Paragraaf I
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
I.1. Algemene bepalingen
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Bestuursoverdracht / besturenfusie
Bij een samenvoeging van scholen voor voortgezet onderwijs die onder twee of meer
bevoegde gezagsorganen vallen, kan er sprake zijn van:
a. de overdracht van de instandhouding van de school of scholen die als gevolg van
de samenvoeging worden opgeheven aan het bevoegd gezag van de overblijvende school
(een zogenoemde bestuursoverdracht), of
b. een fusie van de desbetreffende bevoegde gezagsorganen, waardoor de samen te voegen
scholen onder één bevoegd gezag vallen. De scholen die bij de samenvoeging betrokken
zijn, moeten uiterlijk op de samenvoegingdatum onder hetzelfde bevoegde gezag vallen.
Een bestuursoverdracht of een besturenfusie moet daarom uiterlijk op 1 augustus 2003
plaatsvinden.
I.2. Bestuursoverdracht in het bijzonder onderwijs
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Wettelijke bepalingen
Met het oog op de samenvoeging van de school vindt de bestuursoverdracht plaats met
inachtneming van artikel 50 van de WVO. Daarin is bepaald dat een dergelijke overdracht geschiedt bij notariële akte. In
deze akte moet onder andere worden opgenomen dat het bevoegd gezag waaraan wordt overgedragen,
het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden benoemt met ingang
van de datum van samenvoeging.
De betrekkingen en de voorwaarden zijn opgenomen in de akten van benoeming en moeten
dus ook in de nieuw op te maken akten van benoemingen opgenomen worden. Door een bestuursoverdracht
gaan alle rechten en plichten, die uit de wet voortvloeien, van rechtswege over van
het ‘oude’ bevoegd gezag naar het ‘nieuwe’ bevoegd gezag.
Naast artikel 50 van de WVO moet ook worden voldaan aan de verdere eisen die het burgerlijk recht aan een dergelijke
overgang stelt.
Gevolgen voor de rechtspositie
Voor het personeel van de school die wordt overgedragen betekent de bestuursoverdracht
dus geen wijziging in de rechtspositie. Wel kan uiteraard de rechtspositie wijzigingen
ondergaan als gevolg van bijvoorbeeld algemeen geldende rechtspositionele maatregelen.
Van ontslag als gevolg van een bestuursoverdracht is dus over het algemeen geen sprake.
Met kan natuurlijk wel zo zijn dat op het moment van samenvoeging personeel om andere
redenen wordt ontslagen. Een vrijwillig ontslag kan leiden tot een sanctie op de aangevraagde
werkloosheidsuitkering. Dit geldt ook voor een betrokken personeelslid dat, zonder
voldoende rechtvaardigingsgrond, vanwege een wijziging van de grondslag van de school
een op zichzelf passende betrekking weigert. In hoofdstuk 1, onder 4.2, van de voorlichtingspublicatie
‘Passende arbeid en sanctiebeleid’, AB 94000855 van 15 februari 1994 (Gele katern
1994, 6a) is op dit punt het volgende te lezen:
‘In de onderwijssector kan het voorkomen dat een bevoegd gezag op godsdienstige of
levensbeschouwelijke grondslag eisen stelt aan zijn werknemers, die gelet op de grondslag
en doel van de instelling, nodig zijn voor de vervulling van de functie. Een aangeboden
betrekking is dan in beginsel niet passend, indien het aanvaarden van die betrekking
in verband met deze godsdienstige of levensbeschouwelijke aspecten, gezien de persoonlijke
overtuiging van betrokkene, in redelijkheid van hem niet kan worden gevergd. De vraag
of er een rechtvaardigingsgrond is voor het weigeren van een op zichzelf passende
betrekking is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden. De uitkerende instantie
beoordeelt of de aangevoerde rechtvaardigingsgrond al dan niet voldoende is.’
In het geval in de rechtspositieregeling personeel als bedoeld in artikel 38a van de WVO nog aanvullende afspraken gelden bij bestuursoverdracht of samenvoeging van scholen
met lumpsumbekostiging zijn deze onverkort van toepassing.
I.3. Bestuursoverdracht waarbij openbaar onderwijs is betrokken
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Soorten van overdracht
Onder deze categorie vallen de volgende soorten van bestuursoverdrachten:
a. overdrachten van bijzonder naar openbaar onderwijs of andersom;
b. overdrachten van openbaar naar openbaar onderwijs.
Voorwaarden voor samenvoeging
De bestuursoverdracht van een bijzonder school met het oog op de vorming van een openbare
school of de overdracht van openbaar school met het oog op de vorming van een bijzondere
school dient te geschieden met analoge toepassing van artikel 50 van de WVO. Dit betekent dus onder andere dat het nieuwe bevoegd gezag het personeel van de
over te dragen school of afdeling moet overnemen met alle rechten en plichten die
van kracht waren in hun dienstverband met het oude bevoegd gezag. De bestuursoverdracht
van openbaar onderwijs geschiedt met inachtneming van artikel 42c van de WVO.
Gevolgen voor de rechtspositie
Als gevolg van een bestuursoverdracht kan een openbare school een bijzondere school
worden of andersom. Voor het personeel betekent een dergelijke overdracht dat hun
status verandert. Zij kunnen de status van ambtenaar krijgen (in de zin van de Ambtenarenwet)
in plaats van die van een werknemer naar burgerlijk recht of anders om.
Deze statuswijziging leidt tot enkele wijzigingen in de rechtspositie (bijvoorbeeld
andere beroepsmogelijkheden, andere opzegtermijnen.
Een wijziging van status als gevolg van de bestuursoverdracht of samenvoeging van
scholen kan alleen worden doorgevoerd door ontslag en gelijktijdige herbenoeming.
Het weigeren van deze herbenoeming kan leiden tot een sanctie op de werkloosheidsuitkering
die in verband met het ontslag wordt aangevraagd.
1.4. Verplichtingen ten opzichte van eigen uitkeringsgenietenden
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Bij een bestuursoverdracht worden alle rechten en verplichtingen met betrekking tot
de over de dragen school/scholen overgenomen door een ‘nieuw’ bestuur.
Een van deze verplichtingen is de verplichting met betrekking tot de zogeheten ‘eigen
wachtgelders’ die werkzaam waren op de over te dragen school/scholen. Voor het voortgezet
onderwijs is deze verplichting opgenomen in artikel 96 o van de WVO. Verder gelden de ministeriële regelingen die op dit artikel is gebaseerd. Bij een
bestuursoverdracht worden deze eigen wachtgelders van het ‘oude’ bevoegd gezag gezien
als eigen wachtgelders van het ‘nieuwe’ bevoegd gezag. Als het ‘oude’ bevoegd gezag
na de overdracht blijft bestaan, dan blijven deze wachtgelders ook eigen wachtgelders
van dat bevoegd gezag (zie ook paragraaf 5.7 van de beleidsregel CFI/FPV-95/1680 van
1 november 1995 'Toepassing bepaling eigen wachtgelder‘, Gele katern 1995, 26).
