Bijlage 2. behorende bij artikel 8 van het Besluit WWB 2007
Objectief verdeelmodel
Bij de berekening van de budgetten voor uitkeringen aan personen jonger dan 65 jaar,
wordt voor elke gemeente een budgetgrondslag berekend. Voor de gemeenten met 25.000
inwoners of minder is dit het historisch bepaalde budget: de uitgaven, opgeschaald
met de groei in huishoudens. Bij de berekening van de budgetten voor uitkeringen aan
personen jonger dan 65 jaar voor gemeenten met meer dan 25.000 inwoners (artikelen 6 en 7) wordt gebruik gemaakt van objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten.
Deze objectieve gemeentelijke uitkeringskosten worden, op grond van artikel 8, eerste lid, vastgesteld aan de hand van een zogenoemd objectief verdeelmodel. Dit objectief
verdeelmodel is opgenomen in deze bijlage.
Voor gemeenten tussen de 25.000 en 40.000 inwoners worden de budgetten niet geheel
vastgesteld op basis van de uitkomsten van het objectieve verdeelmodel. Voor deze
categorie wordt zowel het historisch als het objectief bepaalde budget berekend. De
budgetgrondslag voor deze categorie wordt vervolgens vastgesteld als een gewogen gemiddelde
van deze twee budgetten, waarbij het gewicht afhankelijk is van het aantal inwoners
boven de 25.000.
De budgetgrondslagen worden voor alle gemeenten opgeteld. Door voor elke gemeente
de grondslag te delen door het totaal van de grondslagen, wordt het aandeel dat de
gemeente heeft in het macrobudget WWB I-deel voor personen jonger dan 65 jaar bepaald.
De objectieve uitkeringskosten van gemeenten met meer dan 25.000 inwoners worden vastgesteld
met behulp van veertien verdeelmaatstaven met bijbehorende bedragen. Onderdeel A van
deze bijlage geeft informatie over de verdeelmaatstaven:
-
– een beschrijving van de verdeelmaatstaven;
-
– de bron die per gemeente het aantal eenheden per verdeelmaatstaf levert (onder eenheid
wordt de meeteenheid verstaan waarin de verdeelmaatstaf wordt uitgedrukt, zoals percentage,
aandeel, e.d.);
-
– het peiljaar waarop dit aantal betrekking heeft.
Onderdeel B geeft aan hoe het beleidsmatig indammen van herverdeeleffecten plaatsvindt.
In onderdeel C worden de gewichten per verdeelmaatstaf vermeld.
Berekeningswijze objectief vastgestelde gemeentelijke uitkeringskosten
Het bedrag aan objectief vastgestelde uitkeringskosten van een gemeente ten behoeve
van personen jonger dan 65 jaar wordt verkregen door eerst de kosten per huishouden
van de gemeentelijke bevolking (waarvan de referentiepersoon een leeftijd heeft van 15 tot en met 64 jaar) te bepalen en daarna deze kosten te
vermenigvuldigen met het aantal huishoudens van de gemeente van 15 tot en met 64 jaar.
De kosten per huishouden worden berekend door het aantal eenheden per verdeelmaatstaf
voor die gemeente te vermenigvuldigen met het gewicht per eenheid. Als bijvoorbeeld
de bevolking van gemeente X van 15 tot en met 64 jaar voor 28,2 procent bestaat uit
huishoudens met een laag inkomen, dan wordt dit getal (28,2 = het aantal van de eenheid)
vermenigvuldigd met het in de tabel van onderdeel C bij deze verdeelmaatstaf genoemde
gewicht van 27,384 euro’s. Zo wordt voor elke verdeelmaatstaf het voor gemeente X
geldend aantal eenheden vermenigvuldigd met het bijbehorende gewicht per eenheid.
De optelling van de resulterende bedragen geeft, met de toevoeging van een basisbedrag,
de objectief vastgestelde uitkeringskosten per huishouden (van 15 tot en met 64 jaar)
van gemeente X. Het basisbedrag is het bedrag dat voor iedere gemeente met meer dan
25.000 inwoners dezelfde waarde heeft.
