Bijlage 4. Toelichting op de berekening van de ‘GUISE’
De GUISE is de Gemiddelde Uitbetaling In geval van Slechte Eventualiteiten. Dit wordt
gedefinieerd als de gemiddelde uitbetaling in de slechtste 10% van de gevallen. De
slechtste 10% van de gevallen kunnen bepaald worden onder aanname van normaal verdeelde
meetkundige rendementen met parameters μ (gemiddelde) en σ (standaarddeviatie, ook
wel volatiliteit) voor rendementen van de onderliggende waarden waarin belegd wordt.
De te gebruiken parameters voor verschillende onderliggende waarden, alsmede enkele
bepalingen in welke gevallen welke klasse van onderliggende waarden moet worden gekozen,
zijn te vinden in Bijlage 5.
De methode van bepaling van de GUISE hangt af van het type product waarvoor de GUISE
berekend moet worden. Hierbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen lineaire
en niet-lineaire producten en tussen de manier van inleggen (eenmalig versus periodiek).
Lineaire producten zijn producten waarbij geen gebruik wordt gemaakt van derivaten
(opties en garanties en dergelijke). Niet-lineaire producten zijn producten die wel
derivaten als onderdeel hebben van het product of de constructie. Dit leidt tot de
volgende productclassificaties
-
– Lineair product met eenmalige inleg
-
– Lineair product met periodieke inleg
-
– Niet-lineair product met eenmalige inleg
-
– Niet-lineair product met periodieke inleg.
De GUISE kan voor lineaire producten met behulp van de volgende mathematische benadering
(driepuntbenadering) worden bepaald.
Hierin is
x0,01 de waarde van het 1% kans scenario
x0,05 de waarde van het 5% kans scenario
x0,10 de waarde van het 10% kans scenario
Voor niet-lineaire producten kan deze benadering niet worden gebruikt en moet er gesimuleerd
worden. De methode hiervoor staat hieronder globaal beschreven. Uitzondering is een
product met een vast gegarandeerd bedrag op einddatum (dit valt in de categorie niet-lineair
product met eenmalige inleg). Hiervoor kan wel de driepuntbenadering worden gebruikt.
Lineair product met eenmalige inleg
Het is mogelijk om met behulp van de volgende mathematische benadering de waarden
van de 1%, 5% en 10% kans scenario’s te berekenen:
waar
I = Inleg
H = aantal jaren dat het product al heeft gelopen
μ = verwacht rendement
σ = volatiliteit
dk = doorlopende kosten
UK = uitstapkosten
IK = instapkosten
z0.01 = 1% kwantiel van de standaardnormale verdeling
z0.05 = 5% kwantiel van de standaardnormale verdeling
z0.10 = 10% kwantiel van de standaardnormale verdeling
Tabel 1a geeft de GUISE voor een lineair product met eenmalige inleg zonder kosten.
Voor elk van de beleggingsklassen uit tabel 0, bijlage 5 wordt de GUISE gegeven. Het bijbehorende pessimistische rendement wordt gegeven in
tabel 1b. De GUISE van een lineair product met eenmalige inleg en met kosten kan worden
afgeleid van tabel 1b. Dit gebeurt door met het aangegeven rendement bij de betreffende
looptijd voor de juiste beleggingsklasse te rekenen als jaarlijks rendement. Als dan
de kosten in mindering worden gebracht, resulteert direct de GUISE. Hierbij is van
belang de kosten juist in rekening te brengen. Eenmalige kosten aan het begin die
dus ook niet belegd worden kunnen direct in mindering worden gebracht op de eenmalige
inleg; Eenmalige kosten aan het eind, die ingehouden worden op de opgebouwde waarde
kunnen in mindering gebracht worden op de resulterende guise; Doorlopende kosten kunnen
in mindering worden gebracht op het gemiddelde volume, dat benaderd kan worden op
basis van het begin- en eindvolume. Naast het gebruik van tabel 1a en tabel 1b is
het altijd mogelijk om formule 2 te gebruiken.
Lineair product met periodieke inleg
Er zijn twee methoden om de GUISE van producten met een periodieke inleg te berekenen,
namelijk met behulp van een simulatie of met een benadering. Tabel 2a geeft de GUISE
van een product zonderkosten op basis van een simulatie (op maandbasis). Deze GUISE is ‘vertaald’ naar een
pessimistisch rendement in Tabel 2b. Het pessimistisch rendement uit deze tabel kan
worden gebruikt om de GUISE van een product met doorlopende kosten uit te rekenen. Het is niet mogelijk om deze tabel te gebruiken voor producten met
eenmalige kosten. Om de GUISE van producten met periodieke inleg en met eenmalige kosten te bepalen, moet de instelling zelf een simulatie uitvoeren of gebruik maken van
onderstaande benadering.
De andere mogelijkheid is om gebruik te maken van een benadering. Bij deze benadering
wordt de looptijd geschaald om rekening te houden met het feit dat niet de volledige
inleg aan het begin wordt ingelegd maar in verschillende perioden. De formule is als
volgt:
waar
EL = effectieve looptijd
It = inleg per jaar
Jaar = totale looptijd
IK = inlegkosten
Dk = doorlopende kosten
μ = verwacht rendement
σ = volatiliteit
zj = waarde standaardnormale verdeling voor punt j (j=1%, 5%, 10%)
Naast x0,01 moeten ook nog de 5% en 10% (x0,05 en x0,10) worden uitgerekend. Om de GUISE te berekenen moeten vervolgens de opbrengsten van
de 1%, 5% en 10% (x0,01, x0,05 en x0,10) worden gemiddeld volgens formule 1.
Niet-lineair product met eenmalige inleg
Een niet-lineair product kan soms onderverdeeld worden in lineaire en niet-lineaire
elementen. De methode voor de waardering van het lineaire element is hetzelfde als
de methode voor het waarderen van een lineair product met eenmalige inleg. Dit betekent
dat voor het lineaire deel, tabellen 1a en 1b kunnen worden gebruikt.
Bij de contractuele looptijd is de verrekening van het niet-lineaire element vaak
eenvoudig aangezien het een bepaling is van het al dan niet ‘in the money’ zijn van
de optie en het corrigeren van de GUISE hiervoor. De niet-lineaire elementen worden
gewaardeerd op dezelfde wijze zoals ze ook met de klant worden verrekend. Dit betekent
dat het slechts een niet-lineair product is bij tussentijdse looptijden indien de
optiewaarde bij vervroegde beëindiging ook daadwerkelijk met de klant wordt verrekend.
Indien dit niet het geval is, kan volstaan worden met de eenvoudige berekening voor
lineaire producten zoals hierboven beschreven.
Voor producten met een garantie op einddatum is het overigens toegestaan om de garantie
mee te nemen en toch alleen te werken met de rendementen gebaseerd op formule (1),
dus zoals weergegeven in tabel 1. Hierbij wordt de GUISE echter iets onderschat.
