Regeling inburgering

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 29-11-2014.
Geldend van 29-11-2014 t/m 31-12-2014

Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 1.2

Het keurmerk, bedoeld in artikel 4.1a, vijfde lid, van het besluit is het Keurmerk Inburgeren, dat wordt toegekend en beheerd door de Stichting Blik op Werk.

Artikel 1.3

  • 1 Als geestelijke bedienaar wordt in ieder geval aangemerkt de vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, die is verleend onder een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid als geestelijke voorganger of godsdienstleraar.

  • 2 Onder kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet wordt tevens verstaan een onderdeel daarvan of een rechtspersoon waarin twee of meer van deze genootschappen samenwerken.

  • 3 Van werkzaamheden van overwegend godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de wet is in ieder geval sprake in geval van werkzaamheden als voorganger, godsdienstleraar, zendeling, leraar levensbeschouwelijk onderwijs, vertrouwenspersoon of pastoraal werker binnen een godsdienstige of levensbeschouwelijke gemeenschap, dan wel op het terrein van het uitdragen en verklaren van een bepaalde geloofsleer of levensbeschouwelijke opvattingen.

  • 4 Als geestelijke bedienaar wordt niet aangemerkt degene die op louter incidentele basis werkzaamheden als bedoeld in het derde lid, verricht.

Hoofdstuk 2. Inburgeringsplicht

§ 2. Vrijstellingen

Artikel 2.2

De diploma’s, certificaten en andere documenten, behaald in het Nederlandstalig onderwijs in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, of in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onderdeel f, van het besluit, zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 2.2a

  • 1 Van de verplichting om mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal te verwerven en de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van het besluit te behalen, is vrijgesteld de inburgeringsplichtige die beschikt over een originele verklaring van het regionaal opleidingencentrum die is afgegeven op basis van de resultaten van een voor 1 januari 2007 afgelegde toets ter afronding van een NT2-taaltraject, indien uit de verklaring blijkt dat voor het onderdeel Nederlands als tweede taal ten minste de volgende niveaus van de eindtermen Referentiekader Nederlands als Tweede Taal, dan wel Europees Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen, zijn behaald:

    • niveau 2, respectievelijk niveau A2, voor de onderdelen Luisteren en Spreken, en niveau 2, respectievelijk niveau A2 voor de onderdelen Lezen en Schrijven.

  • 2 Om tot vrijstelling te kunnen leiden, dient de verklaring de volgende gegevens te bevatten:

    • a. de naam van het document;

    • b. de naam en handtekening van de verantwoordelijke van het regionaal opleidingencentrum;

    • c. de echtheidskenmerken van het regionaal opleidingencentrum;

    • d. de naam en geboortedatum van de deelnemer aan het NT2-taaltraject die overeenkomen met de naam en geboortedatum zoals vermeld op zijn identiteitsdocument;

    • e. de behaalde taalniveaus uitgesplitst naar de vier taalvaardigheden Lezen, Schrijven, Luisteren en Spreken;

    • f. de datum waarop de toetsresultaten zijn behaald.

Artikel 2.2c

Van de verplichting om mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal te verwerven en de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdelen a tot en met d, van het besluit te behalen, is vrijgesteld de inburgeringsplichtige die beschikt over de volgende certificaten van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal:

  • a. Certificaat Profiel Toeristische en Informele Taalvaardigheid (ERK-niveau A2);

  • b. Certificaat Profiel Taalvaardigheid Praktische Beroepen (ERK-niveau A2);

  • c. Certificaat Profiel Maatschappelijke Taalvaardigheid (ERK-niveau B1);

  • d. Certificaat Profiel Professionele Taalvaardigheid (ERK-niveau B2);

  • e. Certificaat Profiel Taalvaardigheid Hoger Onderwijs (ERK-niveau B2);

  • f. Certificaat Profiel Academische Taalvaardigheid (ERK-niveau C1).

Artikel 2.2d

Van de verplichting om mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal te verwerven en het betreffende onderdeel van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdelen a, b, c of d, van het besluit te behalen is vrijgesteld de degene die beschikt over een certificaat dat is afgegeven ter afronding van het examenonderdeel lezen, schrijven, luisteren respectievelijk spreken van het staatsexamen Nederlands als tweede taal.

§ 3. Ontheffing van de inburgeringsplicht en verlenging van de inburgeringstermijn

Artikel 2.4

  • 1 Het advies, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval een oordeel met betrekking tot het verlenen dan wel het weigeren van de ontheffing van de inburgeringsplicht en, indien van toepassing, noodzakelijke bijzondere examenomstandigheden als bedoeld in artikel 3.2.

  • 2 De arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, adviseert tot ontheffing van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige:

    • a. niet in staat is zich met lichte aanpassingen binnen vijf jaar voor te bereiden op het inburgeringsexamen, of

    • b. bijzondere examenomstandigheden nodig heeft om het inburgeringsexamen te kunnen behalen en de bijzondere examenomstandigheden, bedoeld in artikel 3.2, hiertoe niet toereikend zijn.

Artikel 2.4a

De minister verleent de ontheffing, bedoeld in artikel 2.8a van het besluit, indien:

  • a. de inburgeringsplichtige volgens de basisregistratie personen ten minste 10 jaar onafgebroken als ingezetene ingeschreven is geweest; én

  • b. de inburgeringsplichtige naar het oordeel van de minister aantoonbaar gedurende ten minste 5 jaar betaald werk of vrijwilligerswerk heeft verricht in Nederland; én

  • c. in een gesprek is vastgesteld dat de inburgeringsplichtige de vaardigheden in de Nederlandse taal, bedoeld in artikel 2.9, onderdelen a en b, van het besluit, beheerst op het in dat artikel bedoelde niveau.

Artikel 2.4b

De minister verleent de ontheffing, bedoeld in artikel 2.8b van het besluit, indien de inburgeringsplichtige:

  • a. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus bij een instelling met het Blik op werk keurmerk en ten minste vier maal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen; of

  • b. ten minste 600 uur heeft deelgenomen aan een alfabetiseringscursus bij een instelling met het Blik op Werk keurmerk en uit een door de minister afgenomen toets blijkt dat de inburgeringsplichtige niet het leervermogen heeft om het inburgeringsexamen te halen.

Artikel 2.4c

  • 1 De minister verleent verlenging van de voor de inburgeringsplichtige geldende termijn op grond van artikel 7, derde lid, onder a, van de wet, indien de inburgeringsplichtige ten minste 300 uur heeft deelgenomen aan een inburgeringscursus bij een instelling met het Blik op Werk keurmerk en ten minste twee maal heeft deelgenomen aan de niet behaalde onderdelen van het inburgeringsexamen.

  • 2 De verlenging, bedoeld in het eerste lid, wordt voor ten hoogste twee jaar verleend.

Artikel 2.4d

  • 1 Voor het onderzoek ten behoeve van een advies als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid, is door de inburgeringsplichtige een bedrag verschuldigd van € 240,79.

  • 2 Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een ontheffing als bedoeld in artikel 2.4a is door de inburgeringsplichtige een bedrag verschuldigd van € 90.

  • 3 Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een ontheffing als bedoeld in artikel 2.4b, aanhef en onderdeel b, is door de inburgeringsplichtige een bedrag verschuldigd van € 150.

§ 4. Niveau van kennis en vaardigheden

Artikel 2.5

De eindtermen van het in artikel 2.10, eerste lid, van het besluit bedoelde onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving zijn voor wat betreft het onderdeel kennis van de Nederlandse maatschappij opgenomen in bijlage 5 en voor wat betreft de het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt opgenomen in bijlage 5A.

Hoofdstuk 3. Inburgeringsexamen

§ 1. Algemeen

Artikel 3.1

Het examengeld, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van het besluit, bedraagt:

Artikel 3.2

De bijzondere examenomstandigheden, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid, van het besluit, betreffen:

  • a. examen in aangepaste locatie;

  • b. verlenging examentijd;

  • c. onderbroken examenafname;

  • d. aangepaste inroostering;

  • e. examenhulp;

  • f. grootbeeld;

  • g. grootschrift;

  • h. loepfunctie;

  • i. typen in plaats van schrijven;

  • ii. voorleesfunctie.

§ 2. Inhoud van het examen

Artikel 3.4

De Staat der Nederlanden (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) maakt een voorbehoud als bedoeld in artikel 15b van de Auteurswet met betrekking tot de inhoud van het inburgeringsexamen.

Artikel 3.5

Het praktijkexamen oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, bedoeld in artikel 3.9a, derde lid, van het besluit, bestaat uit het ter beoordeling voorleggen van een portfolio als bedoeld in bijlage 5A en het voeren van een eindgesprek.

Artikel 3.6

Van de resultaten van het onderdeel spreekvaardigheid worden de antwoorden op meerkeuzevragen beoordeeld door het geautomatiseerde systeem, bedoeld in artikel 3.9b, eerste lid, van het besluit en de antwoorden op de open vragen door beoordelaars.

§ 3. Training voor beoordelaars en examinatoren

Artikel 3.8

  • 1 De deskundigheid van de beoordelaars, bedoeld in artikel 3.13, onderdeel c, van het besluit, blijkt uit een afgeronde door de minister vast te stellen Examentraining schrijfvaardigheid of spreekvaardigheid.

  • 2 De Examentraining wordt gegeven door een door de Minister aan te wijzen instelling.

  • 3 De in het tweede lid genoemde instelling reikt een certificaat uit, waaruit blijkt dat de deelnemer de training met goed gevolg heeft afgelegd en het aansluitende examen heeft behaald.

Artikel 3.9

  • 2 De Examentraining wordt gegeven door een door de Minister aan te wijzen instelling.

  • 3 De in het tweede lid genoemde instelling reikt een certificaat uit, waaruit blijkt dat de deelnemer de training met goed gevolg heeft afgelegd en het aansluitende examen heeft behaald.

§ 4. Kwaliteit van het inburgeringsexamen

Artikel 3.10

  • 1 De minister stelt een examenreglement vast.

  • 2 Een ieder die zich overeenkomstig de daartoe gestelde regels heeft aangemeld, het verschuldigde examengeld heeft voldaan en zich overeenkomstig artikel 3.4 van het besluit heeft geïdentificeerd, wordt toegelaten tot de tot het inburgeringsexamen behorende onderdelen.

  • 3 De kwaliteit van de examinering wordt gewaarborgd door:

    • a. transparantie van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden bij de examinering;

    • b. het treffen van passende technische en organisatorische maatregelen om de examen- en persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of onrechtmatige verwerking;

    • c. het beschrijven van de procedure van verwerking van examenresultaten en de gegevensverstrekking ten behoeve van opneming in het Informatiesysteem Inburgering;

    • d. de naleving van het examenreglement, bedoeld in het eerste lid;

    • e. het treffen van passende technische en organisatorische maatregelen om de kwaliteit van de processen rondom de afname en de beoordeling van examens te waarborgen.

  • 4 Om tot het inburgeringsexamen te worden toegelaten is de kandidaat verplicht in te stemmen met de in bijlage 18 opgenomen geheimhoudingsverklaring ten aanzien van de inhoud van het examen.

