Op grond van artikel 37 van de Wet is degene die op een factuur op enigerlei wijze
melding maakt van omzetbelasting welke hij anders dan op grond van deze bepaling niet
verschuldigd is geworden, die omzetbelasting verschuldigd op het tijdstip waarop hij
de factuur heeft uitgereikt. Zie voor het begrip factuur onderdeel 3.2.5.
De hier bedoelde verschuldigdheid van omzetbelasting ontstaat onder meer in de gevallen
dat ten onrechte c.q. teveel omzetbelasting is gefactureerd:
-
a. door een niet-ondernemer;
-
b. bij een levering en/of dienst welke plaatsvindt binnen een fiscale eenheid;
-
c. wegens toepassing van het verkeerde tarief;
-
d. bij een levering en/of dienst welke is vrijgesteld;
-
e. bij de overgang van een geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen;
-
f. bij een levering of dienst waarbij de heffing van de omzetbelasting is verlegd naar
de afnemer van de prestatie.
Volgens de wetsgeschiedenis strekt artikel 37 van de Wet ertoe een voorziening te
scheppen tegen een te grote aftrek in de volgende schakel (Tweede Kamer, zitting 1967–1968,
9324 Memorie van Toelichting, blz. 38 l.k.). Echter ook in het geval de ontvanger
van de factuur geen recht op aftrek heeft, is artikel 37 van de Wet van toepassing
(zie HR 28 april 1999, nr. 34 016, BNB 1999/350)
De uitsluitend op grond van artikel 37 van de Wet verschuldigd geworden omzetbelasting
kan niet op de voet van artikel 15, eerste lid, letter a, van de Wet in aftrek worden
gebracht. Laatstgenoemde bepaling staat alleen aftrek toe van de belasting welke in
rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur, dit is
een factuur die beantwoordt aan de in artikel 35a van de Wet gestelde eisen. Een factuur
waarop ten onrechte c.q. teveel omzetbelasting in rekening is gebracht voldoet niet
aan het onder j van het eerste lid van dat artikel opgenomen vereiste tot vermelding
van het bedrag van de belasting dat terzake van de levering of de dienst verschuldigd
is geworden. De Zesde richtlijn biedt evenmin aanspraak op aftrek van de op grond
van artikel 37 van de Wet verschuldigd geworden belasting, zie het arrest van het
Hof van Justitie van de EG van 13 december 1989, zaak C-342/87, Genius BV (BNB 1990/237).
Zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 19 september 2000,
zaak C-454/98, Schmeink & Cofreth/Manfred Strobel (BNB 2002/167) verlangt het beginsel
van de neutraliteit van de BTW dat de opsteller van de factuur de ten onrechte gefactureerde
omzetbelasting kan herzien wanneer hij het gevaar voor verlies van belastinginkomsten
tijdig en volledig heeft uitgeschakeld. De goede of kwade trouw bij de opsteller van
de factuur speelt in dit verband geen rol.
In de hoofdgedingen van het arrest was het gevaar voor verlies van belastinginkomsten
tijdig en volledig uitgeschakeld doordat:
-
– in het ene hoofdgeding de opsteller van de factuur (een zgn. proforma factuur) deze
opnieuw in handen kreeg en vernietigde vóór de ontvanger van de factuur ze had gebruikt;
en
-
– in het andere hoofdgeding de opsteller van de facturen (fictieve facturen) de belastingadministratie
op de hoogte had gebracht van het bestaan van de facturen waardoor de aftrek bij de
ontvanger van de facturen – naar moet worden aangenomen: daadwerkelijk – kon worden
hersteld en voorts de opsteller van de facturen de daarop vermelde omzetbelasting
– na de ter zake ingestelde controle – had voldaan.
Mede gelet op het arrest van het Hof van Justitie ben ik van oordeel dat voor de herziening
van ten onrechte gefactureerde omzetbelasting, dat wil zeggen de correctie van de
factuur gepaard gaande met het tenietgaan van de verschuldigdheid van omzetbelasting
op grond van artikel 37 van de Wet, de gedragslijnen zoals vermeld in onderdeel 3.2
dienen te worden gevolgd. Het tenietgaan van evengenoemde verschuldigdheid betekent
overigens niet dat de omzetbelasting voordien niet verschuldigd is geweest of dat
de verschuldigdheid ervan met terugwerkende kracht is vervallen (zie HR 14 juni 2002,
nr. 36 727, BNB 2002/362).