Niet-lineaire producten met andere constructies dan de garantie op einddatum (bijvoorbeeld
een clickfonds) kunnen niet op deze wijze berekend worden. Indien het niet-lineaire
deel niet kan leiden tot een lagere uitkering, mag dit deel verwaarloosd worden. Er
kan ook worden gekozen voor simulatie. In dat geval moeten de parameters gebruikt
worden van de onderliggende waarde en de condities van het derivaat.
Ook voor de berekeningen van de GUISE mogen garanties slechts dan worden meegenomen
indien de instelling die de garanties afgeeft onder kapitaaltoereikendheidstoezicht
of ander vergelijkbaar adequaat bedrijfseconomisch toezicht valt.
Niet- lineair product met periodieke inleg
Het is niet mogelijk om met een benadering de GUISE van niet-lineaire producten met
periodieke inleg te bepalen. Hiervoor moet gesimuleerd worden. Indien het niet lineaire
element van het product niet leidt tot een lagere uitkering dan mag het niet-lineaire
element verwaarloosd worden en resulteert een lineair product met periodieke inleg.
In het geval van simulatie moeten de parameters gebruikt worden van de onderliggende
waarde en de condities van het derivaat.
Bijlage 5. Bepaling van de beleggingsklasse en parameters
Voor de berekening van de GUISE en historische opbrengsten wordt gebruik gemaakt van
parameters μ (gemiddelde) en σ (standaarddeviatie, ook wel volatiliteit) van de rendementen
van de onderliggende waarden. Bij berekening van de GUISE op basis van de tabellen
zijn de parameterwaarden van de verschillende beleggingscategorieën uiteraard al verwerkt.
In die gevallen is het van belang om de juiste beleggingsklasse te bepalen (op basis
van de onderliggende waarden waarin belegd wordt).
1. Bepaling beleggingsklasse
Er worden zes beleggingsklassen onderscheiden:
-
1. beleggingen in deposito’s en geldmarktfondsen;
-
2. beleggingen in investment grade obligaties/obligatiefondsen in OESO-landen;
-
3. vastgoedfondsen/beleggingen in vastgoed;
-
4. mixfondsen/gemengde beleggingen;
-
5. breed gespreide beleggingen in aandelen/aandelenfondsen; breed gespreide beleggingen
in obligaties/obligatiefondsen voor zover niet ingedeeld in categorie 2 en
-
6. emerging country en emerging sector fondsen/beleggingen; beperkt gespreide aandelenfondsen/beleggingen;
beleggingen in niet-liquide aandelen; ‘low grade’ investments; beperkt gespreide beleggingen
in obligaties/obligatiefondsen voor zover niet ingedeeld in categorie 2; beleggingen
in grondstoffen/natuurproducten.
Categorie 1 zijn de beleggingen in overwegend deposito’s, verhandelbaar geldmarktpapier
en kortlopende obligaties. In categorie 2 vallen de fondsen en beleggingen die overwegend
beleggen in obligaties en obligatiefondsen in OESO-landen. Het gaat hierbij om ‘investment
grade’ obligaties, dat wil zeggen beleggingen die een hoge waardering krijgen van
bureaus die de kredietwaardigheid van onder andere bedrijven inschatten. Bij categorie
3, vastgoedfondsen en beleggingen in vastgoed, wordt overwegend belegd in vastgoed,
ongeacht de landen waar het vastgoed zich bevindt in OESO-landen, niet zijnde een
beleggingsobject als bedoeld in artikel 1, onder d, ten vijfde van het besluit. Categorie 4 betreft de ‘Mixfondsen’, de zogenaamde gemengde fondsen of beleggingen.
Gemengde fondsen of beleggingen hebben een spreiding over meerdere (mogelijk alle
5) andere categorieën. Categorie 5 betreft de breed gespreide beleggingen in aandelen/aandelenfondsen.
Een fonds is een breed gespreid aandelenfonds als overwegend wordt belegd in meerdere
grote bedrijven uit verschillende sectoren gevestigd in OESO-landen. Een fonds dat
bijvoorbeeld investeert in grote ondernemingen in verschillende sectoren in de VS
valt in deze categorie. Ook breed gespreide beleggingen in obligaties en obligatiefondsen,
voor zover deze obligaties niet vallen onder categorie 2, vallen onder categorie 5.
Categorie 6 betreft de beleggingen met significant hogere risico’s dan de beleggingen
in de andere categorieën, zoals de emerging market of emerging sector fondsen/beleggingen
en beperkt gespreide aandelenfondsen/beleggingen. Bij emerging markets wordt gedacht
aan opkomende landen met soms een nog in opkomst zijnde aandelenmarkt. Het gaat hierbij
om niet OESO-landen. Bij emerging sector fondsen wordt bijvoorbeeld gedacht aan fondsen
die beleggen in vaak kleinere bedrijven, eventueel binnen de OESO-landen. Voorbeelden
van deze bedrijven zijn ICT-, internet-, kleinere telecommunicatie- en biotechnologie
bedrijven. Bij een beperkt gespreid fonds of beperkt gespreide beleggingen wordt bijvoorbeeld
gedacht aan investeringen in één sector en (cumulatief) in één of een beperkt aantal
landen. Ook beleggingen in niet-liquide aandelen, ‘low grade’ investments (aandelen
die een lage waardering krijgen van bureaus die de kredietwaardigheid van o.a. bedrijven
inschatten) en beleggingen in grondstoffen/natuurproducten (zoals teakfondsen) vallen
onder categorie 6. Beperkt gespreide beleggingen in obligaties en obligatiefondsen,
voor zover deze obligaties niet vallen onder categorie 2, vallen eveneens onder categorie
6.
De toewijzing van een product aan een beleggingsklasse geschiedt als volgt:
-
– Een fonds of belegging valt binnen een categorie als voor meer dan 70% in de betreffende
categorie wordt geïnvesteerd.
-
– Een fonds of belegging valt in een mixfonds (categorie 4) als er in minstens twee
en in maximaal vijf van de overige categorieën belegd wordt. Hierbij moet minimaal
één belegging in de categorie 1, 2 of 3 vallen en minimaal één belegging in de categorie
5 of 6. Verder geldt dat voor allocatie in categorie 4 dat maximaal 70% in de categorieën
1, 2 en 3 tezamen, de ‘laag risico’-categorieën (waarvan minimaal de helft in categorie
1 of 2), dan wel maximaal 70% in de categorieën 5 en 6 tezamen, de ‘hoog risico’-categorieën
(waarvan minimaal de helft in categorie 5) wordt belegd.
-
– Indien de gezamenlijke belegging in de ‘hoog risico’- of de ‘laag risico’-categorieën
meer dan 70% van de portefeuille beslaat, is er sprake van een situatie waarbij overwegend
in de betreffende categorieën wordt geïnvesteerd. Er is dan geen sprake van een mixfonds/gemengde
belegging en er moet dan aansluiting worden gezocht bij de hoogste categorie binnen
de betreffende categorieën.