§ 5. Aanwijzing exameninstellingen

Artikel 3.13

  • 1 In het examenreglement, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, wordt in ieder geval vermeld:

    • a. de procedure van aanmelding en identificatie van de inburgeringsplichtige;

    • b. de wijze waarop het examengeld wordt geïnd;

    • c. de wijze van bekendmaking van de uitslagen van de onderdelen van het inburgeringsexamen;

    • d. de procedure en sancties bij fraude, en

    • e. de procedure voor de afhandeling van klachten.

Hoofdstuk 4. Faciliteiten

§ 1. Lening

Artikel 4.1

  • 2 Indien het bedrag van de lening minder dan €180’ bedraagt, wordt dit op nul gesteld.

Artikel 4.2

  • 1 Ten behoeve van de betaling van de lening verstrekt de inburgeringsplichtige originele facturen aan de minister van:

    • a. de door hem te volgen of gevolgde inburgeringscursus en het door hem af te leggen of afgelegde onderdelen van het inburgeringsexamen;

    • b. de door hem te volgen of gevolgde cursus die opleidt tot het staatsexamen Nederlands als tweede taal en het door hem af te leggen of afgelegde examen, of

    • c. de door hem te volgen of gevolgde alfabetiseringscursus, indien hij op grond van artikel 4.1a, derde lid, onderdeel a of b, van het besluit in aanmerking komt voor een lening ten behoeve van het volgen van een alfabetiseringscursus.

  • 2 De factuur vermeldt in ieder geval:

    • a. het burgerservicenummer van de kandidaat;

    • b. de naam- en adresgegevens van de kandidaat;

    • c. de naam- en adresgegevens van de instelling;

    • d. de handtekening van de kandidaat;

    • e. de datum, en

    • f. de specificatie van het factuurbedrag.

  • 3 De betaling van de factuur, bedoeld in het eerste lid, geschiedt binnen vier weken na ontvangst door de minister van die factuur.

  • 4 De eerste betaling vindt plaats binnen een jaar na de beschikking, bedoeld in artikel 4.4 van het besluit, waarbij het recht op de lening is vastgesteld. Indien binnen deze periode geen betaling heeft plaatsgevonden, vervalt de beschikking.

  • 5 De minister betaalt per kwartaal de bedragen van de lening aan de hand van de facturen met een maximum van € 1.250,–. Indien het bedrag van de facturen, bedoeld in het eerste lid, hoger is dan € 1.250,– wordt de inburgeringsplichtige verzocht nieuwe facturen te overleggen van nog verschuldigde bedragen voor gevolgde cursussen of voor examens als bedoeld in het eerste lid.

§ 2. Terugbetaling

Artikel 4.3

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Het rentepercentage, genoemd in artikel 4.5, eerste lid, van het besluit, bedraagt voor het jaar 2013: 0,60 procent.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 34287, datum inwerkingtreding 14-10-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2014.

Het rentepercentage, genoemd in artikel 4.5, eerste lid, van het besluit, bedraagt voor het jaar 2014: 0,81 procent.

Artikel 4.4

  • 1 De rente over de door de inburgeringsplichtige opgenomen lening wordt maandelijks berekend op basis van samengestelde interest.

  • 2 Voor de berekening van de rente op de voet van het eerste lid wordt een maand gesteld op 30 dagen en een jaar gesteld op 360 dagen.

Artikel 4.5

  • 2 Voor de resterende terugbetalingsperiode na het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn wordt het rentepercentage opnieuw vastgesteld overeenkomstig artikel 4.5, eerste lid, van het besluit.

Artikel 4.6

  • 1 De hoogte van de maandelijkse termijn wordt berekend op basis van het bedrag aan opgebouwde schuld vermeerderd met de over dat bedrag verschuldigde rente, berekend overeenkomstig artikel 4.4 en gedeeld door het aantal te betalen termijnen.

  • 2 De hoogte van de maandelijkse termijn bedraagt ten minste € 15. Indien de draagkracht overeenkomstig artikel 4.9 is vastgesteld op minder dan € 180’ per jaar, wordt het maandelijkse termijnbedrag op nul gesteld.

Artikel 4.7

  • 1 In afwijking van artikel 4.7, eerste lid, van het besluit vervallen de rente en aflossing van de lening van een debiteur, die niet binnenlands belastingplichtig is in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001, gedurende de aflosfase in jaarlijkse termijnen. Artikel 4.4 is in dat geval van overeenkomstige toepassing. Indien de debiteur zich voor het einde van een jaartermijn metterwoon in Nederland vestigt, wordt hij tot het einde van die jaartermijn behandeld als een debiteur die niet binnenlands belastingplichtig is. Op aanvraag van de in de eerste volzin bedoelde debiteur kan de minister besluiten dat de rente en aflossing van de lening niet vervallen in jaarlijkse termijnen maar in maandelijkse termijnen.

  • 2 De hoogte van de jaarlijkse dan wel de maandelijkse termijn, bedoeld in het eerste lid, laatste volzin, wordt berekend overeenkomstig artikel 4.6, tenzij de debiteur, bedoeld in het eerste lid, bij de minister een aanvraag indient tot vaststelling van zijn draagkracht voor de resterende aflosfase. In dat geval levert hij aan de minister de door de minister gevraagde gegevens.

  • 3 De betaling van de maandelijkse termijn, bedoeld in het eerste lid, laatste volzin, geschiedt door middel van:

    • a. een daartoe door de debiteur verleende doorlopende machtiging om het verschuldigde bedrag maandelijks te doen afschrijven van een door de debiteur aangewezen bank- of girorekening in Nederland of

    • b. een door de minister aan de debiteur gezonden acceptgirokaart.

Artikel 4.7a

De inburgeringsplichtige kan in afwijking van artikel 4.7, eerste lid, van het besluit de lening in een keer terugbetalen. De terugbetaling omvat het bedrag van de opgebouwde schuld vermeerderd met de over dat bedrag verschuldigde rente, berekend overeenkomstig artikel 4.4.

Artikel 4.9

  • 1 De draagkracht die wordt vastgesteld overeenkomstig dit artikel, gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de aanvraag, bedoeld in artikel 4.9 van het besluit, is ingediend.

  • 2 Maatstaf voor de vaststelling van de draagkracht de debiteur is het totaal van het toetsingsinkomen van de debiteur en zijn partner in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld. Het aldus bepaalde inkomen is het draagkrachtinkomen.

  • 3 Op het draagkrachtinkomen wordt in mindering gebracht de draagkrachtvrije voet. Deze voet is gelijk aan:

    • a. 120% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur met partner, of

    • b. 120% van het belastbaar minimumloon voor een debiteur op wie de alleenstaande ouderkorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is, of

    • c. 84% van het belastbaar minimumloon voor overige debiteuren zonder partner.

  • 4 De draagkracht de debiteur is 12% van het inkomen boven de draagkrachtvrije voet.

  • 5 Voor de toepassing van dit artikel wordt indien het toetsingsinkomen of het belastbaar loon in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, nog niet bekend is, door de minister daarvoor in de plaats gesteld een bedrag dat het vast te stellen toetsingsinkomen of het belastbaar loon benadert.

Artikel 4.10

  • 1 Op aanvraag van de debiteur wordt bij de toepassing van artikel 4.9 uitgegaan van het inkomen van een ander jaar dan het inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, indien sprake is van terugval in inkomen:

    • a. over het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, of

    • b. over het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, in welk geval wordt uitgegaan van het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder een terugval in inkomen verstaan een vermindering van het toetsingsinkomen van de debiteur van ten minste 15% ten opzichte van het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, met dien verstande dat de vermindering niet kan worden gerekend tot inkomensschommelingen die in het algemeen normaal kunnen worden geacht bij de gekozen wijze van inkomensverwerving.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt zolang het belastbaar inkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, of het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld nog niet definitief bekend is, daarvoor in de plaats gesteld het bedrag dat naar het oordeel van de minister het uiteindelijke belastbaar loon benadert.

Artikel 4.11

Indien de partner van de debiteur ook een debiteur is die een beschikking tot terugbetaling als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, van het besluit heeft ontvangen, wordt:

  • a. artikel 4.9, tweede en vierde lid, slechts eenmaal toegepast op het totaal van het toetsingsinkomen, en

  • b. bij toepassing van artikel 4.10 van het besluit de te betalen maandelijkse termijn per debiteur vastgesteld op basis van de verhouding tussen de hoogte van het toetsingsinkomen van beide debiteuren afzonderlijk.

Artikel 4.12

De debiteur is in verzuim indien binnen twee weken na de vervaldatum van een vordering het bedrag van de verplichte terugbetaling niet is ontvangen.

Artikel 4.16

Bij uitvaardiging van het dwangbevel, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet kunnen de achterstallige termijnen worden overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder mits:

  • a. het achterstallige deel minimaal € 180 bedraagt, of

  • b. het deel dat zes maanden of langer achterstallig is, minimaal € 15 bedraagt.

Artikel 4.17

  • 1 De minister kan de achterstallige termijnen alsmede het resterende verschuldigde bedrag van de debiteur die direct voorafgaande aan de beëindiging van de inburgeringsplicht houder is geweest van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, op verzoek geheel kwijtschelden, indien:

    • a. uit de gegevens in de basisregistratie personen blijkt dat de debiteur geen verblijfsrecht meer heeft, en

    • b. de Immigratie- en Naturalisatiedienst kan bevestigen dat de debiteur niet langer inburgeringsplichtig is omdat de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000, is ingetrokken aangezien de grond voor verlening daarvan is komen te vervallen.

  • 2 Als tijdstip van indiening van het verzoek wordt aangemerkt het moment dat de minister op grond van de gegevens in de basisregistratie personen heeft geconstateerd dat er geen sprake meer is van een verblijfsrecht.

Hoofdstuk 6. Informatiebepalingen

Artikel 6.1

De bijzondere persoonsgegevens, bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de wet zijn gegevens waaruit blijkt dat een inburgeringsplichtige:

Artikel 6.2

  • 4 De verwerking van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 6.1, onderdeel d, is in ieder geval noodzakelijk om de kandidaat met een psychische of lichamelijk belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, op diens verzoek in de gelegenheid te stellen het inburgeringsexamen dan wel een deel daarvan af te leggen op een wijze die is aangepast aan zijn mogelijkheden.

  • 5 De bijzondere persoonsgegevens worden ten behoeve van de in het eerste lid bedoelde doeleinden verstrekt aan het Informatiesysteem Inburgering.

Artikel 6.3

  • 1 Voorzover de bijzondere persoonsgegevens zijn opgeslagen in het Informatiesysteem Inburgering, wordt dit bestand beveiligd tegen ongeautoriseerd gebruik door:

    • a. het toekennen van autorisaties aan alleen die personen, die voor het uitoefenen van hun taak toegang tot de opgeslagen informatie moeten hebben;

    • b. het bewaren van een reservebestand op een voor niet-geautoriseerde personen ontoegankelijke plaats.

  • 2 De minister, stelt richtlijnen op voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens in het Informatiesysteem Inburgering.

Artikel 6.4

De onverenigbare verwerking van bijzondere persoonsgegevens door de minister wordt op de volgende wijze tegengegaan:

  • a. de toegang tot de gegevens in het Informatiesysteem Inburgering is voorbehouden aan die personen, die voor het uitoefenen van hun taak, bedoeld in artikel 6.2, toegang tot de informatie moeten hebben;

  • b. de minister, stelt een functionaris voor de gegevensbescherming aan, die toeziet op de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens;

  • c. de minister, verricht integriteits- en kwaliteitsaudits ten aanzien van de verwerking van de persoonsgegevens en rapporteert deze aan de functionaris voor de gegevensbescherming.

