Heffing van omzetbelasting met betrekking tot het privé-gebruik auto door een directeur grootaandeelhouder

[Regeling vervallen per 24-12-2011 met terugwerkende kracht tot en met 20-12-2011.]
Geraadpleegd op 26-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 24-12-2011.
Geldend van 22-01-2004 t/m 19-12-2011

Heffing van omzetbelasting met betrekking tot het privé-gebruik auto door een directeur grootaandeelhouder

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

In het Besluit van 24 juli 2002, nr. DGB2002/3677M, wordt ingegaan op de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2002, nr. 35.775, voor de heffing van omzetbelasting met betrekking tot de door een directeur van een vennootschap, waarvan hij meer dan de helft van de aandelen bezit, jegens die vennootschap verrichte werkzaamheden. Daarbij blijken drie situaties te onderscheiden:

  • 1. de directeur en de vennootschap worden als afzonderlijke ondernemers in de heffing van omzetbelasting betrokken; dat wil zeggen dat de directeur en de vennootschap niet voldoen aan de in artikel 7, vierde lid, van de Wet gestelde criteria voor de vorming van een fiscale eenheid en dat zij geen gebruik kunnen of wensen te maken van de in het Besluit van 24 juli 2002 gegeven goedkeuring om te handelen als ware er sprake van een fiscale eenheid;

  • 2. de directeur vormt tezamen met zijn vennootschap een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet);

  • 3. de directeur en de vennootschap voldoen niet aan de in artikel 7, vierde lid, van de Wet gestelde criteria voor de vorming van een fiscale eenheid maar op basis van de in het Besluit van 24 juli 2002 gegeven goedkeuring wordt gehandeld als ware er sprake van een fiscale eenheid.

Mij bereiken thans vragen over de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake de omzetbelasting met betrekking tot het privé-gebruik auto door een directeur in de hiervoor beschreven situaties. Op die vragen wordt hierna ingegaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de situatie dat de kosten verbonden aan het houden van de auto, met inbegrip van de aanschaffing, ten laste van de vennootschap respectievelijk, rechtstreeks, ten laste van de directeur komen. Voorts komt de situatie aan de orde waarin de auto van de directeur voor de heffing van de inkomstenbelasting tot het privé-vermogen wordt gerekend.

1. De directeur en de vennootschap worden als afzonderlijke ondernemers in de heffing van omzetbelasting betrokken;

[Regeling vervallen per 24-12-2011 met terugwerkende kracht tot en met 20-12-2011]

1.1. De auto wordt gehouden door de vennootschap

[Regeling vervallen per 24-12-2011 met terugwerkende kracht tot en met 20-12-2011]

In deze situatie verloopt de heffing van omzetbelasting als volgt.

De waarde van het ter beschikking stellen van de auto aan de directeur moet geacht worden onderdeel uit te maken van de vergoeding die de directeur ontvangt voor de door hem jegens zijn vennootschap verrichte werkzaamheden (zie artikel 8, tweede lid, van de Wet). Terzake dient de directeur aan zijn vennootschap, behoudens toepassing van artikel 11, een factuur met vermelding van omzetbelasting uit te reiken.

Daar staat tegenover dat de vennootschap met het ter beschikking stellen van de auto een prestatie verricht jegens de directeur. Ter zake van die prestatie dient de vennootschap een factuur uit te reiken, waarbij de vergoeding wordt gevormd door de waarde die aan het ter beschikking stellen van de auto moet worden toegerekend. De op deze factuur in rekening te brengen omzetbelasting komt bij de directeur, behoudens toepassing van artikel 11 van de Wet, voor aftrek in aanmerking.

Met betrekking tot het privé-gebruik van de auto door de directeur is vervolgens artikel 15 van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (hierna: de Beschikking) van toepassing.

1.2. De auto wordt gehouden door de directeur

[Regeling vervallen per 24-12-2011 met terugwerkende kracht tot en met 20-12-2011]

De omzetbelasting die drukt op het houden van de auto wordt op de voet van artikel 15 van de Wet juncto artikel 15 van de Beschikking in aftrek gebracht.

2. De directeur vormt tezamen met zijn vennootschap een fiscale eenheid in de zin van artikel 7, vierde lid, van de Wet

[Regeling vervallen per 24-12-2011 met terugwerkende kracht tot en met 20-12-2011]

2.1. De auto wordt gehouden door de vennootschap

[Regeling vervallen per 24-12-2011 met terugwerkende kracht tot en met 20-12-2011]

In deze situatie kwalificeert de directeur niet langer als zelfstandig ondernemer. Anders dan in de situatie bij onderdeel 1 van dit besluit zijn de handelingen tussen de directeur en zijn vennootschap voor de heffing van omzetbelasting niet relevant. De vraag komt dan op of ter zake van de terbeschikkingstelling van de auto door de vennootschap ten aanzien van de fiscale eenheid artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: het BUA) van toepassing moet worden geacht.