I.5. Afvloeiingsregeling
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Voor de school die na samenvoeging wordt bekostigd volgens het declaratiemodel geldt
dat voordat de samenvoeging feitelijk wordt gerealiseerd, de betrokken bevoegde gezagsorganen
toepassing moeten geven aan de bepalingen over de afvloeiingsregeling zoals die vermeld
zijn in hoofdstuk I-G van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel
I.6. Voorwaarden voor faciliteiten bij samenvoeging
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
e faciliteiten die in deze regeling zijn genoemd, worden alleen toegekend als is voldaan
aan de volgende voorwaarden:
1. Er moet sprake zijn van daadwerkelijke samenvoeging van twee of meer scholen voortgezet
onderwijs. De scholen staan onder beheer van één bevoegd gezag, of vallen uiterlijk
op het moment van samenvoeging onder één bevoegd gezag als gevolg van een besturenfusie
of bestuursoverdracht. In alle gevallen moet 42c dan wel artikel 50 van de WVO in acht worden genomen.
2. Het personeel dat is opgenomen in de formaties van de scholen die bij samenvoeging
zijn betrokken moet eerst, voor zover mogelijk, worden geplaatst in de formatie van
de nieuwe school.
3. De samenvoeging moet aan Cfi (BRIN) worden gemeld.
I.7. Procedure
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Om voor de faciliteiten als bedoeld in deze regeling in aanmerking te komen, behoeft
het schoolbestuur geen aanvraag in te dienen. Het agentschap CFI van het ministerie
voert de berekeningen uit en voegt - voor zover van toepassing - de budgetten als
bedoeld onder II, III en V respectievelijk de formatierekeneenheden als bedoeld onder
IV toe aan de voor de nieuwe school berekende lumpsumbekostiging respectievelijk de
formatieomvang uitgedrukt in fre's.
Paragraaf IV
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
IV.1. Samenvoeging van scholen voor praktijkonderwijs met declaratiebekostiging
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Begripsbepalingen
Hieronder wordt een verklaring gegeven van de in deze paragraaf gebruikte begrippen.
Formatiebesluit
Het Formatiebesluit WVO ( deel II)
Formatiebudget
Wat betreft de praktijkscholen: Het formatiebudget zoals genoemd in artikel 13, eerste lid, van het Formatiebesluit WVO. Dit budget bestaat uit de volgende onderdelen:
a. de formatie voor de vervulling van de reguliere taken (zie echter ook de opmerking
hieronder);
b. de formatie voor speciale doeleinden;
c. de groeiformatie;
d. de aanvullende formatie: op grond van artikel 85a van de WVO toegekende of declarabel budget uitgedrukt in fre's;
Eventuele oalt-middelen behoren niet tot het formatiebudget en worden daarom buiten
beschouwing gelaten. In het kader van deze regeling geldt dit ook voor eventuele overgangsformatie
in verband met splitsing van een voormalige svo-school, formatiegarantie en de via
overdracht ontvangen formatierekeneenheden. De formatie voor de vervulling van de
reguliere taken bestaat uit de normatieve formatie, de frictieopslag en de opslag
voor herbezetting adv.
Formatief aanwezige maxirnumschaal
De voor een normatieve functie geldende maximumschaal, waarbij niet van belang is
of het personeelslid dat die functie vervult reeds aanspraak maakt op bezoldiging
volgens het carrièrepatroon dat hoort bij die functie en maximumschaal.
Fre's voor de schoolleiding
De fre's genoemd in artikel 25, derde tot en met vijfde lid, van het Formatiebesluit.
Fre-verbruik
Het verbruik van fre's voor een functie die voor rijksbekostiging in aanmerking wordt
gebracht (zie artikel I-P78 en I-Q205 van het RPBO voor het bij de verschillende functies behorende verbruik).
Normatieve directiefunctie
Een normfunctie als bedoeld in hoofdstuk I-Q van het RPBO waarvan het fre-verbruik gelijk is aan de fre's die voor die functie in het Formatiebesluit beschikbaar worden gesteld.
IV.2. Overgangsformatierekeneenheden in eerste schooljaar na samenvoeging
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Berekening
In veel gevallen zal er een verschil zijn tussen:
1. het aantal formatierekeneenheden (fre's) dat met toepassing van het Formatiebesluit op 1 augustus beschikbaar is voor de school voor praktijkonderwijs die na samenvoeging
ontstaat, en
2. het totaal aantal fre's dat aan de scholen voor praktijkonden/vijs die bij de samenvoeging
betrokken zijn gezamenlijk op de dag voorafgaande aan de samenvoeging (31 juli) beschikbaar
was. Als het aantal fre's ad 2 groter is dan het aantal ad 1, dan wordt het verschil
gedurende het schooljaar waarin de samenvoeging plaatsvindt in de vorm van overgangsfre's
beschikbaar gesteld aan de school die na samenvoeging ontstaat.
Bij de bepaling van de aantallen fre's ad 1 en ad 2 wordt uitsluitend gekeken naar
het formatiebudget zoals dat conform de begripsbepaling in paragraaf IV.1 is vastgesteld.
Daarbij wordt dus geen rekening gehouden met eventuele aanvullende formatie, formatiegarantie
of overgangsformatie in verband met splitsing van een voormalige svo-school.
Vermindering tijdens schooljaar
Het vastgestelde aantal overgangsfre's wordt verminderd met extra formatie die na
de samenvoegingdatum wordt toegekend. Deze vermindering vindt uiteraard pas plaats
met ingang van de dag waarop over deze extra formatie beschikt kan worden.
Uitzondering bij vaststelling/vermindering overgangsfre's
Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre's op en na de samenvoegingdatum blijft
formatie buiten beschouwing die niet onder het formatiebudget in de zin van deze regeling
valt, zoals:
a. toekenningen in geld (bijvoorbeeld GO- en vakbondsfaciliteiten) en tegemoetkomingen
door het Noodfonds en aanvullende middelen ten behoeve van de omzetting naar praktijkonderwijs;
b. oalt-mlddelen;
c. de middelen die worden toegekend in het kader van het gemeentelijke onderwijsachterstandenplan
(de gemeentelijke middelen als bedoeld in artikel 269 van de WVO-deel II zoals luidend op 31 juli 2002). Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat onder
laatstgenoemde middelen niet wordt verstaan de formatie speciale doeleinden voor bestrijding
van onderwijsachterstanden. Deze formatie wordt door het Rijk aan de scholen toegekend
en valt onder het formatiebudget in de zin van deze regeling;
IV.3. Overgangsformatierekeneenheden in tweede schooljaar na samenvoeging
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
In het tweede schooljaar na de samenvoeging kan in sommige situaties ook aanspraak
bestaan op overgangsfre's.
Berekeningscomponenten
De voor de berekening relevante componenten zijn de volgende.
X = de formatiebudgetten waarop de bij de samenvoeging betrokken scholen conform de
volgens paragraaf IV.2 uitgevoerde berekening, op 31 juli voorafgaand aan de samenvoeging,
aanspraak maakten, verminderd met de daarin opgenomen fre's voor de schoolleiding.
