkzoekende heeft ingeschreven; of

  • indien de werknemer meermalen heeft geweigerd passende arbeid te aanvaarden.

6.4. Arbeidsongeschiktheid

Onder een buitenlandse werknemer die arbeidsongeschikt is, wordt hier verstaan de vreemdeling die een uitkering uit hoofde van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering geniet. Indien een zodanig arbeidsongeschikte buitenlandse werknemer met aanspraak op een uitkering uit hoofde van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering arbeid ingevolge de Wet Sociale Werkvoorziening gaat verrichten blijft het beleid voor arbeidsongeschikten op hem van toepassing.

Recht op een uitkering uit hoofde van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering bestaat, mits de 65-jarige leeftijd nog niet is bereikt, bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15 of meer, tijdens de verzekeringsperiode ontstaan, en nadat de arbeidsongeschiktheid 52 weken heeft voortgeduurd.

Gedurende de voorafgaande periode van 52 weken ontvangt de arbeidsongeschikte werknemer doorbetaling van het loon en of een uitkering uit hoofde van de Ziektewet.

De arbeidsongeschiktheid heeft voor het verblijfsrecht van de buitenlandse werknemer de volgende consequenties.

6.4.1. Houders van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

De arbeidsongeschiktheid is niet van invloed op de verblijfsrechtelijke positie van de buitenlandse werknemer die houder is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

6.4.2. Houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

Arbeidsongeschikte buitenlandse werknemers die houder zijn van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden onderscheiden in de volgende categorieën:

6.4.3. Volledig arbeidsongeschikte buitenlandse werknemers

Artikel 3.89. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst, wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet afgewezen op de grond dat de vreemdeling voor een periode van korter dan één jaar beschikt over arbeid in loondienst waarmee voldoende zelfstandige middelen van bestaan worden verworven. In dat geval wordt de geldigheidsduur verlengd met een periode gelijk aan de periode waarin de vreemdeling beschikt over de arbeid.

2 De in het eerste lid bedoelde aanvraag wordt evenmin afgewezen op de grond dat niet wordt voldaan aan de beperking of de vreemdeling niet meer zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, indien de vreemdeling:

  • a. volledig arbeidsongeschikt is en een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, of

  • b. arbeid verricht ingevolge de Wet Sociale Werkvoorziening en aanspraak heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

Indien sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid waarvoor een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, wordt een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet afgewezen wegens (voor zover hier van belang) het niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan in dat geval worden verlengd.

6.4.4. Gedeeltelijk arbeidsongeschikte buitenlandse werknemers

Een buitenlandse werknemer die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is (percentage minder dan 80) moet voor het resterende gedeelte als werkloos worden aangemerkt.

Hij moet zich laten inschrijven als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen. Deze situatie kan zich ook voordoen als eerst sprake was van volledige arbeidsongeschiktheid en er later verbetering is opgetreden, als gevolg waarvan een arbeidsongeschiktheidspercentage beneden de 80 is vastgesteld.

In geval de buitenlandse werknemer echter werk in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening verricht en aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering geldt hetzelfde als onder 6.4.3 werd vermeld.

Voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte buitenlandse werknemers die niet werken in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening geldt in geval van (eveneens gedeeltelijke) werkloosheid de in 6.3.2 weergegeven regeling.

6.5. Samenwerking met de Centrale organisatie werk en inkomen, de bedrijfsvereniging en de Gemeentelijke Sociale Dienst

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dient zich er ook bij verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van te vergewissen, of de houder van de vergunning nog werkzaam is. Dit kan niet alleen worden vastgesteld door het overleggen van een tewerkstellingsvergunning, maar dient te worden aangevuld met een werkgeversverklaring.

Voor het verkrijgen van inlichtingen omtrent het ontslag van een buitenlands werknemer, diens aanspraken op een uitkering krachtens bovengenoemde wetten en de eventuele arbeidsbemiddeling, kan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zich ingevolge artikel 107 Vreemdelingenwet wenden tot de Centrale organisatie werk en inkomen, de bedrijfsvereniging en de Gemeentelijke Sociale Dienst.

De WAO en de WW worden uitgevoerd door de uitvoeringsinstelling werknemersverzekeringen (UWV).

Ook bestaat de mogelijkheid dat de werknemer aangewezen is op een uitkering ten laste van de publieke middelen.

7. Wettelijke maatregelen tegen illegale tewerkstelling

De Wet op de economische delicten, het Wetboek van strafrecht, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen voorzien in een aantal bepalingen om illegale tewerkstelling tegen te gaan en de tewerkstelling van buitenlandse werknemers te kunnen reguleren.

7.1. Strafbepalingen

Wet op de economische delicten

Ingevolge artikel 1 onder 4e van de Wet op de economische delicten (Stb. 1950, K258, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 1994, Stb. 1994, 913) is de werkgever die een vreemdeling, zonder te beschikken over de vereiste tewerkstellingsvergunning, arbeid laat verrichten in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen, strafbaar. Hiertegen is een hechtenis van ten hoogste zes maanden en een geldboete van de derde categorie bedreigd.

Ook bijkomende straffen kunnen worden opgelegd, met name de ontneming van wederrechtelijk genoten voordeel.

Wetboek van Strafrecht

Ingevolge artikel 197b Wetboek van Strafrecht is een werkgever strafbaar die een vreemdeling, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doet verrichten, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is. Tegen dit misdrijf is als straf een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete bedreigd.

Maakt de werkgever van het in artikel 197b genoemde feit een beroep of gewoonte dan wordt hij gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete.

Vreemdelingenwet

Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de werkgever op grond van artikel 108 Vreemdelingenwet strafbaar is wegens het niet nakomen van een hem krachtens artikel 4.41 Vreemdelingenbesluit door de korpschef opgelegde verplichting tot het verstrekken van gegevens omtrent vreemdelingen.

Artikel 4.41. Vreemdelingenbesluit:

Werkgevers, van wie bij Onze Minister bekend is dat zij een vreemdeling in dienst hebben gehad die niet rechtmatig verbleef of aan wie het niet was toegestaan arbeid te verrichten, verstrekken onmiddellijk aan Onze Minister, op diens vordering, de gegevens omtrent de vreemdeling die bij hen tewerkgesteld wordt, in dienst is of in dienst is geweest. Onze Minister kan een termijn stellen waarbinnen de gegevens worden verstrekt.

Zie in dit verband ook 7.3.1

De werknemer die, zonder dat zijn werkgever over de vereiste tewerkstellingsvergunning beschikt, werkt, is als zodanig niet strafbaar.

Wel kan deze werknemer, op grond van artikel 108 Vreemdelingenwet, strafbaar zijn wegens niet-nakoming van de in artikel 4.42 Vreemdelingenbesluit neergelegde verplichting aan de korpschef van het regionale politiekorps van de gemeente waar hij verblijft, mededeling te doen van het gaan zoeken of gaan verrichten van arbeid.

Artikel 4.42. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet en die arbeid gaat zoeken of arbeid gaat verrichten, deelt dit onmiddellijk mee aan de korpschef van het regionale politiekorps, waarin de gemeente waar de vreemdeling verblijft is gelegen.

2 Het eerste lid is niet van toepassing op de vreemdeling die:

  • a. houder is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf afgegeven voor een verblijfsdoel waarbij het verrichten van arbeid is toegestaan;

  • b. onderdaan is van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • c. kan aantonen dat hij naar Nederland is gekomen voor het verrichten van arbeid gedurende ten hoogste drie maanden, te rekenen vanaf het tijdstip van zijn binnenkomst, of

  • d. naar Nederland is gekomen om aan te monsteren of als zeeman werk te zoeken aan boord van een zeeschip.

3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de arbeid geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of het verlenen van seksuele diensten aan derden, tenzij de vreemdeling onderdaan is van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Wet arbeid vreemdelingen

Ingevolge artikel 23 Wet arbeid vreemdelingen wordt indien een werkgever die een vreemdeling arbeid laat verrichten in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen, zonder dat hij in het bezit is van de vereiste tewerkstellingsvergunning vermoed dat die vreemdeling gedurende tenminste 6 maanden werkzaam is geweest voor die werkgever. Met behulp van dit rechtsvermoeden kan een vreemdeling een loonvordering instellen. Voor deze procedure in Nederland wordt aan de illegale vreemdeling echter geen verblijf toegestaan.

7.2. Toezicht op de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen

Met de opsporing van overtreding van bepalingen van de Wet arbeid vreemdelingen is naast de politie in het bijzonder belast de Arbeidsinspectie.

Indien de Arbeidsinspectie strafbare feiten constateert gevolgd door een opsporingsonderzoek, is er behoefte aan de deskundigheid van de algemene opsporingsambtenaren van politie.

De ambtenaren van politie, tevens aangewezen als ambtenaren die toezicht houden op de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen en bovendien belast met het toezicht op de naleving van de Vreemdelingenwet, vervullen bij gezamenlijk optreden een aanvullende rol.

Voor het toezicht op de naleving van de Wet arbeid vreemdelingen en de opsporing van de bij of krachtens die wet strafbaar gestelde feiten, in samenhang met het toezicht op de naleving van de Vreemdelingenwet, zijn procedures voor de samenwerking tussen de korpschef en de ambtenaren van de Arbeidsinspectie van grote betekenis. Beide instanties dienen elkaar alle gegevens en inlichtingen te verstrekken, welke voor een juiste vervulling van hun taken van dienst kunnen zijn.

In het gezamenlijk optreden zullen de ambtenaren van de Arbeidsinspectie zich in beginsel richten op het opmaken van het proces-verbaal tegen de werkgever. Bij het opmaken van dit proces-verbaal is het van belang dat de buitenlandse werknemers die, voor zover hun verblijf hier te lande illegaal is, in het algemeen zo spoedig mogelijk worden uitgezet, eerst als getuige worden gehoord.

Het verdient aanbeveling dat het horen van de vreemdelingen door de ambtenaren van de politie verricht wordt mede in verband met vragen met betrekking tot het verblijfsrecht.

Wanneer zich een situatie voordoet, waaruit de politie meent te kunnen concluderen dat er zich in een bepaald bedrijf illegale buitenlandse werknemers bevinden, dient de politie zich in verbinding te stellen met het kantoor van de Arbeidsinspectie te Den Haag (Postbus 90801, 2509 LV Den Haag).

De Arbeidsinspectie zal op zijn beurt een beroep doen op de korpschef, indien bij controles in bedrijven geconstateerd is dat zich daar illegale buitenlandse werknemers bevinden. In beide gevallen ligt gezamenlijk optreden in de rede.

Verder kunnen ambtenaren van politie ook buiten een bedrijf, bijvoorbeeld tijdens verkeerscontroles, of bij routinematige controles in pensions of elders, illegale buitenlandse werknemers staande houden en ter fine van verwijdering overbrengen naar de korpschef.

Indien een proces-verbaal van verhoor wordt opgemaakt wordt dit toegezonden aan de Arbeidsinspectie, waarna aan de hand van dit proces-verbaal – eventueel in nader overleg met de betrokken officier van justitie en de korpschef – wordt beslist, of tegen de betrokken werkgever proces-verbaal zal worden opgemaakt, c.q. het bedrijf aan een nader onderzoek zal worden onderworpen.

7.3. Bijzondere maatregelen van toezicht krachtens de Vreemdelingenwet

7.3.1. Vordering aan werkgevers tot het verstrekken van gegevens

Artikel 4.41. Vreemdelingenbesluit:

Werkgevers, van wie bij Onze Minister bekend is dat zij een vreemdeling in dienst hebben gehad die niet rechtmatig verbleef of aan wie het niet was toegestaan arbeid te verrichten, verstrekken onmiddellijk aan Onze Minister, op diens vordering, de gegevens omtrent de vreemdeling die bij hen tewerkgesteld wordt, in dienst is of in dienst is geweest. Onze Minister kan een termijn stellen waarbinnen de gegevens worden verstrekt.

Ter controle op werkgevers in Nederland die, zonder in het bezit te zijn van de daartoe vereiste tewerkstellingsvergunning, buitenlandse werknemers in dienst hebben gehad, is bij artikel 4.41 Vreemdelingenbesluit aan werkgevers de verplichting gesteld om onmiddellijk gegevens te verstrekken aan de korpschef over vreemdelingen die bij hen in dienst zijn. De korpschef kan daartoe bij een daartoe strekkende vordering een termijn stellen.

Deze bepaling zal alleen worden toegepast ten aanzien van werkgevers wier kwade trouw duidelijk is gebleken door herhaalde overtreding van de desbetreffende bepalingen van de Wet arbeid vreemdelingen.

De werkgever moet als zodanig bij de korpschef bekend zijn, onder meer door veroordelingen wegens overtredingen als vorenvermeld, uit op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van verhoor van de werkgever, of uit schriftelijke verklaringen van de Centrale organisatie Werk en Inkomen.

Over de toepassing van deze bepaling kan de Minister van Justitie ook schriftelijk een bijzondere aanwijzing aan de korpschef geven.

7.3.2. Inhoud en wijze van betekening van de vordering

De korpschef dient een vordering tot het verstrekken van inlichtingen aan de werkgever te betekenen of per aangetekende brief verzenden. Deze vordering dient te worden onderscheiden van vorderingen die aan een vreemdeling kunnen worden gedaan om in persoon gegevens te verstrekken.

De vordering aan de werkgever dient duidelijk te vermelden welke gegevens moeten worden verstrekt, en op welke wijze, en binnen welke termijn en eventueel, ten aanzien van welke categorieën van vreemdelingen dit het geval is.

In het algemeen zal er aanleiding bestaan de werkgever te verplichten de gegevens te verstrekken omtrent alle vreemdelingen, die op een bepaalde datum (te weten de datum waarop de vordering wordt gedaan) bij hem in dienst zijn, alsmede omtrent de vreemdelingen (of bepaalde categorieën van vreemdelingen) die vanaf die datum bij hem tewerkgesteld worden.

Deze gegevens betreffen de naam, voornamen, geboortedatum en -plaats, nationaliteit, datum van indiensttreding en woonplaats en adres van de werknemers.

7.3.3. Ambtsgebied waarbinnen de vordering wordt gedaan

Een vordering tot het verstrekken van gegevens als in 7.3.2 bedoeld, zal in de regel moeten worden gedaan door de korpschef van het regionale politiekorps waaronder de gemeente waar het bedrijf van de werkgever is gevestigd, ressorteert. Met het oog op de omstandigheid dat vele buitenlandse arbeidskrachten niet wonen in de plaats waar zij hun arbeid verrichten, maar in omringende gemeenten, dient nauw overleg tussen de betrokken korpschefs te worden gepleegd, en dienen de van belang zijnde gegevens, bedoeld in 7.3.2, omtrent de hier bedoelde vreemdelingen te worden uitgewisseld.

8. Vreemdelingen die een zelfstandig beroep of bedrijf willen uitoefenen, met inbegrip van het horecabedrijf

8.1. Inleiding

Hier komen aan de orde de regels ten aanzien van vreemdelingen die een zelfstandig beroep of bedrijf in Nederland (willen) uitoefenen. Het gaat dus niet om het verrichten van werkzaamheden in loondienst.

Werkzaamheden anders dan in loondienst kunnen worden onderscheiden in:

  • het uitoefenen van een bepaald beroep zoals arts, apotheker, fysiotherapeut, beeldend kunstenaar of sportleraar; en

  • het uitoefenen van een bedrijf zoals een slagerij, de detailhandel, of een restaurant.

Uitgangspunt is dat in deze gevallen verblijf kan worden toegestaan, indien daarmee een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.

Dit belang kan gelegen zijn op het terrein van de volksgezondheid, de economie, cultuur of op sociaal-economisch terrein.

Voor de beantwoording van de vraag of met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, zal in vele gevallen het oordeel van andere ministeries van belang zijn. Indien het gaat om het zelfstandig uitoefenen van een beroep of ondernemersactiviteiten zal in de regel advies moeten worden gevraagd aan de Minister van Economische Zaken. In geval van een kunstenaar zal het advies van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen moeten worden gevraagd, in geval van een sportleraar het advies van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Afwijkende regelingen gelden voor:

8.2. Algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning

Artikel 3.30 Vreemdelingenbesluit verleent de Minister de bevoegdheid onder de daar geregelde voorwaarden op aanvraag een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid als zelfstandige te verlenen.

Indien niet aan de daar vermelde voorwaarden is voldaan, is de Minister niet bevoegd de gevraagde vergunning te verlenen en moet de aanvraag worden afgewezen, tenzij internationale verplichtingen tot verlening van de gevraagde vergunning nopen. Zie artikel 13 Vreemdelingenwet en de hoofdstukken B10 en B11 Vreemdelingencirculaire. Is wel aan de voorwaarden van artikel 3.30 Vreemdelingenbesluit voldaan, is de Minister bevoegd de verblijfsvergunning te verlenen, doch niet verplicht. Hierna wordt aangegeven in welke gevallen van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen gebruik wordt gemaakt.

Artikel 3.30. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die:

  • a. arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend;

  • b. uit die werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft, en

  • c. voldoet aan de bevoegdheidsvereisten voor de uitoefening van die arbeid en aan de vereisten voor het uitoefenen van het desbetreffende bedrijf.

2 Bij ministeriële regeling kunnen in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend.

3 De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een wezenlijk Nederlands belang, indien de vreemdeling op het moment waarop de aanvraag is ontvangen een ononderbroken arbeidsverleden heeft van ten minste zeven jaar:

  • a. aan boord van een Nederlands zeeschip;

  • b. op het Nederlandse deel van het continentaal plat;

  • c. in de internationale binnenscheepvaart aan boord van Nederlandse schepen of daarmee gelijkgestelde inrichtingen, of

  • d. in het internationale wegtransport in dienst van een Nederlandse werkgever, voorzover dat transport vanuit of naar Nederland plaatsvindt.

4 Voor de toepassing van het derde lid worden niet als onderbrekingen aangemerkt tussentijdse perioden van onvrijwillige werkloosheid, voorzover die in Nederland zijn doorgebracht en elk zes maanden of korter duurden, en die perioden in totaal niet langer dan twaalf maanden bedragen.

8.3. Vereisten voor het uitoefenen van een bepaald beroep

Om voor de uitoefening van bepaalde beroepen te worden toegelaten, gelden vaak speciale bevoegdheidsvereisten.

De vreemdeling dient aan te tonen dat hij aan de vereisten van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenbesluit voldoet.

Zo zal een buitenlandse arts de bevoegdheid moeten bezitten om in Nederland zijn vak uit te oefenen. Meer inlichtingen omtrent de uitoefening van medische en paramedische beroepen worden verstrekt door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

8.4. Vereisten voor het uitoefenen van een bedrijf

Voor de uitoefening van een bedrijf is in de regel een vergunning vereist op grond van de Vestigingswet Bedrijven 1954 of de Drank- en Horecawet.

De vreemdeling dient aan te tonen dat hij aan de vereisten voor het uitoefenen van het betreffende bedrijf voldoet, als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenbesluit.

Meer informatie over de eisen die gesteld worden aan het verkrijgen van deze vergunningen wordt verstrekt door de Kamers van Koophandel en Fabrieken.

Bevoegd tot het verlenen van vergunningen op grond van de Drank- en Horecawet is het College van Burgemeester en Wethouders van een gemeente.

In bijzondere gevallen kan ontheffing worden verleend van de verplichting om met een vergunning een bedrijf of detailhandel uit te oefenen.

Bevoegd tot het verlenen van ontheffing wat betreft de Drank- en Horecawet is de Minister van Economische Zaken.

8.5. Voldoende middelen van bestaan

8.5.1. Inleiding middelenvereiste

De vreemdeling dient aan te tonen dat hij door de uitoefening van zijn beroep of bedrijf kan beschikken over voldoende middelen van bestaan, gelet op artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit, en B1 Vreemdelingencirculaire.

Zie voor de berekening van het netto-inkomen van een gevestigde ondernemer hoofdstuk B1.

In geval van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf, een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde duur en een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde duur, ingediend terwijl de vreemdeling nog niet tenminste anderhalf jaar in het bezit is van die verblijfsvergunning, geldt het volgende.

In deze gevallen kunnen de te verwachten bedrijfsresultaten inzichtelijk en aannemelijk worden gemaakt door middel van het indienen van een ondernemingsplan, omschreven in 8.5.2, dat ook kan worden gebruikt bij de beoordeling of met de te vestigen onderneming in Nederland en met het verblijf van de betrokken vreemdeling een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend, als bedoeld in 8.1. Het ondernemingsplan dient zodanig te zijn ingericht dat daaruit de bestaansmiddelen van de ondernemer kunnen worden afgeleid, dat wil zeggen uit de daarin mede opgenomen, te verwachten bruto en netto winst.

8.5.2. Het ondernemingsplan

Als beleidsregel wordt verlangd dat uit het ondernemingsplan in ieder geval het volgende blijkt:

Persoonlijke gegevens

Hieronder vallen de personalia van de vreemdeling, maar ook zijn gezins- en inkomenssituatie, financiële verplichtingen, opleidingen (onderbouwd met behaalde diploma’s) en beroepservaring;

Bedrijfsgegevens

Een samenvatting van het plan, de branche waarin de vreemdeling gaat opereren en het bedrijf dat hij gaat oprichten. Tevens dient informatie te worden verschaft over de startdatum, de vestigingsplaats, enzovoort;

Juridische zaken

Hierbij dient aandacht te worden besteed aan zaken als de rechtsvorm van de onderneming, de handelsnaam, aanwezigheid van eventuele vestigings- en overige vergunningen, de aansprakelijkheden, de verzekeringen en de leveringsvoorwaarden;

Commercieel plan

Hierbij dient een omschrijving te worden gegeven van het type product of dienst, van de markt waarop de vreemdeling actief wil worden, wat de doelgroep is van de beoogde ondernemingsactiviteit (de afnemers), welke concurrenten er zijn, wat hun sterke en zwakke punten zijn en wat de bijzondere kenmerken van de vreemdeling dan wel van diens producten of diensten zijn. Tevens dient te worden ingegaan op de wijze waarop de vreemdeling de markt gaat bewerken (presentatie naar buiten, promotiemiddelen, wijze van adverteren, enzovoort). Eén en ander wordt zo mogelijk onderbouwd met contracten met of referenties van afnemers, afzetprognoses en dergelijke);

Managementplan

Hierbij wordt een omschrijving gegeven van de omvang van het benodigde personeel, de wijze van werven en de beoogde organisatie;

Financieel plan

Dit bevat onder andere een investeringsbegroting, een financieringsplan en een aflossingsplan (zo mogelijk onderbouwd met bankcontracten), een exploitatiebegroting en een liquiditeitsprognose.

8.6. Geen gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid

Verblijf wordt geweigerd indien er sprake is van een algemene weigeringsgrond, zoals gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid, dan wel indien niet aan een algemene of bijzondere voorwaarde is voldaan. Zie artikel 16 Vreemdelingenwet en artikel 3.77 of 3.78 Vreemdelingenbesluit.

Onder gevaar voor de openbare orde is mede begrepen gevaar voor openbare rust, voor de goede zeden en de internationale betrekkingen.

Er is sprake van gevaar voor dan wel een inbreuk op de openbare orde op grond waarvan het voortgezet verblijf niet wordt toegestaan indien door de rechter een vrijheidsontnemende straf, taakstraf of maatregel is opgelegd (zie artikel 18 Vreemdelingenwet en artikel 3.86 en 3.87 Vreemdelingenbesluit en B1/2.2.4 Vreemdelingencirculaire).

9. Vreemdelingen die zich als zelfstandige in economische zin willen vestigen

Indien wordt voldaan aan de algemene voorwaarden genoemd onder 8.1 tot en met 8.6, kan voor verlening van een verblijfsvergunning voor het uitoefenen van een zelfstandig beroep of bedrijf in economische zin in aanmerking komen de vreemdeling die:

  • a. in Nederland zelfstandige ondernemersactiviteiten gaat verrichten;

    Het moet gaan om activiteiten van een nieuwe onderneming.

    Een onderneming is in elk geval nieuw als:

    • deze voor het eerst tot de markt toetreedt en wordt ingeschreven in het handelsregister;

    • er sprake is van een wijziging in de rechtsvorm en tegelijkertijd in de bedrijfsleiding (uitbreiding, inkrimping, vervanging);

    • de bedrijfsactiviteit ingrijpend wordt gewijzigd.

      Er blijft in elk geval sprake van een bestaande onderneming indien:

    • de rechtsvorm wijzigt maar niet de bedrijfsleiding, of

    • een andere verandering (bijvoorbeeld adres, wijziging in handelsnaam) plaatsvindt.

      Verder wordt uitgesloten de vreemdeling die:

    • op de loonlijst van een bedrijf in Nederland staat, maar zelf nog in het buitenland woont;

    • geld investeert in een bedrijf in Nederland, maar zelf verder geen ondernemersactiviteiten verricht; en

  • b. de leeftijd van 60 jaar nog niet heeft bereikt (voor Turkse onderdanen geldt dit vereiste niet op grond van de standstillbepaling van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij het Associatieverdrag); en

  • c. met zijn bedrijfsactiviteit een wezenlijk Nederlands economisch belang dient;

    Dit is het geval indien:

    • de bedrijfsactiviteit duidelijk innovatieve waarde heeft, dat wil zeggen iets positiefs toevoegt aan de Nederlandse economie;

    • de bedrijfsactiviteit niet concurrentieverstorend werkt in die zin dat afbreuk wordt gedaan aan een gezonde marktconcurrentie; en

  • d. voor het uitoefenen van de bedrijfsactiviteit uit het buitenland dient te worden aangetrokken.

    Dit wil zeggen dat in de beoogde functie niet kan worden voorzien door het aantrekken van een Nederlandse ingezetene dan wel een vreemdeling met een geldige verblijfstitel.

    Op de regel dat alleen iemand uit het buitenland kan worden aangetrokken als in Nederland niemand voorhanden is, kan slechts een uitzondering gemaakt worden indien het gaat om langer gevestigde, goed renderende bedrijven. Het gaat hier slechts om een opvolger van de exploitant, wanneer deze onvoorzien door langdurige ziekte of overlijden uitvalt.

Om te beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden onder c en d genoemd, dient door de Immigratie- en Naturalisatiedienst advies te worden gevraagd aan de Minister van Economische Zaken, met uitzondering van de bedrijfsactiviteiten onder 9.1 en verder genoemd (zie circulaire Minister van Economische Zaken d.d. 4 november 1992 DMO/DCM/AM92081647).

Bij een adviesaanvraag dienen in elk geval de volgende gegevens te worden overgelegd:

  • uittreksel uit handelsregister;

  • recente gewaarmerkte jaarcijfers;

  • referentie met betrekking tot het bedrijf: informatie over (het product van) het bedrijf; het innovatieve karakter van (het product van) het bedrijf; contracten met Nederlandse bedrijven; en

  • in geval van een nieuwe onderneming in vorenbedoelde zin (ook bij eerste aanvraag om een verblijfsvergunning of machtiging tot voorlopig verblijf) een ondernemingsplan, als bedoeld in 8.5.2.

9.1. Aanvragen waarvoor geen advies aan de Minister van Economische Zaken hoeft te worden gevraagd

9.1.1. Aanvragen voor het verrichten van seksuele dienstverlening

Artikel 3.32. Vreemdelingenbesluit:

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt niet verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als zelfstandige of in loondienst, indien die arbeid geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of het verlenen van seksuele diensten aan derden.

Het artikel 3.32 Vreemdelingenbesluit stelt buiten twijfel dat geen verblijfsvergunning wordt verleend voor het verrichten van arbeid, hetzij in loondienst, hetzij als zelfstandige, die geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen, omdat daarmee a priori geen wezenlijk Nederlands belang is gediend. Daarom behoeft in die gevallen geen advies te worden gevraagd.

Dit artikel ziet niet op gemeenschapsonderdanen.

Voor onderdanen van landen waarmee Europa-overeenkomsten zijn gesloten en die stellen dergelijke arbeid als zelfstandige te verrichten zie B11.

9.1.2. Aanvragen voor Chinees-Indonesische horecabedrijven in gemeenten waar de norm is bereikt

De norm is gesteld op één Chinees-Indonesisch restaurant per 12.500 inwoners per gemeente. Als in een gemeente reeds aan de gestelde norm wordt voldaan, hoeft de aanvraag niet voor advies aan de Minister van Economische Zaken te worden voorgelegd en wordt de aanvraag voor verblijf als zelfstandige afgewezen.

In gemeenten met een specifiek toeristisch karakter kan de norm iets ruimer worden gehanteerd.

Vooral bij deze horecabedrijven komt het voor dat vreemdelingen na een periode van arbeid in loondienst in een gevestigde horecaonderneming een nieuw bedrijf beginnen. Indien met dit nieuwe bedrijf de norm in een gemeente wordt overschreden, zal met een vanuit het buitenland aangetrokken nieuwe vreemdeling (als partner voor de nieuwe dan wel de bestaande onderneming) geen wezenlijk Nederlands economisch belang gediend zijn.

Deze aanvragen hoeven niet voor advies aan de Minister van Economische Zaken te worden voorgelegd.

Zolang niet aan de norm wordt voldaan, dient de aanvraag steeds voor advies aan de Minister van Economische Zaken te worden voorgelegd.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal zich ingevolge artikel 107 Vreemdelingenwet wenden tot de gemeente met het verzoek om informatie over het aantal inwoners, aantal en soort restaurants in een gemeente en eventuele bijzonderheden die de strikte hantering van de norm kunnen beïnvloeden.

9.1.3. Aanvragen voor Zuid- en Oost-Aziatische (niet Chinees-Indonesische) horecabedrijven in gemeenten waar de norm is bereikt

De norm is gesteld op één Zuid- en Oost-Aziatisch restaurant per 20.000 inwoners per gemeente, met een minimum van één per gemeente. Voor het overige geldt hetzelfde als onder 9.1.2.

9.1.4. Aanvragen voor overige horecabedrijven

Onder overige horecabedrijven vallen onder meer:

  • grillrooms;

  • pizzeria’s;

  • shoarmazaken; en

  • koffie- en eethuizen.

Met deze horecabedrijven wordt geen wezenlijk Nederlands economisch belang gediend en wordt dus niet voldaan aan tenminste één van de voorwaarden van artikel 3.30 Vreemdelingenbesluit. Deze aanvragen hoeven derhalve niet voor advies aan de Minister van Economische Zaken te worden voorgelegd.

9.1.5. Aanvragen voor overige bedrijfsactiviteiten

Onder overige bedrijfsactiviteiten vallen onder meer:

  • Islamitische slagerijen;

  • Turkse en Marokkaanse bakkerijen en winkels in deegspecialiteiten;

  • confectieateliers en handel in textiel; en

  • handel in ongeregelde goederen (= verkoop van nu eens dit, dan weer dat, bijvoorbeeld restanten van winkels en fabrieken; ook: uitdragerij).

Met deze bedrijfsactiviteiten wordt geen wezenlijk Nederlands economisch belang gediend en wordt dus niet voldaan aan tenminste één van de voorwaarden van artikel 3.30 Vreemdelingenbesluit. Deze aanvragen hoeven derhalve niet voor advies aan de Minister van Economische Zaken te worden voorgelegd.

9.2. Aanvragen waarvoor het vereiste van een wezenlijk Nederlands belang niet geldt

9.2.1. Aanvragen door Surinaamse onderdanen met verkregen rechten

Bij de vestiging van Surinaamse onderdanen die nog rechten kunnen ontlenen aan de overeenkomst inzake verblijf en vestiging van 1975 blijft een onderzoek naar de vraag of met de vestiging in Nederland een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend achterwege (zie B11 Vreemdelingencirculaire). De aanvraag dient derhalve niet ter advisering aan de Minister van Economische Zaken te worden voorgelegd. Er dient wel voldaan te worden aan de overige algemene en bijzondere voorwaarden onder 8.2.

9.2.2. Aanvragen door vreemdelingen die geruime tijd werkzaam zijn (geweest) op Nederlandse schepen, op boorplatformen of in het internationale wegtransport

Voor de vreemdelingen die onafgebroken gedurende zeven jaren werkzaam zijn (geweest) op Nederlandse schepen of boorplatformen of in het internationale wegtransport en die een aanvraag indienen voor verblijf als zelfstandige in economische zin, blijft een onderzoek naar de vraag of met de vestiging in Nederland een wezenlijk economisch belang is gediend, achterwege.

Zie artikel 3.30, derde lid, Vreemdelingenbesluit. Zie ook 4.1.2.6.

Onverminderd artikel 3.30 Vreemdelingenbesluit geldt het vereiste dat de betrokkene een goede conduitestaat heeft (lijst die onder andere in de scheepvaart wordt gebruikt en waarin gegevens over gedrag en geschiktheid zijn opgenomen).

9.2.3. Aanvragen door onderdanen van landen waarmee een Europa-overeenkomst is gesloten

De landen waarmee de Europese Gemeenschappen en hun Lidstaten Europa-overeenkomsten hebben afgesloten zijn:

  • Bulgarije;

  • Roemenië.

Van onderdanen van deze landen, die arbeid als zelfstandige in Nederland (willen gaan) verrichten, wordt niet geëist dat zij aantonen dat met hun onderneming en hun verblijf in Nederland een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend.

Zie B11 Vreemdelingencirculaire.

10. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

10.1. Beperking

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking: ‘arbeid als zelfstandige......(aanduiding van het beroep of bedrijf)’.

10.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de vergunning wordt de aantekening geplaatst: ‘Andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV.’

Nadat de vreemdeling drie jaar houder is geweest van deze verblijfsvergunning, wordt op de vergunning de aantekening geplaatst: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’ Deze wijziging wordt bij de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning doorgevoerd bij de aanvraag van het verblijfsdocument, dat wil zeggen nadat de vreemdeling drie jaar houder van de voor arbeid geldige vergunning is geweest.

EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen

EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen die zijn aan te merken als gemeenschapsonderdanen ontvangen op aanvraag een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt en waarop wordt aangetekend dat het verrichten van andere arbeid eveneens vrij is toegestaan en dat een tewerkstellingsvergunning hiervoor niet is vereist. Zie B10.

10.3. Voorschriften

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij betrokkene reeds verplicht verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet.

B6. Studie

Artikel 3.41. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met het volgen van studie worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. die voltijds hoger, voortgezet of beroepsonderwijs volgt aan een bij ministeriële regeling aan te wijzen onderwijsinstelling;

  • b. die met een door de bevoegde autoriteiten van de onder a bedoelde onderwijsinstelling afgegeven schriftelijke verklaring aantoont dat hij als student is of zal worden ingeschreven voor voltijdsonderwijs, en

  • c. wiens vertrek uit Nederland na voltooiing of tussentijdse beëindiging van de studie naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs is gewaarborgd.

2 Indien de vreemdeling in Nederland wil verblijven voor het volgen van voortgezet onderwijs of beroepsonderwijs, kan de verblijfsvergunning slechts worden verleend, indien het een dagopleiding betreft waarvoor Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is en waarmee de vreemdeling naar het oordeel van Onze Minister een positieve bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van het land van herkomst.

3 In afwijking van het eerste lid, onder b, kan de verblijfsvergunning worden verleend aan de vreemdeling die in Nederland wil verblijven ter voorbereiding op hoger onderwijs in Nederland, indien uit een door de bevoegde autoriteiten afgegeven schriftelijke verklaring blijkt dat de vreemdeling als student zal worden ingeschreven voor voltijdsonderwijs.

1. Inleiding

Het beleid inzake buitenlandse studenten is erop gericht om onder bepaalde voorwaarden vreemdelingen in de gelegenheid te stellen tijdelijk in Nederland te studeren of een opleiding te volgen. De positie van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland wordt hierdoor bevorderd, terwijl door de toelating voor een opleiding aan het voortgezet of beroepsonderwijs een positieve bijdrage kan worden geleverd aan de ontwikkeling van de landen van herkomst.

Het is aan vreemdelingen die hier te lande voor studiedoeleinden zijn toegelaten, toegestaan arbeid van bijkomende aard te verrichten. Het gaat hier om arbeid van maximaal 10 uur per week of seizoenarbeid in de maanden juni, juli en augustus.

Daarnaast is er ook sprake van arbeid van bijkomende aard, indien de student als verplicht onderdeel van de opleiding een stage volgt, al dan niet in de vorm van een leer-arbeidsovereenkomst. Deze werkzaamheden mogen niet meer dan 50% van de totale studieduur uitmaken. Bij werkzaamheden van meer dan 50% dient de student een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ aan te vragen.

Voor het verrichten van arbeid van bijkomende aard is wel een tewerkstellingsvergunning vereist.

Voor de verlening van een verblijfsvergunning voor het volgen van een stage die noodzakelijk is ter voltooiing van de opleiding in het land van herkomst wordt verwezen naar B5/5. Dit geldt ook voor de verlening van een verblijfsvergunning voor het opdoen van werkervaring die voor het toekomstig functioneren van de vreemdeling in het land van herkomst van belang is.

2. Voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning

In aanvulling op de algemene voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in B1, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van studie de volgende cumulatieve voorwaarden:

  • a. (voorlopige) inschrijving aan een onderwijsinstelling (paragraaf 2.1);

  • b. ondertekening van een schriftelijke verklaring van tijdelijk verblijf (paragraaf 2.2); en

  • c. voldoende en duurzame middelen van bestaan (paragraaf 2.3).

2.1. (Voorlopige) inschrijving aan een onderwijsinstelling

Het moet vaststaan dat de vreemdeling voor een studie/opleiding is of zal worden ingeschreven aan een in Nederland gevestigde onderwijsinstelling. Bij een beoogd verblijf ter voorbereiding op hoger onderwijs is voldoende de verklaring van de onderwijsinstelling dat de vreemdeling tot die instelling zal worden toegelaten, indien hij de aanvullende examens met goed gevolg heeft afgelegd.

De (voorlopige) inschrijving of (voorlopige) toelating moet blijken uit een verklaring die is afgegeven door het College van Bestuur of het bevoegd gezag.

2.1.1. De verblijfsvergunning voor studie aan hoger onderwijs

Het betreft hier de verlening van een verblijfsvergunning voor studie aan een in Nederland gevestigde kennisinstelling op het gebied of op het niveau van hoger onderwijs, die door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dan wel het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wordt bekostigd of aangewezen. Het gaat om bekostiging of aanwijzing op grond van een van de volgende wetten:

  • Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW, Stb. 1992, 593), met uitzondering van de Open Universiteit;

  • TNO-wet (Stb. 1985, 762);

  • Wet houdende Machtiging tot oprichting van de Stichting Nederlands Interdisciplinair Instituut (Stb. 1987, 130);

  • Wet op de Rijksbegroting;

  • Wet op de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (Stb. 1987, 369);

  • Wet op het specifiek cultuurbeleid.

Voor het volgen van een studie/opleiding aan een andere instelling kan slechts verblijf worden toegestaan, indien deze instelling

  • de toets nieuwe opleiding aantoonbaar met goed gevolg heeft ondergaan;

  • aantoonbaar beschikt over een kwaliteitskeurmerk op grond van het systeem van accreditatie; of

  • aantoonbaar met goed gevolg een beoordeling heeft ondergaan als bedoeld in de in artikel 5a.2, vierde lid, WHW bedoelde ministeriële regeling.

Het is ter vrije keuze van de betreffende instelling aan welke van de hiervóór genoemde toets/ beoordeling zij wenst te voldoen.

Overgangsregeling

Aangezien de toets nieuwe opleiding, het systeem van accreditatie op grond waarvan aan instellingen een keurmerk kan worden verleend, en de beoordeling op grond van de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 5a.2, vierde lid, WHW, nog niet in werking zijn getreden, dient voor bepaalde instellingen een overgangsregeling te gelden. Het gaat hier om instellingen die niet door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dan wel het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn bekostigd of aangewezen, maar die een studie/ opleiding aanbieden waarvoor in de praktijk wel verblijfsvergunningen worden verleend. Voor een studie/ opleiding aan deze instellingen (vermeld op de bijgevoegde lijst met instellingen waarvoor de overgangsregeling geldt), kunnen verblijfsvergunningen worden blijven verleend (mits uiteraard aan alle overige voorwaarden wordt voldaan) tot zes maanden na de datum van de eerste plaatsing in de Staatscourant van de toetsingskaders van alle drie hiervoor bedoelde toetsen/ beoordelingen. Op die manier worden deze instellingen tijdig in de gelegenheid gesteld aan een van de genoemde toetsen/ beoordelingen te voldoen. Na ommekomst van die zes maanden, waarbinnen deze toets/ beoordeling moet zijn afgerond, zijn er twee mogelijkheden:

  • 1. De instelling heeft de toets nieuwe opleiding met positief resultaat ondergaan, beschikt over het keurmerk na accreditatie of heeft een positieve beoordeling op grond van de ministeriële regeling bedoeld in artikel 5a.2, vierde lid, WHW. Het is nadrukkelijk aan de vreemdeling om het voorgaande aan te tonen. In dat geval kan in beginsel (dat wil zeggen indien aan alle overige voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning is voldaan) een verblijfsvergunning voor studie aan die instelling worden verleend;

  • 2. Er is geen sprake van een van de onder 1 bedoelde gevallen. In dat geval kan geen verblijfsvergunning voor studie aan die instelling meer worden verleend.

Voor een studie/ opleiding aan een instelling die thans niet bekostigd of aangewezen is en voor een studie/ opleiding waaraan in de praktijk nog geen verblijfsvergunning is verleend, kan geen verblijfsvergunning worden verleend.

Indien op 12 oktober 2002 (is datum inwerkingtreding van het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2002/40) reeds een verblijfsvergunning is verleend voor een studie aan een instelling die niet is bekostigd of aangewezen (en die valt onder deze overgangsregeling) wordt verlenging van de geldigheidsduur niet geweigerd op de grond dat een van de toetsen/ beoordelingen als hiervoor bedoeld niet met positief resultaat is ondergaan.

Indien na 12 oktober 2002 een verblijfsvergunning wordt verleend voor een studie aan een instelling die niet is bekostigd of aangewezen (dat wil zeggen op grond van deze overgangsregeling of nadat een van de toetsen/ beoordelingen met positief resultaat is ondergaan), ligt dit nadrukkelijk anders. In dat geval kan verlenging van de geldigheidsduur worden geweigerd, indien hetzij de toets of beoordeling niet met positief resultaat is afgerond, hetzij het op grond van die toets of beoordeling verleende keurmerk wordt ingetrokken.

Achtergrond

Uitgangspunt is dat verblijf in Nederland voor het volgen van een studie/ opleiding slechts mogelijk is, indien het een studie/ opleiding betreft op voldoende niveau aan een instelling van voldoende kwaliteit. Daarom is primair aangesloten bij de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dan wel het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bekostigde of aangewezen instellingen. Voor een studie/ opleiding aan gesubsidieerde instellingen wordt, gelet op het onzekere karakter van de subsidies, geen verblijf toegestaan.

Daarnaast wordt de verlening van verblijfsvergunningen aan bepaalde andere, gerenommeerde instellingen wenselijk geacht. Nu deze niet door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dan wel het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit worden bekostigd of aangewezen en het toch wenselijk is dat de kwaliteit en het niveau van de opleidingen gewaarborgd is, is aangesloten bij de hiervoor genoemde toetsen/ beoordelingen. Een instelling dient aantoonbaar een van deze toetsen/ beoordelingen met positief resultaat te hebben ondergaan. Tot het moment van invoering van die toetsen/ beoordelingen geldt een overgangsregeling voor instellingen die thans reeds, op basis van een concrete afspraak met de IND dan wel anderszins aantoonbaar, buitenlandse studenten hebben opgenomen.

2.1.2. De verlening van een verblijfsvergunning voor de voorbereiding op de studie

In bepaalde gevallen heeft een student een voorbereidingstijd nodig om zich te kwalificeren voor de beoogde studie aan het hoger onderwijs. Hiervoor legt hij aanvullende examens af (toegangstests), zoals bijvoorbeeld een toets beheersing van de Nederlandse taal. Deze verblijfsvergunning wordt verleend voor ten hoogste één jaar en kan niet worden verlengd. Verandering van studierichting of onderwijsinstelling geeft geen recht op een nieuwe voorbereidingstijd.

2.1.3. De verblijfsvergunning voor een opleiding aan voortgezet en beroepsonderwijs

Het betreft hier de verlening van een verblijfsvergunning voor het volgen van een opleiding aan het voortgezet- en beroepsonderwijs, in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs (Stb. 1986, 552) alsmede de Wet educatie- en beroepsonderwijs (Stb. 1995, 501).

Op grond van artikel 3.41, tweede lid, Vreemdelingenbesluit wordt voor een voltijdopleiding aan het voortgezet en beroepsonderwijs slechts verblijf toegestaan, indien het een dagopleiding betreft. Voor een schriftelijke studie of een avondopleiding wordt derhalve geen toelating verleend.

Bovendien dient het een studie of opleiding te betreffen waarvoor Nederland het meest aangewezen land is en waarmee de vreemdeling een positieve bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling van zijn land. Dit betekent dat indien de studie of opleiding of een soortgelijke studie of opleiding reeds bestaat in het land van herkomst, de vreemdeling niet voor verlening van een verblijfsvergunning in aanmerking komt.

Het feit dat Nederland het meest aangewezen land moet zijn betekent daarnaast dat, als er andere landen zijn, die meer dan Nederland aangewezen zijn voor het volgen van de desbetreffende studie of opleiding, niet aan dit criterium wordt voldaan. Meer aangewezen zijn bijvoorbeeld buurlanden, of landen waar een gemeenschappelijke taal wordt gesproken.

Bij de beoordeling van de vraag of Nederland als het meest aangewezen land moet worden aangemerkt, kunnen onder meer de volgende factoren worden betrokken:

  • Het betreft een opleiding die aantoonbaar alleen in Nederland kan worden gevolgd;

  • Het herkomstland van de vreemdeling heeft historische banden met Nederland;

  • De vreemdeling heeft familiebanden met reeds in Nederland verblijvende personen;

  • De vreemdeling is de Nederlandse taal machtig.

Indien nodig kan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen advies worden gevraagd over de studiemogelijkheden in de herkomstlanden waarmee Nederland een historische band heeft, zoals Suriname en Indonesië.

Of een positieve bijdrage wordt geleverd aan het eigen land is mede afhankelijk van de fase waarin het ontwikkelingsproces van het desbetreffende land zich bevindt. Als het gaat om een hooggeïndustrialiseerd land, zal niet snel sprake zijn van een positieve bijdrage. Voorts zal de aard van de desbetreffende opleiding van belang zijn. Als de opleiding of studie niet van wezenlijke betekenis is voor de arbeidsmarkt van het herkomstland, wordt namelijk evenmin een positieve bijdrage geleverd aan het eigen land.

2.2. Tijdelijk verblijf

Het tijdelijke karakter van het verblijf brengt met zich mee dat de vreemdeling die een verblijfsvergunning heeft voor studiedoeleinden bij voltooiing of tussentijdse beëindiging van de studie ons land dient te verlaten. De vreemdeling dient dan ook in elk geval een verklaring te ondertekenen waarmee hij verklaart ermee bekend te zijn dat hem uitsluitend voor studiedoeleinden verblijf in Nederland wordt toegestaan (model M43). Overigens blijft het ook dan in individuele gevallen mogelijk dat er aanwijzingen zijn die erop duiden dat de vreemdeling Nederland niet zal verlaten.

Voor vreemdelingen die hier te lande verblijf voor studiedoeleinden (dat wil zeggen: studie inclusief voorbereidend jaar) beogen, geldt een maximale verblijfsduur. Na ommekomst van deze maximale verblijfsduur kan aan hen geen verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met (de voorbereiding op) studie meer worden verleend.

De maximale verblijfsduur is afhankelijk van de studielast van de studie/opleiding die wordt gevolgd en bedraagt twee jaar meer dan die studielast. Indien een verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdend met de voorbereiding op studie, wordt de maximale verblijfsduur met één jaar verlengd.

Voorbeelden:

  • Aan een vreemdeling die geneeskunde wil studeren kan maximaal negen jaar verblijf voor studiedoeleinden worden toegestaan. De studielast van die studie is immers zes jaar, plus twee jaar, plus eventueel een voorbereidend jaar.

  • Ingeval van een studie rechten is dit zeven jaar (studielast is vier jaar, plus twee jaar, plus eventueel een voorbereidend jaar).

Indien tussentijds van studie/opleiding wordt gewisseld (van een studie/opleiding met een studielast van meer dan vier jaar in een andere studie/opleiding, of andersom), wordt de tijd die reeds is gestudeerd afgetrokken van de maximale looptijd van de nieuwe studie/opleiding.

Voorbeelden:

  • Een vreemdeling die geen voorbereidend jaar heeft gevolgd, gaat geneeskunde studeren. Na twee jaar breekt hij deze studie af en gaat hij rechten studeren. Hem rest dan nog een maximaal verblijf voor studiedoeleinden van vier jaar.

  • Een vreemdeling volgt na een voorbereidend jaar een studie met een studielast van vier jaar. Na één jaar gaat hij diergeneeskunde studeren (studielast zes jaar). In dat geval resteert een maximale verblijfsduur van zeven jaar.

De Informatiebeheer Groep te Groningen kan informatie verstrekken over de studielast van studies/opleidingen.

Ingeval van verandering van studierichting of onderwijsinstelling is voorts het gestelde onder 4 van toepassing.

Achtergrond

Bij de wijziging van de Wet op het Hoger Onderwijs is de maximale duur van inschrijving ‘als student’ geschrapt. De daaraan gekoppelde beperking van de verblijfsduur voor buitenlandse studenten is daardoor komen te vervallen. Gelet op het tijdelijke karakter van het verblijf op grond van studiedoeleinden, is besloten de duur van dit verblijf aan een maximum te verbinden. Dit maximum is altijd drie jaar meer dan de studielast van de betreffende studie/opleiding, mits een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voorbereidend jaar is verleend. Na ommekomst van de maximale termijn kan de verblijfsvergunning niet worden verlengd en kan de vreemdeling evenmin in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor het volgen van een andere studie/opleiding.

2.3. Middelen van bestaan

De financiële middelen van de vreemdeling moeten toereikend zijn voor de studie en het levensonderhoud gedurende de beoogde verblijfsperiode. In het Vreemdelingenbesluit is hierover het volgende opgenomen.

Artikel 3.42. Vreemdelingenbesluit:

1 Voor de toepassing van artikel 3.41 wordt onder voldoende middelen van bestaan verstaan:

  • a. indien de vreemdeling of een buiten Nederland gevestigde persoon of rechtspersoon de studie en het verblijf bekostigt: een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74 onder b, of

  • b. indien een in Nederland gevestigde persoon of rechtspersoon de studie en het verblijf van de vreemdeling bekostigt: een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, aangevuld met het in onderdeel a bedoelde bedrag; de in Nederland gevestigde persoon ondertekent een garantstelling.

2 Indien de studie en het verblijf middels periodieke betalingen worden bekostigd, zijn middelen van bestaan in afwijking van artikel 3.75 slechts duurzaam, indien naar het oordeel van Onze Minister voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de periodieke geldstroom.

3 In afwijking van artikel 3.75 zijn middelen van bestaan duurzaam, indien deze op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, voor een jaar of zoveel korter als de voorgenomen studie in Nederland zal duren, beschikbaar zijn.

4 In afwijking van artikel 3.75 zijn middelen van bestaan eveneens duurzaam, indien op een ten name van de vreemdeling gestelde bankrekening in Nederland een bedrag beschikbaar is, gelijk aan het maandelijkse normbedrag, bedoeld in het eerste lid, vermenigvuldigd met twaalf of zoveel minder als het aantal maanden dat de voorgenomen studie in Nederland zal duren.

Artikel 3.74. Vreemdelingenbesluit:

De in artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet bedoelde middelen van bestaan zijn voldoende, indien het netto-inkomen gelijk is aan:

  • a. de bijstandsnormen als bedoeld in artikel 21 van de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld;

  • b. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: het normbedrag voor uitwonende studenten, bedoeld in de Wet op de Studiefinanciering 2000, aangevuld met de college- en lesgelden die de vreemdeling verschuldigd is, of

  • c. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: een combinatie van de onder a en b genoemde normbedragen.

2.3.1. Voldoende middelen van bestaan

Voor de beoordeling of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan is van belang of de studie en het verblijf worden betaald door:

  • a. de vreemdeling zelf dan wel een buiten Nederland gevestigde (rechts)persoon; of

  • b. een in Nederland gevestigde (rechts)persoon.

  • Ad a. De studie en het verblijf van de vreemdeling kunnen behalve door de vreemdeling zelf, ook worden bekostigd door een buiten Nederland gevestigde persoon of instelling/organisatie. Er kan dan sprake zijn van een geldelijke bijdrage (bijvoorbeeld een studiebeurs) van een internationale organisatie van het land van herkomst, door of vanwege de Nederlandse regering of van een particulier fonds.

    Tevens kan sprake zijn van uitzending van de vreemdeling door zijn werkgever. In deze gevallen wordt onder voldoende middelen van bestaan verstaan een bedrag dat gelijk is aan de normbedragen voor uitwonende studenten die in de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF, Stb. 2000, 286) worden genoemd voor levensonderhoud, eventueel aangevuld met college- en/of lesgelden.

    Deze normbedragen worden elk half jaar per TBV bekendgemaakt.

  • ad b. Indien de studie door een in Nederland gevestigde persoon of instelling/organisatie wordt bekostigd, dient de vreemdeling aan te tonen dat de financiële positie van deze (rechts)persoon daartoe toereikend is. Toereikend wil zeggen dat de financier over voldoende middelen van bestaan moet beschikken om in zijn eigen onderhoud (en eventueel in dat van zijn gezin) en dat van de vreemdeling te kunnen voorzien. Vereist is dat de financier beschikt over inkomsten ter hoogte van minimaal de bijstandsnorm geldend voor zijn eigen situatie, en daarnaast over de WSF-norm voor uitwonende studenten voor het onderhoud van de vreemdeling.

    Indien hij een gezin onderhoudt dient hij derhalve te beschikken over inkomsten ter hoogte van minimaal de norm ingevolge de Wet werk en bijstand voor een gezin, plus, voor het onderhoud van de student, de norm voor uitwonende studenten. Ingeval hij alleenstaande is, moet hij aantonen over inkomsten te beschikken ter hoogte van de norm ingevolge de Wet werk en bijstand voor alleenstaanden, plus de norm voor uitwonende studenten.

    De financier dient daarnaast een garantstelling te ondertekenen (model M47).

2.3.2. Duurzaamheid van de middelen van bestaan

Middelen van bestaan zijn in het algemeen duurzaam, indien zij voor een periode van één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven (zie B1).

Bij aanvragen voor studiedoeleinden kunnen de studie en het verblijf van de vreemdeling ook worden gefinancierd door middel van periodieke betalingen. Deze betalingen kunnen afkomstig zijn van zowel een buiten als binnen Nederland gevestigde persoon of instelling. Deze middelen kunnen als duurzaam worden aangemerkt, indien voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de periodieke geldstroom.

In de regel zal de student dus moeten aantonen dat hij voor ten minste één jaar beschikt over voldoende middelen van bestaan. Bij aanvragen voor studiedoeleinden bestaat hierop evenwel een uitzondering. Indien de student namelijk een verblijf korter dan één jaar beoogt, zal het aan te tonen bedrag worden gerelateerd aan de daadwerkelijke duur van het verblijf. Als hij dus een verblijf van zes maanden beoogt, zal hij moeten aantonen voor die periode over voldoende middelen van bestaan te beschikken.

Indien de student beschikt over een bedrag op een (buitenlandse) bankrekening, dient dit bedrag minimaal gelijk te zijn aan twaalf maal (of zoveel minder als de daadwerkelijke duur van het verblijf) het toepasselijke maandelijkse normbedrag. Voorwaarde hierbij is wel dat de bankrekening mede of uitsluitend op naam van de student is gesteld. Niet relevant is van wie het geld afkomstig is.

3. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschriften

De in dit hoofdstuk genoemde verblijfsvergunningen worden verleend onder een beperking. Op grond van artikel 4.21, vierde lid, Vreemdelingenbesluit wordt bij de verlening van de verblijfsvergunning aangegeven of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten.

Tevens wordt aan de afgifte van de verblijfsvergunning het voorschrift verbonden dat een voldoende ziektekostenverzekering wordt afgesloten.

3.1. Beperkingen en arbeidsmarktaantekeningen

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘Studie …… (naam studierichting) aan …… (naam onderwijsinstelling) te …… (plaatsnaam)’.

Arbeid niet toegestaan met uitzondering van arbeid van bijkomende aard; TWV vereist; beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht.

In geval van toelating voor het afleggen van aanvullende examens geldt de volgende beperking: ‘aanvullend(e) examen(s) met het oog op studie aan …… (naam onderwijsinstelling) te …… (plaatsnaam).’ Arbeid niet toegestaan met uitzondering van arbeid van bijkomende aard; TWV vereist; beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht.

3.2. Voorschrift

In daarvoor in aanmerking komende gevallen wordt aan de verblijfsvergunning het voorschrift verbonden dat een hier te lande wonende, solvabele derde zich ten behoeve van de vreemdeling garant dient te stellen door ondertekening van een verklaring (model M47).

Ingevolge artikel 3.7, eerste lid, onder c, Vreemdelingenbesluit kan aan de verblijfsvergunning een voorschrift worden verbonden tot het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering.

4. Wijziging van studierichting of onderwijsinstelling

Voor verandering van studierichting of onderwijsinstelling moet wijziging worden gevraagd van de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. In beide gevallen geldt onverkort dat de totale termijn op grond waarvan iemand verblijf in Nederland voor studiedoeleinden is toegestaan, de maximale verblijfsduur niet mag overschrijden. Voorts dient de betrokkene ten aanzien van de andere studie/opleiding (of dezelfde studie/opleiding aan een andere onderwijsinstelling) te voldoen aan alle voorwaarden die in dit hoofdstuk zijn genoemd.

Ingeval van wijziging van studierichting dient de vreemdeling een verklaring over te leggen van de onderwijsinstelling waaraan hij de studie/opleiding wenst te volgen, waaruit blijkt dat voltooiing van de studie/opleiding binnen het resterende deel van de maximale verblijfsduur in beginsel mogelijk is. Indien het gaat om dezelfde studie/opleiding aan een andere onderwijsinstelling, behoeft een dergelijke verklaring niet te worden overgelegd.

Achtergrond

Aangezien het volgen van een studie/opleiding primair is gericht op voltooiing ervan, is een verklaring van de onderwijsinstelling nodig waaruit blijkt dat voltooiing van de studie/opleiding binnen het resterende deel van de maximale termijn in beginsel mogelijk is. Ingeval slechts een wijziging van de onderwijsinstelling wordt beoogd, wordt aangenomen dat de studie/opleiding op hetzelfde niveau wordt voortgezet. De genoemde verklaring hoeft in dat geval dan ook niet te worden overgelegd.

Studenten aan wie een verblijfsvergunning voor het volgen van een voorbereidend jaar is verleend, komen bij wisseling van de studie niet opnieuw in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met de voorbereiding op studie.

Bijlage:

lijst met instellingen waarvoor de overgangsregeling geldt

  • AIESEC (Rotterdam)

  • Amsterdam Dance Centre (Amsterdam)

  • Asser College Europe / TMC Asser Instituut (Den Haag)

  • CIJS (Centrum voor Internationale Juridische Samenwerking, Leiden)

  • Euro Missionary Training College / stichting WEC / Cornerstone (Beugen)

  • European University (Den Haag)

  • HAIL (The Hague Academy of International Law, Den Haag)

  • ILS/TNO Leather and Shoe Research Institute (Waalwijk)

  • International Technology College/School of Audio Engeneering (Amsterdam)

  • Internationale School Eerde (Ommen)

  • MERU/MVU (Vlodrop)

  • NIMBAS (Utrecht)

  • Onderwijscentrum Horeca (Zoetermeer)

  • Philips International Institute of Technological Studies (Eindhoven)

  • Practical Training Centre (PTC+, Ede)

  • Shell Learning Centre (Noordwijkerhout)

  • Teikyo University (Maastricht)

  • TSM Business School (Enschede)

  • Tyndale Theological Seminary (Badhoevedorp)

  • Vliegschool Rob v/d Sigtenhorst (Twello)

  • Wackers Academy (Amsterdam)

  • Webster University (Leiden)

  • Willibrordhuis (Vogelensang)

5. Gezinshereniging en -vorming

5.1. Inleiding

Voor verlening van een verblijfsvergunning komen in aanmerking de echtgeno(o)t(e) of (geregistreerde) partner van de buitenlandse student, alsmede zijn minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin. Behalve het middelenvereiste (zie paragraaf 5.2) zijn de algemene bepalingen van B1 van toepassing. Daarnaast is B2 van toepassing, met uitzondering van het gedeelte over voortgezet verblijf, aangezien het gaat om een verblijfsrecht van tijdelijke aard (zie artikel 3.5, tweede lid, onder j en k, en artikel 3.51, eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit).