Hoofdstuk 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1

Van de verplichting om mondelinge vaardigheden in de Nederlandse taal te verwerven en het betreffende onderdeel, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, onderdeel d, van het besluit te behalen, is vrijgesteld de inburgeringsplichtige die:

Artikel 9.2

In afwijking van artikel 5.1, wordt een in dat artikel genoemde vaststelling gedaan voor 26 februari 2007.

Artikel 9.6

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

  • 2 Artikel 9.4 werkt terug tot en met 1 januari 2006.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Justitie en zijn te raadplegen via het internet http//www.inburgering.net en http//www.handreikinginburgeringgemeenten.nl.

Bijlage 1 bij artikel 2.1 (tijdelijke verblijfsdoelen);

Bijlage 2 bij artikel 2.2 (Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse diploma’s);

Bijlage 3 bij artikel 2.3, tweede lid (document korte vrijstellingstoets);

Bijlage 4 bij artikel 2.4, derde lid (protocol medische advisering);

Bijlage 5 bij artikel 2.5 (eindtermen kennis van de Nederlandse samenleving);

Bijlage 6 bij artikel 3.3 (model inburgeringsdiploma);

Bijlage 7 bij artikel 3.4 (eindtermen Nederlandse Taal);

Bijlage 8 bij artikel 3.5, eerste lid (model portfolio Werk en model portfolio OGO);

Bijlage 9 bij artikel 3.5, tweede lid (handleiding assessments);

Bijlage 10 bij artikel 3.7, derde lid (eindtermen aanvullend en bijzonder praktijkdeel voor geestelijke bedienaren).

De

Minister

voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. Verdonk

Bijlage 1. (Tijdelijke verblijfsdoelen) behorende bij artikel 2.1 van de Regeling inburgering

Tijdelijke verblijfsdoelen

  • a. uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag;

  • b. studie;

  • c. seizoenarbeid;

  • d. lerend werken;

  • e. arbeid in loondienst;

  • f. grensoverschrijdende dienstverlening;

  • g. arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel;

  • h. arbeid als kennismigrant;

  • i. verblijf als houder van de Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PbEU L 155);

  • j. wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (PbEU L 289);

  • k. arbeid als zelfstandige;

  • l. het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • m. verblijf als familie- of gezinslid bij een persoon die voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft;

  • n. medische behandeling;

  • o. het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

  • p. tijdelijke humanitaire gronden;

  • q. het doorbrengen van verlof in Nederland;

  • r. het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

  • s. verblijfsrecht op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit, Indien bij de verlening van een verblijfsvergunning is bepaald dat het verblijfsrecht tijdelijk van aard is.

Bijlage 2. bij artikel 2.2 (Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse diploma’s)

[Red: Ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie.]

Bijlage 4. , behorende bij artikel 2.4, derde lid, van de Regeling inburgering (vanaf 1 november 2014)

Protocol medische advisering 2014

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

     

1.

Algemeen

     
 

1.1

Inleiding

 

1.2

Protocol

 

1.3

Wettelijk kader

 

1.4

Taken betrokkene, DUO, IND en medisch adviseur

 

1.5

Aanvraagperiode en invulling begrip ‘blijvend’

 

1.6

Bezwaar en beroep

 

1.7

Het inburgeringsexamen

     

2.

Medisch protocol

     
 

2.1

Begrippen

 

2.2

Algemeen

 

2.3

Beperkingen

 

2.4

Anamnese en lichamelijk onderzoek

 

2.5

Weging en beoordeling

 

2.6

Bijzondere examenomstandigheden

     

Bijlage 1

Begrippen- en afkortingenlijst

     

Bijlage 2

Modelformulier medisch advies inburgeringsexamen

     

Bijlage 3

Machtiging voor het opvragen van medische informatie

Voorwoord

Vanaf 1 januari 2013 is de wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige van kracht geworden. Een belangrijke wijziging voor het Protocol medische advisering is de verschuiving van de uitvoering van de inburgering, waar onder het nemen van beslissingen over medische ontheffingen, van gemeenten naar de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO). Het onderhavige Protocol is onder andere hierop aangepast. Het aldus gewijzigde protocol geldt voor de medische advisering ten behoeve van vreemdelingen die na 31 december 2012 inburgeringsplichtig zijn geworden. Het gewijzigde protocol geldt niet voor vreemdelingen die voor die datum inburgeringsplichtig zijn geworden. Voor hen geldt het overgangsrecht en voor hen is de gemeente nog het uitvoerend orgaan.

Op grond van de Wet inburgering, de Vreemdelingenwet 2000 (voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden of verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier of asiel of de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen) of de Rijkswet op het Nederlanderschap (voor naturalisatie) moeten vreemdelingen, tenzij zij hiervan zijn vrijgesteld, voldoen aan het inburgeringvereiste1. Iemand voldoet hieraan als hij geslaagd is voor het inburgeringsexamen, of voor een ander vrijstellend examen genoemd in de desbetreffende regelgeving. Betrokkene kan een ontheffing van dit vereiste aanvragen bij DUO of bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) door aan te tonen dat hij door een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen (zijnde het minimumniveau om te voldoen aan het inburgeringsvereiste) te behalen. Over de vraag of de belemmering of handicap dusdanig is dat betrokkene het inburgeringsexamen niet kan behalen, wordt een advies uitgebracht door een door de Minister aangewezen onafhankelijk medisch adviseur zijnde een onafhankelijk arts die is ingeschreven in het BIG-register van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

Voor een dergelijk medisch advies zijn er kaders en uitgangspunten geformuleerd voor de medisch adviseur, DUO en de IND en neergelegd in dit protocol.

Het protocol is oorspronkelijk tot stand gekomen in samenwerking met de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) en de VIA (Vereniging Indicerende en Adviserende Artsen) en in 2012 aangepast door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van de wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige. Het bestuur van de VIA heeft ook haar medewerking verleend aan de totstandkoming van het aangepaste protocol. Het protocol is een bijlage bij de ministeriële regeling inburgering.

Per 1 november 2014 wordt de manier waarop het onderdeel spreekvaardigheid van het inburgeringsexamen wordt afgenomen gewijzigd. De Toets Gesproken Nederlands (TGN) wordt vervangen door het onderdeel spreken dat met de computer wordt afgenomen.

Per 1 januari 2015 wordt een nieuw examenonderdeel afgenomen, oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Iedereen die vanaf 1 januari 2015 inburgeringsplichtig wordt moet examen doen in dit onderdeel.

Deze aanpassingen zijn verwerkt in deze bijlage. Ze leiden niet tot een inhoudelijke wijziging van de medische beoordeling.

1. ALGEMEEN

1.1. Inleiding

In dit protocol wordt de procedure rond de medische advisering in het kader van het inburgeringsexamen nader uitgewerkt.

Op grond van de Wet inburgering, de Vreemdelingenwet 2000 (voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden of verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen) of de Rijkswet op het Nederlanderschap (voor naturalisatie) moeten vreemdelingen, tenzij zij hiervan zijn vrijgesteld, voldoen aan het inburgeringsvereiste. Iemand voldoet aan deze plicht als hij geslaagd is voor het inburgeringsexamen een ander vrijstellend examen genoemd in de regelgeving. Hoewel er in de wet- en regelgeving dus uitgegaan wordt van verschillende mogelijkheden om aan het inburgeringsvereiste te voldoen, wordt bij de ontheffing uitgegaan van het inburgeringsexamen. Dit, omdat het inburgeringsexamen het minimum inburgeringvereiste is.

Een ontheffing van het inburgeringsvereiste kan op aanvraag van betrokkene, afhankelijk van op grond van welke wetgeving de aanvraag wordt gedaan, door of door de IND namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden verleend, als betrokkene aantoont blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen door een:

  • psychische belemmering, of

  • lichamelijke belemmering, of

  • verstandelijke handicap.

In onderstaande tabel staat vermeld in welke situatie welke wet van toepassing is, welke eisen de wet stelt wat betreft inburgering en tot wie betrokkene zich moet wenden om medische ontheffing aan te vragen.

Tabel 1 inburgeringsplicht/vereiste en medische ontheffing

situatie

wet

welke eisen stelt de wet wat betreft inburgering?

bij wie medische ontheffing aanvragen?

Nieuwkomer in Nederland, niet in het bezit van de nationaliteit van een van de EU-lidstaten of Turkije, met een niet tijdelijk verblijfsdoel

of

Geestelijke bedienaren niet in het bezit van de nationaliteit van een van de EU-lidstaten of Turkije

Wet inburgering

Moet voldoen aan de inburgeringsplicht: d.w.z. het inburgeringsexamen of een ander in die wet- en regelgeving genoemd vrijstellend examen behalen

DUO

Bij aanvraag van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier en asiel of de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen

Vreemdelingenwet 2000

Moet voldoen aan het inburgeringsvereiste: d.w.z. het inburgeringsexamen of een ander in die wet- en regelgeving genoemd vrijstellend examen behalen

IND voor zover de persoon niet al in het kader van de Wet inburgering medische ontheffing heeft gekregen

Voor zover de persoon inburgeringsplichtig is in het kader van de Wet inburgering en hij in dat kader al medische ontheffing heeft gekregen van DUO, is deze ontheffing ook in dit kader geldig.

Bij een aanvraag tot naturalisatie

Rijkswet op het Nederlanderschap

Moet voldoen aan het inburgeringsvereiste: d.w.z. het inburgeringsexamen of een ander in die wet- en regelgeving genoemd vrijstellend examen behalen

Als onderdeel van naturalisatieverzoek bij IND

De minister wijst de medische adviseurs aan. DUO contracteert de medische adviseurs. Voor zover de IND beslist over de medische ontheffing maakt zij gebruik van de adviezen van de door DUO gecontracteerde medische adviseurs.

De geraadpleegde medisch adviseur zal omtrent de toestand van betrokkene een advies opmaken, waarbij de medisch adviseur een relatie legt tussen de medische stoornissen en beperkingen, de belemmering ten aanzien van het inburgeringsexamen en het uiteindelijke medische advies over het wel of niet kunnen behalen van het inburgeringsexamen. De kosten voor dit medisch advies komen voor rekening van de betrokkene. Is het voor betrokkene mogelijk om het examen wel aangepast af te leggen, dan zal de medisch adviseur in zijn advies aangeven onder welke bijzondere examenomstandigheden het examen door betrokkene gemaakt kan worden.

In de beoordeling van het wel of niet kunnen behalen van het inburgeringsexamen neemt de medisch adviseur ook (in algemene termen) het kunnen afleggen van het voorbereidingstraject in zijn overwegingen mee. Is het niet mogelijk om het voorbereidingstraject zonder aanpassingen te volgen of zijn er voor het voorbereidingstraject meer dan slechts lichte aanpassingen nodig, dan zal de medisch adviseur dit in zijn advies aangeven. In het protocol wordt dus steeds waar er wordt gesproken over het inburgeringsexamen ook het voorbereidingstraject bedoeld.