Y = het fictieve formatiebudget op 31 juli voorafgaand aan de samenvoeging, van de
school voor praktijkonderwijs die na samenvoeging ontstaat, verminderd met de daarin
opgenomen fre's voor de schoolleiding. Dit formatiebudget is fictief in de zin dat
dit wordt vastgesteld als zouden de bij de samenvoeging betrokken scholen en afdelingen
op 31 juli al één school voor praktijkonderwijs hebben gevormd. Bij de vaststelling
van dit fictieve formatiebudget wordt uitgegaan van de som van de aantallen leerlingen
op 1 oktober voorafgaand aan de samenvoeging. Als bij een school sprake is van toepassing
van de groeiregeling tijdens het schooljaar voor de samenvoeging worden de leerlingen
van de desbetreffende groeitelling gebruikt voor de vaststelling van het formatiebudget.
Z = het formatiebudget waarop de school voor praktijkonderwijs die na de samenvoeging
ontstaat op 1 augustus van het tweede schooljaar na de samenvoeging aanspraak maakt,
verminderd met de daarin opgenomen fre's voor de schoolleiding.
Q = het aantal overgangsfre's waarop in het tweede schooljaar na de samenvoeging aanspraak
kan worden gemaakt.
Voorwaarde voor toekenning
Alleen in de situatie dat Z kleiner is dan X kan aanspraak worden gemaakt op overgangsfre's.
Berekeningswijze
Als aan deze voorwaarde is voldaan, dan moeten voor de vaststelling van Q de volgende
berekeningen worden uitgevoerd.
1. Bereken het verschil tussen X en Y en neem daarvan de helft;
2. Bereken het verschil tussen X en Z en neem daarvan de helft.
De uitkomst van deze berekeningen wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal
fre's.
Q is gelijk aan de laagste uitkomst van deze twee berekeningen; als de uitkomst van
beide berekeningen gelijk is, kan één van de uitkomsten worden gebruikt.
Vermindering tijdens schooljaar
Het vastgestelde aantal overgangsfre's wordt verminderd met de extra formatie die
wordt toegekend in het tweede schooljaar na de samenvoeging. Deze vermindering vindt
uiteraard pas plaats met ingang van de dag waarop over de extra formatie beschikt
kan worden.
Uitzondering bij vaststelling/vermindering
Bij de vaststelling van het aantal overgangsfre's op en na 1 augustus van het tweede
schooljaar na de samenvoeging, blijft de formatie buiten beschouwing die niet onder
het formatiebudget in de zin van deze regeling valt.
IV.4. Extra overgangsformatie-rekeneenheden directie in het schooljaar waarin de
samenvoeging plaatsvindt
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Voorwaarde en berekening
De samenvoeging kan ertoe leiden dat voor de directeur en/of lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur
van de school die na samenvoeging ontstaat, een normatieve directeurs-, respectievelijk
adjunct-directeursfunctie beschikbaar komt met een hogere maximumschaal dan de hoogste
schaal die in de desbetreffende functie formatief aanwezig was voor de bij de samenvoeging
betrokken scholen (zie paragraaf IV.8 voor de inschaling van de betrokken directieleden).
In dat geval wordt een vergelijking gemaakt tussen het aantal fre's dat voor en na
de samenvoeging bij de desbetreffende functie(s) hoorde. Het verschil wordt gedurende
het schooljaar waarin de samenvoeging plaatsvindt, in de vorm van extra overgangsfre's
beschikbaar gesteld aan de samengevoegde school. Het aantal fre's dat bij een normatieve
directiefunctie hoort, is gelijk aan het voor die functie geldend fre-verbruik.
Grondslag berekening en vermindering extra overgangsfre's
Bepalend voor de vaststelling van de normatief beschikbare directiefuncties (en het
bijbehorende fre-verbruik) aan de school voor praktijkonderwijs die na de samenvoeging
ontstaat, is het aantal leerlingen op 1 oktober van het eerste schooljaar na de samenvoegingdatum.
De extra overgangsfre's waarop recht bestaat, worden niet verminderd met extra formatie
die na de samenvoegingdatum beschikbaar komt.
Bijzondere bepalingen
Wanneer er aan de scholen voor praktijkonderwijs die bij de samenvoeging betrokken
zijn op 31 juli voorafgaand aan de samenvoeging geen normatieve adjunct-directeursfuncties
beschikbaar waren, kan géén aanspraak worden gemaakt op extra overgangsfre's voor
een normatieve adjunct-directeursfunctie die beschikbaar komt aan de school die na
samenvoeging ontstaat. In deze situatie moet immers de directeur die geen directeur
wordt van de school die na samenvoeging ontstaat in de normatieve functie van leraar
tevens adjunct-directeur worden benoemd
IV.5. Rechtspositionele consequenties van samenvoeging en freverbruik na samenvoeging
in een school voor praktijkonderwijs
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Vaststelling formatie na samenvoeging
Het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat, stelt de formatie van
de nieuwe school vast met inachtneming van de ter zake geldende voorschriften, waaronder
tevens de voorschriften voor het DGO en de medezeggenschap. Zoals al is vermeld moet
het personeel dat is opgenomen in de formaties van de scholen die bij de samenvoeging
betrokken zijn, voor zover mogelijk worden geplaatst in de formatie van de school
die na samenvoeging ontstaat. Daarna worden de scholen in voorkomend geval geacht
te zijn opgeheven. Dit houdt in dat bij de toepassing van de voorschriften over de
formatievaststelling (zoals die zijn opgenomen in de artikelen I-P76 en I-P77 van het RPBO) de formaties van alle scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, worden geacht
deel uit te maken van de formatie zoals die in het schooljaar voorafgaande aan de
samenvoeging gold voor de school die na samenvoeging ontstaat. Dit betekent bijvoorbeeld
dat het bevoegd gezag in de formatie van de school voor praktijkonderwijs die na samenvoeging
ontstaat in elk geval de functies moet opnemen van de personeelsleden die reeds in
het schooljaar voorafgaand aan de samenvoeging waren opgenomen in de structureel gewenste
formatie van de scholen en afdelingen die bij de samenvoeging betrokken zijn en in
vaste dienst benoemd waren. Dit betreft ook de nieuwe functies van de ex-directeur(en)
en ex-lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur (zie ook artikel I-P76, derde lid, van het RPBO). Bij de besteding van de overgangsfre's zal het bevoegd gezag rekening moeten houden
met het feit dat deze fre's tijdelijk beschikbaar worden gesteld. Dit kan aanleiding
zijn een deel van de formatie als risicodragend aan te merken. Als het wegvallen van
overgangsfre's tot formatieve fricties leidt, kan het bevoegd gezag een beroep doen
op het Noodfonds. Wel moet in die situaties zijn voldaan aan de voorwaarden in het
reglement van dat fonds.