Om te verzekeren dat de gezinsleden slechts verblijf krijgen gedurende de periode van studie van de hoofdpersoon, krijgt de aan hen verstrekte verblijfsvergunning dezelfde geldigheidsduur als die van de hoofdpersoon.

5.2. Middelen van bestaan

De buitenlandse student moet duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan:

Voldoende

De algemene regels met betrekking tot de hoogte van het inkomen (zie B1) zijn van toepassing. Dit betekent dat de buitenlandse student dient te beschikken over inkomsten ten minste gelijk aan het bestaansminimum voor een gezin in de zin van de Wet werk en bijstand voor personen van 21 jaar en ouder.

Duurzaam

Middelen van bestaan worden als duurzaam aangemerkt, indien deze voor ten minste één jaar beschikbaar zijn. Indien de buitenlandse student in het bezit is van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur korter dan een jaar, zal het aan te tonen bedrag worden gerelateerd aan de daadwerkelijke duur van het verblijf.

Ongestoord verloop van de geldstroom

Hier geldt hetzelfde als hetgeen in paragraaf 2.3.2 is neergelegd, echter nu voor het normbedrag dat in de onderhavige paragraaf is genoemd.

Indien een hier te lande wonende solvabele derde zich ter meerdere zekerheid reeds garant heeft gesteld voor de buitenlandse student, dient vast te staan dat deze garantstelling ook geldt voor het hiervoor onder ‘voldoende’ genoemde normbedrag.

Garantstelling ingeval van niet-huwelijkse, niet geregistreerde partner

De buitenlandse student dient een garantverklaring (model M47) te ondertekenen, waarmee hij zich garant stelt voor de kosten die voor de Staat en voor andere openbare lichamen voortvloeien uit het verblijf van de buitenlandse partner, alsmede voor de kosten van terugkeer naar een land waar de toelating van die buitenlandse partner is gewaarborgd.

Deze garantstelling hoeft de student niet te ondertekenen, indien er voor hem op grond van het gestelde in paragraaf 2.3.1 al een garantstelling is ondertekend door een in Nederland wonende solvabele derde. In dit geval dient wel vast te staan dat deze garantstelling ook geldt voor het hierboven onder ‘voldoende’ genoemde bedrag.

5.3. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf bij echtgeno(o)t(e)/(geregistreerd) partner/ouder …… (naam).’ Arbeid niet toegestaan.

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet.

B7. Uitwisseling

1. Inleiding

Artikel 3.43 t/m 3.45 Vreemdelingenbesluit geeft het kader waarbinnen aan de Minister de bevoegdheid is verleend om verblijfsvergunningen te verlenen onder beperkingen verband houdend met uitwisseling en verblijf als au pair. Indien aan de in die artikelen vermelde voorwaarden is voldaan, is de Minister bevoegd de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, doch niet verplicht.

De bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen is geregeld in dit hoofdstuk.

In paragraaf 1.1 worden de uitgangspunten vermeld voor verlening van een verblijfsvergunning in het kader van uitwisseling. In paragraaf 2 worden de (aanvullende) voorwaarden vermeld voor verlening van een verblijfsvergunning als au pair. Paragraaf 3 vermeldt aanvullend op paragraaf 1.1 nadere voorwaarden voor verblijf in het kader van uitwisseling van vreemdelingen afkomstig uit Australië, Canada en Nieuw-Zeeland. In paragraaf 4 wordt ingegaan op de aanvullende voorwaarden die gelden voor uitwisseling van vreemdelingen op basis van programma’s van door de Nederlandse centrale overheid aangewezen particuliere organisaties.

1.1. Verblijf algemeen

Het begrip uitwisseling kenmerkt zich door wederkerigheid, in die zin dat de mogelijkheid om de samenleving en cultuur te leren kennen ook in het land van herkomst van de buitenlandse jongeren bestaat voor Nederlandse jongeren.

Als algemene uitgangspunten voor verlening van een verblijfsvergunning in het kader van dit hoofdstuk gelden de volgende regels:

  • degene die in het kader van culturele uitwisseling naar Nederland komt, mag niet ten laste komen van de publieke middelen en de (tijdige) terugreis moet gewaarborgd zijn; en

  • het verblijf heeft het karakter van een kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur en is daarom slechts éénmalig en wordt voor ten hoogste een jaar verleend, te rekenen vanaf de dag na datum van inreis in Nederland; en

  • voortgezet verblijf op grond van uitwisseling wordt niet toegestaan; en

  • het verrichten van betaalde arbeid is slechts in met name genoemde gevallen toegestaan.

Uiteraard kan verlening van een verblijfsvergunning in het kader van uitwisseling worden geweigerd in geval een wettelijke weigeringgrond van toepassing is of indien aan een algemene voorwaarde voor verlening van de verblijfsvergunning niet is voldaan. Daarbij valt te denken aan de situatie dat de vreemdeling gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid of de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Zie B1.

Voorts valt in dit verband te denken aan het weigeren van medewerking aan een onderzoek naar of behandeling van tuberculose aan de ademhalingsorganen, voorzover die medewerking, gelet op de nationaliteit, mag worden verlangd (artikel 3.79 Vreemdelingenbesluit en B1/2.2.5 Vreemdelingencirculaire).

Ook vreemdelingen ten aanzien van wie op grond van hun nationaliteit niet de verplichting geldt te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf voor het beoogde doel kunnen een machtiging tot voorlopig verblijf aanvragen teneinde vooraf duidelijkheid te verkrijgen of de verblijfsvergunning kan worden verleend. Zie ook B1.

1.2. Gezinshereniging of -vorming

Aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor (verruimde) gezinshereniging of -vorming met een in het kader van uitwisseling in Nederland verblijvende vreemdeling worden afgewezen. De verblijfsvergunning wordt ingetrokken indien de in het kader van uitwisseling in Nederland verblijvende vreemdeling overgaat tot gezinshereniging of gezinsvorming met een al dan niet rechtmatig in Nederland verblijvende persoon. De vreemdeling wordt dan in de gelegenheid gesteld een aanvraag in te dienen tot wijziging van de vergunning.

1.3. Geldigheidsduur

Artikel 3.65. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als au pair worden verleend voor de duur van ten hoogste een jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de vreemdeling Nederland is ingereisd.

Artikel 3.66. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf in het kader van uitwisseling worden verleend voor de duur van ten hoogste een jaar, te rekenen vanaf de dag na de dag waarop de vreemdeling Nederland is ingereisd.

Artikel 3.69. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet onder een beperking verband houdend met de voorbereiding op een studie, verblijf als au pair of verblijf in het kader van uitwisseling ten hoogste voor één jaar verleend en wordt de geldigheidsduur ervan na één jaar niet verlengd.

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.65 dan wel 3.66 Vreemdelingenbesluit verleend voor een periode van ten hoogste één jaar met ingang van de dag na de datum van inreis in Nederland.

Ingevolge artikel 3.69 Vreemdelingenbesluit wordt de geldigheidsduur van de vergunning voor dit doel na een jaar niet verlengd.

2. Au pairs

2.1. Inleiding

Het uitgangspunt voor verblijf als au pair is buitenlandse jongeren – in korte tijd en onder bepaalde voorwaarden – de gelegenheid te bieden kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur, waarbij de au pair geen arbeid in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen mag verrichten. Een belangrijke plaats bij de beoordeling vooraf en bij het toezicht wordt ingenomen door de bewustverklaring (model M44) en de overeenkomst au pair – gastgezin (model M44-A). In de overeenkomst komen de au pair en het gastgezin overeen dat zij de daarin neergelegde verplichtingen zullen nakomen. Hetgeen wordt vastgelegd in de overeenkomst is direct van toepassing op de desbetreffende au pair en het gastgezin.

Enig artikel

Het gastgezin verleent de au pair faciliteiten, in ruil waarvoor de au pair licht huishoudelijk werk in het gezin verricht. Het verblijf heeft dus primair een cultureel karakter. Dit verblijfskarakter en de noodzaak om oneigenlijk gebruik van het au pair-beleid tegen te gaan, rechtvaardigen een restrictieve toepassing van het beleid.

2.2. Aard van het verblijf en werkzaamheden

De au pair verblijft in een (eenouder)gastgezin van minimaal twee personen.

Wat betreft de tegenprestatie van de au pair mag er geen sprake zijn van arbeid in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen waarvoor een tewerkstellingsvergunning is vereist. In dat geval moet een verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst worden aangevraagd. Evenmin wordt de tegenprestatie aangemerkt als arbeid in de zin van het recht van de Europese Unie, terwijl een au pair in die hoedanigheid ook niet op grond van verlening of ontvangst van diensten verblijfsrecht aan het recht van de Europese Unie kan ontlenen.

Indien het gastgezin de au pair werkzaamheden laat verrichten waarvoor ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning verplicht is, is het gastgezin strafbaar op grond van de Wet arbeid vreemdelingen. Zie het gestelde in B5/7 Vreemdelingencirculaire (wettelijke maatregelen tegen illegale tewerkstelling).

2.3. Voorwaarden voor verblijf als au pair

Artikel 3.43. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met verblijf als au pair worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. die achttien jaar of ouder, maar jonger dan zesentwintig jaar is;

  • b. die ongehuwd is en niet de zorg heeft voor kinderen;

  • c. die niet eerder rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, heeft gehad;

  • d. die als au pair verblijft in een gastgezin, bestaande uit twee of meer personen, voor wie de vreemdeling niet eerder werkzaamheden heeft verricht;

  • e. die als tegenprestatie voor het verblijf in het gastgezin niet meer dan dertig uur per week lichte huishoudelijke werkzaamheden verricht, en

  • f. wiens vertrek uit Nederland naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs is gewaarborgd.

2 De verblijfsvergunning kan worden verleend, indien het gastgezin duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan en een garantverklaring heeft ondertekend. Middelen van bestaan zijn voldoende, indien het gastgezin beschikt over een inkomen gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden van eenentwintig jaar en ouder. In afwijking van artikel 3.75, zijn middelen van bestaan duurzaam, indien zij voor ten minste één jaar beschikbaar zijn.

3 Bij de aanvraag wordt door de vreemdeling en het gastgezin een schriftelijke verklaring ondertekend, waarin zij onder meer verklaren dat de vreemdeling als au pair tijdelijk in het gastgezin verblijft.

4 Het model van de verklaringen wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Beleidsregel

De aanvraag wordt afgewezen indien de aanvrager:

  • de feitelijke zorg of zorgplicht heeft voor (andere) afhankelijke gezinsleden (dan kinderen, bedoeld in artikel 3.43, eerste lid, onder b, Vreemdelingenbesluit). Indien de au pair bij de aanvraag om een verblijfsvergunning geen verklaring burgerlijke staat (model M41) ondertekent wordt aangenomen dat hij of zij de feitelijke zorg of zorgplicht heeft voor (andere) afhankelijke gezinsleden;

  • niet daadwerkelijk woon- en verblijfplaats heeft in de woning van het gastgezin en evenmin daar staat ingeschreven;

  • andere werkzaamheden verricht dan waarvoor in zijn of haar aanwezigheid steeds aantoonbaar een alternatief voorhanden is (dat wil zeggen andere werkzaamheden dan die welke gewoonlijk worden verricht door een of meer leden van het gastgezin, een oppas of huishoudelijke hulp);

  • met uitsluiting van de leden van het gastgezin volledig verantwoordelijk is voor huishoudelijke taken (de au pair verblijft immers op basis van gelijkheid met de gezinsleden in het gastgezin);

  • meer dan acht uur op een dag werkt (inclusief werkzaamheden ’s avonds, zoals oppassen) of minder dan twee vrije dagen per week heeft;

  • geen antecedentenverklaring (model M 37) ondertekent;

  • geen volledig ingevulde en ondertekende overeenkomst overeenkomstig model M44-A heeft overgelegd, of niet alle gegevens, die op dat model kunnen worden ingevuld, heeft verstrekt;

  • verblijf wenst in een gastgezin dat wegens misbruik is uitgesloten van het au pair-beleid.

2.4. Beperking

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf als au pair bij …(naam gastgezin) te … (plaatsnaam).’

2.5. Arbeidsmarktaantekening

Op het document wordt aangetekend ‘Arbeid niet toegestaan’.

In het geval de au pair onderdaan is van een Lidstaat van de Europese Unie of Europese Economische Ruimte, wordt de verblijfsvergunning verleend onder dezelfde beperking, maar wordt aangetekend: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

2.6. Voorschrift

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

2.7. Verandering van gastgezin

Voor verandering van gastgezin moet wijziging van de vergunning worden gevraagd. Deze aanvraag komt voor inwilliging in aanmerking indien ook in de relatie met het nieuwe gastgezin wordt voldaan aan de eerdergenoemde voorwaarden. Zie artikel 3.80 Vreemdelingenbesluit. In geen geval mag echter de toegestane verblijfstermijn van één jaar daardoor worden overschreden.

2.8. Uitsluiting van gastgezin bij misbruik

Wanneer bij een gastgezin misbruik van het au pair-beleid wordt geconstateerd dan zal dit gezin gedurende een periode van vijf jaar worden uitgesloten van de mogelijkheid tot het verlenen van faciliteiten aan een au pair.

Er is sprake van misbruik als de au pair en het gastgezin doelbewust handelen in strijd met de Vreemdelingenwet of de Wet arbeid vreemdelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het achterhouden van informatie, het laten verrichten van werkzaamheden gedurende meer dan 30 uur per week of het laten verrichten van werkzaamheden die niet onder het au pair-beleid vallen. Ook ander misbruik waarbij de au pair is betrokken, zoals bijvoorbeeld een misdrijf in de zin van het Wetboek van Strafrecht, kan tot uitsluiting van het beleid leiden. Sanctionering van het gastgezin vindt echter alleen plaats indien aan het misbruik van de au pair door het gastgezin een intrekking van de verblijfsvergunning, een geldboete of (onherroepelijke) veroordeling ten grondslag ligt.

De hierboven bedoelde termijn van vijf jaar vangt aan op de datum waarop de intrekkingsbeschikking van de verblijfsvergunning in rechte onaantastbaar is geworden, dan wel op de datum waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden. Indien de tenuitvoerlegging van de sanctie pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de sanctie volledig ten uitvoer is gelegd (zie B1/2.2.4.1).

3. Programma’s met Canada, Australië en Nieuw-Zeeland

3.1. Inleiding

Nederland heeft met Canada (Working Holiday Program, WHP), Australië en Nieuw-Zeeland (Working Holiday Scheme, WHS) afspraken gemaakt op grond waarvan jongeren die de nationaliteit één van die landen bezitten via een zogenoemde betaald-werkvakantie kennis kunnen maken met de cultuur van de Nederlandse samenleving.

Deze mogelijkheid bestaat ingevolge de gemaakte afspraken ook voor Nederlandse jongeren in de genoemde landen.

Deelnemers aan het WHP of het WHS hoeven geen student te zijn (geweest). Dit betekent dat jongeren van die drie nationaliteiten via een organisatie een uitwisselingsprogramma kunnen volgen, maar bijvoorbeeld ook jongeren van bedoelde nationaliteiten die individueel reizen kunnen een beroep op de regeling doen.

Om in de kosten van hun verblijf te voorzien is het deze jongeren toegestaan betaalde arbeid te verrichten. Het mogen werken vormt echter niet het verblijfsdoel, maar is slechts een middel om het verblijf te kunnen financieren. Een arbeidsovereenkomst mag echter wel een langere periode omvatten en ook een open einde hebben.

Leges

Voor de leges voor betaald werkvakanties geldt een bijzonder, verlaagd tarief. Zie B1/4.1.2.

3.2. Aard van het verblijf en de werkzaamheden

In het kader van het WHP en het WHS worden verschillende programma’s aangeboden door verschillende organisaties. De jongere is niet verplicht hier gebruik van te maken.

Indien niet uitdrukkelijk met een eventuele uitwisselingsorganisatie anders is overeengekomen, is de jongere gedurende zijn verblijf volledig zelf verantwoordelijk en aansprakelijk.

Indien de jongere – rekening houdend met de kosten van zijn terugreis – niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt en hij niet binnen zes weken over betaald werk kan beschikken, dient hij Nederland te verlaten.

3.3. Verblijf in het kader van WHP en WHS

Artikel 3.45. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden verleend onder een beperking verband houdend met uitwisseling aan de vreemdeling van achttien jaar of ouder met de Australische, Canadese of Nieuw-Zeelandse nationaliteit:

  • a. die voldoet aan de nader door Onze Minister te stellen vereisten ten aanzien van leeftijd en burgerlijke staat;

  • b. die niet de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, en

  • c. wiens vertrek uit Nederland naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs is gewaarborgd.

2 Onder voldoende middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder b. In afwijking van artikel 3.75 zijn middelen van bestaan duurzaam, indien zij voor een periode van zes weken beschikbaar zijn.

Beleidsregel

De aanvraag wordt afgewezen indien de vreemdeling:

  • ouder is dan 30 jaar;

  • geen antecedentenverklaring ondertekent;

  • geen retourticket bezit, dan wel de middelen hiervoor.

Beleidsregel

De aanvraag wordt niet afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, tenzij de vreemdeling ten laste komt van de algemene middelen.

3.4. Beperking

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘verblijf in het kader van (naam van het relevante uitwisselingsprogramma)’.

3.5. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning wordt aangetekend: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist. Beroep op de publieke middelen kan leiden tot verblijfsbeëindiging.’.

3.6. Voorschriften

Aan de verblijfsvergunning wordt als voorschrift verbonden het aantonen voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

In het geval van een uitnodigende instelling kan aan dit voorschrift ook worden voldaan door middel van ondertekening van een garantverklaring door die instelling (model M48).

3.7. Wijziging van verblijfplaats

De vreemdeling is in beginsel vrij in de keuze van zijn verblijfplaats in Nederland. Met het oog op het toezicht op vreemdelingen dient hij een wijziging te melden bij de korpschef. In het geval van een uitnodigende instelling is die instelling verantwoordelijk voor de schriftelijke melding.

3.8. Onverplichte machtiging tot voorlopig verblijf

Hoewel het bij het WHP en het WHS om nationaliteiten gaat, waar geen verplichting geldt te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, is in het belang van de jongeren de afspraak gemaakt dat de jongeren die op basis van deze uitwisselingsafspraken in Nederland willen verblijven een machtiging tot voorlopig verblijf in het land van herkomst kunnen aanvragen. De jongere heeft aldus eerder duidelijkheid of hem verblijf kan worden verleend.

Om zoveel mogelijk jongeren de gelegenheid te bieden van het programma gebruik te maken (onder wie dus ook de jongeren bij wie pas tijdens een rondreis door Europa de wens hiertoe ontstaat) is de afspraak gemaakt dat aanvragen tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf door jongeren die aan deze uitwisselingsprogramma’s wensen deel te nemen bij iedere Nederlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging kunnen worden ingediend.

Bij indiening van de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van de WHP of WHS controleert de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging het volgende:

  • de identiteit van de jongere;

  • het grensoverschrijdingdocument dat nog ten minste de gebruikelijke vier weken na de beoogde terugkeerdatum geldig moet zijn;

  • het bezit van een retourticket, dan wel voldoende middelen hiervoor;

  • het bezit van een voldoende ziektekostenverzekering; indien buiten Nederland afgesloten met dekking voor in elk geval Nederland en ten minste geldig voor de duur van het voorgenomen verblijf; indien daarover (nog) niet wordt beschikt, deelt de vertegenwoordiging aan de aanvrager mede dat de verplichting over een dergelijke verzekering te beschikken als voorschrift aan de te verlenen verblijfsvergunning zal worden verbonden;

  • vermelding van de plaats waar de jongere wil gaan verblijven in Nederland;

  • de leeftijd;

  • criminele antecedenten (in het Nederlands Schengen Informatiesysteem).

Artikel 4.47. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet en die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van langer dan drie maanden, meldt zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft.

2 Voor de berekening van de in het eerste lid bedoelde termijn van drie maanden wordt eerder verblijf in Nederland binnen een tijdvak van zes maanden, onmiddellijk voorafgaande aan de binnenkomst, mede in aanmerking genomen.

3 Indien de vreemdeling jonger is dan twaalf jaar, doet degene bij wie de vreemdeling woont of verblijft de melding.

4 Het eerste lid is niet van toepassing op onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel 4.49. Vreemdelingenbesluit:

De vreemdeling die houder is van een visum of een document voor grensoverschrijding waarin door de daartoe bevoegde autoriteit een aantekening is gesteld omtrent aanmelding bij een vreemdelingendienst in Nederland, meldt zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de in deze aantekening vermelde gemeente is gelegen.

Indien ten behoeve van de jongere een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van het WHP of het WHS is afgegeven, meldt deze zich ingevolge artikel 4.47 dan wel 4.49 Vreemdelingenbesluit binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland bij de korpschef. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.33a, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen, dient de jongere vervolgens bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in. De burgemeester verstrekt in deze situatie het bescheid rechtmatig verblijf (bijlage 7g Voorschrift Vreemdelingen) aan de jongere. Op het bescheid rechtmatig verblijf wordt vermeld dat het verrichten van arbeid is toegestaan en dat een tewerkstellingsvergunning niet is vereist.

3.9. Indiening aanvraag verblijfsvergunning in land van herkomst

Artikel 3.101. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag, bedoeld in de artikelen 14 en 20 van de Wet, wordt ingediend op een bij ministeriële regeling aan te wijzen plaats.

2 In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag, indien de vreemdeling rechtens de vrijheid is ontnomen ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd.

3 In afwijking van het eerste lid kan de aanvraag, bedoeld in artikel 14 van de Wet, tevens worden ingediend bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Australië, Nieuw-Zeeland of Canada, indien de vreemdeling de Australische, Nieuw-Zeelandse of Canadese nationaliteit bezit en in Nederland wil verblijven in het kader van een uitwisselingsprogramma tussen Nederland en die landen.

In artikel 3.33a Voorschrift Vreemdelingen is de plaats van indiening van de aanvraag, als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet, nader uitgewerkt.

Artikel 3.33a. Voorschrift Vreemdelingen:

1 De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

2 In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder s, van het Besluit, ingediend bij de korpschef van de politieregio waar de aangifte is gedaan.

Voor Australische, Canadese en Nieuw-Zeelandse jongeren is een uitzondering gemaakt op de hoofdregel dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd moet worden ingediend op een bij ministeriële regeling aan te wijzen plaats.

Zij kunnen ingevolge het bepaalde in het derde lid van artikel 3.101 Vreemdelingenbesluit de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd tevens indienen bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigingen van Nederland in het land waarvan zij de nationaliteit bezitten.

Indien de Minister van Buitenlandse Zaken (het hoofd van de Visadienst) oordeelt dat de voorwaarden voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf is voldaan, geven de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigingen een machtiging tot voorlopig verblijf af. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, in dit kader, voorzien van alle relevante stukken en informatie, wordt door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging direct doorgezonden naar de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats wil kiezen, ter bespoediging van de procedure in Nederland. De vreemdeling meldt zich binnen drie dagen na aankomst in Nederland bij de korpschef van het regionale politiekorps, waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats wenst te houden (artikel 4.47 Vreemdelingenbesluit dan wel artikel 4.49 Vreemdelingenbesluit). Vervolgens vervoegt de vreemdeling zich bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft ter voldoening van de verschuldigde leges. De burgemeester zendt de aanvraag, voorzien van alle relevante stukken en informatie, welke in dit geval reeds van de Nederlandse vertegenwoordiging zijn ontvangen, door naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ter beslissing op de aanvraag.

4. Programma’s van particuliere organisaties

4.1. Inleiding

Buitenlandse jongeren kunnen – onder bepaalde voorwaarden en onder verantwoordelijkheid van een hiertoe aangewezen organisatie – als deelnemer aan een cultureel uitwisselingsprogramma tijdelijk in Nederland verblijven om kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur.

Een uitwisselingsprogramma kenmerkt zich door wederkerigheid, ofwel de mogelijkheid om een vreemde samenleving en cultuur te leren kennen, bestaat ook in het land van herkomst van de deelnemende jongere voor Nederlandse jongeren. De particuliere uitwisselingsorganisatie moet kunnen bevestigen dat het programma daadwerkelijk tweezijdig werkt.

Instellingen die culturele uitwisselingsprogramma’s organiseren, kunnen onder voorwaarden op hun verzoek op een (centraal bij te houden) lijst van de Immigratie- en Naturalisatiedienst worden geplaatst, waarna aanvragen van de aangewezen organisaties om verblijf ten behoeve van deelnemers aan hun programma’s kunnen worden behandeld zoals hierna omschreven onder 4.8.

Elke uitwisselingsorganisatie die (via de betreffende regionale directie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst) verzoekt op de bedoelde lijst te worden geplaatst, wordt getoetst op overeenstemming van het geboden programma met het hier geschetste beleid. Bovendien kan de organisatie worden getoetst op solvabiliteit.

De organisatie ondertekent per toe te laten jongere het na te noemen formulier model M48.

Organisaties die op de in 4.1 bedoelde lijst van de Immigratie- en Naturalisatiedienst voorkomen, kunnen tussentijds worden gecontroleerd op het nog steeds voldoen aan, respectievelijk het nakomen van alle voorwaarden.

4.2. Aard van het verblijf

De deelnemer aan een cultureel uitwisselingsprogramma van een aangewezen organisatie wordt geplaatst in een gastgezin van de organisatie onder volledige verantwoordelijkheid van die organisatie.

De deelnemer maakt kennis met de Nederlandse samenleving en cultuur via het verblijf in het gastgezin, deelname aan activiteiten van de organisatie, en via het volgen van onderwijs.

Eventueel te verrichten vrijwilligerswerk is uitsluitend toegestaan indien hiervoor een tewerkstellingsvergunning is verleend.

Een deelnemer kan binnen het kader van culturele uitwisseling ook niet op grond van het ontvangen of verlenen van diensten verblijfsrecht aan het recht van de Europese Unie ontlenen.

Indien een jongere met de Canadese, Australische of Nieuw-Zeelandse nationaliteit ook voldoet aan alle in paragraaf 3.3 genoemde voorwaarden, dan prevaleert de voor de jongere gunstigste regeling.

4.3. Voorwaarden voor deelname

Artikel 3.44. Vreemdelingenbesluit

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf in het kader van uitwisseling aan de vreemdeling:

  • a. die vijftien jaar of ouder, maar jonger dan zesentwintig jaar is;

  • b. die ongehuwd is en niet de zorg heeft voor kinderen;

  • c. die op grond van een door Onze Minister goedgekeurd uitwisselingsprogramma tijdelijk in Nederland wil verblijven in een gastgezin, bestaande uit twee of meer personen voor wie de vreemdeling niet eerder werkzaamheden heeft verricht;

  • d. die niet eerder rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, heeft gehad, en

  • e. wiens vertrek uit Nederland naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs is gewaarborgd.

2 Bij de aanvraag wordt door de uitwisselingsorganisatie een garantverklaring ondertekend. Het model van de verklaring wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Beleidsregel:

De aanvraag wordt afgewezen indien de vreemdeling:

  • de feitelijke zorg of zorgplicht heeft voor afhankelijke gezinsleden;

  • geen antecedentenverklaring (model M37) ondertekent;

  • weigert medewerking te verlenen aan onderzoek naar tuberculose van de ademhalingsorganen of behandeling ervan (zie artikel 3.79 Vreemdelingenbesluit en B1/3.1.6), voorzover die medewerking gelet op de nationaliteit mag worden verlangd;

  • geen verklaring inzake burgerlijke staat (model M41) ondertekent.

Beleidsregel:

De aanvraag wordt niet afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, tenzij de vreemdeling ten laste komt van de algemene middelen.

4.4. Beperking

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘verblijf in het kader van uitwisselingsprogramma van (naam uitwisselingsorganisatie)’.

4.5. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning wordt aangetekend: ‘Arbeid niet toegestaan. Een beroep op de publieke middelen kan leiden tot verblijfsbeëindiging.’

4.6. Voorschrift

Omdat door de uitwisselingsorganisatie een ondertekende garantverklaring van het model M48 over is gelegd, wordt geen apart voorschrift tot het sluiten van een ziektekostenverzekering aan de vergunning verbonden.

4.7. Verandering van gastgezin

Omdat niet het gastgezin maar de organisatie gedurende het verblijf voor de jongere garant staat, wordt aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning wordt verleend geen met name genoemd gastgezin gekoppeld en is wijziging van gastgezin derhalve mogelijk zolang daarmee het verblijfsdoel niet verandert. Wel dient de verantwoordelijke uitwisselingsorganisatie de wijziging per – vormvrije – brief te melden bij de betreffende korpschef alsmede aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), en daarbij te bevestigen dat de jongere nog steeds onder volledige verantwoordelijkheid van de organisatie aan het uitwisselingsprogramma deelneemt.

4.8. Verplichte en onverplichte machtiging tot voorlopig verblijf en verkorte aanvraagprocedure

Indien een uitwisselingsorganisatie voor komt op de lijst bedoeld in paragraaf 4.1, kan de zogenoemde verkorte mvv-procedure worden gevolgd zoals omschreven in B1/1.3.

In die gevallen is het de uitwisselingsorganisatie die namens de jongere om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf vraagt, en staat de organisatie er voor garant dat aan de in B1/1 genoemde voorwaarden voldaan wordt.

Daarnaast staat de organisatie er voor garant dat wordt voldaan aan de overige onder 4.3 genoemde voorwaarden.

De juistheid van de verstrekte gegevens wordt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging gecontroleerd voor afgifte van de machtiging tot voorlopig verblijf.

Ook ten behoeve van jongeren die wegens hun nationaliteit niet behoeven te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, kan van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt, zodat in een eerder stadium duidelijk wordt of de jongere voor het beoogde verblijf in aanmerking komt.

Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, volstaat de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging met de mededeling aan de jongere dat hem wegens het niet voldoen aan de voorwaarden in Nederland geen positieve verklaring zal kunnen worden verstrekt voor het gevraagde doel.

B8. Medische behandeling

1. Algemeen

Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend aan vreemdelingen die in Nederland een medische behandeling wensen te ondergaan. Artikel 3.5 Vreemdelingenbesluit bepaalt dat het hier gaat om een verblijfsrecht van tijdelijke aard.

1.1. Medisch advies

1.1.1. Bewijslast medische omstandigheden

Het is niet de bedoeling dat niet-medisch gekwalificeerde ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zich een eigenstandig medisch oordeel vormen. Om die reden kan, als de vreemdeling zich in het kader van een toelatingsprocedure beroept op medische gronden, de medisch adviseur van het Bureau Medische Advisering (BMA) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) worden ingeschakeld.

Echter, niet in alle gevallen, waarin de vreemdeling zich in een reguliere toelatingsprocedure op medische gronden beroept, wordt het BMA om advies gevraagd. Dat niet-medisch gekwalificeerde ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zich geen medisch oordeel mogen vormen, laat immers onverlet het bestuursrechtelijke uitgangspunt dat bij het indienen van een aanvraag alle gegevens en bescheiden dienen te worden overgelegd die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Met uitsluitend mededelingen van de vreemdeling zelf wordt geen genoegen genomen. Als een vreemdeling (mede) op grond van medische omstandigheden stelt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toelating, dient hij deze stelling genoegzaam te onderbouwen met een medische verklaring, opgesteld door een behandelaar die hetzij in het BIG-register (wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg) hetzij in het register van het NIP (Nederlands Instituut van Psychologen) is ingeschreven. Indien de medische verklaring is opgesteld door andere dan de hiervoor genoemde personen, wordt geen advies ingewonnen bij het BMA.

Er mag niet van de vreemdeling worden gevergd dat hij een verklaring overlegt van zijn behandelaar, waarin deze zich een oordeel vormt over vreemdelingenrechtelijke aanspraken (waaronder tevens wordt begrepen vrijstelling van het wettelijk mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid onder c, Vreemdelingenwet). Er mag bijvoorbeeld niet van een vreemdeling worden geëist dat hij een verklaring overlegt waarin uitdrukkelijk is opgenomen dat het voor hem gelet op zijn gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.

Vorenstaande betekent dat door de vreemdeling dient te worden overgelegd een gedagtekende, ondertekende schriftelijke verklaring van de medisch behandelaar(s), waaruit blijkt:

  • de naam, het adres en het BIG- of NIP-registratienummer van de behandelaar(s);

  • dat de vreemdeling medische klachten heeft, waarvoor bij door de behandelaar wordt behandeld;

  • wat de aard is van de medische klachten.

De behandelaar kan de gevraagde informatie verstrekken in eenvoudige, voor niet-medici begrijpelijke bewoordingen. Immers, de niet-medisch gekwalificeerde ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zullen aan de hand van de verklaring zich geen eigenstandig medisch oordeel vormen, maar advies vragen aan de terzake deskundige arts van het BMA, die naar aanleiding hiervan de informatieverstrekkende behandelaar zelfstandig zal benaderen.

Deze voornoemde verklaring dient op het moment van overleggen recent te zijn, hetgeen betekent dat deze niet ouder mag zijn dan één maand. Indien na overlegging van de recente verklaring de verklaring door tijdsverloop ouder wordt dan één maand, behoeft geen nieuwe medische verklaring te worden overgelegd. Wel dienen wijzigingen in de medische situatie van de vreemdeling, die van belang kunnen zijn voor een te nemen beslissing, door middel van een nieuwe medische verklaring door de vreemdeling kenbaar te worden gemaakt (hierbij hoeft echter geen gebruik gemaakt te worden van model M39-F).

Ten aanzien van de hier bedoelde gegevens kan door de vreemdeling desgewenst gebruik worden gemaakt van model M39-F. Een brief, die alle bovengenoemde gegevens bevat, volstaat eveneens.

1.1.2. Inschakeling medisch adviseur bij ongedocumenteerden

Ingevolge artikel 16 Vreemdelingenwet junctoartikel 3.72 Vreemdelingenbesluit kan onder omstandigheden vrijstelling worden verleend van het vereiste dat de vreemdeling dient te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding. Blijkens de nota van toelichting bij laatstgenoemd artikel vormt het ondergaan van een medische behandeling in Nederland daartoe in het algemeen onvoldoende aanleiding, aangezien het enkele ondergaan van een medische behandeling de vreemdeling in het algemeen niet belet om zich tot zijn ambassade of consulaat te wenden. De vreemdeling dient genoegzaam aan te tonen dat het voor hem persoonlijk niet mogelijk is in het bezit gesteld te worden van een geldig document voor grensoverschrijding. Gelet hierop kan derhalve slechts in geval van zeer bijzondere individuele omstandigheden vrijstelling worden verleend van het hier bedoelde vereiste.

Indien een vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, overlegt hij ingevolge artikel 3.102 Vreemdelingenbesluit (onder andere) aanvullende gegevens en bescheiden omtrent zijn identiteit en nationaliteit.

De medisch adviseur wordt slechts om een gedeeltelijk advies gevraagd, indien de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling onvoldoende vast is komen te staan. De medisch adviseur zal in die gevallen geen advies worden gevraagd omtrent de vraag of medische behandeling mogelijk is in het herkomstland.

Indien de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling in onvoldoende mate is komen vast te staan, is de conclusie gerechtvaardigd dat niet is gebleken van een medische behandeling waaraan betrokkene verblijfsrechten zou kunnen ontlenen. Dat laat overigens onverlet dat in deze omstandigheden in bepaalde gevallen wel toepassing gegeven moet worden aan artikel 17, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet 2000 dan wel artikel 64 Vreemdelingenwet 2000. Derhalve dient uitsluitend met het oog op deze bepalingen een medisch advies te worden opgevraagd.

1.1.3. Inschakeling medisch adviseur slechts met toestemmingsverklaring

Voorts wordt geen advies ingewonnen bij BMA indien de vreemdeling niet met een volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring (model M39-A) een nader onderzoek naar diens stellingen mogelijk heeft gemaakt. In dat geval is de conclusie gerechtvaardigd dat niet is gebleken van een medische behandeling waaraan betrokkene verblijfsrechten zou kunnen ontlenen.

1.1.4. Procedure toestemmingsverklaring

Indien de vreemdeling het model M39-A niet zelf bij het indienen van de aanvraag volledig ingevuld en ondertekend heeft overgelegd, wordt hij door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in het bezit gesteld van de toestemmingsverklaring. Indien de vreemdeling een gemachtigde heeft, wordt diens gemachtigde in het bezit gesteld van de toestemmingsverklaring.

Medisch advies wordt alleen ingewonnen als de in paragraaf 1.1 genoemde toestemmingsverklaring volledig ingevuld en ondertekend is geretourneerd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Indien geen geen (volledig) ingevulde of ondertekende toestemmingsverklaring wordt ontvangen, stelt de Minister de vreemdeling in de gelegenheid het verzuim te herstellen conform artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht. Daarvoor wordt een termijn van twee weken gegeven. Daarna laten de volgende situaties laten zich onderscheiden.

  • a. Ook nadat de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, wordt geen toestemmingsverklaring ontvangen. In dat geval heeft de vreemdeling de Minister niet in de gelegenheid gesteld zich een oordeel te vormen over de stelling dat hij een medische behandeling ondergaat en dientengevolge in Nederland verblijf behoeft. De aanvraag om een verblijfsvergunning voor het ondergaan van medische behandeling wordt afgewezen.

  • b. Er wordt binnen de gegeven termijn een verklaring ontvangen, maar de vreemdeling geeft geen toestemming voor het inwinnen van medisch advies of het inschakelen van externe specialisten (‘second opinion’), dan wel het rapporteren aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en andere procespartijen. In dat geval heeft de vreemdeling de Minister niet in de gelegenheid gesteld zich een oordeel te vormen over de stelling dat hij een medische behandeling ondergaat en dientengevolge in Nederland verblijf behoeft. De aanvraag om een verblijfsvergunning voor het ondergaan van medische behandeling wordt afgewezen.

  • c. Er wordt binnen de gegeven termijn een volledig ingevulde en ondertekende verklaring ontvangen. Voorts is de medische situatie van betrokkene genoegzaam aangetoond (zie B8/1.1.1) In dat geval schakelt de behandelend ambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het BMA in voor advies. Het BMA stelt een advies op omtrent de medische situatie van de vreemdeling. Daarbij wordt onder andere gebruik gemaakt van algemene informatie uit het Landen Informatiesysteem, vakliteratuur en informatie verkregen van de behandelaars van de vreemdeling. Aangezien het BMA derden benadert, wordt de wettelijke beslistermijn verlengd (zie B1/4.2.3).

1.2. Afwijzing

Indien de aanvraag om een verblijfsvergunning wordt afgewezen, zijn de normale procedures van toepassing, zie B1.

De uitzettingsbelemmering van artikel 64 Vreemdelingenwet kan worden ingeroepen, wanneer de vreemdeling zich bevindt in de situatie waarin de werking van een besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning niet (langer) is opgeschort. Zie ook A4/7.

2. Medische behandeling

Artikel 3.46. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling worden verleend, indien Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling en de financiering van die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister deugdelijk is geregeld.

2 Bij de aanvraag ondertekent de vreemdeling een medische verklaring, ertoe strekkende dat hij toestemming verleent voor medisch onderzoek, voor zover dat onderzoek noodzakelijk is voor de toepassing van het eerste lid.

Artikel 3.47. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.46, kan worden verleend aan de vreemdeling van Surinaamse nationaliteit, die op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland is gekomen, indien voortzetting van de medische behandeling in Nederland zes maanden na zijn inreis medisch noodzakelijk is en de financiering daarvan naar het oordeel van Onze Minister deugdelijk is geregeld.

2 Bij de aanvraag ondertekent de vreemdeling een medische verklaring, ertoe strekkende dat hij toestemming verleent voor medisch onderzoek, voor zover dat onderzoek noodzakelijk is voor de toepassing van het eerste lid.

2.1. Algemene voorwaarden voor verblijf

Op grond van artikel 3.46, eerste lid, Vreemdelingenbesluit, moet aan drie cumulatieve voorwaarden zijn voldaan alvorens voor dit doel verblijf wordt toegestaan:

  • a. Nederland dient naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land te zijn voor de medische behandeling;

  • b. het dient te gaan om een noodzakelijke medische behandeling; en

  • c. de financiering van de medische behandeling dient deugdelijk geregeld te zijn

Deze voorwaarden worden gesteld naast de gebruikelijke voorwaarden zoals behandeld in B1 bij de gronden waarop de aanvraag kan worden afgewezen. Zo dient onder meer vast te staan dat het reisdocument van de vreemdeling gelegenheid biedt om na afloop van de behandeling terug te keren naar het land van herkomst, en mag tegen het verblijf van de vreemdeling geen bezwaar bestaan uit een oogpunt van openbare rust, openbare orde of nationale veiligheid. Het middelenvereiste wordt niet tegengeworpen.

  • Ad a. Het is niet de bedoeling dat vergelijkenderwijs een afweging gemaakt moet worden welk van de landen waarmee de vreemdeling banden heeft, het meest aangewezen is; slechts is van belang of Nederland op grond van de onderstaande criteria het meest aangewezen land is.

Onder de volgende omstandigheden wordt in elk geval aangenomen dat Nederland het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een medische behandeling:

  • 1. De situatie waarin Nederland het meest aangewezen land is voor het ondergaan van de medische zorg, omdat Nederland internationaal gezien een bijzonder specialisme heeft voor de medisch noodzakelijke behandeling van de betreffende aandoening. Indien de vreemdeling de bijzonderheid van het specialisme met een medische verklaring heeft aangetoond, wordt aan het Bureau Medische Advisering (BMA) advies gevraagd;

  • 2. De situatie waarin de vreemdeling zich ten minste vijf jaar al dan niet rechtmatig in Nederland bevindt, er sprake is medische klachten waarvan de behandeling niet in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen kan plaatsvinden en stopzetting van de behandeling een medische noodsituatie zou veroorzaken, en de medische behandeling voor die klachten reeds ten minste één jaar plaatsvindt. De definitie van het begrip ‘medische noodsituatie’ staat vermeld in B8/3. De vraag of de medische noodsituatie al dan niet langdurig is, is hier niet relevant. Het verblijf in Nederland wordt door de vreemdeling aangetoond met objectieve bescheiden, niet zijnde getuigenverklaringen. Wanneer de medische behandeling is aangevangen wordt aangetoond door de vreemdeling, hiernaar wordt geen onderzoek verricht door het BMA;

  • 3. De situatie waarin de vreemdeling langdurig in Nederland verblijft op grond van artikel 8a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 en hier te lande een medisch noodzakelijke behandeling ondergaat (ongeacht hoe lang de behandeling plaatsvindt). Onder langdurig verblijf wordt hier verstaan verblijf voor een periode van ten minste vijf jaar, waarbij onderbrekingen in het verblijfsrecht van minder dan een half jaar niet worden tegengeworpen;

  • 4. De situatie dat de vreemdeling medisch gezien op mantelzorg is aangewezen, terwijl is aangetoond dat geen gezins- of familieleden van de vreemdeling in het land van herkomst verblijven die in staat kunnen worden geacht deze zorg op zich te nemen en er gezins- of familieleden hier te lande verblijven op grond van artikel 8a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 of Nederlander zijn (zie omtrent mantelzorg tevens B8/4). Als de verlening van mantelzorg medisch noodzakelijk is, blijkt dit uit het advies van het Bureau Medische Advisering;

  • 5. De situatie waarin de vreemdeling een pasgeborene (jonger dan 9 maanden) is voor wie specialistische postnatale zorg medisch noodzakelijk is, terwijl de moeder van de vreemdeling hier te lande verblijft op grond van artikel 8a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 en de pasgeborene feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de moeder. Omtrent de vraag of de postnatale zorg medisch noodzakelijk is, wordt advies ingewonnen bij het BMA;

  • 6. De situatie waarin het verlenen van specialistische prenatale zorg aan het een zwangere vreemdelinge medisch noodzakelijk is, terwijl sprake is van een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een geregistreerd partnerschap met een Nederlander dan wel met een vreemdeling die hier te lande verblijft op grond van artikel 8a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000. Het huwelijk of het geregistreerde partnerschap moet zijn ingeschreven in de GBA (zie B2/2.3). Het bestaan van een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk wordt in beginsel aangetoond met gelegaliseerde officiële bescheiden (zie B2/2.3 en B2/12). Omtrent de vraag of de prenatale zorg medisch noodzakelijk is, wordt advies ingewonnen bij het BMA;

  • 7. De situatie waarin het verlenen van specialistische prenatale zorg aan een zwangere vreemdelinge medisch noodzakelijk is, terwijl de vreemdelinge hier te lande woonachtig is en een duurzame en exclusieve relatie (in de zin van B2/4.2) heeft met een Nederlander dan wel met een vreemdeling die hier te lande verblijft op grond van artikel 8a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000. Deze Nederlander of vreemdeling dient het kind te hebben erkend op grond van Nederlands (internationaal privaat-)recht (artikelen 1:2 BW jo. 1:203 BW). Tenzij de erkenning naar vreemd recht is geschied, wordt de erkenning aangetoond met een akte van erkenning, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand of met een notariële akte van erkenning. Als de erkenning naar vreemd recht is geschied, wordt deze aangetoond met bewijsstukken betreffende de staat van personen. B2/12 is in dat geval van toepassing. Omtrent de vraag of de prenatale zorg medisch noodzakelijk is, wordt advies ingewonnen bij het BMA.

Als de vreemdeling niet behoort tot een van de bovengenoemde categorieën, wordt Nederland in beginsel niet aangemerkt als het meest aangewezen land, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die bij de totstandkoming van de onderhavige beleidsregel niet waren voorzien en die bij een afweging van de aan de orde zijnde belangen tot het oordeel leiden dat Nederland alsnog als het meest aangewezen land moet worden aangemerkt. Bij deze bijzondere omstandigheden dient met nadruk niet te worden gedacht aan omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreffen (zie B8/4). Voorts wordt geen betekenis toegekend aan de oorzaak van de medische problematiek, voorzover deze asielgerelateerd is.

Ter beoordeling van de vraag of de beoogde behandeling in Nederland dient plaats te vinden, wordt advies ingewonnen van het BMA. De procedure hiervoor is beschreven in paragraaf B8/1.1. De medisch adviseur doet evenwel geen uitspraken omtrent de vraag of Nederland het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een bepaalde medische behandeling. Daarbij kunnen immers ook niet-medische factoren van belang zijn. Evenmin kan de medisch adviseur uitspraken doen omtrent ander niet medische (bijvoorbeeld sociaal-psychologische) aangelegenheden.

  • Ad b. Ter beoordeling van de vraag of de medische behandeling noodzakelijk is, wordt advies ingewonnen van het BMA.

  • Ad c. De financiering van de medische behandeling dient deugdelijk te zijn geregeld. Hiertoe moet worden aangetoond dat een toereikende ziektekostenverzekering is afgesloten of dat de kosten door een ziekenfonds worden gedekt. Dit laatste geval kan zich met name voordoen als het gezinsleden van buitenlandse werknemers betreft. Een ziektekostenverzekering die wordt bekostigd uit de openbare middelen wordt niet als toereikend beschouwd. In beginsel wordt geen genoegen genomen met een garantverklaring van een referent.

Bij onvoldoende financiële zekerheid wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning afgewezen. Gevallen als hier bedoeld, moeten met grote zorgvuldigheid worden bezien, omdat de met behandeling of verpleging gemoeide kosten zeer aanzienlijk kunnen zijn.

In het geval de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding korter is dan de periode waarvoor de verblijfsvergunning zou worden verleend, dan wordt de verblijfsvergunning verleend met een geldigheidsduur die één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven (artikel 3.68 Vreemdelingenbesluit).

Indien een aanvraag in verband met het ondergaan van een medische behandeling wordt ingediend en niet wordt voldaan aan de in artikel 3.46 Vreemdelingenbesluit genoemde cumulatieve voorwaarden, moet de aanvraag worden afgewezen.

2.2. Voorwaarden als de vreemdeling gemeenschapsonderdaan is

Indien de vreemdeling een gemeenschapsonderdaan is in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet, geldt niet het vereiste dat Nederland naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land voor de medische behandeling dient te zijn. Voor het overige is het bepaalde in hoofdstuk 8, tweede afdeling, paragraaf 2, Vreemdelingenbesluit van toepassing. Zie ook B10.

2.3. Voorwaarden als de vreemdeling de Surinaamse nationaliteit heeft

Artikel 3.47 Vreemdelingenbesluit bepaalt dat aan een vreemdeling van Surinaamse nationaliteit, die op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland is gekomen, een vergunning kan worden verleend voor zover de medische behandeling in Nederland zes maanden na inreis nog noodzakelijk is.

Dit vloeit voort uit bijlage 1 bij de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname van 23 januari 1981 (Trb. 1981, 35). In deze situatie wordt dus niet getoetst of Nederland het meest aangewezen land is. Wel moet de financiering van de medische behandeling nog deugdelijk zijn.

Over de vraag of de medische behandeling in Nederland noodzakelijk is, adviseert het BMA. Zie ook B11/14.

2.4. Afhankelijke gezinsleden

De (huwelijks)partner alsmede de tot het gezin behorende kind(eren) die afhankelijk zijn van een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verleend voor het ondergaan van een medische behandeling, respectievelijk de verzorgende ouder(s), en die in Nederland verblijven, kunnen in deze situatie met toepassing van artikel 3.71, lid 4, Vreemdelingenbesluit worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk B1 van de Vreemdelingencirculaire wordt voorts de aanvraag niet afgewezen om de reden dat de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Gelet op het bepaalde in artikel 3.13, tweede lid, Vreemdelingenbesluit kunnen deze gezinsleden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd omdat van hen in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij terugkeren naar het land van herkomst. Om te verzekeren dat de gezinsleden slechts verblijf krijgen gedurende de medische behandeling van de hoofdpersoon, wordt aan hen een verblijfsvergunning verleend met dezelfde geldigheidsduur als die van de hoofdpersoon.

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: “verblijf bij ---” met de toevoeging: “arbeid niet toegestaan” voor zover het geen gemeenschapsonderdaan betreft.

2.5. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vreemdelingenwet wordt verleend onder de beperking:

“Medische behandeling”.

De arbeidsmarktaantekening luidt: “arbeid niet toegestaan” voor zover het geen gemeenschapsonderdanen betreft. Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die verbonden zijn aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet.

2.6. Voortgezet verblijf

Artikel 3.51. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking, verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling, die drie jaren in Nederland verblijft als houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met:

  • (...)

  • b. het ondergaan van medische behandeling, voor zover die medische behandeling naar het oordeel van Onze Minister gedurende ten minste nog één jaar in Nederland noodzakelijk zal zijn.

  • (...)

2 De verblijfsvergunning kan worden verleend, indien in de in het eerste lid bedoelde periode is voldaan aan de voorwaarden voor het verlengen van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.

(...)

4 De aanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder c van de Wet.

Artikel 3.60. Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met medische behandeling worden verleend voor vijf jaren, indien de medische behandeling naar verwachting van Onze Minister blijvend aan Nederland is gebonden.

De verblijfsvergunning voor het ondergaan van medische behandeling is van tijdelijke aard en wordt verleend voor de duur van de behandeling met een maximum van een jaar. Houders van de verblijfsvergunning voor het ondergaan van medische behandeling komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet. Zolang de vreemdeling nog voldoet aan de beperking, kan de vergunning steeds voor de duur van ten hoogste een jaar worden verlengd.

Na drie jaar verblijf als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking voor het ondergaan van medische behandeling kan de vreemdeling op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder b Vreemdelingenbesluit een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf, indien de medische behandeling naar het oordeel van de Minister nog voor ten minste één jaar noodzakelijk zal zijn. De vreemdeling moet gedurende de gehele periode hebben voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.

Het verblijfsrecht blijft tijdelijk van aard tot het moment waarop de verblijfsvergunning is gewijzigd in een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf.

Indien buiten enige twijfel vaststaat dat de medische behandeling blijvend aan Nederland is gebonden, kan de verblijfsvergunning voor medische behandeling op grond van artikel 3.60 Vreemdelingenbesluit worden verleend voor de duur van vijf jaar. Deze geldigheidsduur kan reeds aan de verblijfsvergunning voor medische behandeling worden verbonden indien bij de eerste aanvraag blijkt dat de medische behandeling blijvend aan Nederland is gebonden. Dit zal in de regel blijken uit de resultaten van een onderzoek door het BMA. Na drie jaren kan de vreemdeling een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend. De arbeidsmarktaantekening luidt: “arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV”.

3. Medische noodsituatie

3.1. Algemeen

In de gevallen waarin niet wordt voldaan aan de in artikel 3.46 Vreemdelingenbesluit genoemde voorwaarden, kan de Minister ingevolge artikel 3.4, lid 3, Vreemdelingenbesluit een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet verlenen onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid. Ingevolge artikel 3.5, lid 3 Vreemdelingenbesluit gaat het hier om een verblijfsrecht van tijdelijke aard.

3.2. Definitie

Onder medische noodsituatie wordt verstaan: die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.

Onder “op korte termijn” wordt verstaan binnen een termijn van drie maanden.

3.3. Voorwaarden

De medische noodsituatie ligt in het verlengde van de aanvraag in verband met medische behandeling en hoeft derhalve niet separaat te worden aangevraagd indien in de oorspronkelijke aanvraag verblijf wegens medische redenen werd gevraagd.

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning in verband met deze uitzonderingsbepaling dient betrokkene zich in Nederland te bevinden en dient sprake te zijn van de situatie dat:

  • a. stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en

  • b. de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en

  • c. de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting langer dan één jaar zal duren.

Ten aanzien van deze voorwaarden wordt advies ingewonnen bij het BMA (zie B8/1).

Van vorenstaande voorwaarden wordt in beginsel niet afgeweken op grond van omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreffen (zie B8/4).

Terugkeervisum

Vreemdelingen, die – tijdens de procedure inzake de verlening van een verblijfsvergunning vanwege een medische noodsituatie – een aanvraag indienen tot het verlenen van een terugkeervisum (zie A2/7.2.6) met als doel het afleggen van een bezoek aan het land van herkomst met een langere duur dan één maand, komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning vanwege een medische noodsituatie. De vreemdeling geeft immers met het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een terugkeervisum te kennen, dat een (tijdelijke) terugkeer naar het land van herkomst niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. In deze gevallen wordt geen advies ingewonnen bij het BMA.

Paspoortvereiste

Ingevolge artikel 16 Vreemdelingenwet juncto artikel 3.72 Vreemdelingenbesluit kan onder omstandigheden vrijstelling worden verleend van het paspoortvereiste. Blijkens de nota van toelichting bij laatstgenoemd artikel vormt het ondergaan van een medische behandeling in Nederland daartoe in het algemeen onvoldoende aanleiding, aangezien het enkele ondergaan van een medische behandeling de vreemdeling in het algemeen niet belet om zich tot zijn ambassade of consulaat te wenden. Gelet hierop kan derhalve slechts in geval van zeer bijzondere individuele omstandigheden vrijstelling worden verleend van het paspoortvereiste.

Nochtans kan er in individuele gevallen wel aanleiding bestaan om aan het paspoortvereiste voorbij te gaan als:

  • is aangetoond dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist is dat de vreemdeling in persoon terugkeert naar het land van herkomst; en

  • stopzetting van de medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en

  • de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst.

Mvv-vereiste

Indien het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen, wordt de aanvraag ingevolge artikel 17, lid 1 onder c, Vreemdelingenwet niet afgewezen wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf.

In de overige gevallen kan ingevolge artikel 3.71, lid 4, Vreemdelingenbesluit vrijstelling worden verleend van het mvv-vereiste indien de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Middelenvereiste

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk B1 van de Vreemdelingencirculaire wordt de aanvraag die is ingediend door een vreemdeling ten aanzien van wie is vastgesteld dat hij in een medische noodsituatie verkeert niet afgewezen om de reden dat hij niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Voortgezet verblijf

De bepalingen omtrent het voortgezet verblijf van paragraaf 2.6 zijn op deze vreemdelingen niet van toepassing, gelet op het bijzondere karakter van het beleid inzake medische noodsituatie. Artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit is niet van toepassing op vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “verblijf vanwege medische noodsituatie”. De omstandigheden op grond waarvan de vreemdeling in het bezit is gesteld van de verblijfsvergunning worden voorts niet aangemerkt als bijzondere individuele omstandigheden in de zin van artikel 3.51 Vreemdelingenbesluit.

3.4. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vreemdelingenwet wordt verleend onder de beperking: “verblijf vanwege medische noodsituatie”. In de beschikking wordt aangegeven dat betrokkene verblijf wordt toegestaan wegens een medische noodsituatie. De arbeidsmarktaantekening luidt: “arbeid niet toegestaan.”

3.5. Afhankelijke gezinsleden

De (huwelijks)partner alsmede de tot het gezin behorende kind(eren) die afhankelijk zijn van een vreemdeling aan wie in verband met een medische noodsituatie een verblijfsvergunning is verleend, respectievelijk de verzorgende ouder(s), en die in Nederland verblijven, kunnen in deze situatie met toepassing van artikel 3.71, lid 4, Vreemdelingenbesluit worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk B1 van de Vreemdelingencirculaire wordt voorts de aanvraag niet afgewezen om de reden dat de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Gelet op het bepaalde in artikel 3.13 Vreemdelingenbesluit kunnen deze gezinsleden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd omdat van hen in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij terugkeren naar het land van herkomst. Om te verzekeren dat de gezinsleden slechts verblijf krijgen gedurende de medische behandeling van de hoofdpersoon, wordt aan hen een verblijfsvergunning verleend onder de beperking: “verblijf vanwege medische noodsituatie -- (naam hoofdpersoon)” met dezelfde geldigheidsduur als die van de hoofdpersoon.

De arbeidsmarktaantekening luidt: “arbeid niet toegestaan”.

De bepalingen omtrent het voortgezet verblijf van hoofdstuk B2 zijn op deze gezinsleden niet van toepassing gelet op het bijzondere karakter van het beleid inzake medische noodsituatie.

3.6. Artikel 64

In het kader van de behandeling van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het ondergaan van een medische behandeling dan wel vanwege een medische noodsituatie geldt dat in twee omstandigheden wordt geconcludeerd dat uitzetting op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 wordt verleend achterwege blijft:

  • 1. de medisch adviseur geeft aan dat het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of

  • 2. de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en

    • de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en

    • de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting één jaar of korter zal duren.

In deze gevallen wordt in de beschikking waarmee de verblijfsvergunning wordt geweigerd dan wel het bezwaarschrift, gericht tegen de weigering een verblijfsvergunning te verlenen, ongegrond te verklaren, meteen aan de vreemdeling medegedeeld:

De bij het eerste opsommingsteken bedoelde gespecificeerde periode bedraagt één jaar of zo veel korter als de medische behandeling blijkens het advies van BMA naar verwachting zal duren.

