Vrijstelling op grond van de Vw
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt
ingevolge artikel 17, eerste lid, Vw niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft:
a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door de Minister van BuZa
aan te wijzen landen;
Toelichting
Deze landen zijn: Australië, België, Canada, Cyprus Denemarken, Duitsland, Finland,
Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Litouwen, Luxemburg,
Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije,
Spanje, Tsjechië, Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland,
de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zweden en Zwitserland (met inbegrip van
Liechtenstein).
Voor vreemdelingen uit deze landen staat echter wel de mogelijkheid open om bij een
Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv
aan te vragen ten einde hun verblijfsaanspraken vooraf te laten toetsen, zodat ook
zij vroegtijdig weten of hun verblijfsrecht toekomt.
b. de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing,
als bedoeld onder a;
Toelichting
Een gemeenschapsonderdaan heeft geen verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland
te verblijven. Een gemeenschapsonderdaan ontleent zijn verblijfsrecht immers rechtstreeks
aan het gemeenschapsrecht. Ook van belang is dat de vreemdeling die niet zelf onderdaan
is van een lidstaat van de EU, EER of Zwitserse Bondsstaat, maar die wel rechtstreeks
verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, bijvoorbeeld als echtgeno(o)t(e),
kind, partner of (schoon)ouder van een gemeenschapsonderdaan, vrijgesteld is van het
mvv-vereiste (zie de definitiebepaling van gemeenschapsonderdaan in artikel 1 Vw).
c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord
is om te reizen;
Toelichting
Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te
reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht
daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden
die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of
bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Hierbij wordt
aangesloten bij B8/4.4. Voor de procedurele aspecten wordt in dit kader verwezen naar B8/4.
d. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van vrouwenhandel;
Toelichting
Het Nederlandse beleid is er op gericht de opsporing en vervolging van hen die zich
aan mensenhandel schuldig maken, zoveel mogelijk te bevorderen. In dat opzicht is
van groot belang dat slachtoffers en getuigen van mensenhandel aangifte doen van mensenhandel.
Met de verblijfsregeling zoals neergelegd in artikel 3.48 Vb wordt beoogd te voorkomen dat het slachtoffer of de getuige van mensenhandel afziet
van het doen van aangifte uit vrees Nederland te worden uitgezet als illegale vreemdeling.
In dat verband wordt er op gewezen dat het slachtoffer of de getuige ingevolge artikel 8, onder k, Vw gedurende een bedenktijd van maximaal drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland
kan verkrijgen. In dat geval wordt nog geen verblijfsvergunning verleend.
Ingeval het noodzakelijk is dat de vreemdeling in Nederland verblijft nadat de aangifte
is gedaan, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang dat in het belang van de opsporing
en vervolging van mensenhandel noodzakelijk is. Het mvv-vereiste wordt hierbij niet
tegengeworpen. Er dient wel een proces-verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.
In het geval van de getuige-aangever kan de verblijfsvergunning eerst worden verleend,
indien het OM de aanwezigheid van de getuige-aangever in Nederland gewenst acht voor
het opsporings- en vervolgingsonderzoek. Ook in die situatie wordt het mvv-vereiste
niet tegengeworpen. Er dient wel proces verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.
e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van
een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw; of
f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning.
Toelichting e en f
Het mvv-vereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande
aan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in het bezit
was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.
Het ontbreken van een mvv wordt evenmin tegengeworpen aan de vreemdeling die een aanvraag
indient om wijziging van het verblijfsdoel. Hierbij is van belang dat er geen onderscheid
wordt gemaakt naar het soort verblijfsdoel. De vrijstelling geldt bijvoorbeeld ook
indien een vreemdeling twee maanden in het bezit geweest is van een verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw en vervolgens in aanmerking wenst te komen voor verlening van een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd. Voor de beoordeling of er sprake is van voortzetting
van verblijf is dan niet van belang of de eerdere vergunning verlengd zou zijn of
dat de vergunning na twee maanden is ingetrokken in verband met een wijziging in de
situatie in het land van herkomst. Van belang is wel dat de aanvraag tot wijziging
van het verblijfsdoel tijdig, dat wil zeggen in ieder geval niet later dan zes maanden
na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning, ontvangen is
(zie artikel 3.82 Vb en B1/5.1).