A. Verdeelmaatstaven
Het schema geeft de verdeelmaatstaven weer en de factoren op basis waarvan de eenheden
van die verdeelmaatstaven worden vastgesteld. Zo staat bijvoorbeeld niet alleen de
verdeelmaatstaf «lage inkomens» vermeld, maar ook «huishoudens van 15–64 jaar met
inkomen» om het aantal in de bij deze verdeelmaatstaf behorende eenheid, «het percentage
van huishoudens van 15–64 jaar met inkomen» te kunnen uitdrukken.
Tabel 1. Gegevensdefinities Verdeelmodel voor de 25.000+ gemeenten
Verdeelmaatstaf
|
Peiljaar
|
Peildatum
|
Bron
|
Sociale en demografische structuur
|
1.
|
Lage inkomens 15–64 jaar (in % van de huishoudens van 15–64 jaar met inkomen)¹
|
2002–2004
|
–
|
CBS
|
2.
|
Eénouderhuishoudens van 15–44 jaar (in % van huishoudens van 15–64 jaar)
|
2004–2006
|
–
|
CBS
|
3.
|
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen: WAO, WAJONG en WAZ (in % van inwoners van 15–64
jaar)
|
2006
|
31 december
|
CBS
|
4.
|
Totaal allochtonen van 15–64 jaar (in % van alle inwoners van 15–64 jaar)
|
2005–2007
|
–
|
CBS
|
5.
|
Laagopgeleiden 15–64 jaar (in % van inwoners van 15–64 jaar)²
|
2004–2006
|
–
|
CBS
|
|
|
|
|
|
Centrumfunctie en stedelijkheid
|
6.
|
Huurwoningen (in % van het totaal aantal woningen)
|
2005
|
1 januari
|
VROM
|
7.
|
Relatief regionaal klantenpotentieel (regionaal klantenpotentieel in % van het aantal
inwoners)
|
2006
|
1 januari
|
CBS
|
8.
|
Inwoners stedelijk gebied (aantal inwoners in gebied met meer dan 1000 omgevingsadressen
per vierkante kilometer, in % van het aantal inwoners)
|
2006
|
1 januari
|
CBS
|
|
|
|
|
|
Conjunctuur en economische structuur
|
9.
|
Werkzame beroepsbevolking (in % van totale beroepsbevolking)² op COROP-niveau
|
2004–2006
|
–
|
CBS
|
10.
|
Banen handel en horeca in COROP-regio (in % totaal aantal banen COROP-regio)
|
2005
|
31 december
|
CBS
|
11.
|
Procentuele gemiddelde jaarlijkse banengroei in COROP-regio²
|
2003–2005
|
–
|
CBS
|
12.
|
Aantal banen in COROP-regio (in % van de beroepsbevolking in COROP-regio)
|
2005
|
31 december
|
CBS
|
13.
|
Gemiddelde jaarlijkse bevolkingsgroei 15–64 jaar
|
2002–2006
|
–
|
CBS
|
|
|
|
|
|
Overig
|
14.
|
Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar
|
–
|
–
|
APE
|
|
|
|
|
|
Overige berekeningsgegevens
|
Totaal aantal inwoners
|
2007
|
1 januari
|
CBS
|
Aantal huishoudens 15–64 jaar
|
2007
|
1 januari
|
CBS
|
¹ Ongewogen driejaarsgemiddelde van het percentage lage inkomens.² Driejaarsgemiddelde.
Vaststelling aantal eenheden per verdeelmaatstaf
1. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten, bedoeld in
artikel 8, worden de verdeelmaatstaven gehanteerd die hierboven zijn omschreven. De budgetberekening
geschiedt op grond van de cijfers zoals die beschikbaar zijn voor bekendmaking van
de budgetten. Indien deze cijfers na bekendmaking van de budgetten nog wijzigingen
om andere redenen dan evidente fouten (bijvoorbeeld door toepassing van een alternatieve
meetmethode of nagekomen informatie), dan zullen de reeds berekende en bekend gemaakte
budgetten hiervoor niet worden aangepast.