4. Feitelijke toegankelijkheid

Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het herkomstland betreffen, worden niet betrokken bij het beoordelen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “medische behandeling” of “vanwege medische noodsituatie”:

  • Aan de omstandigheid dat de kwaliteit van de gezondheidszorg hier te lande gunstig afsteekt bij die van het land waarheen de betrokken vreemdeling kan reizen, komt geen betekenis toe;

  • Hetzelfde geldt voor de omstandigheden dat de behandelmogelijkheden aldaar door financiële omstandigheden worden beïnvloed. Immers, de vreemdeling zal in deze niet verschillen van vele van zijn landgenoten. Bovendien kunnen medische behandelingen van vreemdelingen die niet zelf hun behandeling betalen, aanzienlijke kosten met zich meebrengen voor de algemene middelen;

  • De enkele omstandigheid dat betrokkene mogelijk voor het kunnen ondergaan van de medische behandeling aanzienlijke geografische afstanden moet afleggen dan wel zijn woonplaats mogelijk binnen het land van herkomst dient te verplaatsen, vormt geen grond om verblijf toe te staan. Eventuele gevolgen van het staken van een medische behandeling kunnen niet leiden tot verblijfsaanvaarding, aangezien de vreemdeling het staken van een medische behandeling kan voorkomen door zich elders in het land van herkomst te vestigen;

  • Asielgerelateerde redenen, die voor de vreemdeling de medische zorg niet toegankelijk zouden kunnen maken, kunnen bij de beoordeling van een reguliere verblijfsaanvraag geen rol spelen;

  • Dat voor een bepaalde medische behandeling lange wachttijden gelden, kan evenmin leiden tot de conclusie dat om medische redenen verblijf dient te worden toegestaan. De vreemdeling zal in deze immers niet verschillen van vele van zijn landgenoten;

  • Aan de omstandigheid dat een vreemdeling teneinde terug te kunnen reizen naar het herkomstland, medische begeleiding nodig heeft tijdens de reis dan wel een medische overdracht aan behandelaars in het herkomstland, komt geen doorslaggevende betekenis toe. Het is aan de vreemdeling om de noodzakelijke begeleiding/overdracht te realiseren. De IOM kan vreemdelingen hierin ondersteunen (zie A4/5). In geval van een uitzetting faciliteert de Minister de medische begeleiding/overdracht. Indien het onmogelijk is de medische begeleiding/overdracht te realiseren, is sprake van de situatie bedoeld in artikel 64 Vreemdelingenwet 2000.

Het vóórkomen van onderbrekingen in de medicijnverstrekkingen vanwege logistieke problemen in het land van herkomst of bestendig verblijf, is geen aangelegenheid die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreft, maar de aanwezigheid van de medische zorg. Wel is het de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om de mogelijke gevolgen van een onderbreking in de medicijnverstrekking zo veel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen, door een voorraad medicijnen aan te houden. Indien uit het advies van het BMA blijkt dat in het land van herkomst dan wel het land waarheen de betrokken vreemdeling kan reizen onderbrekingen voorkomen, wordt van geval tot geval een afweging gemaakt, waarbij de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling en de duur en regelmaat van de onderbrekingen worden betrokken. Als de onderbrekingen blijkens het advies van het BMA een maand of langer duren, vormen deze onderbrekingen grond om te komen tot de conclusie dat de behandeling in feite niet (voldoende continu) aanwezig is.

5. Mantelzorgnetwerk

In sommige gevallen stelt de medisch adviseur vast dat een bepaalde medische behandeling slechts kans van slagen heeft indien de betrokken vreemdeling kan terugvallen op een zogenaamd ‘mantelzorgnetwerk’. Hiermee wordt bedoeld dat de aard van de aandoening het noodzakelijk maakt dat de vreemdeling wordt verzorgd door derden, met name familieleden of vrienden. Deze derden hoeven voor het verrichten van mantelzorg niet medisch geschoold te zijn, tenzij de medisch adviseur dat nadrukkelijk aangeeft.

Indien de medisch adviseur aangeeft dat mantelzorg voor de betrokken vreemdeling noodzakelijk is, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld aan te geven of er al dan niet personen aanwezig zijn in het herkomstland, die in staat moeten worden geacht mantelzorg te verlenen. Voorzover een vreemdeling stelt dat voor hem in het herkomstland geen mantelzorgnetwerk aanwezig is, dient hij gegevens en bescheiden te overleggen waaruit dit blijkt. Aan niet (in onvoldoende mate) onderbouwde dan wel speculatieve stellingen hieromtrent wordt geen betekenis toegekend. Evenmin rust op het bestuursorgaan de verplichting om onderzoek te doen naar dergelijke stellingen.

6. Ongewisse situatie in land van herkomst

Als vanwege een ongewisse situatie in het land van herkomst het BMA buiten staat is om te adviseren omtrent de aanwezigheid van behandelmogelijkheden in het herkomstland, wordt aangenomen dat geen behandelmogelijkheden aanwezig zijn.

B9. Slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel

1. Inleiding

De in dit hoofdstuk beschreven procedure, bedoeld voor slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel, maakt onderdeel uit van een integrale aanpak om mensenhandel te bestrijden, een uitdrukkelijke prioriteit voor politie en justitie in Nederland. Mensenhandel is een grove schending van de rechten van de mens en een uiterst ernstig misdrijf. Het delict is strafbaar gesteld in artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit. Ook is in dit verband relevant artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht.

Hoewel het merendeel van de slachtoffers van mensenhandel vrouw is, is in dit hoofdstuk afgezien van het hanteren van de meer gangbare term ‘vrouwenhandel’. Dit om eventuele verwarring te voorkomen, omdat ook mannen en minderjarigen een beroep kunnen doen op de procedure die in dit hoofdstuk is beschreven.

Dit hoofdstuk heeft uiteraard betrekking op vreemdelingen. Dit laat onverlet dat ook Nederlanders in Nederland slachtoffer van mensenhandel kunnen zijn.

Om tot vervolging te kunnen overgaan is een aangifte geen absolute voorwaarde. Desalniettemin is voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek van groot belang dat zowel slachtoffers als getuigen die aangifte doen gedurende langere tijd ter beschikking blijven van het Openbaar Ministerie om de bewijsvorming te kunnen afronden. Dit rechtvaardigt de opschorting van de verwijdering dan wel het verlenen van een tijdelijke verblijfsvergunning.

Het begrip mensenhandel bevat de volgende elementen:

  • iedere gedraging waarmee de binnenkomst van vreemdelingen in, de doorreis over, het verblijf in of het vertrek van het grondgebied van een land wordt bevorderd;

  • iedere gedraging die gericht is op de seksuele uitbuiting tegen betaling; en

  • een van de overige in artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht als mensenhandel strafbaar gestelde ernstige vormen van uitbuiting.

In dit hoofdstuk wordt het rechtmatig verblijf van slachtoffers van mensenhandel en getuige-aangevers van mensenhandel gedurende de bedenktijd voorafgaande aan de aangifte en gedurende de periode van opsporing, vervolging en de berechting in feitelijke aanleg na aangifte van mensenhandel geregeld.

Daarnaast biedt dit hoofdstuk richtlijnen voor het bieden van opvang en bescherming van de slachtoffers- en getuige-aangevers van mensenhandel.

Het behandelen met respect van het slachtoffer en van de getuige-aangever die aangifte doet, maakt daarvan onderdeel uit. Evenals het garanderen van de veiligheid van slachtoffers en het beschermen van de rechten van de slachtoffers en getuige- aangevers van mensenhandel.

2. Doelgroep

De procedure in dit hoofdstuk heeft betrekking op de hierna genoemde categorieën vreemdelingen.

1. Vreemdelingen die worden aangetroffen bij een politiecontrole in een seksinrichting

Wanneer er in een seksinrichting in het kader van een reguliere controle op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), de Vreemdelingenwet (Vw) en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) of in het kader van een strafrechtelijke opsporingsonderzoek niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen worden aangetroffen, dient de politie reeds bij geringe aanwijzing van mensenhandel de betrokken vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven rechten.

Aanwijzingen van mensenhandel kunnen op verschillende manieren worden verkregen. Na de opheffing van het bordeelverbod per 1 oktober 2000, dient een exploitant teneinde legaal een seksinrichting te mogen exploiteren te beschikken over een door de gemeente verstrekte vergunning. Voorwaarde voor een dergelijke vergunning is onder meer dat er geen vreemdelingen werkzaam mogen zijn, die niet beschikken over een geldige verblijfstitel waarmee het is toegestaan om in Nederland te werken. De aanwezigheid van een prostituee in een seksinrichting die niet beschikt over een geldige verblijfstitel kan een aanwijzing van mensenhandel zijn.

Verder kunnen de politie en andere overheidsinstanties tijdens acties die gericht zijn op illegalen ook op mogelijke slachtoffers van mensenhandel stuiten. Indien tijdens deze acties aanwijzingen worden verkregen dat mogelijk sprake is van mensenhandel dienen de vermoedelijke slachtoffers daarvan gewezen te worden op de in dit hoofdstuk omschreven procedure.

2. Vreemdelingen, die in Nederland in de prostitutie werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en die zelf contact opnemen met de politie.

Het gaat hier om vreemdelingen die in Nederland in de prostitutie werkzaam zijn of zijn geweest en zich op eigen initiatief tot de politie wenden, omdat zij slachtoffer zijn van mensenhandel. De politie dient de vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven procedure.

3. Slachtoffers van overige in artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht als mensenhandel strafbaar gestelde feiten.

Onder uitbuiting wordt verstaan gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Dat zijn alle vormen van moderne slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken of te blijven. Alleen de slachtoffers die geen geldige verblijfstitel hebben in Nederland kunnen rechten ontlenen aan de in dit hoofdstuk omschreven procedure.

4. Vreemdelingen die nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel.

Het gaat hier over vreemdelingen die zich in Nederland bevinden en mogelijk buiten Nederland slachtoffer van mensenhandel zijn geworden, en die nog niet feitelijke in Nederland werkzaam zijn geweest. Aangezien slachtoffers van mensenhandel regelmatig van het ene naar het andere land worden gebracht, juist om de afhankelijkheid te vergroten en de opsporing te bemoeilijken komt deze doelgroep regelmatig voor. Het kan echter wel degelijk van belang zijn dat ook deze vreemdelingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek gehoord worden en dat zij in de gelegenheid worden gesteld om aangifte te doen. De dader kan in meerder landen actief zijn en het is ook mogelijk dat het slachtoffer met het oogmerk hem/haar hier te lande wederom te verhandelen naar Nederland is gebracht. Voor deze vreemdelingen is de bedenktijd opengesteld.

5. Vreemdelingen die nog geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer van mensenhandel zijn.

Het gaat hier bijvoorbeeld om vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, maar die aangeven slachtoffer te zijn van mensenhandel. Voor de strafbaarstelling in artikel 273a gelden geen territoriale beperkingen. Het kan dus wel degelijk van belang zijn dat ook deze vreemdelingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek gehoord worden en dat zij in de gelegenheid worden gesteld om aangifte te doen. Pas na aangifte volgt toelating. Op hen is de bedenktijd als beschreven in B9/3 niet van toepassing omdat de bedenktijd feitelijke toelating tot Nederland vereist. De overige paragrafen zijn wel van toepassing.

6. Getuige-aangevers van mensenhandel

Getuige-aangevers kunnen vreemdelingen zijn of Nederlanders die zelf werkzaam zijn in dezelfde sector als het slachtoffer. Tevens kunnen het personen zijn, die werkzaam zijn buiten deze sector en die kennis dragen van mensenhandel. Alleen de getuige-aangevers die geen geldige verblijfstitel hebben in Nederland kunnen rechten ontlenen aan de in dit hoofdstuk omschreven procedure. Op hen is de bedenktijd als omschreven in B9/3 niet van toepassing omdat de bedenktijd naar zijn aard bedoeld isom een slachtoffer uit de strafbare situatie te halen en de gelegenheid te bieden om op adem te komen en een weloverwogen beslissing tot aangifte te kunnen laten nemen.

3. Bedenktijdfase

Aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel, wordt een periode gegund van maximaal drie maanden, waarbinnen zij een beslissing moeten nemen of zij aangifte willen doen van mensenhandel of dat zij hiervan afzien. Gedurende die periode wordt hun verwijdering uit Nederland opgeschort en houden zij rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, onder k, Vreemdelingenwet. In deze periode kunnen zij op grond van artikel 11, tweede lid, onder c, Vreemdelingenwet aanspraak maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen die uitdrukkelijk aan deze vreemdelingen zijn toegekend.

De bedenktijd wordt gegeven, omdat slachtoffers van mensenhandel vaak pas na wat langere tijd hun ervaringen kunnen uiten. De bedenktijdfase staat daarom slechts open voor de eerste vier in paragraaf 2 genoemde doelgroepen. De bedenktijdfase is bovendien eenmalig en wordt niet verlengd.

Naast de opschorting van de verwijdering en de verstrekking van speciale voorzieningen wordt in deze periode ook gezorgd voor opvang en huisvesting en medische bijstand en rechtshulp.

3.1. Opschorting van de verwijdering

Reeds bij een geringe aanwijzing dat er sprake is van mensenhandel dient de betrokken korpschef de vreemdeling die het betreft te wijzen op de mogelijkheid aangifte te doen van mensenhandel. De vreemdeling wordt geïnformeerd dat dit direct kan of na gebruikmaking van een bedenktijd van maximaal drie maanden, om de beslissing tot het doen van aangifte in alle rust te overwegen. Hierbij wordt zonodig gebruikgemaakt van tolken werkzaam in opdracht van de politie. Gedurende deze bedenktijdfase wordt de verwijdering van het vermoedelijk slachtoffer opgeschort. De korpschef dient deze beslissing direct te melden aan de contactpersoon mensenhandel van de betreffende IND-locatie en aan de Helpdesk van de Stichting tegen Vrouwenhandel.

De korpschef onder wiens verantwoordelijkheid het vermoedelijk slachtoffer bedenktijd krijgt, blijft gedurende de gehele verdere procedure administratief verantwoordelijk. De vreemdeling wordt ingeschreven in het registratiesysteem van de korpschef.

Indien het vermoedelijk slachtoffer tijdens de verdere procedure feitelijk verblijft op een opvangadres, kan het vermoedelijk slachtoffer voor de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) een zogenoemd briefadres kiezen. Daarvoor is een aanwijzing van het betreffende gemeentebestuur nodig op grond van artikel 67, vierde lid van de Wet GBA. Het briefadres hoeft niet noodzakelijkerwijs te worden gehouden in de gemeente waar het slachtoffer op een opvangadres verblijft. Dat kan bijvoorbeeld ook het adres van het regiokorps of van een zorginstelling zijn of van een particulier adres, mits de houder van dat adres daarmee instemt.

3.1.1. Het bescheid rechtmatig verblijf

De korpschef verstrekt het bescheid rechtmatig verblijf (model 77-A Vreemdelingencirculaire; bijlage 7g Voorschrift Vreemdelingencirculaire) aan het vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel. Op het bescheid rechtmatig verblijf wordt aangetekend dat het verrichten van arbeid niet is toegestaan.

Onderwijl dient een paspoort te worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan betrokkene de nationaliteit bezit. De korpschef zal zonodig bemiddelen bij het verkrijgen van dit identiteitsdocument. Indien de korpschef vaststelt dat betrokkene niet in het bezit wordt gesteld van een paspoort in verband met weigerachtigheid van de betreffende autoriteiten kan, in overleg met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), ontheffing van het paspoortvereiste worden verleend.

3.1.2. Meldplicht

Gedurende de bedenktijdfase dient het vermoedelijk slachtoffer zich maandelijks te melden bij de Korpschef van het regionale politiekorps waar hij/zij administratief is ondergebracht.

3.1.3. Aanmelding bij de STV

De korpschef meldt het feit dat een vermoedelijk slachtoffer is aangetroffen en gebruik wenst te maken van de bedenktijdfase aan de Stichting tegen Vrouwenhandel (STV). De STV organiseert en coördineert de opvang van slachtoffers van mensenhandel. De STV heeft regionale en lokale netwerken vrouwenhandel opgezet voor de opvang en hulpverlening aan slachtoffers. Een regionale zorgcoördinator is verantwoordelijk voor de zorg, hulp en diensten aan slachtoffers. Tevens zorgt de zorgcoördinator voor afstemming en continuïteit van het hulpaanbod en rapporteert zij of hij aan de STV. Is er geen regionale zorgcoördinator aanwezig dan is de STV het aanspreekpunt.

Per 1 april 2000 is de Nationaal Rapporteur Mensenhandel aangesteld. Binnen het mandaat van deze Rapporteur valt het desgevraagd worden voorzien van informatie betreffende aard en omvang van mensenhandel in Nederland en omtrent de mechanismen die bij dit misdrijf een rol spelen. Doel van de uit te brengen rapportage is het landelijk kunnen volgen van de vorderingen op het terrein van de bestrijding van mensenhandel. In verband hiermee is het belangrijk dat de korpschef iedere melding omtrent een vermoedelijk slachtoffer ter kennis brengt van de STV.

De STV is, ten behoeve van de landelijke rapportage aan de Nationaal Rapporteur, belast met de landelijke registratie van het aantal aangemelde gevallen.

Ook de gevallen, waarbij de STV niet betrokken is bij de opvang en huisvesting dienen voor registratie bij de STV te worden aangemeld.

Het verdient aanbeveling dat bij de voorbereiding van politieacties die gericht zijn op illegalen, expliciet aandacht is voor mensenhandel. Tevens dienen voorbereidingen te worden getroffen voor de opvang van mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Daarvoor kan voorafgaande aan de acties contact worden opgenomen met STV die de regionale netwerken kan inschakelen en contacten kan leggen met hulporganisaties in herkomstlanden van slachtoffers. STV is coördinator van het La Strada Programma met partnerorganisaties in Centraal en Oost Europa.

3.2. Opvang en huisvesting

Voor het plaatsen van het vermoedelijk slachtoffer op een opvangadres meldt de korpschef een vermoedelijk slachtoffer dat gebruik wenst te maken van de bedenktijdfase aan bij de STV. De Stichting, die verantwoordelijk is voor het regelen van de opvang, schakelt de zorgcoördinator vrouwenopvang in de desbetreffende regio in, die er vervolgens voor verantwoordelijk is dat de dagelijkse begeleiding van het vermoedelijk slachtoffer plaatsvindt. In het geval er in de desbetreffende regio nog niet is voorzien in zorgcoördinatie binnen de reguliere hulpverlening blijft de STV verantwoordelijk voor de zorgcoördinatie. Plaatsing van het vermoedelijke slachtoffer wordt door de beschikbare capaciteit bepaald. Als hoofdregel geldt dat in het belang van het onderzoek gedurende de bedenktijdfase opvang wordt gezocht binnen de desbetreffende politieregio.

De korpschef wijst aanspreekpersonen aan binnen zijn korps die de contacten met de zorgcoördinator onderhouden en centraal aanspreekbaar zijn binnen het opsporingsonderzoek.

Indien het slachtoffer minderjarig is, dan dient in het gezag te worden voorzien.

De STV is tijdens kantooruren telefonisch bereikbaar. Voor het organiseren van eerste opvang buiten kantooruren kan de korpschef een beroep doen op de regionale Meldpunten Vrouwenopvang. Wordt het vermoedelijk slachtoffer buiten kantooruren door de korpschef geplaatst, dan meldt hij dit, met spoed, eveneens aan de STV. Vervolgens kan de Stichting dan beoordelen of de opvangfaciliteit geschikt is voor een langere tijd.

Het is ook mogelijk in het geval de korpschef verwacht bij een inval in een seksinrichting vermoedelijke slachtoffers aan te zullen treffen, voorafgaande aan de feitelijke inval hiervan al melding te doen aan de STV, teneinde tijdig opvangplaatsen beschikbaar te kunnen stellen.

3.3. Kosten van levensonderhoud

Nadat is vastgesteld dat het vermoedelijk slachtoffer bedenktijd wenst voor het overwegen tot het doen van aangifte, verstrekt de korpschef het aanvraagformulier voor de Regeling verstrekkingen aan bepaalde categorieën vreemdelingen (Rvb) aan het vermoedelijk slachtoffer. De Rvb wordt verstrekt teneinde het vermoedelijk slachtoffer in staat te stellen in haar of zijn kosten van levensonderhoud te voorzien.

Gedurende de bedenktijd is het verrichten van arbeid niet toegestaan. De verklaring op de tweede bladzijde van het aanvraagformulier wordt voor de verzending ingevuld door de korpschef. Het aanvraagformulier wordt door de korpschef voorzien van een stempel. De vreemdeling die gebruik wenst te maken van de regeling stuurt het formulier na ontvangst zo spoedig mogelijk toe aan het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA).

Op grond van de Rvb is het vermoedelijk slachtoffer verzekerd tegen ziektekosten.

Het aanvraagformulier wordt eenmalig verstrekt en is geldig gedurende de drie maanden bedenktijd.

Indien tijdens de bedenktijdfase aangifte wordt gedaan dient de korpschef dit te melden aan de contactpersoon mensenhandel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) informeert vervolgens het COA inzake deze aangifte (4.2).

De bedenktijd eindigt op het moment dat het slachtoffer aangifte van mensenhandel heeft gedaan en het proces-verbaal heeft ondertekend (B9/3.5).

Indien tijdens de bedenktijdfase het vermoedelijk slachtoffer met onbekende bestemming is vertrokken, meldt de korpschef dit per direct onder opgave van de datum van constatering aan de contactpersoon mensenhandel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De bedenktijd eindigt op het moment dat de korpschef heeft vastgesteld dat het slachtoffer is vertrokken. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) informeert vervolgens het COA.

Indien het vermoedelijk slachtoffer gedurende de bedenktijdfase aangeeft af te zien van het doen van aangifte dan dient de korpschef dit te melden aan de contactpersoon mensenhandel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De bedenktijd eindigt op de datum dat betrokkene afziet van het doen van aangifte. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) informeert vervolgens het COA (B9/3.5).

3.4. Medische bijstand en rechtshulp

De zorgcoördinator is eindverantwoordelijk voor de opvang van het vermoedelijk slachtoffer gedurende de bedenktijdfase. De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het vermoedelijk slachtoffer in staat wordt gesteld zich medisch te laten onderzoeken en, zich zonodig, te laten behandelen. Met het oog op de mogelijke latere afgifte van een verblijfsvergunning dient een tbc onderzoek onderdeel uit te maken van dit medisch onderzoek.

De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het slachtoffer goed wordt geïnformeerd over de juridische consequenties van het doen van aangifte. Indien het noodzakelijk blijkt voor het geven van juridisch advies gedurende de bedenktijdfase een rechtshulpverlener in te schakelen, ontvangt deze hiervoor de gebruikelijke financiering van de Raad voor Rechtsbijstand.

3.5. Einde van de bedenktijdfase

Indien tijdens of na de bedenkfase aangifte ter zake van mensenhandel wordt gedaan, is het beleid als genoemd in paragraaf 4 direct van toepassing.

Geeft het vermoedelijk slachtoffer gedurende of na de bedenktijdfase aan af te zien van het doen van aangifte of loopt de bedenktijdfase af zonder dat er aangifte is gedaan, dan wordt daarmee de opschorting van het vertrek opgeheven. De vreemdeling dient Nederland uit eigen beweging te verlaten (zie artikel 61 en 62 Vreemdelingenwet). Daarbij verdient het aandacht dat in de reis- of identiteitspapieren van de vreemdeling die stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn nimmer aantekeningen omtrent de verwijdering mogen worden geplaatst.

De korpschef van de politieregio waar betrokkene administratief is ondergebracht regelt het vertrek en zorgt voor de benodigde papieren (indien noodzakelijk regelt hij een laissez-passer). De zorgcoördinator kan ook bemiddeling bij vertrek vragen aan het IOM (International Organization for Migration).

Indien de vreemdeling een aanvraag om een verblijfsvergunning (anders dan op grond van dit hoofdstuk) indient of heeft ingediend, is het ter zake geldende beleid van toepassing. De procedures beschreven in dit hoofdstuk zijn dan niet langer van toepassing op deze vreemdeling.

4. Aangifte door een slachtoffer van mensenhandel

Artikel 3.48 Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel worden verleend aan de vreemdeling die:

  • a. slachtoffer-aangever is van mensenhandel, voorzover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan; of

  • b. getuige-aangever is van mensenhandel, voorzover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en het verblijf in Nederland van de getuige-aangever naar het oordeel van Onze Minister in het belang van de opsporing of vervolging van de verdachte noodzakelijk is.

2 De aanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet.

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens gevaar voor openbare orde indien er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar oordeel van Onze Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan.

Op grond van artikel 17, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet wordt deze aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

Op grond van artikel 3.34b, eerste lid, onder a en b, Voorschrift Vreemdelingen en artikel 3.34e, aanhef, onder b en c, Voorschrift Vreemdelingen, zijn het slachtoffer van mensenhandel en de kinderen van het slachtoffer van mensenhandel, geen leges verschuldigd voor het indienen van een daartoe strekkende aanvraag, noch voor het verlengen van een daartoe verleende verblijfsvergunning.

De aanvraag wordt niet afgewezen indien het slachtoffer niet over een paspoort beschikt. Onderwijl dient een paspoort te worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan betrokkene de nationaliteit bezit. Het bepaalde in B1/2.2.2. is vervolgens van toepassing.

4.1. De aanvraag om een verblijfsvergunning

De korpschef stelt het vermoedelijk slachtoffer op het moment dat hij of zij hiertoe de wens te kennen geeft in staat aangifte van mensenhandel te doen.

De korpschef stelt de contactpersoon mensenhandel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) direct door middel van het model ‘Kennisgeving aangifte mensenhandel en beroep op regeling B9 Vc 2000’ (model M-55) per fax van de aangifte in kennis.

De aangifte wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

De korpschef verstrekt het bescheid rechtmatig verblijf (model 77-A Vreemdelingencirculaire; bijlage 7g Voorschrift Vreemdelingencirculaire) aan het slachtoffer van mensenhandel. Op het bescheid rechtmatig verblijf wordt aangetekend dat het verrichten van arbeid niet is toegestaan.

De contactpersoon mensenhandel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelt de korpschef per fax in kennis van de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning. Onvoorziene omstandigheden daargelaten dient binnen 24 uur nadat de aanvraag per fax door de korpschef aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is gezonden de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning te worden genomen.

De contactpersoon mensenhandel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelt het Openbaar Ministerie in kennis van de beslissing.

De contactpersoon mensenhandel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelt de burgemeester van de gemeente waar het slachtoffer woon- of verblijfplaats heeft in kennis van de beslissing. Het verblijfsdocument wordt vervolgens afgegeven door de gemeente.

Indien het noodzakelijk is, kan de korpschef het slachtoffer begeleiden bij het ophalen van dit verblijfsdocument’.

4.2. De situatie na de aangifte

De korpschef meldt het feit dat een slachtoffer aangifte heeft gedaan van mensenhandel aan de STV. Deze stichting draagt de verantwoordelijkheid voor het registreren van het aantal meldingen. De melding dient overigens ook te geschieden indien de Stichting niet betrokken is bij de opvang en huisvesting van de betrokken vreemdeling.

Beëindiging Rvb

Indien een slachtoffer wel of niet aangifte doet van mensenhandel, nadat zij heeft gebruikgemaakt van de bedenktijdfase en een Rvb-verstrekking heeft ontvangen, is het onderstaande van belang.

Zodra de melding van de aangifte binnenkomt bij de contactpersoon mensenhandel van de IND dan wel het bericht de contactpersoon bereikt dat wordt afgezien van aangifte, informeert de contactpersoon mensenhandel van de IND het COA. Daarop wordt de uitkering krachtens de Rvb door het COA stopgezet. Dit gebeurt in het geval van aangifte niet eerder dan nadat een verblijfsvergunning is afgegeven. In het geval er aangifte is gedaan draagt het COA per omgaande de zaak van betrokkene over aan de Sociale Dienst van de gemeente waar betrokkene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is opgenomen.

Na afgifte van de verblijfsvergunning maakt de aangever aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand. Indien betrokkene afziet van het doen van aangifte van mensenhandel beëindigt het COA de verstrekking krachtens de Rvb vanaf de datum waarop de vertrektermijn van betrokkene eindigt.

Opvang

Na afgifte van de verblijfsvergunning kan het slachtoffer zich voor vervolgopvang wenden tot de zorgcoördinator in de regio waar hij of zij reeds verblijft of, in het geval er geen regionale zorgcoördinator beschikbaar is, tot de STV. Vervolgopvang op een andere locatie kan aangewezen zijn, indien de opvanglocatie die in de bedenktijdfase werd geboden niet geschikt is voor een langduriger verblijf.

Heeft het slachtoffer geen gebruik gemaakt van de bedenktijd maar direct aangifte gedaan dan schakelt de korpschef de STV in voor het regelen van de opvang.

Na afgifte van de verblijfsvergunning kan het slachtoffer gedurende het verblijf op grond van de in dit hoofdstuk beschreven procedure gebruik maken van de mogelijkheden voor het volgen van een opleiding en voor vrije tijdsbesteding. De zorgcoördinator beschikt over de informatie van het aanbod in de regio.

Medisch onderzoek

De zorgcoördinator ziet toe op het regelen van het medische onderzoek. Indien het slachtoffer nog geen TBC-keuring heeft ondergaan, dient een TBC keuring onderdeel uit te maken van dit medische onderzoek.

Rechtshulp

De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het slachtoffer goed wordt geïnformeerd over de juridische consequenties van het doen van aangifte. Indien juridisch advies noodzakelijk blijkt, kan een rechtshulpverlener worden ingeschakeld. De rechtshulpverlener ontvangt hiervoor de gebruikelijke financiering van de Raad voor Rechtsbijstand.

4.3. Wens tot vertrek na aangifte

Doet het vermoedelijk slachtoffer aangifte, maar geeft hij of zij te kennen uit Nederland te willen vertrekken, dan meldt de korpschef dit aan de contactpersoon mensenhandel van de IND. Indien het vermoedelijk slachtoffer bereid is te getuigen in het proces tegen de verdachte neemt de contactpersoon mensenhandel van de IND contact op met het Openbaar Ministerie. Acht het Openbaar Ministerie het voor de procesgang tegen de verdachte noodzakelijk dat betrokkene als getuige (ter zitting) kan worden gehoord, dan worden daar in overleg met de aangever nadere afspraken over gemaakt. Het verdient aanbeveling om, indien mogelijk, voorafgaande aan het vertrek contact op te nemen met de STV, zodat er afspraken kunnen worden gemaakt met niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) in de landen van herkomst. NGO’s kunnen in dit geval een dubbele functie vervullen. Zij kunnen het vermoedelijk slachtoffer bijstaan bij het herintegreren na terugkeer en het zorgen voor het in stand houden van de contacten tussen het vermoedelijk slachtoffer en de betreffende Nederlandse instanties.

4.4. Beperkingen en voorschriften

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de volgende beperking: ‘onder beperking als genoemd in de Vreemdelingencirculaire, B9. Arbeid vrij toegestaan’.

Artikel 3.79. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan slechts op grond van artikel 16, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling niet bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan of daaraan niet meewerkt.

2 De aanvraag kan niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling nader vast te stellen landen.

4.5. Geldigheid van de verblijfsvergunningen

De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor de periode van één jaar verleend. De verblijfsvergunning is geldig zolang er sprake is van een strafrechtelijke opsporings- en vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.

Zodra de strafzaak door het Openbaar Ministerie wordt geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld dan wel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan, komt de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in B9 te ontvallen. Het Openbaar Ministerie doet hiervan melding aan de contactpersoon mensenhandel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), alsmede aan het slachtoffer van mensenhandel.

De verblijfsvergunning wordt dan ingetrokken. Betrokkene dient Nederland uit eigen beweging te verlaten. De rechtsplicht om Nederland te verlaten blijft achterwege, indien betrokkene een aanvraag indient om een verblijfsvergunning voor een ander doel en aan de daaraan gestelde voorwaarden is voldaan(B9/4.6).

Het beroep in cassatie mag niet in Nederland worden afgewacht aangezien de Hoge Raad enkel oordeelt over de juiste toepassing van het recht en niet over de feiten.

4.6. Verlenging en voortgezet verblijf

Verlengingsaanvraag

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden verlengd zolang er sprake is van een strafrechtelijk opsporings- en vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit ter zake waarvan aangifte is gedaan. De geldigheid van de verblijfsvergunning wordt niet verlengd indien er geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- en vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit ter zake waarvan aangifte is gedaan.

De aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning kan rechtstreeks bij de IND-locatie te Zwolle worden ingediend.

Bij de beoordeling van de verlengingsaanvraag dient de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij het Openbaar Ministerie na te gaan of er nog sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek dan wel of de berechting in feitelijke aanleg van de verdachte heeft plaatsgevonden.

De verlengingsaanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet.

De verlengingsaanvraag wordt niet afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van Onze Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan.

Op grond van artikel 3.34a, derde lid, onder b Voorschrift Vreemdelingen is het slachtoffer van mensenhandel geen leges verschuldigd.

Indien het slachtoffer van mensenhandel niet over een paspoort beschikt, dient het slachtoffer een paspoort aan te vragen bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan betrokkene de nationaliteit bezit. Indien blijkt dat betrokkene niet in het bezit kan worden gesteld van een paspoort in verband met weigerachtigheid van de betreffende autoriteiten kan ontheffing van het paspoortvereiste worden verleend (B1/2.2.2).

Voortgezet verblijf

Nadat de grondslag aan de verblijfsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk is komen te ontvallen en de verblijfsvergunning is ingetrokken of de geldigheidsduur ervan is verstreken, dient betrokkene Nederland te verlaten.

Dat is anders indien betrokkene tijdig een aanvraag doet om wijziging van de verblijfsvergunning voor een ander doel en aan de in dat kader gestelde voorwaarden is voldaan. Betrokkene dient dan een wijziging van de vergunning aan te vragen. Het gaat hier om een aanvraag die niet gerelateerd is aan de B9-procedure, bijvoorbeeld verblijf bij partner.

Voorts bestaat de mogelijkheid om een wijziging van de verblijfsvergunning aan te vragen met het oog op voortgezet verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard, gerelateerd aan de B9-procedure, waarmee dan een beroep wordt gedaan op artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit. Een slachtoffer van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan een beroep doen op artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit

In andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

Slachtoffers die daarop beroep doen, dienen een aanvraag in om wijziging van de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met ‘voortgezet verblijf’. De aanvraag wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar zij woon- of verblijfplaats hebben (middels formulier M35-A).

Voor de afdoening van deze aanvraag om wijziging zijn ingevolge artikel 3.34c, aanhef, Voorschrift Vreemdelingen leges verschuldigd.

Bij de beoordeling van de aanvraag spelen de volgende factoren een belangrijke rol:

  • risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;

  • risico van vervolging in het land van herkomst bijvoorbeeld op grond van prostitutie;

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.

5. Procedure ten aanzien van getuige-aangevers

Artikel 3.48 Vreemdelingenbesluit

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking, verband houdend met de vervolging van mensenhandel worden verleend aan de vreemdeling die:

  • a. slachtoffer-aangever is van mensenhandel, voor zover sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan; of

  • b. getuige-aangever is van mensenhandel, voorzover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en het verblijf in Nederland van de getuige-aangever naar oordeel van Onze Minister in het belang van de opsporing of vervolging van de verdachte noodzakelijk is.

2 De aanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Wet.

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde indien er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van Onze Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan.

Op grond van artikel 17, eerste lid, onder d Vreemdelingenwet wordt deze aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

Op grond van artikel 3.34b, eerste lid, onder a, Voorschrift Vreemdelingen is de vreemdeling die in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning onder een beperking, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder s, Vreemdelingenbesluit, geen leges verschuldigd.

De aanvraag wordt niet afgewezen indien de getuige-aangever niet over een paspoort beschikt. Onderwijl dient een paspoort te worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan betrokkene de nationaliteit bezit. Het bepaalde in B1/2.2.2. is vervolgens van toepassing.

5.1. De aanvraag om een verblijfsvergunning

De korpschef stelt de getuige-aangever die stelt getuige te zijn geweest van dit misdrijf in staat deze aangifte van mensenhandel te doen.

De aangifte wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning.

De korpschef stelt de contactpersoon mensenhandel van de IND direct door middel van het model ‘Kennisgeving aangifte mensenhandel en beroep op regeling B9 Vc 2000’ (model M-55) per fax van de aangifte in kennis.

De aangifte van mensenhandel schort de verwijdering van de getuige-aangever uit Nederland op. De opschorting van de verwijdering geldt totdat het Openbaar Ministerie heeft beslist of de aangifte aanleiding is om een verblijfsvergunning te verlenen.

Gedurende de opschorting van de verwijdering dient de getuige-aangever zich maandelijks te melden bij de korpschef waar hij of zij administratief is ondergebracht. De korpschef stelt de contactpersoon mensenhandel van de betreffende IND-locatie waar de eerste melding is geregistreerd in kennis of aan de meldingsplicht is voldaan.

De korpschef verstrekt het bescheid rechtmatig verblijf (model 77-A Vreemdelingencirculaire; bijlage 7g Voorschrift Vreemdelingencirculaire) aan de getuige-aangever van mensenhandel. Op het bescheid rechtmatig verblijf wordt aangetekend dat het verrichten van arbeid niet is toegestaan.

De contactpersoon mensenhandel van de IND neemt naar aanleiding van de aanvraag om een verblijfsvergunning contact op met het Openbaar Ministerie. Wat het getuige-aangevers betreft is het de stem van het Openbaar Ministerie die de doorslag geeft of een verblijfsvergunning zal worden verstrekt of niet. Criterium is hierbij de vraag of de aanwezigheid van de getuige-aangever in Nederland gewenst is voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek tegen de verdachte.

De contactpersoon mensenhandel van de IND stelt de korpschef per fax in kennis van de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning.

De contactpersoon mensenhandel van de IND stelt het Openbaar Ministerie in kennis van de beslissing.

De contactpersoon mensenhandel van de IND stelt de burgemeester van de gemeente waar de getuige-aangever verblijft in kennis van de beslissing. Het verblijfsdocument wordt vervolgens afgegeven door de gemeente’. Indien het noodzakelijk is, kan de korpschef het slachtoffer begeleiden bij het ophalen van dit verblijfsdocument.

5.2. Opvang en financiën

Zolang er nog geen beslissing is op het verzoek om de verblijfsvergunning kan een getuige-aangever aanspraak maken op de Rvb (zie onder 3.3). Een getuige-aangever die in verband met de aangifte gevaar loopt, kan daarbij aanspraak maken op opvang. De korpschef neemt contact op met de STV indien om een veilige locatie wordt verzocht.

5.3. Beperkingen en voorschriften

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de volgende beperking: ’onder beperking als genoemd in de Vreemdelingencirculaire, B9. Arbeid vrij toegestaan’.

Artikel 3.79. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan slechts op grond van artikel 16, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling niet bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan of daaraan niet meewerkt.

2 De aanvraag kan niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling de nationaliteit bezit van één van de bij ministeriële regeling nader vast te stellen landen.

De contactpersoon mensenhandel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelt het Openbaar Ministerie in kennis van de beslissing.

5.4. Beëindiging Rvb

Indien een verblijfsvergunning wordt verleend, draagt het COA zorg voor overdracht van het dossier van betrokkene aan de Sociale Dienst van de gemeente waar bedoelde getuige-aangever woont. Is de getuige-aangever ondergebracht op een beschermde opvanglocatie dan geldt het adres van het korps waaronder het onderzoek ressorteert als postadres voor de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en is de Gemeentelijke Sociale Dienst van de gemeente van inschrijving verantwoordelijk voor de uitkering. De afgifte van een verblijfsvergunning aan de getuige-aangever stelt betrokkene namelijk in staat indien nodig aanspraak te maken op een uitkering ingevolge de Algemene Bijstandswet.

Indien het verzoek om een verblijfsvergunning wordt geweigerd, sluit het COA het dossier. De RvB-uitkering loopt door tot de datum waarop vertrek is geregeld.

5.5. Geldigheid van de verblijfsvergunning

De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor de periode van één jaar verleend. De verblijfsvergunning is geldig zolang het Openbaar Ministerie de aanwezigheid van betrokkene in Nederland noodzakelijk acht.

Zodra het Openbaar Ministerie de aanwezigheid van betrokkene in Nederland niet langer noodzakelijk acht, komt de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in B9 te ontvallen. Het Openbaar Ministerie doet hiervan melding aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en aan de getuige-aangever. De verblijfsvergunning wordt dan ingetrokken. Betrokkene dient Nederland uit eigen beweging te verlaten. De rechtsplicht om Nederland te verlaten blijft, achterwege, indien betrokkene een aanvraag indient om een verblijfsvergunning voor een ander doel en aan de daaraan gestelde voorwaarden is voldaan (B9/5.6)

Het bovenstaande geldt ook als de strafzaak door het Openbaar Ministerie wordt geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld dan wel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan. Het Openbaar Ministerie doet hiervan melding aan de contactpersoon mensenhandel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), alsmede aan de getuige-aangever van mensenhandel.

5.6. Verlenging en voortgezet verblijf

Verlengingsaanvraag

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden verlengd zolang er sprake is van een strafrechtelijk opsporings- en vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.

Hierbij is van belang dat het Openbaar Ministerie de aanwezigheid van betrokkene in Nederland noodzakelijk acht. Indien het Openbaar Ministerie de aanwezigheid van betrokkene in Nederland niet van belang acht, wordt de aanvraag om verlenging afgewezen.

De aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning kan rechtstreeks bij de IND-locatie te Zwolle worden ingediend.

De verlengingsaanvraag wordt niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet.

De verlengingsaanvraag wordt niet afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van Onze Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan.

Op grond van artikel 3.34b, eerste lid onder a, Voorschrift Vreemdelingen is de vreemdeling die in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder s, Vreemdelingenbesluit, geen leges verschuldigd.

Indien de getuige-aangever van mensenhandel niet over een paspoort beschikt, dient de getuige-aangever een paspoort aan te vragen bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan betrokkene de nationaliteit bezit. Indien blijkt dat betrokkene niet in het bezit kan worden gesteld van een paspoort in verband met weigerachtigheid van de betreffende autoriteiten kan ontheffing van het paspoortvereiste worden verleend (B1/2.2.2).

Voortgezet verblijf

Nadat de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk is komen te ontvallen dient betrokkene Nederland te verlaten.

Dat is anders indien betrokkene tijdig een aanvraag doet om wijziging van de verblijfsvergunning voor een ander doel en aan de in dat kader gestelde voorwaarden is voldaan. Betrokkene dient dan een wijziging van de vergunning aan te vragen. Het gaat hier om een aanvraag die niet gerelateerd is aan de B9-procedure, bijvoorbeeld verblijf bij partner.

Voorts bestaat de mogelijkheid om een wijziging van de verblijfsvergunning aan te vragen met het oog op voortgezet verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard, gerelateerd aan de B9-procedure, waarmee dan een beroep wordt gedaan op artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit. Een getuige-aangever van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan een beroep doen op artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.52 Vreemdelingenbesluit

In andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

Getuige-aangevers die daarop beroep doen, dienen een aanvraag in om wijziging van de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met ‘voortgezet verblijf’. De aanvraag wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar zij woon- of verblijfplaats hebben (middels formulier M35-a).

Voor de afdoening van deze aanvraag om wijziging zijn ingevolge artikel 3.34c, aanhef, Voorschrift Vreemdelingen leges verschuldigd.

Bij de beoordeling van de aanvraag spelen de volgende factoren een belangrijke rol:

  • risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;

  • risico van vervolging in het land van herkomst bijvoorbeeld op grond van prostitutie;

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.

6. Beklagprocedure

Artikel 3.88. Vreemdelingenbesluit

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel, wordt niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet afgewezen om de enkele reden dat een beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging van de verdachte is genomen, indien de vreemdeling tegen die beslissing schriftelijk beklag heeft gedaan bij het Gerechtshof en op dat beklag nog niet is beslist.

Artikel 12. Wetboek van Strafvordering

1 Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof, binnen het rechtsgebied waarvan de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging is genomen. Indien de beslissing tot niet vervolging is genomen door de officier van justitie bij het landelijk parket, is bevoegd het gerechtshof te ’s-Gravenhage.

2 Onder rechtstreeks belanghebbende wordt mede verstaan een rechtspersoon die krachtens zijn doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een belang behartigt dat door de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging rechtstreeks wordt getroffen.

Wanneer de verdachte niet wordt vervolgd dan wel de vervolging niet wordt voortgezet, dan kunnen zowel slachtoffers als getuige-aangevers van mensenhandel daarover schriftelijk beklag doen bij het gerechtshof. De beslissing op het beklag mag in Nederland worden afgewacht. De korpschef dient betrokkene in kennis te stellen van de niet vervolging dan wel het niet voortzetten van de vervolging van de verdachte. Na kennisneming van deze beslissing, dient betrokkene binnen twee weken de korpschef te informeren omtrent het wel of niet indienen van een beklag bij het Gerechtshof.

Heeft het (vermoedelijk) slachtoffer aangifte gedaan en is hij of zij in het bezit van een verblijfsvergunning, dan loopt de geldigheid daarvan door totdat het Gerechtshof inzake het beklag een uitspraak heeft gedaan.

Is het (vermoedelijk) slachtoffer nog niet in het bezit van een verblijfsvergunning, dan zal de korpschef de verwijdering van betrokkene opschorten tot het Gerechtshof uitspraak heeft gedaan. Gedurende deze procedure blijven aanspraken op de Rvb van kracht, voorzover betrokkene gebruik maakt van de bedenktijd dan wel de aangifte nog niet heeft geleid tot afgifte van een verblijfsvergunning.

Voor getuige-aangevers geldt per definitie dat de verwijdering zal worden opgeschort totdat het Gerechtshof uitspraak heeft gedaan. Gedurende deze procedure blijven aanspraken op de Rvb van kracht, voorzover aangifte niet heeft geleid tot een verblijfsvergunning.

7. Gezinshereniging

Voor verlening van een verblijfsvergunning komen in aanmerking de biologische of juridische minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorden tot het gezin van de hoofdpersoon en die onder wettig gezag van de hoofdpersoon staat. De algemene bepalingen van B2 van toepassing, met uitzondering van het gedeelte over voortgezet verblijf, aangezien het gaat om een verblijfsrecht van tijdelijke aard (zie artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder a en o, Vreemdelingenbesluit) en het middelenvereiste.

Om te verzekeren dat minderjarige kinderen slechts verblijf krijgen gedurende de periode van toelating van de hoofdpersoon, krijgt de aan hen verstrekte verblijfsvergunning dezelfde geldigheidsduur als die van de hoofdpersoon.

B10. EU/EER-onderdanen

1. Inleiding

1.1. Indeling

Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdanen van de staten die partij zijn bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag) en het Verdrag van Maastricht (EU) of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) en hun familie- en gezinsleden, die al dan niet zelf de EU/EER-nationaliteit bezitten.

In deze eerste paragraaf worden de begrippen uiteengezet en worden de definities gegeven.

De tweede paragraaf is het algemene deel, waarin voorwaarden worden genoemd die voor alle categorieën van dit hoofdstuk gelden.

In de derde paragraaf worden de specifieke regelingen met betrekking tot de economisch actieven nader uitgewerkt en in de vierde paragraaf komen de regelingen voor de economisch niet-actieven aan de orde.

De vijfde paragraaf heeft betrekking op de familie- en gezinsleden die een afgeleid verblijfsrecht kunnen verkrijgen.

Verder zijn in de zesde paragraaf enkele afwijkende bepalingen voor onderdanen van België en Luxemburg opgenomen, voor zover deze voortvloeien uit het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie.

Tot slot worden de regelingen met betrekking tot het weigeren van (voortgezet) verblijf en uitzetting uiteengezet in de zevende paragraaf.

De bevoegdheidsverdeling tussen de Minister en de burgemeester van de gemeente, waar de betrokkene verblijft, wordt per onderdeel vermeld.

1.2. Associatie- en samenwerkingsovereenkomsten

De bijzondere bepalingen die gelden voor onderdanen van staten waarmee de EU een associatie- of samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten, zijn vermeld in B11.

1.3. Partijen bij het EG-verdrag en het Verdrag van Maastricht

Partijen bij het EG-verdrag en het Verdrag van Maastricht zijn, behalve Nederland vanaf het begin in 1957: België, Duitsland, Frankrijk, Italië en Luxemburg. Op 1 januari 1973 zijn toegetreden Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot Brittannië en Noord-Ierland. Griekenland is op 1 januari 1981 toegetreden, op 1 januari 1986 gevolgd door Portugal en Spanje. Voorts zijn per 1 januari 1995 toegetreden de landen Finland, Oostenrijk en Zweden. Deze laatste landen waren voorheen lid van de EER.

Per 1 mei 2004 zijn toegetreden Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. Voor het toepasselijke overgangsrecht zie paragraaf 8.

Het toepassingsgebied betreft de in Europa gelegen grondgebieden van de lidstaten.

  • a. Voor wat Frankrijk betreft met uitbreiding tot de zogeheten Franse overzeese departementen Martinique, Gouadeloupe, Frans Guyana en La Réunion, in zoverre onder meer dat Franse ingezetenen van die departementen op grond van de desbetreffende beschikkingen van de Raad van de EG kunnen deelnemen aan het vrij verkeer van personen en diensten.

  • b. Voor wat Denemarken betreft met uitzondering van de Faeröer; de Deense onderdanen die daar woonachtig zijn, worden niet als onderdanen van een lidstaat beschouwd.

  • c. Voor wat het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreft zijn de communautaire bepalingen betreffende het vrije verkeer van personen en diensten niet van toepassing op de onderdanen van de Kanaaleilanden en van het eiland Man. Voor het vrij verkeer van personen en diensten wordt met een Brits onderdaan (‘British citizen’) gelijkgesteld een ‘British subject’ met aantekening in het paspoort: ‘holder has the right of abode in the United Kingdom’ of: ‘holder is defined as a United Kingdom national for community purposes’.

Poolse en Tsjechische onderdanen, die via afstamming tevens de Duitse nationaliteit bezitten, dienen, voor zover zij stellen op grond daarvan rechten te ontlenen aan het EG-Verdrag, naast het ‘Staatsangehörigkeitsausweis’ tevens in het bezit te zijn van een geldig Duits nationaal paspoort, een geldige Duitse ‘Personalausweis’ of een ander document als genoemd in bijlage 2 bij het Voorschrift Vreemdelingen. Indien dat niet het geval is, is het gestelde in paragraaf 8 op hen van toepassing. Het ‘Staatsangehörigkeitsausweis’ is overigens geen document dat bestemd is voor internationaal rechtsverkeer.

1.4. Partijen bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte

Partijen bij de EER-Overeenkomst zijn sedert 2 mei 1992, behalve de onder 1.3 genoemde partijen: IJsland, Noorwegen en Liechtenstein.

1.5. De Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat

Op 21 juni 1999 is de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen tot stand gekomen (Trb. 2000, 16 en 86).

Partijen bij deze Overeenkomst zijn, naast de onder 1.3 genoemde partijen: de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat.

Bij wet van 14 september 2001 heeft Nederland deze Overeenkomst goedgekeurd (Stb. 2001, 432) en op 16 november 2001 geratificeerd.

De Overeenkomst is per 1 juni 2002 in werking getreden.

Per 1 juni 2002 worden Zwitserse onderdanen, alsmede hun afhankelijke familie- of gezinsleden, die op grond van deze Overeenkomst in Nederland verblijven aangemerkt als gemeenschapsonderdanen. Ten aanzien van Zwitserse onderdanen is dit bepaald bij eerdergenoemde wet van 14 september 2001 (Stb. 2001, 432).

1.6. Definitie gemeenschapsonderdanen

In artikel 1, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet wordt een definitie gegeven van het begrip ‘gemeenschapsonderdanen’. Onder gemeenschapsonderdanen wordt het volgende verstaan:

  • onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie, die op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag) gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven, alsmede hun familieleden, die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

  • onderdanen van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, die terzake van binnenkomst en verblijf in een lidstaat rechten genieten die gelijk zijn aan die van burgers van de lidstaten van de Europese Unie, alsmede hun familieleden, die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die krachtens bovengenoemde Overeenkomst gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

  • onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat die op grond van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Trb. 2000, 16 en 86), die gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven, alsmede hun familie- en gezinsleden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die krachtens de bovengenoemde Overeenkomst gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.

Een Nederlander is in beginsel niet aan te merken als gemeenschapsonderdaan, tenzij wordt vastgesteld dat betrokkene (ook) verblijfsrecht ontleent aan het gemeenschapsrecht. Hierbij kan worden gedacht aan een in Nederland gevestigde Nederlander die vanuit Nederland diensten verricht ten behoeve van dienstenontvangers in een andere lidstaat. Gemeenschapsonderdaan is ook de Nederlander die in een andere lidstaat gevestigd is geweest met het oog op het verrichten van economische activiteiten en zich nadien weer in Nederland heeft gevestigd en zijn economische activiteiten hier te lande voortzet. Zie in dit verband in 3.3.4, 5.3.1, 5.3.2 en 5.4.2.1.

1.7. Terminologie

In dit hoofdstuk zullen de termen ‘EU/EER-onderdaan’ en ‘gemeenschapsonderdaan’ gebruikt worden.

‘EU/EER-onderdaan’ is de brede term die wordt gebruikt voor iedere onderdaan van een lidstaat van de EU of de EER. Het gezinslid, dat zelf geen onderdaan is van de EU of EER, valt niet onder deze term. Voor zover een regel ook betrekking heeft op het gezinslid van een EU/EER-onderdaan, wordt dit expliciet vermeld.

De EU/EER-onderdaan, Zwitserse onderdaan en zijn gezinsleden –al dan niet zelf EU/EER-onderdaan of Zwitsers onderdaan- die op grond van de bepalingen van het EG-Verdrag of bedoelde Overeenkomsten in Nederland verblijven, worden verder aangeduid met de term ‘gemeenschapsonderdaan’. De gemeenschapsonderdaan heeft rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet.

1.8. Aard van het verblijf van een gemeenschapsonderdaan

Het is gemeenschapsonderdanen toegestaan om in Nederland te verblijven, tenzij zij verblijf houden in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, dan wel de toegang of het verblijf is geweigerd op grond van een actuele bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid of de volksgezondheid.

Gemeenschapsonderdanen ontlenen hun aanspraak op verblijf rechtstreeks aan het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat en de daaruit voortvloeiende Richtlijnen en Verordeningen. Het verblijfsrecht van een gemeenschapsonderdaan ontstaat en vervalt van rechtswege. De afgifte van een verblijfsdocument aan een gemeenschapsonderdaan heeft daarom een louter declaratoire werking, ofwel de verblijfskaart is slechts een bevestiging van de status die van rechtswege is verkregen.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, EG is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit burger van de Unie.

Artikel 17, tweede lid, EG bepaalt voorts dat de burgers van de Unie de rechten genieten en zijn onderworpen aan de plichten die bij dit Verdrag zijn vastgesteld.

Bij artikel 18, eerste lid, EG is bepaald dat iedere burger van de Unie het recht heeft vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij dit Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn gesteld.

De vreemdeling, die een geldig nationaal paspoort of geldige identiteitskaart van een lidstaat toont, toont daarmee aan burger te zijn van de Unie en wordt daarom geacht verblijfsrecht te ontlenen aan het gemeenschapsrecht en daarmee als gemeenschapsonderdaan rechtmatig hier te lande te verblijven in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet, zolang en indien het onderzoek naar de analoog toe te passen beperkingen en voorwaarden van Richtlijn 90/364/EEG niet heeft uitgewezen dat daaraan niet wordt voldaan (Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State d.d. 7 juli 2003, JV 2003, 431). Dat onderzoek kan zich mede richten op de vraag of die burger dat verblijfsrecht ooit heeft gehad dan wel dat verblijfsrecht moet worden beëindigd. Vanaf dat moment geldt paragraaf 7.3.1.

Dat onderzoek richt zich allereerst op de vraag of de betrokken burger van de Unie verblijf houdt als (voormalig) economisch actieve of economisch niet-actieve (waaronder hier mede wordt begrepen: student), indien deze burger dat stelt. Indien hij dat niet stelt of dat niet het geval is, doordat niet of niet langer is voldaan aan de beperkingen en voorwaarden van de artikelen 39, 43 of 49 EG, dan wel Verordening 1612/68/EEG of 1251/70/EEG of de Richtlijnen, wordt beoordeeld of de burger van de Unie verblijfrecht ontleent aan artikel 18 EG.

In dat geval worden de voorwaarden en beperkingen van Richtlijn 90/364/EEG analoog toegepast en wordt onderzocht of de burger van de Unie beschikt over voldoende middelen van bestaan en een ziektekostenverzekering die alle risico’s hier te lande dekt.

Vanzelfsprekend geldt bij het vorenstaande dat bedoeld onderzoek door de Minister zich richt op de door de betrokken burger daartoe verschafte gegevens en bescheiden, ter onderbouwing van diens stelling dat hij een verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, en voor zover die bescheiden ingevolge de ter zake geldende regels van gemeenschapsrecht mogen worden verlangd.

Indien en zolang het onderzoek niet heeft uitgewezen dat de burger van de Unie geen gemeenschapsonderdaan is, gelden voor de burger van de Unie de rechtswaarborgen van Richtlijn 64/221/EEG, waaraan de artikelen 1.5 en 8.13 Vreemdelingenbesluit uitvoering geven. Zie paragraaf 7.3.2.

Voor de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan en zijn gezinsleden, die geen verblijfsrecht aan de bepalingen van het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat kunnen ontlenen, gelden onverkort de overige bepalingen van de Vreemdelingenwet en het (restrictieve) beleid. Hier kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan die verblijf in Nederland beoogt in het kader van gezinsvorming of -hereniging bij een Nederlands onderdaan (zie B2 Vreemdelingencirculaire).

2. Algemeen

2.1. Plicht om over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf te beschikken

EU/EER-onderdanen en gemeenschapsonderdanen zijn vrijgesteld van de plicht te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Dit houdt in dat EU/EER-onderdanen en gemeenschapsonderdanen een aanvraag om een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, kunnen indienen, zonder dat zij bij binnenkomst over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf dienen te beschikken. Voor gemeenschapsonderdanen, die niet EU/EER-onderdaan zijn en afkomstig zijn uit een visumplichtig derde land (niet afkomstig uit een land genoemd in bijlage 2 Voorschrift Vreemdelingen), houdt dit in dat zij met of zonder visum voor kort verblijf Nederland kunnen inreizen, teneinde alhier de gemeenschapsrechten uit te oefenen. Het ontbreken van zowel een visum of machtiging tot voorlopig verblijf voor Nederland heeft geen gevolgen voor hun van rechtswege verkregen verblijfsstatus. Vorenstaande geldt niet voor de familie- en gezinsleden van onderdanen uit de Zwitserse Bondsstaat, die afkomstig zijn uit een visumplichtig derde land. Zij dienen altijd in het bezit te zijn van een visum of machtiging tot voorlopig verblijf.

2.2. Toegang tot Nederland

Vreemdelingen, die niet in bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding, wordt de toegang tot Nederland geweigerd (artikel 3 lid 1, onder a, Vreemdelingenwet).

De ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zijn hiertoe bevoegd.

Aan onderdanen van de EU/EER, alsmede gemeenschapsonderdanen, die in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding, kan de toegang slechts op de in artikel 8.5 of 8.7 Vreemdelingenbesluit vermelde gronden worden geweigerd.

Artikel 8.5. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan een vreemdeling die onderdaan is van België of Luxemburg en die het vereiste document voor grensoverschrijding bezit, kan, in afwijking van hoofdstuk 2, de toegang tot Nederland slechts worden geweigerd, indien hij:

  • a. een actuele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt, of

  • b. ten laste komt van de Staat of van andere openbare lichamen.

2 De ambtenaren belast met de grensbewaking of de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, weigeren niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang tot Nederland aan een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid. De weigering geschiedt schriftelijk.

Artikel 8.7. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan een gemeenschapsonderdaan en een vreemdeling die onderdaan is van een Staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en die het vereiste document voor grensoverschrijding bezit, kan de toegang tot Nederland slechts worden geweigerd, indien hij:

  • a. een actuele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt;

  • b. lijdt aan een van de ziekten of gebreken opgenomen in de bijlage bij dit besluit, of

  • c. ten laste komt van de Staat of van andere openbare lichamen.

2 De ambtenaren, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, weigeren niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang tot Nederland aan een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid. De weigering geschiedt schriftelijk.

3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de onderdaan van België of Luxemburg die geen gemeenschapsonderdaan is. Op deze vreemdeling is artikel 8.5 van toepassing.

