De Zorgverzekeringswet kent naast een nominale premie ook een inkomensafhankelijke bijdrage van de verzekeringsplichtige.
De inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd over het loon. Voor werknemers geldt
een inkomensafhankelijke bijdrage van 6,5%. Werkgevers zijn verplicht de inkomensafhankelijke
bijdrage van hun werknemers te vergoeden.
Volksvertegenwoordigers zoals statenleden zijn geen werknemers omdat er geen sprake
is van een dienstbetrekking. Voor statenleden geldt een lagere inkomensafhankelijke
bijdrage van 4,4%. De lagere inkomensafhankelijke bijdrage houdt verband met het feit
dat er bij inkomen anders dan uit dienstbetrekking, geen aanspraak bestaat op een
vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage. Het bijdrage-inkomen dat ten hoogste
in aanmerking wordt genomen voor de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage bedraagt
€ 30 015.
Een statenlid van wie de arbeidsverhouding ingevolge artikel 4, aanhef en onderdeel f van de Wet op de loonbelasting als dienstbetrekking wordt aangemerkt (fictief werknemerschap) heeft op grond van
artikel 5.4 van de Regeling zorgverzekeringswet geen recht op vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage. Als er geen recht
bestaat op vergoeding geldt eveneens de inkomensafhankelijke bijdrage van 4,4%. Bij
de loonheffing als fictief werknemer wordt de inkomensafhankelijke bijdrage van 4,4%
ingehouden op de statenvergoeding.
Als de arbeidsverhouding niet wordt aangemerkt als dienstbetrekking, wordt de inkomensafhankelijke
bijdrage – voor zover deze niet reeds op andere wijze over het maximum-bijdrage inkomen
is voldaan – door de Belastingdienst op aanslag geheven.
Aangezien het statenlidmaatschap wordt gezien als een nevenfunctie, is er in veel
gevallen sprake van nog andere inkomsten. Wanneer het bijdrage-inkomen meer bedraagt
dan het maximumbedrag (€ 30.015) en is samengesteld uit bestanddelen waarover mogelijk
een verschillend bijdragepercentage van de inkomensafhankelijke bijdrage (6,5% of
4,4%) is verschuldigd, worden de bestanddelen zodanig toegerekend dat het bijdragepercentage
van 6,5% het eerste in aanmerking wordt genomen, vervolgens het bijdragepercentage
van 4,4 en ten slotte het nihil-bijdragepercentage tot de maximale bijdrage is bereikt.
Door samenloop van verschillende inkomsten kan het voorkomen dat in totaal over een
hoger bijdrage-inkomen inkomensafhankelijke bijdragen zijn ingehouden dan het maximum
bijdrage-inkomen. Wat meer is ingehouden wordt na afloop van het jaar door de Belastingdienst
in de inhoudingssfeer automatisch teruggegeven via een voor bezwaar vatbare beschikking.
Bij de berekening van de teruggaaf wordt – anders dan bij de heffing – eerst het percentage
van 4,4 in aanmerking genomen en daarna het percentage van 6,5.
Teveel ingehouden premie tegen het tarief van 4,4% wordt teruggegeven aan de werknemer,
terwijl teveel ingehouden premie van 6,5% aan de werkgever wordt teruggegeven.