Hoewel ik niet uitsluit dat deze vraag positief moet worden beantwoord, geef ik er omwille van gelijke behandeling de voorkeur aan dat de fiscale eenheid de, in verband met het privé-gebruik van de auto door de directeur, niet voor aftrek in aanmerking komende belasting bepaalt en voldoet op de voet van artikel 15 van de Beschikking.

2.2. De auto wordt gehouden door de directeur

[Regeling vervallen per 24-12-2011 met terugwerkende kracht tot en met 20-12-2011]

In dit geval is naar mijn opvatting ter zake van het privé-gebruik van de auto door de directeur artikel 15 van de Beschikking ten aanzien van de fiscale eenheid van toepassing.

Steun voor dit standpunt wordt gevonden in het arrest van de Hoge Raad, nr. 33.477, van 1 juli 1998 (BNB 1998/324*). Uit dit arrest kan worden afgeleid, dat de Hoge Raad het BUA toepasbaar acht op iedere tot een fiscaal eenheid behorende vennootschap afzonderlijk. Ik zie geen reden waarom deze individuele behandeling van onderdelen van een fiscale eenheid niet zou gelden, indien tot de fiscale eenheid, naast één of meer rechtspersonen, een ondernemer-natuurlijk persoon behoort.

3. De directeur en de vennootschap voldoen niet aan de in artikel 7, vierde lid, van de Wet gestelde criteria voor de vorming van een fiscale eenheid maar op basis van de in het Besluit van 24 juli 2002 gegeven goedkeuring wordt gehandeld als ware er sprake van een fiscale eenheid

[Regeling vervallen per 24-12-2011 met terugwerkende kracht tot en met 20-12-2011]

3.1. De auto wordt gehouden door de vennootschap

[Regeling vervallen per 24-12-2011 met terugwerkende kracht tot en met 20-12-2011]

Indien wordt gehandeld als ware er sprake van een fiscale eenheid, blijft alleen de prestatie die de directeur jegens zijn vennootschap verricht buiten de heffing van omzetbelasting én kan de directeur geen aanspraak maken op aftrek van voorbelasting die betrekking heeft op de goederen en de diensten die de directeur bezigt ten behoeve van de werkzaamheden die hij verricht jegens de vennootschap(pen) waarvan hij directeur is (zie onderdeel 2 van het Besluit van 24 juli 2002). Dit zou betekenen dat de ter zake van het ter beschikking stellen van de auto door de vennootschap aan de directeur in rekening te brengen omzetbelasting bij laatstgenoemde niet voor aftrek in aanmerking komt.

Omdat een verruiming van de aftrekbeperking tot gevolg heeft dat de directeur alsnog in de heffing van omzetbelasting wordt betrokken, keur ik goed dat bij de vennootschap, ter zake van de terbeschikkingstelling van de auto aan de directeur, heffing van omzetbelasting achterwege blijft. Ik verbind daaraan de voorwaarde dat de vennootschap de op grond van artikel 15 van de Beschikking wegens privé-gebruik van de auto door de directeur verschuldigde belasting op haar aangifte over het laatste belastingtijdvak van het boekjaar voldoet.

3.2. De auto wordt gehouden door de directeur

[Regeling vervallen per 24-12-2011 met terugwerkende kracht tot en met 20-12-2011]

Ook in dit geval brengt de voorwaarde waaronder de goedkeuring kan worden toegepast mee, dat de in verband met het houden van de auto aan de directeur in rekening gebrachte omzetbelasting niet voor aftrek in aanmerking komt.

Om dezelfde reden als aangegeven bij onderdeel 3.1 van dit besluit, keur ik in dit geval goed dat de ter zake van het houden van de auto aan de directeur in rekening gebrachte omzetbelasting, op de aangifte omzetbelasting van de vennootschap in aftrek wordt gebracht, eveneens onder de voorwaarde dat de vennootschap de op grond van artikel 15 van de Beschikking wegens privé-gebruik van de auto door de directeur verschuldigde belasting op haar aangifte over het laatste belastingtijdvak van het boekjaar voldoet. Ik kan mij er voorts mee verenigen, dat de wegens latere levering van de auto door de directeur verschuldigde omzetbelasting, eveneens op de aangifte van de vennootschap wordt voldaan.

4. De auto van de directeur wordt voor de heffing van de inkomstenbelasting tot het privé-vermogen gerekend

[Regeling vervallen per 24-12-2011 met terugwerkende kracht tot en met 20-12-2011]

Wanneer een auto voor de inkomstenbelasting tot het privé-vermogen van de directeur behoort en voor de omzetbelasting tot het bedrijfsvermogen wordt gerekend, kan artikel 15 van de Beschikking geen toepassing vinden en dient derhalve correctie op basis van artikel 15 van de Wet plaats te vinden. Omwille van een gelijke behandeling keur ik evenwel goed, dat in de onder punt 1.2, 2.2, en 3.2, geschetste situaties, het aldaar bepaalde onder gelijke voorwaarden wordt toegepast.