Gelet op de Richtlijnen [Richtlijn 68/360/EEG (artikel 10), 73/148/EEG (artikel 8), 90/364/EEG, 90/365/EEG, 93/96/EEG (telkens artikel 2, lid 2, laatste alinea)] blijven de artikelen 8.5, eerste lid, onder b, en 8.7, eerste lid, onder c, Vreemdelingenbesluit buiten toepassing. Aan een burger van de Unie kan daarom de toegang niet worden geweigerd op grond hij ten laste komt van de Staat of van andere openbare lichamen.

Weigering van de toegang van een EU/EER-onderdaan en de gemeenschapsonderdaan op één van bovengenoemde gronden geschiedt met gebruikmaking van formulier M18. De Minister dient hiertoe een bijzondere aanwijzing te geven.

2.3. Meldplicht bij de korpschef

Artikel 8.8. Vreemdelingenbesluit:

De in de artikelen 4.48, 4.49 en 4.51 omschreven verplichtingen tot aanmelding bij de korpschef gelden niet voor de gemeenschapsonderdaan en de onderdaan van een Staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

In artikel 8.8 Vreemdelingenbesluit is onder meer neergelegd dat EU/EER-onderdanen zijn ontheven van de verplichting om zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan te melden bij de korpschef van de gemeente waar zij verblijven. Het niet melden (van het verblijf) heeft geen verblijfsrechtelijke consequenties.

2.4. Aantonen identiteit en nationaliteit van een lidstaat

Om met succes beroep te kunnen doen op het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, dienen EU/EER onderdanen of Zwitserse onderdanen een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort over te leggen (conform bijlage 2 Voorschrift Vreemdelingen) dan wel op andere wijze ondubbelzinnig (zonder enige twijfel) hun identiteit en nationaliteit aan te tonen.

De identiteitskaart of het paspoort dient overeenkomstig de wetgeving in de Lidstaat, waarvan zij onderdaan zijn, te zijn verstrekt. Hierop dient de nationaliteit van de onderdaan van de Lidstaat te zijn vermeld. Het enkele verlopen van de identiteitskaart of paspoort gedurende het rechtmatig verblijf in Nederland leidt niet tot verblijfsbeëindiging.

De vreemdeling, die reeds in Nederland verblijft en stelt rechten te ontlenen aan het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, maar geen geldige identiteitskaart of een geldig paspoort heeft overgelegd noch op andere wijze ondubbelzinnig zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond, wordt alsnog in de gelegenheid gesteld om dit over te leggen. Hiervoor dient een redelijke termijn te worden gegeven van twee weken.

Indien de vreemdeling hieraan geen gevolg geeft, is niet vastgesteld dat hij gemeenschapsonderdaan is in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet. Hij verblijft daarmee niet rechtmatig in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet in Nederland. Op grond van artikel 61, eerste lid, Vreemdelingenwet dient de vreemdeling met inachtneming van artikel 62 Vreemdelingenwet Nederland uit eigen beweging te verlaten. Wanneer hij dat niet doet, kan hij ingevolge artikel 63 Vreemdelingenwet worden uitgezet door of namens de Minister.

2.5. Rechtmatig verblijf

Gemeenschapsonderdanen genieten rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet, tenzij zij verblijf houden in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat. Voor andere EU/EER-onderdanen, Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden zijn de overige bepalingen van artikel 8 Vreemdelingenwet voor de vaststelling van het rechtmatig verblijf van toepassing.

2.6. Bewijs van rechtmatig verblijf

Om in aanmerking te komen voor bepaalde voorzieningen of verstrekkingen (zoals inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens, het verkrijgen van een aanvullende uitkering op grond van de Wet werk en bijstand) dienen EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden in het bezit te zijn van een document of schriftelijke verklaring (sticker voor verblijfsaantekeningen), waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Op grond van artikel 9 Vreemdelingenwet wordt zo’n document of schriftelijke verklaring afgegeven door de Minister. Ingevolge artikel 3.9, lid 1, Voorschrift Vreemdelingen is de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, bevoegd dit document of deze verklaring af te geven.

Welke documenten, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, aan gemeenschapsonderdanen worden afgegeven en hoe lang deze geldig zijn, is aangegeven in artikel 8.11 en 8.12 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 8.11 Vreemdelingenbesluit:

1 Een gemeenschapsonderdaan ontvangt op aanvraag een bescheid als bedoeld in artikel 9 van de Wet, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Zonodig kunnen daarop voorschriften of beperkingen die volgen uit het gemeenschapsrecht worden aangetekend.

2 Het bescheid wordt afgegeven voor de duur van vijf jaar en wordt telkens met vijf jaren verlengd, behoudens artikel 8.12. Indien het verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan is vervallen, kan het bescheid worden ingenomen.

Artikel 8.12 Vreemdelingenbesluit:

1 In afwijking van artikel 8.11, tweede lid, wordt de duur van de termijn waarvoor het bescheid, bedoeld in artikel 9 van de Wet, wordt afgegeven, gesteld op:

  • a. een tijdvak tenminste gelijk aan de duur van de dienstverrichting, indien de vreemdeling diensten verricht of te zijnen behoeve diensten worden verricht;

  • b. een tijdvak tenminste gelijk aan de duur van de werkzaamheden, indien de vreemdeling werkzaamheden in loondienst verricht en te verwachten valt dat deze meer dan drie maanden doch minder dan een jaar bedragen;

  • c. een tijdvak gelijk aan de duur van de gevolgde opleiding, dan wel één jaar indien de opleidingsduur langer is dan een jaar, indien de vreemdeling een beroepsopleiding volgt; of,

  • d. een tijdvak van zes maanden indien de vreemdeling een werkzoekende is.

2 In afwijking van artikel 8.11, tweede lid, wordt de verlenging van de geldigheidsduur van het bescheid, bedoeld in artikel 9 van de Wet, verleend aan een gemeenschapsonderdaan die op het tijdstip van de verlenging gedurende een jaar onvrijwillig werkloos is, beperkt tot een jaar.

3 In afwijking van artikel 8.11, tweede lid, wordt de geldigheidsduur van het bescheid, bedoeld in artikel 9 van de Wet, verleend overeenkomstig het eerste lid, onder c, telkenmale verlengd met een jaar.

4 In afwijking van artikel 8.11, tweede lid, wordt de geldigheidsduur van het bescheid, bedoeld in artikel 9 van de Wet, verleend overeenkomstig het eerste lid, onder d, telkenmale verlengd met drie maanden, indien de vreemdeling aantoont dat hij nog steeds werkzoekende is en een reële kans maakt om werk te vinden.

5 Dit artikel is niet van toepassing op de geldigheidsduur van het bescheid van een gemeenschapsonderdaan die een onderdaan van België of van Luxemburg is.

Artikel 3.9 Voorschrift Vreemdelingen:

1 Documenten of schriftelijke verklaringen waaruit het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a, b, d, e, f, g – laatstgenoemde twee onderdelen voor zover sprake is van een aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning bedoeld in artikel 14 - alsmede i en l van de Wet blijkt, worden verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft;

2 (…)

Aan gemeenschapsonderdanen, die op grond van het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat in Nederland verblijven, kunnen de volgende bescheiden worden afgegeven:

  • de sticker verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen die in het paspoort of op een inlegvel kan worden afgegeven (bijlage 7h, Voorschrift Vreemdelingen); hieraan zijn geen legeskosten verbonden;

  • het document I (bijlage 7a, Voorschrift Vreemdelingen), dat in beginsel vanaf de datum aanvraag wordt afgegeven voor een periode van meer dan drie maanden, maar minder dan een jaar. Voor de afdoening van de aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument, is een legesbedrag van totaal € 30 verschuldigd;

  • het document EU/EER (bijlage 7e, Voorschrift Vreemdelingen), dat in beginsel vanaf de datum afgifte voor een periode van vijf jaren geldig is. Voor de afdoening van de aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument, is een legesbedrag van totaal € 30 verschuldigd;

  • een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd: document II (bijlage 7b, Voorschrift Vreemdelingen) met de aantekening dat de houder tevens houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, die in beginsel vanaf de datum aanvraag wordt afgegeven. Het document dient na vijf jaren verlengd te worden. Voor het in behandeling nemen (=ter afdoening) van een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is een legesbedrag van € 201 verschuldigd.

Het is in het belang van EU/EER-onderdanen, Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden, dat de burgemeester dit document of deze verklaring zo spoedig mogelijk afgeeft.

2.6.1. Niet betalen van leges

Indien de gemeenschapsonderdaan niet voldoet aan de legesverplichting, wordt de aanvraag om het verkrijgen van het bewijs van rechtmatig verblijf niet behandeld. Dit heeft geen gevolgen voor het rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet, omdat dit van rechtswege is ontstaan en vervalt. Voor de gevolgen van het verblijf hier te lande zonder in het bezit te zijn van een bewijs van rechtmatig verblijf wordt verwezen naar paragraaf 2.3.

Indien opnieuw een aanvraag om afgifte van een document wordt ingediend, zullen alsdan opnieuw leges worden geheven.

2.6.2. Onderbrekingen in het verblijf

Onderbrekingen van het verblijf van niet meer dan zes opeenvolgende maanden en afwezigheid wegens het vervullen van militaire dienstplicht hebben geen invloed op het verblijfsrecht en op de geldigheid van het verblijfsdocument.

Indien er sprake is van een onderbreking van langer dan zes maanden (niet wegens vervullen militaire dienstplicht), vervalt het verblijfsrecht van rechtswege. Indien mogelijk – de persoon verblijft dan immers in het buitenland – kan het document worden ingenomen door de korpschef.

2.7. Vrije termijn voor werkzoekende EU/EER-onderdanen

Artikel 3.3. Vreemdelingenbesluit:

1 De termijn gedurende welke het aan vreemdelingen krachtens artikel 12 van de Wet is toegestaan in Nederland te verblijven is:

  • a. voor houders van een doorreisvisum en voor vreemdelingen aan wie uitsluitend voor doorreis een bijzonder doorlaatbewijs is afgegeven: de tijd welke voor de voortzetting van hun reis noodzakelijk is;

  • b. voor houders van een doorreisvisum met bevoegdheid tot oponthoud of van een reisvisum: de duur waarvoor het visum is afgegeven of verlengd dan wel, voorzover het een visum voor meer reizen betreft, de in het visum aangegeven duur waarvoor ononderbroken verblijf is toegestaan;

  • c. voor vreemdelingen die voor een verblijf van niet langer dan drie maanden naar Nederland zijn gekomen: drie maanden;

  • d. voor gemeenschapsonderdanen en onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte: zes maanden;

  • e. voor vreemdelingen aan wie op grond van hoofdstuk 2, afdeling 2, toegang is verleend voor ten hoogste tweeënzeventig uren: ten hoogste tweeënzeventig uren;

  • f. voor andere vreemdelingen: acht dagen.

2 De in het eerste lid, onder d, bedoelde termijn eindigt, zodra de betrokken onderdaan ten laste komt van de Staat of van andere openbare lichamen.

3 De in het eerste lid, onder b en c, bedoelde termijn verstrijkt in geen geval later dan op de achtste dag nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan, waaruit kan worden afgeleid dat de vreemdeling het voornemen heeft langer dan drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden in Nederland te verblijven.

Voor werkzoekende EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen, die met een geldig document voor grensoverschrijding voor kort verblijf naar Nederland komen, geldt een vrije termijn van zes maanden. Deze vrije termijn is op basis van artikel 12, tweede lid, Vreemdelingenwet vastgelegd in artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenbesluit. Deze termijn kan telkens worden verlengd met drie maanden, zolang de betrokkene werkzoekend is en reëel uitzicht op werk heeft. Deze EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen hebben het recht hier te lande zonder verblijfsdocument te verblijven. Een verstrekt verblijfsdocument kan ingevolge artikel 8.12, vierde lid, Vreemdelingenbesluit telkenmale met drie maanden worden verlengd.

Het verblijfsrecht gaat echter verloren als de werkzoekende EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan:

  • een actuele bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid vormt;

  • lijdt aan een besmettelijke ziekte of gebrek als bedoeld in de bijlage van het Vreemdelingenbesluit (geldt niet voor onderdanen van België en Luxemburg);

  • ten laste komt van de Staat of van andere openbare lichamen.

2.8. Verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Bij de eerste verlenging van het document EU/EER (bijlage 7e Voorschrift Vreemdelingen) bestaat de gelegenheid een aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te dienen. Indien de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan op een eerder moment kan aantonen dat hij reeds vijf jaren een verblijfsrecht heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet, zonder dat hij in bezit was van een verblijfsdocument, kan hij ook in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd dient een legesbedrag van € 201 te worden betaald (artikel 3.34g, Voorschrift Vreemdelingen).

Indien wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in B1, wordt de gemeenschapsonderdaan bij de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in het bezit gelaten van het document EU/EER. In plaats van afgifte van een document van het in bijlage 7b Voorschrift Vreemdelingen voorgeschreven model, wordt op het verstrekte document EU/EER de volgende aantekening geplaatst: ‘Tevens houder vergunning regulier onbepaalde tijd’.

De gemeenschapsonderdaan ontvangt – mede vanuit praktisch oogpunt voor de gemeenschapsonderdaan – slechts één document, waarop beide verblijfsstatussen staan aangetekend. Indien het rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet van rechtswege verloren gaat, kan na inname het verstrekte verblijfsdocument alsnog (in dat geval kosteloos) een document van het in bijlage 7b Voorschrift Vreemdelingen voorgeschreven model worden afgegeven.

Indien de gemeenschapsonderdaan ervoor kiest om in het bezit te worden gesteld van twee aparte verblijfsdocumenten (een document II en EU/EER), kan hij daartoe een verzoek indienen. Voor de afgifte van deze documenten worden geen extra leges geheven, dat wil zeggen bovenop de reeds geheven € 201 en € 30 ter afdoening van de aanvragen en afgifte van de verblijfsdocumenten.

Er kunnen zich twee situaties voordoen:

  • De gemeenschapsonderdaan die in het bezit is van een document EU/EER doet een aanvraag (en komt in aanmerking) voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Deze kan, indien hij daartoe een aanvraag indient, in het bezit worden gesteld van een document II, na betaling van de leges ter afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (€ 201).

  • De gemeenschapsonderdaan is in het bezit van een document EU/EER, waarop is aangetekend dat hij tevens houder is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Dit document kan, indien het vernieuwd moet worden (of wanneer de gemeenschapsonderdaan zich anderszins tussentijds meldt) op verzoek worden omgewisseld voor twee aparte documenten.

Ingevolge artikel 115, vijfde lid, Vreemdelingenwet wordt een toelating krachtens artikel 10, tweede lid, Vreemdelingenwet (oud) aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet. Als gevolg daarvan worden houders van een zogenoemd C-document beschouwd als houders van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Ten aanzien van de gronden tot weigering van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gelden voor bovengenoemde vreemdelingen – uitgezonderd Belgen en Luxemburgers – de voor vreemdelingen in het algemeen terzake geldende bepalingen van artikel 21 Vreemdelingenwet (zie B1 Vreemdelingencirculaire).

Een gemeenschapsonderdaan is niet verplicht om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – een verblijfstitel op grond van nationale wetgeving – aan te vragen. De Nederlandse regelgeving verbindt echter aan een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd onder zekere omstandigheden meer rechten en garanties dan het aan het Gemeenschapsrecht ontleende verblijfsrecht, met name wanneer een gemeenschapsonderdaan op een gegeven moment in strijd met de beperkingen als genoemd in het EG-Verdrag en de Richtlijnen hier te lande verblijft (zoals publieke middelen, openbare orde) of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat.

Het is de keuze van een gemeenschapsonderdaan of van dit nationaal recht gebruik gemaakt wordt, met betaling van de daarvoor verschuldigde legeskosten.

2.9. Wet arbeid vreemdelingen

EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen mogen op grond van het EG-Verdrag vrij in Nederland werken. Daarom mag voor het laten werken van een EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan geen tewerkstellingsvergunning worden verlangd. De bepalingen in de Wet arbeid vreemdelingen zijn evenmin van toepassing op gemeenschapsonderdanen, die zelf geen EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan zijn.

Op het af te geven bewijs van rechtmatig verblijf dient de aantekening: ‘arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ te worden geplaatst, zodat een werkgever zich daarvan gemakkelijk kan vergewissen. Dit is met name van belang voor gemeenschapsonderdanen, die geen EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan zijn. EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen kunnen immers aan de hand van hun paspoort of identiteitsbewijs aantonen, dat zij vrij toegang hebben tot de arbeidsmarkt.

2.10. Matrix

Om een vereenvoudigd inzicht te verkrijgen welk verblijfsdocument wordt afgegeven en welke situatie kan leiden tot verblijfsbeëindiging is een matrix bijgevoegd. Benadrukt wordt hierbij dat deze matrix niet als vervanging dient voor deze tekst, maar slechts als een aanvullend hulpmiddel mag worden gebruikt!

Categorie

Middelen (al dan niet uit arbeid) zes maanden of minder beschikbaar

(Sticker= Sticker Verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen)

Middelen (al dan niet uit arbeid) voor meer dan drie maanden, maar minder dan één jaar beschikbaar

Middelen (al dan niet uit arbeid) voor één jaar of meer beschikbaar

(Meer dan aanvullend) Beroep op de publieke middelen

(Actuele) Bedreiging van de openbare orde

(hiermee wordt in deze matrix ook bedoeld nationale veiligheid)

Werkzoekenden

Sticker met een geldigheidsduur van maximaal zes maanden. Kan met drie maanden verlengd worden zolang reëel uitzicht op werk, mits nog steeds voldoende middelen.

Zie economisch actieven.

Zie economisch actieven.

Bij een beroep op de publieke middelen vervalt verblijfsrecht.

Bij een (actuele) bedreiging van de openbare orde vervalt verblijfsrecht.

           

Economisch actieven

Sticker met een geldigheidsduur van maximaal zes maanden.

Reële en daadwerkelijke arbeid: Document I voor de duur van de werkzaamheden; leges € 30

Reële en daadwerkelijke arbeid: Document EU/EER voor vijf jaren; leges € 30

Een meer dan aanvullend beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht, ingevolge vrijwillige werkloosheid.

Bij een actuele bedreiging van de openbare orde vervalt verblijfsrecht (ook algemene regels inzake openbare orde in beschouwing nemen).

           

Economisch niet-actieven

Sticker met en geldigheidsduur van maximaal zes maanden

Tenminste Wwb-norm desbetreffende categorie. Document EU/EER voor vijf jaren met de aantekening: beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht; leges € 30

Tenminste Wwb-norm desbetreffende categorie. Document EU/EER voor vijf jaren met de aantekening: beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht; leges € 30

Bij een beroep op de publieke middelen vervalt verblijfsrecht.

Bij een actuele bedreiging van de openbare orde vervalt verblijfsrecht (ook algemene regels inzake openbare orde in beschouwing nemen).

           

Studenten

Sticker met een geldigheidsduur van maximaal zes maanden

Document EU/EER voor ten hoogste één jaar met de aantekening: beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht; leges €30

Document EU/EER voor ten hoogste één jaar met de aantekening: beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht; leges €30

Bij een beroep op de publieke middelen vervalt verblijfsrecht.

Bij een actuele bedreiging van de openbare orde vervalt verblijfsrecht (ook algemene regels inzake openbare orde in beschouwing nemen).

           

EU/EER-onderdaa of Zwitserse onderdaan die geen verblijfsrecht kan ontlenen aan het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat

Sticker met een geldigheidsduur van maximaal drie maanden (zie echter werkzoekenden)

Beschikt niet zelfstandig over middelen. Normale toelatingsbeleid Vc van toepassing. Document I voor ten hoogste één jaar met de aantekening: arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist. Leges € 30. Anders sticker6 (zie werkzoekenden)

Beschikt niet zelfstandig over middelen. Normale toelatingsbeleid Vc van toepassing Document I voor ten hoogste één jaar met de aantekening: arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist. Leges € 30 Anders sticker6 (zie werkzoekenden)

Normale regels voor (niet) verlening verblijfsvergunning van toepassing. Document I wordt zonodig ingetrokken, dan wel niet verlengd.

Algemene regels inzake openbare orde onverkort van toepassing.

           

Verlenging Document EU/EER na vijf jaren: Op moment verlenging niet werkloos of 12 maanden of minder onvrijwillig werkloos.

Document EU/EER voor vijf jaren (leges € 30)

Document EU/EER voor vijf jaren (leges € 30)

Document EU/EER voor vijf jaren (leges € 30)

Een beroep op de publieke middelen geen enkel gevolg voor het verblijfsrecht, zolang er geen sprake is van vrijwillige werkloosheid.

Een actuele bedreiging van de openbare orde kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht (ook algemene regels inzake openbare orde in beschouwing nemen).

           

Verlenging Document EU/EER na vijf jaren: Op moment verlenging meer dan 12 maanden onvrijwillig werkloos

Document I voor één jaar (leges € 30)

Document I voor één jaar (leges € 30). Indien geen arbeid wordt verricht, maar wel zelfstandig over tenminste Wwb-norm desbetreffende categorie wordt beschikt, dan naar economisch niet-actief (leges € 30).

Indien geen arbeid wordt verricht, maar wel zelfstandig over tenminste Wwb-norm desbetreffende categorie wordt beschikt, dan naar economisch niet-actief (leges € 30).

Een beroep op de publieke middelen heeft geen enkel gevolg voor het verblijfsrecht. Het Document I voor één jaar wordt na dit jaar niet verlengd, indien een meer dan aanvullend beroep op de publieke middelen wordt gedaan. Indien niet wordt voldaan aan een ander verblijfsdoel wordt aanvraag afgewezen.

Een actuele bedreiging van de openbare orde kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht. Dit is (mede) afhankelijk van algemene regels inzake ontzegging voortgezet verblijf en ongewenst verklaring.

Gezinsleden: Zijn ook gemeenschapsonderdanen. Verblijfsrecht is afhankelijk van hoofdpersoon. Niet EU/EER-onderdanenof Zwitserse onderdanen worden in bezit gesteld van een document I, met een geldigheidsduur gelijk aan de geldigheidsduur van het document EU/EER van de hoofdpersoon.

Onderbreking verblijf: Bij een verblijfsonderbreking van meer dan 6 achtereenvolgende maanden (behoudens militaire dienst) vervalt het verblijfsrecht.

3. Economisch actieven

3.1. Verblijfstermijn voor werkzoekenden

Krachtens het gemeenschapsrecht en de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat hebben EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen het recht om gedurende een redelijke termijn in Nederland werk te zoeken. Aan de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan wordt op grond van artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenbesluit een termijn van zes maanden gegeven. Hiertoe wordt door de burgemeester van de gemeente waar de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan verblijft een sticker voor verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen afgegeven. Hoofdregel voor werkzoekenden is dat, zolang er reëel uitzicht is op werk, de termijn steeds wordt verlengd met drie maanden en dat de geldigheidsduur van het bescheid waaruit het rechtmatig verblijf blijkt ingevolge artikel 8.12, vierde lid, Vreemdelingenbesluit eveneens met drie maanden wordt verlengd.

Aan de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan wordt dan opnieuw door de burgemeester een sticker voor verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen afgegeven, met een geldigheidsduur van drie maanden.

Het verblijfsrecht gaat echter verloren als de werkzoekende EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan:

Op het moment dat de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan reële en daadwerkelijke arbeid verricht, valt hij onder de Richtlijnen voor economisch actieven. Indien de werkzoekende EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan zelfstandig – niet uit arbeid maar uit andere bronnen – over middelen van bestaan beschikt, dient te worden beoordeeld of de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan wellicht op grond van één van de Richtlijnen voor economisch niet-actieven verblijfsrecht heeft.

Daartoe wordt de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan desgewenst in de gelegenheid gesteld bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft een aanvraag in te dienen om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van een verblijfsdocument. In afwachting van de uitkomst van deze toets houdt de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8, aanhef en onder i, Vreemdelingenwet en wordt desgewenst een nieuwe sticker verblijfsaantekeningen gemeenschapsonderdanen afgegeven, met een geldigheidsduur van telkens drie maanden, totdat bedoelde uitkomst bekend is gemaakt.

3.2. Reële en daadwerkelijke arbeid

Iedere EU/EER-onderdaan die reële en daadwerkelijke arbeid al dan niet in loondienst verricht, heeft rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet en wordt aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. De duur en de aard van de werkzaamheden zijn bepalend voor het verblijfsdocument dat aan de gemeenschapsonderdaan wordt verstrekt.

Het begrip reële en daadwerkelijke arbeid moet volgens vaste jurisprudentie ruim uitgelegd worden. De omvang van de arbeid mag niet zo gering zijn dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden gaat. Uit verschillende arresten van het Hof van Justitie van de EG blijkt echter, dat dit niet inhoudt dat het om een voltijds baan moet gaan, noch dat de inkomsten ten minste ter hoogte zijn van het minimumloon. Een gemeenschapsonderdaan, die werkzaamheden verricht die zijn aan te merken als reële en daadwerkelijke arbeid, kan bovendien naar de mening van het Hof een aanvullend beroep doen op de publieke middelen. Het criterium ‘reële en daadwerkelijke arbeid’ wordt zowel op arbeid in loondienst als op arbeid als zelfstandige toegepast.

3.2.1. Kwantificeren van het begrip reële en daadwerkelijke arbeid

Uitgangspunt is dat zolang het merendeel van de inkomsten – hiermee wordt bedoeld meer dan 50% van de betreffende bijstandsnorm – wordt verkregen uit arbeid, het er niet toe doet of deze inkomsten verder worden aangevuld uit eigen bron of uit de publieke middelen.

Indien de inkomsten uit arbeid voor het merendeel worden aangevuld met andere inkomsten (bijvoorbeeld voor 50% of meer uit de publieke middelen) is er grond voor twijfel aan het serieus karakter van de economische activiteit en dus aan het reële en daadwerkelijke karakter van de arbeidsverrichting.

Aan de eis van reële en daadwerkelijke arbeid is in beginsel voldaan, indien ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd wordt gewerkt. Wat de volledige arbeidstijd is, is afhankelijk van de in de betreffende branche gebruikelijke volledige arbeidstijd. Dit kan worden afgeleid van de arbeidsovereenkomst of uit de Collectieve arbeidsovereenkomst of het kan worden nagevraagd bij de betreffende bedrijfsvereniging.

Tot slot zijn zowel de duur als de regelmaat van de werkzaamheden factoren die een rol spelen bij de beoordeling of er sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid2 (hier kan worden gedacht aan bijvoorbeeld oproepcontracten).

3.3. Over te leggen stukken

3.3.1. Algemeen

Bij de indiening van de aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht, of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument, waarvoor een legesbedrag van totaal € 30 is verschuldigd, dient in ieder geval een geldige identiteitskaart of geldig paspoort te worden overgelegd.

3.3.2. Werknemers

De werknemer dient een door de werkgever verstrekte verklaring van indienstneming of tewerkstelling over te leggen. Om vast te kunnen stellen of het reële en daadwerkelijke arbeid betreft, zal uit de verklaring moeten blijken voor hoelang de werknemer te werk zal worden gesteld, wat de hoogte van de inkomsten zullen zijn en voor hoeveel uren per week de werknemer arbeid zal verrichten.

3.3.2.1. Minderjarigen

Minderjarigen die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, dienen een verklaring van de ouders of verzorgers te overleggen. Uit deze verklaring moet blijken dat zij instemmen met de tewerkstelling van de minderjarige in Nederland. Het verrichten van arbeid is eerst toegestaan vanaf het dertiende levensjaar in overeenstemming met de Arbowetgeving (Arbeidswet 1919).

3.3.3. Zelfstandigen

Zelfstandigen dienen aan te tonen dat zij voor het verrichten van werkzaamheden anders dan in loondienst naar Nederland zijn gekomen, bijvoorbeeld aan de hand van een inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Zij moeten eveneens aantonen, dat er sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van een balans, een winst- en verliesrekening en maandelijkse opgaven van bedrijfsresultaten en als dit nog niet aanwezig is aan de hand van een verklaring of prognose, opgesteld door een accountant of een financieel adviseur.

3.3.4. Dienstenverleners en -ontvangers

Onder dienstenverleners en -ontvangers (Richtlijn 73/148/EEG, artikel 4) worden verstaan zij die in Nederland (in het algemeen voor bepaalde duur) diensten verlenen of ontvangen en daartoe, in tegenstelling tot werknemers en zelfstandigen, hun hoofdverblijf behouden in een andere lidstaat. Er kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de technicus die een machine komt installeren, een advocaat die desgevraagd een advies komt uitbrengen of een gemeenschapsonderdaan die in Nederland een advocaat of specialist komt consulteren.

Indien – bijvoorbeeld – sprake is van het door een Nederlander, tegen vergoeding, verrichten van diensten ten behoeve van in andere lidstaten gevestigde dienstenontvangers, zonder dat de verrichter daarbij Nederland als land van vestiging verlaat, is sprake van grensoverschrijdende diensten, waarmee die Nederlander gebruik maakt van het door artikel 49 EG gewaarborgde recht op het vrij verrichten van diensten. Bedoelde Nederlander wordt dan aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. De echtgenote wordt dan, ook als zij onderdaan van een derde land is, eventueel eveneens aangemerkt als gemeenschapsonderdaan.

In dat geval kan ontzegging van verblijf aan de echtgenote die niet de nationaliteit van een lidstaat bezit – onder omstandigheden – strijd opleveren met het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, in de zin van artikel 8 EVRM, van de verrichter van diensten, die niet evenredig is met het door de maatregel nagestreefde doel, namelijk de bescherming van de openbare orde en veiligheid.

Daarbij kan – bijvoorbeeld – worden gedacht aan een situatie waarin enerzijds:

  • a. de betrokken echtgenote – onderdaan van een derde land – ondanks de afloop van het visum voor kort verblijf de lidstaat niet heeft verlaten, en

  • b. betrokkenen vervolgens in die lidstaat met elkaar zijn gehuwd, en anderzijds:

  • c. er nog steeds sprake is van daadwerkelijk gezinsleven,

  • d. de echtgenote zorgt voor de kinderen uit een eerder huwelijk van haar Nederlandse echtgenoot, en

  • e. er geen aanwijzingen zijn dat zij een gevaar voor de openbare orde of veiligheid vormt of in de toekomst zal vormen (zaak C-60/00 Carpenter, alsmede zaak C-459/99 BRAX).

Dienstenverleners en -ontvangers dienen aan te tonen dat zij voor het verlenen of ontvangen van diensten naar Nederland zijn gekomen. Dienstenverleners en -ontvangers zijn van aanvullend beroep op de publieke middelen – gelet op de aard van hun verblijfsdoel – uitgesloten.

3.4. Aard en duur van de werkzaamheden

3.4.1. Werkzaamheden met een duur van drie maanden of minder

Gemeenschapsonderdanen die reële en daadwerkelijke arbeid verrichten met een verwachte duur van drie maanden of minder, verblijven in beginsel rechtmatig in Nederland in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet. Tot deze categorie behoren ook grensarbeiders (Richtlijn 68/360/EEG, artikel 8), wier woonplaats zich op het grondgebied van een der lidstaten bevindt, waarheen zij in beginsel dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeren, maar die in Nederland te werk zijn gesteld. Ook dienstenverleners en -ontvangers (Richtlijn 73/148/EEG, artikel 4, tweede lid) die in Nederland voor minder dan drie maanden diensten verlenen of ontvangen vallen hieronder en ontvangen een verblijfsdocument voor de duur van de dienstverrichting, ingevolge artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit.

Aangezien de verwachte duur van de werkzaamheden de periode van drie maanden niet zal overschrijden, wordt aan deze gemeenschapsonderdanen de sticker voor verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen afgegeven. Het verblijf kan – zolang er steeds slechts minder dan drie maanden wordt gewerkt – onbeperkt verlengd worden, door iedere keer opnieuw een sticker af te geven. Zolang er sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid, is een aanvullend beroep op de publieke middelen mogelijk.

3.4.2. Werkzaamheden langer dan drie maanden, maar korter dan één jaar

Wanneer de verwachte duur van de werkzaamheden meer dan drie maanden, maar minder dan een jaar is, wordt aan de gemeenschapsonderdaan op grond van artikel 8:12, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit een verblijfsdocument, document I (bijlage 7a Voorschrift Vreemdelingen) afgegeven. De geldigheidsduur van het verblijfsdocument wordt beperkt tot de duur van de werkzaamheden. Zolang er sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid, is een aanvullend beroep op de publieke middelen mogelijk.

3.4.3. Werkzaamheden één jaar en langer

Indien de te verwachten duur van de werkzaamheden ten minste één jaar bedraagt, wordt ingevolge artikel 8:11, tweede lid, Vreemdelingenbesluit aan de gemeenschapsonderdaan een document EU/EER (bijlage 7e Voorschrift Vreemdelingen) afgegeven met een geldigheidsduur van vijf jaren. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, Richtlijn 68/360/EEG moet de verblijfskaart tenminste vijf jaren geldig zijn, te rekenen vanaf datum afgifte.

Indien bij een arbeidsovereenkomst, die is aangegaan voor de periode van ten minste één jaar, een proeftijd is bedongen, zal met het verstrekken van een verblijfsdocument worden gewacht, totdat de proeftijd is verstreken. In de tussentijd kan de sticker voor verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen worden afgegeven. Wanneer de proeftijd is verstreken zal – indien de arbeidsovereenkomst niet beëindigd is – alsnog het document EU/EER (bijlage 7e Voorschrift Vreemdelingen) worden afgegeven met een geldigheidsduur van vijf jaren.

3.4.4. Uitzendwerk en kortlopende contracten

Voor uitzendwerk en kortlopende contracten geldt dat de geldigheidsduur van het af te geven bewijs van rechtmatig verblijf afhankelijk is van de duur van de tewerkstelling.

Een gemeenschapsonderdaan, die al dan niet op basis van overeenkomsten met een bepaalde tijd in Nederland reële en daadwerkelijke arbeid verricht, kan alsnog in bezit worden gesteld van een document EU/EER (bijlage 7e Voorschrift Vreemdelingen) met een geldigheidsduur van vijf jaren,3 indien:

  • hij reeds gedurende de 12 voorafgaande maanden onafgebroken al dan niet op basis van overeenkomsten met een bepaalde tijd gewerkt heeft. Het is aan de gemeenschapsonderdaan om aan te tonen dat hij daarmee reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht; en

  • deze inkomsten uit arbeid voor nog minimaal zes maanden beschikbaar zijn.

Het verblijfsrecht vervalt indien de gemeenschapsonderdaan vrijwillig werkloos wordt.

Kortdurende tijdvakken van werkloosheid, die worden veroorzaakt door het overstappen van de ene baan in de andere, worden niet tegengeworpen, zolang het totaal van deze tijdvakken van werkloosheid niet meer dan 8 weken in die 12 maanden bedragen.4

3.4.5. Werkzaamheden buiten Nederlands grondgebied

Het Gemeenschapsrecht is slechts van toepassing op werkzaamheden die buiten Nederlands grondgebied worden verricht, indien er sprake is van een arbeidsverhouding met een voldoende nauwe aanknoping met het Nederlands grondgebied.

Een dergelijke situatie kan zich voordoen bij werknemers in het internationale transport (bijvoorbeeld werknemers op zeeschepen en op schepen in de internationale binnenvaart en daarmee gelijkgestelde inrichtingen, baggermolens, zandzuigers).

De arbeidsverhouding van een werknemer in het internationale transport wordt verondersteld voldoende nauwe aanknoping met het Nederlands grondgebied te hebben, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • de werknemer is in Nederland (aan)geworven; (HvJEG, 27 september 1989, Lopes de Velga);

  • werkzaamheden worden verricht op een in Nederland geregistreerd vervoermiddel;

  • een dienstverband is aangegaan met een in Nederland geregistreerde werkgever;

  • de arbeidsverhouding wordt beheerst door Nederlands recht; en

  • het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel is van toepassing op de loonbetaling.

Deze voorwaarden gelden ook voor werknemers op een mijnbouwinstallatie op het continentale plat, met dien verstande dat in plaats van een in Nederland geregistreerd vervoermiddel sprake moet zijn van een installatie op het Nederlands deel van het continentale plat.

Indien aan de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan en wordt voldaan aan de algemene voorwaarde dat ten minste één jaar reële en daadwerkelijke arbeid is verricht, is sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet en kan aan hem ingevolge artikel 8.11, tweede lid, Vreemdelingenbesluit een document EU/EER (bijlage 7e Voorschrift Vreemdelingen) worden afgegeven met een geldigheidsduur van vijf jaren.

Na vijf jaren verblijf als gemeenschapsonderdaan – ook zonder dat hij in bezit is gesteld van een verblijfsdocument – kan hij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, na betaling van leges ter afdoening van de aanvraag (€ 201).

3.5. Recht op (voortgezet) verblijf bij onderbreking of beëindiging van de werkzaamheden

Bij onderbreking of beëindiging van de arbeid door de gemeenschapsonderdaan kan onder bepaalde voorwaarden het verblijfsrecht op grond van Richtlijn 68/360/EEG of Richtlijn 73/148/EEG worden behouden. Van belang hierbij is in hoeverre de gemeenschapsonderdaan een verwijt kan worden gemaakt van de onderbreking of beëindiging van de arbeid.

3.5.1. Tijdelijke arbeidsongeschiktheid

Het verblijfsrecht vervalt niet van rechtswege en het nog geldige verblijfsdocument kan niet worden ingenomen enkel op grond van het feit dat de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ziekte of ongeval geen werkzaamheden meer uitoefent.

3.5.2. Vrijwillige werkloosheid

Het enkele feit dat iemand werkloos is na het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van vrijwillige werkloosheid.5 Vrijwillige werkloosheid kan wel worden aangenomen indien er andere feiten en omstandigheden zijn waaruit kan worden afgeleid dat het einde van het dienstverband een niet-onvrijwillig karakter heeft of dat na einde dienstverband de werkloosheid alsnog een niet-onvrijwillig karakter heeft gekregen, hetgeen onder meer kan blijken uit uitsluiting van of strafkorting op de uitkering.

Er kan gesproken worden van vrijwillige werkloosheid indien een werknemer verwijtbaar werkloos is geworden in de zin van artikel 24 van de Werkloosheidswet. Dit is het geval als hij:

  • zich zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag zijn ontslag tot gevolg zou kunnen hebben (bijvoorbeeld ontslag op staande voet);

  • ontslag heeft genomen, zonder dat aan de voortzetting van zijn dienstbetrekking voor hem zodanige bezwaren zijn verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

Of een werknemer al dan niet verwijtbaar werkloos is geworden, dient naar behoren te worden geconstateerd door het Regionaal Bureau voor de Arbeidsvoorzieningsorganisatie, de Gemeentelijke Sociale Dienst of het uitvoeringsorgaan van de sociale verzekeringen. Indien geconstateerd wordt dat de gemeenschapsonderdanen niet door eigen toedoen werkloos is, is hij onvrijwillig werkloos.

Indien de gemeenschapsonderdaan vrijwillig werkloos wordt, vervalt zijn rechtmatig verblijf ex artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet van rechtswege. Het aan hem verstrekte verblijfsdocument dient in dat geval ingenomen worden met toepassing van artikel 8.11, tweede lid, laatste zin, Vreemdelingenbesluit. Wel heeft hij het recht om werk te zoeken (zie verder 3.7).

3.5.3. Onvrijwillige werkloosheid

Bij onvrijwillige werkloosheid behoudt de gemeenschapsonderdaan in beginsel het rechtmatig verblijf krachtens artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet. Dat de gemeenschapsonderdaan volledig ten laste komt van de publieke middelen, doet hieraan niet af. Wel kan daarin aanleiding worden gevonden het karakter van de werkloosheid te verifiëren bij de Sociale Dienst of de voorgaande uitkeringsinstantie. De onvrijwillige werkloosheid zal eerst een rol spelen bij de eerste verlenging van de geldigheidsduur van het aan de gemeenschapsonderdaan verstrekte document EU/EER.

3.5.3.1. Op het moment van verlenging minder dan twaalf opeenvolgende maanden onvrijwillig werkloos

In dat geval wordt de geldigheidsduur van het document EU/EER met vijf jaren verlengd, ingevolge de algemene regel, neergelegd in artikel 8.11, tweede lid, Vreemdelingenbesluit.

3.5.3.2. Op het moment van verlenging reeds twaalf opeenvolgende maanden of langer onvrijwillig werkloos

In dat geval wordt aan de gemeenschapsonderdaan ingevolge artikel 8.12, tweede lid, Vreemdelingenbesluit een document I voor de duur van één jaar verstrekt (bijlage 7a Voorschrift Vreemdelingen). Wanneer hij na dit jaar nog steeds werkloos is, vervalt zijn verblijfsrecht van rechtswege. Het aan hem verstrekte verblijfsdocument dient in dat geval ingenomen worden, met toepassing van artikel 8.11, tweede lid, laatste zin, Vreemdelingenbesluit. Wel heeft hij het recht om werk te zoeken (zie verder 3.7).

3.6. Recht op voortgezet verblijf voor voormalig economisch actieven

Er kan ook recht op voortgezet verblijf ontstaan, voor EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen die hun hoofdverblijf in Nederland hebben, op grond van EG-verordening 1251/70 of Richtlijn 75/34/EEG. Deze regelingen hebben overigens geen betrekking op EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen, die als dienstenverlener of -ontvanger verblijfsrecht hebben gehad.

Al de vorenstaande categorieën kunnen eventueel aan hetgeen is vermeld in paragraaf 4.2.1 en volgende recht op voortgezet verblijf ontlenen. Ook is het mogelijk dat zij op grond van de rechtstreekse werking van artikel 18 EG recht op voortgezet verblijf hebben, ondanks het feit dat zij niet geheel voldoen aan het gestelde in paragraaf 4.2.1 en volgende, in welk verband dient te worden beoordeeld of verblijfsbeëindiging een evenredig middel is. Zie in dat verband het gestelde in paragraaf 4.3.2 met betrekking tot de toepassing van het evenredigheidsbeginsel.

3.6.1. Categorieën verblijfsgerechtigden op wie deze regelingen betrekking hebben

Het recht op voortgezet verblijf, nadat niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan op grond waarvan het verblijfsrecht is ontstaan, is onder bepaalde voorwaarden voorbehouden aan de volgende categorieën:

  • EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken;

  • EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen die blijvend arbeidsongeschikt worden;

  • EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen die wel hun werkzaamheden buiten Nederland, maar niet hun hoofdverblijf uit Nederland hebben verplaatst.

De algemene maatregelen met betrekking tot openbare orde, de nationale veiligheid en de volksgezondheid blijven op deze gemeenschapsonderdanen van toepassing.

3.6.1.1. EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken

De pensioengerechtigde leeftijd ligt op grond van de Algemene Ouderdomswet op 65 jaar. De EU/EER-onderdaan en Zwitserse onderdaan, die op 65-jarige leeftijd zijn werkzaamheden staakt, heeft het recht om duurzaam verblijf te houden hier te lande, indien hij:

  • ten minste gedurende de twaalf voorafgaande maanden hier te lande werkzaamheden heeft verricht; en

  • alhier meer dan drie jaar voortdurend heeft gewoond (onmiddellijk voorafgaand aan het bereiken van de leeftijd van 65 jaar).

Indien een EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan voor zijn 65e levensjaar stopt met het verrichten van arbeid, kan hij in aanmerking komen voor verblijf op grond van één van de Richtlijnen voor economisch niet-actieven.

3.6.1.2. EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen die blijvend arbeidsongeschikt worden

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die blijvend arbeidsongeschikt wordt gedurende zijn werkzaamheden in Nederland, heeft het recht om duurzaam verblijf te houden hier te lande, indien hij ten minste twee jaar, onmiddellijk voorafgaande aan zijn arbeidsongeschiktheid voortdurend in Nederland heeft gewoond en rechtmatig verblijf heeft gehad in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet.

Indien hij blijvend arbeidsongeschikt wordt door een arbeidsongeval of door een beroepsziekte, op grond waarvan hij in aanmerking komt voor een Ziektewetuitkering of een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering, is bovengenoemde termijn van twee jaar niet van belang.

3.6.1.3. EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen die wel hun werkzaamheden, maar niet hun hoofdverblijf buiten Nederland verplaatsen

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die zijn werkzaamheden buiten Nederland verplaatst, maar zijn hoofdverblijf in Nederland behoudt, heeft het recht om duurzaam verblijf te houden hier te lande, indien hij:

  • ten minste drie jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de verplaatsing van zijn werkzaamheden, voortdurend in Nederland heeft gewerkt en gewoond; en

  • in beginsel dagelijks of ten minste éénmaal per week terugkeert naar Nederland.

3.6.1.4. Uitzondering

De bovengenoemde termijnen van wonen en tewerkstelling als genoemd in 3.6.1.1 en 3.6.1.2 gelden niet, indien de echtgeno(o)t(e) of partner met wie een geregistreerd partnerschap is aangegaan van de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan:

  • de Nederlandse nationaliteit bezit;

  • de Nederlandse nationaliteit heeft verloren door het aangaan van het huwelijk met de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan.

3.6.1.5. Bij voortduring in Nederland wonen

Het bij voortduring in Nederland wonen dient te worden aangetoond aan de hand van historisch overzicht uit de Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten.

Perioden van afwezigheid, die in totaal zes maanden per jaar niet overschrijden of afwezigheid van langere tijd, vereist voor het vervullen van militaire dienstplicht, zijn niet van invloed op het bij voortduring wonen

3.6.1.6. Voortdurend in Nederland werken

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan dient (aan de hand van de documenten genoemd in paragraaf 3.3 van dit hoofdstuk) aan te tonen dat hij voortdurend reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Perioden van afwezigheid als gevolg van ziekte of ongeval (zie paragraaf 3.5.1 van dit hoofdstuk) en van onvrijwillige werkloosheid (zie paragraaf 3.5.3 van dit hoofdstuk) worden aangemerkt als perioden van tewerkstelling.

3.6.2. Bedenktijd

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die verblijfsrecht ontleent aan de regelingen omtrent het voortgezet verblijf, beschikt over een termijn van twee jaar om dit recht uit te oefenen. Kortom, hij heeft een bedenktijd van twee jaar, die ingaat op het moment dat het recht op voortgezet verblijf ontstaat, waarin hij ook het Nederlandse grondgebied kan verlaten. Dit geldt niet voor de grensarbeiders.

3.6.2.1. Uitzondering

Een EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die in Nederland rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet heeft gehad en vervolgens Nederland heeft verlaten, kan opnieuw op die grond rechtmatig verblijf verkrijgen, zonder dat hieraan een termijn is verbonden, indien hij:

  • gedurende lange tijd bij voortduring in Nederland heeft gewoond en arbeid heeft verricht; en

  • zijn aanvraag om wedertoelating doet bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of in geval van blijvende arbeidsongeschiktheid.

De aanvraag om wederafgifte van een verblijfsdocument dient te worden voorgelegd aan de Minister.

3.6.3. Verblijfsregeling

Aan EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen, die aan deze regelingen recht op voortgezet verblijf ontlenen, wordt een document EU/EER (bijlage 7e Voorschrift Vreemdelingen) verstrekt met een geldigheidsduur van vijf jaren. De geldigheidsduur daarvan is zonder meer met gelijke perioden te verlengen.

3.7. Overige categorieën

Indien het verblijfsrecht van de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan als economisch actieve van rechtswege is vervallen en hij niet in aanmerking komt voor voortgezet verblijf op grond van één van bovengenoemde regelingen, dient te worden beoordeeld of de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan verblijfsrecht kan ontlenen aan één van de Richtlijnen met betrekking tot de economisch niet-actieven. Het aan de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan afgegeven verblijfsdocument heeft zijn geldigheid verloren en dient door de korpschef te worden ingenomen. De IND zal de korpschef hierover informeren.

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan wordt desgewenst in de gelegenheid gesteld bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft een aanvraag in te dienen om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van een verblijfsdocument.

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan heeft bovendien alsnog het recht om gedurende een termijn van zes maanden opnieuw werk te zoeken (zie 3.1 voor de verblijfstermijn voor werkzoekenden) en voor dat doel wordt een sticker voor verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen afgegeven. Het recht om werk te zoeken vervalt, indien een beroep wordt gedaan op de publieke middelen of wanneer diegene een actuele bedreiging vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

4. Economisch niet-actieven

Dit onderdeel heeft betrekking op Richtlijn 90/364/EEG, Richtlijn 90/365/EEG, Richtlijn 93/96/EEG en artikel 6 en Titel V van Bijlage I van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat. Deze richtlijnen en de genoemde artikelen van de Overeenkomst voorzien in een verblijfsrecht onder voorwaarden voor respectievelijk economisch niet-actieven algemeen, gepensioneerden en studenten uit de betrokken lidstaten en voor hun voor gezinshereniging in aanmerking komende familieleden. Deze EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen behouden het recht om arbeid, al dan niet in loondienst, te zoeken en te verrichten.

Uitgangspunt is dat degenen die verblijfsrecht genieten op grond van deze Richtlijnen geen onredelijke belasting mogen vormen voor de publieke middelen van het gastland.

4.1. Over te leggen stukken

Bij de indiening van de aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht, of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument, waarvoor een legesbedrag van totaal €30 is verschuldigd, dienen in ieder geval de volgende bescheiden te worden overgelegd:

  • een geldige identiteitskaart of geldig paspoort;

  • een ziektekostenverzekering die alle risico’s hier te lande dekt; deze ziektekostenverzekering mag zowel in het land van herkomst als in Nederland zijn afgesloten; dit is een voorwaarde voor alle categorieën economisch niet-actieven.

Voor de verschillende categorieën verblijfsgerechtigden gelden voorts nog specifieke voorwaarden.

4.2. Verblijfsrecht

4.2.1. Economisch niet-actieven algemeen en gepensioneerden

EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen die geen verblijfsrecht kunnen ontlenen aan andere bepalingen van het EU-recht, respectievelijk de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, komen voor verblijf als gemeenschapsonderdaan in aanmerking, indien en zolang zij over toereikende bestaansmiddelen beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van de publieke middelen. Tevens geldt dat zij voor zichzelf en – voor zover van toepassing - hun familieleden moeten beschikken over een ziektekostenverzekering die alle risico’s in Nederland dekt.

4.2.1.1. Voldoende middelen van bestaan

De economisch niet-actieve EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen, als bedoeld in 4.2.1, dienen – voor zover hier van belang – aan te tonen dat zij over toereikende middelen van bestaan beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste van de publieke middelen komen. Onder toereikend wordt allereerst verstaan: voldoende hoog, dat wil zeggen: tenminste het netto normbedrag voor de desbetreffende categorie (alleenstaande, echtparen/gezinnen), zijnde de bedragen waaronder ingevolge de Wet werk en bijstand aan eigen onderdanen bijstand wordt verleend.

Daarnaast geldt dat onder toereikend wordt verstaan dat de middelen beschikbaar zijn voor het levensonderhoud gedurende de beoogde verblijfsperiode, met een minimum van een jaar.

Economisch niet-actieven en gepensioneerden beogen als regel langere tijd te verblijven, dat wil zeggen een jaar of meer.

Indien de middelen slechts toereikend zijn voor het levensonderhoud gedurende minder dan een jaar, bijvoorbeeld een of enkele maanden, is geen sprake van toereikendheid die kan voorkomen dat zij gedurende het verblijf ten laste van de bijstandregeling van het gastland komen.

Indien aannemelijk is dat de middelen toereikend zijn voor het levensonderhoud voor tenminste een jaar of deze tenminste zolang zullen voortduren, wordt de vereiste toereikendheid wel aangenomen.

De bron waaruit deze middelen komen (erfenis, alimentatie, onroerend goed, arbeid buiten Nederland, een uitkering, pensioen, etc.) is niet van belang, mits de gemeenschapsonderdaan de vrije beschikking heeft over de middelen of het recht op (periodieke) uitkering ervan.

Daarbij worden, voor zover van toepassing, de middelen in aanmerking genomen van een huwelijkspartner of persoon met wie de EU/EER-onderdaan dan wel Zwitserse onderdaan een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan.

In geval van een dergelijke partner geldt immers een wettelijke onderhoudsplicht.

Hetzelfde geldt indien sprake is van een geregistreerd partnerschap, aangegaan in en erkend door een andere lidstaat.

Dit is met name van belang voor echtparen, dan wel een paar van geregistreerde partners, waarvan beide partners onderdaan van de EU/EER zijn dan wel Zwitsers onderdaan, of een combinatie daarvan, waarbij één partner over toereikende middelen beschikt naar de toepasselijke bijstandsnorm ingevolge de Wet werk en bijstand en de ander niet.

Tevens is dit van belang voor onderdanen van de EU/EER en Zwitserse onderdanen, die met een Nederlander zijn gehuwd of een in Nederland dan wel andere lidstaat geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, waarbij slechts de Nederlandse partner over bedoelde middelen beschikt.

In die gevallen doet de betrokken EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan een aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht, als economisch niet-actieve, in plaats van een aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming.

Voor zover de EU/EER-onderdaan dan wel Zwitserse onderdaan daarover de vrije beschikking heeft, kunnen inkomsten van een partner, niet zijnde huwelijkspartner en ook niet zijnde geregistreerde partner, of van een derde in aanmerking worden genomen, ook als die partner of derde onderdaan is van een derde land.

De betrokken EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan dient aan te tonen over toereikende middelen te kunnen beschikken. De betrokkene is daarbij vrij in de keuze van de bewijsmiddelen. Er kan in geval van een partner bijvoorbeeld genoegen worden genomen met een recent bankafschrift van een gezamenlijke bankrekening. Indien de toezegging van een partner of derde blijkens de tekst ervan onder zodanige voorwaarden is gesteld dat onzeker is of de betrokkene over bedoelde middelen kan beschikken, wordt aangenomen dat de betrokkene niet de vrije beschikking over de middelen heeft.

Bij het vorenstaande wordt geen genoegen genomen met inkomsten uit illegale activiteiten. Daarmee wordt met name bedoeld de situatie waarin de echtgenoot, bedoelde geregistreerd partner of derde, zijnde onderdaan van een derde land, niet rechtmatig in de Unie verblijft, waardoor de door deze persoon uit arbeid verworven inkomsten illegaal zijn.

4.2.1.2. Verblijfsdocument

De geldigheidsduur van het document EU/EER (bijlage 7e Voorschrift Vreemdelingen) bedraagt in beginsel vijf jaren en wordt telkenmale met vijf jaren verlengd, indien en zolang aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan. Op het document dient de volgende aantekening te worden geplaatst: ‘Beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht.’.

4.2.2. Studenten

EU/EER-studenten of Zwitserse studenten, die geen verblijfsrecht kunnen ontlenen aan één van de andere bepalingen van het EU-recht, komen voor toelating als gemeenschapsonderdaan in aanmerking voor de duur van hun opleiding, indien en zolang zij zijn ingeschreven bij een erkende onderwijsinstelling of opleidingsinstituut of als hoofdbezigheid hier te lande een beroepsopleiding volgen.

4.2.2.1. Beroepsopleiding

Het begrip ‘beroepsopleiding’ moet hier ruim geïnterpreteerd worden. Een beroepsopleiding is iedere onderwijsvorm die opleidt voor een speciaal beroep, vak of betrekking of die een bijzondere bekwaamheid verleent om een dergelijk beroep uit te oefenen, ongeacht de leeftijd en het opleidingsniveau van leerling of student, zelfs indien er in het studieprogramma algemene vakken zijn opgenomen (een universitaire studie valt ook onder dit begrip). Ook stage valt hieronder, wanneer er een lage stagevergoeding tegenover staat en er geen sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid.

4.2.2.2. Voldoende middelen van bestaan

De student dient voorts aannemelijk te maken dat hij beschikt over toereikende bestaansmiddelen om te voorkomen dat hij tijdens zijn verblijf ten laste komt van de publieke middelen. Aangezien hij dit niet hoeft aan te tonen, volstaat hier een ondertekende verklaring van ouders of verzorgers of van de student zelf.

4.2.2.3. Recht op Studiefinanciering

Studenten, die hun verblijfsrecht ontlenen aan deze Richtlijn, hebben geen recht op een studiebeurs op grond van de Wet op de Studiefinanciering om in hun levensonderhoud te voorzien. Zij kunnen wel in aanmerking komen voor vergoeding van les- en collegegelden ingevolge de Wet op de Studiefinanciering.

4.2.2.4. Verblijfsdocument

De geldigheidsduur van het document EU/EER (bijlage 7e Voorschrift Vreemdelingen) is beperkt tot de duur van de opleiding, dan wel tot één jaar indien de opleidingsduur langer is dan één jaar, in welk geval de geldigheid van de verblijfskaart ieder jaar met telkens één jaar kan worden verlengd. Deze regel is neergelegd in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder c, en derde lid, Vreemdelingenbesluit. Op het document dient de volgende aantekening te worden gemaakt: ‘Beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht.

4.3. Beëindiging van het verblijfsrecht

4.3.1. Verblijfsrecht op grond van een andere Richtlijn

Indien de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die zijn verblijfsrecht ontleent aan één van de in de vorengaande paragraaf genoemde Richtlijnen, reële en daadwerkelijke arbeid in Nederland gaat verrichten en dit zijn hoofdbezigheid wordt, wijzigt hij zijn verblijfsdoel en dient hij een ander verblijfsdocument aan te vragen.

4.3.2. (Aanvullend) Beroep op de publieke middelen

Indien de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan een (aanvullend) beroep doet op de publieke middelen, kan dat tot gevolg hebben dat zijn rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet vervalt.

In voorkomende gevallen wordt beoordeeld of de betrokkene een onredelijke last vormt voor de publieke middelen van Nederland. De in dit verband eventueel toe te passen sanctie (verblijfsbeëindiging) moet voorts worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Het gaat daarbij om evenredigheid tussen het beroep dat op de publieke middelen wordt gedaan, en de middelen die het gastland inzet (verblijfsbeëindiging). Er is, met andere woorden, een belangenafweging vereist.

Voor de categorie van economisch niet-actieven, anders dan studenten, bedoeld in 4.2.2, geldt de volgende aanname.

Indien de betrokkene een (aanvullend) beroep doet op een uitkering voor het levensonderhoud (zoals bijstand) in het eerste jaar van verblijf, vormt betrokkene als regel een onredelijke last in de bovenbedoelde zin en is verblijfsbeëindiging in het algemeen een evenredig middel.

In het tweede jaar van verblijf wordt een eerste, meer dan aanvullend, beroep op een dergelijke uitkering als regel een onredelijke last geacht, indien het beroep daarop drie maanden of langer voortduurt. Hetzelfde geldt voor een aanvullend beroep gedurende zes maanden of meer.

In het derde jaar van verblijf wordt een dergelijk eerste, meer dan aanvullend, beroep als regel onredelijk geacht, indien het zes maanden of meer voortduurt. Hetzelfde geldt voor een aanvullend beroep gedurende negen maanden of meer.

In het vierde jaar en de volgende jaren wordt een dergelijk eerste, meer dan aanvullend, beroep als regel onredelijk geacht, indien het negen maanden of meer voortduurt.

Hetzelfde geldt voor een aanvullend beroep gedurende twaalf maanden of meer. Indien de betrokkene in meer achtereenvolgende jaren van verblijf of binnen een jaar meermalen een beroep doet op een zodanige uitkering, vormt hij daardoor als regel een onredelijke last en is verblijfsbeëindiging in het algemeen een evenredig middel.

Indien betrokkene een aanvullend beroep ter zake doet van achttien maanden of meer in totaal binnen drie jaren van verblijf is verblijfsbeëindiging in het algemeen eveneens een evenredig middel.

Onder aanvullend beroep op de bijstand wordt in dit verband verstaan een beroep ter hoogte van minder dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm ingevolge de Wet werk en bijstand.

Bij de in dit kader vereiste belangenafweging wordt betrokken, naast de vorenbedoelde duur van het verblijf, de duur, de frequentie en de omvang van het beroep dat op de middelen van de lidstaat wordt gedaan, de reden waarom de betrokkene tijdelijk dan wel permanent niet in staat is in zijn levensonderhoud te voorzien, alsmede de banden die betrokkene nog heeft met zijn land van herkomst, alsmede diens gezinssituatie en diens medische situatie.