-
– Indien het fonds of de belegging niet op bovenstaande wijze gecategoriseerd kan worden
en wanneer de categorieën van een fonds of belegging een vaste verhouding kennen en
elkaars ‘directe buren’zijn dan moet een gewogen gemiddelde van de betreffende beleggingscategorieen
genomen worden. Indien bijvoorbeeld sprake is van een 50% investering in beleggingscategorie
2 (beleggingen in investment grade obligaties/obligatiefondsen in OESO-landen) en
een 50% investering in beleggingscategorie 3 (vastgoedfondsen/beleggingen in vastgoed)
moet op basis van een gewogen gemiddelde van de betreffende beleggingscategorieën
(categorie 2 en 3), de corresponderende percentages van de tabellen worden gehanteerd.
Deze ‘vaste verhoudingen’ regel geldt ook in geval van een kleine ‘range’ (bijvoorbeeld
40–50% investering in beleggingscategorie 1 en 50–60% investering in beleggingscategorie
2).
-
– Indien het fonds of de belegging volgens vaste verhoudingen in verschillende categorieën
belegt en deze vaste verhouding verandert gedurende de looptijd dan wordt het fonds
of de belegging geclassificeerd als een ‘lifecycle product’ (zie sectie lifecycle
producten). Het gaat hierbij om een vaste verhouden alsmede een verandering in die
verhouding die representatief is voor het product. Indien het tijdstip van de wijziging
van de samenstelling van beleggingen en/of de wijziging van de vaste verhouding niet
representatief is voor het betreffende product, dan is er geen sprake van een ‘lifecycle
product’.
-
– Indien geen sprake is van vaste verhoudingen in de samenstelling van de belegging
en de belegging of het fonds is ook niet te rubriceren onder de ‘mix’categorie, dan
dient de belegging of het fonds gecategoriseerd te worden in de hoogste beleggingscategorie
waarin wordt belegd. De mogelijkheid tot switchen betekent niet dat er sprake is van
geen vaste verhoudingen. Er is geen sprake van vaste verhoudingen in de samenstelling
van een belegging indien het beleggingsbeleid binnen een fonds of belegging sterk
variërende bandbreedtes kent. Een voorbeeld ter verduidelijking: een belegging is
als volgt samengesteld: 0–40% investering in categorie 1, 25–60% investering in categorie
2, 0–75% investering in categorie 3. Deze belegging wordt gerubriceerd in beleggingscategorie
3. Voor de corresponderende pessimistische jaarrendementen dient in dit voorbeeld
gebruik te worden gemaakt van de percentages die vermeld staan in kolom 3 van de tabellen.
-
– Bij twijfel valt een belegging of fonds in de categorie met het hoogste rangnummer.
Bij twijfel of een fonds of belegging een gespreid aandelenfonds is of een mixfonds,
valt het fonds of de belegging dus in de categorie gespreide aandelenfondsen en krijgt
dan de daarbij behorende voorbeeldrendementen.
Valutarisico
Een fonds wordt geacht een valutarisico te hebben als er aanmerkelijke posities (ontvangsten/bezittingen)
bestaan die niet luiden in Euro. Als aanmerkelijk wordt beschouwd een percentage van
meer dan 15%.
Voor alle categorieën geldt dat wordt doorgekeken naar de onderliggende investering.
Een fonds of belegging dat overwegend belegt in aandelen van vastgoedfondsen valt
dus in categorie 3 (vastgoed fondsen) en niet in categorie 5.
De parameters voor de betreffende beleggingscategorieën zijn als volgt:
Tabel 0
Beleggingsklasse
|
Verwacht rendement
|
Volatiliteit
|
Vol. Incl. valuta risico
|
1. Deposito
|
3,7%
|
0,6%
|
10,4%
|
2. Obligatie
|
4,2%
|
4,4%
|
11,3%
|
3. Vastgoed
|
6,7%
|
11,8%
|
15,7%
|
4. Mixfonds
|
6,2%
|
12,9%
|
16,6%
|
5. Aandelen
|
8,3%
|
25,5%
|
27,5%
|
6. Emerging
|
8,3%
|
30,5%
|
32,2%
|
Welke beleggingsklasse is gekozen bij het maken van de financiële bijsluiter, moet
in de financiële bijsluiter worden toegelicht. Met andere woorden, de aannames moeten
worden vermeld. Deze aannames worden aangegeven in de inleiding van de financiële
bijsluiter. Hieronder wordt in tabel 1 en 2 aangegeven welke keuze gemaakt moet worden
naar gelang de beleggingsklasse, zoals voorgeschreven in artikel 3:3.
Tabel 1
Beleggingsklasse
|
Voorgeschreven zin:
|
1
|
, met 100% beleggingen in deposito’s
|
2
|
, met 100% beleggingen in obligaties
|
3
|
, met 100% beleggingen in vastgoed
|
4
|
, met 50% beleggingen in aandelen en met 50% beleggingen in obligaties
|
5
|
, met 100% beleggingen in aandelen
|
6
|
, met 100% beleggingen in emerging markets
|
Tabel 2
Beleggingsklasse
|
Voorgeschreven zin:
|
1
|
en met 100% beleggingen in deposito’s
|
2
|
en met 100% beleggingen in obligaties
|
3
|
en met 100% beleggingen in vastgoed
|
4
|
en met beleggingen in een mix van aandelen en obligaties. Hierbij wordt uitgegaan
van 50% beleggingen in aandelen en 50% beleggingen in obligaties
|
5
|
en met 100% beleggingen in aandelen.
|
6
|
en met 100% beleggingen in emerging markets
|
Derivaten
Zodra in een product gebruik wordt gemaakt van derivaten is de standaard allocatie
in beleggingsklassen niet meer toe te passen. In bijlage 4 staat beschreven hoe de GUISE van producten met derivaten erin verwerkt berekend
moet worden. De parameters die hier gebruikt moeten worden zijn de parameters van
de beleggingsklasse waarop de derivaten van toepassing zijn. Als bijvoorbeeld een
product met opties op aandelen werkt, moet voor de parameters van beleggingsklasse
5 gekozen worden. Als het niet mogelijk is vast te stellen op welke beleggingsklasse
de derivaten van toepassing zijn, dan moet voor de parameters van beleggingsklasse
6 gekozen worden.
Lifecycle producten
Indien een product niet in één van bovenstaande zes beleggingsklassen valt omdat de
samenstelling van de beleggingsportefeuille over de looptijd van het complex product
varieert, moet een gewogen gemiddelde genomen worden van de verschillende beleggingsklassen.
Dit is alleen het geval bij zogenaamde ‘lifecycle’ producten, waar de beleggingsportefeuille
zodanig wordt gevormd dat het beleggingsrisico afneemt naar mate de einddatum van
het product nadert. Voor de ‘lifecycle producten’ moeten de volgende formules worden
gebruikt:
waar
VRi = verwacht rendement van periode i
gi = aandeel van periode i in volledige looptijd
Volatiliteiti = volatiliteit van periode i
n = aantal perioden
Een voorbeeld, een product heeft een looptijd van 20 jaar. De eerste vijf jaar valt
het in beleggingsklasse 5, daarna 10 jaar in beleggingsklasse 2 en daarna vijf jaar
in beleggingsklasse 1. Hier moet een gewogen gemiddelde genomen van de drie perioden
waarin een andere beleggingsklasse geldt. Invullen van de formules geeft de volgende
parameters:
2. Bepaling fondsspecifieke parameters
Zodra in een product gebruik wordt gemaakt van een fonds dat vier jaar of langer bestaat,
moet er gebruik worden gemaakt van fondsspecifieke parameters. Dit geldt voor zowel
de berekening van de risicoindicator (GUISE) als voor de berekening van de historische
rendementen. De parameters worden dan als volgt bepaald, afhankelijk van het aantal
jaren historie.
