Regeling WWB

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013 en zichtdatum 30-09-2024.
Geldend van 01-01-2013 t/m 07-01-2013

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 16 oktober 2003, nr. W&B/WWB/2003/78560, Directie Werk en Bijstand, houdende nadere regels terzake van enkele in de Wet werk en bijstand en het Besluit WWB geregelde onderwerpen (Regeling WWB)

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

§ 2. Beeld van de uitvoering

Artikel 2. Verslag over de uitvoering en accountantsverklaring

[Vervallen per 01-01-2009]

Artikel 4. Beeld van de uitvoering

  • 2 Het beeld van de uitvoering wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld met het Digitaal Verantwoordingssysteem.

  • 3 Indien het beeld van de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, niet op de in het eerste lid genoemde datum is ontvangen, schort de minister de betaling van de uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet voor het lopende vergoedingsjaar op met ingang van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarop de ontvangsttermijn is verlopen, doch niet gedurende de periode waarover door de minister aan het college in geval van overmacht uitstel is verleend.

  • 4 De betaling van de uitkering wordt hervat op de vijftiende van de kalendermaand volgend op de kalendermaand waarin het beeld van de uitvoering, bedoeld in het eerste lid, is ontvangen door de minister.

  • 5 Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien het college in gebreke blijft om binnen een door de minister vastgestelde termijn aanvullende informatie te verstrekken noodzakelijk voor het financieel beheer van de wet of van de WIJ.

§ 3. Uitkering en betaling

Artikel 5. Betaling

  • 1 Met uitzondering van de maand mei, wordt iedere maand op of omstreeks de vijftiende dag van die maand 8% van de voor het betreffende jaar vastgestelde uitkering, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de wet betaalbaar gesteld. In de maand mei wordt op of omstreeks de vijftiende dag 12% van de uitkeringen betaalbaar gesteld.

  • 3 Elk van de drie delen waaruit de meerjarige aanvullende uitkering bestaat, bedoeld in artikel 10c, tweede lid, van het Besluit WWB 2007, wordt betaalbaar gesteld voor 1 april van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waar het desbetreffende deel op ziet.

Artikel 5a. Opschorting betaling bij vaststelling ernstige tekortkomingen

  • 2 De betaling van de uitkering wordt hervat op of omstreeks de vijftiende dag van de kalendermaand nadat de periode van drie maanden is verstreken dan wel nadat de langere periode van opschorting, die de minister met toepassing van artikel 76, derde lid, van de wet heeft vastgesteld is verstreken.

Artikel 6. Gegevens verdeelmodel 25.000+ gemeenten

In de bijlage bij deze regeling zijn de peiljaren, peildata en gewichten opgenomen die gelden voor de verdeelmaatstaven, bedoeld in de bijlage bij het Besluit WWB 2007.

Artikel 6a. Correctiefactor te late indiening verantwoordingsinformatie

De correctiefactor, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, van het Besluit WWB 2007, bedraagt 5%.

§ 5. Vrijlating uitkeringen en vergoedingen

Artikel 7. Vrijlating uitkeringen en vergoedingen

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Niet tot de middelen, bedoeld in artikel 31 van de wet, worden gerekend:

  • a. de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3 van de Uitkeringsregeling Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp;

  • b. de eenmalige uitkering en het voorschot, bedoeld in de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers;

  • c. de vergoeding, bedoeld in artikel 16 van het Besluit tot wijziging van de aanwijzing van het luchtvaartterrein Maastricht, alsmede vaststelling van geluidszones (Interim-aanwijzingsbesluit luchtvaartterrein Maastricht);

  • d. de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5 van de Uitkeringsregeling Fonds Slachtoffers Legionella-epidemie;

  • e. de eenmalige uitkering toegekend aan oud-mijnwerkers in verband met silicose;

  • f. de eenmalige uitkering ingevolge de Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen;

  • g. de individuele uitkeringen in het kader van tegoeden Tweede Wereldoorlog aan leden van de Joodse, Sinti, Roma en Indische gemeenschappen;

  • h. een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 95,– per maand met een maximum van € 764,– per jaar, dan wel een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet van ten hoogste € 150,– per maand met een maximum van € 1500,– per jaar;

  • i. de eenmalige tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2 van de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening;

  • j. de uitkering, bedoeld in artikel 3 van de Vaststellingsovereenkomst houdende een regeling voor een collectieve partiële afwikkeling van schade die mogelijk verband houdt met DES-gebruik tijdens zwangerschap, die is gehecht aan de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 1 juni 2006, R05/1743 (LJN: AX6440) en bij die beschikking op grond van artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek verbindend is verklaard voor de in artikel 1 van die overeenkomst bedoelde personen;

  • k. de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4 van de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2013, 286, datum inwerkingtreding 08-01-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-12-2011.