1.2. Protocol

Het protocol beoogt uniformiteit te bevorderen in de beoordeling door de medisch adviseur van de medische toestand (voor zover relevant voor de beoordeling in het kader van het behalen van het inburgeringsexamen) van een aanvrager van een ontheffing voor het inburgeringsexamen en uniformiteit in de opbouw van het medisch advies. Uniformiteit draagt bij aan een gelijke behandeling van gelijke gevallen.

Het protocol is opgesteld in de wetenschap dat het periodiek zal moeten worden geactualiseerd. Nieuwe inzichten en ontwikkelingen op het gebied van wetgeving, jurisprudentie, medische technologie, hulpmiddelen en de examens kunnen een aanpassing van het protocol tot gevolg hebben.

Het protocol kent een algemeen deel en een medisch deel. De volgende bijlagen maken onderdeel uit van het protocol:

  • begrippen- en afkortingenlijst,

  • het modeladvies dat door de medisch adviseur moet worden gebruikt bij zijn medische advisering in het kader van het inburgeringsexamen,

  • een model machtiging voor het opvragen van medische informatie in het kader van het inburgeringsexamen.

1.3. Wettelijk kader

Verschillende groepen personen hebben een inburgeringsplicht of moeten voldoen aan het inburgeringsvereiste.

Dit geldt voor:

  • A. Een vreemdeling die in het kader van de Wet inburgering inburgeringsplichtig is;

  • B. De aanvrager van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden of een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier of asiel of de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in het kader van de Vreemdelingenwet 2000;

  • C. Een vreemdeling die wil naturaliseren in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap.

Voor betrokkenen uit deze groepen is het mogelijk om te worden ontheven van deze verplichting/ dit vereiste door aan te tonen dat hij door een psychische of lichamelijke belemmering dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Hieronder wordt voor de verschillende groepen het wettelijk kader aangegeven.

Ad A. Wet inburgering

Het protocol Medische advisering inburgeringsexamen is een verdere uitwerking van de Wet inburgering en het Besluit inburgering.

Artikel 6, 1e lid onder a van de Wet inburgering luidt:

  • 1. Onze Minister ontheft de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien:

    • a. de inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen;

In artikel 2.8 van het Besluit inburgering is artikel 6 van de Wet inburgering uitgewerkt:

  • 1. Bij de aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap als bedoeld in artikel 6, eerste lid onder a, van de wet, legt de inburgeringsplichtige een advies over van een door Onze Minister aangewezen onafhankelijke arts, die is ingeschreven in het betreffende register, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

  • 2. Onze Minister geeft binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking.

  • 3. Indien Onze Minister, op grond van het advies, bedoeld in het eerste lid, van oordeel is dat de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen slechts kan afleggen onder bijzondere examenomstandigheden die zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inburgeringsplichtige, wordt in de beschikking vermeld welke bijzondere examenomstandigheden het betreft.

  • 4. De ontheffing kan worden verleend indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap zodanig zijn dat niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing aan de inburgeringsplicht kan zijn voldaan.

  • 5. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de verlening van de ontheffing alsmede omtrent het advies, bedoeld in het eerste lid.

In het vijfde lid wordt aangegeven dat bij regeling door Onze Minister nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de verlening van ontheffing alsmede omtrent het advies.

In artikel 2.4 (Ontheffing wegens medische belemmering) van de ministeriële regeling staat:

Artikel 2.4

  • 1. Het advies, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, bevat in ieder geval een oordeel met betrekking tot het verlenen dan wel het weigeren van de ontheffing van de inburgeringsplicht en, indien van toepassing, noodzakelijke bijzondere examenomstandigheden als bedoeld in artikel 3.2.

  • 2. De arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, adviseert tot ontheffing van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige:

    • a. op grond van een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de wet niet in staat is zich voor te bereiden op het inburgeringsexamen, of

    • b. bijzondere examenomstandigheden nodig heeft om het inburgeringsexamen te kunnen behalen en de bijzondere examenomstandigheden, bedoeld in artikel 3.2, hiertoe niet toereikend zijn.

    • 3. De arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het besluit, stelt het advies op conform het protocol dat is opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling.

Ad B. Vreemdelingenwet 2000

Het vreemdelingenrecht voorziet in een koppeling met de Wet inburgering om de naleving van het inburgeringsvereiste te versterken.

Op grond hiervan is het voldoen aan het inburgeringsvereiste als voorwaarde gesteld voor de verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking voortgezet verblijf en voor verlening van een verblijfsvergunning regulier of asiel voor onbepaalde tijd.2

Vanaf 1 januari 2013 geldt tevens dat het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste kan leiden tot intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

De groep vreemdelingen die wordt geconfronteerd met dit vereiste is veelal al inburgeringsplichtig in het kader van de Wet inburgering, er zijn echter uitzonderingen.

De medische ontheffing is verder uitgewerkt in de volgende artikelen:

In deze onderdelen is de situatie geregeld dat de vreemdeling wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. De verleende ontheffing zal blijken uit een afschrift van de beschikking waarbij DUO de ontheffing heeft verleend, dat de vreemdeling bij de aanvraag zal moeten overleggen. In dit verband wordt er nog op het derde lid van de genoemde artikelen van het Vreemdelingenbesluit 2000 gewezen. Betreft het een volgens de Wet inburgering niet-inburgeringsplichtige vreemdeling die wegens een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen, dan wordt de ontheffing niet verleend door DUO maar door de IND die bij de beoordeling eveneens gebruik maakt van het medische advies van de onafhankelijke arts (artikel 2.8 van het Besluit inburgering).

Ad C. Rijkswet op het Nederlanderschap

Voor de verlening van het Nederlanderschap komt slechts in aanmerking de verzoeker die in de Nederlandse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal, alsmede van de Nederlandse staatsinrichting en maatschappij en hij zich ook overigens in de Nederlandse samenleving heeft doen opnemen.

De vreemdeling die wil naturaliseren moet aan het inburgeringsvereiste voldoen. De verzoeker hoeft de naturalisatietoets niet af te leggen indien hij heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen. De verzoeker moet hiertoe een medisch advies overleggen van een door DUO aangewezen onafhankelijke arts. Hiermee zal zijn gewaarborgd dat dezelfde kring van artsen die adviseert over medische ontheffingen in het kader van de Wet inburgering, ook over medische belemmeringen bij het afleggen van het inburgeringsexamen in het kader van de naturalisatieprocedure adviseert.

1.4. Taken betrokkene, DUO, IND en medisch adviseur

In het kader van de Wet inburgering

De inburgeringsplichtige is zelf verantwoordelijk voor het op tijd voldoen aan het inburgeringsvereiste (i.e. het behalen van het inburgeringsexamen of één van de andere genoemde examens).

De inburgeringsplichtige kan (conform artikel 6 Wet inburgering) door DUO worden ontheven van het inburgeringsvereiste op grond van een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap die zodanig is dat de inburgeringsplichtige het examen blijvend niet zal kunnen behalen.

DUO zal over deze aanvraag een besluit nemen op basis van een medisch advies over betrokkene.

Dit medisch advies wordt opgesteld door de medisch adviseur die daartoe door DUO is gecontracteerd. De medisch adviseur dient een onafhankelijk arts te zijn – derhalve niet zijnde een behandelend arts van betrokkene – die is ingeschreven in het BIG-register van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De medisch adviseur dient op de hoogte te zijn van de relevante wet- en regelgeving ten aanzien van het inburgeringsexamen (waarvan het medisch protocol deel uit maakt) en van de mogelijke examenomstandigheden. Daarnaast kan DUO extra eisen stellen aan de medisch adviseur, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van scholing. DUO en de medisch adviseur kunnen werkafspraken maken over onder andere de wijze van betaling van het medisch advies (voor rekening van betrokkene), informatieverschaffing aan betrokkene en de verdere gang van zaken.

Op het moment dat een inburgeringsplichtige zich meldt bij DUO of de IND met het verzoek om ontheffing, zal deze de betrokkene verwijzen naar deze medisch adviseur.

De medisch adviseur stelt vervolgens vast of er een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap is waardoor de betrokkene het examen binnen een termijn van vijf jaar al dan niet kan behalen. Tevens kan de medisch adviseur vaststellen dat het examen wel kan worden behaald, zij het met een aanpassing van de examenomstandigheden, de zogenaamde bijzondere examenomstandigheden of met lichte aanpassingen in het voorbereidingstraject.

De inburgeringsplichtige zal vervolgens het medisch advies bij zijn aanvraag tot ontheffing moeten voegen, waarna DUO conform artikel 2.8, tweede lid Besluit inburgering binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking geeft. DUO heeft een vergewisplicht (conform art. 3:9 Algemene wet bestuursrecht), maar treedt niet in de inhoudelijke beoordeling van het (medisch) advies. De vergewisplicht houdt in dat DUO naast het controleren van de formulieren op het juist en volledig invullen hiervan, zich er van moet vergewissen dat het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

In het kader van de Vreemdelingenwet 2000 en de Rijkswet op het Nederlanderschap

De uitwerking en toepassing van de Vreemdelingenwet 2000 en de Rijkswet op het Nederlanderschap gebeurt door de IND namens. de Minister van Veiligheid en Justitie. De desbetreffende Minister beslist formeel op de aanvraag voor een verblijfsvergunning en het verzoek om naturalisatie.

Betrokkene kan door DUO of de IND namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op basis van een medisch advies worden ontheven van het inburgeringsvereiste op grond van een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap die zodanig is dat de betrokkene het inburgeringsexamen blijvend niet zal kunnen behalen. Degene die een ontheffing van het inburgeringsexamen wil, kan voor een medisch advies naar de medisch adviseur waarmee DUO afspraken heeft gemaakt. DUO en de IND verstrekken betrokkene hier desgewenst informatie over. Betrokkene richt zich voor een medisch advies rechtstreeks tot de medisch adviseur. De medisch adviseur zal vervolgens een advies opstellen over de medische toestand van betrokkene in het kader van het wel of niet kunnen behalen van het inburgeringsexamen binnen een termijn van vijf jaar.

Het advies wordt rechtstreeks aan betrokkene gezonden. Betrokkene zal dit advies voegen bij de aanvraag tot een zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden, een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel of regulier, een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen of bij het verzoek om naturalisatie. Het advies mag op de dag van indiening van het naturalisatieverzoek niet ouder zijn dan zes maanden.

Betrokkene kan, indien hij reeds door DUO is ontheven, een afschrift van de betreffende beschikking tezamen met zijn verzoek voor een verblijfsvergunning of voor naturalisatie overleggen aan de IND. Deze beslissing van DUO geldt tevens als ontheffing van het inburgeringsvereiste in het kader van een aanvraag voor een zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden, een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en in het kader van een naturalisatieverzoek. In beide situaties mag de beschikking niet ouder zijn dan drie jaar op de dag van indiening van de aanvraag voor een van de genoemde verblijfsvergunningen respectievelijk het naturalisatieverzoek.

De IND heeft net als DUO een vergewisplicht (conform art. 3:10 Algemene wet bestuursrecht), maar treedt niet in de inhoudelijke beoordeling van het (medisch) advies.