μ
|
= μFB in jaar 1 tot en met 3
|
|
= μFB * (20-i)/20 + μF * i/20 in jaar i, met i = 4,…,19 en
|
|
= μF in jaren 20 en meer, en
|
σ
|
= σFB als fonds minder dan vier jaar bestaat
|
|
= σF als fonds vier jaar of langer bestaat.
|
waarbij:
μFB, σFB de standaardparameters zijn zoals gehanteerd bij de financiële bijsluiter,
en μF het gemiddelde fondsrendement inhoudt en σFde standaarddeviatie van het fondsrendement
inhoudt. De fondsparameters worden bepaald als:
waarbij
rj = het meetkundige maandrendement in historie maand j,
n = het aantal maanden historie, met een maximum van 12*20 = 240,
m = 12 (maanden per jaar) *4 (jaar) = 48 maanden
Voor de bepaling van de fondsspecifieke parameters moet altijd de meest recente historie
worden gebruikt en moeten de parameters minimaal eens per vierentwintig kalendermaanden
worden geactualiseerd dan wel vaker indien de gebruikte parameters door omstandigheden
of veranderingen niet meer representatief zijn.
Bijlage 9. Bijlage ter uitvoering van artikel 6:2, houdende nadere regels voor de bedrijfsvoering
9.1. Toepasselijkheid van de voorschriften inzake bedrijfsvoering
De reikwijdte van de in deze bijlage opgenomen voorschriften inzake de bedrijfsvoering,
naar de onderscheiden categorieën van beleggingsondernemingen, is als volgt:
-
a. voor een beleggingsonderneming die een beleggingsdienst verleent als bedoeld in onderdeel
a van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet of een vermogensbeheerder als bedoeld in artikel 6:1, aanhef en onderdeel a, gelden de voorschriften 9.2 tot en met 9.5, 9.10 tot en met 9.16, 9.18, 9.19, tweede
lid onderdeel d, 9.20, 9.22 tot en met 9.25 en 01.27;
-
b. voor een beleggingsonderneming die een beleggingsdienst verleent als bedoeld in onderdeel
b of d van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet, dan wel een vermogensbeheerder als bedoeld in artikel 6:1, aanhef en onderdeel b, gelden de voorschriften 9.2 tot en met 9.5, 9.7 tot en met 9.25, alsmede 9.27;
-
c. voor een beleggingsonderneming die een beleggingsdienst verleent als bedoeld in onderdeel
c van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet gelden de voorschriften 9.2 tot en met 9.10, 9.14 tot en met 9.21, 9.23 tot en met
9.25, alsmede 9.27;
-
d. voor een beleggingsonderneming die een beleggingsdienst verleent als bedoeld in onderdeel
f of g van de definitie van verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet, gelden de voorschriften 9.2 tot en met 9.10, 9.14 tot en met 9.18, 9.20, 9.21, 9.23
tot en met 9.25, alsmede 9.27;
-
e. voor beleggingsondernemingen als bedoeld in artikel 6:17 en artikel 6:18 gelden als voorwaarden als bedoeld in artikel 6:17, onder n, en artikel 6:18, onder b, de voorschriften onder 9.3, 9.4, 9.5.1 tot en met 9.5.3 en 9.26;
-
f. voor een beleggingsonderneming die voor de uitoefening van het bedrijf van bank een
door de Nederlandsche Bank verleende vergunning heeft of voor de uitoefening van het
bedrijf van financiële instelling een door de Nederlandsche Bank verleende verklaring
van ondertoezichtstelling heeft die de diensten onder a tot en met e verlenen, gelden
de bij die diensten genoemde voorschriften, uitgezonderd de voorschriften 9.2, 9.5,
9.7, 9.10,9.26 en 9.27.
9.2. Beschrijving van de organisatie
Naast de systematische beschrijving van de bedrijfsvoering beschrijft de beleggingsonderneming:
-
a. alle activiteiten die de beleggingsonderneming verricht;
-
b. de dagelijks te verrichten werkzaamheden inzake de bedrijfsvoering, met inbegrip van
de functies, taken en verantwoordelijkheden en de delegatie van bevoegdheden;
-
c. de rapportagelijnen en communicatiestructuur binnen de beleggingsonderneming;
-
d. het organisatieschema van de beleggingsonderneming, waarbij per organisatorische eenheid
de activiteiten worden aangegeven; en
-
e. een strategisch beleidsplan.
9.3. Functiescheiding
1. Een beleggingsonderneming voorziet in procedures en neemt alle maatregelen voor
een strikte scheiding, waaronder een personele scheiding, tussen:
-
a. het bedrijfsonderdeel dat de transacties uitvoert en het bedrijfsonderdeel dat de
transacties administratief verwerkt en afwikkelt;
-
b. het bedrijfsonderdeel dat de transacties afwikkelt en administratief verwerkt en het
bedrijfsonderdeel dat de controle op deze activiteiten uitvoert; en
-
c. het bedrijfsonderdeel dat de transacties afwikkelt en administratief verwerkt en de
procuratie.
2. In afwijking van 9.3.1 worden bij beleggingsondernemingen, niet zijnde een beleggingsonderneming
die een beleggingsdienst verleent als bedoeld in onderdeel b van de definitie van
verlenen van een beleggingsdienst in artikel 1:1 van de wet of een vermogensbeheerder als bedoeld in artikel 6:1, aanhef en onderdeel b, waarvan alle activiteiten bedoeld in 9.3.1 hoofdzakelijk plaatsvinden op het niveau
van het hoogste bestuursorgaan, de maatregelen voor een strikte scheiding als bedoeld
in 9.3.1 zoveel mogelijk doorgevoerd.
9.4. Vastlegging van rechten en verplichtingen
1. De bedrijfsvoering voorziet in een juiste, tijdige en volledige vastlegging van
alle rechten en verplichtingen in de daartoe bestemde administratie, verantwoording
daarvan in de periode(n) waarop deze betrekking hebben, alsmede in toekenning van
het resultaat aan de periode(n) waarop zij betrekking heeft. Tevens voorziet de bedrijfsvoering
in verificatie van de (rekenkundige) juistheid van de administratieve vastlegging,
een adequate documentatie van de administratie, alsmede in tijdige, krachtens deze
regeling vereiste, rapportages aan de Autoriteit Financiële Markten, daaronder begrepen
procedures omtrent de wijze waarop de rapportages worden opgesteld en hoe zij aansluiten
op de desbetreffende administratie(s).
2. Afspraken en overeenkomsten worden zoveel mogelijk met schriftelijke bewijsstukken
aangetoond.