Herplaatsing personeel
De samenvoeging is op zichzelf geen reden voor ontslag, tenzij de samenvoeging gepaard
gaat met een wijziging van openbaar naar bijzonder onderwijs, of andersom (zie paragraaf
1.3 van deze regeling). Het personeel dat in vaste dienst is benoemd, blijft in principe
benoemd in dezelfde functie (zie artikel I-P76, derde lid, van het RPBO). Deze regel geldt echter niet voor de directeur(en) en de lera(a)r(en) tevens adjunct-directeur
voor wie aan de school die na samenvoeging ontstaat - of aan een andere door hetzelfde
bevoegd gezag beheerde gelijksoortige school - geen directeursfunctie, respectievelijk
adjunct-directeursfunctie beschikbaar is. De rechtspositionele consequenties van de
samenvoeging voor deze (ex-)directieleden zullen hieronder in paragraaf IV.6 en IV.7
worden besproken. De samenvoeging als zodanig brengt voor andere personeelsleden dan
(ex-)directieleden geen wijziging in de functie met zich mee. Ook niet voor personeelsleden
die in voorkomende gevallen in het kader van functiedifferentiatie in een niet-normfunctie
zijn benoemd. Dit laat dus onverlet de beëindiging van het dienstverband op het moment
van samenvoeging op andere gronden dan aan de samenvoeging ontleend (bijvoorbeeld
door de afloop van projectformatie).
Voor een goed begrip wordt erop gewezen dat oalt-leraren bij een samenvoeging van
scholen dezelfde positie innemen als het overige personeel van de scholen die bij
de samenvoeging betrokken zijn. Bij een bestuursoverdracht geldt dus ook voor dit
personeel dat in een notariële akte moet worden opgenomen dat het bevoegd gezag waaraan
wordt overgedragen, het personeel in gelijke betrekkingen en onder dezelfde voorwaarden
benoemt met Ingang van de datum van samenvoeging. Daarnaast geldt ook voor oalt-leraren
het voorschrift dat personeel dat is opgenomen in de formaties van de scholen die
bij de samenvoeging betrokken zijn, voor zover mogelijk moet worden geplaatst in de
formatie van de school die na samenvoeging ontstaat. Vanzelfsprekend gelden deze voorschriften
alleen voor oalt-leraren die benoemd zijn bij de bevoegde gezagsorganen die het betreft.
De bepalingen zoals die zijn neergelegd in hoofdstuk V-R en V-S van het RPBO blijven onverkort gehandhaafd. Voor alle duidelijkheid wordt er nog op gewezen dat
de voorliggende regeling uitsluitend van toepassing is op personeelsleden die hun
rechtspositie ontlenen aan het RPBO.
Beëindiging dienstverband
Uiteraard sluit het bovenstaande niet uit dat het dienstverband op het moment van
samenvoeging wordt beëindigd op andere gronden dan die aan de samenvoeging ontleend
(bijvoorbeeld afloop van tijdelijk dienstverband, opheffing van de betrekking of het
bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd). Wanneer een dienstverband wordt beëindigd,
moeten de normale regels voor opzegging in acht worden genomen. Daarbij staan de gebruikelijke
beroepsmogelijkheden open. Wanneer de betrokken personeelsleden aan alle vereisten
voldoen, kunnen zij desgewenst in verband met de beëindiging van hun dienstbetrekking
aanspraak maken op een werkloosheidsuitkering. Het Participatiefonds (PF) beoordeelt
aan de hand van de zogenaamde instroomtoets, of de met deze uitkering gemoeide kosten
door het PF worden vergoed.
IV.6. Salarisgaranties (ex-)directieleden
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Begripsbepaling salarisgarantie
Een personeelslid dat op 31 juli voorafgaand aan de samenvoeging was benoemd in de
functie van directeur of leraar tevens adjunct-directeur aan één van de bij de samenvoeging
betrokken scholen en wiens dienstverband op de samenvoegingdatum wordt voortgezet
in dezelfde of in een andere functie bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging
ontstaat, heeft recht op een salarisgarantie. Dit personeelslid behoudt in de functie
waarin hij op de samenvoegingdatum wordt benoemd ten minste aanspraak op salariëring
volgens het functieniveau (d.w.z. de maximumschaal en het carrièrepatroon) dat op
31 juli voorafgaand aan de samenvoeging voor hem gold. Een personeelslid dat op 31
juli voorafgaand aan de samenvoeging in de functie van directeur was benoemd, heeft
in plaats hiervan ten minste recht op salariëring volgens het functieniveau dat op
die datum reeds twee jaar formatief voor hem aanwezig was, wanneer dit niveau hoger
was dan het niveau dat op die datum voor hem gold (zie paragraaf IV.1 voor een begripsbepaling
van ‘formatief aanwezig’).
Geldigheidsduur salarisgarantie
De salarisgarantie geldt zolang het betrokken personeelslid in dezelfde functie benoemd
blijft bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging ontstaat voor de functies
waarin personeelsleden als hier bedoeld op de samenvoegingdatum geplaatst kunnen /
moeten worden. Ook in de volgende situaties blijft de salarisgarantie behouden:
a. wanneer het personeelslid bij het bevoegd gezag van de school die na samenvoeging
ontstaat, op de samenvoegingdatum wordt benoemd in de functie van leraar tevens adjunct-directeur
en hij, als gevolg van de door het bevoegd gezag vastgestelde formatie, niet langer
als zodanig benoemd kan blijven (zie artikel I-Q306 jo artikel I-Q307, tweede lid, van het RPBO).
b. wanneer het personeelslid na de datum van samenvoeging bij hetzelfde of bij een
ander bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het salarisniveau meer in overeenstemming
is met dat van de functie waarop de garantie is gebaseerd, en wel voor de duur van
die benoeming. Wanneer deze benoeming in tijdelijke dienst geschiedt, blijft de salarisgarantie
behouden als in aansluiting op deze benoeming een benoeming plaatsvindt in een andere
functie waarvan het salarisniveau ten minste gelijk is aan dat van de op de datum
van samenvoeging vervulde functie.
Bij een benoeming als leraar tevens adjunct-directeur is het gestelde in de voorgaande
alinea van overeenkomstige toepassing.
c. wanneer de ex-directeur binnen drie jaar na de datum van samenvoeging aan een andere
school bij hetzelfde of een ander bevoegd gezag een functie aanvaardt waarvan het
salarisniveau niet lager is dan dat van de normfunctie leraar. De salarisgarantie
blijft ook behouden als de ex-directeur op de samenvoegingdatum zelf een functie aanvaardt
die voldoet aan de eis die hiervoor is genoemd. Van aanvaarding van een functie bij
hetzelfde bevoegd gezag aan een andere school is bijvoorbeeld sprake in het volgende
geval. In verband met een samenvoeging wordt een ex-directeur benoemd als adjunct-directeur
van de samengevoegde school. Dit personeelslid besluit vervolgens een functie als
leraar te aanvaarden waarbij de aanwijzing geldt dat hij werkzaamheden zal verrichten
aan één of meer andere scholen van hetzelfde bevoegd gezag.
Als de benoeming in die functie plaatsvindt binnen 3 jaar na de datum van samenvoeging
behoudt de betrokkene zijn salarisgarantie. Verder kan zich de situatie voordoen dat
een ex-directeur wordt benoemd als leraar aan de samenvoegde school en vervolgens
uit hoofde van zijn bestuursaanstelling met werkzaamheden wordt belast aan een of
meer andere scholen van hetzelfde bevoegd gezag. In dat geval blijft de betrokkene
in dezelfde functie benoemd. De verandering van school heeft daarom geen gevolgen
voor zijn salarisgarantie. De garantie blijft dus ook behouden als die verandering
plaatsvindt nadat sinds de samenvoeging drie jaren zijn verstreken.