Verificatie medisch advies door DUO of IND

Het medisch advies wordt door de medisch adviseur aan betrokkene gezonden. Betrokkene zal vervolgens het medisch advies overleggen aan DUO of aan de IND. Mocht er bij DUO of de IND twijfel bestaan over de authenticiteit van het advies dan kan er contact gezocht worden met de medisch adviseur. DUO of de IND zal het advies waarover twijfel bestaat aan de medisch adviseur toesturen, waarna de medisch adviseur de authenticiteit kan vaststellen.

De medisch adviseur bewaart de gegeven adviezen tenminste tien jaar.

Verkorte procedure

Een verkorte procedure kan volstaan indien aan de hand van medische stukken of bekendheid bij DUO een advies kan worden opgesteld. Dit betekent dat naar het oordeel van de medisch adviseur evident vaststaat dat betrokkene niet in staat zal zijn om het inburgeringsexamen te behalen, zodat betrokkene niet (apart hiervoor) in persoon behoeft te worden gezien.

Voor de niet evidente situaties is het gebruikelijk dat betrokkene tijdens een spreekuur in persoon door de medisch adviseur wordt opgeroepen. De te volgen procedure is ter beoordeling aan de medisch adviseur die het advies opstelt.

1.5. Aanvraagperiode en invulling begrip ‘blijvend’

Aangezien ontheffing op grond van een wezenlijke belemmering of handicap gedurende de gehele periode waarin het inburgeringsvereiste op grond van de Wet inburgering bestaat relevant is en ook op ieder moment tijdens de periode kan ontstaan, worden geen regels gesteld over de termijn waarbinnen een ontheffingsverzoek moet worden ingediend. De aanvraag kan dus aan het begin, tijdens of aan het einde van de termijn waar binnen aan het inburgeringsvereiste moet zijn voldaan worden ingediend.

De medisch adviseur adviseert over de vraag of betrokkene blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. Op grond van artikel 2.8, vierde lid, van het Besluit inburgering is sprake van het blijvend niet in staat zijn het inburgeringsexamen te behalen, indien in redelijkheid verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de belemmering of verstandelijke handicap zodanig zijn dat het behalen van het inburgeringsexamen binnen vijf jaar niet mogelijk is. Deze termijn van vijf jaar wordt gerekend vanaf het moment van de aanvraag van het advies.

Indien te verwachten is dat de betrokkene wegens een psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap niet binnen vijf jaar het examen kan behalen, dan wordt er vanuit gegaan dat er reden tot ontheffing bestaat.

1.6. Bezwaar en beroep

Beschikking ontheffing i.h.k.v. de Wet inburgering

Tegen een negatieve beschikking van DUO kan de inburgeringsplichtige binnen zes weken in bezwaar gaan. Betrokkene wordt over deze mogelijkheid in de negatieve beschikking geïnformeerd.

DUO kan conform artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht een adviescommissie ten behoeve van de beslissing op het bezwaar instellen

Deze commissie gaat na of DUO op zorgvuldige wijze en in redelijkheid en billijkheid tot de beslissing is gekomen. De commissie oordeelt hierbij niet inhoudelijk over het medisch advies dat aan de beschikking ten grondslag ligt. De medisch adviseur kan wel gevraagd worden om een nadere toelichting bij het medisch advies te geven door bijvoorbeeld aan te geven hoe het protocol is toegepast. Een overweging hiertoe kan zijn dat vanuit de behandelende sector verklaringen worden overlegd waardoor twijfel ontstaat of DUO de juiste beslissing heeft kunnen nemen. Daarnaast kan sprake zijn van een inmiddels gewijzigde medische situatie waarop de medisch adviseur kan reageren.

De commissie brengt een advies uit aan DUO, waarna DUO het uiteindelijke besluit neemt.

Inburgeringsplichtige kan bezwaar maken tegen het besluit. De afdeling Bezwaar en beroep van DUO draagt zorg voor de afhandeling van het bezwaar. Bij een negatieve beslissing op bezwaar kan de inburgeringsplichtige in beroep bij de sector Bestuursrecht van de rechtbank. Betrokkene wordt over deze mogelijkheid in de negatieve beschikking op bezwaar geïnformeerd.

Beschikking ontheffing i.h.k.v. verblijfsvergunning of naturalisatie

Bij de aanvraag om één van de genoemde verblijfsvergunningen of een naturalisatieverzoek is de situatie anders. Daar is het medisch advies een onderdeel van het verzoek tot een verblijfsvergunning of het naturalisatieverzoek. De beschikking gaat over de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning of het naturalisatieverzoek. De verzoeker kan bij de IND in bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek, waarbij er argumenten tegen onderdelen, bijvoorbeeld geen ontheffing van het inburgeringsvereiste,van de beschikking kunnen worden gegeven.

1.7. Het inburgeringsexamen

Met het inburgeringsexamen wordt getoetst of betrokkene voldoende is ingeburgerd in de Nederlandse samenleving. Bij het examen is een aantal uitgangspunten van belang:

  • Inburgering moet perspectief bieden op integratie en vormt een eerste stap naar volwaardige deelname aan de samenleving. Basis voor het kunnen functioneren in de samenleving is het beheersen van de Nederlandse taal op een bepaald niveau, om in de dagelijkse omgang te kunnen communiceren in het Nederlands, en bekendheid te verkrijgen met de Nederlandse samenleving, waaronder vigerende normen en waarden.

  • Het inburgeringsexamen is voor alle betrokkenen van gelijke opzet.

  • De vereiste mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid is gesteld op het niveau A2 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen (Common European Framework of Reference for Languages, CEF).

Het taalverwervingniveau A2 is in het CEF als volgt geformuleerd:

Betrokkene kan zinnen en regelmatig voorkomende uitdrukkingen begrijpen die verband hebben met zaken van direct belang (bijvoorbeeld persoonsgegevens, familie, winkelen, plaatselijke geografie, werk). Hij kan communiceren in simpele en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling over vertrouwde en alledaagse kwesties vereisen. In eenvoudige bewoordingen kan hij aspecten van de eigen achtergrond, de onmiddellijke omgeving en kwesties op het gebied van diverse behoeften beschrijven.

Het inburgeringsexamen wordt centraal afgenomen en bestaat uit de volgende zes onderdelen:

– Spreken

(circa 30 minuten)

– Lezen

(netto 50 minuten)

– Luisteren

(netto 45 minuten)

– Schrijven

(netto 35 minuten)

– Kennis van de Nederlandse maatschappij

(netto 45 minuten)

– Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt

(circa 40 minuten)

  • De totale afnametijd van het examen, inclusief 15 minuten instructietijd per examen, bedraagt 320 minuten. De kandidaat mag alle onderdelen op één dag afleggen; hij kan er ook voor kiezen de verschillende onderdelen over meerdere dagen te verspreiden.

De verschillende examenonderdelen worden als volgt afgenomen:

  • Het examenonderdeel Spreken wordt met de computer afgenomen. De kandidaat moet vragen beantwoorden en zinnen aanvullen met behulp van een koptelefoon. De kandidaat moet in een microfoon antwoorden geven.

  • Het examenonderdeel Lezen wordt met de computer afgenomen. Aan de hand van meerkeuzevragen wordt de leesvaardigheid getoetst. De examenkandidaat leest teksten op het beeldscherm en krijgt daarover vragen. Hij kiest het juiste antwoord door dit met de computermuis aan te klikken.

  • Het examenonderdeel Luisteren wordt met de computer afgenomen. Aan de hand van meerkeuzevragen wordt de luistervaardigheid getoetst. De examenkandidaat hoort via een koptelefoon gesproken tekstfragmenten en krijgt daarover vragen. De mogelijke antwoorden worden ook getoond op het beeldscherm. Hij kiest het juiste antwoord door dit met de computermuis aan te klikken.

  • Het examenonderdeel Schrijven wordt op papier afgenomen. Middels het aanvullen van zinnen, het invullen van formulieren en het maken van korte schrijfopdrachten wordt de schrijfvaardigheid getest. De examenkandidaat krijgt bij aanvang van het examenonderdeel een ‘boekje’ met daarin de vragen / opdrachten. De antwoorden dient de kandidaat in het zelfde ‘boekje’ te schrijven.

  • Het examenonderdeel kennis van de Nederlandse maatschappij wordt met een computer afgenomen. De kennis van de Nederlandse maatschappij op verschillende domeinen als werk en inkomen, gezondheidszorg, onderwijs, geschiedenis en staatsinrichting, normen en waarden, wordt aan de hand van meerkeuzevragen getoetst. De examenkandidaat leest de vragen op het beeldscherm en hoort ze tevens via een hoofdtelefoon. Hij kiest het juiste antwoord door dit met de computermuis aan te klikken.

  • Het examenonderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt bestaat uit een eindgesprek met een examinator over 8 resultaatkaarten (voorbeelden: beroepenoriëntatie en werk vinden). Het opstellen van de resultaatkaarten is een proces, waarin de inburgeraar beslissingen neemt rond het werk / beroep dat hij wil gaan uitoefenen en tevens concrete stappen zet, die zijn kans met dit werk / beroep op de arbeidsmarkt vergroten.

Afname van de examens

Het examen wordt afgelegd bij DUO op één van de examenlocaties in Amsterdam, Rotterdam, Rijswijk, Eindhoven, en Zwolle.

Bijzondere examenomstandigheden

Een kandidaat die door een belemmering of handicap niet in staat is om het inburgeringsexamen op de gebruikelijke wijze af te leggen, kan door DUO in de gelegenheid worden gesteld om het examen op een aan zijn belemmering of handicap aangepaste manier af te leggen. De mogelijke bijzondere omstandigheden waarin DUO kan voorzien, worden genoemd en beschreven in hoofdstuk 2.

2. MEDISCH PROTOCOL

2.1. Begrippen

  • Stoornis: een vermindering of afwijking van een somatisch, psychische of anatomische structuur of functie.

  • Beperking: een vermindering of afwezigheid van een vaardigheid om bepaalde activiteiten te verrichten op eenzelfde wijze vergeleken met gezonde mensen.

  • Belemmering: een verlies, in kwalitatieve of kwantitatieve zin, van het vermogen van een persoon om activiteiten te verrichten of gedrag te vertonen, overeenkomstig zijn leeftijd, geslacht en de fysieke en sociaal-culturele omgeving.

2.2. Algemeen

Dit medisch protocol bevat ten behoeve van de medisch adviseur aanwijzingen, richtlijnen en feiten om door middel van anamnese en lichamelijk onderzoek tot een goed oordeel en een onderbouwd advies te komen in het kader van een aanvraag voor ontheffing van het inburgeringsexamen.

De medisch adviseur kan al dan niet tot de overtuiging komen dat betrokkene op grond van medische stoornissen en daaruit voortvloeiende beperkingen niet in staat is het gehele inburgeringsexamen, binnen vijf jaar, ondanks de bijzondere examenomstandigheden (succesvol) te behalen.

Bij deze beoordeling wordt ook het voorbereidingstraject tot het afleggen van het inburgeringsexamen betrokken. Wanneer betrokkene niet zonder lichte aanpassingen in dit voorbereidingstraject het inburgeringsexamen kan behalen, zal hij moeten worden ontheven. Zijn de aanpassingen in het voorbereidingstraject gering, dan is dat geen reden voor een ontheffing.

Er wordt vanuit gegaan dat voor het kunnen afleggen van het voorbereidingstraject dezelfde vaardigheden van belang zijn als bij het kunnen behalen van het inburgeringsexamen. Mochten lichte aanpassingen nodig zijn voor het afleggen van het voorbereidingstraject dan zal de medisch adviseur dit in het advies aangeven.