9.5. Inzicht in de financiële administratie en de financiële positie van de beleggingsonderneming
1. Uit de financiële administratie moet op dagelijkse basis tenminste de aard en omvang
van activa en passiva, de niet uit de balans blijkende verplichtingen, alsmede de
resultaatontwikkeling, uitgesplitst naar de onderscheiden bedrijfsactiviteiten en
bedrijfsonderdelen kunnen blijken. Met het oog daarop worden op dagelijkse basis alle
transacties en de daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen in de administratie
verwerkt.
2. Uit de financiële administratie blijkt met het oog op het bewaken en beheersen
van de risico’s door de instelling en de naleving van de krachtens deze regeling gestelde
regels inzake het eigen vermogen en het toetsingsvermogen, daaronder begrepen de rapportageverplichtingen
jegens de Autoriteit Financiële Markten, op dagelijkse basis de financiële positie
van de beleggingsonderneming. In de procedures van de beleggingsonderneming is de
wijze van invulling van deze rapportages vastgelegd en uit de administratie dient
te blijken op welke wijze zij aansluiten op de financiële administratie, waarbij eventuele
afwijkingen worden verklaard en gedocumenteerd, inclusief de eventueel te nemen correctieve
maatregelen naar aanleiding van de geconstateerde afwijkingen.
3. De financiële administratie dient te zijn gebaseerd op externe bescheiden en op
interne bescheiden die zijn geautoriseerd door een daartoe bevoegde functionaris,
waarbij eventuele afwijkingen worden verklaard en gedocumenteerd. De in de financiële
administratie opgenomen reserveringen en schattingen dienen op adequate wijze te zijn
gedocumenteerd op een zodanige wijze dat de juistheid en de volledigheid kan worden
vastgesteld.
4. Op dagelijkse basis worden de rechten en verplichtingen, waaronder de debiteuren
en crediteuren, uitgesplitst naar ouderdom van de af te wikkelen transacties in financiële
instrumenten en van alle daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen. De beleggingsonderneming
neemt maatregelen indien afwikkeling niet heeft plaatsgevonden op de afgesproken afwikkelingsdatum,
waarbij deze maatregelen gedocumenteerd worden vastgelegd.
9.6. Handel voor eigen rekening
Ingeval transacties in financiële instrumenten voor eigen rekening plaatsvinden worden
de doelstelling(en) en aard van deze activiteit, uitgesplitst op het niveau van individuele
rekeningen, vastgelegd en wordt, mede ter uitvoering van artikel 6:21 betreffende de door de beleggingsonderneming te nemen maatregelen ter vermijding
van belangenconflicten, voorzien in een strikte administratieve scheiding tussen de
handel voor eigen rekening en de handel voor rekening van cliënten.
9.7. Positie- en limietbewaking
In het kader van de risicobewaking stelt een beleggingsonderneming limieten vast voor
het aangaan van transacties voor eigen rekening en voor rekening van cliënten, legt
deze schriftelijk vast en voorziet in procedures betreffende de dagelijkse rapportage
van de feitelijke posities en van de verschillen tussen de feitelijke posities en
de geaccordeerde limieten. Ingeval van limietoverschrijdingen worden deze gerapporteerd
op het moment dat zij zich voordoen en vindt dagelijks vastlegging plaats van de correctieve
maatregelen.
9.8. Gebruik van tussenrekeningen
Ingeval van het gebruik van tussenrekeningen voor transacties in financiële instrumenten,
worden aard en doelstelling(en) van de tussenrekening(en) schriftelijk vastgelegd.
Tevens wordt voorzien in adequate controleprocedures met betrekking tot de opbouw
en afloop van de tussenrekening(en), die er in voorzien dat transacties niet langer
dan strikt noodzakelijk, gezien het doel waarvoor een tussenrekening wordt gehanteerd,
op een tussenrekening wordt geadministreerd. Daarbij worden opbouw en afloop van de
tussenrekening dagelijks gecontroleerd, waarbij afwijkingen worden gerapporteerd aan
de leiding. Ingeval van het gebruik van een tussenrekening voor het verzamelen van
transacties blijkt onverminderd 1.16, uit de administratie voor wiens rekening de
op de tussenrekening geadministreerde transactie is aangegaan en worden bij de desbetreffende
tussenrekening de aard, omvang en modaliteiten van de order die aan de positie op
de tussenrekening ten grondslag ligt vermeld.
9.9. Fondsenbalans
De bedrijfsvoering voorziet tenminste in de vastlegging en naleving van procedures
betreffende het tenminste per ultimo van iedere maand opstellen van een fondsenbalans,
overeenkomstig de volgende bepalingen:
-
a. de fondsenbalans sluit aan op de financiële administratie van de beleggingsonderneming,
waarbij in de administratie is vastgelegd de wijze waarop de fondsenbalans aansluit
op de financiële administratie;
-
b. de fondsenbalans is in evenwicht, dat wil zeggen dat sprake is van een evenwicht tussen
de financiële instrumenten in eigen positie, de nog te ontvangen financiële instrumenten,
de nog te leveren financiële instrumenten en de financiële instrumenten die de beleggingsonderneming
houdt;
-
c. de beleggingsonderneming sluit de fondsenbalans zoveel mogelijk aan op externe bescheiden,
waarbij in administratie is vastgelegd de wijze waarop de fondsenbalans aansluit op
de externe bescheiden;
-
d. eventuele afwijkingen met betrekking tot de vereisten als bedoeld onder a tot en met
c, worden verklaard en gedocumenteerd, inclusief de eventueel te nemen correctieve
maatregelen naar aanleiding van de geconstateerde afwijkingen.
9.10. Administratie van interne en externe bescheiden
Een beleggingsonderneming voorziet in een systematische en toegankelijke administratie
van contracten, agenda’s en notulen van de diverse organen die het dagelijks beleid
van de instelling bepalen of mede bepalen, van interne memoranda en mededelingen van
die organen, alsmede van de externe correspondentie en cliëntenmailing en van alle
andere, voor de bedrijfsvoering en het toezicht daarop van belang zijnde, schriftelijke
informatie. In deze administratie worden tevens alle niet schriftelijke overeenkomsten
vastgelegd, voorzover daaruit rechten of verplichtingen van de beleggingsonderneming
voortvloeien.
9.11. Cliëntenacquisitie
Een beleggingsonderneming voorziet, ter waarborging van de bij of krachtens de wet gestelde regels, met betrekking tot (nieuwe) cliënten, in de vastlegging en naleving
van procedures ten aanzien van de wijze van het plegen van acquisitie en het tot stand
brengen van de cliëntenrelatie, daaronder het vaststellen van de identiteit van de
cliënten, het afsluiten van de benodigde cliëntenovereenkomsten, de verstrekking van
de vereiste informatie aan de desbetreffende cliënten en, voor zover van toepassing,
het kennis nemen van de financiële positie, beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen
van de cliënt.