Het is aan de betrokken burger van de Unie, als daartoe meest gerede partij en gegeven zijn beroep op een uitkering ten behoeve van het levensonderhoud, om relevante gegevens en bescheiden ter zake te verstrekken.

Indien door de IND is vastgesteld dat betrokkene een onredelijke last vormt voor de Nederlandse publieke middelen en verblijfsbeëindiging een evenredig middel is, wordt het verblijfsrecht beëindigd en het verstrekte verblijfsdocument ingenomen door de korpschef (zie artikel 8.11, tweede lid, laatste zin, Vreemdelingenbesluit). De IND zal de korpschef hierover informeren. De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan wordt desgewenst in de gelegenheid gesteld om bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft een nieuwe aanvraag in te dienen om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van een verblijfsdocument.

Het vorenstaande laat overigens onverlet dat een lidstaat niet verplicht is binnen de zogenoemde vrije termijn een uitkering ten behoeve van het levensonderhoud te verstrekken die ten laste van de publieke middelen komt, en dat de vrije termijn eindigt zodra de betrokkene ten laste komt van een zodanige uitkering. Zie in dit verband 2.7.

Voor studenten, bedoeld in 4.2.2, geldt het volgende.

Het verschil met de (andere) economisch niet-actieven, die als regel langere tijd of permanent in Nederland beogen te verblijven, is dat verblijf voor studiedoeleinden van deze categorie studenten per definitie tijdelijk van aard is, omdat het beperkt is tot de duur van de opleiding (zaak C-424/98).

De lidstaten zijn op grond van artikel 3 van de Richtlijn 93/96/EEG niet verplicht om aan studenten die het verblijfsrecht genieten beurzen uit te betalen om in het levensonderhoud te voorzien (studiefinanciering voor het levensonderhoud). Deze regel is bevestigd in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (zaak C-184/99 Grzelczyk).

Een beroep op studiefinanciering, of bijstand, voor het levensonderhoud kan – ook al wordt dat beroep niet gehonoreerd – betekenen dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het verblijfsrecht als student zijn verbonden, in welk geval het verblijf kan worden beëindigd.

Verblijfsbeëindiging kan in deze gevallen echter niet het automatisch gevolg zijn. In deze gevallen vindt een evenredigheidstoets plaats.

4.3.3. Beëindiging van de studie

Indien een student niet meer is ingeschreven bij een erkende onderwijsinstelling of opleidingsinstituut en geen beroepsopleiding meer volgt, is zijn rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet komen te vervallen. Het aan hem verstrekte verblijfsdocument dient in dat geval ingenomen te worden door de korpschef (zie artikel 8.11, tweede lid, laatste zin, Vreemdelingenbesluit). De IND zal de korpschef hierover informeren. De student wordt desgewenst in de gelegenheid gesteld om bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft een nieuwe aanvraag in te dienen om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van een verblijfsdocument.

Wanneer de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan hiervan geen gebruik maakt, heeft hij alsnog het recht om gedurende een termijn van zes maanden opnieuw werk te zoeken (zie 3.1 voor verblijfstermijn voor werkzoekenden). Aan hem wordt een sticker voor verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen afgegeven. Het recht om werk te zoeken vervalt, indien hij een meer dan aanvullend beroep doet op de publieke middelen of een actuele bedreiging vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

5. Familie- en gezinsleden van gemeenschapsonderdanen

Het familie- of gezinslid van een EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet, wordt eveneens aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. Het is daarbij niet van belang of het familie- of gezinslid zelf EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan is. Het familie- of gezinslid heeft ook rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet.

Het algemene uitgangspunt is dat het verblijfsrecht van het familie- of gezinslid een afhankelijk recht is. Door dit afhankelijk karakter eindigt het verblijfsrecht van het familie- of gezinslid in beginsel op het moment dat degene van wie dit familielid afhankelijk is, niet langer rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet heeft. Het verblijfsrecht vervalt eveneens indien het familie- of gezinslid verblijf houdt in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat dan wel het (voortgezet) verblijf is geweigerd op grond van een actuele bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid of de volksgezondheid.

De juridische band tussen de gemeenschapsonderdaan en het familie- of gezinslid is bepalend voor het verblijfsrecht. Het bestaan van een feitelijke band is daarbij niet van belang. Bij twijfel omtrent het bestaan van de familierechtelijke relatie of omtrent de afhankelijke positie van het familielid, moet contact worden opgenomen met het Ministerie van Justitie.

Met betrekking tot familie- of gezinsleden van Nederlanders zie onder 5.3.

5.1. Familie- en gezinsleden die voor verblijf in aanmerking komen

5.1.1. De echtgenoot of echtgenote

Aan de echtgeno(o)t(e) van een gemeenschapsonderdaan kan hier te lande verblijf worden toegestaan indien er een naar Nederlands (internationaal privaat-)recht geldig huwelijk is gesloten:

  • voor een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand;

  • op een ambassade of consulaat van het land van herkomst van een van de echtgenoten;

  • volgens de wet in het land waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden.

Het bestaan van een geldig huwelijk moet met officiële documenten worden aangetoond. Het is niet van belang of de echtgenoten (gaan) samenwonen.

5.1.2. De partner, indien er sprake is van geregistreerd partnerschap

Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan de partner van een gemeenschapsonderdaan zijn de regels vermeld in B2 Vreemdelingencirculaire van toepassing. Door het aangaan van een geregistreerd partnerschap, wordt de partner voor de Vreemdelingenwet gelijkgesteld aan een echtgeno(o)t(e). In dat geval is de partner van de gemeenschapsonderdaan voor Nederlands recht gelijkgesteld aan de huwelijkse partner en heeft die partner op grond van deze gelijkstelling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet.

Het aan de partner verleende verblijfsdocument op grond van artikel 14 Vreemdelingenwet kan in dat geval worden omgewisseld voor een verblijfsdocument, waaruit het rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet blijkt.

5.1.3. De kinderen beneden de leeftijd van 21 jaar

Bij een gemeenschapsonderdaan kunnen in het kader van gezinshereniging voor rechtmatig verblijf in aanmerking komen de al dan niet uit zijn huwelijk geboren kinderen (bijvoorbeeld vóórkinderen van één van beide echtgenoten) beneden de leeftijd van 21 jaar. De juridische band tussen de gemeenschapsonderdaan en het kind dient met officiële documenten te worden aangetoond. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van een geboorteakte, een familieboekje of een voogdijverklaring.

Voor het rechtmatig verblijf is het niet van belang of het kind feitelijk tot het gezin van de gemeenschapsonderdaan behoort of dat de gezinsband met de gemeenschapsonderdaan al in het buitenland bestond. Ook is niet doorslaggevend dat de gemeenschapsonderdaan niet (meer) in de kosten van opvoeding en verzorging van het kind voorziet. Slechts de juridische band is van doorslaggevend belang.

5.1.4. De bloedverwanten van gemeenschapsonderdanen in opgaande en neerdalende lijn, die te zijnen of te haren laste komen

Ook de bloedverwanten van de gemeenschapsonderdaan, alsmede de bloedverwanten van de echtgeno(o)t(e), in opgaande en neerdalende lijn, die te zijnen of te haren laste zijn, kunnen in aanmerking komen voor rechtmatig verblijf in Nederland. Hieronder vallen bijvoorbeeld de kinderen van 21 jaar en ouder, de ouders, maar ook de (achter)kleinkinderen en (over)grootouders van de gemeenschapsonderdaan.

Deze categorie wordt niet aangemerkt als gemeenschapsonderdaan en heeft daarom geen rechtmatig verblijf bij een student6 die zelf op grond van Richtlijn 93/96/EEG rechtmatig verblijf heeft in Nederland.

Wel worden van deze categorie als zodanig aangemerkt kinderen van 21 jaar en ouder die ten laste komen van de student en zijn echtgenote.

Naast een officieel document, waaruit de familierechtelijke relatie blijkt, dient een document te worden overgelegd, dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit van de Staat van oorsprong of van herkomst, waarin wordt verklaard dat zij ten laste zijn van de gemeenschapsonderdaan of dat zij in dat land bij hem inwonend zijn.

5.1.5. Samenwoningvereiste

Het is niet vereist dat de hier bedoelde familieleden permanent met de rechtmatig verblijvende in de zin van Richtlijn 68/360/EEG samenwonen, mits de juridische familieband niet is verbroken en aan de overige vereisten is voldaan.

5.2. Het verblijfsrecht van het familie- of gezinslid

5.2.1. Familie of gezinsleden die zelf EU/EER-onderdaan of Zwitsers onderdaan zijn

Het familie- of gezinslid, dat zelf EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan is, wordt in bezit gesteld van een document dat dezelfde rechten verschaft, als het document dat is afgegeven aan de gemeenschapsonderdaan van wie het rechtmatig verblijf afhankelijk is. Hierop worden dezelfde aantekeningen geplaatst. Voor de behandeling van de aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument is een legesbedrag van totaal € 30 verschuldigd.

De geldigheidsduur van het te verstrekken verblijfsdocument komt overeen met de geldigheidsduur van het verblijfsdocument, verstrekt aan de gemeenschapsonderdaan van wie het rechtmatig verblijf van het familie- of gezinslid afhankelijk is.

5.2.2. Familie- of gezinslid, dat niet zelf EU/EER onderdaan of Zwitsers onderdaan is

Het familie- of gezinslid, dat niet zelf EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan is, wordt in bezit gesteld van een document I (bijlage 7a Voorschrift Vreemdelingen) met een zelfde geldigheidsduur als het document dat is afgegeven aan de gemeenschapsonderdaan van wie het rechtmatig verblijf afhankelijk is. Hierop worden dezelfde aantekeningen geplaatst. Dit houdt in dat voordat het familie- of gezinslid, dat niet zelf EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan is, in het bezit gesteld kan worden van het document I, de gemeenschapsonderdaan waarvan het rechtmatig verblijf afhankelijk is, eerst ook een document in zijn bezit dient te hebben. Immers, eerst aan de hand van het document van de gemeenschapsonderdaan kunnen de beperkingen voor het document van het familie- of gezinslid worden bepaald.

Op het verblijfsdocument wordt daarnaast de volgende aantekening geplaatst: ‘arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’. Dit houdt in dat het familie- of gezinslid, ongeacht de nationaliteit, het recht heeft om arbeid, al dan niet in loondienst, te verrichten.

Voor de behandeling van de aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument is een legesbedrag van totaal € 30 verschuldigd.

5.3. Familie- of gezinsleden van Nederlanders

5.3.1. Discriminatie eigen onderdanen

Het Hof van Justitie van de EG15 heeft aanvaard dat Nederlanders, die nooit gebruik hebben gemaakt van het recht van vrij verkeer van werknemers binnen de EU/EER, op het gebied van gezinsherenigingbeleid in eigen land mogen worden achtergesteld bij gemeenschapsonderdanen in Nederland.

De verdragsbepalingen betreffende het vrije verkeer van werknemers en de uitvoeringsregeling hiervan kunnen volgens het Hof niet worden toegepast op situaties die geen enkel aanknopingspunt hebben met één van de situaties waarvoor het gemeenschapsrecht is geschreven.

Nederlanders zijn weliswaar EU/EER-onderdanen, maar zij zijn in beginsel geen gemeenschapsonderdaan als hier bedoeld. Nederlanders kunnen daarom in het algemeen geen beroep doen op het gemeenschapsrecht voor verblijf van familie- of gezinsleden. Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan familie- of gezinsleden van Nederlanders zijn daarom, behoudens enkele uitzonderingen, ingevolge artikel 13 Vreemdelingenwet de regels voor verlening van een verblijfsvergunning als genoemd in B2 Vreemdelingencirculaire onverkort van toepassing.

Met name een verrichter van diensten, van Nederlandse nationaliteit, kan onder omstandigheden worden aangemerkt als dienstverrichter bedoeld in artikel 49 EG, als gevolg waarvan weigering van een verblijfsvergunning aan de echtgenote van die dienstverrichter – onder omstandigheden - een niet te rechtvaardigen inmenging in het familie- en gezinsleven van de dienstverrichter kan betekenen. Zie in dit verband 3.3.4.

5.3.2. Nederlanders die gemeenschapsonderdaan zijn in hier bedoelde zin en rechten kunnen ontlenen aan het gemeenschapsrecht

5.3.2.1. Nederlanders die buiten Nederland gebruik hebben gemaakt van het recht van vrij verkeer binnen de EU/EER

Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG7 kan worden afgeleid dat een lidstaat verblijf moet toestaan aan het familie- of gezinslid – ongeacht diens nationaliteit – van een eigen onderdaan die met dit familie- of gezinslid in een andere lidstaat op grond van het EG-verdrag heeft verbleven en die zich daarna weer vestigt in eigen land. Voorwaarde is wel dat de eigen onderdaan verblijf in eigen land houdt conform het EG-verdrag.

Dit betekent dat een Nederlander bij terugkeer in Nederland als gemeenschapsonderdaan kan worden beschouwd, wanneer hij alhier reële en daadwerkelijke arbeid verricht of als economisch niet-actieve in de zin van het EG-verdrag kan worden aangemerkt. Voor het rechtmatig verblijf van de familie- of gezinsleden die in de andere lidstaat bij hem verbleven op grond van het EG-verdrag geldt dan het gemeenschapsrecht in plaats van de regels als genoemd in B2 Vreemdelingencirculaire. Aan deze familie- of gezinsleden worden minstens dezelfde rechten toegekend als die zij krachtens het gemeenschapsrecht zouden hebben in een andere lidstaat. Deze familie- of gezinsleden worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet.

Over de reikwijdte van het behoud van rechten krachtens het gemeenschapsrecht van de eigen onderdaan na terugkeer in het eigen land, heeft het Hof bepaald dat deze strekt zolang er een directe relatie bestaat tussen het gezinsleven en het vrij verkeer van werknemers. Het gaat dus om rechten krachtens het gemeenschapsrecht, waaraan reeds uitvoering is gegeven. Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan familie- of gezinsleden van de eigen onderdaan, die niet in de andere lidstaat bij hem hebben verbleven op grond van het EG-Verdrag, zijn daarom de regels als genoemd in B2 Vreemdelingencirculaire onverkort van toepassing.

Het recht gaat verloren, indien de Nederlander niet meer voldoet aan de beperkingen van het EG-Verdrag.

5.3.2.2. Gemeenschapsonderdanen die genaturaliseerd zijn tot Nederlander

Volgens het Hof van Justitie EG8 kan verwerving van de nationaliteit van het verblijfsland, vooral als die verwerving het verlies van de oorspronkelijke nationaliteit tot gevolg heeft, niet tot verlies van op grond van het vrij verkeer van werknemers verkregen rechten leiden. Naturalisatie leidt niet tot verlies van de rechten die de gemeenschapsonderdaan op dat moment aan het gemeenschapsrecht kon ontlenen.

Voor gemeenschapsonderdanen die tot Nederlander naturaliseren geldt, dat, zolang zij rechten kunnen ontlenen aan het EG-Verdrag, het gemeenschapsrecht van toepassing blijft, ongeacht of zij hun oude nationaliteit hebben verloren of behouden. Voor het rechtmatig verblijf van de familie- of gezinsleden die in de andere lidstaat bij hem verbleven op grond van het EG-Verdrag geldt dan het gemeenschapsrecht in plaats van de regels als genoemd in B2 Vreemdelingencirculaire. Aan deze familie- of gezinsleden worden minstens dezelfde rechten toegekend als die zij krachtens het gemeenschapsrecht zouden hebben in een andere Lidstaat. Deze familie- of gezinsleden worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet.

Het recht gaat verloren, indien de Nederlander niet meer voldoet aan de beperkingen van het EG-Verdrag.

5.4. Het recht op voortgezet verblijf van het familie- of gezinslid

In dit onderdeel wordt nader ingegaan op het recht op voortgezet verblijf van familie- en gezinsleden van EU/EER-onderdanen en familie- en gezinsleden van Zwitserse onderdanen.

5.4.1. Familierelatie of gezinsband blijft bestaan

Zolang de familierelatie of de gezinsband met de hoofdpersoon in stand blijft en de hoofdpersoon als gemeenschapsonderdaan is aan te merken, is het familie- of gezinslid eveneens als zodanig aan te merken, gelijk de hoofdpersoon.

5.4.2. Afhankelijk verblijfsrecht vervalt van rechtswege

Wanneer de familierelatie of de gezinsband met de hoofdpersoon juridisch wordt verbroken, is het familielid van rechtswege niet langer gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet.

Toepassing van artikel 12 van de Verordening 1612/68 kan er, op grond van de uitleg die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in zaak C-413/99, Baumbast en R, heeft gegeven, echter toe leiden dat het familie- of gezinslid gemeenschapsonderdaan blijft, ondanks feitelijke of juridische verbreking van de gezinsband en ondanks het feit dat het familie- of gezinslid niet de nationaliteit van een lidstaat bezit. Zie in dat verband het gestelde in paragraaf 5.4.2.1.

Het aan het familie- of gezinslid afgegeven verblijfsdocument heeft zijn geldigheid verloren en dient door de korpschef te worden ingenomen, met toepassing van artikel 8.11, tweede lid, laatste zin, Vreemdelingenbesluit. De IND zal de korpschef hierover informeren. Het familie- of gezinslid wordt desgewenst in de gelegenheid gesteld om bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft een aanvraag in te dienen om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van een verblijfsdocument.

Bij familie- of gezinsleden, die zelf EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan zijn, dient allereerst te worden beoordeeld of zij zelfstandig verblijfsrecht kunnen ontlenen aan het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat (zie ook 5.4.3). Is dit niet het geval, dan zijn de bepalingen van het nationaal vreemdelingenrecht van toepassing. Dit geldt ook indien het nationale vreemdelingenrecht gunstiger bepalingen heeft voor voortgezet verblijf en de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan hiervoor in aanmerking wil komen.

Is het familie- of gezinslid zelf geen EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, dan gelden bij de juridische verbreking van de gezinsband alleen de bepalingen van het nationale vreemdelingenrecht met betrekking tot voortgezet verblijf, met uitzondering van de bijzondere regeling als genoemd in 5.4.3.

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan mag, als op grond van geen enkel recht voortgezet verblijf kan worden toegestaan, alsnog gedurende een termijn van zes maanden werk zoeken (zie 3.1 voor verblijfstermijn voor werkzoekenden). Voor dat doel wordt een sticker voor verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen afgegeven.

De mogelijkheid om werk te zoeken vervalt, indien een meer dan aanvullend beroep wordt gedaan op de publieke middelen of wanneer diegene een actuele bedreiging vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.

5.4.2.1. Verbreking huwelijk of geregistreerd partnerschap op grond waarvan verblijf was toegestaan

Het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet vervalt niet bij de feitelijke verbreking van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap, maar vervalt pas van rechtswege wanneer er sprake is van een juridische verbreking (bijvoorbeeld echtscheiding, ontbinding geregistreerd partnerschap of overlijden).

Wanneer het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet is vervallen en geen verblijfsrecht kan worden ontleend aan het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, dient te worden getoetst of op grond van het nationaal recht voortgezet verblijf kan worden verleend. De regels vermeld in B2 Vreemdelingencirculaire zijn alsdan onverkort van toepassing. Zie artikel 3.51 Vreemdelingenbesluit. Aangezien het hier geen gemeenschapsonderdanen meer betreft, kan er onverkort aan de bepalingen van het nationale recht worden getoetst

Indien de EU/EER-onderdaan, aan wie het afhankelijke verblijfsrecht werd ontleend, zich in een andere lidstaat heeft gevestigd, terwijl die onderdaan in Nederland heeft verbleven op grond van het gemeenschapsrecht, heeft het minderjarige kind volgens artikel 12 Verordening 1612/68/EEG het recht in Nederland te verblijven om er algemeen onderwijs te volgen.

Hetzelfde geldt indien degene aan wie het afhankelijke verblijfsrecht werd ontleend een Zwitserse onderdaan was en in Nederland verbleef op grond van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat.

Het feit dat de ouders van het kind inmiddels zijn gescheiden of dat slechts een van de ouders EU/EER-onderdaan of Zwitsers onderdaan is of dat het kind zelf geen EU/EER-onderdaan of Zwitsers onderdaan is, heeft daarop geen invloed.

In de situatie dat het kind vorenbedoeld verblijfsrecht bezit, staat bedoeld artikel 12 aan de ouder die het kind daadwerkelijk verzorgt, ongeacht diens nationaliteit, toe bij dat kind te verblijven om de uitoefening van dat recht te vergemakkelijken, ondanks het feit dat de ouders inmiddels zijn gescheiden of dat de andere, niet-verzorgende ouder, die de hoedanigheid van EU/EER-onderdaan bezit, in het gastland niet langer een migrerende werknemer is (zaak C-413/99 Baumbast en R). Hetzelfde geldt in geval laatstbedoelde ouder Zwitsers onderdaan is.

In deze gevallen ontleent de verzorgende ouder in beginsel aan het gemeenschapsrecht een verblijfsrecht dat afhankelijk is van het verblijfsrecht van het betrokken kind, ook al is die ouder niet onderdaan van een lidstaat of van Zwitserland.

5.4.2.2. Kinderen die 21 jaar worden

Het afhankelijke verblijfsrecht eindigt in beginsel van rechtswege bij het bereiken van de leeftijd van 21 jaar, behalve indien het kind feitelijk ten laste blijft komen van de ouder van wie zijn verblijfsrecht afhankelijk was, bijvoorbeeld omdat het kind in Nederland studeert. Het kind behoudt in dat geval als bloedverwant in neerdalende lijn zijn afhankelijk verblijfsrecht.

Wanneer het kind niet meer ten laste komt van de gemeenschapsonderdaan en zelf geen verblijfsrecht kan ontlenen aan het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat, zijn de regels vermeld in B2 Vreemdelingencirculaire van toepassing.

5.4.2.3. De bloedverwanten van gemeenschapsonderdanen in opgaande en neerdalende lijn, die niet langer te zijnen of te haren laste komen

Wanneer het familie- of gezinslid niet meer ten laste komt van de gemeenschapsonderdaan, zijn de regels vermeld in B2 Vreemdelingencirculaire van toepassing (alsdan wordt een document I op grond van nationaal recht afgegeven, indien aan de vereisten is voldaan).

5.4.3. Overlijden van een (voormalig) economisch actieve gemeenschapsonderdaan

Op grond van EG-verordening 1251/70 en Richtlijn 75/34/EEG komen familie- en gezinsleden van een overleden gemeenschapsonderdaan, die rechtmatig verblijf had op grond van één van de regelingen voor economisch actieven, in aanmerking voor voortgezet verblijf.

Het familie- of gezinslid heeft recht op voortgezet verblijf, indien de hoofdpersoon, die zijn verblijfsrecht ontleende aan Verordening 1612/68/EEG of de Richtlijn 73/148/EEG, onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van overlijden tenminste twee jaar voortdurend in Nederland woonde (zaak C-257/00 Givane e.a.). Aan deze voorwaarde kan worden voorbijgegaan indien:

  • het overlijden van de hoofdpersoon een gevolg is van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte; of

  • het familie- of gezinslid door het huwelijk met de betrokken gemeenschapsonderdaan de Nederlandse nationaliteit had verloren; of

  • de hoofdpersoon op het moment van overlijden zelf verblijfsrecht ontleende aan EG-verordening 1251/70 of Richtlijn 75/34/EEG; in dat geval behoudt het familie- of gezinslid dit afgeleide recht op voortgezet verblijf op grond van het EG-Verdrag; deze gemeenschapsonderdanen kunnen echter geen toelatingsrechten ontlenen aan Richtlijn 75/34/EEG.

Aan personen die voor dit recht van voortgezet verblijf in aanmerking komen, wordt een verblijfsdocument (document EU/EER of document I, als zij zelf niet de EU/EER-nationaliteit hebben) verstrekt met een geldigheidsduur van vijf jaar, ingevolge artikel 8.11, tweede lid, Vreemdelingenbesluit. De geldigheidsduur daarvan is zonder meer met gelijke perioden te verlengen. Een beroep op de publieke middelen leidt hier overigens niet tot beëindiging van het verblijfsrecht.

6. Onderdanen van België en Luxemburg

Uit de Benelux Overeenkomst, die in 1960 is afgesloten tussen België, Nederland en Luxemburg, vloeien voor onderdanen van België en Luxemburg enige uitzonderingen voort op het verblijfsrecht dat op grond van het gemeenschapsrecht ontstaat.

6.1. Verblijfsdocument

Aan een Belg of Luxemburger kan direct bij eerste binnenkomst een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet of een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet (document I, bijlage 7a, Voorschrift Vreemdelingen), indien hij geen recht heeft op een document EU/EER met een geldigheidsduur van vijf jaren, worden afgegeven, indien hij:

Zie artikel 8.6, eerste en derde lid, Vreemdelingenbesluit, dat weigeringsgronden formuleert.

Artikel 8.6 Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, ingediend door een vreemdeling die onderdaan is van België of Luxemburg die geen gemeenschapsonderdaan is, kan slechts worden afgewezen, indien de vreemdeling:

  • a. een actuele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt; of

  • b. niet over voldoende middelen van bestaan beschikt.

2 De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, ingediend door de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, wordt niet afgewezen, en de verblijfsvergunning wordt niet ingetrokken, op grond van de omstandigheid dat de vreemdeling niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt.

3 In afwijking van artikel 21, eerste en tweede lid, van de Wet, wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, ingediend door een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid die nog niet gedurende een tijdvak van vijf jaren rechtmatig verblijf heeft gehad, slechts afgewezen, indien hij:

  • a. een actuele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt; of

  • b. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

4 In afwijking van artikel 21 van de Wet, kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, die is verleend aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, slechts worden ingetrokken op de in het derde lid, onder a, bedoelde grond.

Ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Vreemdelingenwet, is een legesbedrag van € 201 verschuldigd.

6.1.1. Gevaar voor de volksgezondheid

Aan een Belg of Luxemburger kan een verblijfsrecht niet worden geweigerd op de enkele grond dat hij een gevaar vormt voor de volksgezondheid.

6.1.2. Antecedentenverklaring

Ten aanzien van Belgen en Luxemburgers die bij het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning eigener beweging een bewijs van goed zedelijk gedrag overleggen, dient te worden afgezien van het doen ondertekenen van een antecedentenverklaring.

6.2. Weigering verlenging geldigheidsduur of intrekking van het verblijfsdocument

De weigering van de verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsdocument, afgegeven aan Belg of Luxemburger, alsmede de inname daarvan of van intrekking van een afgegeven verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, kan niet geschieden op grond van de omstandigheid dat hij niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt. Zie artikel 8.6, tweede en vierde lid, Vreemdelingenbesluit. Dit kan slechts geschieden, indien hij een actuele bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid vormt.

7. Verblijfsbeëindiging en uitzetting van een gemeenschapsonderdaan

Artikel 8.8. Vreemdelingenbesluit:

De in de artikelen 4.48, 4.49 en 4.51 omschreven verplichtingen tot aanmelding bij de korpschef gelden niet voor de gemeenschapsonderdaan en de onderdaan van een Staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen zijn gehouden aan bepalingen van vreemdelingentoezicht (A3 Vreemdelingencirculaire), met uitzondering van de verplichting mededelingen te doen aan de korpschef met betrekking tot het (gaan) verrichten van arbeid en de verplichting tot aanmelding bij de korpschef binnen een bepaalde termijn na binnenkomst.

Ten aanzien van gemeenschapsonderdanen zijn de gronden tot weigering van afgifte van een verblijfsdocument of inname ervan beperkt tot de gevallen waarin geen of niet langer een verblijfsrecht kan worden ontleend aan de in artikel 8.10 Vreemdelingenbesluit genoemde verordening en richtlijnen.

De bevoegdheid tot inname van het verblijfsdocument indien het verblijfsrecht is vervallen is neergelegd in artikel 8.11, tweede lid, laatste zin, Vreemdelingenbesluit.

Voor Belgen en Luxemburgers zijn de gronden voor afwijzing van een aanvraag om een verblijfsvergunning en voor verblijfsbeëindiging neergelegd in artikel 8.6 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 8.6. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, ingediend door een vreemdeling die onderdaan is van België of Luxemburg die geen gemeenschapsonderdaan is, kan slechts worden afgewezen, indien de vreemdeling:

  • a. een actuele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt; of

  • b. niet over voldoende middelen van bestaan beschikt.

2 De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, ingediend door de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, wordt niet afgewezen, en de verblijfsvergunning wordt niet ingetrokken, op grond van de omstandigheid dat de vreemdeling niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt.

3 In afwijking van artikel 21, eerste en tweede lid, van de Wet, wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, ingediend door een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid die nog niet gedurende een tijdvak van vijf jaren rechtmatig verblijf heeft gehad, slechts afgewezen, indien hij:

  • a. een actuele bedreiging voor de openbare orde of de nationale veiligheid vormt; of

  • b. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

4 In afwijking van artikel 21 van de Wet, kan de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, die is verleend aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, slechts worden ingetrokken op de in het derde lid, onder a, bedoelde grond.

7.1. EU/EER-onderdanen die niet in het bezit zijn van een bewijs van rechtmatig verblijf

Zoals in B10/2.3 is aangegeven is de EU/EER-onderdaan niet verplicht het verblijf aan te melden bij de korpschef van de gemeente waar de EU/EER-onderdaan verblijft. Evenmin is de EU/EER-onderdaan verplicht een bewijs van rechtmatig verblijf aan te vragen bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft. Het is derhalve mogelijk dat de EU/EER-onderdaan geen bewijs van rechtmatig verblijf heeft, terwijl deze toch rechtmatig verblijf heeft (gehad) als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet.

De bewijslast om dit aan te tonen ligt uitdrukkelijk bij de EU/EER-onderdaan zelf.

7.2. Gevallen waarin verblijfsbeëindiging en uitzetting aan de orde zijn

Een gemeenschapsonderdaan komt geen verblijfsrecht toe, indien hij:

  • een actuele bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid vormt;

  • lijdt aan één van de ziekten of gebreken opgenomen in de bijlage bij het Vreemdelingenbesluit, die overeenkomt met de bijlage bij de Richtlijn 64/221 EG; dit geldt niet voor onderdanen van België en Luxemburg; of

  • verblijf houdt in strijd met een regeling vastgesteld krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondstaat.

Het verblijfsrecht van een gemeenschapsonderdaan vervalt:

  • indien hij een actuele bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid vormt;

  • bij onderbreking van het verblijf van meer dan zes opeenvolgende maanden, tenzij deze afwezigheid voortvloeit uit de vervulling van de militaire dienstplicht;

  • bij onderbreking van de werkzaamheden, indien het verblijfsrecht van die werkzaamheden afhankelijk is, met dien verstande dat het verblijfsrecht van een gemeenschapsonderdaan zijnde werknemer niet uitsluitend vervalt op grond van onderbrekingen van de werkzaamheden door tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval dan wel door werkloosheid van blijvende aard; of

  • indien hij verblijf houdt in strijd met een andere beperking of voorwaarde op grond van het gemeenschapsrecht.

7.2.1. Actuele bedreiging van de openbare orde en nationale veiligheid

Voor een EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan die geen rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet gelden onverkort de regels als genoemd in B1.

Aan een gemeenschapsonderdaan komt geen verblijfsrecht toe ofwel het verblijfsrecht van een gemeenschapsonderdaan vervalt, indien hij een actuele bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid vormt.

Gevaar voor, of inbreuk op de openbare orde, of gevaar voor de nationale veiligheid mag slechts worden aangenomen op grond van persoonlijke gedragingen van de betrokkene. Hebben deze gedragingen tot een strafrechtelijke veroordeling geleid, dan worden de aard van het vergrijp en de strafmaat in aanmerking genomen. Ook opgelegde maatregelen kunnen hier in aanmerking worden genomen. Hierbij is ook het gestelde in B1 Vreemdelingencirculaire van toepassing.

De vaststelling van een actuele bedreiging van de openbare orde of van de nationale veiligheid behoeft niet per se op het bestaan van een strafbaar feit te berusten. Een zodanige actuele bedreiging kan in voorkomend geval ook worden afgeleid uit het lidmaatschap van of de deelneming aan activiteiten van een organisatie, waarvan de activiteiten door een Lidstaat van de EU, EER of Zwitserse Bondsstaat als een gevaar voor de maatschappij zijn aangemerkt.

In voorkomende gevallen beëindigt de Minister het verblijfsrecht per beschikking.

Van gemeenschapsonderdanen mag niet worden verlangd dat zij bewijzen van goed gedrag, uittreksels uit het strafregister e.d. overleggen.

Bij de bevoegde diensten van de Staat van herkomst van de betrokken gemeenschapsonderdaan, zullen door de Minister nadere inlichtingen omtrent zijn antecedenten worden ingewonnen. Indien blijkt van eerder verblijf van de gemeenschapsonderdaan in ons land, dienen omtrent hem tevens inlichtingen te worden ingewonnen bij de korpschef van zijn vroegere woon- of verblijfplaats.

7.2.2. Ziekten of gebreken die kunnen leiden tot weigering van het verblijf

De toegang en het verblijf kan aan de gemeenschapsonderdaan worden geweigerd, indien hij lijdt aan één van de ziekten of gebreken opgenomen in de bijlage bij het Vreemdelingenbesluit. Onderdanen van België en Luxemburg zijn hiervan uitgezonderd.

In praktijk zal dit met name van belang zijn met betrekking tot EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen die verslaafd zijn aan drugs (Vreemdelingenbesluit-Bijlage).

7.3. Hoe te handelen in de verschillende gevallen waarin uitzetting aan de orde kan komen

7.3.1. De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan of zijn familie- of gezinslid heeft niet (langer) rechtmatig verblijf

Op EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen en hun familie- of gezinsleden, die niet (langer) rechtmatig verblijf hebben op grond van het gemeenschapsrecht of op grond van enige andere regel, zijn de algemene regels met betrekking tot het vertrek en de uitzetting van toepassing. Dat is artikel 61 t/m 65 Vreemdelingenwet.

Daarbij is van belang dat de korpschef, indien er ook maar enige aanleiding tot twijfel bestaat of hij met een gemeenschapsonderdaan van doen heeft, een bijzondere aanwijzing aan de Minister dient te vragen.

Er dient rekening mee te worden gehouden dat op de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die niet (langer) rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet en op de leden van zijn gezin, toch nog het Europees Vestigingsverdrag (zie B11 Vreemdelingencirculaire) van toepassing kan zijn. Op grond van genoemd Verdrag, worden aan de onderdanen van de erbij betrokken Partijen enige bijzondere rechtswaarborgen toegekend, ondermeer bij voorgenomen uitzetting.

7.3.2. De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan of zijn familie- of gezinslid heeft rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet

Een gemeenschapsonderdaan kan slechts worden uitgezet door de Minister (artikel 63, tweede lid, Vreemdelingenwet). Hierbij dienen echter wel de rechtswaarborgen van artikel 1.5 en 8.13 Vreemdelingenbesluit in acht te worden genomen.

Artikel 1.5. Vreemdelingenbesluit:

1 Onze Minister wint omtrent een te nemen beslissing op bezwaar of administratief beroep advies in van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken, die optreedt als commissie in de zin van artikel 7:13 onderscheidenlijk artikel 7:19 van de Algemene wet bestuursrecht, indien bij de bestreden beschikking de toegang tot Nederland aan een gemeenschapsonderdaan wordt geweigerd, dan wel wordt vastgesteld dat een gemeenschapsonderdaan geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet toekomt, dan wel dat dit is geëindigd, op grond van gevaar voor de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid als bedoeld in richtlijn (EG) nr. 64/221 van de Raad van 25 februari 1964 voor de coördinatie van de voor vreemdelingen geldende bijzondere maatregelen ten aanzien van verplaatsing en verblijf, die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid (PbEG 1964, 056).

2 De Adviescommissie voor vreemdelingenzaken adviseert binnen acht weken, tenzij Onze Minister een andere termijn stelt.

Artikel 8.13. Vreemdelingenbesluit:

1 Uitzetting van een gemeenschapsonderdaan blijft achterwege zolang niet is gebleken dat hem geen verblijfsrecht toekomt of dat zijn verblijfsrecht is vervallen.

2 De vreemdeling die onderdaan is van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel zijn gezinslid en die geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan toekomt, dan wel wiens verblijfsrecht is vervallen, wordt niet uitgezet dan nadat hem een termijn van ten minste vier weken is gegund om te vertrekken naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating is gewaarborgd.

3 Uitzetting van de in het tweede lid bedoelde vreemdeling blijft achterwege zolang niet is beslist op een tijdig ingediend bezwaar tegen een beschikking als bedoeld in het tweede lid.

4 Van het tweede en derde lid kan in dringende gevallen worden afgeweken.

Het horen van (gewezen) gemeenschapsonderdanen in bezwaar door de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken is alleen verplicht in gevallen waarin de toegang wordt geweigerd of het verblijfsrecht wordt ontzegd op grond van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid. Indien op andere gronden de toegang of het verblijfsrecht wordt ontzegd, geschiedt het horen in bezwaar, indien dat horen gelet op artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht is aangewezen, door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

8. Overgangsrecht voor onderdanen van Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië, en hun gezins- of familieleden, ongeacht hun nationaliteit

Het vrije verkeer van personen van het gemeenschapsrecht is met ingang van 1 mei 2004 volledig van toepassing, echter met uitzondering van de toegang tot de arbeidsmarkt. Deze uitzondering geldt voor de onderdanen van Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië, en hun gezins- of familieleden, ongeacht hun nationaliteit.

N.B. voor onderdanen van Cyprus en Malta, en hun gezins- of familieleden, ongeacht hun nationaliteit, geldt die uitzondering niet en zijn alle voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk, voorzover relevant, integraal van toepassing.

De huidige lidstaten kunnen de toegang tot de arbeidsmarkt blijven reguleren door middel van nationale maatregelen. Nederland maakt van die mogelijkheid gebruik.

Ingevolge de betreffende Akten van toetreding zijn de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening 1612/68/EEG niet van toepassing en geldt de volgende overgangsregeling vooralsnog tot 1 mei 2006. Deze overgangsregeling kan worden verlengd tot uiterlijk 1 mei 2011.

8.1. Werkzoekenden

Voor onderdanen van Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië geldt dat zij – evenals alle andere onderdanen van de lidstaten – een vrije termijn van zes maanden hebben, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onder d, Vreemdelingenbesluit. Weliswaar geldt dat zij gedurende die termijn werk mogen zoeken op de Nederlandse arbeidsmarkt, maar hun potentiële werkgever is niet vrij om hen zonder meer tewerk te stellen.

Ingevolge artikel 2, eerst lid, Wet arbeid vreemdelingen is het immers een werkgever als regel verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. De uitzondering op dit verbod, van artikel 3, eerste lid, onder a, Wet arbeid vreemdelingen, welke uitzondering voor het grootste deel betrekking heeft op onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie, is op de onderhavige categorie onderdanen niet van toepassing. Zodra de tewerkstellingsvergunning is verleend, wordt het hierna onder 8.2 vermelde inzake werknemers op bedoelde onderdanen van toepassing.

In verband met de regulering van de toegang van de arbeidsmarkt wordt aan bedoelde onderdanen, ten bewijze van hun verblijfsrecht gedurende de vrije termijn, desgevraagd, een sticker ‘Verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen’ verstrekt, waarop wordt aangetekend: ‘arbeid toegestaan; tewerkstellingsvergunning wel vereist’. Artikel 3.2a Voorschrift Vreemdelingen is van toepassing.

Dit geschiedt ook indien meerbedoelde onderdanen geen werk zoeken op de Nederlandse arbeidsmarkt, maar verblijf beogen voor een ander doel, zoals arbeid als zelfstandige, studie, het verrichten van diensten of het ontvangen daarvan, gepensioneerde, blijvend arbeidsongeschikte of economisch niet-actieve. Zie in dit verband ook 8.4.

In alle gevallen wordt tevens de aantekening geplaatst: ‘een (meer dan aanvullend) beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht'.

8.2. Werknemers

  • a. Voor onderdanen van een toetredende lidstaat, die op 1 mei 2004 legaal in Nederland werkten en wier toelating tot de Nederlandse arbeidsmarkt voor een onafgebroken periode van 12 maanden of meer gold, geldt dat zij toegang hebben tot de (Nederlandse) arbeidsmarkt, maar niet tot de arbeidsmarkt van andere lidstaten, die nationale maatregelen toepassen.

    Dit geldt zowel voor degenen die op 1 mei 2004 de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt hadden op basis van een tewerkstellingsvergunning, als degenen die deze toegang hadden louter op grond van de omstandigheid dat zij op hun verblijfsdocument de arbeidsmarktaantekening hadden: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’, dan wel ‘arbeid toegestaan mits TWV’, of ‘specifieke arbeid toegestaan met TWV’.

    Zij komen op hun daartoe strekkende aanvraag en het tonen van het bewijs van vorenbedoelde toelating, als regel in aanmerking voor afgifte van een verblijfsdocument EU/EER met een geldigheidsduur van vijf jaren, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Richtlijn 68/360/EEG. Artikel 3.2, eerste lid, onder c, Voorschrift Vreemdelingen is van toepassing. Daarop wordt de arbeidsmarktaantekening geplaatst die luidt: ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist’.

    Illegale vreemdelingen, die onderdaan zijn van een van bedoelde acht toetredende lidstaten, kunnen aan vorenstaande overgangsbepaling geen verblijfsaanspraken ontlenen. Op hen is het hierna onder (b) gestelde van toepassing, indien aan hun werkgever ten behoeve van de door hen te verrichten werkzaamheden alsnog een tewerkstellingsvergunning is verleend.

  • b. Onderdanen van een toetredende lidstaat, die na 1 mei 2004 gedurende een ononderbroken periode van 12 maanden of meer tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten, genieten dezelfde rechten, als bedoeld onder (a), eerste zin.

    Deze onderdanen kunnen, na verlening van een tewerkstellingsvergunning ten behoeve van de door hen te verrichten arbeid in loondienst met een duur van tenminste 12 maanden of verlening van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van tenminste 12 maanden, voorzien van een van de arbeidsmarktaantekeningen als onder (a) bedoeld, op hun daartoe strekkende aanvraag en het tonen van bewijs van de vereiste toelating, in aanmerking komen voor afgifte van een verblijfsdocument EU/EER met een geldigheidsduur van vijf jaren, waarop de arbeidsmarktaantekening wordt geplaatst die luidt: ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning alleen gedurende eerste 12 maanden vereist’. Daarmee wordt zoveel mogelijk aangesloten bij artikel 6, eerste lid, van de Richtlijn 68/360/EEG.

  • c. De hierboven onder (a) en (b) bedoelde onderdanen verliezen de aldaar vermelde rechten indien zij de arbeidsmarkt van de betrokken huidige lidstaat vrijwillig verlaten.

    Daaronder wordt niet slechts verstaan vertrek naar een ander land, maar ook het zich niet langer ter beschikking stellen van de Nederlandse arbeidsmarkt.

    Indien zij echter in Nederland economische activiteiten verrichten, anders dan in loondienst, of dienstenontvanger zijn, zijn andere regels van gemeenschapsrecht van toepassing. Indien zij echter wederom arbeid in loondienst gaan verrichten, is het onder b gestelde opnieuw op hen van toepassing, zolang Nederland bedoelde nationale maatregel handhaaft.

  • d. Onderdanen van een toetredende lidstaat, die op of na 1 mei 2004 of gedurende een periode waarin de nationale maatregelen werden toegepast, legaal werkten, en die tot de Nederlandse arbeidsmarkt waren toegelaten voor minder dan 12 maanden, genieten deze rechten niet.

    Voor hen geldt daarom het hierboven onder (a) en (b) gestelde niet. Omdat met het oog op de door hen te verrichten werkzaamheden aan hun werkgever een tewerkstellingsvergunning is afgegeven voor minder dan 12 maanden, kan aan deze onderdanen op hun daartoe strekkende aanvraag een verblijfsdocument I worden afgegeven, voor de te verwachten duur van de arbeid (i.e. de tewerkstellingsvergunning), met als arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning wel vereist’. Daarmee wordt, voor wat betreft het af te geven verblijfsdocument en de geldigheidsduur ervan, aangesloten bij artikel 6, derde lid, Richtlijn 68/360/EEG.

    Indien echter in deze gevallen alsnog een tewerkstellingsvergunning wordt afgegeven voor tenminste 12 maanden, wordt daarmee het onder (b) gestelde van toepassing.

8.3. Gezinsleden van werknemers

Zolang de werking van de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening 1612/68/EEG is opgeschort, geldt artikel 11 van die Verordening, namelijk dat de gezinsleden het recht hebben om iedere arbeid op het grondgebied van de lidstaat te aanvaarden en daarmee recht op verblijf, onder de volgende voorwaarden.

  • a. Uitsluitend de echtgenote, dan wel geregistreerde partner, en bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn, die op 1 mei 2004 met de werknemer legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven, hebben vanaf de toetreding onmiddellijk toegang tot de arbeidsmarkt. Dit geldt niet voor de leden van het gezin van de werknemer die legaal tot de arbeidsmarkt van die lidstaat is toegelaten voor een periode van minder dan 12 maanden.

    Indien aan de werknemer een verblijfsdocument EU/EER wordt verstrekt met toepassing van het onder 8.2 onder (a) gestelde, wordt aan daarvoor in aanmerking komende gezinsleden op hun daartoe strekkende aanvraag een verblijfsdocument EU/EER verstrekt, met een zelfde geldigheid als het verblijfsdocument EU/EER van de werknemer, waaronder begrepen dezelfde arbeidsmarktaantekening, namelijk: ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist’.

    Onder legaal verblijf in vorenbedoelde zin wordt in dit verband verstaan rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a tot en met d, of l, Vreemdelingenwet.

    Indien het gezinslid niet de nationaliteit van een (huidige of nieuwe) lidstaat bezit, wordt op overeenkomstige wijze een verblijfsdocument I afgegeven, met een zelfde geldigheid en waarop dezelfde arbeidsmarktaantekening wordt geplaatst, namelijk: ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist’.

    Daarmee wordt aangesloten bij artikel 4, vierde lid, Richtlijn 68/360/EEG. Aanvragen van andere gezinsleden dan de hier bedoelde gezinsleden dan wel van familieleden worden op zelfstandige gronden beoordeeld.

  • b. De echtgenote, dan wel geregistreerde partner, en bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of te hunnen laste zijn, die vanaf een datum na 1 mei 2004 met de werknemer legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven, hebben toegang tot de arbeidsmarkt van de betrokken lidstaat nadat zij gedurende tenminste achttien maanden in die lidstaat hebben verbleven of, indien dit eerder is, vanaf 1 mei 2006. Daarvoor geldt hetgeen hierna onder (c) is vermeld.

  • c. De bepalingen, onder (a) en (b) vermeld, doen geen afbreuk aan gunstiger nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen.

    Aan de gezinsleden, onder (b) vermeld, die de werknemer vergezellen of nareizen, wordt op hun daartoe strekkende aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht een verblijfsdocument EU/EER afgegeven, voorzover zij de nationaliteit van een lidstaat bezitten dan wel een verblijfsdocument I, indien zij die niet bezitten.

    Op grond van het gunstiger Nederlandse nationale recht inzake gezinshereniging verkrijgen de gezinsleden van de werknemer niet pas na achttien maanden verblijf dezelfde arbeidsmarktaantekening als de werknemer van wie het verblijf afhankelijk is, maar dadelijk.

    Vanzelfsprekend wordt op de stickers verblijfsaantekeningen dan wel verblijfsdocumenten, af te geven aan de gezinsleden die de nationaliteit van een der huidige lidstaten bezitten, dan wel van Cyprus of Malta, de arbeidsmarktaantekening gesteld ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning niet vereist’.

8.4. Andere verblijfsdoelen dan arbeid in loondienst

Aan de vreemdeling, die voor een ander doel dan het zoeken of verrichten van arbeid in loondienst in Nederland verblijft (zelfstandige, dienstenverlener, dienstenontvanger, gepensioneerde, blijvend arbeidsongeschikte, economisch niet-actieve en student), wordt door Nederland geen vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt verleend, zolang Nederland als nationale maatregel de tewerkstellingsvergunningplicht handhaaft.

De vreemdeling heeft wel de mogelijkheid zich alsnog op de arbeidsmarkt te begeven, maar een potentiële werkgever is verplicht met het oog op de tewerkstelling van deze vreemdeling over een tewerkstellingsvergunning te beschikken.

In verband daarmee wordt op de sticker verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen, dan wel het verblijfsdocument, af te geven aan de vreemdeling die voor een ander doel dan het verrichten van arbeid in loondienst in Nederland verblijft, de arbeidsmarktaantekening gesteld: ‘arbeid toegestaan, tewerkstellingsvergunning wel vereist’.

Op het verblijfsdocument van de gezins- of familieleden wordt in beginsel dezelfde arbeidsmarktaantekening geplaatst als op het document van de vreemdeling van wie hun verblijfsrecht afhankelijk is. Dat geldt ook voor wat betreft de aantekeningen inzake beroep op de publieke middelen.

Pas indien (na 1 mei 2004) een tewerkstellingsvergunning is verleend ter zake van de door de vreemdeling te verrichten werkzaamheden, wordt vervolgens op aanvraag een nieuw verblijfsdocument I dan wel EU/EER afgegeven, met toepassing van paragraaf 8.2 sub b, voor zover sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid, anders dan marginaal en bijkomstig van aard, en voor zover de tewerkstellingsvergunning is afgegeven met een geldigheidsduur van tenminste 12 maanden.

Arbeid van bijkomende aard

Voor wat betreft studenten, die in Nederland verblijven op grond van Richtlijn 93/96/EEG, en die derhalve geen verblijfsrecht kunnen ontlenen aan één der andere bepalingen van het gemeenschapsrecht, geldt het volgende.

Indien zij arbeid (willen gaan) verrichten in het kader van een stage als verplicht onderdeel van de opleiding, of arbeid van niet meer dan tien uren per week dan wel seizoenarbeid in de maanden juni, juli en augustus, is het gestelde in paragraaf B6/1 van overeenkomstige toepassing.

Daarbij wordt voorts verwezen naar de paragrafen 24 en 26 van de Uitvoeringsregels bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen, inzake stagiaires, respectievelijk arbeid van bijkomende aard (opgenomen in deel D2, onderdeel 2, van de Vreemdelingencirculaire).

Ook in de daar omschreven gevallen, van door een student te verrichten arbeid, is een tewerkstellingsvergunning vereist, ook al wordt die arbeid aangemerkt als zijnde van bijkomende aard.

8.5. Leges

De in voorgaande subparagrafen bedoelde onderdanen en hun gezinsleden, ongeacht hun nationaliteit, worden desgewenst in de gelegenheid gesteld een aanvraag te doen om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daarmee corresponderende verblijfsdocument, ter zake waarvan op grond van de Richtlijnen en artikel 3.34h, Voorschrift Vreemdelingen een lager bedrag aan leges is verschuldigd, dan ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

8.6. Onderdanen van toetredende lidstaten, dan wel hun gezins- en familieleden die niet voor afgifte van een verblijfsdocument op basis van gemeenschapsrecht in aanmerking komen

Indien de in 8.5 bedoelde onderdanen dan wel gezinsleden niet voor afgifte van een verblijfsdocument in aanmerking komen in het kader van subparagraaf 8.2 tot en met 8.4, noch in het kader van een der voorafgaande paragrafen van dit hoofdstuk, omdat zij geen verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontlenen, staat het hen vanzelfsprekend vrij om een aanvraag in te dienen tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen, verband houdende met een door hen aan te geven verblijfsdoel. Zij dienen daarbij in beginsel een keuze te maken uit de verblijfsdoelen, omschreven in artikel 3.4, eerste lid, Vreemdelingenbesluit. Daarbij is het gestelde in B1/4.1.1.8 en B1/4.1.1.9 van toepassing, alsmede het gestelde in de desbetreffende materiehoofdstukken, afhankelijk van het aangegeven verblijfsdoel.

Ter zake van de afdoening van deze aanvragen leiden de legesbepalingen van de artikelen 3.34, 3.34c en 3.34d, Voorschrift Vreemdelingen tot hogere legesverplichtingen.

8.7. Verblijf voor het verrichten van seksuele handelingen met derden of het verlenen van seksuele diensten aan derden

Terzake van het verrichten van arbeid in loondienst, geheel of ten dele bestaande uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of voor derden, geldt dat ingevolge artikel 2 Wet arbeid vreemdelingen, in samenhang met artikel 3 Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, een verbod op tewerkstelling doordat een tewerkstellingsvergunning wordt geweigerd. Zolang dit geldt, wordt terzake van het door onderdanen van bedoelde acht toetredende lidstaten verrichten van zodanige werkzaamheden geen verblijfsdocument EU/EER afgegeven.

Met betrekking tot het verrichten van dergelijke arbeid, anders dan in loondienst, gelden de regels van paragraaf 3.3.3.

B11. Verdragen

Artikel 8.15 Vreemdelingenbesluit:

Onze Minister kan regels stellen over de rechten die vreemdelingen ontlenen aan de volgende verdragen:

  • a. het Europees Vestigingsverdrag (Trb. 1957, 20);

  • b. het Vluchtelingenverdrag (Trb. 1954, 88);

  • c. het Verdrag betreffende de status van staatlozen (Trb. 1955, 42);

  • d. de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (PB EG 1964, L 217) en het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

  • e. het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag (Stb. 1906, 279);

  • f. het Nederlands-Zwitsers Tractaat (Stb. 1878, nr. 137);

  • g. het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag (Trb. 1956, 40);

  • h. de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake het verblijf en de vestiging van wederzijde onderdanen (1975) (Trb. 1975, 133);

  • i. de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake de binnenkomst en het verblijf van wederzijdse onderdanen met bijlage en protocol inzake verkregen rechten (1981) (Trb. 1981, 35), en

  • j. de Associatieverdragen EG met Hongarije (PbEG 1993, L 347), Polen (PbEG 1993, L 348), Roemenië (PbEG 1994, L 357), Bulgarije (PbEG 1994, L 358), Slowakije (PbEG 1994, L 359) en Tsjechië (PbEG 1994 L 360).

  • k. De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrij verkeer van personen (Trb. 2000, 16 en 86).

1. Algemeen

Er zijn diverse verdragen relevant voor het Nederlandse vreemdelingenrecht. De aard en strekking hiervan lopen uiteen. Het internationale recht, waaronder Verdragen, gaat vóór het Nederlandse recht en eist dat de verdragspartij zijn aangegane verplichtingen nakomt. De wijze waarop verdragsbepalingen in de Nederlandse rechtsorde doorwerken wordt echter niet geregeld door het internationale recht; dit is een aangelegenheid van nationaal procedureel recht. Zo heeft Nederland bepaald dat de toetsing aan artikel 3 (verbod van foltering) en 8 (recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in beginsel gescheiden plaatsvindt in respectievelijk de asielprocedure en de reguliere procedure.

Het Nederlandse reguliere vreemdelingenrecht is zo ingericht dat een vreemdeling dient aan te geven in verband met welk verblijfsdoel hij een verblijfsvergunning wenst te verkrijgen. Ieder opgegeven verblijfsdoel brengt op zijn beurt weer een specifiek toetsingskader van voorwaarden en beperkingen met zich mee.

Dit laat onverlet dat ingevolge de directe werking van verdragsbepalingen in de Nederlandse rechtsorde aan de vreemdeling in bepaalde gevallen een recht op (voortgezette) toelating toekomt.

2. EVRM

Zie voor artikel 8 EVRM (recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) B2 en zie voor artikel 3 EVRM (verbod van foltering) deel C.

3. Associatieovereenkomst EG en Turkije, besluit nr. 1/80

Op 12 september 1963 is een overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap (hierna: de Gemeenschap) en de Republiek Turkije, namens die Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732 EG van de Raad van de Gemeenschap van 23 december 1963 (PB 1964, 217).

De associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Turkije heeft ten doel de voortdurende en evenwichtige versterking van de commerciële en economische betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen te bevorderen, teneinde de levensstandaard van het Turkse volk te verbeteren en in een later stadium de toetreding van de Republiek Turkije tot de Gemeenschap te vergemakkelijken. Dit geschiedt door geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen en door de beperkingen van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten op te heffen.

Op 23 november 1970 is een Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst ondertekend en namens de Gemeenschap gesloten en goedgekeurd en bevestigd bij verordening 2760/72 van de Raad van de Gemeenschap van 19 december 1972. Het aanvullend protocol is voor het Koninkrijk der Nederlanden op 1 januari 1973 in werking getreden.

De bij de Associatieovereenkomst ingestelde Associatieraad heeft op 19 september 1980 besluit nr. 1/80 vastgesteld.

In B11/3.7 is een overzicht opgenomen van jurisprudentie waarnaar in de tekst van de verschillende paragrafen van B11/3 wordt verwezen.

3.1. Toepassing van besluit nr. 1/80: bij voortgezet verblijf

Besluit nr. 1/80 is van toepassing op Turkse werknemers en hun gezinsleden die op grond van nationale wet- en regelgeving in Nederland rechtmatig verblijf hebben verkregen. Besluit nr. 1/80 is derhalve niet van toepassing op de eerste toelating (zie B11/3.7, onder nummer 1). Eerst nadat de Turkse werknemer op grond van een niet-omstreden verblijfsrecht dat hem in staat stelde om gedurende een periode van één jaar of meer legale arbeid te verrichten verblijf heeft gehad, kunnen rechtstreeks rechten worden ontleend aan besluit nr. 1/80. Deze rechten hebben voor de werknemer – onder voorwaarden – met name betrekking op het voortgezet kunnen verrichten van arbeid en daarmee ook op het voortgezet recht op verblijf.

De werknemer en zijn gezinsleden hebben op basis van het nationale vreemdelingenrecht echter veelal aanspraak op voortgezet verblijf. Besluit nr. 1/80 is daarom in de regel slechts van belang voor de Turkse werknemer en zijn gezinsleden indien zij geen recht op voortgezet verblijf kunnen ontlenen aan het nationale vreemdelingenrecht.

3.2. Aard van het verblijf van Turkse werknemers en hun gezinsleden

Turkse werknemers en hun gezinsleden die voldoen aan de voorwaarden van een bepaling van besluit nr. 1/80 ontlenen hun recht op arbeid, en het daarmee samenhangend recht op verblijf, rechtstreeks aan besluit nr. 1/80. Het recht op verblijf is in die gevallen daarom in beginsel onafhankelijk van de afgifte van een verblijfsvergunning, hetgeen het bestaan van dit (rechtstreeks toegekende) recht slechts bevestigt (zie B11/3.7, onder nummer 2). Zie artikel 8, aanhef en onder l, Vreemdelingenwet.

3.3. Turkse werknemers

Artikel 6 besluit nr. 1/80 luidt:

1 Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behoort:

  • na een jaar legale arbeid in die lidstaat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;

  • na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die lidstaat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die lidstaat;

  • na vier jaar legale arbeid, in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.

2 Jaarlijkse vakanties en perioden van afwezigheid wegens zwangerschap, arbeidsongeval of kortdurende ziekte worden gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid. Tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid die naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten, alsmede perioden van afwezigheid wegens langdurige ziekte worden niet gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid, doch doen geen afbreuk aan de rechten die zijn verkregen uit hoofde van het voorafgaande tijdvak van arbeid.

3 De wijze van toepassing van de leden 1 en 2 wordt geregeld in de nationale voorschriften.

Toelichting op begrippen

‘Werknemer’: de persoon die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij slechts marginaal en bijkomstig van aard zijn. Het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een (geldelijke) vergoeding ontvangt. Dit is niet anders indien de arbeidsverhouding voortkomt uit sociale wetgeving, de productiviteit van betrokkene gering is, de beloning niet ten minste ter hoogte is van het minimumloon, de vergoeding voor de arbeid geschiedt vanuit publieke middelen als bijvoorbeeld gesubsidieerde banen (zie B11/3.7, onder nummer 3). Zie in dit verband B10/3.2 en B10/3.2.1.