Naast het protocol gelden uiteraard de gedragsregels van artsen zoals die door de KNMG zijn vastgesteld en tevens de in de medische adviespraktijk gangbare inzichten (indicerende en adviserende artsen, verzekeringsartsen). Zo zal het onderzoek door de medisch adviseur op een voor betrokkene zo min mogelijk belastende wijze plaatsvinden. Lichamelijk onderzoek zal achterwege kunnen blijven indien de medisch adviseur op grond van de anamnese voldoende overtuiging voor zijn oordeel heeft verkregen. Bovendien zal reeds beschikbare informatie van de behandelsector in de overwegingen worden betrokken en kan indien nodig en met gerichte toestemming van betrokkene nadere informatie bij de behandelaar worden ingewonnen. De medisch adviseur zal (verdere) medicalisering zoveel mogelijk vermijden.

Bij evidente gronden voor ontheffing kan sprake zijn van een verkorte procedure. De medisch adviseur stelt een medisch advies op aan de hand van bekendheid bij DUO, eerdere sociaal-medische adviezen en/of medische documentatie waaruit blijkt dat iemand niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen. In het geval betrokkene bijvoorbeeld doof en/of blind is of het syndroom van Down heeft, kan sprake zijn van een evidente ontheffing. Bij evidente gronden voor ontheffing is het niet nodig dat betrokkene persoonlijk door de medisch adviseur wordt gezien.

2.3. Beperkingen

Er zijn meerdere beperkingen die tot gevolg kunnen hebben dat betrokkene het voorbereidingstraject op het afleggen van het inburgeringsexamen niet kan doen of het inburgeringsexamen niet kan halen.

Er zijn vele verschillende stoornissen waaruit beperkingen kunnen voortkomen die invloed kunnen hebben op de stem en/of de spraak, de visus, het gehoor, de motoriek en/of het cognitief functioneren.

De aard en de ernst van de stoornissen en beperkingen dienen altijd geobjectiveerd te worden door de medisch adviseur. In het advies zal worden gemotiveerd in hoeverre deze stoornissen en beperkingen leiden tot belemmeringen en kan een advies voor ontheffing voor deelname aan het inburgeringsexamen worden gegeven.

2.4. Anamnese en lichamelijk onderzoek

Hieronder zijn vragen opgenomen die gebruikt kunnen worden bij de gerichte anamnese. Deze vragen zijn niet uitputtend. Per geval zullen de specifieke vragen verschillen. De medisch adviseur zal tot de overtuiging moeten komen dat betrokkene wel, niet of met aanpassingen in staat is zich voor te bereiden op het afleggen van het examen en het examen zelf met goed gevolg af te leggen.

Inleiding

Waarom een aanvraag voor ontheffing op dit moment?

Specifiek

Ter bepaling van de subjectieve belemmering:

  • Wat is volgens betrokkene de oorzaak van de belemmering?

  • Hoe redt betrokkene zich in het dagelijks leven?

  • Welke problemen/ belemmeringen ondervindt betrokkene door stoornis of beperking?

Ter objectivering van de beperkingen:

  • Sinds wanneer heeft betrokkene de stoornis of beperking?

  • Wat is de medische voorgeschiedenis?

  • Wat is het medicijngebruik?

  • Is de stoornis/ beperking van blijvende aard?

  • Wanneer en door welke arts is de oorzaak vastgesteld?

  • Is betrokkene onder behandeling voor de stoornis of beperking?

  • Welke hulpmiddelen zijn in gebruik (bril, loep, hoortoestel etc.)?

  • Welke opleiding heeft betrokkene gevolgd (wanneer, waar, diploma)?

  • Welke werkzaamheden zijn of worden verricht, voor /na de stoornis?

Gevolgen beperkingen

Welke beperkingen ondervindt betrokkene ten aanzien van:

  • Visus: inschatting mate gezichtsverlies

    Hierbij kan gebruik gemaakt worden van een voorbeeld van het beeldscherm dat betrokkene zal moeten kunnen aflezen.

  • Gehoor: inschatting mate gehoorverlies

    Maakt betrokkene gebruik van een hoortoestel? Beoordeling verstaanbaarheid gewone spraak tijdens spreekuur.

  • Spraak: beschrijving waaruit spraakproblemen bestaan;

    Is het mogelijk om een gesprek te voeren waarin beide personen in staat zijn elkaar te begrijpen.

  • Motoriek voor computerbediening en schrijfvaardigheid: beschrijving problemen motoriek;

    Is het mogelijk om een muis en toetsenbord te bedienen, en pen en papier te gebruiken. Mocht betrokkene geen pen en papier kunnen gebruiken maar wel kunnen typen, dan kan de schrijfvaardigheid met behulp van de computer worden getoetst3.

  • Tekst/beeldbegrip: beschrijving problemen tekst/ beeldbegrip.

    Is het mogelijk om de tekst en beelden goed waar te nemen op een beeldscherm.

    Heeft betrokkene een dyslexieverklaring.

  • Verstandelijke handicap: beschrijving verstandelijke handicap.

    Is het mogelijk om met de verstandelijke handicap alle facetten van het inburgeringsexamen goed af te ronden. Is reeds verblijf in een instelling geïndiceerd, wordt speciaal onderwijs gevolgd, is een IQ test gedaan.

  • Psychiatrische stoornis: beschrijving stoornis

    Is het mogelijk om met de geestelijke stoornis alle onderdelen van het inburgeringsexamen succesvol af te ronden.

2.5. Weging en beoordeling

Beoordelingsnormen

Naast aandoeningen die blijvend van aard zijn, zijn er aandoeningen die tijdelijk zijn. Het is hierbij van belang om vast te stellen op welke termijn een dermate verbetering zal optreden waarna iemand wel in staat is het inburgeringsexamen te behalen. In sommige gevallen zullen behandeling en/of hulpmiddelen nodig zijn om een verbetering te bewerkstelligen. Hierbij wordt alleen uitgegaan van algemeen gebruikelijke behandelingen en/of hulpmiddelen. Er mag niet van betrokkene verwacht worden dat hij buitensporige inspanningen zal verrichten ten aanzien van de (medische) behandeling.

Er komen situaties voor waarbij het zeer onduidelijk is hoe de prognose zal zijn, als een ziekte binnen korte termijn aanzienlijk kan verbeteren of verslechteren. De medisch adviseur kan in zo’n geval met toestemming van betrokkene besluiten het medisch advies eenmalig voor maximaal drie maanden aan te houden. Het aanhouden van het advies – in feite het opschorten van de conclusie van het advies – is alleen mogelijk indien de medisch adviseur dit redelijkerwijs noodzakelijk acht en kan motiveren.

Prognose van de beperkingen

Het gaat bij de medische advisering niet primair om het stellen van een diagnose met de daarbij behorende prognose. Aan de hand van aandoeningen, stoornissen en beperkingen stelt de medisch adviseur een advies op ten aanzien van het wel of niet kunnen voorbereiden op het inburgeringsexamen (met lichte aanpassingen), het behalen van het examen, dan wel het examen afleggen met gebruikmaking van bijzondere examenomstandigheden. Het gaat hierbij, zoals eerder gesteld, om de overtuiging van de medisch adviseur.

2.6. Bijzondere examenomstandigheden

De volgende bijzondere examenomstandigheden zijn mogelijk:

  • a. Aangepaste locatie

    Het examen wordt in een andere locatie dan de standaard examenlocatie afgenomen (te denken valt aan vestiging Visio, ziekenhuis, ander ‘soort’ gebouw). Van belang is te onderkennen dat de specifieke technische mogelijkheden ter plaatse moeten voldoen aan de eisen van de digitale examens.

    Daarnaast is het mogelijk dat het examen in een andere examenzaal dan de standaardexamenzaal (examen in apart lokaal) wordt afgenomen. Deze voorziening is standaard aanwezig in de toetslocaties van de DUO.

  • b. Verlenging examentijd

    De examenkandidaat mag, indien mogelijk, langer over het examen doen. Dit kan bij de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse maatschappij, Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, Lezen, Luisteren, Spreken en Schrijven. c. Onderbroken examenafname

    De kandidaat mag rustmomenten tijdens de examenonderdelen nemen. Dit kan bij de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse maatschappij, Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, Lezen, Luisteren, Spreken en Schrijven

  • c. Aangepaste inroostering

    De kandidaat wordt bijvoorbeeld aan het begin van de dag of juist aan het eind van de dag ingeroosterd, de kandidaat krijgt meer tijd tussen de examensessies door, de kandidaat wordt apart gehouden van andere kandidaten. Dit is bij alle examens mogelijk. De aangepaste inroostering kan tot gevolg hebben dat de kandidaat niet alle examens op een of twee dagen kan afleggen.

  • d. Examenhulp

    Een medewerker van DUO dan wel een door DUO aangewezen begeleider die de kandidaat helpt bij het examen. Voorbeelden hiervan zijn hulp bij inloggen, muisklikken, koptelefoon opzetten als mede persoonlijke begeleiding. Dit is bij alle examens mogelijk.

  • e. Grootbeeld

    De kandidaat kan het examen maken achter een groter beeldscherm dan standaard is voorzien. Dit geldt alleen voor de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse maatschappij, Lezen, Luisteren en Spreken. Het standaard beeldscherm is 15 of 17 inch.

  • f. Grootschrift

    Het examenonderdeel Schrijven, kan in de papieren versie worden vergroot.

  • g. Loepfunctie

    Bij de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse Maatschappij, Lezen, Luisteren en Spreken kan met behulp van een loep via een standaard Windows functionaliteit een gedeelte van een scherm worden uitvergroot. Bij deze aanpassing kan gebruik worden gemaakt van 2 monitoren.

  • h. Typen in plaats van schrijven

    Bij het examenonderdeel Schrijven kan de kandidaat het examen afleggen met behulp van (een regulier) toetsenbord en monitor. Dit in plaats van de gebruikelijke wijze van afnemen middels pen op papier.

  • i. Voorleesfunctie

    In dit geval krijgt de kandidaat de geschreven teksten op het beeldscherm voorgelezen middels een koptelefoon. Dit geldt alleen voor de examenonderdelen Kennis van de Nederlandse Maatschappij, Lezen en Luisteren.

Een en ander is vervat in het volgende overzicht:

 

Lezen

Luisteren

Schrijven

Spreken

Kennis Nederlandse Maatschappij

Oriëntatie Nederlandse Arbeidsmarkt

a. aangepaste locatie

     

mogelijk

mogelijk

mogelijk

b. verlenging examentijd

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

c. onderbroken examenafname

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

d. aangepaste inroostering

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

e. examenhulp

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

f. grootbeeld

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

nvt

g. grootschrift (papier)

nvt

nvt

mogelijk

Mogelijk (alleen instructie)

nvt

nvt

h. loepfunctie

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

mogelijk

nvt

i. typen i.p.v. schrijven

nvt

nvt

mogelijk

nvt

nvt

nvt

j. voorleesfunctie

mogelijk

mogelijk

niet mogelijk

nvt

mogelijk

nvt

BIJLAGE 1

Begrippen- en afkortingenlijst

  • Betrokkene Degene die het inburgeringsexamen moet afleggen in het kader van de Wet inburgering, de Vreemdelingenwet 2000 of de Rijkswet op het Nederlanderschap.