9.12. Cliëntenadministratie
Een beleggingsonderneming voorziet in een systematische en toegankelijke cliëntenadministratie,
waarin per cliënt, voor zover van toepassing, tenminste zijn vastgelegd:
-
a. het cliëntenprofiel ingevolge de artikelen 4:23 of 4:90 van de wet, de informatie over kennis en ervaring, bedoeld in artikel 4:24, eerste lid, van de wet, en de overeenkomsten tussen de beleggingsonderneming en de cliënt en eventueel derden
die de cliënt vertegenwoordigen, daaronder begrepen de bemiddelingsovereenkomst, de
vermogensbeheerovereenkomst, baisse-overeenkomst en de tripartiete overeenkomst. Mondelinge
afspraken worden schriftelijk bevestigd, waarbij de afspraken en bevestigingen worden
vastgelegd in de in de aanhef bedoelde administratie;
-
b. de externe bescheiden waaruit blijkt dat de cliënt een professionele belegger is;
-
c. de eventuele door de cliënt aan diens vertegenwoordiger en de beleggingsonderneming
gegeven volmachten;
-
d. bescheiden op basis waarvan ingevolge artikel 24, tweede lid, van het besluit de identiteit van de cliënt is vastgelegd. Indien de beleggingsonderneming met een
of meer cliënten overeen komt dat de identificatiegegevens van de cliënt niet worden
opgenomen in het cliëntdossier, voorziet de beleggingsonderneming in een systematische
en voor de Autoriteit Financiële Markten toegankelijke centrale vastlegging van de
identificatiegegevens van de desbetreffende cliënten en van de betrokken rekeningen;
-
e. de kredietinstelling(en) waar de geldrekening(en) en rekening(en) inzake financiële
instrumenten van de cliënt worden aangehouden, alsmede de rekeningnummers, voorzover
deze gegevens voor de dienstverlening van de beleggingsonderneming van belang zijn;
-
f. de aan de cliënt overeenkomstig bij of krachtens het besluit dan wel anderszins verstrekte informatie en rapportages;
-
g. alle overige correspondentie met betrekking tot de cliënt.
9.13. Informatieverstrekking
Een beleggingsonderneming voorziet in procedures die zien op een tijdige en betrouwbare
informatieverstrekking aan cliënten overeenkomstig de bij de wet, het besluit of deze regeling gestelde regels.
9.15. Orderafhandeling en orderadministratie
1. Een beleggingsonderneming voorziet in procedures met betrekking tot de orderafhandeling
en de vastlegging in de orderadministratie, daaronder tenminste begrepen:
-
a. de beschrijving van de orderafhandeling, vanaf het moment van aanname van de order
tot en met de afwikkeling van de transactie; indien sprake is van meerdere verschillende
orderafhandelingen, bijvoorbeeld afhankelijk van het soort financieel instrument of
het type cliënt, dienen deze alle te worden beschreven;
-
b. de autorisatie, ten behoeve van cliënten en voorafgaand aan de acceptatie van een
order, dat de cliënt aan zijn uit de uitvoering van de order voortvloeiende verplichtingen
zal kunnen voldoen en dat voldaan wordt aan de bij de wet, het besluit of deze regeling gestelde regels en aan de met de cliënt gemaakte afspraken;
-
c. de primaire vastlegging van de order, daaronder begrepen alle wijzigingen van bestaande
orders, in de orderadministratie, op doorlopend voorgenummerde ordertickets, waarbij
alle modaliteiten van betreffende order, inclusief de cliënt voor c.q. door wie de
order is opgegeven, onmiddellijk worden vastgelegd. In geval van een geautomatiseerd
orderboek, kent het geautomatiseerd systeem automatisch een doorlopende nummering
toe aan de ingevoerde orders. Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid om orders,
voorzover van toepassing per cliënt geïndividualiseerd, te volgen vanaf het moment
van de primaire registratie tot aan de verantwoording en vice versa, met inbegrip
van alle eventueel aangebrachte wijzigingen. De orderadministratie kan in dat kader
zowel handmatig als geautomatiseerd worden gevoerd, waarbij in geval gebruik wordt
gemaakt van een geautomatiseerd orderboek uit de documentatie van de leverancier moet
blijken dat alle in de orderadministratie vastgelegde orders traceerbaar blijven;
-
d. het zo spoedig mogelijk na afhandeling van een order overdragen van de ordertickets
van de front office aan de back-office, waarbij door de back-office het tijdstip van
overdracht van het orderticket wordt vastgelegd, interne controle plaatsvindt op een
tijdige overdracht en vastlegging plaatsvindt van niet tijdig overgedragen tickets,
inclusief vermelding van de reden; de archivering van de ordertickets geschiedt op
nummervolgorde;
-
e. de beoordeling op dagelijkse basis van de orders en transacties door degene die leiding
geeft aan het in ontvangst nemen en het (doen) uitvoeren van orders, alsmede de afstemming
van de ordertickets met de bevestigingen van tegenpartijen en de notaverslaglegging
door de backoffice;
-
f. het continu inzicht bieden in de lopende orders vanuit de orderadministratie.
2. Onverminderd 9.15.1, voorziet de orderadministratie er in dat bij de ontvangst
van een order onverwijld de volgende gegevens worden vastgelegd:
-
a. datum en tijdstip waarop de order van de cliënt/opdrachtgever is ontvangen;
-
b. naam en (intern) rekeningnummer van de cliënt/opdrachtgever ten behoeve van wie de
order is ontvangen; ingeval sprake is van verzamel- of blok-order, worden alle namen
en rekeningnummers van de desbetreffende cliënten/opdrachtgevers vastgelegd, waarbij
de aantallen per cliënt/opdrachtgever zijn gespecificeerd;
-
c. naam van de medewerker die de order heeft aangenomen;
-
d. aard van de transactie;
-
e. het aantal en de soort financiële instrumenten waarop de order betrekking heeft;
-
f. de condities van de order en de condities betreffende de uitvoering van de order;
-
g. datum en tijdstip waarop de order is doorgegeven, voor zover de order niet direct
wordt ingevoerd in een geautomatiseerd orderexecutiesysteem.
3. De orderadministratie voorziet er in dat bij de uitvoering van een order onverwijld
de volgende gegevens worden vastgelegd:
-
a. de prijs waarop de order is uitgevoerd respectievelijk de prijzen waarop delen van
de orders zijn uitgevoerd;
-
b. in wat voor hoedanigheid de beleggingsonderneming in relatie tot de cliënt is opgetreden,
als agent of principaal.
4. De in 9.15.1 tot en met 9.15.3 genoemde data en tijdstippen worden vastgelegd door
middel van elektronische klokken, dan wel door middel van andere methoden die gelijkwaardige
waarborgen bieden.