Niet tot de middelen, bedoeld in artikel 31 van de wet, worden gerekend:

  • a. de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3 van de Uitkeringsregeling Hulpfonds Gedupeerden Bijlmerramp;

  • b. de eenmalige uitkering en het voorschot, bedoeld in de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers;

  • c. de vergoeding, bedoeld in artikel 16 van het Besluit tot wijziging van de aanwijzing van het luchtvaartterrein Maastricht, alsmede vaststelling van geluidszones (Interim-aanwijzingsbesluit luchtvaartterrein Maastricht);

  • d. de vergoedingen, bedoeld in de artikelen 3, 4 en 5 van de Uitkeringsregeling Fonds Slachtoffers Legionella-epidemie;

  • e. de eenmalige uitkering toegekend aan oud-mijnwerkers in verband met silicose;

  • f. de eenmalige uitkering ingevolge de Uitkeringswet tegemoetkoming twee tot vijfjarige diensttijd veteranen;

  • g. de individuele uitkeringen in het kader van tegoeden Tweede Wereldoorlog aan leden van de Joodse, Sinti, Roma en Indische gemeenschappen;

  • h. een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste € 95,– per maand met een maximum van € 764,– per jaar, dan wel een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk in het kader van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet van ten hoogste € 150,– per maand met een maximum van € 1500,– per jaar;

  • i. de eenmalige tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2 van de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming pensioenverevening;

  • j. de uitkering, bedoeld in artikel 3 van de Vaststellingsovereenkomst houdende een regeling voor een collectieve partiële afwikkeling van schade die mogelijk verband houdt met DES-gebruik tijdens zwangerschap, die is gehecht aan de beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 1 juni 2006, R05/1743 (LJN: AX6440) en bij die beschikking op grond van artikel 907, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek verbindend is verklaard voor de in artikel 1 van die overeenkomst bedoelde personen;

  • k. de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4 van de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom;

  • l. de vergoeding, toegekend aan slachtoffers van seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, bedoeld in de Compensatieregelingen R.-K. Kerk Nederland.

Stcrt. 2014, 19732, datum inwerkingtreding 12-07-2014, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-06-2012.

n. de eenmalige bijzondere uitkering, bedoeld in artikel 21a, eerste lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen, dan wel artikel 21a, eerste lid, van het Besluit bijzondere militaire pensioenen.

Artikel 7a. Indexering

  • 2 Van de herziene bedragen, bedoeld in het eerste lid, en van de dag waarop de herziening plaatsvindt wordt door de minister mededeling gedaan in de Staatscourant.

§ 6. Vakantietoeslag

Artikel 8. Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

Artikel 9. Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op de vaststelling van de aanspraak op vakantietoeslag over een inkomen ontvangen in het kalenderjaar 2013.

Artikel 10. In aanmerking te nemen vakantietoeslag

Indien over het inkomen van de belanghebbende aanspraak op vakantietoeslag bestaat neemt het college bij de vaststelling van de hoogte van de algemene bijstand of de inkomensvoorziening op grond van de WIJ mede op grond van de artikelen 11, 12, 13 of 14 berekende aanspraak op vakantietoeslag in aanmerking.

Artikel 11. Vakantieaanspraak voor personen jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet met inkomen uit tegenwoordige arbeid

Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt, het in aanmerking te nemen inkomen loon uit tegenwoordige arbeid betreft en voor de inhouding van loonheffing rekening is gehouden met de arbeidskorting en de algemene heffingskorting, wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.

bij een netto inkomen per maand

bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag

gelijk aan of meer dan

en minder dan

0,00

437,81

8,00%

x ink

   

437,81

474,71

5,04%

x ink

   

474,71

632,59

7,77%

x ink

– €

12,96

632,59

1242,41

6,61%

x ink

– €

5,60

1242,41

 

6,08%

x ink

– €

5,15

Artikel 12. Vakantieaanspraak voor personen jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet met inkomen uit vroegere arbeid

Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt, het in aanmerking te nemen inkomen loon uit vroegere arbeid betreft en voor de inhouding van loonheffing rekening is gehouden met de algemene heffingskorting wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.

bij een netto inkomen per maand

bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag

gelijk aan of meer dan

en minder dan

0,00

417,38

8,00%

x ink

   

417,38

450,68

5,04%

x ink

   

450,68

1.123,24

8,00%

x ink

– €

13,34

1.123,24

   

7,37%

x ink

– €

12,28

Artikel 13. Vakantieaanspraak voor personen jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet voor wie geen rekening is gehouden met de algemene heffingskorting

Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet nog niet heeft bereikt en voor de inhouding van loonheffing geen rekening is gehouden met de algemene heffingskorting, wordt de aanspraak op vakantietoeslag vastgesteld aan de hand van de navolgende tabel, waarbij onder ‘ink’ het inkomen wordt verstaan.

bij een netto inkomen per maand

bedraagt de aanspraak op vakantietoeslag

gelijk aan of meer dan

en minder dan

0,00

956,49

8,00%

x ink

956,49

   

7,37%

x ink

Artikel 14. Vakantieaanspraak voor personen die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet hebben bereikt

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en het inkomen van de belanghebbende bestaat uit een gekort ouderdomspensioen en toeslag als bedoeld in artikel 13 van de Algemene Ouderdomswet bedraagt de daarbij behorende aanspraak op vakantietoeslag voor:

    a. alleenstaande

    6,54%

    x ink

     

    b. alleenstaande ouder, indien

         

    – het inkomen € 797,44 of meer bedraagt

    6,66%

    x ink

    – € 13,81

    – het inkomen lager is dan € 797,44

    5,31%

    x ink

     

    c. gehuwden, waarvan beide echtgenoten 65 jaar of ouder zijn

    6,84%

    x ink

     

    d. gehuwden, waarvan een echtgenoot 65 jaar of ouder is en de andere echtgenoot jonger dan 65 jaar, indien

         

    – het inkomen € 802,81 of meer bedraagt

    6,84%

    x ink

    – € 11,77

    – het inkomen lager is dan € 802,81

    6,84%

    x ink

     
  • 2 Indien de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, naast het gekorte ouderdomspensioen en toeslag, bedoeld in het eerste lid, een ander inkomen heeft dat recht geeft op vakantietoeslag bedraagt de aanspraak op die vakantietoeslag 8% van dat andere inkomen.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2013, 8497, datum inwerkingtreding 30-03-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.

Werkt terug tot en met het tijdstip waarop artikel I van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd in werking is getreden.

1 Indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en het inkomen van de belanghebbende bestaat uit een gekort ouderdomspensioen en toeslag als bedoeld in artikel 13 van de Algemene Ouderdomswet bedraagt de daarbij behorende aanspraak op vakantietoeslag voor:

a. alleenstaande

6,54%

x ink

 

b. alleenstaande ouder, indien

     

– het inkomen € 797,44 of meer bedraagt

6,66%

x ink

– € 13,81

– het inkomen lager is dan € 797,44

5,31%

x ink

 

c. gehuwden, waarvan beide echtgenoten de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet hebben bereikt

6,84%

x ink

 

d. gehuwden, waarvan een echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet heeft bereikt en de andere echtgenoot jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, indien

     

– het inkomen € 802,81 of meer bedraagt

6,84%

x ink

– € 11,77

– het inkomen lager is dan € 802,81

6,84%

x ink

 

§ 7. Toetsingscriteria aanvullende uitkering gemeente

Artikel 15. Incidentele aanvullende uitkering

  • 1 Een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering wordt in de periode van 1 januari tot en met 31 juli van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft, door de toetsingscommissie ontvangen. Een verzoek, dat door de toetsingscommissie wordt ontvangen na 31 juli wordt niet behandeld, met dien verstande dat indien artikel 8b van de wet, onderscheidenlijk artikel 10 van de WIJ, artikel 40 van de IOAW en artikel 40 van de IOAZ van toepassing is het verzoek niet in behandeling wordt genomen indien het wordt ontvangen na 31 augustus.

  • 2 Een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld met het Digitaal Verantwoordingssysteem.

  • 3 Na afloop van de periode, bedoeld in het eerste lid, beslist de minister op het verzoek uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering is ontvangen.

  • 4 Een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering kan met betrekking tot een gemeente met meer dan 10.000 inwoners slechts voor inwilliging in aanmerking komen, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie sprake is van:

    • a. een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, en

    • b. een overstijging als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit WWB 2007, die niet het gevolg is van:

      • 1°. onrechtmatige uitvoering van de wet, de WIJ, de IOAW of de IOAZ, of

      • 2°. beleidskeuzen van, dan wel handelen door het college of de gemeenteraad van de tekortgemeente, met inbegrip van een ontoereikend gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid, dan wel de uitvoering daarvan.

  • 5 Van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt is in ieder geval sprake, indien:

    • a. de instroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde instroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] hoger is dan de landelijke instroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke instroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3], en

    • b. de uitstroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde uitstroom van de tekortgemeente in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3] lager is dan de landelijke uitstroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke uitstroom in de jaren [t-1], [t-2] en [t-3].