  • Inburgeringsexamen Examen waarmee aan het minimum inburgeringsvereiste kan worden voldaan. In het examen worden zowel de Nederlandse taalvaardigheid (spreken, lezen, luisteren, schrijven) op taalniveau A2 van het Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen getoetst, als kennis van de Nederlandse samenleving. Het examen wordt afgenomen door DUO.

  • IND Immigratie- en Naturalisatiedienst.

  • DUO Dienst Uitvoering Onderwijs

  • KNS Examenonderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving.

  • KNM Kennis van de Nederlandse Maatschappij

  • ONA Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt

  • Lezen Examenonderdeel lezen

  • Luisteren Examenonderdeel luisteren

  • Schrijven Examenonderdeel schrijven

  • Spreken Examenonderdeel spreken

  • Taalniveau Het inburgeringsexamen wordt voor het onderdeel Nederlands als Tweede taal op taalniveau A2 van het Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen afgenomen. Op dit niveau wordt er vanuit gegaan dat iemand zich sociaal redt.

  • WI Wet Inburgering

BIJLAGE 2

Bijlage 254384.png
Bijlage 254385.png

BIJLAGE 3

Bijlage 254386.png

Bijlage 5. , behorende bij artikel 2.5

Eindtermen kennis van de Nederlandse maatschappij

Voorwoord

Vanaf 1 januari 2007 wordt in het inburgeringsexamen taalvaardigheid en kennis van de Nederlandse samenleving getoetst. Vanaf 1 januari 2015 wordt kennis van de Nederlandse samenleving uitgebreid met het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt. Als gevolg daarvan gaat het onderdeel kennis van de Nederlandse samenleving vanaf 1 januari 2015 kennis van de Nederlandse maatschappij heten.

In dit document zijn de herziene eindtermen opgenomen voor het onderdeel kennis van de Nederlandse maatschappij (KNM) van het inburgeringsexamen Nederland.

Deze eindtermen zijn een herziening van de oorspronkelijke eindtermen die vanaf 1 januari 2007 gelden voor het inburgeringsexamen. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft het consortium Bureau ICE – ITTA in 2013 verzocht om deze herziening. Aanleiding daarvoor was enerzijds de motie van Dibi en Van Dam, Tweede Kamer, 2011–2012, 33 086, nr. 40 en in de tweede plaats de gewijzigde Wet Inburgering waardoor de doelgroep van het inburgeringsexamen is veranderd; oudkomers maken in principe geen deel meer uit van de doelgroep. Ook veranderingen in de samenleving maakten een herziening hier en daar noodzakelijk. Aan de oorspronkelijke opzet en structuur is niets veranderd.

De herziening heeft plaatsgevonden in samenspraak met de Adviescommissie van het examen Kennis van de Nederlandse Samenleving en met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Deze nieuwe versie van de eindtermen wordt van kracht in het voorjaar van 2015 als de itembank en het examen zijn aangepast aan de nieuwe eindtermen.

Als basis voor het opstellen van de oorspronkelijke eindtermen zijn de uitkomsten van het onderzoek van Euro RSCG Bikker gebruikt. In hun ‘Onderzoeksverslag en eindtermen Inburgeringsexamen Kennis van de Nederlandse Samenleving’ (Rotterdam, mei 2005) zijn acht thema’s onderscheiden waaromheen eerste aanzetten van eindtermen zijn geformuleerd. Bureau ICE en Cito hebben de eerste aanzetten voor de eindtermen verder uitgewerkt.

Naast de uitkomsten van het onderzoek van Euro RSCG Bikker is ook gekeken naar de aanbevelingen in het rapport van de Commissie Franssen (Inburgering getoetst, februari 2004) ten aanzien van Kennis van de Nederlandse Samenleving(KNS) en het Brondocument Leren en Burgerschap (Cinop, juni 2004). Ook is gebruik gemaakt van de eindtermen van de Profieltoets Maatschappij-Oriëntatie, en van het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving van het huidige inburgeringsexamen buitenland.

Het geheel van uitgewerkte eindtermen is voorgelegd aan een door het verantwoordelijke ministerie (destijds het ministerie van Justitie) ingestelde klankbordgroep voor het examen KNS. Op basis van hun aanbevelingen en suggesties zijn de eindtermen waar nodig en wenselijk aangepast.

De inhoud van de verschillende brondocumenten en de ontvangen reacties is verwerkt in het eindtermendocument.

Bij de herziening van de eindtermen zijn ook de uitkomsten van het onderzoek dat Regioplan in 2011 heeft uitgevoerd betrokken (Wat inburgeraars moeten weten van Nederland, maart 2011).

Bij de uitwerking van de eindtermen KNS is destijds gekozen voor dezelfde aanpak als bij de eindtermen voor taal die golden tot 1 januari 2013. Dat betekent dat bij de eindtermen voor KNS uit is gegaan van cruciale praktijksituaties (CP’s). Dat zijn situaties, gekoppeld aan de onderscheiden thema’s, waarin inburgeraars adequaat moeten kunnen functioneren. Binnen de thema’s zijn vervolgens handelingen beschreven die essentieel zijn voor adequaat functioneren: de Cruciale Handelingen (CH’s). Bij elke handeling hoort kennis (Cruciale Kennis, CK). Tot slot zijn, gegeven de onderscheiden thema’s, handelingen en kennis, indicatoren geformuleerd. Dat zijn de normen die aangeven wanneer een handeling als succesvol kan worden beschouwd. De indicatoren voor succesvol gedrag zijn leidend voor de inhoud van het examen KNS.

Hoofdstuk 1. Toelichting op de opbouw van het eindtermendocument

Het eindtermendocument is als volgt opgebouwd. In dit hoofdstuk gaan we nader in op het niveau dat hoort bij het examen KNM. We geven hierbij zowel een toelichting op het niveau van taalvaardigheid als op een toelichting op het verwachte cognitieve niveau. In hoofdstuk 2 beschrijven we de onderscheiden situaties en leggen we de relatie met de onderscheiden thema’s. In hoofdstuk 3 beschrijven we per thema de cruciale handelingen. In hoofdstuk 4 beschrijven we per cruciale handeling de bijbehorende cruciale kennis en de indicatoren voor succesvol handelen. In de bijlage is het geheel van eindtermen nogmaals schematisch opgenomen.

1.1. Niveau examen Kennis van de Nederlandse maatschappij

De beschrijving van de cruciale handelingen, de bijbehorende cruciale kennis, evenals de indicatoren voor succesvol handelen kunnen in eerste instantie de indruk wekken te refereren aan complexe situaties. Bij het ontwikkelen van de eindtermen en het examen KNM hebben we dit ondervangen door het niveau van het examen te koppelen aan bestaande beschrijvingen van cognitief niveau en taalniveau.

Om de kandidaten en onderwijsaanbieders meer houvast te bieden bij de voorbereiding op het examenonderdeel KNM, geven we hieronder een toelichting op het niveau van de eindtermen en de daaraan gekoppelde toetsopgaven.

Cognitief niveau

Voor een indicatie van het cognitieve niveau dat aan de eindtermen is gekoppeld, hebben we ons gebaseerd op de Doelen Sleutelvaardigheden4. In dit beschrijvingskader wordt gewerkt met vier niveaus. De eindtermen KNM en de toetsopgaven in het examen KNM zijn gekoppeld aan de beschrijving van Niveau 1.

Overzicht niveaus Doelen Sleutelvaardigheden:

Niveau 1

Niveau 2

Niveau 3

Niveau 4

Deelnemer past competentie toe in bekende, niet complexe situaties volgens een beperkt handelingsrepertoire

Deelnemer past competentie toe in onbekende, niet complexe situaties volgens een beperkt handelingsrepertoire

Deelnemer past competentie toe in bekende, complexe situaties volgens een gevarieerd handelingsrepertoire

Deelnemer past competentie toe in onbekende, complexe situaties volgens een gevarieerd handelingsrepertoire

Kenmerken niveau 1

Kenmerken niveau 2

Kenmerken niveau 3

Kenmerken niveau 4

Bekende situatie

Onbekende situatie

Bekende situatie

Onbekende situatie

Niet complex

Niet complex

Complex

Complex

Beperkt repertoire

Beperkt repertoire

Gevarieerd repertoire

Gevarieerd repertoire

Uitgaande van niveau 1 als uitgangspunt voor het cognitieve niveau van de eindtermen KNM en de daaraan gerelateerde toetsopgaven hebben we de kenmerken van niveau 1 voor de eindtermen en examenopgaven KNM op de volgende manier nader uitgewerkt:

  • Bekende of dagelijkse situaties

    De situaties die voor het examen KNM geselecteerd zijn, zijn situaties die inburgeraars in het dagelijks leven tegen (kunnen) komen. In het examen wordt vertrouwdheid met de situaties zo goed mogelijk geborgd door veel gebruik te maken van beeldmateriaal. Zo is met weinig taal de herkenbaarheid van situaties zo groot mogelijk gemaakt.

  • Niet complexe of simpele alledaagse taken

    De opgaven die de kandidaten voorgelegd krijgen zijn teruggebracht tot niet-complexe examenopgaven. De examenopgaven zijn gekoppeld aan een casus. Dit is een inleidende context die het mogelijk maakt meerdere taken onafhankelijk van elkaar te meten zonder de complexiteit te verhogen en toch te zorgen voor een maximale samenhang. De examenopgaven doen een beroep op eenduidig gedrag of handelen in een alledaagse, herkenbare context.

  • Beperkt handelingsrepertoire

    Een beperkt handelingsrepertoire verwijst naar gedrag dat wordt gestuurd door routines of standaardprocedures. In het examen Kennis van de Nederlandse maatschappij vragen we van de kandidaat dat hij per casus en per opgave kan inschatten welk handelen het meest gepast en het meest adequaat is. Het gaat om eenvoudig, reproduceerbaar gedrag, waarvoor men in principe in het onderwijs of elders geleerd of geoefend heeft.

Taalniveau

De opgaven in het examen KNM zijn geconstrueerd op niveau A2 van het Raamwerk NT 5. Dit is het niveau dat voor de mondelinge vaardigheden als uitgangspunt is gekozen voor de taaltoetsing in het inburgeringsexamen. De opgaven in het examen KNM worden allemaal mondeling aangeboden zodat beheersing van A2 voor luistervaardigheid uitgangspunt is voor het examen KNM. In het onderstaande overzicht staat aangegeven wat er talig verwacht kan worden van een taalgebruiker op niveau A2.

Overzicht taalniveau Basisgebruiker A1 en A2

Basisgebruiker

A1

Kan vertrouwde dagelijkse uitdrukkingen en basiszinnen gericht op de bevrediging van concrete behoeften begrijpen en gebruiken. Kan zichzelf aan anderen voorstellen en kan vragen stellen en beantwoorden over persoonlijke gegevens zoals waar hij/zij woont, mensen die hij/zij kent en dingen die hij/zij bezit. Kan op een simpele wijze reageren, aangenomen dat de andere persoon langzaam en duidelijk praat en bereid is om te helpen.