9.16. Financiële instrumenten(transactie)administratie
Een beleggingsonderneming voorziet in een administratie inzake financiële instrumenten,
die tenminste voldoet aan de volgende eisen:
-
a. dagelijks worden alle transacties alsmede de daaruit voortvloeiende verplichtingen
systematisch in de administratie verwerkt en bewaakt;
-
b. uit de administratie blijkt, voor zover van toepassing, per cliënt:
-
– de aard van de transactie die is uitgevoerd;
-
– het aantal en de soort financiële instrumenten waarop de transactie betrekking heeft;
-
– datum en tijdstip waarop de transactie is uitgevoerd;
-
– de periode waarvoor de transacties zijn aangegaan;
-
– voor zover van toepassing, de tegenpartij door wiens bemiddeling de transactie is
uitgevoerd;
-
– de koers of koersen waartegen de (deel)transactie(s) is of zijn uitgevoerd;
-
– de aard (bijvoorbeeld margin) en omvang van de uit de transactie voortvloeiende verplichtingen;
-
– het effectieve bedrag, de in rekening gebrachte provisies en andere kosten en het
notabedrag van de transactie;
-
– de nota datum;
-
– de overige voorwaarden die op de transactie van toepassing zijn;
-
c. de administratie inzake financiële instrumenten voorziet in de mogelijkheid van het
opstellen van historische overzichten, zowel per cliënt als per fonds.
9.17. Financiële instrumenten(afwikkeling)administratie
1. Een beleggingsonderneming voorziet in de opzet en toepassing van een afwikkelingadministratie
inzake financiële instrumenten, waaruit blijkt op welke wijze een transactie in financiële
instrumenten is afgewikkeld, zowel wat betreft het stukkenverkeer als het geldverkeer.
2. De beleggingsonderneming ziet op dagelijkse basis toe op de bewaking van de afwikkeling
van de transacties in financiële instrumenten, het nemen van maatregelen indien afwikkeling
abusievelijk niet heeft plaatsgevonden op de afgesproken afwikkelingsdatum, waarbij
deze maatregelen gedocumenteerd worden vastgelegd.
9.18. Positie-administratie
1. Een beleggingsonderneming voorziet in een positie-administratie, waaruit dagelijks,
per cliënt onderverdeeld, tenminste de volgende gegevens dienen te blijken:
-
a. alle posities (long en short);
-
b. de eventuele marginvereisten en andere financiële verplichtingen die voortvloeien
uit deze posities;
-
c. de door de cliënt verstrekte zekerheden (onderpand);
-
d. alle overige rechten en verplichtingen van de cliënt die rechtstreeks voortvloeien
uit deze posities.
2. De beleggingsonderneming voorziet in de opzet en naleving van procedures die tenminste
zien op:
-
a. de continue bewaking van de risico’s en van de toereikendheid van de gestelde zekerheden;
-
b. de onmiddellijke in kennisstelling van de cliënt in geval van ontoereikende zekerheden;
-
c. de vastlegging van de omstandigheden waaronder posities van een cliënt ingeval van
ontoereikende zekerheden worden afgebouwd of gesloten, daaronder begrepen de termijn
die geldt voor het voorzien in aanvullende zekerheden.
3. De positie-administratie voorziet in de mogelijkheid van het opstellen van historische
overzichten per cliënt. Indien dergelijke overzichten niet uit de administratie kunnen
worden opgesteld kan de beleggingsonderneming volstaan met het tenminste per ultimo
van iedere maand opstellen en op systematische en toegankelijke wijze bewaren van
positie-overzichten.
4. Indien de beleggingsonderneming niet zelf de instelling is bij wie de betrokken
cliënt zijn rekening inzake financiële instrumenten aanhoudt, voert zij een schaduw-administratie
overeenkomstig de voorschriften als bedoeld in 9.18.1 en 9.18.2. en stemt zij ter
bewaking van de juistheid en volledigheid van de schaduw-administratie, deze maandelijks
af met de positie-administratie van de instelling(en) waar de desbetreffende rekening(en)
inzake financiële instrumenten wordt (worden) aangehouden. Daarbij is de wijze van
afstemming vastgelegd in de administratie.
5. In het geval van toewijzingen aan een beperkt aantal cliënten, voorziet de administratie
ter zake in de vastlegging van de volgende gegevens:
-
a. de cliënten die een positie hadden in het betreffende fonds, inclusief de omvang van
de posities;
-
b. de cliënten aan wie is toegewezen, inclusief de omvang waarvoor hun is toegewezen;
-
c. het door de beleggingsonderneming gehanteerde toewijzingssysteem.
9.19. Aanbiedingen van effecten
1. In geval een beleggingsonderneming werkzaamheden verricht gericht op het overnemen
of plaatsen van effecten bij aanbieding ervan als bedoeld in hoofdstuk 5.1 van de wet, voorziet de beleggingsonderneming in de opzet en naleving van procedures inzake
de wijze van het overnemen of (het garanderen van) het plaatsen van effecten bij aanbieding
ervan als bedoeld in hoofdstuk 5.1 van de wet en de methode(s) van inschrijving en van toewijzing aan de cliënten door het syndicaat.
2. Onverminderd de voorschriften met betrekking tot de administratie als bedoeld onder
9.10, voorziet de beleggingsonderneming tevens in de administratieve vastlegging van
tenminste de volgende zaken:
-
a. de aanbiedingen van effecten waarbij de beleggingsonderneming betrokken is geweest,
met inbegrip van de aard van die betrokkenheid;
-
b. voor zover de beleggingsonderneming syndicaatactiviteiten heeft uitgeoefend, per aanbieding
van effecten de contractuele afspraken in het kader van de aanbieding van effecten,
alsmede de agenda’s en notulen van het in het kader van de aanbieding van effecten
gevoerde overleg;
-
c. voor zover de beleggingsonderneming een koers stabiliseert overeenkomstig hoofdstuk
III van verordening nr. 2273/2003 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 december 2003 tot uitvoering
van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie wat de uitzonderingsregeling
voor terugkoopprogramma’s en voor de stabilisatie van financiële instrumenten betreft
(PbEU L 336), de in het kader van de koersstabilisatie gehanteerde procedures, gemaakte
afspraken en verrichte transacties;
-
d. per aanbieding van effecten en per cliënt:
-
– de gegevens als bedoeld in 9.15.2, 9.15.3 en 9.15.4, conform de eisen zoals gesteld
in 9.15.1;
-
– de prijzen en aantallen waarop de inschrijvingen zijn toegewezen;
-
– de naam van de aanbieder van effecten of tegenpartij die bij de aanbieding van effecten
heeft bemiddeld;
-
– de datum en de plaats waarop de toegewezen effecten zullen worden geleverd en de inschrijfsom
zal worden voldaan; en
-
– het door de beleggingsonderneming gehanteerde toewijzingssysteem met betrekking tot
de voor rekening van cliënten ingeschreven aantallen en bedragen.
9.20. Structurering van de beleggingsonderneming
1. Een beleggingsonderneming voorziet in de opzet en naleving van maatregelen en procedures
inzake de gescheiden behandeling van de in artikel 6:21, bedoelde informatie.
2. De beleggingsonderneming voorziet ten behoeve van de naleving van en de controle
op de krachtens artikel 6:21 te nemen maatregelen.
9.21. Melding transacties in financiële instrumenten
In het geval dat de beleggingsonderneming zelf transacties in financiële instrumenten
verricht, wordt voorzien in de opzet en naleving van procedures krachtens welke de
ingevolge artikel 6:10 verplichte meldingen overeenkomstig de door de Autoriteit Financiële Markten te stellen
regels ter kennis van de Autoriteit Financiële Markten worden gebracht.