Na de herziening van de ten onrechte gefactureerde omzetbelasting kan de opsteller
van de factuur deze omzetbelasting, mits ook op aangifte voldaan, op verzoek terugkrijgen.
De inspecteur zal terzake ambtshalve teruggaaf verlenen als door hem kan worden vastgesteld
dat de opsteller van de factuur de hierna vermelde gedragslijnen in acht heeft genomen.
Als tijdvak voor de teruggaaf geldt het tijdvak waarin het verzoek om teruggaaf is
ingediend. Indien teveel omzetbelasting in rekening is gebracht zal de teruggaaf beperkt
blijven tot dat bedrag.
Bij de herziening van de onjuiste facturering dient de opsteller van de factuur de
volgende gedragslijnen in acht te nemen (onder de ‘opsteller van de factuur’ moet
ook worden begrepen degene in wiens naam de factuur is opgesteld):
a. Correctie van de factuur
Voor de correctie van de factuur waarop ten onrechte c.q. teveel omzetbelasting in
rekening is gebracht dient de opsteller van de factuur:
-
– hetzij de factuur terug te nemen, al dan niet met uitreiking van een nieuwe factuur
die wel voldoet aan de vereisten van artikel 35 van de Wet;
-
– hetzij de factuur aan te vullen met een daadwerkelijk aan de ontvanger van de oorspronkelijke
factuur uit te reiken creditfactuur zodanig dat beide samen als een op de voorgeschreven
wijze opgemaakte factuur in de zin van artikel 35 van de Wet kunnen worden beschouwd.
De uit te reiken nieuwe factuur of creditfactuur dient een duidelijke verwijzing naar
de oorspronkelijke factuur te bevatten.
b. Uitschakelen van het gevaar voor verlies van belastinginkomsten
Bij de herziening van ten onrechte c.q. te veel gefactureerde omzetbelasting moet
de opsteller van de factuur het gevaar voor verlies van belastinginkomsten tijdig
en volledig uitschakelen. Hij behoort dat ook tegenover de inspecteur aan te kunnen
tonen. Dit houdt in, dat de opsteller van de factuur:
-
– hetzij aantoont dat de ontvanger van de factuur de ten onrechte c.q. teveel gefactureerde
omzetbelasting niet in aftrek kan brengen;
-
– hetzij aantoont dat de factuur door tijdige terugname niet is en niet meer kan worden
gebruikt voor het uitoefenen van het aftrekrecht;
-
– hetzij aantoont dat, wanneer de factuur wel is gebruikt voor het uitoefenen van het
aftrekrecht, de ontvanger van de factuur de ten onrechte c.q. teveel gefactureerde
omzetbelasting op aangifte heeft voldaan.
Behoudens als de factuur is teruggenomen vóór het einde van de maand waarin deze is
uitgereikt, dient, wanneer de ontvanger van de factuur een ondernemer is een door
die ondernemer ondertekende verklaring in de administratie van de opsteller van de
factuur aanwezig te zijn, waarin door hem wordt aangegeven hoe met de ten onrechte
c.q. te veel gefactureerde omzetbelasting is omgegaan. Een afschrift van deze verklaring
dient bij het hiervoor bedoelde verzoek om teruggaaf te worden meegezonden.
Is overigens sprake van een valse aan een ondernemer gerichte factuur, dan zal de
opsteller van die factuur, ook al heeft hij de gefactureerde omzetbelasting afgedragen,
in het algemeen niet kunnen aantonen dat het gevaar voor verlies van belastinginkomsten
tijdig en volledig is uitgeschakeld. In een dergelijke situatie is nu eenmaal niet
uit te sluiten dat hij met behulp van deze valse factuur langs een omweg betaling
beoogt te krijgen voor een prestatie die werd verricht voor een afnemer die geen aftrekrecht
heeft (zie HR 1 maart 2002, nr. 36 908, BNB 2002/168.
Voorzover de ontvanger van de factuur de ten onrechte afgetrokken omzetbelasting niet
heeft terugbetaald, is in zoverre niet voldaan aan de voorwaarde dat het gevaar voor
verlies van belastinginkomsten is uitgeschakeld. In een dergelijk geval kan ook slechts
gedeeltelijk teruggaaf worden verleend.
c. Terugbetaling van de gefactureerde omzetbelasting
Eveneens in het kader van de neutraliteit van de BTW dient de herziening van de ten
onrechte c.q. teveel gefactureerde omzetbelasting gepaard te gaan met terugbetaling
van deze belasting aan de ontvanger van de factuur. De neutraliteit van de BTW brengt
immers mee dat moet worden voorkomen dat de onjuiste facturering en in het verlengde
daarvan de herziening van deze facturering, de opsteller van de factuur op enigerlei
wijze zou baten. Dit geldt ook indien de afnemer geen ondernemer is.