‘Legale arbeidsmarkt’: de werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt als zijn arbeidsverhouding rechtens kan worden gelokaliseerd op het grondgebied van Nederland of voldoende nauwe aanknopingspunten met Nederland heeft. Hierbij moet in aanmerking worden genomen: de plaats van aanwerving van de Turkse onderdaan, het grondgebied waarop of van waaruit de arbeid in loondienst wordt verricht en de toepasselijke nationale wetgeving op het gebied van het arbeidsrecht en de sociale zekerheid. Verder veronderstelt het begrip ‘legale arbeidsmarkt’ dat alle Nederlandse wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften terzake toelating en de betreffende arbeid (Wet arbeid vreemdelingen) zijn nageleefd (zie B11/3.7, onder nummer 4).

Een Turkse onderdaan behoort niet meer tot de legale arbeidsmarkt indien hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of blijvend en volledig arbeidsongeschikt is geworden. In dergelijke gevallen moet worden aangenomen dat de arbeidsmarkt definitief is verlaten.

‘Legale arbeid’: de arbeid die verricht is gedurende een stabiele en niet-voorlopige situatie op de arbeidsmarkt. Dit veronderstelt het bestaan van een niet-omstreden verblijfsrecht (zie B11/3.7, onder nummer 5). Hiervan is bijvoorbeeld geen sprake indien de arbeid verricht is tijdens de procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning (zie B11/3.7, onder nummer 6) of deze is verleend op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens (zie B11/3.7, onder nummer 7). De verblijfsrechtelijke grondslag, die het verrichten van arbeid mogelijk maakte, is voor het opbouwen van tijdvakken van legale arbeid niet relevant (zie B11/3.7, onder nummer 8). Zo kunnen tijdvakken van legale arbeid worden opgebouwd op grond van een verblijfsvergunning die verband houdt met het doel ‘het verrichten van arbeid in loondienst’ alsmede voor het doel ‘gezinshereniging of gezinsvorming’.

3.3.1. Recht op voorgezet verblijf voor Turkse werknemers

Eén jaar legale arbeid

Na één jaar legale arbeid op grond van een niet-omstreden verblijfsrecht dat hem in staat stelde om deze arbeid te verrichten, komt betrokkene in aanmerking voor voortgezet verblijf indien de werkgever nog één jaar werkgelegenheid heeft en in het bezit is gesteld van een tewerkstellingsvergunning. De plicht voor een werkgever om in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning geldt niet ten aanzien van Turkse onderdanen die op grond van hun (eerdere) verblijfsrecht vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten. Zie B1/2.1.4.2.

Bij de beoordeling of de Turkse werknemer recht heeft op voortgezet verblijf wordt gecontroleerd of:

  • 1. de Turkse werknemer reeds één jaar onafgebroken (zie B11/3.7, onder nummer 9) bij dezelfde werkgever heeft gewerkt;

  • 2. dezelfde werkgever nog voor ten minste één jaar werkgelegenheid heeft voor de Turkse werknemer; en

  • 3. gedurende deze jaren hetzelfde beroep wordt uitgeoefend.

De vaststelling of betrokkene aan bovenstaande voorwaarden voldoet vindt plaats aan de hand van de overgelegde arbeidscontracten, jaarloonopgaven en het registratiebericht Melding Sociale Voorzieningen (MSV). Het registratiebericht ontvangt iedere werknemer als bewijs dat de werkgever hem heeft aangemeld bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).

Indien twijfel bestaat of betrokkene voldoet aan bovenstaande drietal voorwaarden, dient informatie over de in het verleden afgegeven tewerkstellingsvergunning(en) te worden ingewonnen bij Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).

N.B. Turkse werknemers die werkzaam zijn in het internationaal verkeer als chauffeurs, zijn doorgaans in het bezit van een visum (een zogenoemde ‘multiple entry visum’) en niet in het bezit van een verblijfsvergunning. Dat betekent niet dat daardoor geen sprake is van legale arbeid (zie B11/3.7, onder nummer 10). Immers, het bezit van een verblijfsvergunning is slechts een bevestiging van een rechtstreeks door het besluit nr. 1/80 toegekend recht en is derhalve geen voorwaarde voor ‘legale arbeid’.

De door de Turkse chauffeur verrichtte werkzaamheden moeten wel verricht zijn op grond van een tewerkstellingsvergunning.

Drie jaar legale arbeid

Op grond van nationaal beleid geldt dat de Turkse werknemer, nadat hij drie jaar onafgebroken legale arbeid in hetzelfde beroep bij dezelfde werkgever heeft verricht, vrije toegang heeft tot iedere arbeid van zijn keuze. Zie B5/3.2.2.

Dit betekent dat het bepaalde in artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, besluit nr. 1/80 reeds na drie jaar legale arbeid van toepassing is. Met deze voor de Turkse werknemer gunstigere regel wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 6, eerste lid, tweede gedachtestreepje.

De vaststelling of betrokkene drie jaar legale arbeid in hetzelfde beroep bij dezelfde werkgever heeft verricht vindt plaats op de wijze als hiervoor vermeld.

De Turkse werknemer die drie jaar legale arbeid heeft verricht, heeft daarmee het recht om zijn dienstbetrekking vrijwillig te beëindigen, onder voorwaarde dat hij binnen een redelijke termijn een nieuwe dienstbetrekking vindt en gedurende deze periode blijft behoren tot de legale arbeidsmarkt. Er is sprake van het blijven behoren tot de legale arbeidsmarkt als betrokkene zich na de vrijwillige beëindiging van zijn dienstbetrekking onmiddellijk inschrijft bij een arbeidsbureau en zich volledig beschikbaar stelt voor het verrichten van werkzaamheden. Indien betrokkene na het verstrijken van de redelijke termijn en ondanks bemiddeling van het arbeidsbureau geen nieuwe dienstbetrekking heeft gevonden, behoort betrokkene nog slechts tot de legale arbeidsmarkt indien hij een reële en daadwerkelijke kans maakt om binnen een maand tewerkgesteld te worden (zie B11/3.7, onder nummer 11).

De omstandigheid dat de Turkse werknemer na drie jaar legale arbeid te hebben verricht een gevangenisstraf ondergaat, heeft niet tot gevolg dat de opgebouwde rechten verloren gaan (zie B11/3.7, onder nummer 12), ook niet indien de werkgever daarin aanleiding heeft gevonden om de werknemer te ontslaan. Immers, de met de gevangenisstraf gepaard gaande periode van tijdelijke afwezigheid op de arbeidsmarkt belet in de regel niet dat betrokkene nadien weer deelneemt aan het beroepsleven. Dit lijdt slechts uitzondering als het persoonlijk gedrag van betrokkene dat de reden is voor de gevangenisstraf een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde of openbare veiligheid vormt (zie B11/3.6).

3.3.2. Berekening tijdvakken van legale arbeid

Bij de berekening van tijdvakken van legale arbeid moet rekening gehouden worden met tijdvakken waarin betrokkene geen arbeid (heeft) verricht.

Tijdvakken van inactiviteit die gelijkgesteld worden met tijdvakken van legale arbeid

Jaarlijkse vakanties en perioden van afwezigheid wegens zwangerschap, arbeidsongeval of kortdurende ziekte worden gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid.

Tijdvakken van inactiviteit die niet gelijkgesteld worden met tijdvakken van legale arbeid

Tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid die naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten, alsmede perioden van afwezigheid wegens langdurige ziekte worden niet gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid. Dit betekent echter niet dat reeds opgebouwde rechten die zijn verkregen uit voorafgaande tijdvakken van arbeid verloren gaan. Op het moment dat de werkzaamheden worden hervat, wordt weer verder gegaan met de opbouw van tijdvakken van legale arbeid.

Vrijwillige werkloosheid gedurende de opbouw van de eerste drie jaar legale arbeid heeft tot gevolg dat reeds opgebouwde rechten verloren gaan. Ook werkloosheid ten gevolge van een detentie heeft gedurende de opbouw van de eerste drie jaar legale arbeid tot gevolg dat de reeds opgebouwde rechten verloren gaan. In het geval van hervatting van werkzaamheden, wordt weer van voor af aan begonnen met de opbouw van tijdvakken van legale arbeid en daarmee de opbouw van rechten.

3.3.3. Beperking

Voor zover de aan de vergunning verbonden beperking nog niet luidde: ‘arbeid in loondienst’, wordt de beperking (de vergunning) alsnog in die zin gewijzigd, met als aanvulling: ‘bij…(naam werkgever) o.g.v. Turks Ass. Verdrag.’

Een reeds aan de vergunning verbonden beperking ‘verrichten van arbeid in loondienst’ wordt bij verlenging gehandhaafd en voorzien van dezelfde aanvulling.

3.3.4. Arbeidsmarktaantekening

Voor Turkse onderdanen die op grond van hun (eerdere) verblijfsrecht vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten en voldoen aan de in B11/3.3.1 genoemde voorwaarden, geldt in het tweede en derde jaar als arbeidsmarktaantekening: ‘Specifieke arbeid toegestaan; TWV niet vereist.’

Voor alle overige gevallen geldt in het tweede en derde jaar als arbeidsmarktaantekening: ‘Specifieke arbeid toegestaan; TWV vereist.’

Na drie jaar legale arbeid geldt de algemene regel dat de Turkse werknemer vrije toegang heeft tot de arbeidsmarkt. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist.’

3.3.5. Overige aantekeningen

Tevens wordt de verblijfsvergunning altijd voorzien van de aantekening: ‘Een meer dan aanvullend beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

3.3.6. Voorschrift

Artikel 3.7 Vreemdelingenbesluit

1. Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan als voorschrift tot het stellen van zekerheid worden verbonden

(...)

c. het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

(...)

Aan de verblijfsvergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht is verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet.

3.4. Turkse zelfstandige

Het besluit nr. 1/80 heeft geen betrekking op Turkse zelfstandigen en zijn gezinsleden. Dit brengt met zich mee dat op Turkse zelfstandigen, in tegenstelling tot Turkse werknemers die rechten ontlenen aan besluit nr. 1/80, niet het communautaire openbare orde-criterium van toepassing is, maar het nationale openbare orde beleid.

Een Turkse onderdaan die in Nederland wenst te verblijven in verband met het verrichten van arbeid als zelfstandige dient te voldoen aan het algemene voorwaarden voor zelfstandigen, met uitzondering van de voorwaarde dat de leeftijd van 60 jaar nog niet bereikt is. Zie B5/9.

3.5. Gezinsleden van Turkse werknemers

Artikel 7 besluit 1/80 luidt:

1 Gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen:

  • a. hebben het recht om onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang te reageren op een arbeidsaanbod, wanneer zij sedert ten minste drie jaar aldaar legaal wonen;

  • b. hebben er vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te hunner keuze wanneer zij sedert ten minste vijf jaar aldaar legaal wonen.

2 Kinderen van Turkse werknemers die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid, kunnen, ongeacht hoe lang zij in de betreffende lidstaat wonen, in die lidstaat op ieder arbeidsaanbod reageren, op voorwaarde dat één van de ouders gedurende ten minste drie jaar legaal in de betrokken lidstaat heeft gewerkt.

Toelichting op begrippen

‘Gezinsleden’: de echtgenoot van de Turkse werknemer en hun bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn. En de bloedverwanten in opgaande lijn van deze werknemer en van zijn echtgenoot, die te hunnen laste zijn (zie B11/3.7, onder nummer 13). Zie B10/5.1.

‘Legaal wonen’: dit begrip veronderstelt dat het gezinslid gedurende de periode van drie respectievelijk vijf jaar onafgebroken daadwerkelijk bij de Turkse werknemer moet wonen (zie B11/3.7, onder nummer 14). Bij de berekening van deze periode moet echter wel rekening worden gehouden met korte onderbrekingen van het samenleven, waarbij niet de bedoeling bestond om het samenleven op te geven. Hierbij kan gedacht worden aan een afwezigheid van de gemeenschappelijke woonplaats gedurende een redelijke periode waarvoor gegronde redenen zijn dan wel aan onvrijwillig verblijf van minder dan zes maanden dat de betrokkene in zijn land van herkomst heeft doorgebracht (zie B11/3.7, onder nummer 15).

3.5.1. Recht op voortgezet verblijf voor gezinsleden

Vooraf: de nationale regels inzake gezinshereniging en -vorming (B2) bieden de gezinsleden in de regel al meteen het recht om te werken en gaan derhalve verder dan waartoe het Associatiebesluit nr. 1/80 verplicht. Verder wordt ingevolge de nationale regelgeving aan het minderjarige gezinslid die als minderjarige in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning in verband met gezinshereniging bij een persoon met een niet-tijdelijke verblijfsrecht, reeds na een jaar op aanvraag een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf verleend (artikel 3.50 Vreemdelingenbesluit).

Drie jaar legaal wonen

Na drie jaar legaal wonen geldt de algemene regel dat gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse werknemer, die in het kader van gezinshereniging met de Turkse werknemer in Nederland verblijf hebben gekregen, vrije toegang hebben tot iedere arbeid van hun keuze. De omstandigheid dat het gezinslid in Nederland is geboren en daardoor geen toestemming heeft moeten aanvragen om zich in het kader van de gezinshereniging bij de Turkse werknemer in Nederland te voegen is niet van belang (zie B11/3.7, onder nummer 16).

Dit betekent dat de vrije toegang tot de arbeidsmarkt als bepaald in artikel 7, eerste lid, onder b, besluit nr. 1/80 reeds na drie jaar legaal wonen van toepassing is. Met deze voor de gezinsleden van een Turkse werknemer gunstigere regel wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, onder a, besluit nr. 1/80. Deze gunstigere regel moet altijd worden toegepast.

Daarnaast kunnen bovenstaande gezinsleden reeds na drie jaar rechtmatig verblijf hier te lande aanspraak maken op een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf. Zie B2/5.3 en B2/9.3. Op grond van deze verblijfsvergunning hebben zij ook de vrije toegang tot iedere arbeid van keuze.

Na de periode van drie jaar legaal wonen worden ingevolge artikel 7 van het besluit nr. 1/80 aan het verblijf van het gezinslid geen voorwaarden meer verbonden. De omstandigheid dat de Turkse werknemer na deze periode niet meer behoort tot de legale arbeidsmarkt of dat de gezinsband is verbroken, heeft geen gevolgen voor het verblijfsrecht van het gezinslid (zie B11/3.7, onder nummer 17). Dit geldt ongeacht of het gezinslid in het bezit is van een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf.

3.6. Verlies van opgebouwde rechten

De Turkse werknemers en zijn gezinsleden die vallen onder de reikwijdte van een van de bepalingen van besluit nr. 1/80, verliezen hun opgebouwde rechten in de volgende gevallen.

1. Vrijwillige werkloosheid

Gedurende de opbouw van de eerste drie jaar legale arbeid heeft vrijwillige werkloosheid tot gevolg dat reeds opgebouwde rechten verloren gaan. Zie in dit verband B11/3.3.2

2. Openbare orde en nationale veiligheid

Ingevolge artikel 14, lid 1, van besluit nr. 1/80 wordt het verblijfsrecht beëindigd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid indien het persoonlijk gedrag van betrokkene een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (zie B11/3.7, onder nummer 18). Zie voor een toelichting op dit communautaire openbare orde-criterium B10/7.2.1.

3. Verlaten van het Nederlandse grondgebied voor langere tijd

Het verblijfsrecht gaat verloren indien het grondgebied van Nederland voor zes maanden of langer is verlaten, tenzij deze afwezigheid is gelegen in het vervullen van de militaire dienstplicht (zie B11/3.7, onder nummer 19). Zie B10/7.2.

4. Definitief verlaten van de Nederlandse arbeidsmarkt

De door de Turkse werknemer opgebouwde rechten gaan verloren wanneer hij de Nederlandse arbeidsmarkt definitief heeft verlaten en daardoor geen verband meer bestaat tussen (toekomstige) arbeid in loondienst en het daarmee samenhangende recht op verblijf. Daarvan is sprake indien de Turkse werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of blijvend en volledig arbeidsongeschikt is geworden (zie B11/3.7, onder nummer 20).

3.7. Jurisprudentie

Hieronder volgt een overzicht van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJ-EG) waarnaar in de tekst van B11/3 middels een noot wordt verwezen. Het nummer van de uitspraak komt overeen met het nummer van de in de tekst geplaatste noot.

  • 1. HvJ-EG, 11 november 2004, Cetinkaya, C-467/02; HvJ-EG, 21 oktober 2003, Abatay e.a., C-317/01 en 369/01, JV 2004, 2

  • 2. HvJ-EG, 6 juni 1995, Bozkurt, C-434/93; HvJ-EG, 16 maart 2000, Ergat, C-329/97

  • 3. HvJ-EG, 19 november 2002, Kurz, C-188/00; HvJ-EG, 26 november 1998, Birden, C-1/97

  • 4. HvJ-EG, 19 november 2002, Kurz, C-188/00; HvJ-EG, 26 november 1998, Birden, C-1/97

  • 5. HvJ-EG, 19 november 2002, Kurz, C-188/00; HvJ-EG, 26 november 1998, Birden, C-1/97

  • 6. HvJ-EG, 16 december 1992, Kus, C-237/91; HvJ-EG, 20 september 1990, Sevince, C-192/89

  • 7. HvJ-EG, 5 juni 1997, Kol, C-285/95

  • 8. HvJ-EG, 30 september 1997, Günaydin, C-36/96

  • 9. HvJ-EG, 29 mei 1997, Eker, C-396/95

  • 10. HvJ-EG, 6 juni 1995, Bozkurt, C-434/93

  • 11. HvJ-EG, 23 januari 1997, Tetik, C-171/95

  • 12. HvJ-EG, 10 februari 2000, Nazli, C-340/97

  • 13. HvJ-EG, 30 september 2004, Ayaz, C-275/02

  • 14. HvJ-EG, 22 juni 2000, Eyüp, C-65/98

  • 15. HvJ-EG, 17 april 1997, Kadiman, C-351/95

  • 16. HvJ-EG, 11 november 2004, Cetinkaya, C-467/02

  • 17. HvJ-EG, 11 november 2004, Cetinkaya, C-467/02

  • 18. HvJ-EG, 10 februari 2000, Nazli, C-340/97

  • 19. HvJ-EG, 16 maart 2000, Ergat, C-329/97

  • 20. HvJ-EG, 10 februari 2000, Nazli, C-340/97; HvJ-EG, 6 juni 1995, Bozkurt, C-434/93

4. Het Europees vestigingsverdrag

Het Europees Vestigingsverdrag (Trb. 1957, 20) met Protocol, goedgekeurd bij de wet van 28 oktober 1959 (Stb. 395) en voor Nederland in werking getreden op 21 mei 1969, voorziet in het toekennen van bepaalde voorrechten aan de onderdanen van landen die bij dit Verdrag Partij zijn.

4.1. Belang

Omdat voor gemeenschapsonderdanen de verblijfsrechten die voortvloeien uit het gemeenschapsrecht gunstiger zijn, is dit verdrag voor onderdanen van de hierna te noemen landen slechts van belang voor zover zij niet (langer) een verblijfsrecht kunnen ontlenen aan het gemeenschapsrecht.

Deze landen zijn behalve Nederland:

  • België;

  • Denemarken;

  • Duitsland;

  • Griekenland;

  • Ierland;

  • Italië;

  • Luxemburg;

  • Noorwegen;

  • Turkije;

  • het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland; en

  • Zweden.

Voor onderdanen van Turkije is het verdrag slechts van belang voorzover zij geen aanspraken op voortgezet verblijf kunnen ontlenen aan het besluit nr. 1/80. Zie B11/3.

Het Europees Vestigingsverdrag verschaft de onderdanen van alle bedoelde landen (in de praktijk alleen de Turkse onderdanen) (extra) procedurele waarborgen in geval van voorgenomen verblijfsbeëindiging, bij rechtmatig verblijf van ten minste twee respectievelijk tien jaar.

De bedoelde waarborgen zijn niet van toepassing in geval de uitzetting van de vreemdeling om dwingende redenen van nationale veiligheid gerechtvaardigd is.

4.2. Waarborgen

4.2.1. Twee jaar rechtmatig verblijf

Behoudens in gevallen dat dwingende overwegingen van nationale veiligheid zich daartegen verzetten, wordt een onderdaan van een Verdragsluitende Partij die langer dan de twee voorafgaande jaren rechtmatig op het grondgebied van enige andere Partij heeft gewoond, niet verwijderd zonder dat hem eerst wordt toegestaan tegen deze verwijdering gronden aan te voeren alsmede zich te wenden tot en zich te dien einde te doen vertegenwoordigen bij een bevoegde autoriteit of persoon of één of meer speciaal door de bevoegde autoriteiten aangewezen personen.

Voor de bovenbedoelde categorie vreemdelingen die voldoen aan de eis van twee jaren rechtmatig wonen, gelden de volgende afwijkingen van het algemeen geldende vreemdelingenrecht.

Wanneer de vreemdeling verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aanvraagt, mag hij niet worden uitgezet zolang hierop geen beslissing is gegeven.

In het geval dat de vreemdeling de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft laten verstrijken zonder een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan in te dienen, kan hij deze bescherming niet inroepen.

Wanneer het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is beëindigd, mag hij niet worden uitgezet voordat hem vier weken zijn gegund om te vertrekken naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating is gewaarborgd. Zie artikel 62 en 73 Vreemdelingenwet.

Wanneer de vreemdeling tijdig bezwaar maakt of administratief beroep instelt, blijft uitzetting achterwege.

Wanneer de Minister overweegt het bezwaar of administratief beroep ongegrond te verklaren, moet de vreemdeling worden gehoord.

De vreemdeling krijgt dan de gelegenheid zijn belangen te bepleiten bij een bevoegde autoriteit of een of meer door die autoriteit aangewezen personen en zich te dien einde te doen vertegenwoordigen.

Wanneer dwingende overwegingen van nationale veiligheid de uitzetting van de vreemdeling rechtvaardigen, gelden de vorenvermelde speciale waarborgen niet.

In dat geval behoeft aan de vreemdeling geen termijn van vier weken te worden gegund. De vreemdeling kan hangende de beslissing op zijn aanvraag of op zijn bezwaar of administratief beroep worden uitgezet en hij behoeft niet gehoord te worden.

Het begrip ‘dwingende overwegingen van nationale veiligheid’ dient te worden onderscheiden van het begrip ‘bezwaren uit hoofde van de openbare orde’. Zie B1/2.2.4.

4.2.2. Tien jaar rechtmatig verblijf

Ingevolge het derde lid van artikel 3 van het Verdrag kunnen onderdanen van een Verdragsluitende Partij, die langer dan tien jaar rechtmatig op het grondgebied van enige andere Partij wonen, slechts worden verwijderd om redenen van nationale veiligheid dan wel openbare orde of goede zeden van bijzonder ernstige aard.

Deze bepaling is niet vertaald in het Vreemdelingenbesluit, maar de algemene regeling van artikel 3.86 en 3.87 Vreemdelingenbesluit geeft – materieel inhoudelijk bekeken – een rechtsbescherming die ten minste even sterk is als de rechtsbescherming die voortvloeit uit het Verdrag.

Bij beantwoording van de vraag of de redenen voor verwijdering van bijzonder ernstige aard in de zin van het Verdrag zijn, dient het gedrag van de betrokken persoon gedurende de hele periode van verblijf in aanmerking te worden genomen. Tevens dient rekening te worden gehouden met familiebanden en de duur van het verblijf van de betrokken persoon op het Nederlands grondgebied.

Zulks is niet meer dan al geldt ingevolge de algemene regels inzake verblijfsbeëindiging op grond van openbare orde. Zie ook B1. In geval sprake is van rechtmatig verblijf van ten minste tien jaar in de zin van het Verdrag, wordt overeenkomstig de glijdende schaal, bij een strafmaat van meer dan 60 maanden overgegaan tot verblijfsbeëindiging (en ongewenstverklaring).

4.2.3. Rechtmatig wonen

Onder ‘rechtmatig op het grondgebied wonen’ wordt verstaan het hoofdverblijf in Nederland hebben tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a t/m e, of onder l, Vreemdelingenwet.

Verblijf gedurende de vrije termijn (artikel 8, aanhef en onder i, in samenhang met artikel 12 Vreemdelingenwet en artikel 3.3 Vreemdelingenbesluit) telt dus voor de berekening van de twee- of tienjarentermijn niet mee.

4.3. Aantekening in de identiteitspapieren

Wanneer, door toepassing van dit Verdrag, de uitzetting achterwege blijft, dient in het identiteitspapier van de vreemdeling, al naar gelang het geval, één van de aantekeningen voorgeschreven bij artikel 4.29 en 4.34 Vreemdelingenbesluit te worden gesteld.

Artikel 4.29 Vreemdelingenbesluit:

1 De ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, stellen in het reis- en identiteitspapier van een vreemdeling aantekeningen omtrent:

  • a. aanmelding of vervoeging bij een korpschef;

  • b. de woon- of verblijfplaats binnen Nederland en vertrek naar het buitenland;

  • c. het verlenen, het verlengen van de geldigheidsduur of het intrekken van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd;

  • d. het verlenen of het intrekken van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;

  • e. het opleggen van een individuele verplichting tot periodieke aanmelding overeenkomstig artikel 54, tweede lid, van de Wet;

  • f. het beperken van de vrijheid van beweging overeenkomstig artikel 56 van de Wet;

  • g. vertrek of uitzetting uit Nederland, en

  • h. ongewenstverklaring.

2 Elke doorhaling of vervallenverklaring van een in het reis- of identiteitspapier van een vreemdeling gestelde aantekening wordt door de ambtenaar die de doorhaling of vervallenverklaring verricht, gedateerd en van diens paraaf voorzien.

3 In afwijking van het eerste lid, wordt een aantekening op een aan de vreemdeling te verstrekken afzonderlijk inlegblad gesteld, indien:

  • a. het reis- of identiteitspapier van de vreemdeling zich niet voor het stellen van een zodanige aantekening leent;

  • b. de vreemdeling houder is van een buitenlands vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort;

  • c. de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder f, van de Wet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 of 20 van de Wet heeft ingediend en, naar het oordeel van de korpschef, termen aanwezig zijn de aanvraag af te wijzen;

  • d. de vreemdeling geen geldig document voor grensoverschrijding heeft, of

  • e. de vreemdeling houder is van een document als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder a, b of c, en niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding.

Artikel 4.34 Vreemdelingenbesluit:

1 De aantekeningen, bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onder g, betreffen:

  • a. een aantekening waaruit de uiterlijke datum van vertrek blijkt, indien aan de vreemdeling overeenkomstig artikel 62 van de Wet een termijn is gegund waarbinnen hij Nederland uit eigen beweging dient te verlaten;

  • b. een aantekening waaruit blijkt tot welke datum uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft ingevolge artikel 64 van de Wet;

  • c. een aantekening waaruit de datum van indienen van een bezwaarschrift blijkt, indien de uitzetting achterwege blijft hangende een beslissing op een door de vreemdeling ingediend bezwaar, eventueel met doorhaling van de aantekening, bedoeld onder a;

  • d. een aantekening omtrent uitzetting, indien naar het oordeel van de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee gegronde reden bestaat om te vermoeden dat de vreemdeling zal trachten naar Nederland terug te keren zonder te voldoen aan de vereisten voor toegang tot Nederland.

2 Bij een aantekening als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt tevens gesteld dat arbeid niet is toegestaan.

3 De aantekening, bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt niet gesteld, indien het vertrek, de uitzetting of de doorreis van de vreemdeling door, of diens toelating tot een derde land daardoor wordt bemoeilijkt.

5. Het Nederlands-Duits vestigingsverdrag

5.1. Belang

Het Verdrag is slechts van belang voor Duitse onderdanen die aan het gemeenschapsrecht geen aanspraak op verblijf kunnen ontlenen.

5.2. Inleiding

Op 17 december 1904 is het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag (Stb. 1906, 279) in werking getreden.

Het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag voorziet in de mogelijkheid van vrije vestiging van wederzijdse onderdanen in de beide verdragstaten.

Dit verdrag heeft met name betekenis voor Duitse onderdanen die niet zijn aan te merken als gemeenschapsonderdanen, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet, omdat indien zij niet gerechtigd zijn hier te lande te verblijven op grond van het gemeenschapsrecht, zij geen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet hebben.

Met name is het Verdrag van belang voor Duitse onderdanen die in Duitsland werken, maar in Nederland (willen gaan) wonen.

Overigens heeft verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet op grond van het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag niet tot gevolg dat betrokkene rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet verkrijgt.

Ingevolge het Verdrag wordt in geval van een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet tegengeworpen dat niet aan de beperking wordt voldaan, mits betrokkene beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Met andere woorden: zolang men over voldoende middelen van bestaan beschikt, wordt (voortgezet) verblijf toegestaan. Uiteraard behoudens bezwaren uit hoofde van de openbare orde. Zie onder B11/5.4.

Voor de regels met betrekking tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt verwezen naar artikel 21 t/m 27 Vreemdelingenwet, hoofdstuk 3, afdeling 3 van het Vreemdelingenbesluit en naar B1.

5.2.2. Arbeidsmarktaantekening

Omdat Duitsers burgers zijn van de Europese Unie hebben zij vrije toegang tot de arbeidsmarkt.

Op de verblijfsvergunning wordt de aantekening geplaatst: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

5.2.3. Overige aantekeningen

Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

5.3. Toelichting

5.3.1. Middelen van bestaan

Onder voldoende middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan het bestaansminimum in de zin van de Wet werk en bijstand.

De bron waaruit de middelen komen (erfenis, pensioen, vermogen) is niet van belang, mits daadwerkelijk over de middelen wordt beschikt. De Duitse onderdaan moet gedurende zijn verblijf over deze middelen van bestaan beschikken.

Een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand wordt niet aangemerkt als middelen van bestaan in de zin van dit Verdrag, omdat toekenning van een dergelijke uitkering in het algemeen en voorzover hier van belang slechts pleegt te geschieden wanneer Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn dat betrokkene niet in staat is zelf te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan (artikel 11 Wet werk en bijstand).

5.3.2. Bepaling hoogte netto-inkomen:

Op grond van de overeenkomst tussen Nederland en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting zijn Duitse uitkeringen uit de sociale verzekering voor in Nederland wonende in principe onderworpen aan de Duitse belastingheffing. Echter, in de praktijk wordt in Duitsland geen loonbelasting op deze uitkeringen ingehouden en wordt evenmin een aanslag Duitse inkomstenbelasting opgelegd, behalve indien nog andere inkomsten uit Duitsland worden genoten. Dit heeft tot gevolg dat in de regel op een in Nederland ontvangen Duitse uitkering door Nederland noch door Duitsland een enkele inhouding heeft plaatsgevonden.

Bovenstaande ‘belastingovereenkomst’ doet echter geen afbreuk aan de bevoegdheid van Nederland om, als woonstaat van de rechthebbende, de uitbetaalde Duitse uitkering op te nemen in de grondslag waarnaar de Nederlandse belasting wordt geheven. Nu een ontvanger van een Duitse uitkering in Nederland vrijwel altijd aangifte-plichtig is, is een ontvangen Duitse uitkering niet zonder meer geheel aan te merken als netto-inkomen. Rekening dient immers te worden gehouden met de Nederlandse belasting- en premieheffing over deze uitkering. Ter zake kan overigens vrijstelling van verzekeringsplicht en premiebetaling voor de volksverzekeringen zijn verleend door de Sociale Verzekeringsbank.

Hoewel het aan betrokkene is om aan te tonen dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van dit verdrag, kunnen eventuele vragen/ twijfels bestaan over de daadwerkelijk hoogte van het gestelde netto bedrag. Inlichtingen over (de invloed van) Duitse uitkeringen (op de heffing inkomstenbelasting en/of premie voor de volksverzekeringen) in Nederland kunnen worden verkregen bij:

Bureau voor Duitse Zaken

Takenhofplein 4

6538 SZ NIJMEGEN

Postadres:

Postbus 9032

6500 JN NIJMEGEN

Telefoon: 024 – 343 19 00

5.4. Openbare orde en nationale veiligheid

De verlening van een verblijfsvergunning, evenals verlenging van de geldigheidsduur ervan, kan worden geweigerd in geval van een in rechte onaantastbare strafrechtelijke uitspraak. Weigering enzovoort kan tevens plaatsvinden in geval de vreemdeling gevaar oplevert voor de nationale veiligheid.

Bij aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning wordt daarbij op grond van het bovenstaande afgeweken van artikel 3.77 en 3.78 Vreemdelingenbesluit.

In geval van een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur zijn de algemene regels inzake openbare orde neergelegd in artikel 3.86 en 3.87 Vreemdelingenbesluit onverkort van toepassing.

Voor Duitsers die zijn aan te merken als gemeenschapsonderdanen is het communautaire openbare orde-criterium van toepassing. Zie B10/7.2.1.

6. Het Nederlands-Zwitserse Traktaat

6.1. Belang

Het Traktaat is slechts van belang voor Zwitserse onderdanen die aan de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen geen aanspraak op verblijf kunnen ontlenen.

6.1.1. Inleiding

Op 19 augustus 1875 is tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat in Bern een Traktaat gesloten van vriendschap, vestiging en handel met Protocol van 24 april 1877 (Stb. 1878, nr. 137). Grondslag voor het sluiten van dit Traktaat is gelegen in de wens de vriendschapsbanden tussen Nederland en Zwitserland nauwer aan te halen en de handelsbetrekkingen tussen beide landen te verbeteren en uit te breiden.

Op 22 juli 1972 is te Brussel een overeenkomst gesloten tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat. Deze overeenkomst vormde aanleiding om het Traktaat van vriendschap, vestiging en handel aan te passen. Naar aanleiding van een notawisseling tussen de Nederlandse en Zwitserse Regering van respectievelijk 13 juni 1996 en 24 juni 1996 is het Traktaat gewijzigd (Trb. 1996, nr. 217) (schrappen van artikel 2 en 3 en een zinsnede van artikel 4). Het gewijzigde Traktaat is op 10 januari 1997 in werking getreden. Artikel 1 van het Traktaat en het Protocol zijn daarbij ongewijzigd gebleven en thans nog steeds van kracht.

Op 21 juni 1999 is de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen tot stand gekomen (Trb. 2000, 16 en 86).

Bij wet van 14 september 2001 heeft Nederland deze Overeenkomst goedgekeurd (Stb. 2001, 432) en op 16 november 2001 geratificeerd.

De Overeenkomst is per 1 juni 2002 in werking getreden. Per 1 juni 2002 worden Zwitserse onderdanen, alsmede hun familie- en gezinsleden, die de nationaliteit van een derde staat bezitten, en die op grond van deze Overeenkomst in Nederland verblijven, aangemerkt als gemeenschapsonderdanen. Ten aanzien van Zwitserse onderdanen is dit bepaald bij eerder genoemde wet van 14 september 2001 (Stb. 2001, 432). Voor het verblijf als gemeenschapsonderdaan wordt verwezen naar B10.

6.2. Toegang tot Nederland en verblijf

Het Traktaat voorziet in de mogelijkheid van vrije toegang en vestiging van wederzijdse onderdanen in de beide verdragstaten. Een onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat heeft op grond van het Traktaat recht op een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling van een Nederlander, indien hij zich in Nederland wil vestigen en of alhier economische activiteiten wil gaan verrichten.

In het Protocol is opgenomen dat aan een Zwitsers onderdaan de toegang tot Nederland kan worden geweigerd en hij kan worden verwijderd dan wel uitgezet, indien hij:

  • niet beschikt over een paspoort of ander authentiek bewijs van nationaliteit;

  • niet over middelen van bestaan beschikt of ten laste van de openbare liefdadigheid komt; of

  • een gevaar oplevert voor de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid.

Onder ten laste van de openbare liefdadigheid wordt verstaan ten laste van de publieke middelen.

6.2.1. Arbeid als zelfstandige

Op een Zwitsers onderdaan, die zich in Nederland wil vestigen om alhier economische activiteiten als zelfstandige te gaan verrichten, is artikel 3.30, eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit niet van toepassing, op grond waarvan hij niet behoeft te voldoen aan de voorwaarden als genoemd in B5/9. De aanvraag hoeft dus niet aan het Ministerie van Economische Zaken te worden voorgelegd voor een toetsing aan het wezenlijk Nederlands economisch belang. Evenmin is op een Zwitsers onderdaan, die zich in Nederland wil vestigen om alhier economische activiteiten als zelfstandige te gaan verrichten, artikel 3.30, eerste lid, onder b, Vreemdelingenbesluit van toepassing, op grond waarvan hij niet hoeft te voldoen aan de voorwaarden als genoemd in B5/8.5.

De aanvraag om een verblijfsvergunning wordt echter afgewezen indien niet is voldaan aan een of meer van de algemene voorwaarden als genoemd in B5/8.3, B5/8.4 en B5/8.6.

6.2.2. Vestiging

Een onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat die geen economische activiteiten verricht en niet op grond van een ander verblijfsdoel in Nederland verblijft, komt op grond van het Traktaat voor verblijf in Nederland in aanmerking indien en zolang hij beschikt over voldoende middelen van bestaan.

6.2.3. Arbeid in loondienst

Op een onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat, die zich in Nederland wil vestigen voor het verrichten van arbeid in loondienst, is het bepaalde in B10/3 van toepassing.

6.2.4. Beperking

De vergunning tot verblijf wordt verleend onder de beperking ‘verblijf op grond van het Nederlands-Zwitserse Traktaat’.

6.2.5. Arbeidsmarktaantekening

Op het verblijfsdocument wordt de volgende aantekening geplaatst: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

6.2.6. Overige aantekeningen

Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

6.2.7. Voorschrift

Artikel 3.7 Vreemdelingenbesluit:

1. Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan als voorschrift tot het stellen van zekerheid worden verbonden:

(...)

c. het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

(...)

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht is verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet.

(...)

6.3. Toelichting

6.3.2. Middelen van bestaan

Onder middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan het bestaansminimum voor de betrokken categorie (alleenstaande, echtpaar) in de zin van de Wet werk en bijstand. De bron waaruit deze middelen komen (erfenis, pensioen, vermogen) is niet van belang, mits betrokkene zelf maar daadwerkelijk over de middelen of het recht op (periodieke) uitkering ervan beschikt. Een toezegging hiertoe van een partner is overigens niet voldoende.

Het ontvangen van een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand wordt aangemerkt als het ten laste komen van de openbare liefdadigheid. Een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand wordt daarom niet aangemerkt als middelen van bestaan in de zin van dit Verdrag en Protocol.

Overigens pleegt toekenning van een dergelijke uitkering in het algemeen en voorzover hier van belang slechts te geschieden, wanneer Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn dat betrokkene niet in staat is zelf te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan (artikel 11 Wet werk en bijstand).

7. Europa-overeenkomsten met Bulgarije en Roemenië

7.1. Inleiding

De Europese Gemeenschappen en hun lidstaten hebben met Bulgarije (PB EG 1994, L 358, blz. 1) en Roemenië (PB EG 1994, L 357, blz. 1) Europa-overeenkomsten gesloten. Deze Europa-overeenkomsten hebben tot doel een associatie tot stand te brengen om uitbreiding van de handel en economische betrekkingen tussen de verdragspartijen te bevorderen en daarmee de dynamische ontwikkeling en welvaart in Bulgarije en Roemenië te stimuleren, teneinde de toetreding tot de Gemeenschap te vergemakkelijken.

7.2. Verblijf van werknemers

7.2.1. Inleiding

Aan werknemers wordt alleen verblijf toegestaan, indien zij behoren tot het zogenoemde sleutelpersoneel.

Tot het ‘sleutelpersoneel’ van een organisatie behoren leden van het hoger kader van een organisatie die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het management van de organisatie en personen die in het bezit zijn van hoge of ongewone specifieke technische kennis of kennis die van essentieel belang is voor de organisatie.

Een zodanige werknemer dient voorafgaand aan de detachering door de organisatie ten minste één jaar in dienst te zijn geweest bij dezelfde organisatie.

Voor het verrichten van arbeid door een werknemer die op grond van bepalingen van bovengenoemde overeenkomsten verblijf vraagt, dient een tewerkstellingsvergunning te worden aangevraagd. Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) toetst vervolgens of de werknemer inderdaad tot het sleutelpersoneel van zijn bedrijf behoort.

De algemene weigeringsgronden en algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning, neergelegd in artikel 16 Vreemdelingenwet, met name ook die, nader ingevuld in artikel 3.72 (document voor grensoverschrijding), 3.73 t/m 3.75 (middelen van bestaan) en 3.79 (onderzoek naar of behandeling van tuberculose) Vreemdelingenbesluit, zijn onverkort van toepassing.

7.2.2. Beperking

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘Arbeid in loondienst uitsluitend bij … (naam werkgever).’

7.2.3. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning wordt de aantekening geplaatst: ‘Arbeid in loondienst uitsluitend toegestaan indien de werkgever beschikt over een TWV.’

7.2.4. Overige aantekeningen

Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

7.2.5. Voorschrift

Artikel 3.7 Vreemdelingenbesluit:

1. Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan als voorschrift tot het stellen van zekerheid worden verbonden:

(...)

c. het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

(...)

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht is verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet.

(...)

7.3. Verblijf van zelfstandigen

7.3.1. Inleiding

Indien vreemdelingen die de nationaliteit hebben van één van de landen waarmee een Europa-overeenkomst is gesloten, zich in Nederland willen vestigen om economische activiteiten te verrichten, hebben zij op grond van de overeenkomsten recht op een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling van Nederlanders, indien zij economische activiteiten anders dan in loondienst gaan verrichten en als zij ondernemingen, met name vennootschappen, gaan oprichten en/of beheren.

Hun activiteiten mogen zich echter niet uitstrekken tot het zoeken naar of het aannemen van werk op de arbeidsmarkt en geven evenmin recht op toegang tot de arbeidsmarkt.

Op grond van het bepaalde in deze overeenkomsten zijn de overige bepalingen in de overeenkomsten betreffende zelfstandigen niet van toepassing indien een zelfstandige tevens arbeid in loondienst verricht.

De overgangsperiode die voor de toelating van diegenen die zich als zelfstandige wilden vestigen gold, is geëindigd op 1 februari 1999.

De aanvraag behoeft niet aan het ministerie van Economische Zaken te worden voorgelegd voor een toetsing aan het wezenlijk Nederlands economisch belang. Wel dient te worden voldaan aan de algemene voorwaarden genoemd in B5/8.

De aanvraag wordt afgewezen als er sprake is van een schijnconstructie. Er is onder meer sprake van een schijnconstructie als wordt gepoogd het vereiste van een tewerkstellingsvergunning te omzeilen door feitelijke arbeid in loondienst te presenteren als deelname in een vennootschap, dus als arbeid als zelfstandige.

Bij twijfel over de vraag of daadwerkelijk sprake is van een zelfstandige dient de aanvraag alsnog te worden voorgelegd aan het ministerie van Economische Zaken, Centrale Dienst voor in- en uitvoer (CDIU) ter toetsing of daadwerkelijk sprake is van een zelfstandige. Het ministerie van Economische Zaken (CDIU) kan in verband met deze toetsing vragen om nadere documenten.

Daartoe dient de betrokken vreemdeling in elk geval een ondernemingsplan over te leggen.

Waarop een ondernemingsplan zicht moet bieden en welke elementen het moet omvatten is vermeld in B5/8.5.2.

De algemene weigeringsgronden alsook bijzondere voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning, neergelegd in artikel 16 Vreemdelingenwet, met name ook die, nader ingevuld in artikel 3.72 (document voor grensoverschrijding), 3.73 t/m 3.75 (middelen van bestaan) en 3.79 (onderzoek naar of behandeling van tuberculose) Vreemdelingenbesluit, zijn onverkort van toepassing.

7.3.4. Overige aantekeningen

Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

7.3.5. Voorschrift

Artikel 3.7 Vreemdelingenbesluit:

1. Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan als voorschrift tot het stellen van zekerheid worden verbonden:

(...)

c. het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

(...)

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht is verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet.

7.4. Actuele bedreiging van de openbare orde en nationale veiligheid

Het verblijfsrecht van onderdanen van Bulgarije en Roemenië die rechten ontlenen aan de Europa-overeenkomst wordt slechts beëindigd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid indien het persoonlijk gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap, 20 november 2001,’Jany’, C-268/99). Zie voor een toelichting op dit communautaire openbare orde-criterium B10/7.2.1.

8. Het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag

8.1. Belang

Het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika met bijbehorend Protocol (Trb. 1956, 40) beoogt de handel tussen de beide partijen te vergemakkelijken.

Op grond van artikel II, lid 1, van dit verdrag mogen onderdanen van de Verenigde Staten van Amerika in Nederland verblijven:

  • a. teneinde handel te drijven tussen de grondgebieden van de twee partijen en zich bezig te houden met daarmee samenhangende of in verband staande werkzaamheden op handelsgebied;

  • b. teneinde de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin zij een aanzienlijk kapitaal hebben belegd of waarin zij daadwerkelijk bezig zijn zulks te doen, te ontwikkelen en te leiden; en

  • c. voor andere doeleinden met inachtneming van de wetten met betrekking tot de toelating en het verblijf van vreemdelingen.

  • (...)

Voorts wordt op grond van artikel 1 van het bijbehorend protocol verblijf toegestaan aan de echtgeno(o)t(e) of ongehuwd minderjarig kind – ongeacht hun nationaliteit – van een persoon die op grond van artikel II, lid 1, onder a of b, van het Verdrag is toegelaten, als zij hem vergezellen of voor gezinshereniging nareizen.

Ingevolge artikel 2 van het Protocol dient onder het begrip ‘bedrijfsuitoefening van een onderneming’ mede te worden verstaan een persoon die een Amerikaanse onderneming in Nederland vertegenwoordigt en in dienst van deze onderneming in een sleutelfunctie werkzaam is.

De vrije uitoefening van een beroep valt ingevolge artikel 8 van het bijbehorende protocol niet onder het begrip ‘bedrijfsuitoefening van een onderneming’.

Ingevolge artikel II, lid 4, van het Verdrag laten de bepalingen van dat artikel II van het Verdrag onverlet om maatregelen toe te passen welke noodzakelijk zijn ter handhaving van de openbare orde en ter bescherming van de volksgezondheid, de goede zeden en de veiligheid.

Met maatregelen, welke noodzakelijk zijn ter handhaving van de openbare orde en ter bescherming van de volksgezondheid, de goede zeden en de veiligheid, wordt, voorzover hier van belang, bedoeld maatregelen die zijn voorzien bij de Vreemdelingenwet, zoals weigering van de toegang, van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, weigering verlenging van een dergelijke vergunning, alsmede intrekking ervan, weigering van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of intrekking daarvan en ongewenstverklaring.

Dat betekent dat verblijf van echtgeno(o)t(e) of ongehuwd minderjarig kind van de hoofdpersoon die zelf op grond artikel II, lid 1, onder a of b, van het Verdrag is toegelaten, ongeacht hun nationaliteit, met toepassing van artikel 16 Vreemdelingenwet kan worden geweigerd, met uitzondering van het middelenvereiste (artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet).

Dit geldt zolang de hoofdpersoon voldoet aan de voorwaarden uit het Verdrag, zowel voor eerste toelating als ook voor de verlengingsaanvraag.

8.2. Aanzienlijk kapitaal

Hieronder volgt een uitleg van het in 8.1, onder b, voorkomende begrip ‘aanzienlijk kapitaal’ ten aanzien van de verschillende mogelijke ondernemingsvormen. Voor een nadere uitwerking hiervan wordt verwezen naar de circulaire van de Minister van Economische Zaken d.d. 4 november 1992 (kenmerk DMO/DCM/AM92081647).

Eenmanszaak: een zodanig kapitaal, dat de ondernemer zelfstandig het bedrijf kan exploiteren. Dit dient per geval te worden bekeken, maar als minimum wordt € 4.500 aangehouden.

Vennootschap onder firma: ten minste 25% van het firmakapitaal, met als minimum € 4.500.

Commanditaire vennootschap: voor de beherende vennoot geldt hetzelfde als bij een vennootschap onder firma. De stille vennoot oefent geen bedrijf uit en valt derhalve niet onder het bepaalde in het verdrag.

Besloten vennootschap: ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal is in Nederland ten minste € 18.000, zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste € 4.500 zal beslaan.

Naamloze vennootschap: ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal is in Nederland ten minste € 45.000, zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste € 11.250 zal beslaan.

Andere ondernemingsvormen: per geval bekijken.

Het dient hierbij te gaan om eigen kapitaal, niet om geleend geld.

Het belegde ‘aanzienlijk kapitaal’ dient op peil te worden gehouden. Dit houdt in dat het kapitaal nooit lager mag zijn dan het voor de desbetreffende ondernemingsvorm geldende minimum.

De vreemdeling dient ter staving van zijn aanvraag recente cijfers over te leggen die zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde externe deskundige.

De onderneming dient te zijn ingeschreven in het handelsregister met een omschrijving van het bedrijf of de bedrijven die in de onderneming worden uitgeoefend.

Indien een op grond van het verdrag hier te lande verblijvende Amerikaanse vreemdeling (hoofdpersoon) arbeid in loondienst wenst te verrichten, dient wijziging van de vergunning te worden gevraagd en dient de werkgever te beschikken over een tewerkstellingsvergunning (zie B5), gelet op artikel 11 van het bijbehorende Protocol.

Ook overigens zijn de onderdanen van de Verenigde Staten van Amerika in Nederland onderworpen aan de voor vreemdelingen in het algemeen geldende bepalingen van de Vreemdelingenwet inzake toegang en verblijf en inzake de gronden waarop hun verblijf of voortgezet verblijf kan worden ontzegd, zoals hierboven al is vermeld, gelet op artikel II lid 4 van het Verdrag.

8.3. Beperking hoofdpersoon

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt, al naar gelang de situatie, verleend onder de beperking:

  • ‘arbeid als zelfstandige voor … (naam van de onderneming) op grond van internationaal vriendschapsverdrag’; of

  • ‘arbeid in loondienst als vertegenwoordiger van … (naam van de vertegenwoordigde) op grond van internationaal vriendschapsverdrag’.

8.4. Beperking afhankelijke gezinsleden

De afhankelijke verblijfsvergunning aan echtgenoten en de minderjarige kinderen wordt verleend onder de beperking: ‘Verblijf bij … (naam hoofdpersoon).’

8.5. Arbeidsmarktaantekening hoofdpersoon

In geval van een zelfstandige wordt de aantekening geplaatst: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV.’

In geval van een vertegenwoordiger wordt de aantekening geplaatst: ‘TWV vereist.’

8.7. Overige aantekeningen

In alle gevallen wordt tevens toegevoegd: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

8.8. Voorschrift

Artikel 3.7 Vreemdelingenbesluit:

1. Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan als voorschrift tot het stellen van zekerheid worden verbonden:

(...)

c. het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

(...)

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht is verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet.

8.9. Maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid

Hier wordt aangesloten bij de lijst van besmettelijke ziekten die als bijlage bij het Vreemdelingenbesluit is gevoegd.

9. Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand

9.1. Inleiding

Het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand met Bijlagen en Protocol betreffende de vluchtelingen van 11 december 1953 (Trb. 1954, 200) verplicht de Verdragsluitende Partijen de wederzijdse onderdanen op gelijke voet als eigen onderdanen recht te geven op sociale en medische bijstand.

Behalve Nederland zijn partij bij dit Verdrag en Protocol:

  • België;

  • Denemarken;

  • Duitsland;

  • Frankrijk;

  • Griekenland;

  • Ierland;

  • Italië;

  • Luxemburg;

  • Malta (alleen bij het Verdrag);

  • Noorwegen;

  • Portugal;

  • Spanje;

  • Turkije;

  • het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland;

  • IJsland; en

  • Zweden.

Ingevolge artikel 13, lid 4, Europees Sociaal Handvest en artikel 19 van het Europees verdrag inzake migrerende werknemers heeft Nederland zich verplicht het Europees verdrag betreffende sociale en medische bijstand eveneens toe te passen op onderdanen van:

  • Polen;

  • Slowakije; en

  • Cyprus

hoewel die landen geen partij zijn bij laatstgenoemd verdrag.

9.2. Belang

De bepalingen van het Verdrag zijn in het kader van de uitvoering van de Vreemdelingenwet slechts van belang voor houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet. De Vreemdelingenwet verleent aan houders van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet, een rechtspositie die ten minste even sterk is als die welke zij krachtens het Verdrag hebben.

Om dezelfde reden zijn de bepalingen van het Verdrag in de regel niet van belang indien en zolang een vreemdeling is aan te merken als gemeenschapsonderdaan als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet. Dit lijdt slechts uitzondering indien de gemeenschapsonderdaan, gelet op de aard en duur van zijn verblijf, niet gerechtigd is een beroep te doen op de sociale c.q. medische bijstand.

Ingevolge artikel 6 van het Verdrag repatrieert een Verdragspartij een rechtmatig verblijvende onderdaan van een andere Partij niet om de enkele reden dat hij bijstand behoeft.

Onder repatriëring wordt verstaan verblijfsbeëindiging inclusief uitzetting. Onder het behoeven van bijstand wordt verstaan het beroep doen op de publieke middelen.

Op grond van artikel 7 van het Verdrag kan wel tot repatriëring worden overgegaan indien de betrokken persoon:

  • niet voortdurend gedurende ten minste vijf jaren verblijf heeft gehouden, wanneer hij het grondgebied heeft betreden vóór het bereiken van de leeftijd van 55 jaar; of

  • niet gedurende ten minste tien jaren verblijf heeft gehouden, in geval hij dat grondgebied heeft betreden na het bereiken van die leeftijd.

Waarborgen indien wel verblijfsbeëindiging wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan kan plaatsvinden, dus binnen bedoelde vijf of tien jaar:

Op grond van artikel 7 Verdrag, onder (a) en (ii) respectievelijk (iii) mag de vreemdeling die bijstand geniet, voortgezet verblijf slechts worden ontzegd, indien:

  • hij in een staat van gezondheid verkeert die vervoer toelaat (zie ook artikel 64 Vreemdelingenwet); en

  • hij geen bijzondere band met Nederland heeft.

Hoe korter het verblijf in Nederland, des te eerder zal worden aangenomen dat de vreemdeling geen bijzondere band met Nederland heeft.

Het vorenstaande betekent dat, om te bezien of het verbod tot verblijfsbeëindiging van toepassing is, eerst dient te worden vastgesteld of de betrokken vreemdeling gedurende vijf of tien jaar rechtmatig verblijf heeft gehouden in de zin van artikel 6 van het Verdrag.

Onder rechtmatig verblijf wordt hier – in overeenstemming met artikel 11 van het Verdrag – verstaan rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder a t/m h, alsmede j en l, Vreemdelingenwet.

Ingevolge artikel 14 van het Verdrag telt voor de berekening van de bedoelde perioden van vijf en tien jaar niet mee de tijd waarin de betrokken vreemdeling bijstand heeft genoten uit publieke fondsen (als bedoeld in de Wet van 27 april 1912 tot regeling van het armbestuur, thans Wet werk en bijstand), tenzij het gaat om medische behandeling voor acute ziekten of medische behandeling van korte duur.

Op grond van artikel 13 van het Verdrag telt evenmin mee tijd van verblijf buiten Nederland van zes maanden of meer. Op grond van hetzelfde artikel geldt het dienst doen op in Nederland geregistreerde schepen niet als onderbreking van het verblijf.

Als bewijsstuk, erkend voor het verblijf, geldt onder meer het uittreksel uit het Vreemdelingenregister of uit de Gemeentelijke Basisadministratie. Tegenbewijs door de vreemdeling is toegestaan.

9.3. Beperking

Als regel zal aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van de betrokkene steeds een beperking zijn verbonden.

Indien ingevolge het Verdrag niet tot verblijfsbeëindiging kan worden overgegaan, wordt de beperking waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd laatstelijk is verleend, gehandhaafd.

9.5. Voorschrift

Artikel 3.7 Vreemdelingenbesluit:

1. Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan als voorschrift tot het stellen van zekerheid worden verbonden:

(...)

c. het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

(...)

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht is verzekerd ingevolge de Ziekenfondswet.

9.6. Verblijfsbeëindiging op andere gronden

Omdat het Verdrag alleen verbiedt om tot verblijfsbeëindiging over te gaan van een vreemdeling die tot één van bovenbedoelde categorieën (vijf of tien jaar verblijf) behoort, uitsluitend omdat hij bijstand behoeft, kan wel tot verblijfsbeëindiging en uitzetting (repatriëring) worden overgegaan van een zodanige vreemdeling, indien er een andere grond is. Dat is met zoveel woorden in het Verdrag bepaald.

Dus mag wel tot verblijfsbeëindiging worden overgegaan in geval van verplaatsing hoofdverblijf, wegens openbare orde, onjuiste gegevens en niet voldoen aan de beperking of voorschrift. Zie in dit verband artikel 16 Vreemdelingenwet, in samenhang met hoofdstuk 3, afdeling 2, paragrafen 4 en 5, alsmede afdeling 3, paragraaf 2 en 3, Vreemdelingenbesluit.

Met name in geval van detentie zal overigens tot verblijfsbeëindiging kunnen worden overgegaan wegens zowel inbreuk openbare orde, ontbreken middelen als niet voldoen aan de beperking.

10. Europees Sociaal Handvest

10.1. Inleiding

Het Europees Sociaal Handvest (Turijn, 18 oktober 1961, Trb. 1963, 90; Rectificatie, Trb. 1980, 65).

De volgende partijen hebben naast Nederland het Europees Sociaal Handvest geratificeerd:

  • België;

  • Duitsland;

  • Cyprus;

  • Denemarken;

  • Finland;

  • Frankrijk;

  • Griekenland;

  • Hongarije;

  • Ierland;

  • Italië;

  • Letland;

  • Liechtenstein;

  • Luxemburg;

  • Malta;

  • Noorwegen;

  • Oostenrijk;

  • Polen;

  • Portugal;

  • Slowakije;

  • Spanje;

  • Tsjechië;

  • Turkije;

  • het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (mede voor het eiland Man);

  • IJsland; en

  • Zweden.

10.2. Praktisch belang

De hierboven vermelde landen maken deel uit van de EU/EER, behalve Turkije.

Het Handvest is dus alleen van belang voor Turkse onderdanen, voorzover zij geen aanspraken kunnen ontlenen aan het besluit nr. 1/80 en voorzover zij geen gezins- of familielid zijn van een onderdaan van de EU/EER of de Zwitserse Bondsstaat.

10.3. Verblijf

Nederland heeft zich ingevolge artikel 19, zesde lid, van het Handvest verbonden te waarborgen dat zoveel mogelijk de hereniging van het gezin van een migrerende werknemer, die toestemming heeft gekregen om zich op het grondgebied te vestigen, wordt vergemakkelijkt.

Blijkens de Bijlage bij het Handvest, deel II, wordt voor de toepassing van artikel 19, zesde lid, de zinsnede ‘gezin van een migrerende werknemer’ geacht ten minste zijn echtgenote, en kinderen te zijnen laste die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt, te omvatten.

Dat laat echter onverlet dat voor gezinsherenigingen, met hier te lande rechtmatig verblijvende Turkse werknemers, aanvullende eisen kunnen worden gesteld indien het gaat om (verruimde) gezinshereniging.

Dat betekent dat, voorzover hier van belang, op ‘kinderen’ tussen de 18 en 21 jaar, die ten laste van de werknemer komen, niet dezelfde regeling behoeft te worden toegepast zoals die geldt voor EU/EER-onderdanen en onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat.

Ingevolge artikel 19, achtste lid, van het Handvest kan de verblijfsvergunning van de rechtmatig verblijvende werknemer en zijn gezinsleden slechts worden ingetrokken indien deze een gevaar opleveren voor de nationale veiligheid, of inbreuk maken op de openbare orde of goede zeden.

Deze bepaling heeft overigens geen rechtstreekse werking (zie: ABRvS, 16 april 1984, RV 1984/ 117).

11. Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers

11.1. Inleiding

Partijen zijn behalve Nederland:

  • Frankrijk;

  • Italië;

  • Noorwegen;

  • Portugal;

  • Spanje;

  • Turkije; en

  • Zweden.

11.2. Belang

Dit verdrag lijkt met name van belang te zijn voor onderdanen van Turkije en voor vreemdelingen met nationaliteit van de overige landen alleen voorzover zij geen aanspraken kunnen ontlenen aan het recht van de EU/EER en ook niet aan het Europees Vestigingsverdrag en evenmin aan het besluit nr. 1/80.