15-jaarsuitzicht
De aanspraak op bezoldiging volgens een in het kader van het HOS-overgangsrecht vastgesteld
15-jaarsuitzicht blijft onverkort van kracht.
IV.7. Omzetting functie/nieuwe functie ex-directieleden
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Directieleden die niet worden benoemd in dezelfde functie
Voor de directeur van een school die bij een samenvoeging betrokken is, die geen directeur
wordt van de school die na samenvoeging ontstaat, brengt de samenvoeging mee dat zijn
betrekking moet worden opgeheven. Hij heeft met ingang van de samenvoegingdatum recht
op een nieuwe functie waarvan het niveau zoveel mogelijk overeenkomt met dat van zijn
oude functie. Dit niveau is echter ten minste gelijk aan het niveau van de normfunctie
leraar.
Het voorgaande is overeenkomstig van toepassing op de leraar tevens adjunct-directeur
die niet in dezelfde functie benoemd kan blijven als gevolg van de formatie die is
vastgesteld voor de school die na samenvoeging ontstaat. Zijn benoeming in die functie
kan echter zonder voorafgaand ontslag worden gewijzigd in een benoeming als leraar
(zie artikel I-Q307, tweede lid, juncto I-Q306 van het RPBO, respectievelijk de salarisgarantie waarop de betrokkene recht heeft).
Handhaving benoeming
Een ontslag van een directeur, of een ontslag dan wel wijziging van de benoeming van
een leraar tevens adjunct-directeur, blijft uit wanneer het bevoegd gezag nog één
of meer andere gelijksoortige scholen beheert waaraan op de samenvoegingdatum een
gelijksoortige directiefunctie vacant is waarvan het niveau gelijk is aan dat van
de functie die het overtollige directielid vervulde.
In dat geval zal dat directielid uit hoofde van zijn bestuursbenoeming bij het bevoegd
gezag in die vacante functie moeten worden geplaatst.
Vrije keuze directieleden
De positie van de directeuren van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn,
is gelijk. Het bevoegd gezag is dan ook vrij in de keuze van de directeur van de school
die na samenvoeging ontstaat. Die keuze is uiteraard beperkt tot de directeuren van
de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn. Het voorgaande is van overeenkomstige
toepassing op de leraren tevens adjunctdirecteur van de bij de samenvoeging betrokken
scholen. Zij komen bij voorrang in aanmerking voor een functie van leraar tevens adjunct-directeur
aan de school die na samenvoeging ontstaat. Het aantal functies (leraar tevens adjunct-directeur)
waarvoor zij in aanmerking komen, is ten minste gelijk aan het aantal volgens de normatieve
formatie op grond van het Formatiebesluit.
Wanneer een functie in deze formatie onvervuld blijft, moet daarin een directeur
worden benoemd die geen directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat.
Deze verplichting geldt echter niet als het een directeur betreft die op de samenvoegingdatum
aan een andere school bij hetzelfde of een ander bevoegd gezag een functie aanvaardt
waarvan het salarisniveau niet lager is dan dat van de normfunctie leraar. Een leraar
tevens adjunct-directeur die aanspraak maakt op voortzetting van zijn benoeming aan
de school die na samenvoeging ontstaat, kan, als het bevoegd gezag daarmee instemt,
op de datum van samenvoeging zijn functie zonder gevolgen voor zijn salarisgarantie
vrijwillig afstaan aan één van de ex-directeuren.
Bovenschoolse directeur
De mogelijkheid bestaat dat de directeur van een andere school die niet bij de samenvoeging
betrokken is tevens directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat. Voorwaarde
voor benoeming van een dergelijke ‘bovenschoolse’ directeur is dat alle directeuren
van de scholen die bij de samenvoeging betrokken zijn, hiermee moeten instemmen. Deze
voorwaarde geldt echter niet als, niettegenstaande de benoeming van een bovenschoolse
directeur, één van de directeuren die bij de samenvoeging betrokken is directeur wordt
van de school die na samenvoeging ontstaat.
Wel moet in dat geval sprake zijn van benoeming in de directeursfunctie welke voor
die school normatief aanwezig is. In die situatie is de paragraaf over het verhoogd
fre-verbruik niet van toepassing.
IV.8. Inpassing/bezoldiging directieleden
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Als gevolg van een wijziging in de schoolgrootte op de samenvoegingdatum (1 augustus)
kan voor de directeur of leraar tevens adjunct-directeur van de school die na samenvoeging
ontstaat een functie met een hogere maximumschaal gaan gelden dan die welke op de
dag voor de samenvoeging voor hem gold dan wel formatief beschikbaar was. In dat geval
wordt het betrokken directielid -in afwijking van artikel I-Q106 van het RPBO- vanaf de dag van de samenvoeging bezoldigd volgens het carrièrepatroon dat bij die
hogere maximumschaal behoort. Bij de inschaling wordt -in afwijking van I-P14, tweede lid, van het RPBO- een bevorderingsperiodiek toegekend.
Betrokkene houdt een blijvende aanspraak op de hogere maximumschaal als deze gedurende
3 achtereenvolgende schooljaren aan de na de samenvoeging ontstane school beschikbaar
is geweest, of als zijn bezoldiging feitelijk volgens die maximumschaal wordt vastgesteld.
Grondslag voor de vaststelling van de directiefuncties (en de bijbehorende maximumschalen)
die op de samenvoegingdatum normatief beschikbaar zijn aan de school die na samenvoeging
ontstaat, is het aantal leerlingen op 1 oktober van het eerste schooljaar na de samenvoeging.
Als de inschaling volgens de salarisgarantie tot een hogere bezoldiging leidt dan
de inschaling volgens deze paragraaf, geldt de inschaling volgens de salarisgarantie.
IV.9. Formatierekeneenheden verbruik
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Formatierekeneenhedenverbruik (ex-)directieleden
Het fre-verbruik voor een personeelslid als bedoeld in paragraaf IV.6 wordt als volgt
vastgesteld.
Gedurende het eerste schooljaar van de samenvoeging is het fre-verbruik gelijk aan
het aantal fre's dat behoort bij de functie waarop de salarisgarantie (niet zijnde
een HOS-garantie) van dat personeelslid is gebaseerd. Wanneer dat aantal echter lager
is dan het aantal fre's dat behoort bij de functie na de samenvoeging, wordt van het
laatstbedoelde aantal fre's uitgegaan. Vanaf het tweede schooljaar na de samenvoeging
wordt het fre-verbruik - overeenkomstig het bepaalde in artikel I-P78 van het RPBO - vastgesteld op basis van de functie waarin de betrokkene na de samenvoeging is
benoemd. Het hoger fre-verbruik voor ex-leraren tevens adjunct-directeur als bedoeld
in artikel I-R306 van het RPBO, is niet van toepassing wanneer de normatief beschikbare functies van leraar tevens
adjunct-directeur op de samenvoegingdatum zijn toegedeeld. Dit betekent dat de leraar
tevens adjunct-directeur wiens benoeming op de samenvoegingdatum is gewijzigd in een
benoeming als leraar omdat voor hem geen normatieve adjunct-directeursfunctie beschikbaar
was, met ingang van het tweede schooljaar na de samenvoeging het fre-verbruik heeft
van een leraar. De salarisgarantie van de betrokkene blijft behouden.