Vrijstellingen op grond van het Vb
Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, Vb kan van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld worden, de vreemdeling:
a. die voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren
rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of als Nederlander en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft
verplaatst.
Toelichting
De vreemdeling die voor diens negentiende levensjaar ten minste vijf achtereenvolgende
jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw kan in aanmerking komen voor wedertoelating tot Nederland. Indien de vreemdeling
minderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend.
Indien de vreemdeling meerderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde
tijd worden verleend. Hiermee verhoudt zich niet dat het mvv-vereiste wordt tegengeworpen.
Dit onderdeel komt grotendeels overeen met artikel 52a, onderdeel g, van het voormalige
Vb, met dien verstande dat toegevoegd is de categorie vreemdelingen die in diezelfde
periode geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland hebben verbleven. Het
is redelijk laatstgenoemde vreemdelingen niet anders te behandelen om de enkele reden
dat het rechtmatig verblijf geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland is
doorgebracht.
b. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van
de Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die:
-
– sedert het moment van geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland
heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of als Nederlander, of
-
– op het moment van de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf in Nederland
had op grond van artikel 8, onder f tot en met k, Vw en die sedertdien aansluitend rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw heeft, voor zover geen van beiden het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.
Toelichting
Kinderen van twaalf jaar of jonger die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment
onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en naar het oordeel van de Minister feitelijk
zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van
het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning, komen in aanmerking
voor een verblijfsvergunning indien zij feitelijk (zijn blijven) behoren tot het gezin
van die ouder. Als hoofdregel geldt dat één van de ouders binnen drie dagen na de
geboorte van het kind een aanvraag ten behoeve van het kind moet indienen bij de burgemeester
van de gemeente waar zij woon- of verblijfplaats hebben, om het verblijfsrecht mede
geldig te maken voor het kind. Vanaf de leeftijd van twaalf jaar worden deze kinderen
ook feitelijk in het bezit gesteld van een vreemdelingendocument waaruit het verblijfsrecht
blijkt.
Is het kind evenwel niet direct na de geboorte aangemeld dan kan tot en met de leeftijd
van twaalf jaar alsnog een aanvraag worden ingediend. In dat geval kan de verblijfsvergunning
worden verleend indien naar het oordeel van de Minister genoegzaam is aangetoond dat
het kind vanaf de geboorte onafgebroken in Nederland heeft verbleven en feitelijk
is blijven behoren tot het gezin van de ouder die houder is van een verblijfsvergunning.
Gelet op het feit dat deze kinderen in Nederland zijn geboren, is het niet rechtvaardig
om de aanvraag af te wijzen omdat het kind niet in het bezit is van een geldige mvv.
Hetzelfde geldt ten aanzien van kinderen die in Nederland zijn geboren uit een ouder
die op het moment van die geboorte rechtmatig in Nederland verbleef, al dan niet in
afwachting van een (nadere) beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning,
en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.
Van dat kind wordt evenmin verlangd dat het met die ouder vertrekt naar het land van
herkomst om daar de beslissing op de mvv-aanvraag af te wachten. Tot de hier bedoelde
categorie behoren onder meer de kinderen die tijdens de procedure in Nederland worden
geboren uit een ouder die aansluitend op die procedure in het bezit wordt gesteld
van een verblijfsvergunning. Tevens zijn vrijgesteld andere kinderen die in Nederland
zijn geboren op een moment waarop de ouder op een der andere in artikel 8 Vw genoemde gronden rechtmatig in Nederland verbleef, bijvoorbeeld in verband met de
aangifte van mensenhandel, of tijdens de vrije termijn, en die aansluitend op dat
rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.
c. die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid
van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke
of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde
tijd, bedoeld in artikel 21 Vw;
Toelichting
Onderdeel c ziet op feitelijk in Nederland verblijvende afhankelijke gezinsleden van
geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie
in Nederland.
Geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie
en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status op grond van het op
18 april 1961 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake diplomatiek verkeer (Trb.
1962, 101) of het op 24 april 1963 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake consulaire
betrekkingen (Trb. 1965, 40). De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor
de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon
komt te vervallen, vervalt daarmee tevens de uitgezonden status van de afhankelijke
gezinsleden. De afhankelijke gezinsleden die tien jaar of langer bij de hoofdpersoon
in Nederland verblijven komen – evenals de hoofdpersoon – onder omstandigheden in
aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12).