Een bijzonderheid doet zich voor indien voor een prestatie omzetbelasting in rekening
is gebracht terwijl een vrijstelling van toepassing is. Het kan dan zijn dat de opsteller
van de factuur bij de vaststelling van de vergoeding geen rekening heeft gehouden
met niet-aftrekbare voorbelasting. Naar mijn mening is het in dat geval aan partijen
om eventueel tot nadere afspraken over de vergoeding te komen. De inspecteur zal alleen
teruggaaf verlenen nadat de ten onrechte c.q. teveel gefactureerde omzetbelasting
is terugbetaald.
De terugbetaling van de omzetbelasting dient de opsteller van de factuur tegenover
de inspecteur te kunnen aantonen.
d. Termijn van herziening
De herziening van ten onrechte c.q. te veel gefactureerde omzetbelasting, met inbegrip
van het verzoek om teruggaaf van deze belasting, dient te geschieden binnen de in
artikel 20, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen genoemde termijn.
Het hanteren van de hiervoor genoemde termijn geeft een extra waarborg bij de uitschakeling
van het gevaar voor verlies van belastinginkomsten, nu binnen deze termijn eventuele
naheffing van de in aftrek gebrachte omzetbelasting nog mogelijk is.
Opgemerkt wordt nog, dat de onjuiste facturering ook tot nadeel voor de fiscus kan
leiden doordat bijvoorbeeld de onjuistheid van de factuur de toepassing van de kleine-ondernemersregeling
heeft beïnvloed of door het ten onrechte niet toepassen van een vrijstelling waardoor
te veel aftrek is genoten. Ongeacht of in deze gevallen herziening van de gefactureerde
omzetbelasting plaatsvindt, dient voor de vaststelling van de verschuldigde belasting
te worden gehandeld alsof de wettelijke bepalingen juist waren toegepast.
Noot
In de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, nr. 98/04479, van 1 juni
2004 oordeelt het Hof dat de op de facturen ten onrechte vermelde omzetbelasting kan
worden herzien (in feite: teruggegeven) nu belanghebbende het verlies voor belastinginkomsten
tijdig en volledig heeft uitgeschakeld door de op die facturen vermelde bedragen aan
omzetbelasting op aangifte te voldoen terwijl aan de ontvanger van de facturen nog
geen teruggaaf van omzetbelasting is verleend. Het Hof voegt hieraan nog toe, dat
overigens ook in gevallen waarin van de aanvang af het gevaar voor verlies van belastinginkomsten
niet heeft bestaan, zoals in casu waar de ontvanger van de facturen geen ondernemer
is, of door andere omstandigheden dan het handelen van de opsteller van de factuur
tijdig en volledig is uitgeschakeld, de ten onrechte gefactureerde omzetbelasting
kan worden herzien.
De uitspraak van het Hof geeft voorts aan dat het Besluit van 28 april 2003, nr. DGB
2003/2121, niet van toepassing is op de voorliggende casus omdat dit besluit geen
terugwerkende kracht kan hebben. Ten aanzien van dit besluit is in de uitspraak echter
ook nog aangegeven – naar moet worden beschouwd ten overvloede – dat de in dat besluit
gestelde voorwaarde dat een nieuwe factuur dan wel een creditfactuur moet worden uitgereikt
in bepaalde gevallen als disproportioneel en in strijd met gemeenschapsrecht moet
worden beschouwd en dat dit in bepaalde gevallen ook geldt voor de voorwaarde dat
de opsteller van de factuur de ten onrechte gefactureerde omzetbelasting dient terug
te betalen aan de ontvanger van de factuur. Deze zienswijze van het Hof acht ik niet
juist. Het is echter niet mogelijk om de Hoge Raad hierover te laten oordelen nu de
ter zake door het Hof gedane overwegingen niet ten grondslag liggen aan het rechtsoordeel
van het Hof. Zelfs gegrond bevinding van een tegen de zienswijze van het Hof gericht
cassatiemiddel kan niet leiden tot vernietiging van ’s Hofs beslissing.