Formatierekeneenhedenverbruik (ex-)directieleden bij benoeming ‘bovenschoolse’ directeur
Wanneer de directeur van een andere school die niet bij de samenvoeging is betrokken
tevens (‘bovenschoolse’) directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat,
wordt het fre-verbruik voor de ex-directeuren als volgt vastgesteld. Het fre-verbruik
wordt vastgesteld volgens de regels als hiervoor beschreven met dit verschil dat het
fre-verbruik voor één van de ex-directeuren ook na afloop van het eerste schooljaar
na de samenvoeging ten minste gebaseerd blijft op het aantal fre's dat behoort bij
de functie waarop de salarisgarantie van de betrokkene is gebaseerd.
Wanneer de ex-directeuren op de dag voor de samenvoeging functies met verschillende
maximumschalen vervulden, wordt deze regel toegepast op de functie met de hoogste
maximumschaal. Deze regel blijft van kracht zolang de betrokken ex-directeur feitelijk
van zijn salarisgarantie gebruik maakt. De regel vervalt zodra één van de ex-directeuren
alsnog directeur wordt van de school die na samenvoeging ontstaat. Deze regel moet
voorkomen dat de benoeming van een bovenschoolse directeur in het hierboven bedoelde
geval voor het Rijk tot extra kosten leidt.
In vergelijking met de situatie dat geen bovenschoolse directeur zou zijn benoemd,
bestaan deze kosten met ingang van het tweede schooljaar na de samenvoeging uit het
verschil tussen het fre-verbruik behorende bij de salarisgarantie van de niet-benoemde
ex-directeur en het fre-verbruik behorende bij de functie waarin deze ex-directeur
na de samenvoeging is benoemd. Deze regel is van toepassing op de ex-directeur met
de hoogste salarisgarantie. In een situatie waarin twee of meer ex-directeuren een
functie vervulden met dezelfde hoogste maximumschaal moet het bevoegd gezag zelf de
ex-directeur aanwijzen waarop de regel van toepassing is. Het bevoegd gezag kan niet
meer terugkomen op een eenmaal gemaakte keuze.
Voorbeeld
Twee scholen, school A en school B, worden samengevoegd tot school AB. Aan school
AB wordt een bovenschoolse directeur verbonden, die niet afkomstig is van de scholen
A of B. De ex-directeuren van school A en B worden op de samenvoegingdatum benoemd
als leraar. Op de dag voor de samenvoeging was voor de ex-directeur van school A een
normatieve directeursfunctie beschikbaar met maximumschaal 11. Voor de ex-directeur
van school B was een directeursfunctie beschikbaar met maximumschaal 12. Beide ex-directeuren
hebben recht op een salarisgarantie volgens de maximumschaal die op de dag voor de
samenvoeging beschikbaar was. Het fre-verbruik voor beide ex-directeuren wordt in
het eerste schooljaar na de samenvoeging gebaseerd op het aantal fre's dat hoorde
bij de functie op de dag voor de samenvoeging. Voor de ex-directeur van school A bedraagt
dat verbruik 227 fre's (maximumschaal 11). Voor de ex-directeur van school B bedraagt
dat verbruik 251 fre's (maximumschaal 12). Met ingang van het schooljaar volgend op
het schooljaar waarin de samenvoeging plaatsvond, blijft het fre-verbruik voor de
ex-directeur die de functie met de hoogste maximumschaal vervulde (schaal 12), gehandhaafd
op het aantal fre's dat bij die functie hoorde, te weten: 251 fre's. Het fre-verbruik
voor de andere ex-directeur wordt vanaf dat schooljaar vastgesteld op 195 fre's, zijnde
het aantal fre's dat hoort bij de functie van leraar waarin de betrokkene per de samenvoegingdatum
is benoemd.
Paragraaf V. Samenvoeging van scholen voor voortgezet onderwijs met lumpsum bekostiging
met een school voor praktijkonderwijs met declaratiebekostiging.
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
V.1. Algemeen
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Deze paragraaf bevat de wijze van vaststelling van een overgangsbudget in verband
met samenvoeging van een vo-school met een school voor praktijkonderwijs (ex svo)
met declaratiebekostiging die op 1 augustus 2003 plaatsvindt. De berekening vindt
In tegenstelling tot de samenvoegingen bedoeld in paragrafen III en IV niet plaats
op basis van de gegevens in het schooljaar van samenvoeging maar op die van het schooljaar
ervoor. Hiermee wordt het mogelijk declaratie-uitkomsten beter om te zetten naar het
lumpsum systeem.
Op een afdeling praktijkonderwijs, ontstaan uit een samenvoeging van een vo-school
met een school voor praktijkonderwijs met declaratiebekostiging (ex svo), zijn ten
aanzien van de bekostiging en rechtspositie de voorschriften vastgesteld bij of krachtens
de WVO, deel l, van toepassing voor zover deze voorschriften betrekking hebben op de school of scholengemeenschap
waaraan de afdeling is verbonden. De vaststelling van de vergoeding van een op 1 augustus
2003 door samenvoeging ontstane school of scholengemeenschap geschiedt wat betreft
het personele deel ingevolge het Formatiebesluit W.V.O.
V.2. Grondslagen berekening omvang formatie afdeling praktijkonderwijs
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
1. Voor de afdeling praktijkonderwijs, ontstaan na een samenvoeging als bedoeld onder
paragraaf V.1, wordt een vast aantal formatieplaatsen ter beschikking gesteld. Dit
aantal formatieplaatsen is voor de verschillende schoolsoortgroepen als volgt:
a. schoolsoortgroep 1:1,23 formatieplaatsen,
b. schoolsoortgroep 4:0,29 formatieplaatsen;
2. De berekening van het leerlingafhankelijke aantal formatieplaatsen van de personeelscategorie
leraren genoemd in artikel 3 van het Formatiebesluit W.V.O., geschiedt voor de afdeling praktijkonderwijs met de ratio 1/11,00.
3. De berekende lerarenformatie ten behoeve van het praktijkonderwijs blijft bij de
toepassing van artikel 6, tweede lid, van het Formatiebesluit W.V.O., buiten beschouwing.
4. Het aantal leerlingen praktijkonderwijs blijft bij de toepassing van artikel 6, derde lid, van het Formatiebesluit W.V.O. buiten beschouwing.
V.3. Besteding van vergoeding afdeling praktijkonderwijs overeenkomstig doel
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
1. Onverminderd de artikelen V.4 en V.5 moet de met toepassing van artikel V.2 berekende
personele vergoeding ten behoeve van de lerarenformatie voor het praktijkonderwijs,
in ieder geval wat betreft de in het tweede lid bedoelde vergoeding worden besteed
aan het onderwijs ten behoeve van de leerlingen van het praktijkonderwijs.