Na beëindiging van de bijzondere geprivilegieerde status van de hoofdpersoon kan het
voorkomen dat de geprivilegieerde hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning
voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Dit kan
het geval zijn indien één of meer van de afhankelijke gezinsleden nog minderjarig
is of als één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet minimaal tien aaneengesloten
jaren in Nederland heeft verbleven op basis van een bijzondere geprivilegieerde status.
Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht
in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld
in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Deze vrijstelling
houdt verband met het feit dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op
grond van een bijzondere geprivilegieerde status, het feit dat tijdig om verblijfsrecht
op grond van de Vw is verzocht en het feit dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Gelet
hierop is het niet redelijk van deze afhankelijke gezinsleden een mvv te verlangen.
Geaccrediteerde personeelsleden van internationale organisaties en hun afhankelijke
gezinsleden bezitten een bijzondere status (de uitgezonden status) op grond van de
Zetelovereenkomsten, waarin onder andere bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke
positie. Deze personeelsleden en hun meerderjarige afhankelijke gezinsleden kunnen
onder omstandigheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde
tijd (zie B12). Het kan voorkomen dat de hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning
voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Indien
deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking
kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Onderdeel
c ziet niet op de afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van
een internationale organisatie. Echter, ten aanzien van hen geldt evenzeer dat sprake
is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde
status, dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Daarom
is evenmin redelijk van hen een mvv te verlangen. Daarmee wordt voor deze categorie
toepassing gegeven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb.
d. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip
of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;
Toelichting
Onderdeel d ziet op bepaalde categorieën buitenlandse werknemers in de internationale
sector van de arbeidsmarkt. De Vw is niet van toepassing op buitenlandse werknemers aan boord van Nederlandse zeeschepen
of mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentaal plat, omdat werknemers
in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt niet werkzaam zijn op Nederlands
grondgebied. Deze vreemdelingen komen derhalve in beginsel niet in aanmerking voor
een verblijfsvergunning. Er zijn echter enkele specifieke regelingen met betrekking
tot de vergunningverlening met het oog op verlof, gezinshereniging en gezinsvorming,
werkloosheid en werk op het Nederlandse grondgebied voor vreemdelingen die een arbeidsverleden
van zeven jaren of langer in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt hebben
(zie artikel 3.34 tot en met 3.38 Vb en B5). Gelet op het feit dat deze vreemdelingen veelal niet beschikken over een
vaste woon- of verblijfplaats in het buitenland, geacht worden verblijf te houden
aan boord van het Nederlandse zeeschip of de mijnbouwinstallatie op het Nederlandse
deel van het continentaal plat, en reeds zeven jaren in deze positie verkeren, is
het redelijk van hen niet te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst
om aldaar een mvv aan te vragen. Omdat op vreemdelingen die werkzaam zijn in de internationale
luchtvaart, het internationale wegtransport of de internationale binnenscheepvaart
onder bepaalde voorwaarden de Wav en de Vw wel van toepassing zijn, zijn die vreemdelingen niet vrijgesteld van het mvv-vereiste.
e. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit
1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning
op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije. Deze zijn
vrijgesteld van het mvv-vereiste. Het besluit 1/80 geeft rechten aan Turkse werknemers
die behoren tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat. Ingevolge de jurisprudentie
van het Hof van Justitie houdt het recht zoals neergelegd in het besluit 1/80 om na
een bepaalde periode van legale arbeid de arbeid voort te kunnen zetten, noodzakelijkerwijs
in dat de betrokken vreemdeling een recht van verblijf heeft. Volgens het Hof wordt
aan de erkenning van die rechten door artikel 6 van het besluit 1/80 niet de voorwaarde
gesteld dat het legale karakter van de arbeid door de Turkse werknemer wordt gestaafd
door het bezit van een specifiek administratief document, zoals een verblijfsvergunning.