2. Bij de vaststelling van de objectieve gemeentelijke uitkeringskosten wordt het
aantal eenheden per verdeelmaatstaf ontleend aan de opgave van het als bron vermelde
orgaan of de vermelde instantie.
3. De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een gemeente geschiedt
naar de toestand op 1 januari 2007, tenzij een andere peildatum bij een verdeelmaatstaf
is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op deze datum.
4. Indien op grond van punt 3 een peildatum moet worden gehanteerd die ligt vóór de
datum van instelling van de gemeente of vóór de datum waarop de grenzen van de gemeente
zijn gewijzigd, stelt de Minister het aantal eenheden vast op basis van een redelijke
schatting van de toestand zoals die op de peildatum zou zijn geweest als de instelling
of de wijziging op die datum reeds was ingegaan. Bij vaststelling van het aantal eenheden
per verdeelmaatstaf gaat de Minister uit van de op het moment van vaststelling door
het parlement goedgekeurde indeling van gemeenten voor 2008.
5. Bij verandering van de gemeentelijke indeling voor 2008 na het moment van vaststelling
stelt de Minister voor de nieuwe gemeenten het aantal eenheden vast op basis van een
redelijke schatting van de toestand zoals die op het moment van vaststelling zou zijn
geweest als de instelling of de wijziging op die datum reeds was ingegaan.
B. Beleidsmatig indammen herverdeeleffecten
Net als in 2007 is de ex ante inperking van de herverdeeleffecten op maximaal 7,5
% bepaald:
– Voor gemeenten met een herverdeeleffect groter dan 10% is de grenswaarde 7,5%.
– Voor gemeenten met een herverdeeleffect tussen 5% en 10% is de grenswaarde gelijk
aan 5% plus de helft van het verschil tussen het herverdeeleffect en 5%.
– Voor gemeenten met een herverdeeleffect kleiner dan 5% is de grenswaarde 5%.
Dit betekent dat het verschil tussen het historische aandeel en het objectieve aandeel
van een gemeente in het budget (in absolute zin) niet groter mag zijn dan de grenswaarde
maal het objectieve aandeel. Voor gemeenten waar dat verschil groter is, wordt het
objectieve budgetaandeel naar boven of naar beneden bijgesteld zodat wel aan deze
randvoorwaarde voldaan wordt. Deze aanpassing geschiedt met behulp van een algoritme
zodat ook na deze rekenslag nog steeds 100% van het macrobudget verdeeld wordt.
C. Bedragen per eenheid
De bedragen per eenheid voor het model voor de gemeenten met meer dan 25.000 inwoners
zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 2. Verdeelmodel voor de bijstand in de 25.000+ gemeenten
Verdeelmaatstaf
|
Verdeelmodel 2008
|
|
Gewicht (euro’s)
|
Lage inkomens 15–64 jaar
|
27,384
|
Eenouderhuishoudens 15–44 jaar
|
90,663
|
Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen 15–64 jaar
|
–24,167
|
Totaal allochtonen 15–64 jaar
|
3,308
|
Laagopgeleiden 15–64 jaar
|
5,737
|
Huurwoningen
|
4,175
|
Relatief regionaal klantenpotentieel
|
1,679
|
Inwoners in stedelijk gebied
|
–1,381
|
Werkzame beroepsbevolking op COROP-niveau
|
–29,172
|
Banen handel en horeca op COROP-niveau
|
–21,198
|
Banengroei in COROP-regio
|
–21,191
|
Banen in procenten van de beroepsbevolking in COROP-regio
|
–3,085
|
Gemiddelde jaarlijkse bevolkingsgroei 15–64 jaar
|
–13,239
|
Vaste voet per huishouden van 15–64 jaar
|
2.899,304
|