2. De vergoeding bedoeld in het eerste lid betreft de uitkomst van de formule A x
B, waarbij:
A = voor het praktijkonderwijs: de som van het aantal formatieplaatsen berekend op
grond van artikel V.2, tweede lid, en het vast aantal formatieplaatsen bedoeld in
artikel V.2, eerste lid, onder a, dan wel b.
B = de voor de school van toepassing zijnde gemiddelde personeelslast van de lerarenformatie.
V.4. Verhoging personele vergoeding lerarenformatie bij toename aantal leerlingen
afdeling praktijkonderwijs
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
1. Het met toepassing van het artikel V.2 berekende aantal formatieplaatsen voor de
leraren wordt opnieuw berekend, indien het verschil tussen:
a. het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar waarvoor de bedoelde formatieplaatsen
zijn berekend en
b. het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan het onder
a bedoelde schooljaar, gelijk is aan of groter dan 14.
2. Indien in het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de in het artikel
V.2 bedoelde formatieplaatsen zijn berekend, toepassing is gegeven aan artikel V.5,
wordt in afwijking van het eerste lid het aantal formatieplaatsen, bedoeld in artikelen
V.2 opnieuw berekend, indien het verschil tussen:
a. het aantal leerlingen op 1 oktober van het schooljaar waarvoor de in de artikel
V.2 bedoelde formatieplaatsen zijn berekend en
b. het aantal leerlingen op 16 januari van het voorafgaande schooljaar, gelijk is
aan of groter dan 14.
3. Aanspraak op vergoeding van het aantal formatieplaatsen berekend met het hogere
aantal leerlingen, bedoeld in respectievelijk het eerste lid, onder a, en het tweede
lid, onder a, ontstaat met ingang van 1 januari van het schooljaar waarvoor de in
artikel V.2 bedoelde formatieplaatsen zijn berekend.
V.5. Herberekening vergoeding voor personeelscategorie leraren bij aanzienlijke tussentijdse
toename aantal leerlingen afdeling praktijkonderwijs (ex svo)
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
1. Indien het verschil tussen:
a. het aantal leerlingen op 16 januari van het schooljaar waarvoor de met toepassing
van artikelen V.2 bedoelde formatieplaatsen zijn berekend en
b. het aantal leerlingen op 1 oktober van het onder a bedoelde schooljaar, gelijk is aan of groter dan 7, wordt het aantal formatieplaatsen
voor de lerarenformatie opnieuw berekend.
2. Aanspraak op vergoeding voor de lerarenformatie, berekend met het hogere aantal
leerlingen bedoeld in het eerste lid, onder a, ontstaat met ingang van 1 augustus
van het schooljaar volgend op het in het eerste lid bedoelde schooljaar.
V.6. Berekening aantal leerlingen op teldatum t-1 ten behoeve van de samengevoegde
school
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
1. Voor de toepassing van artikel 8, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit W.V.O. wordt ten behoeve van de vergoeding van het eerste schooljaar van de samenvoeging
uitgegaan van de som van het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het eerste schooljaar
voorafgaand aan het schooljaar waarin de samenvoeging plaatsvindt, als werkelijk schoolgaand
was ingeschreven op de scholen die de samenvoeging aangaan.
2. Voor de school voor vbo, waaraan een afdeling voor praktijkonderwijs is verbonden,
blijven het aantal formatieplaatsen voor leraren voor de afdeling praktijkonderwijs
bij de toepassing van artikel 6, tweede lid, van het Formatiebesluit W.V.O. en het aantal leerlingen praktijkonderwijs voor de toepassing van artikel 6, derde lid, van het Formatiebesluit W.V.O. buiten beschouwing.
V.7. Berekening gewogen gemiddelde leeftijd leraren op 1 oktober ten behoeve van
het eerste schooljaar van de samenvoeging
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
1. In afwijking van artikel 14, eerste lid, van bet Bekostigingsbesluit W.V.O. doet het bevoegd gezag van een praktijkschool met declaratiebekostiging ten behoeve
van de vergoeding voor het eerste schooljaar van de samenvoeging vóór 20 januari daaraan
voorafgaand, mededeling van de in artikel 85, vierde lid, tweede volzin, van de WVO bedoelde gewogen gemiddelde leeftijd van de personeelscategorie leraren van die school
op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan de samenvoeging.
2. De gemiddelde personeelslast van de leraren van de samenvoegde school wordt in
het eerste schooljaar van de samenvoeging berekend met toepassing van de ministeriële
regeling als bedoeld in artikel 85, vijfde lid, van de WVO.
V.8. Berekening van de personele vergoeding voor het eerste jaar van de samenvoeging
in verband met anderstalige leerlingen
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
De vaststelling van de vergoeding voor de personeelskosten van de samengevoegde school
in verband met anderstalige leerlingen vindt, in afwijking van artikel V1, voor het
eerste schooljaar van de samenvoeging plaats op grond van de formule A x Z, waarbij:
A = (B + C) x D, waarbij:
B= het aantal formatieplaatsen ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen praktijkonderwijs
met niet-Nederlandse culturele achtergrond dat berekend wordt voor de school voor
praktijkonderwijs, indien deze school in dat schooljaar niet zou zijn samengevoegd.
Dit aantal formatieplaatsen wordt berekend door het met toepassing van artikel 34 van het Formatiebesluit WVO berekende aantal formatierekeneenheden dat voor de school voor praktijkonderwijs
wordt vastgesteld ten behoeve van het onderwijs aan leerlingen met een niet-Nederlandse
culturele achtergrond, indien deze school in dat schooljaar niet zou zijn samengevoegd:
1. voor een scholengemeenschap voor (vwo)/havo/mavo/vbo te delen door de factor 211.
2. voor een scholengemeenschap (ath/vwo/lyceum)/havo/mavo te delen door de factor
221.
3. voor een school voor vbo of mavo, dan wel een scholengemeenschap voor vbo/mavo
te delen door de factor 195.
De uitkomst van de deling wordt afgerond op vier decimalen, waarbij de vierde decimaal
met 1 wordt verhoogd, indien de vijfde decimaal 5 of hoger is;
C= het ingevolge de vigerende bepalingen berekende aantal formatieplaatsen in verband
met anderstalige leerlingen van de afzonderlijke school voor voortgezet onderwijs
exclusief de vigerende opslagpercentages, indien deze school in dat schooljaar niet
zou zijn samengevoegd met een school voor praktijkonderwijs;
D= de voor het schooljaar van de samenvoeging vigerende opslagpercentages ten behoeve
van de formatie anderstalige leerlingen, ingevolge artikel 4, eerste lid onder b, van het Formatiebesluit W.V.O.;
Z= de vigerende gemiddelde personeelslast van de leraren die behoort bij de samengevoegde
school.