Als wordt vastgesteld dat een Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt
en uit dien hoofde recht heeft op een verblijfsvergunning kan het ontbreken van een
geldige mvv hem niet worden tegengeworpen. In de meeste gevallen zal de desbetreffende
werknemer echter verkeren in een situatie van voortzetting van verblijf of reeds op
grond van enige andere vrijstelling van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld. Voor de
volledigheid zij opgemerkt dat verblijfsrechten niet slechts uit artikel 6, maar ook
uit enkele andere artikelen van het Associatiebesluit kunnen voortvloeien
f. die in aanmerking komt voor terugkeer naar Nederland op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, of
Toelichting
Dit onderdeel heeft betrekking op de vreemdeling die met gebruikmaking van de terugkeeroptie
van artikel 8 van de Remigratiewet een verblijfsvergunning aanvraagt. Hierbij gaat het zowel om de ouder als het (meerderjarige)
kind die eerder in Nederland hebben verbleven. Door de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet (en daarmee tevens naar het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet) is verzekerd dat de vrijstelling alleen van toepassing is op de vreemdeling die
voor de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking komt. Deze bepaling ziet derhalve niet op de vreemdeling die op grond
van eerdere of andere remigratieregelingen is teruggekeerd naar zijn land van herkomst
en die wil terugkeren naar Nederland. De vreemdeling die binnen één jaar na remigratie
uit Nederland op grond van de Remigratiewet een aanvraag om verblijf in Nederland indient en die direct voorafgaande aan de remigratie
uit Nederland gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland
heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning, komt op grond van de terugkeeroptie
van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Uit artikel 10, eerste lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet volgt dat alleen voor de terugkeeroptie in aanmerking komt, de vreemdeling die drie
jaar in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning onder een beperking
van niet-tijdelijke aard. De beperkingen van tijdelijke aard zijn voor het bepaalde
bij en krachtens de Remigratiewet geregeld in de Regeling Aanwijzing vreemdelingen wegens verblijf voor een tijdelijk
doel (Stcrt. 2000, 62). Uiteraard is de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet alleen van belang voorzover daaruit het verlenen van een verblijfsvergunning voor
bepaalde tijd voortvloeit. In andere gevallen kan de vreemdeling op grond van deze
terugkeeroptie een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. In het
laatste geval kan de desbetreffende aanvraag niet worden afgewezen wegens het ontbreken
van een mvv. Overigens verdient het de voorkeur dat deze vreemdelingen vóór hun terugkeer
naar Nederland een mvv aanvragen. Artikel 8 van de Remigratiewet heeft ook betrekking op kinderen van vreemdelingen. Ook deze kinderen kunnen van
de terugkeeroptie gebruikmaken en zijn daarmee vrijgesteld van het mvv-vereiste. Concreet
betekent dit, dat vrijgesteld is de vreemdeling die direct voorafgaande aan de remigratie
als minderjarig kind van de ouder in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning
of als Nederlander en binnen een jaar na de remigratie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet met de ouder naar Nederland terugkeert. Tevens is vrijgesteld de vreemdeling die
binnen een jaar na de remigratie meerderjarig is geworden en vervolgens zelfstandig
naar Nederland terugkeert.
g. die in Nederland verblijft, bij de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoek heeft
ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van de Minister
niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is.
Toelichting
De persoon die feitelijk in Nederland verblijft en bij de rechtbank te ’s-Gravenhage
een verzoek ingevolge artikel 17, eerste lid, Rwn heeft ingediend tot vaststelling van zijn vermeende Nederlanderschap, wordt in het
algemeen niet uitgezet indien dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk
van elke grond ontbloot is. In dat geval kan de betrokkene, onder omstandigheden,
in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, in afwachting van de beslissing
op het verzoek. Gelet op het feit dat de verzoeken van deze personen niet klaarblijkelijk
van elke grond ontbloot zijn en zij veelal lange tijd in Nederland verblijven voordat
twijfels over de Nederlandse nationaliteit ontstonden, is het niet redelijk van hen
te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te
vragen en kunnen zij in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.
h. die tijdelijke bescherming heeft en in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking als bedoeld in artikel 3.30 of 3.31 Vb.
Toelichting
Dit onderdeel h is het gevolg van de implementatie per 15 februari 2005 van de Externe link: Richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke
bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering
van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen
van de consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L 212). Ingevolge artikel
12 van deze richtlijn staan de lidstaten personen die tijdelijke bescherming genieten
toe om, voor een periode die niet langer is dan die van hun tijdelijke bescherming,
werkzaam te zijn in loondienst of als zelfstandige. Daarbij mogen de lidstaten om
redenen van arbeidsmarktbeleid voorrang geven aan EU-burgers en onderdanen van staten
die gebonden zijn aan de Overeenkomst betreffende de EER, en aan de onderdanen van
derde landen die legaal in de EU verblijven en een werkloosheidsuitkering ontvangen.