Dit Verdrag heeft betrekking op onderdanen van een Verdragsluitende Partij die in Nederland werkzaam zijn en rechtmatig verblijf hebben.

Op deze onderdanen zijn de nationale vreemdelingrechtelijke voorschriften van toepassing.

Gezinshereniging met onderdanen die reeds rechtmatig verblijf hebben, is toegestaan volgens nationale procedures.

Ingevolge artikel 9, vierde lid, van het Verdrag moet in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, maar ook in geval van onvrijwillige werkloosheid wegens afvloeiing of langdurige ziekte ten minste vijf maanden verblijf worden toegestaan voor het zoeken naar ander werk, revalidatie dan wel herscholing, als bedoeld in artikel 25 van het Verdrag, maar hoeft geen verblijf te worden toegestaan over een periode die langer is dan die waarover de werkloosheidsuitkering wordt betaald.

Onvrijwillige werkloosheid moet dan naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten.

Een en ander houdt in dat in voorkomende gevallen de geldigheid van de verblijfsvergunning moet worden verlengd tot vijf maanden na intreden van ziekte of werkloosheid, voor het zoeken naar werk, voor omscholing of revalidatie, maar niet langer dan de werkloosheidsuitkering duurt.

12. Overeenkomst EEG-Algerije, Israël, Jordanië, Marokko en Tunesië

12.1. Inleiding

Op 27 april 1976 is te Rabat een samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko ondertekend, die namens de Gemeenschap is goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2211/78 van de Raad van 26 september 1978 (PB L 264, blz. 1).

Er zijn ook samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen de EEG en Algerije c.q. Tunesië die soortgelijke bepalingen bevatten als artikel 40, eerste lid, van de Samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko.

Bovendien zijn in 1995 associatieovereenkomsten gesloten tussen de EEG en Tunesië, Israël en Jordanië, waarin artikel 64 dezelfde inhoud heeft als artikel 40 van de Samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko. In 1996 is een dergelijke associatieovereenkomst gesloten tussen de EEG en Marokko.

12.2. Belang

De hierna te noemen jurisprudentie kan van belang zijn voor bepaling van de verblijfspositie van niet alleen Marokkaanse vreemdelingen, maar ook van vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van: Algerije, Israël, Jordanië en Tunesië.

Bedoelde overeenkomsten en jurisprudentie leiden echter niet tot aanspraak op (voortgezet) verblijf voor onderdanen van genoemde landen.

In bedoelde overeenkomsten is slechts het beginsel van gelijke behandeling inzake de arbeidsvoorwaarden en de lonen neergelegd.

Bij uitspraak van 2 maart 1999 in de zaak El-Yassini, kenmerk C-416/96, heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen geoordeeld dat het in artikel 40, eerste alinea, van de Overeenkomst EEG-Marokko neergelegde beginsel van gelijke behandeling inzake de arbeidsvoorwaarden en de lonen, op zich niet tot gevolg hebben dat het de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst verboden is de verlenging van de verblijfstitel van een op het grondgebied van die lidstaat werkzame Marokkaanse migrerende werknemer te weigeren, ook al kan die maatregel naar haar aard niet worden genomen jegens de onderdanen van de betrokken lidstaat.

13. Het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten

Op 11 maart 1979 is voor Nederland in werking getreden het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (New York 19 december 1966, Trb. 1969, 99; Nederlandse vertaling: Trb. 1978, 177).

Volgens artikel 13 van het Verdrag kan een vreemdeling die wettig op het grondgebied verblijft van een Staat die partij is bij dit verdrag, slechts uit die Staat worden gezet krachtens een overeenkomstig de wet genomen beslissing. Het is hem toegestaan, tenzij dwingende redenen van nationale veiligheid een tegengestelde beslissing rechtvaardigen, zijn bezwaren tegen zijn uitzetting kenbaar te maken en zijn geval opnieuw te doen beoordelen door, en zich met dit doel te doen vertegenwoordigen bij de bevoegde autoriteit dan wel door een of meer personen die daartoe speciaal door de bevoegde autoriteit zijn aangewezen.

14. Het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind

Op 8 maart 1995 is voor Nederland in werking getreden het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (New York, 20 november 1989, Trb. 1990, 46; Nederlandse vertaling: Trb. 1990, 170).

Het Verdrag geeft aan een buitenlands kind op zichzelf geen aanspraak op verblijf in Nederland, voorzover de bepalingen van het Verdrag (met name de artikelen 9 en 10) al zijn aan te merken als een ieder verbindende bepalingen die rechtstreekse werking hebben en niet slechts als instructienormen die tot de Staten, die Partij zijn, zijn gericht.

Het artikel 9, dat onder meer inhoudt dat een kind niet wordt gescheiden van zijn ouders tegen hun wil, schept procedurele waarborgen.

Het artikel 10, eerste lid, is de instructie aan de Partijen om aanvragen van het kind om een Staat die partij is, voor gezinshereniging binnen te gaan of te verlaten, te behandelen met welwillendheid, menselijkheid en spoed en ziet daarom niet op het verlenen van een verblijfsvergunning.

Het artikel 10, tweede lid, vermeldt weliswaar dat een kind van wie de ouders in verschillende staten verblijven het recht heeft op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten te onderhouden met beide ouders, doch dit artikellid draagt de Partijen slechts op daartoe het recht van kind en ouders te eerbiedigen om welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten en het eigen land binnen te gaan.

Deze bepalingen laten daarom de mogelijkheid in stand om uit hoofde van nationaal recht eisen te stellen in het kader van verblijf, met name in geval van gezinshereniging.

Blijkens jurisprudentie (96/9718 VRWET en 97/5074 VRWET) valt noch uit de tekst, noch uit de wordingsgeschiedenis af te leiden dat door artikel 10 voor de Nederlandse Staat verdergaande verplichtingen bestaan dan hetgeen reeds is neergelegd in het Nederlandse recht en beleid ter zake van gezinsvorming en gezinshereniging. Evenmin blijkt dat is beoogd een uitbreiding te geven aan de verplichtingen die uit artikel 8 EVRM voortvloeien. In de totstandkomingsgeschiedenis van de Rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag is in de Memorie van Toelichting en een Nota naar aanleiding van het Verslag opgenomen: dat hieraan reeds uitvoering is gegeven in de Vreemdelingenwet 1965, het Vreemdelingenbesluit 1965, het Voorschrift Vreemdelingen 1965 en de Vreemdelingencirculaire 1965; de verdragsverplichtingen neergelegd in artikel 10 laten onverlet dat met betrekking tot inkomen, onderzoek en termijn van indiening van het verzoek eisen kunnen worden gesteld. De Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000, het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en de Vreemdelingencirculaire 2000 beogen daarin geen wijziging te brengen.

15. Onderdanen van de Republiek Suriname

15.1. Inleiding

Op 24 november 1980 eindigde de geldigheidsduur van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake het verblijf en de vestiging van wederzijdse onderdanen van 1975.

Er is geen nieuwe overeenkomst inzake het verblijf en de vestiging van wederzijdse onderdanen gesloten, maar bij overeenkomst van 25 februari 1981 is een overlegstructuur met betrekking tot het door beide landen gevoerde vreemdelingenbeleid in het leven geroepen.

15.2. Binnenkomst vóór 25 november of na 24 november 1980

Met betrekking tot de binnenkomst en het verblijf van Surinaamse onderdanen wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • degenen die vóór 25 november 1980 Nederland zijn binnengekomen; en

  • degenen die na 24 november 1980 Nederland zijn binnengekomen of binnenkomen.

15.2.1. Binnenkomst vóór 25 november 1980 (verkregen rechten)

Hoewel de geldigheidsduur van de Overeenkomst inzake verblijf en vestiging van 1975 is verstreken op 24 november 1980, zijn de bepalingen van deze Overeenkomst nog van toepassing op bepaalde Surinaamse onderdanen (verkregen rechten). In het algemeen kan worden gesteld dat het vreemdelingen van Surinaamse nationaliteit betreft die vóór 25 november 1980 in het bezit zijn gesteld van een vergunning tot verblijf op grond van de Overeenkomst inzake verblijf en vestiging van 1975.

Voor aanvragen door Surinaamse onderdanen (zelfstandigen) met verkregen rechten, zie B5/9.2.1.

15.2.2. Binnenkomst na 24 november 1980

Ten aanzien van Surinaamse onderdanen die na 24 november 1980 Nederland zijn binnengekomen of binnenkomen, zijn de voor vreemdelingen in het algemeen geldende wettelijke bepalingen en voorschriften van toepassing.

Het gaat hierbij om:

  • Surinaamse onderdanen die in het kader van (verruimde) gezinshereniging of gezinsvorming naar Nederland komen (zie B2);

  • alleenstaande ouders van 65 jaar of ouder (zie B2);

  • Surinaamse onderdanen die in Nederland arbeid in loondienst willen verrichten (zie B5);

  • Surinaamse onderdanen die zich als zelfstandige in economische zin willen vestigen (zie B5);

  • Surinaamse onderdanen die in Nederland een studie of opleiding willen volgen (zie B6).

15.3. Medische behandeling

Voor Surinaamse onderdanen die een medische behandeling in Nederland willen ondergaan geldt het volgende. Surinaamse onderdanen die op medische indicatie voor een behandeling naar Nederland reizen, zal een visum worden verstrekt, mits de financiering van deze behandeling deugdelijk is geregeld.

Dit houdt in dat moet worden aangetoond dat een toereikende ziektekostenverzekering is afgesloten of dat de kosten door een ziekenfonds worden gedekt. In beginsel kan geen genoegen worden genomen met een garantverklaring van een referent.

Wanneer in Nederland, uit een verklaring van de behandelend geneesheer, mocht blijken dat een verblijf van langer dan drie maanden noodzakelijk is, zal de verblijfstermijn worden verlengd. Bij een verlenging tot maximaal zes maanden wordt het visum verlengd.

Artikel 3.47 Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.46, kan worden verleend aan de vreemdeling van Surinaamse nationaliteit, die op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland is gekomen, indien voortzetting van de medische behandeling in Nederland zes maanden na zijn inreis medisch noodzakelijk is en de financiering daarvan naar het oordeel van Onze Minister deugdelijk is geregeld.

2 Bij de aanvraag ondertekent de vreemdeling een medische verklaring, ertoe strekkende dat hij toestemming verleent voor medisch onderzoek, voor zover dat onderzoek noodzakelijk is voor de toepassing van het eerste lid.

Indien voortzetting van de medische behandeling in Nederland zes maanden na inreis medisch noodzakelijk is en de financiering daarvan deugdelijk is geregeld, wordt een verblijfsvergunning onder de beperking voor het ondergaan van medische behandeling verleend. Zulks geldt in aanvulling op de algemene voorwaarden, waaronder met name ook het moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan voor het levensonderhoud van de Surinaamse onderdaan.

N.B. Voor een Surinaamse onderdaan die op een toeristenvisum Nederland binnenkomt om hier een medische behandeling te ondergaan, gelden de bijzondere voorwaarden van artikel 3.46 Vreemdelingenbesluit en B8, in aanvulling op de algemene voorwaarden.

15.3.3. Overige aantekeningen

Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

15.3.4. Voorschrift

Artikel 3.7 Vreemdelingenbesluit:

1. Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan als voorschrift tot het stellen van zekerheid worden verbonden:

(...)

c. het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

(...)

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht verzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet.

16. Staatlozen

16.1. Het Verdrag betreffende de status van staatlozen

16.1.1. Personen op wie het Verdrag van toepassing is

Onder ‘staatloze’ wordt blijkens het op 28 september 1954 te New York gesloten Verdrag betreffende de status van staatlozen (Trb. 1955, 42 en 1957, 22) verstaan een persoon die door geen enkele staat, krachtens de wetgeving ervan, als onderdaan wordt beschouwd.

De voordelen van het Verdrag komen niet toe aan staatlozen:

  • die in het land waar zij gevestigd zijn de rechten en verplichtingen hebben, welke aan het bezit van de nationaliteit van dat land zijn verbonden;

  • van wie verondersteld wordt dat zij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid hebben begaan;

  • die een ernstig, niet politiek, misdrijf hebben begaan buiten het land van hun vestiging, vóórdat zij tot dat land worden toegelaten.

16.1.2. Bewijs staatloosheid

Ten aanzien van de vraag hoe de staatloosheid dient te worden bewezen, bevat het Verdrag geen bepalingen.

Iedere staat is dus vrij om zelf te bepalen welke bewijzen hij nodig acht om de beweerde staatloosheid van een bepaalde persoon te kunnen aannemen.

Het bewijs van de staatloosheid is niet aan bepaalde middelen gebonden en de beoordeling daarvan niet voorbehouden aan een speciaal daarvoor aangewezen rechterlijke of administratieve instantie.

16.1.3. Praktisch belang van het Verdrag

Artikel 31 van het Verdrag verbiedt – behoudens om redenen van openbare of nationale veiligheid – de uitzetting van staatlozen die rechtmatig op het grondgebied van partijen verblijven (zie B11/16.2 en C2/8).

Staatlozen die zich niet rechtmatig op het grondgebied van partijen bevinden, genieten dus zodanige bescherming niet.

Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan een rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vreemdelingenwet.

Vreemdelingen die staatloos zijn in de zin van het Verdrag kunnen op grond van dit Verdrag een reisdocument voor vreemdelingen krijgen (zie B11/16.3 en C6/28).

16.2. Afwijzing en intrekking van de aanvraag

Afwijzing van de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur en het intrekken van een verblijfsvergunning van een staatloze kan slechts geschieden:

  • indien hij onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot het verlenen van een vergunning;

  • indien hij bij herhaling een bij de Vreemdelingenwet strafbaar gesteld feit heeft begaan;

  • indien hij bij rechterlijk gewijsde is veroordeeld wegens een opzettelijk begaan misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd; of

  • indien hij een ernstig gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

16.2.1. Procedure in eerste aanleg

Wanneer een staatloze een aanvraag heeft ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning heeft hij rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder g, Vreemdelingenwet en dient uitzetting achterwege te blijven zolang niet is beslist op de aanvraag.

Uitzetting dient ook achterwege te blijven wanneer de vreemdeling niet tijdig om verlenging heeft gevraagd.

Nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is beëindigd, dient hij ingevolge artikel 62 Vreemdelingenwet Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten, zodat hij niet wordt uitgezet voordat hem vier weken zijn gegund om te vertrekken naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating is gewaarborgd.

16.2.2. Procedure bij administratief beroep of bezwaar

Zolang niet is beslist op een tijdig ingediend bezwaar- of administratief beroepschrift is sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, Vreemdelingenwet en blijft uitzetting achterwege.

16.2.3. Uitzonderingen

Het gestelde in B11/16.2, B11/16.2.1 en B11/16.2.2 is niet van toepassing:

  • op staatlozen aan wie een verblijfsvergunning werd verleend met een geldigheidsduur korter dan de termijn waarbinnen zij op grond van een geldig reispapier kunnen terugkeren naar een land waar hen voordien verblijf was toegestaan;

  • op staatlozen aan wie een verblijfsvergunning is verleend onder de beperking dat het verblijf alleen is toegestaan teneinde hen in staat te stellen toelating in een derde land te verkrijgen;

  • wanneer dwingende redenen van nationale veiligheid uitzetting rechtvaardigen.

16.3. Reisdocumenten

Nederlandse reisdocumenten voor vreemdelingen worden verstrekt door de burgemeester van de woonplaats van de aanvrager (zie C6/28).

Indien de vreemdeling een staatloze is in de zin van het Verdrag betreffende de status van staatlozen van New York (Trb. 1955, 42 en 1957, 22) en hij in de vreemdelingenadministratie expliciet als staatloze staat ingeschreven (en dus niet als vreemdeling met ‘onbekende’ nationaliteit), kan hij op grond van dit Verdrag een reisdocument voor vreemdelingen krijgen.

In dit geval dient de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), voordat de gemeente tot verstrekking van een reisdocument kan overgaan, de verblijfsgegevens op het aanvraagformulier te verifiëren en dit formulier, voorzien van een advies, retour te zenden naar de gemeente.

B12. Diplomaten en personeel van diplomatieke zending of consulaire posten en personeel van internationale organisaties en gezinsleden

[Verwijzingen: Verdrag van Wenen inzake diplomatiek Verkeer (1961), artikel 37, nota van 30 augustus 1999 (DKP/BV-99/389) ministerie van Buitenlandse Zaken, nota nr. 68229 van 16 maart 1987 ministerie van Buitenlandse Zaken, Vreemdelingenwet artikel 8, 14, 16, 17, 21, 50, Vreemdelingenbesluit artikel 3.7, 3.13 t/m 3.22, 3.40, 3.63, 3.71, 3.93, 4.46.]

1. Inleiding

Dit hoofdstuk behandelt de verblijfsstatus van vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten of hebben verricht voor een diplomatieke zending, consulaire post of een internationale organisatie. Op een deel van hen zijn de bepalingen van de Vreemdelingenwet niet van toepassing, omdat zij een bijzondere status bezitten op grond van de Weense Verdragen inzake het Diplomatiek Verkeer respectievelijk de Consulaire Betrekkingen of een zetelovereenkomst gesloten met een internationale organisatie waarin is bepaald dat de zetel (=hoofdkantoor) in Nederland is gevestigd en waarin (mede) bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie.

Paragraaf 2 handelt over vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten als lid van een diplomatieke zending of consulaire post, hun gezinsleden en hun personeel. Paragrafen 3 en 4 richten zich op vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten voor een internationale organisatie en hun gezinsleden.

2. Personeel van ambassades en consulaten en gezinsleden

Het ministerie van Buitenlandse Zaken maakt sedert 1 augustus 1987 (nota nr. 68229 van 16 maart 1987) onderscheid tussen duurzaam en niet-duurzaam verblijf. Op 1 januari 2000 is bovendien de invulling van het begrip ‘duurzaam verblijf’, zoals vermeld in artikel 37 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek Verkeer (1961), gewijzigd. Bij nota van 30 augustus 1999 (DKP/BV-99/389) heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen die in Nederland zijn geaccrediteerd van deze wijziging in kennis gesteld. Aanleiding voor deze wijziging was dat de eerdere invulling van het begrip ‘duurzaam verblijf’, die door het ministerie van Buitenlandse Zaken is gehanteerd, afwijkt van wet- en regelgeving op het gebied van fiscale en sociale zekerheidswetgeving.

De wijziging van de invulling van het begrip duurzaam verblijf heeft verblijfsrechtelijke gevolgen voor administratief, technisch en bedienend personeel, alsmede particulier bedienden van ambassades of consulaten en hun gezinsleden. Op een aantal van hen zullen de bepalingen van de Vreemdelingenwet van kracht worden. De categorie niet-duurzaam verblijvend personeel zal hiermee worden verkleind.

Duurzaam en niet-duurzaam in de zin van dit hoofdstuk heeft een andere betekenis dan elders in de Vreemdelingencirculaire.

De Minister van Buitenlandse Zaken beschouwt, blijkens zijn nota van 30 augustus 1999 (DKP/BV-99/389) per 1 januari 2000 door de zendstaat uitgezonden personeel dat niet zoals gebruikelijk na enkele jaren de ontvangststaat weer verlaat, maar in Nederland zijn werkzaamheden voor ambassades of consulaten van dezelfde zendstaat ononderbroken voortzet na tien jaar als duurzaam verblijf houdend in Nederland.

In voorkomende gevallen houdt dat in dat men dan de identiteitskaart die men van het ministerie van Buitenlandse Zaken ontving, moet inleveren. Vervolgens wordt op een dergelijke persoon de Vreemdelingenwet van toepassing. Zie 2.2.

2.1. Niet-duurzaam verblijvend personeel

Niet-duurzaam verblijvend personeel bezit een bijzondere status op grond van de Weense Verdragen inzake het Diplomatiek Verkeer respectievelijk de Consulaire Betrekkingen. Op dit personeel alsmede op hun afhankelijke gezinsleden en particuliere bedienden zijn de bepalingen van de Vreemdelingenwet niet van toepassing. Hun toegang, toelating en verblijf hier te lande richten zich naar de algemene regelen van volkenrecht.

2.1.1. Categorieën niet-duurzaam verblijvend personeel

2.1.1.1. Diplomatieke en consulaire koeriers

Deze vreemdelingen zijn óf beroepskoeriers óf als zodanig voor één reis aangewezen. Zij zijn voorzien van een officieel document waaruit hun status en het aantal pakketten dat de diplomatieke of consulaire tas vormt, blijkt. De pakketten dragen aan de buitenkant duidelijk zichtbare kentekenen waaruit hun aard blijkt. De koerier geniet persoonlijke onschendbaarheid (de dwangmiddelen als bedoeld in artikel 50, tweede, derde, vierde en vijfde lid van de Vreemdelingenwet kunnen niet worden toegepast). De tas mag niet worden geopend of ingenomen.

2.1.1.2. Diplomatiek en consulair personeel op doorreis

Ten aanzien van diplomatieke en consulaire ambtenaren, hun gezinsleden en personeel, die slechts op doorreis in Nederland zijn, zijn de bepalingen van de Vreemdelingenwet niet van toepassing voorzover het de doorreis naar of terugkeer van de diplomatieke zending of consulaire post in een derde land betreft.

2.1.1.3. Diplomatiek en consulair personeel met de uitgezonden status

Het betreft:

  • diplomatiek of consulair personeel dat is uitgezonden door de zendstaat. Waar het administratief, technisch en bedienend personeel alsmede particuliere bedienden betreft: deze categorie behoudt de uitgezonden status tot tien jaar na begin van de werkzaamheden in Nederland. Daarna vervalt deze;

  • uitgezonden of lokaal geworven personeel, dat reeds voor 1 augustus 1987 in dienst is getreden bij een ambassade of consulaat, daar ononderbroken nog steeds werkzaam is en ervoor heeft gekozen om de uitgezonden status te behouden;

  • lokaal geworven personeel dat korter dan tien jaar in dienst is bij een missie en de werkzaamheden ononderbroken voortzet, wordt door het ministerie van Buitenlandse Zaken aangemerkt als uitgezonden personeel, omdat dit personeel op het moment van indiensttreding bij de missie niet reeds een jaar of meer op grond van artikel 8, onder a, b, c, d, e of l, Vreemdelingenwet rechtmatig in Nederland verbleef of niet gerechtigd was om in Nederland arbeid in loondienst te verrichten (deze categorie kan met ingang van 1 januari 2000 niet meer de uitgezonden status verkrijgen);

  • de gezinsleden van bovengenoemde categorieën.

2.1.2. Verblijfsdocument

Deze personen alsmede hun afhankelijke gezinsleden en hun particuliere bedienden worden door de Minister van Buitenlandse Zaken in het bezit gesteld van een geprivilegieerdendocument (model M81) (het ‘identiteitsbewijs geprivilegieerden’, bedoeld in bijlage 3, sub A, lid 3 jo artikel 2.3 Voorschrift Vreemdelingen). Dit houdt onder meer in dat zij niet behoeven te beschikken over een verblijfsvergunning, maar wel over bovengenoemd geprivilegieerdendocument, vervangend document of visum.

2.1.3. Grenscontrole en toezicht

Niet-duurzaam verblijvenden zijn in het algemeen niet onderworpen aan de verplichtingen die in het belang van het toezicht op vreemdelingen zijn gesteld. Evenmin kunnen op hen de maatregelen van uitzetting en bewaring krachtens de Vreemdelingenwet worden toegepast.

Bij grensoverschrijding dienen zij wel te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding. Ook geldt voor hen de verplichting om Nederland langs een doorlaatpost in en uit te reizen, alsmede zich tegenover een grensbewakingambtenaar te legitimeren.

Zowel bij de grenscontrole als bij de uitoefening van het binnenlands vreemdelingentoezicht mag van hen echter niet worden gevraagd aan te tonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken en aan hen mogen geen gegevens worden gevraagd omtrent doel en duur van hun verblijf in ons land. Ook blijft ten aanzien van hen controle aan de hand van het opsporingsregister achterwege.

Het kan voorkomen dat een persoon, die op grond van artikel 50, eerste lid, Vreemdelingenwet staande is gehouden ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, zich beroept op het bezit van een bijzondere status als bedoeld onder 2.1.1, maar niet terstond door het tonen van een legitimatiebewijs of identiteitsdocument aannemelijk kan maken dat hij die status inderdaad bezit. In dat geval kunnen de bepalingen van de Vreemdelingenwet worden toegepast.

Dit kan met name het geval zijn bij eerste binnenkomst van diplomatiek of consulair personeel in Nederland of bij functionarissen op doorreis. Een reisbiljet kan soms de bijzondere status aannemelijk maken. In deze gevallen – of indien anderszins twijfel bestaat of de vreemdeling een bijzondere status bezit – dient direct contact te worden opgenomen met het ministerie van Buitenlandse Zaken (op werkdagen van 9:00 tot 17:00, de Directie Kabinet en Protocol, telefoonnummer: 070 - 348 61 38), dat hiertoe ook buiten werkdagen voor noodgevallen telefonisch bereikbaar is (meldkamer, telefoonnummer: 070 - 348 42 78).

Zolang niet duidelijk is geworden dat de Vreemdelingenwet niet van toepassing is, kan gebruik worden gemaakt van de in artikel 50, tweede lid, Vreemdelingenwet toegekende bevoegdheid tot het overbrengen naar en het ophouden op een plaats bestemd voor verhoor (zie A4 Vreemdelingencirculaire).

Over de wijze waarop gevallen als in voorgaande alinea bedoeld, zijn afgedaan, dient steeds schriftelijk rapport te worden uitgebracht aan de Minister (zie A4).

2.1.4. Positie na beëindiging van de bijzondere status

Na beëindiging van het dienstverband met een ambassade of consulaat komt de uitgezonden status van de categorieën als genoemd onder 2.1.1.3 te vervallen. De bepalingen van de Vreemdelingenwet worden alsdan onverkort van toepassing op deze vreemdelingen.

Indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.93 Vreemdelingenbesluit kan de vreemdeling in bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Artikel 3.93. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van de Wet, kan worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven:

  • a. op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, die anders dan door eigen toedoen is verloren;

  • b. op grond van een bijzondere geprivilegieerde status als geaccrediteerd lid van het administratief, technisch of bedienend personeel dan wel als particulier bediende, in dienst van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post, of

  • c. als afhankelijk gezinslid van een vreemdeling, bedoeld onder a of b.

2 In afwijking van artikel 3.94, zijn middelen van bestaan duurzaam, indien zij nog gedurende ten minste één jaar beschikbaar zijn.

Indien de vreemdeling hieraan niet voldoet, gelden artikel 14, 16 en 17 Vreemdelingenwet onverkort.

2.1.4.1. Verblijfsstatus van de gezinsleden van ex-geprivilegieerden

De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Zolang de hoofdpersoon de uitgezonden status behoudt, behouden ook de afhankelijke gezinsleden deze status. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden. Onder ‘gezinsleden’ wordt verstaan die personen die door de Minister van Buitenlandse zaken als gezinslid van de hoofdpersoon zijn aangemerkt en die uit dien hoofde door de Minister van Buitenlandse Zaken in het bezit werden gesteld van een geprivilegieerdendocument (model M81).

Het afhankelijke gezinslid dat:

  • meerderjarig is op het moment van de indiening van de aanvraag en gedurende ten minste tien jaren op grond van een bijzondere geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon in Nederland heeft verbleven, kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 21 Vreemdelingenwet in samenhang met artikel 3.93, onder c, Vreemdelingenbesluit, in bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;

  • op het moment van de indiening van de aanvraag minderjarig is of korter dan tien jaar op grond van een bijzondere geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon in Nederland heeft verbleven, kan in bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet, indien wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 16 Vreemdelingenwet, in samenhang met artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit.

De aanvraag van deze afhankelijke gezinsleden kan in behandeling worden genomen met vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van het gestelde in artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.71. Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

2 Van het vereiste van een geldige machtiging tot verblijf is, op grond van artikel 17, eerste lid, onder g, van de Wet, vrijgesteld de vreemdeling:

  • (...)

  • d. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

  • (...)

(...)

Indien de vreemdeling niet voldoet aan de bovengenoemde voorwaarden of niet behoort tot één van de bovengenoemde categorieën gelden artikel 14, 16 en 17 Vreemdelingenwet onverkort.

2.1.5. EU- en EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden

EU- en EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen hun gezinsleden die een uitgezonden status hebben, worden aangemerkt als gemeenschapsonderdanen en hebben rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdeel e, Vreemdelingenwet in Nederland (zie B10 Vreemdelingencirculaire).

2.2. Duurzaam verblijvend personeel

De bepalingen van de Vreemdelingenwet zijn en blijven van toepassing op duurzaam verblijvend personeel. Hen komt geen (functionele) immuniteit van rechtsmacht dan wel onschendbaarheid toe (art. 38 lid 2 Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer). Vreemdelingen in deze categorie ontvangen vanaf 1 januari 2000 geen legitimatiebewijs meer afgegeven door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij dienen zich in te schrijven bij de Gemeentelijke Basisadministratie en de Vreemdelingendienst.

Door de wijziging van de invulling van het begrip duurzaam verblijf van 1 januari 2000 is het aantal categorieën duurzaam verblijvend personeel uitgebreid.

2.2.1. Lokaal geworven personeel

2.2.1.1. Voor 1 januari 2000 lokaal geworven personeel

Voor 1 januari 2000 konden diplomatieke zendingen of consulaire posten vreemdelingen lokaal werven die:

2.2.1.2. Vanaf 1 januari 2000 lokaal geworven personeel

Vanaf 1 januari 2000 geldt het volgende. Lokaal geworven personeel is op een missie werkzaam personeel dat op de lokale (Nederlandse) arbeidsmarkt is geworven en dat werkzaamheden ten behoeve van de missie verricht.

Het gaat hier veelal om administratief, technisch en bedienend personeel dat niet door een zendstaat is uitgezonden. De missies kunnen vanaf 1 januari 2000 slechts personen werven op de lokale arbeidsmarkt:

2.2.1.4. Gezinsleden

De bepalingen als genoemd in artikel 14, 16 en 17 Vreemdelingenwet in samenhang met artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit zijn onverkort van toepassing op de toelating van gezinsleden van de twee bovengenoemde categorieën vreemdelingen.

2.2.2. Personeel dat de uitgezonden status per 1 januari 2000 verliest

Op personeel dat de uitgezonden status na 1 januari 2000 verliest, worden de bepalingen van de Vreemdelingenwet onverkort van toepassing. Het betreft de volgende categorieën:

  • personeel dat na 1 augustus 1987 de uitgezonden status heeft verkregen en per 1 januari 2000 reeds tien jaar werkzaam is bij een missie: het betreft door de zendstaat na 1 augustus 1987 uitgezonden administratief, technisch en bedienend personeel, dat niet zoals gebruikelijk na enkele jaren de ontvangststaat weer verlaat, maar in Nederland zijn werkzaamheden voor ambassades of consulaten van dezelfde zendstaat ononderbroken voortzet. Dit geldt mede voor lokaal geworven personen die niet onder de eerdere definitie van ‘duurzaam verblijf houdend’ vielen en daarom als ‘uitgezonden personeel’ zijn aangemerkt;

  • particulier bedienden die na 1 augustus 1987 de uitgezonden status hebben verkregen en reeds tien jaar werkzaam zijn bij een missie: het gaat hier om particulier bedienden die in persoonlijke dienst van een uitgezonden medewerker (de werkgever) zijn en die na afloop van de ‘tour of duty’ van de uitgezonden diplomatieke medewerker in dienst zijn getreden bij de opvolger van de vertrekkende werkgever. Voorwaarde is wel dat het salaris in de periode tussen het vertrek van de oude werkgever en de aankomst van de nieuwe werkgever wordt betaald door de missie;

  • personeel dat al voor 1 augustus 1987 de uitgezonden status bezat en tot op heden onafgebroken werkzaamheden voor een missie verricht en ervoor heeft gekozen in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

2.2.2.1. Verblijfsstatus

Indien wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 21 Vreemdelingenwet in samenhang met artikel 3.93 Vreemdelingenbesluit (zie hieronder voor wat betreft de zelfstandige middelen van bestaan) kan de vreemdeling in bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Indien de vreemdeling hieraan niet voldoet, gelden artikel 14, 16 en 17 Vreemdelingenwet (zie hieronder voor wat betreft de zelfstandige middelen van bestaan).

Zelfstandige middelen van bestaan

Middelen van bestaan worden in ieder geval als zelfstandige middelen geaccepteerd, indien daarover door de werkgever premies sociale verzekeringen en belastingen worden afgedragen. Voor personeel dat in dienst is van een ambassade of consulaat van een andere mogendheid vindt er géén inhouding plaats van de premies sociale verzekeringen en belastingen, omdat ambassades en consulaten ingevolge artikel 6, vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 niet inhoudingsplichtig zijn.

Desalniettemin worden de inkomsten uit arbeid in loondienst voor werk bij een ambassade of consulaat van een andere mogendheid - ondanks dat geen premies sociale verzekeringen en belastingen zijn afgedragen - aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan.

2.2.2.2. Gezinsleden

De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is in alle bovengenoemde categorieën bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen (gedwongen of door eigen keuze), vervalt tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden.

Het afhankelijke gezinslid dat:

  • meerderjarig is op het moment van de indiening van de aanvraag en gedurende ten minste tien jaren op grond van een bijzondere geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon in Nederland heeft verbleven, kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 21 Vreemdelingenwet in samenhang met artikel 3.93 Vreemdelingenbesluit, in bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;

  • op het moment van de indiening van de aanvraag minderjarig is of korter dan tien jaar op grond van een bijzondere geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon in Nederland heeft verbleven, kan in bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet, indien wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 16 Vreemdelingenwet, in samenhang met artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van deze afhankelijke gezinsleden kan in behandeling worden genomen met vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van het gestelde in artikel 3.71, tweede lid, onder d, Vreemdelingenbesluit. Zie voor de inhoud van dat artikel 2.1.4.1.

Indien de vreemdeling niet voldoet aan bovengenoemde voorwaarden of niet behoort tot één van de bovengenoemde categorieën gelden artikel 14, 16 en 17 Vreemdelingenwet onverkort.

Voortgezet verblijf

De bepalingen omtrent het voortgezet verblijf van B2 zijn op deze gezinsleden eerst van toepassing op het moment dat zij rechtmatig verblijf hebben op grond van de Vreemdelingenwet.

Nakomen van familie- en gezinsleden

Indien familie- of gezinsleden zich eerst bij de hoofdpersoon in Nederland willen vervoegen wanneer de hoofdpersoon reeds rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onderdeel b, Vreemdelingenwet, dan zijn de bepalingen van B2 op deze familie- of gezinsleden van toepassing.

2.2.2.4. Procedure

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken coördineert de verandering in registratie voor deze categorie. De betrokken personeelsleden die het betreft, alsmede hun gezinsleden, worden binnen een jaar na 1 januari 2000 door het Ministerie van Buitenlandse Zaken geïnformeerd wanneer zij zich - door tussenkomst van dit Ministerie - kunnen melden ter indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier. Het personeelslid dat in aanmerking wenst te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd dient een daartoe strekkende aanvraag in te dienen bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Zwolle. Indien het personeelslid niet voldoet aan de terzake geldende voorwaarden (artikel 21 Vreemdelingenwet in samenhang met artikel 3.93 Vreemdelingenbesluit), gelden de artikelen 14, 16 en 17 Vreemdelingenwet.

De verblijfsstatus van het personeelslid is bepalend voor de status van de afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van het personeelslid komt te vervallen (gedwongen of door eigen keuze) vervalt tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden.

Het afhankelijke gezinslid kan onder bepaalde voorwaarden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Zie B12/2.2.2. Het gezinslid dat in aanmerking wenst te komen voor een dergelijke verblijfsvergunning dient een daartoe strekkende aanvraag in te dienen bij het kantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Zwolle. Indien het gezinslid niet voldoet aan de voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, kan hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd indienen bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft.

Bij de afgifte van de gevraagde verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dient de vreemdeling het door het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven identiteitsbewijs geprivilegieerden in te leveren bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft De burgemeester zendt het identiteitsbewijs geprivilegieerden naar het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Zwolle. Het Bureau Documenten retourneert het identiteitsbewijs vervolgens aan de Directie Kabinet en Protocol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (telefoonnummer: 070 – 348 61 38).

2.2.3. EU- en EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden

EU- en EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden die een uitgezonden status hebben, worden aangemerkt als gemeenschapsonderdanen en hebben rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdeel e, Vreemdelingenwet in Nederland (zie B10 Vreemdelingencirculaire).

3. Vreemdelingen die werkzaam zijn voor een internationale organisatie

3.1. Uitgezonden status

De Vreemdelingenwet is in het algemeen niet van toepassing op vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten voor een internationale organisatie en hun gezinsleden. Op grond van de Zetelovereenkomsten, waarin (mede) bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie, komt aan hen en hun gezinsleden – tenzij anders in de Zetelovereenkomst bepaald – de uitgezonden status toe.

3.2. Verblijfsdocument

De personen als bedoeld in 3.1 worden door de Minister van Buitenlandse Zaken in het bezit gesteld van een geprivilegieerdendocument (model M81), bedoeld in bijlage 3, sub A, lid 3 jo artikel 2.3 Voorschrift Vreemdelingen. Dit houdt onder meer in dat zij niet behoeven te beschikken over een verblijfsvergunning.

3.3. Grenscontrole en toezicht

Personen als bedoeld in 3.1 zijn in het algemeen niet onderworpen aan de verplichtingen die in het belang van het toezicht op vreemdelingen zijn gesteld. Evenmin kunnen op hen de maatregelen van uitzetting en bewaring krachtens de Vreemdelingenwet worden toegepast.

Voor hen geldt wel de verplichting om Nederland langs een doorlaatpost in en uit te reizen, alsmede zich tegenover een grensbewakingsambtenaar te legitimeren, tezamen met het nationale reisdocument en het geprivilegieerdendocument, voorzover reeds in bezit. Het bezit van een geprivilegieerdendocument (model M81) conform het hierboven gestelde, stelt de houder vrij van visumplicht in geval van terugkeer naar Nederland, bedoeld in bijlage 3, sub A jo artikel 2.3 Voorschrift Vreemdelingen. Houders van bepaalde identiteitskaarten zijn bovendien vrijgesteld van de paspoortplicht. De documenten van de internationale organisaties, bedoeld in bijlage 3, sub E jo artikel 2.3 Voorschrift Vreemdelingen, gelden namelijk tevens als document voor grensoverschrijding.

Indien sprake is van een dergelijke organisatie wordt dit vermeld in de desbetreffende paragraaf.

Zowel bij de grenscontrole als bij de uitoefening van het binnenlands vreemdelingentoezicht mag van hen echter niet worden gevraagd aan te tonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken en aan hen mogen geen gegevens worden gevraagd omtrent doel en duur van hun verblijf in ons land. Ook blijft ten aanzien van hen controle aan de hand van het opsporingsregister achterwege.

Het kan voorkomen, dat een persoon die op grond van artikel 50, eerste lid, Vreemdelingenwet staande is gehouden ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, zich beroept op het bezit van een bijzondere status als bedoeld onder 3.1, maar niet terstond door het tonen van een legitimatiebewijs of identiteitsdocument aannemelijk kan maken dat hij die status inderdaad bezit. In dat geval kunnen de bepalingen van de Vreemdelingenwet worden toegepast.

In deze gevallen – of indien anderszins twijfel bestaat of de vreemdeling een bijzondere status bezit – dient direct contact te worden opgenomen met het ministerie van Buitenlandse Zaken (op werkdagen van 9:00 tot 17:00, de Directie Kabinet en Protocol, telefoonnummer: 070 - 348 61 38), dat hiertoe ook buiten werkdagen voor noodgevallen telefonisch bereikbaar is (meldkamer, telefoonnummer: 070 - 348 42 78).

Zolang niet duidelijk is geworden dat de Vreemdelingenwet niet van toepassing is, kan gebruik worden gemaakt van de in artikel 50, tweede lid, Vreemdelingenwet toegekende bevoegdheid tot het overbrengen naar en het ophouden op een plaats bestemd voor verhoor (zie A4 Vreemdelingencirculaire).

Over de wijze waarop gevallen, als in voorgaande alinea bedoeld, zijn afgedaan, dient steeds schriftelijk rapport te worden uitgebracht aan de Minister (zie A4).

3.4. Positie na beëindiging van de bijzondere status

Na beëindiging van het dienstverband met een internationale organisatie komt de uitgezonden status op basis van de Zetelovereenkomst van de betreffende vreemdeling te vervallen. De bepalingen van de Vreemdelingenwet worden alsdan onverkort van toepassing op deze vreemdelingen.

3.4.1. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

Indien wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 21 Vreemdelingenwet in samenhang met artikel 3.93, eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit kan de vreemdeling in bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Indien de vreemdeling hieraan niet voldoet, gelden artikel 14, 16 en 17 Vreemdelingenwet onverkort.

3.4.2. Verblijfsstatus van de gezinsleden van ex-geprivilegieerden

De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Zolang de hoofdpersoon de uitgezonden status behoudt, behouden ook de afhankelijke gezinsleden deze status. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden.

Het afhankelijke gezinslid dat:

  • meerderjarig is op het moment van de indiening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en gedurende ten minste tien jaren op grond van een bijzondere geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon in Nederland heeft verbleven, kan, indien wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 21 Vreemdelingenwet in samenhang met artikel 3.93 Vreemdelingenbesluit, in bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;

  • op het moment van de indiening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd minderjarig is of korter dan tien jaar op grond van een bijzondere geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon in Nederland heeft verbleven, kan in bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet, indien wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 16 Vreemdelingenwet, in samenhang met artikel 3.13 t/m 3.22 Vreemdelingenbesluit.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van deze afhankelijke gezinsleden kan in behandeling worden genomen met vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van het gestelde in artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit. Zie voor de inhoud van dat artikel 2.1.4.1.

Indien de vreemdeling niet voldoet aan de bovengenoemde voorwaarden of niet behoort tot één van de bovengenoemde categorieën gelden artikel 14, 16 en 17 Vreemdelingenwet onverkort.

3.5. EU- en EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden

EU- en EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden die een uitgezonden status hebben, worden aangemerkt als gemeenschapsonderdanen en hebben rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdeel e, Vreemdelingenwet in Nederland (zie B10 Vreemdelingencirculaire).

4. Categorieën van krachtens een internationale overeenkomst geprivilegieerde vreemdelingen

4.1. Verenigde Naties

Vertegenwoordigers van de lidstaten bij de Verenigde Naties, de gespecialiseerde organisaties van de Verenigde Naties en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, indien zij werkzaam zijn en reizen in de uitoefening van hun functie, alsmede hun echtgenoten.

Als vertegenwoordigers worden mede beschouwd plaatsvervangend vertegenwoordigers, adviseurs, technische deskundigen en secretarissen van delegaties.

De voorzitter, leden, griffier en substituut-griffier van het Internationale Gerechtshof en de overige functionarissen bij dat Hof, hun echtgenoten, alsmede niet gehuwde kinderen, die financieel afhankelijk van hen zijn en zonder beroep en de tot hun gevolg (gouvernantes, particuliere secretarissen, dienstpersoneel) behorende personen.

Deze vreemdelingen zijn in het bezit van een geprivilegieerdendocument (model M81) afgegeven door de Minister van Buitenlandse Zaken, bedoeld in bijlage 3, sub A, Voorschrift Vreemdelingen.

De vertegenwoordiger van de Hoge Commissaris der Verenigde Naties voor vluchtelingen in Nederland, zijn echtgenote en niet gehuwde kinderen die financieel afhankelijk van hem zijn en zonder beroep. Deze vertegenwoordiger is in het bezit van een geprivilegieerdendocument (model M81) afgegeven door de Minister van Buitenlandse Zaken, bedoeld in bijlage 3, sub A, Voorschrift Vreemdelingen.

Bepaalde categorieën functionarissen van bovengenoemde organisatie alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten. Deze functionarissen zullen in de regel in het bezit zijn van een ‘laissez-passer’ van de Verenigde Naties, dat tevens als document voor grensoverschrijding geldt, bedoeld in bijlage 3, sub E, Voorschrift Vreemdelingen.

N.B. Niet inwonende studerende kinderen behouden hun bevoorrechte status.

4.2. Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)

4.2.1. Geprivilegieerde NAVO-vreemdelingen

4.2.1.1. Verdrag van Ottawa

Op grond van het Verdrag van Ottawa zijn twee categorieën vreemdelingen geprivilegieerd:

  • vertegenwoordigers van de lidstaten bij een der organen van de NAVO, niet zijnde een militair lichaam, onder wie ook adviseurs en technische deskundigen van delegaties, en het officieel administratief personeel dat deze vertegenwoordigers vergezelt, alsmede hun echtgenoten;

  • bepaalde door de organisatie vastgestelde categorieën NAVO-functionarissen, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde naaste familieleden die bij hen inwonen.

Het betreft hier het personeel van het NATO AEW&C Programme Management Agency (NAPMA), gevestigd in Brunssum.

Dit personeel dat in Nederland geen militaire status heeft, is in het bezit van een geprivilegieerdendocument (model M81) afgegeven door de Minister van Buitenlandse Zaken, bedoeld in bijlage 3, sub A, Voorschrift Vreemdelingen.

4.2.1.2. NAVO-statusverdrag

Op grond van het NAVO-statusverdrag en het daarbij behorende Hoofdkwartieren Protocol zijn militairen van een krijgsmacht van een Lid-Staat geprivilegieerd, indien zij verbonden zijn aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier (RHQ AFNORTH) of een daarmee gelijkgestelde organisatie (NATO C3 AGENTSCHAP, SHAPE TECHNICAL CENTRE) dan wel behoren tot een hier te lande gelegerd of op doortocht zijnd onderdeel van zodanige krijgsmacht.

Deze militairen zijn in het bezit van een persoonlijk militair identiteitsbewijs, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Staat van herkomst, en, voorzover niet hier te lande gestationeerd, van een collectieve of individuele reiswijzer, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Staat van herkomst of door het hoofdkwartier dan wel de organisatie waarbij zij zijn te werk gesteld.

Deze documenten gelden tevens als document voor grensoverschrijding, bedoeld in bijlage 3, sub E, Voorschrift Vreemdelingen.

De commandant van RHQ AFNORTH en zijn plaatsvervanger zijn in het bezit van een legitimatiebewijs afgegeven door de Minister van Buitenlandse Zaken, bedoeld in bijlage 3, sub A, Voorschrift Vreemdelingen.

4.2.2. Niet-geprivilegieerde NAVO-vreemdelingen

4.2.2.1. Algemeen

In deze paragraaf is een verblijfsregeling opgenomen voor een aantal categorieën NAVO-vreemdelingen die niet op gelijke voet geprivilegieerd zijn als de vreemdelingen genoemd onder 1, maar wier verblijf hier te lande wordt geacht een wezenlijk Nederlands belang te dienen.

De categorieën zijn vermeld in artikel 3.40 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.40. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan worden verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel aan:

  • a. de militair die in Nederland woonachtig is en die niet behoort tot een in Nederland gelegerde of op doortocht zijnde krijgsmacht en evenmin verbonden is aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier en niet geprivilegieerd is;

  • b. de vreemdeling die behoort tot het burgerpersoneel, die in Nederland woont en die in dienst is van een krijgsmacht of van een internationaal militair hoofdkwartier, of

  • c. de vreemdeling die gezinslid of familielid is van de vreemdeling, bedoeld onder a of b.

2 Onder gezinslid of familielid wordt verstaan:

  • a. de echtgenoot of echtgenote;

  • b. het kind beneden de leeftijd van 21 jaar, en

  • c. de bloedverwant of aanverwant van de vreemdeling of zijn echtgenoot, in opgaande en neerdalende lijn, voorzover die te zijnen laste komt.

De verblijfsregeling in deze paragraaf geldt voor vreemdelingen behorend tot één van de categorieën als genoemd in bedoeld artikel, met uitzondering van die vreemdelingen die als EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdeel e, Vreemdelingenwet in Nederland hebben (zie B10 Vreemdelingencirculaire).

Op de overige hier te lande woonachtige vreemdelingen, die bijvoorbeeld in dienst zijn van vreemdelingen als in artikel 3.40 Vreemdelingenbesluit bedoeld, zijn de algemene voorwaarden van toepassing. Tot deze categorie behoren bijvoorbeeld dienstboden, tuinlieden, kindermeisjes en chauffeurs.

4.2.2.2. Regeling van het verblijf

Vreemdelingen behorend tot één van de categorieën genoemd in artikel 3.40 Vreemdelingenbesluit komen, mits aan de algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning wordt voldaan (zie B1 Vreemdelingencirculaire), in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet.

Zij zijn vrijgesteld van het legesvereiste (zie artikel 3.34 b, eerste lid, onder a, Voorschrift Vreemdelingen).

Als algemene voorwaarde geldt onder meer het ondergaan van een tuberculoseonderzoek (zie B1/2.2.5; zie ook artikel 3.79 en 4.46 Vreemdelingenbesluit).

Artikel 3.79 Vreemdelingenbesluit:

1 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan slechts op grond van artikel 16, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling niet bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan of daaraan niet meewerkt.

2 De aanvraag kan niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen.

Artikel 4.46 Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van langer dan drie maanden, werkt op grond van artikel 54, eerste lid, onderdeel d, van de Wet mee aan een onderzoek naar tuberculose.

2 Het eerste lid geldt niet voor onderdanen van een staat die partij is bij de Europese Gemeenschap, onderdanen van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, Australië, Canada, Israël, Japan, Monaco, Nieuw-Zeeland, Suriname, de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland.

Voor zover zij de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, wordt aan vreemdelingen behorend tot een van deze categorieën voor hun verblijf een document uitgereikt als bedoeld in bijlage 7a Voorschrift Vreemdelingen.

Aan vreemdelingen jonger dan twaalf jaar kan niettegenstaande het voorgaande een document als bedoeld in bijlage 7a Voorschrift Vreemdelingen worden verleend, namelijk indien geen van de beide ouders van de vreemdeling in het bezit hoeft te worden gesteld van een dergelijk document.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet te verlenen aan deze vreemdelingen bedraagt maximaal drie jaar, met dien verstande dat de totale tijdsduur waarvoor de vergunning geldig is, de duur van de tewerkstelling (indien het burgerpersoneel betreft) of de duur van de tewerkstelling dan wel stationering van het hoofd van het gezin (indien het gezins- en familieleden betreft) niet mag overschrijden.

Zie artikel 3.63 Vreemdelingenbesluit.

Artikel 3.63 Vreemdelingenbesluit:

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel worden verleend voor drie jaren, maar niet langer dan de duur van de tewerkstelling van de vreemdeling of het verblijfsrecht van de persoon bij wie verblijf als gezinslid is toegestaan.

4.2.2.3. Machtiging tot voorlopig verblijf

Voor de behandeling van aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf wordt verwezen naar B1/1.

4.2.2.4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschriften

Aan vreemdelingen als bedoeld in artikel 3.40 Vreemdelingenbesluit wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet verleend met de beperking ‘verblijf als NAVO-vreemdeling’, met aantekening: ‘Andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV.’

EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen

Aan vreemdelingen als bedoeld in artikel 3.40 Vreemdelingenbesluit wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet verleend onder de beperking: ‘verblijf als NAVO-vreemdeling’ en met aantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

Artikel 3.7. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan als voorschrift tot het stellen van zekerheid worden verbonden:

  • (...)

  • c. het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

. (...)

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten, met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de vreemdeling reeds verplicht verzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet.

4.2.2.5. Registratie

De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, is belast met de administratie van de vreemdelingen bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, onder b en hun gezinsleden bedoeld onder c, Vreemdelingenbesluit.

De bedoelde vreemdelingen behoeven, ingevolge de wet- en regelgeving van de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) niet voor de duur van hun verblijf te worden opgenomen in de persoonsregisters.

Vreemdelingen als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, onder a en hun gezinsleden bedoeld onder c, Vreemdelingenbesluit worden opgenomen in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens van de gemeente waar zij woonachtig zijn.

4.3. Raad van Europa

De leden van de Raadgevende vergadering van de Raad van Europa en hun vervangers, alsmede de Secretaris-Generaal, die zich begeven naar of terugkeren van de plaats van samenkomst van de Vergadering.

Vertegenwoordigers van de lidstaten bij de Raad van Europa, in het Comité van Ministers van de Raad van Europa, op vergaderingen van de plaatsvervangers der Ministers en op andere vergaderingen bijeengeroepen door de Raad van Europa, alsmede hun echtgenoten. Als vertegenwoordigers worden mede beschouwd plaatsvervangend vertegenwoordigers, adviseurs, technische deskundigen en secretarissen van delegaties.

De leden van de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens gedurende de uitoefening van hun functie en op hun reizen naar en van de plaats van samenkomst, alsmede hun echtgenoten.

De rechters, de griffier en de plaatsvervangend griffier van het Europees Hof van de Rechten van de Mens gedurende de uitoefening van hun functie en gedurende reizen gemaakt in de uitoefening van hun functie, alsmede hun echtgenoten.

Bepaalde door de Raad aangewezen categorieën functionarissen van de Raad van Europa alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten.

4.4. Europese Unie

De leden van de Vergadering (dat wil zeggen het Europees Parlement) die zich naar de plaats van bijeenkomst der Vergadering begeven of daarvan terugkeren.

Aan de werkzaamheden van de instellingen van de Unie deelnemende vertegenwoordigers van de lidstaten, alsmede hun raadslieden en deskundigen, en de leden van de raadgevende organen van de Unie, gedurende de uitoefening van hun functie en op hun reizen naar en van de plaats van samenkomst, alsmede hun echtgenoten.

De rechters, de griffier en de toegevoegde rapporteurs van – alsmede de advocaten-generaal bij – het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten.

De leden van de Commissie van de Europese Unie en door de Raad aangewezen categorieën ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten. Zij zullen in de regel door de Voorzitter van de Commissie of de Raad in het bezit zijn gesteld van een ‘laissez-passer’ dat tevens als document voor grensoverschrijding geldt, als bedoeld in bijlage 3, sub E, lid 2, Voorschrift Vreemdelingen.

De ambtenaren en overige personeelsleden die door de Europese Gemeenschappen te werk zijn gesteld bij het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek te Petten en op andere plaatsen op Nederlands grondgebied waar de Gemeenschappen diensten vestigen, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten.

De betreffende functionarissen worden door de Europese Gemeenschappen ter legitimatie in het bezit gesteld van een – niet als document voor grensoverschrijding geldende – Dienstpas of van een voorlopige dienstkaart. De eveneens geprivilegieerde gezinsleden van de hier bedoelde functionarissen worden in het bezit gesteld van een verklaring.

Voor hen is geen tewerkstellingsvergunning vereist.

Het personeel geplaatst bij de Stichting Reactor Centrum Nederland te Petten behoort niet tot de hier bedoelde categorie personen.

4.5. Europese lnvesteringsbank

De leden van de organen van de Europese Investeringsbank en de vertegenwoordigers van de lidstaten, die aan haar werkzaamheden deelnemen, alsmede hun echtgenoten.

De personeelsleden van de Europese Investeringsbank, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten. Zij zullen in de regel door de President van de Bank in het bezit zijn gesteld van een ‘laissez-passer’ dat tevens als document voor grensoverschrijding geldt, als bedoeld in bijlage 3, sub E, lid 2, Voorschrift Vreemdelingen.

4.6. Europees Ruimte Agentschap (ESA)

De vertegenwoordigers van de lidstaten bij het Europese Ruimte Agentschap (ESA) en hun plaatsvervangers gedurende de uitoefening van hun functie en op hun reizen naar en van de plaats van samenkomst van de Raad en zijn suborganen, alsmede hun echtgenoten.

De Directeur-Generaal van deze organisatie, zijn plaatsvervanger en de door de Raad aangewezen leden van het stafpersoneel van de organisatie, alsmede hun echtgenoten en bij hen inwonende familieleden.

De leden van het stafpersoneel van de organisatie die hun werkzaamheden in Nederland uitoefenen bij het Europese Centrum voor Ruimteonderzoek en Techniek (ESTEC) alsmede hun echtgenoten en de bij hen inwonende familieleden, voorzover zij ten bewijze daarvan in het bezit zijn van een door de ESA afgegeven identiteitsbewijs, voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort, dat tevens vrijstelt van visumplicht in geval van terugkeer naar Nederland. Dit identiteitsbewijs verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

Voor het verrichten van werkzaamheden in dienst van ESTEC door leden van het stafpersoneel van deze organisatie is geen tewerkstellingsvergunning vereist. Wordt door hen echter daarnaast andere arbeid in loondienst verricht, dan geldt – tenzij het betreft vreemdelingen die als EU/EER-onderdanen of als Zwitserse onderdanen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdeel e, Vreemdelingenwet in Nederland hebben (zie B10 Vreemdelingencirculaire) – de vrijstelling van het vereiste van een tewerkstellingsvergunning niet voor het uitoefenen van die nevenwerkzaamheden. Ook voor de inwonende gezinsleden van een lid van het stafpersoneel van ESTEC – dat wil zeggen de echtgeno(o)t(e) en de minderjarige kinderen – is een tewerkstellingsvergunning vereist, indien het lid van het stafpersoneel, of zijzelf, niet zijn aan te merken als vreemdelingen die als EU/EER-onderdanen of als Zwitserse onderdanen rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onderdeel e, Vreemdelingenwet in Nederland hebben (zie B10 Vreemdelingencirculaire).

4.7. West-Europese Unie

De vertegenwoordigers van de Lid-Staten bij de Vergadering van de West-Europese Unie en hun plaatsvervangers, gedurende de reis naar en van de plaats waar de vergadering wordt gehouden.

Alle vertegenwoordigers, adviseurs en technische deskundigen bij de Raad der West-Europese Unie en bij de hulporganen daarvan alsmede het officiële administratieve personeel dat een vertegenwoordiger van een Staat vergezelt, zolang zij voor de uitoefening van hun functie reizen, alsmede hun echtgenoten.

Bepaalde door de Raad aangewezen functionarissen alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde naaste familieleden die bij hun inwonen.

4.8. Europese Octrooi-organisatie

De vertegenwoordigers van de Verdragsluitende Staten van de Europese Octrooi-organisatie, hun plaatsvervangers en hun adviseurs of deskundigen bij de vergaderingen van de Raad van Bestuur of ieder orgaan dat door deze Raad is ingesteld op hun reizen naar de plaats van samenkomst en terug, alsmede hun echtgenoten.

De voorzitter van het Europees Octrooibureau en de personeelsleden van het bureau, alsmede hun inwonende gezinsleden.

De personeelsleden van het Europees Octrooibureau die hun werkzaamheden in Nederland uitoefenen bij het onderdeel van genoemd bureau te ’s-Gravenhage/Rijswijk, alsmede hun inwonende gezinsleden, mits zij in het bezit zijn van een door de organisatie afgegeven identiteitskaart voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort, welke tevens vrijstelt van visumplicht bij terugkeer naar Nederland. Deze identiteitskaart verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft. Voor de personeelsleden is geen tewerkstellingsvergunning vereist.

4.9. Internationale Douaneraad

De vertegenwoordigers van de lidstaten bij de Internationale Douaneraad op vergaderingen van de Raad, van het Permanente Technische Comité en de Comités van de Raad, gedurende uitoefening van hun functie en op hun reizen naar en van de plaats van samenkomst, alsmede hun echtgenoten. Als vertegenwoordigers worden mede beschouwd plaatsvervangend vertegenwoordigers, adviseurs, technische deskundigen en secretarissen van delegaties.

Bepaalde door de Raad aangewezen categorieën functionarissen van de Raad, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten. De functionarissen zullen doorgaans in het bezit zijn van een door de Secretaris-Generaal van de Raad afgegeven ‘laissez-passer’ dat tevens als document voor grensoverschrijding geldt, als bedoeld in bijlage 3, sub E, lid 3, Voorschrift Vreemdelingen.

4.10. Aziatische Ontwikkelingsbank

De vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers van de lidstaten in de Raad van bestuur van de Aziatische Ontwikkelingsbank, alsmede hun echtgenoten.