V.9. Instellingsaccountantscontrole van de cumi-telling en op leerlingenadministratie
vereiste documenten
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Voor het eerste schooljaar van de samenvoeging geldt bij de controle van de telling
van de anderstalige leerlingen, in afwijking van de regeling administratie leerlinggegevens
WVO, kenmerk CFI/FJR-95/5648N (Uitleg OCenW-Regelingen 29, 29-11-1995), voor de groep
leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond, op grond waarvan de in
artikel V.8, onder B genoemde formatie wordt berekend, het volgende. De samengevoegde
school moet met betrekking tot de gegevens van die groep leerlingen voldoen aan de
bepalingen, zoals deze op 31 juli voorafgaand aan de samenvoeging ingevolge de WVO, deel II, zoals luidend op 31 juli 2002, van toepassing waren. Voor de groep anderstalige
leerlingen op grond waarvan de in artikel V.8, onder C bedoelde formatie van de afzonderlijke
school voor voortgezet onderwijs is berekend, blijven de voorschriften ingevolge de
WVO, deel l, zoals luidend op 31 juli 2002, van toepassing.
V.10. Overgangsbudget ten behoeve van scholen voor voortgezet onderwijs met lumpsum
bekostiging na samenvoeging met een school voor praktijkonderwijs met declaratiebekostiging
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
Bij een samenvoeging van een school voor praktijkonderwijs met declaratiebekostiging
en een school voor mavo of vbo, al dan niet in een scholengemeenschap met andere scholen,
wordt een overgangsbudget vastgesteld als bedoeld in artikel V.11 van deze regeling.
V.11. Berekening en vaststelling overgangsbudget
[Regeling vervallen per 01-08-2004]
V.11.1. Verschil in personele bekostiging voor en na de fusie
De vaststelling van het eenmalig vast te stellen personele overgangsbudget van een
op 1 augustus door samenvoeging ontstane vo-school of scholengemeenschap met een afdeling
praktijkonderwijs geschiedt volgens de formule:
(A + B) - C = D waarbij:
A = De personele uitgaven van de bij de samenvoeging betrokken school voor praktijkonderwijs
in het schooljaar voorafgaand aan de samenvoeging. Deze uitgaven zijn de som van:
·. De daadwerkelijk door de school uitgegeven en te declareren loonkosten van het
desbetreffende schooljaar. De loonkosten worden door CASO gemeten gedurende het schooljaar
voorafgaand aan de datum van samenvoeging. De scholen die niet bij CASO zijn aangesloten,
dienen de loonkosten over dat schooljaar zelf op te geven conform een opgave die in
de desbetreffende publicatie over de CASO-meting is opgenomen;
·. Het bedrag van de verzilverde formatierekeneenheden. Het betreft het bedrag dal
gedurende het schooljaar voorafgaand aan de datum van samenvoeging met de verzilverde
formatierekeneenheden gepaard gaat;
·. Het schoolbudget, zoals is vastgelegd in paragraaf 4, onder de letters A tot en
met D van de regeling van 8 oktober 2001 (Gele katern 2001, 25) dat de school voor
praktijkonderwijs in het schooljaar voorafgaand aan de samenvoeging heeft ontvangen.
B = Het budget voor personele uitgaven van de bij de samenvoeging betrokken vo-school
dat gedurende het schooljaar voorafgaand aan de datum van samenvoeging aan de vo-school
is verstrekt. Dit budget betreft de personele vergoeding inclusief de aanvullende
vergoeding ten behoeve van de anderstalige leerlingen en het nascholingsbudget dat
de vo-school gedurende het schooljaar voorafgaand aan de samenvoeging heeft ontvangen.
C = Het budget voor personele vergoeding dat de samengevoegde vo-school zou hebben
ontvangen, indien de samenvoeging in het schooljaar voorafgaand aan de daadwerkelijke
samenvoeging (het zogenoemde semi-fusie-jaar) plaats zou hebben gevonden. Het budget
betreft de personele vergoeding inclusief het vast aantal extra formatieplaatsen en
wordt verder aangeduid als semi-fusiebudget. Voor de school wordt het semi-fusie-budget
berekend met:
·. de som van het aantal leerlingen van het praktijkonderwijs en vo op 1 oktober van
het eerste schooljaar voorafgaand aan het semi-fusie-jaar (t-1) en de som van het
aantal leerlingen van het praktijkonderwijs en vo op 1 oktober in het tweede schooljaar
voorafgaand aan het semi-fusie-jaar (t-2);
·. de ratio's voor de personeelsformatie directie en onderwijsondersteunend personeel
vermeld in artikel 3, tweede en vierde lid, van het Formatiebesluit W.V.O;
·. de ratio voor de personeelsformatie leraren, waarbij voor de leerlingen praktijkonderwijs
wordt uitgegaan van de ratio vermeld in artikel V.2, tweede lid, en voor de overige
leerlingen de ratio vermeld in artikel 3, derde lid, van het Formatiebesluit W.V.O. voor de desbetreffende leerlingen;
·. het vast aantal formatieplaatsen voor de school of scholengemeenschap vermeld in
artikel 2 van het Formatiebesluit W.V.O;
·. het vast aantal extra formatieplaatsen, vermeld in artikel V2, eerste lid, voor
de afdeling praktijkonderwijs;
·. de voor de school van toepassing zijnde gemiddelde personeelslast (gpl) van de
desbetreffende personeelscategorieën. De gpl voor de leraren wordt aangepast voor
de gewogen gemiddelde leeftijd. De berekening van de gewogen gemiddelde leeftijd geschiedt
overeenkomstig de Regeling gewogen gemiddelde leeftijd (voor het schooljaar 2002-2003 betreft dit artikel 1, derde lid, van de regeling
van 27 februari 1998, kenmerk VO/FB-1998/7449, OCenW-Regelingen 1998, nr7.);
·. de formatie voor de anderstalige leerlingen. Deze formatie wordt berekend overeenkomstig
artikel V.8, met dien verstande dat hierbij wordt uitgegaan van het aantal beschikbaar
gestelde formatieplaatsen ten behoeve van de anderstalige leerlingen van de school
voor vo in het semi-fusie-jaar en het aantal beschikbaar gestelde formatierekeneenheden
van het praktijkonderwijs ten behoeve van de leerlingen met een niet-Nederlandse culturele
achtergrond in het semi-fusie-jaar,
·. het nascholingsbudget dat de school zou hebben ontvangen, indien de samenvoeging
in dat schooljaar zou hebben plaatsgevonden.
D = het overgangsbudget waarin tevens zijn verwerkt incidentele loonontwikkelingen
en algemene salarismaatregelen op de datum van de samenvoeging.
V.11.2. Afbouw en opbouw van het berekende verschil voor en na de fusie
Het met toepassing van V.11.1 berekende verschil in de personele bekostiging (D) kent
een gevarieerd opbouw en afbouw traject. Dit traject is als volgt.
·. Indien D als bedoeld onder V.11.1 kleiner is dan nul is er sprake van een structurele
vooruitgang in de personele bekostiging. Het berekende verschil D wordt in het eerste,
tweede, derde en vierde jaar van en na de samenvoeging voor respectievelijk 100%,
66%, 33% en 0% in mindering gebracht op de structurele bekostiging van de desbetreffende
schooljaren;
·. Indien D als bedoeld onder V.11.1 groter is dan nul is er sprake van een structurele
achteruitgang. Het berekende verschil D wordt in het eerste, tweede, derde, vierde,
vijfde en zesde jaar van en na de samenvoeging voor respectievelijk 100%, 80%, 60%,
40%, 20% en 0% toegevoegd aan de structurele bekostiging van de desbetreffende schooljaren.