  • 6 Het vierde lid, onderdeel b, onder 2°, is niet van toepassing op gemeenten met 40.000 of minder inwoners.

  • 7 Het vierde lid, onderdeel b, onder 1°, is niet van toepassing, indien de onrechtmatige uitvoering in 2012 geheel of grotendeels verband houdt met de uitvoering van de op 1 januari 2012 in werking getreden en bij de Wet afschaffing huishoudinkomenstoets met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 weer aangepaste bepalingen van de wet, die betrekking hebben op het inkomen van een gezin.

  • 8 Indien naar het oordeel van de toetsingscommissie met betrekking tot een gemeente met maximaal 40.000 inwoners geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt als bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, kan de toetsingscommissie het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan bij de oordeelsvorming betrekken en indien dat beleid of de uitvoering daarvan daartoe aanleiding geeft, alsnog tot het oordeel komen dat het verzoek voor inwilliging in aanmerking kan komen, tenzij het gemeentelijk handhavings- en sanctiebeleid, dan wel de uitvoering daarvan naar het oordeel van de toetsingscommissie ontoereikend is.

  • 9 Met betrekking tot gemeenten met 10.000 of minder inwoners kan een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering voor inwilliging in aanmerking komen, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie de overstijging, bedoeld in artikel in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit WWB 2007, niet het gevolg is van een onrechtmatige uitvoering van de wet, de WIJ, de IOAW of de IOAZ.

Artikel 15a. Meerjarige aanvullende uitkering

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Een verzoek tot een meerjarige aanvullende uitkering wordt door de toetsingscommissie ontvangen in de periode van 1 januari tot en met 31 maart van het eerste kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.

  • 3 Een verzoek tot een meerjarige aanvullende uitkering wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld met het Digitaal Verantwoordingssysteem.

  • 4 Een verzoek dat door de toetsingscommissie wordt ontvangen na 31 maart wordt niet behandeld.

  • 5 De minister:

    • a. beslist uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het verzoek als bedoeld in het eerste lid is ingediend of dat verzoek wordt gehonoreerd en of de eigen bijdrage 2,5%, 5% of 7,5% bedraagt;

    • b. stelt, na toewijzing van het verzoek, de hoogte van elk van de delen vast binnen zes weken na 15 juli van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het desbetreffende deel betrekking heeft of, indien een gemeente haar verantwoording over de uitvoering van de wet op de wijze als bedoeld in artikel 17a van de Financiële verhoudingswet niet uiterlijk 15 juli bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties heeft ingediend, binnen zes weken na indiening van de verantwoordingsinformatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2013, 4584, datum inwerkingtreding 26-02-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.

5 De minister:

  • a. beslist uiterlijk 31 december van het kalenderjaar waarin het verzoek als bedoeld in het eerste lid is ingediend of dat verzoek wordt gehonoreerd en of de eigen bijdrage 2,5%, 5% of 7,5% bedraagt;

  • b. stelt, na toewijzing van het verzoek, de hoogte van elk van de delen vast binnen zes weken na 15 juli van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop het desbetreffende deel betrekking heeft of, indien een gemeente haar verantwoording over de uitvoering van de wet op de wijze als bedoeld in artikel 17a van de Financiële verhoudingswet niet uiterlijk 15 juli bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft ingediend, binnen zes weken na indiening van de verantwoordingsinformatie.

7 Het Digitaal Verantwoordingssysteem, genoemd in het derde lid, wordt tot een nader door de minister te bepalen tijdstip niet gebruikt bij de indiening van een formulier houdende een verzoek tot een meerjarige aanvullende uitkering.

§ 7a. Verrekening IOAW en IOAZ

Terugwerkende kracht

Voor deze paragraaf is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2013, 15191, datum inwerkingtreding 11-06-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze paragraaf. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.

De paragraaf is nieuw toegevoegd.

Artikel 15b. Regeling verrekening bestuurlijke boete bij recidive

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 Voor zover de hoogte van de uitkering daartoe de ruimte biedt, is het vrijgelaten deel, bedoeld in het eerste lid, met inachtneming van het vierde en vijfde lid, gelijk aan de som van een naar een tijdseenheid te herleiden gedeelte voor:

    • a. zorgkosten: € 530 per kalenderjaar voor een alleenstaande en € 1031 per kalenderjaar voor een belanghebbende met een echtgenoot of geregistreerd partner met wie hij een gezamenlijke huishouding voert, en

    • b. kosten van kinderen: indien de belanghebbende ouder is en voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald: 50 procent van het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet op het kindgebonden budget, dat gelet op het aantal kinderen van toepassing is.