De bewindvoerders en hun plaatsvervangers, het leidinggevend en ander personeel, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten.

Bovengenoemde personen zijn te hunner legitimatie in het bezit van een certificaat, afgegeven door de Bank. Dit certificaat verliest haar geldigheid per 1 juli 2002, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

4.11. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)

De vertegenwoordigers van de lidstaten bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), hun plaatsvervangers, de raadslieden, technische deskundigen en secretarissen van delegaties, indien zij in de uitoefening van hun functie reizen, alsmede hun echtgenoten.

Bepaalde door de Secretaris-Generaal aangewezen categorieën functionarissen, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten.

4.12. Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht

De functionarissen van het Permanente Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde personen die zonder beroep zijn. De functionarissen zijn in het bezit van een door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geprivilegieerdendocument (model M81). Voor hen is geen tewerkstellingsvergunning vereist.

4.13. Iran-USA Claims Tribunal

De leden en functionarissen van het Iran-USA Claims Tribunal, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde personen die zonder beroep zijn. De functionarissen zijn in het bezit van een door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geprivilegieerdendocument (model M81).

Voor hen is geen tewerkstellingsvergunning vereist.

4.14. Internationale Dienst voor Nationaal Landbouwkundig Onderzoek (lSNAR)

De Directeur-Generaal en de overige personeelsleden van de Internationale Dienst voor Nationaal Landbouwkundig Onderzoek (ISNAR) te ’s-Gravenhage, alsmede hun inwonende gezinsleden, mits zij in het bezit zijn van een door ISNAR afgegeven identiteitskaart voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort. Deze identiteitskaart verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

Voor de Directeur-Generaal en de overige personeelsleden is geen tewerkstellingsvergunning vereist.

4.15. Technisch Centrum voor Landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (CTA)

De Directeur van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (CTA) te Ede/Wageningen en de Toegevoegd Adviseur van de Directeur. Betrokkenen zijn in het bezit van een door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geprivilegieerdendocument (model M81).

Voor hen is geen tewerkstellingsvergunning vereist.

De overige personeelsleden van bovengenoemd Centrum alsmede hun inwonende gezinsleden, mits zij in het bezit zijn van een door het Centrum afgegeven identiteitskaart voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort, welke tevens vrijstelt van visumplicht ingeval van terugkeer naar Nederland. Deze identiteitskaart verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

Voor de personeelsleden is geen tewerkstellingsvergunning vereist.

4.16. Instituut voor Nieuwe Technologieën (INTECH)

De Directeur van het Instituut voor Nieuwe Technologieën (INTECH) te Maastricht.

Indien de betrokkene niet duurzaam in Nederland verblijft, wordt hij door het ministerie van Buitenlandse Zaken in het bezit gesteld van een legitimatiebewijs. Voor hem is geen tewerkstellingsvergunning vereist. Indien de betrokkene duurzaam in Nederland verblijft (zie 1.1.1, onder b), is het gestelde onder b op hem van toepassing.

De overige personeelsleden van bovengenoemd Instituut alsmede hun inwonende gezinsleden, mits zij in het bezit zijn van een door het Instituut afgegeven identiteitskaart voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort, welke tevens vrijstelt van visumplicht ingeval van terugkeer naar Nederland. Deze identiteitskaart verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

Voor de personeelsleden is geen tewerkstellingsvergunning vereist.

4.17. African Management Services Company (AMSCO BV)

De personeelsleden van AMSCO BV te Amsterdam alsmede hun inwonende gezinsleden, mits zij in het bezit zijn van een door het bedrijf afgegeven identiteitskaart voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort. Deze identiteitskaart verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft. Voor de personeelsleden is geen tewerkstellingsvergunning vereist.

4.18. Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens (OPCW)

De Uitvoerend Secretaris, de Plaatsvervangend Uitvoerend Secretaris, de overige personeelsleden en hun inwonende gezinsleden.

Deze personen zijn in het bezit van een geprivilegieerdendocument (model M81), afgegeven door het ministerie van Buitenlandse Zaken.

4.19. Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen verantwoordelijk voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië sedert 1991

De voorzitter, leden, openbare aanklager, griffier, de overige functionarissen alsmede hun inwonende gezinsleden.

Deze personen zijn in het bezit van een geprivilegieerdendocument (model M81), afgegeven door het ministerie van Buitenlandse Zaken.

4.20. Internationale Thee Promotie Associatie (ITPA)

De vertegenwoordigers van de Leden van de Internationale Thee Promotie Associatie (ITPA) te Rotterdam gedurende de uitoefening van hun functie en op hun reizen naar en van de plaats van samenkomst, alsmede hun echtgenoten. Vertegenwoordigers zijn hoofden van delegaties en hun plaatsvervangers.

De Uitvoerend Directeur van de Associatie, zijn plaatsvervanger, alsmede hun echtgenoten en niet gehuwde kinderen die financieel van hun afhankelijk zijn en zonder beroep.

Betrokkenen zijn in het bezit van een door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geprivilegieerdendocument (model M81), dat tevens vrijstelt van de visumplicht in geval van terugkeer naar Nederland (zie bijlage 3, onder A, sub 3, Voorschrift Vreemdelingen).

De personeelsleden van bovengenoemde organisatie alsmede hun inwonende gezinsleden, mits zij in het bezit zijn van een door de Associatie afgegeven identiteitskaart voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort, dan wel van het geprivilegieerdendocument (model M81). De door de Associatie afgegeven identiteitskaart verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

B13. Verblijf voor familiebezoek

1. Inleiding

Verblijf voor familiebezoek wordt slechts voor korte duur en onder bepaalde voorwaarden toegestaan.

Verblijf voor familiebezoek wordt in beginsel voor maximaal drie maanden toegestaan.

Aan visumplichtige vreemdelingen kan voor deze periode een reisvisum worden verleend.

Niet-visumplichtige vreemdelingen kunnen gedurende hun vrije termijn voor familiebezoek in Nederland verblijven.

2. Familiebezoek voor langer dan drie maanden

Voor alle vreemdelingen uit mvv-plichtige landen die voor familiebezoek van langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven, geldt dat zij tevoren in het buitenland een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf moeten hebben ingediend en verkregen. Zij kunnen vervolgens in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van maximaal zes maanden, te berekenen vanaf de dag na inreis in Nederland.

3. Voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning

Artikel 3.29. Vreemdelingenbesluit:

1 De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan onder een beperking verband houdend met familiebezoek worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. die zes maanden of korter in Nederland wil verblijven bij een in Nederland verblijvend familielid dat rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet heeft, of Nederlander is, en

  • b. wiens terugkeer naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs is gewaarborgd.

2 In afwijking van artikel 3.75 zijn middelen van bestaan duurzaam, indien zij voor de duur van het voorgenomen verblijf van de vreemdeling beschikbaar zijn.

3 Indien het verblijf van de vreemdeling wordt bekostigd door een in Nederland gevestigd familielid of andere relatie, wordt onder voldoende middelen van bestaan verstaan een netto-inkomen, gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder. Het familielid ondertekent een garantstelling. Het model van de garantstelling wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

In aanvulling op de algemene voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in hoofdstuk B1 Regulier, dient een vreemdeling die voor familiebezoek van maximaal 6 maanden in Nederland wil verblijven, te voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

  • a. de vreemdeling dient te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding (paspoort) dat de wedertoelating tot het land van herkomst waarborgt;

  • b. de vreemdeling heeft een familierechtelijke betrekking met een Nederlander dan wel met een in Nederland verblijvend familielid, dat rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8 onder a tot en met e dan wel l van de Vreemdelingenwet; en

  • c. de vreemdeling dient te beschikken over voldoende middelen van bestaan voor de kosten van levensonderhoud gedurende het voorgenomen verblijf en over middelen (bijvoorbeeld een reisbiljet) voor de terugreis.

  • Ad b Voor verblijf voor familiebezoek worden de volgende personen als familieleden aangemerkt:

    • echtgenoten of geregistreerde partners;

    • bloedverwanten tot en met de vierde graad; en

    • aanverwanten tot en met de tweede graad.

Onder bloedverwanten wordt verstaan: ouders (1e graad), kinderen (1e graad), broers/zussen (2e graad) grootouders (2e graad), ooms/tante's (3e graad) en neven/nichten (4e graad).

Onder aanverwanten wordt verstaan: zwagers/schoonzussen (1e graad), schoonzoons/schoondochters (1e graad), schoonmoeders/schoonvaders (1e graad), stiefkinderen (1e graad), stiefouders (2e graad) en stiefbroers/stiefzussen (2e graad).

De familierechtelijke betrekking kan worden aangetoond met documenten zoals een trouwboekje, geboorteakte etc.

Indien de vreemdeling de duur van het voorgenomen verblijf niet reeds bij het indienen van de aanvraag aantoont, wordt aangenomen dat het voorgenomen verblijf zich zal uitstrekken tot één jaar na het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. De bestaansmiddelen worden dan duurzaam geacht indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, dan wel enig tussenliggend moment.

Garantstelling door familielid of andere relatie

Indien de eigen financiële middelen van de vreemdeling ontoereikend zijn, kan het verblijf slechts worden toegestaan wanneer het familielid of een andere relatie zich schriftelijk garant heeft gesteld voor de kosten van het levensonderhoud en van de terugreis. Hierbij geldt slechts dat één persoon (het familielid of de andere relatie) het verblijf kan bekostigen en garant staan.

Het familielid of een andere relatie dient te beschikken over voldoende, zelfstandig verworven middelen van bestaan voor zichzelf (en zijn gezin) en voor de kosten van het levensonderhoud van de vreemdeling voor de duur van het voorgenomen verblijf van de vreemdeling. Onder voldoende middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen, gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder.

Als het in Nederland gevestigde familielid of de in Nederland gevestigde andere relatie het verblijf van meerdere vreemdelingen wil bekostigen, geldt als voldoende middelen van bestaan een netto-inkomen, gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met voor iedere betrokken vreemdeling het bestaansminimum voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder. Als bijvoorbeeld twee vreemdelingen naar Nederland komen voor familiebezoek geldt als voldoende middelen van bestaan een netto-inkomen, gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met tweemaal het bestaansminimum voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder.

Bij de berekening van het inkomen worden de inkomsten van eventuele familie- en gezinsleden, waaronder tevens begrepen de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner, en van andere relaties van de garantsteller niet meegeteld. Indien ook de bestaansmiddelen van de garantsteller niet voldoende zijn, wordt de aanvraag afgewezen en worden de (eveneens ontoereikende) eigen financiële middelen van de vreemdeling daar niet bij opgeteld.

Het model van de garantstelling wordt bij ministeriële regeling vastgesteld (model M47).

4. Beperking, voorschriften, arbeidsmarktaantekening

Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘voor familiebezoek bij ……. (naam familielid) van ten hoogste zes maanden’. Arbeid niet toegestaan.

EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘voor familiebezoek bij ……..(naam familielid) van ten hoogste zes maanden’. Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.

Voorschriften

Artikel 3.7. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan als voorschrift tot het stellen van zekerheid worden verbonden:

  • a. het deponeren van een waarborgsom ter dekking van de kosten, verbonden aan de reis van de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd;

  • b. de schriftelijke garantstelling door een solvabele derde voor de kosten die voor de Staat en andere openbare lichamen uit het verblijf van de houder van de verblijfsvergunning kunnen voortvloeien, alsmede voor de kosten van diens reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd, en

  • c. het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

2 In plaats van een waarborgsom kan een passagebiljet worden gedeponeerd.

3 In plaats van zekerheid, gesteld overeenkomstig het eerste lid, onder a of b, kan zakelijke zekerheid worden gesteld.

4 Het voorschrift, bedoeld in het eerste lid, onder a, wordt niet aan de verblijfsvergunning verbonden dan op aanwijzing van Onze Minister.

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting, tenzij de betrokkene reeds verplicht verzekerd is ingevolge de Ziekenfondswet.

B14. Molukkers

1. Inleiding

De Wet van 9 september 1976, Stb. 468, houdende regelen omtrent de positie van in Nederland wonende Molukkers die niet het Nederlanderschap bezitten (Wet betreffende de positie van Molukkers) is op 1 januari 1977 in werking getreden.

Met betrekking tot Molukkers dient onderscheid te worden gemaakt tussen:

Een voornemen om (voortgezet) verblijf aan Molukkers, als hier bedoeld, te ontzeggen, dient evenwel steeds te worden voorgelegd aan de Minister van Justitie door middel van een formulier (model M63).

Wanneer met betrekking tot de interpretatie van bepalingen van de Wet betreffende de positie van Molukkers vragen rijzen, dient contact te worden opgenomen met de IND.

Verder zij erop gewezen dat ten aanzien van een Molukker, die op grond van voormelde wet wordt behandeld als Nederlander, in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens dient te zijn aangetekend: ‘Behandeld als Nederlander.’

N.B. Artikel 6, eerste lid, van de Wet betreffende de positie van Molukkers verklaart ten aanzien van de verkrijging en het verlies van de behandeling als Nederlander o.m. artikel 2 van de Rijkswet op het Nederlanderschap van overeenkomstige toepassing. Dat betekent, dat de verkrijging en het verlies van de behandeling als Nederlander in beginsel geen terugwerkende kracht hebben.

2. De behandeling als Nederlander

Bij de toepassing van de Nederlandse wetgeving worden de hierna vermelde personen als Nederlander behandeld. Dit kunnen zowel Molukkers zijn die staatloos zijn dan wel een vreemde (bijvoorbeeld de Indonesische) nationaliteit bezitten:

  • a. Molukkers, die in groepsverband in 1951 of 1952 naar Nederland zijn overgebracht, en die op 1 januari 1977 woonplaats of werkelijk verblijf in Nederland hadden en niet het Nederlanderschap bezitten (artikel 1 Faciliteitenwet);

  • b. niet-Nederlandse kinderen van een vader of moeder, die de behandeling als Nederlander geniet of, indien nog in leven, zou hebben genoten, mits deze kinderen op 1 januari 1977 woonplaats of werkelijk verblijf in Nederland hadden (artikel 2 Faciliteitenwet);

  • c. Molukkers, welke met de onder a en b bedoelde personen nauwe maatschappelijke banden hebben, die zich vóór 1 oktober 1965 in Nederland hebben gevestigd en die op het tijdstip van het indienen van een verzoek om behandeling als Nederlander woonplaats of werkelijk verblijf in Nederland hebben. Hun behandeling als Nederlander blijkt uit een door de Minister van Justitie afgegeven verklaring (artikel 3, eerste lid, Faciliteitenwet). Met personen met nauwe maatschappelijke banden worden Molukkers bedoeld die in het kader van gezinshereniging in Nederland zijn toegelaten en Molukkers die voor 1 oktober 1965 al een behandeling als Nederlander verkregen;

  • d. kinderen van Molukkers bedoeld onder c, met dien verstande dat de kinderen ten tijde van het indienen van het verzoek om behandeling als Nederlander door hun ouder(s) woonplaats of werkelijk verblijf in Nederland hadden (artikel 3, tweede lid, Faciliteitenwet);

  • e. kinderen geboren na 1 januari 1977, maar voor 1 januari 1985, uit een moeder die ten tijde van de geboorte van het kind de behandeling als Nederlander genoot dan wel later die behandeling heeft verkregen. Deze kinderen verkrijgen de behandeling als Nederlander vanaf de geboorte dan wel het tijdstip waarop de moeder de behandeling als Nederlander heeft verkregen (artikel 6, tweede lid, Faciliteitenwet);

  • f. kinderen die na 1 januari 1977, maar voor 1 januari 1985, krachtens een beslissing van een Nederlandse, Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse rechter adoptiefkinderen zijn geworden van een vrouw die ten tijde van de adoptie van het kind de behandeling als Nederlander genoot dan wel deze op een later tijdstip heeft verkregen. De adoptiefkinderen verkrijgen de behandeling als Nederlander vanaf de adoptie dan wel het tijdstip waarop de moeder de behandeling als Nederlander heeft verkregen (artikel 6, derde lid, Faciliteitenwet);

  • g. de niet-Nederlandse vrouw of man die 3 jaar of langer de echtgeno(o)t(e) is van een persoon als bedoeld onder a of b, die niet uit eigen hoofde de behandeling als Nederlander geniet en die behandeling heeft verkregen door de wil daartoe kenbaar te maken aan de daartoe bevoegde autoriteit (artikel 8, eerste lid, Faciliteitenwet). Vóór 20 december 1991 gold ten aanzien van het huwelijk niet een bepaalde termijn;

  • h. de niet-Nederlandse vrouw of man, die de echtgeno(o)t(e) is van een Molukker bedoeld onder c, die niet reeds uit eigen hoofde de behandeling als Nederlander geniet en die behandeling heeft verkregen door de wil daartoe kenbaar te maken aan de burgemeester van zijn of haar woonplaats (artikel 8, tweede lid, Faciliteitenwet);

  • i. kinderen geboren op of na 1 januari 1985, van wie ten tijde van hun geboorte de vader of de moeder recht heeft op behandeling als Nederlander, alsmede het kind van een Molukker die de behandeling als Nederlander verkreeg en overleden is voordat het kind werd geboren (artikel 6, eerste lid, Faciliteitenwet). Dit gold ook vóór 1 januari 1985. Echter, toen kon de behandeling als Nederlander alleen aan de moeder worden ontleend, indien de vader wettelijk onbekend was of indien het in het Koninkrijk geboren kind aan de vader geen nationaliteit ontleende. Bij wet van 4 december 1991, Stb. 672, tot wijziging van de Wet betreffende de positie van Molukkers, is dat hersteld (zie onder e);

  • j. de tussen 1 januari 1977 en 1 april 2003 door een Molukker, die de behandeling als Nederlander geniet, erkende minderjarige kinderen (artikel 6, eerste lid, Faciliteitenwet);

  • k. de kinderen van de onder j. bedoelde erkende kinderen, die gedeeld hebben in de verkrijging van de behandeling als Nederlander (artikel 6, eerste lid, Faciliteitenwet).

Artikel 6, eerste lid, Faciliteitenwet verklaart ten aanzien van de verkrijging en het verlies van de behandeling als Nederlander de artikelen 2, 3, 4, 5, 5a, 5b, 5c, 6, eerste lid, onderdeel c en d, tweede tot en met het vijfde lid alsmede het zevende lid, 14, 15, 15A, 16, 16A, 27, eerste lid en 28 van de Rijkswet op het Nederlanderschap alsmede de artikelen II, III, IV en V van de Rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap van 21 december 2000, Stb. 618, van overeenkomstige toepassing.

Voor de nadere uitwerking van artikel 6, eerste lid, Faciliteitenwet wordt verwezen naar TBN 2005/4 . Dit TBN zal uiteindelijk in de bundel ‘Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003’ in een afzonderlijk onderdeel worden opgenomen.

Bij het niet inwilligen van een aanvraag om een verblijfsvergunning van personen die de status van behandeling als Nederlander hebben bezeten en deze daarna hebben verloren, dient de zaak voorgelegd te worden aan de Minister (zie artikel 3.11, onder d, Voorschrift Vreemdelingen)’.

3. Bewijs dat men als Nederlander dient te worden behandeld

Aan de persoon die de behandeling als Nederlander geniet, wordt op zijn verzoek een verklaring afgegeven dat hij overeenkomstig de bepalingen van de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander wordt behandeld. Deze verklaring wordt afgegeven door de burgemeester van zijn woonplaats of werkelijke verblijfsplaats, of indien de verzoeker buiten Nederland woont door de burgemeester van de gemeente waar hij laatstelijk woonplaats of werkelijk verblijf heeft gehad. Indien de burgemeester weigert een dergelijke verklaring af te geven, kan de verzoeker zich wenden tot de Minister van Justitie met het verzoek dat alsnog een verklaring wordt afgegeven (artikel 7 Wet betreffende de positie van Molukkers).

Uiteraard kan ook de door de Minister van Justitie ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet betreffende de positie van Molukkers, afgegeven verklaring dienen als bewijs dat men als Nederlander dient te worden behandeld

4. Reisdocumenten

Molukkers, die op grond van de Faciliteitenwet als Nederlander worden behandeld, kunnen in het bezit zijn van (een van) de volgende paspoorten:

  • Nederlands nationaal paspoort, waarin als nationaliteit ‘Nederlandse’ is vermeld;

  • Europese Identiteitskaart, waarin als nationaliteit ‘Nederlandse’ is vermeld;

  • Nederlandse Identiteitskaart, waarin als nationaliteit ‘Nederlandse’ is vermeld;

  • Faciliteitenpaspoort; dit is een Nederlands paspoort met de aantekening dat de houder als Nederlander wordt behandeld op grond van de Wet van 9 september 1976, Stb 468;

  • Nederlands paspoort voor vreemdelingen;

  • Indonesisch paspoort;

  • Een ander vreemd paspoort.

B15. Kennismigranten

1. Inleiding

Dit hoofdstuk regelt het verblijf van vreemdelingen die als kennismigrant een bijdrage leveren aan de Nederlandse kenniseconomie. Het betreft dus vreemdelingen die verblijf als kennismigrant beogen dan wel in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’. Vreemdelingen die arbeid in loondienst, anders dan als kennismigrant, of arbeid als zelfstandige verrichten, vallen onder het bepaalde in hoofdstuk B5 van de Vreemdelingencirculaire.

In aanvulling op de algemene voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd genoemd in hoofdstuk B1 van de Vreemdelingencirculaire, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’ de in dit hoofdstuk neergelegde bijzondere voorwaarden, zoals het overleggen van een verklaring door de werkgever (B15/4.1) en het voldoen aan het looncriterium (B15/5.1).

2. Samenhang Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen

Het verbod om vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning te werk te stellen is op grond van artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen niet van toepassing op de tewerkstelling van kennismigranten. De kennismigranten wier werkgevers ingevolge artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen niet langer hoeven te beschikken over een tewerkstellingsvergunning, kunnen voor de duur van maximaal vijf achtereenvolgende jaren in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als kennismigrant. Deze beperking is opgenomen in artikel 3.4, eerste lid, onder y, van het Vreemdelingenbesluit.

3. De kennismigrant

Voor de definiëring van kennismigranten is in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen gekozen voor een eenduidig en objectief criterium, namelijk het looncriterium.

Het looncriterium is voor kennismigranten die op het moment van de aanvraag dertig jaar en ouder zijn, een bruto jaarloon van € 45.000. Het bedrag met betrekking tot de vreemdeling van dertig jaar en ouder wordt jaarlijks per 1 januari door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid herzien met de procentuele wijziging van het meest recente indexcijfer der CAO-lonen, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Is de kennismigrant jonger dan dertig jaar, dan dient het bruto jaarloon tenminste gelijk te zijn aan het bedrag genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Ziekenfondswet dat per 1 januari 2005 is vastgesteld op € 33.000. Verwezen wordt naar de relevante Wijzigingsbesluiten Vreemdelingencirculaire normbedragen die zijn opgenomen in hoofdstuk C2 onder “Bijzonder beleid”.

Laatstgenoemde categorie blijft ook na hun dertigste kennismigrant, zolang de kennismigrant in dienst is van dezelfde werkgever en hij tenminste een bruto jaarloon, gelijk aan het bedrag genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Ziekenfondswet, verdient.

Voorts worden promovendi, ongeacht hun leeftijd, in dienst van onderwijs- of onderzoeksinstellingen, en daarnaast universitaire docenten en postdoctoralen onder de dertig jaar aangemerkt als kennismigrant. Voor hen geldt geen looncriterium.

Uitgezonderd van verblijf als kennismigrant zijn beroepssporters in het betaalde voetbal, geestelijke voorgangers en godsdienstleraren, en vreemdelingen die werkzaamheden verrichten die geheel of ten dele bestaan in het verrichten van seksuele handelingen met derden of voor derden.

Aan vreemdelingen die voldoen aan het looncriterium dan wel aan de kwalificatie van promovendus, of van universitair docent dan wel postdoctoraal jonger dan dertig jaar, kan verblijf als kennismigrant worden toegestaan mits de werkgever bij wie zij in dienst treden op grond van een ondertekende verklaring (model M140), is toegelaten tot de kennismigrantenregeling. Zie voor deze verklaring B15/4.1.

4. De procedurele aspecten

De toelatingsprocedure met betrekking tot de kennismigranten behelst een versnelde procedure. Dit betekent dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in de regel binnen twee weken na ontvangst van een verzoek om advies of een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning zal beslissen, mits het verzoek of de aanvraag op de voorgeschreven wijze is ingediend, is voorzien van alle vereiste stukken, en geen nader onderzoek is vereist. In enkele hierna te noemen gevallen is de behandeltermijn van twee weken niet van toepassing.

4.1. De verklaring van de werkgever (model M140)

Artikel 3.25a. Voorschrift Vreemdelingen:

Het model van de verklaring, bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen is opgenomen in bijlage 12a van deze regeling.

Slechts werkgevers die in Nederland gevestigd zijn kunnen een beroep op de kennismigrantenregeling doen. De regeling is niet van toepassing op werkgevers die in het buitenland gevestigd zijn, tenzij tevens sprake is van een vestiging in Nederland. De verklaring dient steeds door de in Nederland gevestigde werkgever te worden ondertekend.

Om in aanmerking te komen voor de versnelde procedure voor toelating van kennismigranten, dient de werkgever een volledig ingevulde en ondertekende verklaring (model M 140) in te dienen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het gaat hier om de verklaring, bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.

In deze verklaring geeft de werkgever garanties met betrekking tot onder meer de volledigheid van het verzoek om advies in verband met de afgifte van een mvv of de aanvraag om een verblijfsvergunning die hij ten behoeve van of namens de kennismigrant indient, het voldoen aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant door de vreemdeling en het niet ten koste komen van de Nederlandse Staat van het verblijf van kennismigranten. Daarnaast neemt de werkgever de verplichting op zich de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te informeren zodra de situatie van de werknemer zich wijzigt. Doordat de werkgever een aantal verplichtingen op zich neemt, wordt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in staat gesteld de aanvragen om verblijf als kennismigrant via een versnelde procedure af te doen.

Nu de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zich verplicht tot een versnelde procedure, is het voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van belang om vast te stellen of het aannemelijk is dat de werkgever de verplichtingen die hij in de verklaring aangaat, ook daadwerkelijk zal (kunnen) nakomen. Daarom dient de werkgever bij de verklaring steeds de volgende stukken te overleggen:

  • een bewijs van inschrijving in het Handelsregister, niet ouder dan dertig dagen, verstrekt door de Kamer van Koophandel dan wel een bewijs waaruit blijkt dat inschrijving in het Handelsregister niet verplicht is;

  • (indien van toepassing) een bewijs dat het een bekostigde of aangewezen onderwijsinstelling of een van overheidswege direct of indirect, geheel of gedeeltelijk bekostigde of gesubsidieerde onderzoeksinstelling betreft;

  • een verklaring betalingsgedrag, afgegeven door de Belastingdienst;

  • een verklaring premieafdracht, afgegeven door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).

Als de werkgever verzuimt deze stukken samen met de verklaring te overleggen, worden deze ten behoeve van een versnelde behandeling van verzoeken om advies of aanvragen van kennismigranten die de werkgever in dienst wil nemen, alsnog overgelegd bij het eerste verzoek om advies in verband met de afgifte van een mvv of bij de eerste aanvraag ter verlening van een verblijfsvergunning. De –alsnog- overgelegde stukken worden bij de beoordeling van het verzoek om advies of de verblijfsaanvraag betrokken. Als de stukken niet of niet volledig zijn overgelegd, is de behandeltermijn van twee weken niet van toepassing.

Als de stukken niet of niet volledig zijn overgelegd dan wel de inhoud van de stukken daartoe aanleiding geeft, kan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nader onderzoek (laten) doen naar de werkgever. De gebruikelijke behandeltermijn van 2 weken is in het geval van nader onderzoek niet van toepassing.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verstrekt een negatief advies aan de werkgever dan wel wijst de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning af als niet aannemelijk is dat de werkgever de in overgelegde verklaring neergelegde verplichtingen zal (kunnen) nakomen.

De verklaring kan worden verkregen via de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (www.ind.nl), onder de kennismigrantenmodule.

De verklaring dient elektronisch door de werkgever te worden ingevuld. De door de werkgever ingevulde en ondertekende verklaring (de printversie) dient, met de hierboven vermelde stukken, door de werkgever per post te worden verzonden naar:

Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)

Loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)

Postbus 3022,

2280 GA Rijswijk

Het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)

Als het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de volledig ingevulde en ondertekende verklaring, vergezeld van de hierboven genoemde stukken heeft ontvangen, stuurt het loket de werkgever een ontvangstbevestiging. Als de te overleggen stukken geheel of gedeeltelijk ontbreken, wordt de werkgever erop gewezen dat de ontbrekende stukken alsnog in het kader van het eerste verzoek om advies in verband van de afgifte van een mvv dan wel de eerste verblijfsaanvraag dienen te worden overgelegd. Bij de ontvangstbevestiging krijgt de werkgever een toegangscode waarmee hij op de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (www.ind.nl) toegang krijgt tot:

  • het formulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv kennismigrant’ (model M141);

  • het aanvraagformulier: aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant of wijziging beperking zonder mvv (model M58);

  • het aanvraagformulier: aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant met mvv (model M59).

4.2. Verzoek om advies

Voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een mvv bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland dient de werkgever in Nederland door middel van het formulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv kennismigrant’ (model M141) te verzoeken om een advies in verband met het voornemen van de kennismigrant om een mvv aan te vragen in het buitenland.

Het model M141

Het formulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv kennismigrant’ (model M 141) kan worden verkregen via de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (www.ind.nl), en wel op de kennismigrantenmodule. De werkgever vult het formulier elektronisch in en verzendt het ingevulde en ondertekende formulier (de printversie), vergezeld van de vereiste stukken, per post naar het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Gezinsleden

De werkgever kan namens de gezinsleden van de kennismigrant, die verblijf in Nederland bij de kennismigrant beogen, verzoeken om afgifte van een mvv. In dat geval dient de werkgever het verzoek om advies ten behoeve van de gezinsleden gelijktijdig in met het verzoek om advies ten behoeve van de kennismigrant. De werkgever kan alleen ten behoeve van de echtgeno(o)t(e) of (geregistreerde) partner, alsmede ten behoeve van de minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin, een verzoek om advies indienen. De algemene bepalingen, uitgezonderd de middelen van bestaan, van de hoofdstukken B1 en B2 van de Vreemdelingencirculaire zijn van toepassing, tenzij navolgend anders is bepaald.

De verzoeken om advies ten behoeve van gezinsleden die niet tegelijk met het verzoek om advies ten behoeve van de kennismigrant worden ingediend, worden door middel van een model M138 ingediend. Het ingevulde formulier dient, vergezeld van de vereiste stukken, per post te worden verzonden naar de Visadienst.

De beslistermijn van twee weken geldt niet voor de verzoeken om advies ten behoeve van de gezinsleden die verblijf bij een kennismigrant beogen en die niet tegelijk met het verzoek om advies ten behoeve van de kennismigrant zijn ingediend. Deze verzoeken worden niet in behandeling genomen door het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en maken geen deel uit van de versnelde procedure.

4.3. Aanvraag om een verblijfsvergunning

Artikel 3.26a. Voorschrift Vreemdelingen:

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder de beperking genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder y, van het Besluit, wordt gedaan door indiening van een formulier van het in bijlage 13 bij deze regeling met de letter b aangeduide model.

Artikel 3.33a. Voorschrift Vreemdelingen :

1 De aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

2 In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking, genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder s van het Besluit, ingediend bij de korpschef van de politieregio waar de aangifte is gedaan.

3 In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder de beperking genoemd in artikel 3.4, eerste lid, onder y van het Besluit, ingediend bij het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning als kennismigrant wordt door de vreemdeling in persoon dan wel schriftelijk, al of niet door tussenkomst van de werkgever, ingediend bij het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), en wel door middel van een aanvraagformulier:

  • aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant of wijziging beperking zonder mvv (model M58); of

  • aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant met mvv (model M59).

Het verkrijgen van het aanvraagformulier (model M58 of M59)

Het aanvraagformulier kan worden verkregen via de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (www.ind.nl), en wel op de kennismigrantenmodule. Het aanvraagformulier dient elektronisch te worden ingevuld.

De werkgever dient het ingevulde en door de kennismigrant ondertekende aanvraagformulier (de printversie), vergezeld met de vereiste stukken, per post te verzenden naar het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Als de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt, de aanvraag persoonlijk wil indienen bij het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), maakt hij daartoe een afspraak met het loket.

Gezinsleden

De werkgever of de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt, kan met het formulier voor een aanvraag ter verlening van een verblijfsvergunning voor een kennismigrant (model M58 en M59) tevens een verblijfsaanvraag doen voor de meegereisde echtgeno(o)t(e), (geregistreerde) partner en/of de minderjarige kinderen. Het aanvraagformulier wordt door zowel de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt als door zijn gezinsleden ondertekend.

De aanvragen om een verblijfsvergunning van gezinsleden worden alleen door het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) behandeld als deze gelijktijdig met de aanvraag om een verblijfsvergunning van de kennismigrant zijn ingediend. Als de kennismigrant al in het bezit is van een verblijfsvergunning en zijn gezinsleden op een later moment een aanvraag om een verblijfsvergunning indienen, moeten de gezinsleden hun aanvraag indienen middels de reguliere aanvraagformulieren (model M35-A, dan wel model M35-A-1), die verkrijgbaar zijn bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente van hun woonplaats. Deze aanvraag dient bij de Burgemeester van hun woon- of verblijfsplaats te worden ingediend.

Ook de aanvragen van gezinsleden die gelijktijdig met de aanvraag van de kennismigrant worden ingediend kunnen niet altijd binnen twee weken worden behandeld, bijvoorbeeld omdat andere, buiten de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gelegen procedures zoals inschrijving van het huwelijk in de Gemeentelijke Basis Administratie, moeten worden afgerond voordat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een beslissing kan nemen op de aanvraag.

Wijziging beperking

De beslistermijn van twee weken is niet van toepassing op aanvragen om wijziging van de beperking waaronder eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend in de beperking ‘verblijf als kennismigrant’. Hierbij kan worden gedacht aan het geval dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, deze beperking wil wijzigen in de beperking ‘verblijf als kennismigrant’.

4.3.1. Leges

Betaling van de door de betrokken vreemdeling(en) verschuldigde leges vindt plaats door de werkgever door middel van een machtiging tot automatische incasso. Deze machtiging wordt door de werkgever bij elke individuele aanvraag afgegeven. Ten behoeve van de automatische incasso geeft de werkgever een Nederlands bankrekeningnummer op. Als de werkgever geen machtiging tot automatische incasso afgeeft bij de aanvraag ontvangt de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt een factuur met een acceptgiro van KPMG ter betaling van de verschuldigde leges. De beslistermijn van twee weken is dan niet van toepassing.

4.3.2. TBC-verklaring

Artikel 3.79. Vreemdelingenbesluit

1 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan slechts op grond van artikel 16, eerste lid, onder e, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling niet bereid is een onderzoek naar of behandeling voor tuberculose te ondergaan of daaraan niet meewerkt.

2 De aanvraag kan niet op grond van artikel 16, eerste lid onder e, van de Wet worden afgewezen, indien de vreemdeling de nationaliteit bezit van een bij ministeriële regeling vast te stellen landen.

Bij de aanvraag om een verblijfsvergunning voegt de kennismigrant dan wel voegen de kennismigrant en diens gezinsleden een kopie van de ingevulde en ondertekende TBC-verklaring (model M38) ten aanzien van de bereidheid om een TBC-onderzoek te ondergaan en aan een dergelijk onderzoek mee te werken. De vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt meldt zich met de originele TBC-verklaring tot de GGD voor het ondergaan van een TBC-onderzoek. Op grond van de ondertekende verklaring kan de verblijfsvergunning worden verleend. Achteraf stelt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), op basis van opgave door de GGD, vast of betrokkene aan de verplichting om een TBC-onderzoek te ondergaan heeft voldaan. Indien blijkt dat zulks niet het geval is wordt de vergunning voor verblijf als kennismigrant ingetrokken op grond van het feit dat onjuiste gegevens zijn verstrekt.

4.3.3. Sticker verblijfsaantekeningen algemeen (model M 77-A)

Artikel 3.9. Voorschrift Vreemdelingen

1 Documenten of schriftelijke verklaringen waaruit het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a, b, d, e, f, g - laatstgenoemde twee onderdelen voor zover sprake is van een aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning bedoeld in artikel 14 – alsmede i en l van de Wet blijkt, worden verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

2 Documenten of schriftelijke verklaringen waaruit het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder c, f, g - laatstgenoemde twee onderdelen voor zover er sprake is van een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 en 33 – alsmede j en k van de Wet blijkt, worden verstrekt door de korpschef van het regionale politiekorps van de gemeente waarin de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft.

3 In afwijking van het eerste lid geschiedt de afgifte van documenten of schriftelijke verklaringen waaruit rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder f, van de Wet blijkt - voor zover sprake is van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet onder de beperking genoemd in artikel 3.4, eerste lid onder y, van het Besluit- door het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

De werkgever neemt contact op met het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voor een afspraak om ter plaatse van voornoemd loket de sticker ‘Verblijfsaantekening algemeen’(bijlage 7g Voorschrift Vreemdelingen) in het reisdocument van de kennismigrant(en) en eventuele gezinsleden te laten plaatsen. Daartoe meldt de vreemdeling dan wel de werkgever zich met het paspoort van de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt, en eventuele gezinsleden, bij het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Indien de kennismigrant in het bezit is van een mvv wordt op de sticker aangetekend: ‘Arbeid toegestaan; tewerkstellingsvergunning niet vereist’. Dit geldt ook voor diens echtgeno(o)t(e) of partner.

Indien de kennismigrant niet over een mvv beschikt wordt de volgende arbeidsmarktaantekening geplaatst: ‘Arbeid niet toegestaan; tewerkstellingsvergunning vereist’. Dit geldt ook voor diens echtgeno(o)t(e) of partner.

Daarna dient de vreemdeling zich bij de gemeente, waarin hij woonachtig is, te vervoegen met het oog op inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie. Afgifte van het verblijfsdocument geschiedt door de gemeente na de inwilliging van de aanvraag.

Voor de kennismigrant die op grond van artikel 17, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet is vrijgesteld van het mvv-vereiste, staat de mogelijkheid open om bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv aan te vragen ten einde zijn verblijfsaanspraak vooraf te laten toetsen (zie paragraaf B1/1.2.1). De werkgever in Nederland kan voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een mvv middels het formulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv kennismigrant’ (model M 141) verzoeken om een advies omtrent de afgifte van een mvv (zie verder paragraaf B15/4.2).

5. Looncriterium

5.1. Het looncriterium

Het looncriterium is een bijzondere voorwaarde voor verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant en wordt derhalve onderscheiden van het vereiste duurzaam te beschikken over voldoende zelfstandig verworven middelen van bestaan.

De vreemdeling die verblijf beoogt als kennismigrant en die ouder is dan dertig jaar, dient uit wettelijk toegestane arbeid in loondienst voor één en dezelfde werkgever een bruto jaarloon te ontvangen ten minste ter hoogte van een bedrag dat jaarlijks door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt vastgesteld. Voor 2005 bedraagt dit bedrag € 45.000 bruto per jaar. De vereiste premies en belastingen moeten worden afgedragen.

Het bruto jaarloon van kennismigranten, jonger dan dertig jaar, dient ten minste gelijk te zijn aan het bedrag genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Ziekenfondswet. Verwezen wordt naar de relevante Wijzigingsbesluiten Vreemdelingencirculaire normbedragen die zijn opgenomen in hoofdstuk C2 onder “Bijzonder beleid”. Voor 2005 is dit bedrag vastgesteld op € 33.000. Voor de jaarlijkse vaststelling van de hoogte van dit loon geldt wat hierboven is vermeld voor kennismigranten van dertig jaar en ouder.

Op het moment dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning als kennismigrant de leeftijd van dertig jaar bereikt, blijft de vreemdeling, ongeacht de functie die hij vervult, gelet op het gestelde in de toelichting van het Besluit van 28 september 2004 tot wijziging van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen voldoen aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant, mits hij nog steeds voldoet aan de jaarloonbepalingen die voor hem golden bij de eerste verlening van de verblijfsvergunning als kennismigrant en hij niet van werkgever is veranderd. Indien de vreemdeling na het bereiken van het dertigste levensjaar van werkgever verandert en hij verblijf als kennismigrant blijft beogen, dient hij te voldoen aan het jaarloonvereiste voor vreemdelingen van dertig jaar en ouder zoals door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is vastgesteld.

Uitzondering op het looncriterium

Indien de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt, aan de hand van een arbeidsovereenkomst of een aanstellingsbesluit kan aantonen dat hij werkzaam zal zijn bij een onderwijs- of onderzoeksinstelling als promovendus (ongeacht de leeftijd) of als universitair docent dan wel postdoctoraal jonger dan dertig jaar, kan hem verblijf als kennismigrant worden toegestaan, zonder dat hij hoeft te voldoen aan het looncriterium zoals dat door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is vastgesteld voor verblijf als kennismigrant. Alsdan geldt het middelenvereiste onverkort (zie B1).

5.1.1. Bestanddelen bruto jaarloon

In tegenstelling tot het middelenvereiste wordt bij de beoordeling van het looncriterium uitsluitend betekenis toegekend aan het loon in geld. Het gaat daarbij om het vaste contractueel overeengekomen en in geld vastgestelde bruto loon. De waarde van niet in geld uitgekeerd loon en de waarde van onzekere loonbestanddelen als overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen uit fondsen worden derhalve niet meegeteld. Vaste toeslagen zoals de vakantietoeslag en een dertiende maand kunnen bij dit bruto loon wel worden meegerekend.

5.1.2. Bewijsmiddelen looncriterium

Het beschikken over inkomen uit arbeid in loondienst wordt in het kader van dit beleidsonderdeel aangetoond door het overleggen van:

  • een afschrift van de arbeidsovereenkomst of het aanstellingsbesluit; in het geval van een aanstelling als promovendus of universitair docent dan wel postdoctoraal moet in het aanstellingsbesluit of de arbeidsovereenkomst dan wel in een bijlage daarbij zijn aangegeven de functieduiding en de functiecode zoals gedefinieerd in het universitair functieordeningssysteem (UFO);

  • een ingevulde loonstaat conform de bijlage die is opgenomen in het Handboek Loonheffing en premies werknemersverzekeringen 2004, uitgegeven door de Belastingdienst en UWV, voorzien van een handtekening van de werkgever en een bedrijfsstempel;

  • indien in het kader van de zogenaamde 30%-regeling een netto jaarloon wordt uitbetaald dat lager is dan het vereiste bruto jaarloon: een berekening waaruit blijkt wat het bruto loon geweest zou zijn;

  • indien sprake is van een overplaatsing in concernverband en geen arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met het in Nederland gevestigde onderdeel dient in ieder geval een verklaring van het (moeder)bedrijf in het buitenland en een werkgeversverklaring van het in Nederland gevestigde onderdeel te worden overgelegd. Uit de verklaring van het moederbedrijf dient te blijken voor welke duur de kennismigrant wordt overgeplaatst en de hoogte van het bruto jaarloon.

In het geval (één van) de in paragraaf 4.1 genoemde bij de verklaring te overleggen stukken niet door de werkgever met de ondertekende verklaring zijn overgelegd, overlegt de werkgever deze alsnog bij het eerste verzoek om advies in verband met de afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf of de eerste verblijfsaanvraag met het oog op een versnelde behandeling en ter beoordeling van de vraag of de werkgever de in het kader van de verklaring aangegane verplichtingen daadwerkelijk zal (kunnen) nakomen.

5.1.3. Kortlopende arbeidsovereenkomsten

Indien de vreemdeling beschikt over een arbeidsovereenkomst voor een kortere duur dan één jaar, dient de vreemdeling gedurende de duur van de arbeidsovereenkomst naar rato te voldoen aan het criterium van het bruto jaarloon. De vreemdeling dient derhalve een loon in geld te genieten dat de uitkomst is van de rekensom: geldend looncriterium, gedeeld door twaalf en vermenigvuldigd met het aantal maanden van de arbeidsovereenkomst.

5.2. Zelfstandige, voldoende en duurzame middelen

Indien een vreemdeling voldoet aan het looncriterium wordt zondermeer aangenomen dat hij voldoet aan het vereiste om duurzaam te beschikken over voldoende zelfstandig verworven middelen van bestaan.

Indien de vreemdeling niet voldoet aan het looncriterium maar aan de hand van een arbeidsovereenkomst of aanstellingsbesluit aantoont dat hij werkzaam zal zijn bij een onderwijs- of onderzoeksinstelling als promovendus, of als universitair docent dan wel postdoctoraal jonger dan 30 jaar, kan hem verblijf als kennismigrant worden toegestaan maar geldt het middelenvereiste onverkort (zie B1).

6. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

Artikel 3.57. Vreemdelingenbesluit :

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, wordt, behoudens artikel 3.68, verleend voor ten hoogste één jaar en kan met ten hoogste één jaar worden verlengd.

Artikel 3.59a. Vreemdelingenbesluit :

In afwijking van artikel 3.57 kan de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als kennismigrant als bedoeld in artikel 1d van het besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen worden verleend voor de duur van maximaal 5 jaar.

Artikel 3.68. Vreemdelingenbesluit :

In afwijking van de artikelen 3.57 tot en met 3.67 wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend met een geldigheidsduur die één maand korter is dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven.

De verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant wordt verleend voor de duur van de arbeidsovereenkomst tot een maximum van 5 jaar.

De verblijfsvergunning kan voor 5 jaar worden verleend als de vreemdeling, die verblijf als kennismigrant beoogt, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd overlegt. Als de vreemdeling, die verblijf als kennismigrant beoogt, een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft wordt de verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant voor ten hoogste de duur van de arbeidsovereenkomst afgegeven.

Als de geldigheidsduur van het paspoort van de kennismigrant op de dag waarop de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als kennismigrant wordt ingediend korter is dan de duur van de arbeidsovereenkomst, wordt de verblijfsvergunning voor de duur van één maand korter dan de geldigheidsduur van het paspoort verleend.

De vreemdeling die in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning als kennismigrant hoeft geen wijziging van de beperking aan te vragen als hij van werkgever verandert mits nog steeds aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant wordt voldaan.

Gezinsleden

Echtgenoten en partners van kennismigranten krijgen op grond van artikel 3.57 Vreemdelingenbesluit een verblijfsvergunning voor de duur van één jaar. Na één jaar kan op grond van artikel 3:67, eerste lid, onder a ,Vreemdelingenbesluit de verblijfsvergunning worden verlengd voor de duur van vijf jaren (verwezen wordt naar hoofdstuk B2). Voor minderjarige kinderen van kennismigranten wordt tevens verwezen naar het bepaalde in hoofdstuk B2.

7. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschriften

Beperking

Indien aan de voorwaarden van het bepaalde in dit hoofdstuk wordt voldaan, wordt aan de vreemdeling op grond van artikel 3.4, derde lid, onder y, van het Vreemdelingenbesluit een verblijfsvergunning verleend onder de beperking “verblijf als kennismigrant”.

Arbeidsmarktaantekening

Op het verblijfsdocument wordt de aantekening geplaatst: “Andere arbeid niet toegestaan. Beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht”.

De arbeidsmarktaantekening “andere arbeid niet toegestaan” houdt in dat een vreemdeling, die in het bezit is van een verblijfsvergunning als kennismigrant, uitsluitend arbeid als kennismigrant mag verrichten.

In het geval de kennismigrant drie onafgebroken jaren in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning als kennismigrant en hij daarna wijziging van de beperking in arbeid in loondienst aanvraagt, krijgt hij de arbeidsmarktaantekening ”arbeid vrij toegestaan; twv niet vereist”.

Gezinsleden

De verblijfsvergunning aan echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner wordt verleend onder de beperking “verblijf bij echtgeno(o)t(e)/geregistreerd)partner/ouder…(naam). Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist”. De verblijfsvergunning aan minderjarige kinderen wordt verleend onder de beperking “gezinshereniging bij …(naam ouder(s)). Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist”.

Voorschriften

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting tenzij de vreemdeling reeds verplicht verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet.

8. Wijziging van werkgever, zoekperiode, af- en aanmelding en intrekking

8.1. Wijziging van werkgever

Indien de kennismigrant van werkgever verandert, moet hij nog steeds voldoen aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant. Op de nieuwe werkgever rust de verplichting aan het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te melden dat betrokken kennismigrant in dienst is getreden en daarbij een arbeidsovereenkomst, een werkgeversverklaring en een ingevulde loonstaat te overleggen.

Indien de kennismigrant van werkgever verandert en hij een brutoloon verdient dat beneden het aan kennismigranten te stellen looncriterium ligt of andere werkzaamheden dan die als promovendus, universitair docent of postdoctoraal wil verrichten en/of bij een werkgever in dienst treedt die geen verklaring (model M140) in het kader van het kennismigrantenbeleid heeft overgelegd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt zijn verblijfsvergunning ingetrokken dan wel wordt de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning afgewezen. Indien de vreemdeling nog voor het verrichten van arbeid in loondienst in Nederland wil verblijven, kan hij wijziging van de beperking in de beperking “ arbeid in loondienst” aanvragen.

8.2. Zoekperiode

Indien de arbeidsovereenkomst van de kennismigrant gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning door de werkgever voortijdig wordt ontbonden, zonder dat de kennismigrant daarvan een verwijt kan worden gemaakt, wordt hem een zoektermijn van drie maanden gegund. De werkgever maakt schriftelijk melding van de beëindiging van het dienstverband bij het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Vanaf de datum waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd geldt een zoekperiode van drie maanden voor de vreemdeling om een nieuwe functie als kennismigrant te verwerven. Indien de vreemdeling erin slaagt opnieuw werk te vinden als kennismigrant doet de (nieuwe) werkgever daarvan schriftelijk mededeling aan het loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met overlegging van een arbeidsovereenkomst, een werkgeversverklaring en een ingevulde loonstaat. In het geval dat de kennismigrant een nieuwe werkgever vindt dient deze toegelaten te zijn tot de kennismigrantenregeling op grond van een ondertekende verklaring (model M140) en dient de vreemdeling te voldoen aan het looncriterium, respectievelijk dient hij een functie als promovendus, of universitair docent dan wel postdoctoraal jonger dan dertig jaar te vervullen. Slaagt de vreemdeling er niet in binnen drie maanden een dergelijke functie te vinden dan wordt zijn verblijfsvergunning ingetrokken.

Indien de zoekperiode van drie maanden zich uitstrekt voorbij de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de kennismigrant dient de kennismigrant om verlenging van zijn verblijfsvergunning als kennismigrant te vragen. Bij de behandeling van de aanvraag zal rekening gehouden worden met de (resterende) zoekperiode die de vreemdeling wordt gegund om een functie als kennismigrant te verwerven. Voor deze aanvraag is de gangbare behandeltermijn van twee weken niet van toepassing. Indien de vreemdeling erin slaagt opnieuw werk te vinden als kennismigrant dient de kennismigrant, dan wel diens (nieuwe) werkgever, daarvan schriftelijk melding te doen met overlegging van een arbeidsovereenkomst, een werkgeversverklaring en een ingevulde loonstaat. In het geval de kennismigrant een nieuwe werkgever vindt, deze is toegelaten tot de kennismigrantenregeling op grond van een ondertekende verklaring (model M140) en de vreemdeling voldoet aan het looncriterium, respectievelijk een functie als promovendus, of universitair docent dan wel postdoctoraal jonger dan dertig jaar vervult, kan de verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant worden verlengd. Vindt de vreemdeling geen baan als kennismigrant dan zal de aanvraag tot verlenging worden afgewezen.

Voor de vreemdeling die als promovendus een verblijfsvergunning als kennismigrant aanvraagt geldt dat deze zal worden verleend voor de periode die hij als promovendus aan een universiteit verbonden zal zijn. Na beëindiging van zijn werkzaamheden als promovendus is verlenging van de verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant slechts mogelijk indien de promovendus in onmiddellijke aansluiting op zijn verblijf als promovendus een andere functie als kennismigrant verwerft. In dat geval dient hij verlenging van de vergunning voor verblijf als kennismigrant aan te vragen waarbij getoetst zal worden aan het looncriterium.

8.3. Af- en aanmelding, intrekking

Artikel 4.41. Vreemdelingenbesluit :

Werkgevers, van wie bij Onze Minister bekend is dat zij een vreemdeling in dienst hebben gehad die niet rechtmatig verbleef of aan wie het niet was toegestaan arbeid te verrichten, verstrekken onmiddellijk aan Onze Minister, op diens vordering, de gegevens omtrent de vreemdeling die bij hen tewerkgesteld wordt, in dienst is of in dienst is geweest. Onze Minister kan een termijn stellen waarbinnen de gegevens worden verstrekt.

Artikel 4.43. Vreemdelingenbesluit :

De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet en die niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, deelt dit onmiddellijk mee aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar de vreemdeling verblijft is gelegen.

Op de vreemdeling rust de verplichting om onmiddellijk aan de Korpschef melding te maken van het feit dat hij niet meer aan de beperking voldoet. Op de werkgever rust de verplichting om de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) schriftelijk in kennis te stellen van het feit dat de kennismigrant niet langer bij deze werkgever werkzaam is, of niet langer aan het looncriterium voldoet, of niet langer werkzaamheden als promovendus, universitair docent of postdoctoraal vervult. Zie daarvoor ook deel A3/3.3.4, Vreemdelingencirculaire.

De verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf als kennismigrant” kan op grond van het bepaalde in artikel 19, Vreemdelingenwet, in samenhang met artikel 18 eerste lid, aanhef en onder g, Vreemdelingenwet, worden ingetrokken als betrokkene niet meer voldoet aan de voorwaarden van de beperking “verblijf als kennismigrant”.

9. Werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid

9.1. Werkloosheid

Werkloosheid is van invloed op de verblijfsrechtelijke positie van kennismigranten die houder zijn van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf als kennismigrant.

De verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant wordt ingetrokken in het geval de vreemdeling niet langer werkzaam is als kennismigrant, dat wil zeggen wanneer hij niet langer in dienst is van een werkgever die een verklaring in het kader van het kennismigrantenbeleid heeft afgelegd (model M140) en/of niet voldoet aan het aan een kennismigrant te stellen looncriterium of aan de kwalificatie van promovendus, postdoctoraal of universitair docent. Dit is niet het geval wanneer een zoekperiode van drie maanden is toegestaan vanwege niet verwijtbare werkloosheid.

Gedurende de zoekperiode voorziet de kennismigrant zelfstandig in zijn onderhoud. Indien hij gedurende de zoekperiode een beroep doet op publieke middelen kan zijn verblijfsvergunning worden ingetrokken. Indien de kennismigrant werk vindt maar niet als kennismigrant, dient hij een wijziging van de verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst aan te vragen. Daarbij wordt getoetst aan de voor arbeid in loondienst geldende voorwaarden (zie hoofdstuk B5).

9.2. Ziekte en arbeidsongeschiktheid

Ziekte en arbeidsongeschiktheid zijn van invloed op de verblijfsrechtelijke positie van kennismigranten. Bij ziekte blijft de kennismigrant aan de voorwaarden voldoen zolang er sprake is van een dienstverband met een werkgever die een verklaring heeft afgelegd in het kader van het kennismigrantenbeleid en hij, hetzij vanwege het ontvangen loon, hetzij op grond van een uitkering, hetzij op grond van een combinatie van beide, aan het loonvereiste blijft voldoen.

Indien een kennismigrant na een periode van ziekte arbeidsongeschikt wordt verklaard, geldt het volgende.

Onder een kennismigrant die arbeidsongeschikt is wordt verstaan de vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning als kennismigrant en die een uitkering uit hoofde van de Wet op de arbeidsongeschiktheid geniet. De verblijfsvergunning van de kennismigrant wordt ingetrokken bij volledige arbeidsongeschiktheid. Indien sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (percentage minder dan 80 procent) en de kennismigrant in dienst blijft bij de werkgever dient hij, op grond van de uitkering uit hoofde van de Wet op de arbeidsongeschiktheid en zijn inkomen uit het dienstverband met de werkgever, nog steeds te voldoen aan het looncriterium dat geldt voor verblijf als kennismigrant. Als de kennismigrant gedeeltelijk arbeidsgeschikt is en zijn dienstverband bij de werkgever is beëindigd zonder dat hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt, kan hij gebruik maken van de zoekperiode van drie maanden na de datum waarop het dienstverband (voortijdig) is beëindigd. Indien betrokken vreemdeling er niet in slaagt om in die periode werk te vinden waarmee hij voldoet aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant, wordt de verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant ingetrokken. Bij de beoordeling of de gedeeltelijk arbeidsongeschikte vreemdeling voldoet aan het looncriterium dat geldt voor verblijf als kennismigrant wordt een uitkering uit hoofde van de Wet op de arbeidsongeschiktheid meegerekend als bestanddeel van het brutoloon.

10. Studenten die hun opleiding in Nederland hebben voltooid

Vreemdelingen die met goed gevolg een hogere beroepsopleiding of wetenschappelijke studie in Nederland hebben afgerond, krijgen de mogelijkheid om binnen maximaal drie maanden (zoekperiode) na de datum van voltooiing van de studie of opleiding een functie als kennismigrant te vinden. Het gaat hier om vreemdelingen die op basis van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘studie’ in Nederland hun studie hebben afgerond.

Indien deze drie maanden de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning als student overschrijden, en de vreemdeling gebruik wil maken van de hem toegestane zoekperiode, dient de vreemdeling een aanvraag tot wijziging van de beperking in door middel van een aanvraagformulier (model M 35-A) dat te verkrijgen is bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente van zijn woonplaats. Deze aanvraag dient bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfplaats te worden ingediend. Daarbij dient hij een bewijs te overleggen waaruit blijkt dat en per wanneer hij de opleiding succesvol heeft afgesloten. Als de vreemdeling gedurende de aanvraag een beroep doet op de algemene middelen wordt de aanvraag – zonder afwachten van de zoekperiode - afgewezen.

Indien de vreemdeling erin slaagt binnen de periode van drie maanden na voltooiing van zijn opleiding of studie een baan als kennismigrant te vinden, de werkgever op grond van een ondertekende verklaring (model M140) is toegelaten tot de kennismigrantenregeling en de vreemdeling aan het looncriterium voldoet, kan de verblijfsvergunning worden verleend. De vreemdeling dient daartoe zelf, dan wel door tussenkomst van zijn werkgever, de in het aanvraagformulier genoemde bescheiden tijdig, binnen de drie maanden zoekperiode, aan het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te sturen. De beslistermijn van twee weken na ontvangst van de aanvraag is niet van toepassing op deze aanvraag.

Indien de vreemdeling er niet in slaagt binnen de toegestane zoekperiode een functie als kennismigrant te verwerven, zal de aanvraag worden afgewezen.

De zoekperiode geldt niet voor vreemdelingen die verblijf hebben voor studie aan voortgezet of beroepsonderwijs. Aan hen is verblijf toegestaan onder meer om een positieve bijdrage aan de ontwikkeling in het land van herkomst te kunnen leveren. Het bieden van een mogelijkheid om zich na beëindiging van de studie aan voortgezet en beroepsonderwijs op een functie als kennismigrant te oriënteren, is niet in overeenstemming met de intentie van het toestaan van verblijf voor studie aan voortgezet of beroepsonderwijs.

  1. De norm bedraagt voor 2002 € 373,46 per kwartaal. ^ [1]
  2. HvJEG, 26 februari 1992, Raulin. ^ [2]
  3. Dit betreft een regeling op grond van nationaal beleid. ^ [3]
  4. Zie vorige noot. ^ [4]
  5. Afdeling Rechtspraak Raad van State 4 oktober 1988, RV 1988, 87. ^ [5]
  6. Richtlijn 93/96/EEG onder artikel 1 en artikel 2 lid 2. ^ [6]
  7. HvJEG, 7 juli 1992, Surinder Singh. ^ [7]
  8. HvJEG, 23 februari 1994, Scholz. ^ [8]