9.22. Beleggingsbeleid inzake vermogensbeheer voor derden
Een vermogensbeheerder voorziet in de opzet en naleving van procedures ten aanzien
van het te voeren beleggingsbeleid en de controle daarop, alsmede in een zodanige
administratieve vastlegging van de voor dat vermogensbeheer relevante gegevens dat
daaruit minimaal eens per kwartaal per cliënt/opdrachtgever de volgende gegevens kunnen
worden ontleend:
-
– een overzicht van de samenstelling en waarde van de portefeuille;
-
– een specificatie van de mutaties in de vermogensbestanddelen, waaronder een overzicht
per fondssoort van het behaalde koersresultaat, gerealiseerd en ongerealiseerd en
de in rekening gebrachte kosten;
-
– de wijze waarop de bepaling van het koersresultaat heeft plaatsgevonden.
9.26. Bewaaradministratie inzake financiële instrumenten
1. Een rechtspersoon die overeenkomstig artikel 6:17 of 6:18 financiële instrumenten van cliënten van beleggingsondernemingen bewaart, voorziet
in een systematische en toegankelijke administratie van de in bewaring genomen financiële
instrumenten en, voor zover van toepassing, gelden, waaruit op dagelijkse basis per
cliënt inzicht blijkt in de voor rekening van die cliënt bewaarde financiële instrumenten,
onderverdeeld naar:
-
– de financiële instrumenten in open respectievelijk gesloten bewaarneming;
-
– de financiële instrumenten die dienen als onderpand dan wel anderszins als zekerheid
voor aangegane verplichtingen;
-
– de financiële instrumenten die in opdracht van de desbetreffende cliënt zijn uitgeleend.
2. De in 9.26.1 bedoelde administratie voorziet tevens in een vastlegging van de rechten
die behoren bij de in bewaring genomen financiële instrumenten, daaronder dividenden
en coupons.
3. De in 9.26.1 bedoelde instelling voorziet in procedures krachtens welke de wijze
waarop de bewaaradministratie aansluit op de van belang zijnde externe bescheiden
is vastgelegd en waarbij eventuele afwijkingen worden verklaard en gedocumenteerd,
inclusief de eventueel te nemen correctieve maatregelen naar aanleiding van de geconstateerde
afwijkingen.
4. Klachten van de cliënt met betrekking tot het overzicht als bedoeld in artikel 6:8 van deze regeling worden verklaard en gedocumenteerd vastgelegd, inclusief de eventueel
naar aanleiding van de klachten te nemen correctieve maatregelen.
9.27. Geautomatiseerde systemen
1. De beleggingsonderneming die gebruik maakt van geautomatiseerde gegevensverwerking
dient zodanige maatregelen en procedures door te voeren dat de beveiliging (vertrouwelijkheid,
integriteit en continue beschikbaarheid) van de geautomatiseerde gegevensverwerking
is gewaarborgd. Daarbij dient aandacht te zijn besteed aan maatregelen op de volgende
gebieden:
-
a. algemene beheersmaatregelen in de geautomatiseerde omgeving;
-
b. de gehanteerde functiescheidingen;
-
c. geprogrammeerde controles die zich richten op de betrouwbare werking van de gebruikte
applicaties (‘application controls’); en
-
d. de maatregelen in de gebruikersomgeving.
2.1. De beleggingsonderneming dient maatregelen te nemen:
-
a. die voorkomen dat ongeautoriseerde implementatie van nieuwe programmatuur en automatiseringssystemen
plaatsvindt alsmede dat ongeautoriseerde wijzigingen in bestaande programmatuur en
systemen worden doorgevoerd;
-
b. die voorzien in een functiescheiding tussen de ontwikkelings- en testomgeving en de
operationele omgeving, indien de beleggingsonderneming zelf specifieke programmatuur
ontwikkelt of laat ontwikkelen;
-
c. die voorzien in het testen van de diverse modules door de operationele omgeving alvorens
de modules worden geïmplementeerd, indien de beleggingsonderneming gebruik maakt van
standaardprogrammatuur.
2.2. De beleggingsonderneming dient procedures te hebben die voorzien in het registreren,
analyseren en oplossen van problemen die zich in het geautomatiseerde proces voordoen.
2.3. De beleggingsonderneming dient maatregelen en procedures te implementeren die
bewaken dat de operationele omgeving gebruik maakt van de juiste programmatuur, stamgegevens
en geprogrammeerde controles.
3. De fysieke functiescheidingen van de beleggingsonderneming dienen te zijn doorgevoerd
in de functiescheidingen binnen de geautomatiseerde gegevensverwerking. Deze functiescheidingen
in het geautomatiseerde systeem dienen te zijn vastgelegd in competentietabellen.
De beleggingsonderneming dient:
-
a. op basis van de competentietabellen een logische toegangsbeveiliging door middel van
wachtwoorden te implementeren;
-
b. te beschikken over procedures die voorzien in het regelmatig wijzigen van wachtwoorden
alsmede in een adequaat beheer van de competentietabellen;
-
c. te beschikken over maatregelen die voorkomen dat ongeautoriseerde wijzigingen in de
competentietabellen kunnen worden doorgevoerd; en
-
d. het geautomatiseerde systeem te voorzien van geprogrammeerde controles die de juistheid
van de ingevoerde gegevens toetsen op betrouwbaarheid.
-
e. te beschikken over een herstelprocedure die voorziet in handleidingen en gegevens
op basis waarvan gegevens die foutief of ongeautoriseerd zijn gewijzigd of ingevoerd
kunnen worden hersteld.
4. De beleggingsonderneming dient zorg te dragen voor maatregelen en procedures die
voorkomen dat storingen en calamiteiten optreden binnen de geautomatiseerde gegevensverwerking.
Hiertoe dient de beleggingsonderneming:
-
a. te beschikken over een herstelprocedure die voorziet in handleidingen en instructies
op basis waarvan de geautomatiseerde gegevensverwerking hersteld kan worden indien
deze door calamiteiten of storingen is uitgevallen;
-
b. te beschikken over adequate documentatie en gebruikershandleidingen voor de applicatieprogrammatuur;
-
c. te voorzien in procedures voor het maken van veiligheidskopieën;
-
d. te voorzien in procedures die het mogelijk maken om uit te wijken;
-
e. te voorzien in procedures die voorzien in een fysieke en logische beveiliging van
de gegevensdragers en andere computerfaciliteiten.
5. De beleggingsonderneming dient te beschikken over procedures waarin de uitgangspunten
voor beheer en beveiliging zijn vastgelegd. Er dient een plannings- en evaluatiecyclus
aanwezig te zijn, die voortdurend bewaakt of de juiste maatregelen zijn getroffen
en waaruit de werking van het beleid blijkt. De periodieke evaluatie van het beveiligingsbeleid
dient te zijn gebaseerd op actuele risico-analyses.
6. De beleggingsonderneming dient ervoor zorg te dragen dat veranderingen in informatiebehoeften
en de daartoe benodigde aanpassingen in de automatiseringssystemen worden vastgesteld
en doorgevoerd op basis van veranderingen in de doelstellingen en in het risicoprofiel
van de beleggingsonderneming.