Het op grond van het ontbreken van een mvv afwijzen van de aanvraag om een verblijfsvergunning
regulier voor het verrichten van arbeid van de tijdelijk beschermde vreemdeling is
niet verenigbaar met het geclausuleerde recht op arbeid in de richtlijn. Om die reden
krijgt de tijdelijk beschermde die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking die verband houdt met het verrichten
van arbeid in loondienst of als zelfstandige, vrijstelling van het mvv-vereiste. Dit
laat onverlet dat er een wezenlijk Nederlands belang moet zijn gediend met het verrichten
van die arbeid. De vrijstelling is derhalve niet van toepassing indien voor de desbetreffende
soort arbeid voorrang kan worden gegeven aan EU- en EER-burgers of legaal verblijvende
derdelanders met een werkloosheidsuitkering. Zie tenslotte het derde lid van artikel 3.71 Vb: de tijdelijk beschermde vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning
voor bepaalde tijd met als doel het verrichten van arbeid in loondienst als geestelijk
voorganger of godsdienstleraar is (in afwijking van artikel 3.71, derde lid, Vb) eveneens vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Mvv-vereiste godsdienstleraren en geestelijk voorgangers
De vreemdeling is echter niet vrijgesteld indien hij in Nederland wil verblijven voor
het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie artikel 3.71, derde lid, Vb en B5). Deze uitzondering voor de vreemdeling die als godsdienstleraar of geestelijke voorganger
wil verblijven, dient er mede toe om vooraf te onderzoeken of er vanuit het oogpunt
van openbare orde bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de vreemdeling en of
de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling zijn werkzaamheden zal
uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. De aanwezigheid
en het functioneren van godsdienstleraren en geestelijk voorgangers hier te lande,
in verband met de bijzondere positie die zij innemen binnen de alhier gevestigde gemeenschappen,
kan van zodanige invloed zijn op de openbare orde en nationale veiligheid, dat onderzoek
vooraf gewenst is. In deze gevallen wordt niet voorbijgegaan aan het mvv-vereiste;
ook niet indien de vreemdeling behoort tot de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde vrijgestelde categorieën. De enige uitzondering hierop vormt artikel 3.71, tweede lid, onder h, Vb (zie hiervoor de toelichting van onderdeel h).
Vanzelfsprekend kan het ontbreken van een geldige mvv niet leiden tot afwijzing van
de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit
van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet, waarbij in dit verband
met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.
Indien een vreemdeling een beroep doet op een van de hierboven genoemde vrijstellingscategorieën
dient hij aan te tonen dat hij behoort tot één van de vrijstellingscategorieën.
In beginsel dient de vreemdeling reeds bij het indienen van de aanvraag het beroep
op één van de vrijstellingscategorieën te onderbouwen. In het aanvraagformulier dat
ziet op de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde
tijd waarbij de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv – zie bijlage 13 VV – worden de vrijstellingscategorieën op grond van het Vb met name genoemd. Per categorie wordt een korte toelichting op de vrijstellingsgrond
gegeven. Indien de vreemdeling bij het indienen van een aanvraag het beroep op één
van de vrijstellingscategorieën niet of niet afdoende middels bescheiden heeft onderbouwd,
stelt de IND hem in de gelegenheid het beroep alsnog afdoende te onderbouwen. Hiertoe
wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.
Toetsing van de vrijstellingscategorie
De vreemdeling dient, indien hij zich beroept op een van de vrijstellingscategorieën,
aanstonds aan te tonen dat hij behoort tot een vrijstellingscategorie. Op het aanvraagformulier
staan de vrijstellingscategorieën ingevolge de Vw en het Vb vermeld voorzien van een korte toelichting per vrijstellingsgrond. Indien de vreemdeling
bij het indienen van de aanvraag bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon-
of verblijfplaats heeft het beroep op één van deze vrijstellingscategorieën niet of
niet afdoende middels bescheiden heeft onderbouwd, stelt de IND hem in de gelegenheid
het beroep alsnog afdoende te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel
een termijn van twee weken gegund.
Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op
één der vrijstellingscategorieën, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk
op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.
De vreemdeling die zich erop beroept dat het stellen van het vereiste bezit van een
geldige mvv ten aanzien van hem getuigt van een onbillijkheid van overwegende aard
(zie artikel 3.71, vierde lid, Vb) dient bij het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd een onderbouwing voor het beroep op deze vrijstellingscategorie
te overleggen. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de
vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden,
op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag
tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier
wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden
reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten
te onderbouwen.
Ten aanzien van de beoordeling van een beroep op een van de vrijstellingscategorieën
van het mvv-vereiste geldt dat hierbij uitsluitend dient te worden getoetst aan de
voorwaarden van de vrijstellingscategorie. Hierbij wordt dus nog niet ten volle aan
de inhoudelijke verblijfsvoorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel getoetst, ook
al zal een toets aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie veelal voor een
deel overeenkomen met een inhoudelijke toets aan de verblijfsvoorwaarden. Zo wordt
bijvoorbeeld voor een beroep op de vrijstelling genoemd onder artikel 3.71, tweede lid, onder a, Vb getoetst of de vreemdeling vóór zijn negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende
jaren rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Dit valt
voor een deel samen met de toetsing aan de voorwaarden van artikel 3.54, eerste lid, onder b, Vb. Eerst nadat is vastgesteld dat de vreemdeling zich met succes kan beroepen op een
van de vrijstellingscategorieën, dient ten behoeve van de verblijfsvergunning ten
volle aan de inhoudelijke voorwaarden voor de verlening hiervan getoetst te worden.
In het bovengenoemde voorbeeld wordt de verblijfsaanvraag dan ook aan de overige verblijfsvoorwaarden
van artikel 3.54 Vb getoetst.
Hardheidsclausule
In het vierde lid van artikel 3.71 Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule.
Ook indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv en niet behoort tot een
van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen
op het enkele feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv, indien de
toepassing van het mvv-vereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een
onbillijkheid van overwegende aard (zie B1/4.1.1).
De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het mvv-vereiste ten aanzien
van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zal dit beroep op de zogeheten
hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning
regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het
aanvraagformulier (zie bijlage 13 VV) vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er
sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het
van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een
mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling
verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het
indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.
Indien het beroep op de hardheidsclausule bij het indienen van de aanvraag niet of
niet afdoende middels bescheiden dan wel anderszins is onderbouwd wordt de vreemdeling
door de Minister in de gelegenheid gesteld het beroep alsnog (nader) te onderbouwen.
Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.
Bijzondere groepen in het kader van de hardheidsclausule
Het is – net als onder de werking van artikel 16 a Vw (oud) – de bedoeling dat van
de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik
wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Onder de Vw is het wel mogelijk om categorieën vreemdelingen onder de werking van de hardheidsclausule
te brengen.
Een van de categorieën waarvoor vrijstelling van het mvv-vereiste in ieder geval geldt
op grond van artikel 3.71 vierde lid, Vb, is de groep vreemdelingen die valt onder de toezegging van de Minister gedaan tijdens
het terugkeerdebat van 9 februari 2004 dat het mvv-vereiste niet zal worden tegengeworpen
aan de vreemdelingen die voldoen aan de onderstaande criteria:
-
– de vreemdeling heeft voor 1 april 2001 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling;
-
– de vreemdeling beoogt gezinshereniging (geen gezinsvorming) met een vreemdeling die
hier te lande verblijft op grond van een verblijfsvergunning regulier dan wel asiel
of met een Nederlander;
-
– de vreemdeling voldoet, behoudens het mvv-vereiste, aan alle voorwaarden en voorschriften
voor de verlening van een verblijfsvergunning, zoals vermeld in B2.