  • 3 Van een gezamenlijke huishouding, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 4 Het bedrag van het vrijgelaten deel, bedoeld in het tweede lid, wordt in verband met woonkosten vermeerderd indien de belanghebbende huurder is van een woning met een kale huur van niet meer dan € 681 per maand of mede een huurwoning bewoont met zo’n huur.

  • 5 De vermeerdering, bedoeld in het vierde lid, bedraagt 50 procent van een naar tijdseenheid te herleiden bedrag gelijk aan het verschil tussen de kale huur per maand minus een basisbedrag van € 222 per maand.

  • 6 Onder kale huur als bedoel in het derde en vierde lid wordt verstaan de huurprijs die bij huur en verhuur is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woning.

  • 7 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het college van burgemeester en wethouders dat het recht op uitkering heeft vastgesteld.

  • 8 Door het college van burgemeester en wethouders kunnen bewijsstukken worden verlangd die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het vrij te laten deel en die de belanghebbende bij de aanvraag dient te overleggen.

  • 9 Het op grond van het tweede, vierde en vijfde lid vastgestelde bedrag van de vrijlating wordt slechts op aanvraag herzien met ingang van de eerste betaling na de datum van aanvraag, in geval er sprake is van een wijziging van de persoonlijke omstandigheden die zouden hebben geleid tot een wijziging van de zorgkosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, de kosten van kinderen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, of de woonkosten, bedoeld in het vierde lid.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2013, 15191, datum inwerkingtreding 11-06-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

§ 8. Slotbepalingen

Artikel 15c. Grondslag

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Deze regeling is mede gebaseerd op de artikelen 20a, tiende lid, en 29, zesde lid, van de IOAW en 20a, tiende lid, en 29, zesde lid, van de IOAZ.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2013, 15191, datum inwerkingtreding 11-06-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2004.

Artikel 17. Citeertitel

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling WWB.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2013, 15191, datum inwerkingtreding 11-06-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2013.

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling WWB, IOAW en IOAZ.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die met ingang van 23 oktober 2003 ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te ’s-Gravenhage.

Den Haag, 16 oktober 2003

De

Staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

M. Rutte

Bijlage Voorlopig verslag over de uitvoering Wet werk en bijstand 2006

[Vervallen per 01-01-2008]

Bijlage behorende bij artikel 6 van de Regeling WWB

Voor de verdeelmaatstaven, bedoeld in de bijlage bij het Besluit WWB 2007, gelden de volgende peiljaren, peildata en gewichten:

Verdeelmaatstaf

Peiljaar

Peildatum

Gewicht

Sociale en demografische structuur

1.

Lage inkomens 15–64 jaar (in % van de huishoudens van 15–64 jaar met inkomen)

2007–2009

30,799

2.

Eénouderhuishoudens van 15–44 jaar (in % van huishoudens van 15–64 jaar)

2010–2012

88,162

3.

Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: WIA, WAO, WAJONG en WAZ (in % van inwoners van 15–64 jaar)

2011

31 december

–25,521

4.

Totaal allochtonen van 15–64 jaar (in % van alle inwoners van 15–64 jaar)

2010–2012

-

3,738

5.

Laagopgeleiden 15–64 jaar (in % van inwoners van 15–64 jaar)

2009–2011

-

7,324

Centrumfunctie en stedelijkheid

6.

Huurwoningen (in % van het totaal aantal woningen)

2011

1 januari

5,193

7.

Relatief regionaal klantenpotentieel (regionaal klantenpotentieel in % van het aantal inwoners)

2011

1 januari

1,716

8.

Inwoners stedelijk gebied (aantal inwoners in gebied met meer dan 1000 omgevingsadressen per vierkante kilometer, in % van het aantal inwoners)

2011

1 januari

–1,819

Conjunctuur en economische structuur

9.

Werkzame beroepsbevolking (in % van totale beroepsbevolking) op COROP-niveau

2009–2011

–62,053

10.

Banen handel en horeca in COROP-regio (in % totaal aantal banen COROP-regio)

2010

december

–21,905

11.

Procentuele gemiddelde jaarlijkse banengroei in COROP-regio

2008–2010

–3,234

12.

Aantal banen in COROP-regio (in % van de beroepsbevolking in COROP-regio)

2010

december

–2,571

13.

Gemiddelde jaarlijkse bevolkingsgroei 15–64 jaar

2007–2011

–23,872

Overig

14.

Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar

5.979,985

 

Overige berekeningsgegevens

Totaal aantal inwoners

2012

1 januari

 

Aantal huishoudens 15–64 jaar

2012

1 januari