In het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 27 oktober 2004 heeft de Minister deze
toezegging uitgebreid en bepaalt dat indien er sprake is van een gezin waarvan de
gezinsleden deels wel en deels niet onder de bovengenoemde toezegging vallen en die
allen verblijf beogen in het kader van gezinshereniging (geen gezinsvorming) bij hetzelfde
gezinslid met een verblijfsvergunning of met de Nederlandse nationaliteit, alle gezinsleden
in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Onverkort blijft
staan dat, behoudens het mvv-vereiste, zij voorts aan alle overige voorwaarden en
voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning zoals vermeld in B2 moeten voldoen. Dit is bijvoorbeeld het geval in de situatie dat de vader een verblijfsvergunning
heeft, de moeder en twee kinderen aan de drie hierboven genoemde voorwaarden voldoen,
en er nog een derde kind is dat na 1 april 2001 is ingereisd. Het derde kind kan onder
deze omstandigheden worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer op 26 april 2005 aangenomen motie geldt
voorts op grond van artikel 3.71, vierde lid, Vb vrijstelling van het mvv-vereiste voor de vreemdeling:
-
– die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel
15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en
-
– in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm
van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog
niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.
Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende
drie kenmerken:
-
– het verzoek is rechtstreeks ingediend bij de Minister (dan wel de IND); en
-
– het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en
-
– het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning
regulier als bedoeld in artikel 14 Vw. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning
vallen hier niet onder.
Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule
Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene:
-
– stelt dat aan een of meer vrijstellingsvereisten slechts op een onderdeel niet is
voldaan;
-
– stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het
gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste (mits betrokkene
niet valt onder de hierboven beschreven toezeggingen van de Minister);
-
– het beroep niet heeft gemotiveerd;
-
– het gemotiveerde beroep – hoewel mogelijk – niet met relevante stukken heeft onderbouwd
binnen een daartoe gestelde termijn;
-
– asielgerelateerde gronden aanvoert (dergelijke gronden worden alleen in het kader
van een asielaanvraag beoordeeld);
-
– als asielzoeker is uitgeprocedeerd;
-
– stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd
en dat – hoewel mogelijk – niet binnen een daartoe gestelde termijn met stukken heeft
onderbouwd;
-
– aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer – teneinde een mvv
te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond
dat sprake is van een medische noodsituatie;
-
– niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn – meer dan
zes maanden na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd
– om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft
gevraagd.
In deze gevallen kan geen recht op vrijstelling van het mvv-vereiste worden ontleend
aan de hardheidsclausule.
Vertrektermijn
Indien de aanvraag wordt ingediend door een vreemdeling die de afgelopen vijf jaren
geen verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of onder l, Vw en die geen gemotiveerd beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan, wordt de uitzetting
op voorhand niet achterwege gelaten. Ingevolge artikel 62, eerste lid, Vw dient de vreemdeling nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd Nederland uit eigen
beweging binnen vier weken te verlaten. Indien een eerste verzoek om een voorlopige
voorziening wordt ingediend, mag de beslissing hierop uitsluitend worden afgewacht
als het binnen twee weken na bekendmaking van het besluit is ingediend. In bepaalde
gevallen kan evenwel een kortere vertrektermijn geïndiceerd zijn. Artikel 62, vierde lid, Vw biedt de mogelijkheid om in het belang van de uitzetting een kortere vertrektermijn
te hanteren. Hierbij kan blijkens de memorie van toelichting bij dit artikel gedacht
worden aan de situatie dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken dient te verlaten,
echter de eerste reismogelijkheid dient zich ofwel direct, ofwel na zes weken aan.
In die situatie kan beslist worden om een kortere vertrektermijn te geven.
Vrijstelling mvv-vereiste en onverplichte mvv
Dat een aantal categorieën vreemdelingen is vrijgesteld van het vereiste van het bezit
van een mvv, betekent niet dat vreemdelingen die tot deze categorie behoren, geen
mvv kunnen aanvragen. Indien een vreemdeling die behoort tot een van de hieronder
genoemde (van het mvv-vereiste vrijgestelde) categorieën een aanvraag tot afgifte
van een mvv indient, wordt die aanvraag uiteraard in behandeling genomen. Vreemdelingen
die op grond van artikel 3A Regeling op de consulaire tarieven zijn vrijgesteld van het legesvereiste van een mvv zijn dat ook bij de aanvraag van
een onverplichte mvv. De onder artikel 3a, derde lid, genoemde uitzonderingen zijn
de uitzonderingen als opgenomen in de GVI, hoofdstuk VII, paragraaf 4 in BNL-kader,
namelijk familieleden van EU-onderdanen die gebruik maken van het vrij verkeer van
personen EN onderdanen van Israël en San Marino (zie ook A2/4.3.5).