A2

Kan zinnen en regelmatig voorkomende uitdrukkingen begrijpen die verband hebben met zaken van direct belang (bijvoorbeeld persoonsgegevens, familie, winkelen, plaatselijke geografie, werk). Kan communiceren in simpele en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling over vertrouwde en alledaagse kwesties vereisen. Kan in eenvoudige bewoordingen aspecten van de eigen achtergrond, de onmiddellijke omgeving en kwesties op het gebied van diverse behoeften beschrijven.

Om de toegankelijkheid van de examenopgaven te vergroten, worden de opdrachten ondersteund door beeldmateriaal. Veelal worden opgaven geïntroduceerd met een kort filmpje waarin de context van de opgave snel en efficiënt kan worden geschetst. De vragen en antwoorden worden ook voor het overgrote deel voorzien van film- of fotomateriaal.

De opgaven zijn door niveau en uitvoering voor iedere inburgeraar toegankelijk mits hij zich op de inhoud van het examen KNS heeft voorbereid en het taalniveau A2 voor luister- en/of leesvaardigheid beheerst. Omdat de eindtermen voor iedereen toegankelijk en beschikbaar zijn, kan iedere inburgeraar en zijn scholingsaanbieder zich goed op het examen voorbereiden.

Voorbeeld:

 

Mo heeft te hard gereden. Hij krijgt een bon.

Hij moet een boete betalen.

 

Hoe moet Mo de boete betalen?

a. Mo betaalt bij het gemeentehuis.

b. Mo betaalt bij het politiebureau.

c. Mo betaalt met de acceptgirokaart.*

Hoofdstuk 2. Cruciale Praktijksituaties en thema’s

We onderscheiden vier essentiële situaties waarin het voor inburgeraars van belang is in Nederland te kunnen functioneren. Deze zogenoemde ‘Cruciale Praktijksituaties (CP’s)’ zijn:

  • I Functioneren op de arbeidsmarkt

  • II Functioneren in de eigen leefomgeving

  • III Functioneren in contacten met instanties en overheid

  • IV Functioneren als burger in Nederland

In het onderzoek uitgevoerd door Euro RSCG Bikker zijn daarbij 8 thema’s onderscheiden met de bijbehorende uitwerking:

  • 1 Werk en inkomen

    De inburgeraar is in staat stappen te zetten om werk te zoeken, te behouden en in eigen onderhoud te voorzien.

  • 2 Omgangsvormen, waarden en normen

    De inburgeraar is in staat om te gaan met de Nederlandse omgangsvormen, waarden en normen.

  • 3 Wonen

    De inburgeraar is in staat passende huisvesting te vinden en nutsvoorzieningen te regelen. Hij draagt zorg voor de veiligheid in de woning en voor milieu en schone leefomgeving.

  • 4 Gezondheid en gezondheidszorg

    De inburgeraar is in staat om volgens de regels van het Nederlandse zorgstelsel gebruik te maken van de gezondheidszorg.

  • 5 Geschiedenis en geografie

    De inburgeraar is in staat om, door de geschiedenis en geografie van Nederland te kennen, betrokken te zijn bij Nederland en de Nederlandse samenleving.

  • 6 Instanties

    De inburgeraar is op de hoogte van de dienstverlening van de lokale overheid, de belastingdienst, de politie en instanties voor sociale en juridische dienstverlening. Hij is in staat in voorkomende gevallen informatie of hulp te vragen bij Bureaus voor Juridische Hulpverlening en/of maatschappelijk werk.

  • 7 Staatsinrichting en rechtsstaat

    De inburgeraar is in staat om, door de staatsinrichting van Nederland te kennen, betrokken te zijn bij Nederland en de Nederlandse samenleving.

  • 8 Onderwijs en opvoeding

    De inburgeraar kent het Nederlandse onderwijssysteem en onderkent het belang van onderwijs in de Nederlandse kenniseconomie. Inburgeraars laten hun kinderen aan onderwijs deelnemen en kennen de rol die van ouders wordt verwacht.

De onderscheiden thema’s kunnen in meerdere cruciale praktijksituaties een rol spelen. Zo is een thema als ‘Normen en waarden’ zelfs in alle vier de cruciale praktijksituaties van belang. Immers, in elke situatie wordt van een inburgeraar verwacht dat hij zich aan de bij de situaties behorende normen en waarden houdt. Een thema als ‘ Werk en Inkomen’ is weer alleen relevant voor de cruciale situatie ‘Functioneren op de arbeidsmarkt’. Dit impliceert dat in het examen sommige thema’s in meerdere situaties voor kunnen komen en andere thema’s gekoppeld zijn aan een enkele situatie.

In het volgende overzicht is weergegeven welke thema’s voor welke situatie van belang zijn.

Cruciale Praktijk- situatie (CP)

Thema 1 Werk en inkomen

Thema 2 Omgangsvormen, waarden en normen

Thema 3 Wonen

Thema 4 Gezondheid en gezond- heidszorg

Thema 5 Geschiedenis en geografie

Thema 6 Instanties

Thema 7 Staatsinrichting en rechtsstaat

Thema 8 Onderwijs en opvoeding

I

Functioneren op de arbeidsmarkt

X

X

           

II Functioneren in de eigen leefomgeving

 

X

X

X

     

X

III Functioneren in contacten met instanties en overheid

 

X

X

X

 

X

 

X

IV Functioneren als burger in Nederland

 

X

   

X

X

X

 

Hoofdstuk 3. Thema’s en bijbehorende Cruciale Handelingen (CH’s)

In dit hoofdstuk beschrijven we per thema de bijbehorende cruciale handelingen.

1. Werk en inkomen

De inburgeraar is in staat stappen te zetten om werk te zoeken, te behouden en in eigen onderhoud te voorzien.

Cruciale handelingen

  • 1.1 snel en efficiënt (nieuw) werk zoeken

  • 1.2 actief deel uit maken van een arbeidsorganisatie

  • 1.3 omgaan met (verborgen) discriminatie op de arbeidsmarkt

  • 1.4 voorbereidingen treffen om een eigen bedrijf te starten

2. Omgangsvormen, waarden en normen

De inburgeraar is in staat om om te gaan met de Nederlandse omgangsvormen, waarden en normen

Cruciale handelingen

  • 2.1 duiden en hanteren van verschillende omgangsvormen in Nederland

  • 2.2 omgaan met ongewone of botsende gewoonten, waarden en normen

  • 2.3 deelnemen aan sociale netwerken

  • 2.4 aangaan en onderhouden van alledaagse sociale contacten

3. Wonen

De inburgeraar is in staat passende huisvesting te vinden en nutsvoorzieningen te regelen. Hij draagt zorg voor de veiligheid in de woning. En draagt zorg voor milieu en schone leefomgeving.

Cruciale handelingen

  • 3.1 passende huisvesting regelen

  • 3.2 regelen van en omgaan met nutsvoorzieningen en communicatiemiddelen in de eigen woning

  • 3.3 omgaan met gebruiken met betrekking tot de aankleding en onderhoud van de woonomgeving

4. Gezondheid en gezondheidszorg

Inburgeraars zijn in staat om volgens de regels van het Nederlandse zorgstelsel gebruik te maken van de gezondheidszorg.

Cruciale handelingen

  • 4.1 bewuste keuzes doen ten aanzien van de eigen gezondheid en levensstijl

  • 4.2 gebruik maken van eerstelijns gezondheidszorg (huisarts)

  • 4.3 gebruik maken van tweedelijns gezondheidszorg

  • 4.4 gebruik maken van de apotheek

  • 4.5 gebruik maken van de tandarts

  • 4.6 handelen bij medische spoedgevallen

  • 4.7 gebruik maken van gespecialiseerde zorg rondom zwangerschap, bevalling en het jonge kind

  • 4.8 een zorgverzekering afsluiten en gebruiken

  • 4.9 gebruik maken van en/of regelen van zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten

5. Geschiedenis en geografie

De inburgeraar is in staat om, door de geschiedenis en geografie van Nederland te kennen, betrokken te zijn bij Nederland en de Nederlandse samenleving.

Cruciale handelingen

  • 5.1 zich verdiepen in de geschiedenis van Nederland

  • 5.2 omgaan met voor Nederland gevoelige relaties en gebeurtenissen

  • 5.3 geografische kennis van Nederland gebruiken in het dagelijkse leven

  • 5.4 kent de denkbeelden die in Nederland geaccepteerd zijn (sinds de jaren ‘70)

6. Instanties

De inburgeraar is op de hoogte van de dienstverlening van de lokale overheid, de belastingdienst, de politie en instanties voor sociale en juridische dienstverlening. Hij is in staat in voorkomende gevallen informatie of hulp te vragen bij Bureau voor Juridische Hulpverlening en/of maatschappelijk werk.

Cruciale handelingen

  • 6.1 gebruik maken van de dienstverlening van de gemeente aan de burger

  • 6.2 omgaan met belastingaangifte, -teruggave en aanvragen van toeslagen (zorg-, kinderopvang-, woontoeslag)

  • 6.3 omgaan met dienstverlening en aanwijzingen van de politie

  • 6.4 gebruik maken van juridische hulp (sociale raadslieden) en sociale dienstverlening

  • 6.5 verantwoord omgaan met verzekeringen

7. Staatsinrichting en rechtsstaat

De inburgeraar is in staat om, door de staatsinrichting van Nederland te kennen, betrokken te zijn bij Nederland en de Nederlandse samenleving.

Cruciale handelingen

  • 7.1 in het dagelijks handelen invulling geven aan de Nederlandse grondwet

  • 7.2 zich verdiepen in de verantwoordelijkheden van de Nederlandse bestuurslagen

  • 7.3 omgaan met de scheiding tussen kerk (religie) en staat

  • 7.4 hanteert wet- en regelgeving

8. Onderwijs en opvoeding

De inburgeraar kent het Nederlandse onderwijssysteem en onderkent het belang van onderwijs in de Nederlandse kenniseconomie. Inburgeraars laten hun kinderen aan onderwijs deelnemen en kennen de rol die van ouders wordt verwacht.

Cruciale handelingen

  • 8.1 maakt gebruik van het Nederlandse onderwijssysteem voor zichzelf of de eigen kinderen

  • 8.2 draagt verantwoordelijkheid voor het gedrag van de eigen minderjarige kinderen

  • 8.3 maakt gebruik van kinderopvang en speelzaal

  • 8.4 omgaan met schoolkosten en tegemoetkomingen in schoolkosten en studiefinanciering

Hoofdstuk 4. Cruciale kennis en indicatoren voor succesvol handelen

Voorwaardelijke eindtermen Algemene Redzaamheid

Er is een aantal eindtermen dat van toepassing is op alle situaties en thema’s. Daarbinnen verwachten we dat inburgeraars kennis hebben van en zich bepaalde handelingen eigen hebben gemaakt, ongeacht de situatie waarin ze verkeren. Dit zijn de eindtermen Algemene Redzaamheid. De volgende eindtermen Algemene Redzaamheid zijn van toepassing:

  • Selecteert informatiebronnen

  • Gebruikt informatiebronnen

  • Maakt gebruik van formele en informele mogelijkheden voor hulp.

  • Handelt tijdig, dat wil zeggen laat geen termijn verlopen.

Deze normen worden niet apart getoetst, maar geïntegreerd in andere normen aangeboden.

Op de volgende bladzijden werken we de cruciale handelingen verder uit in bijbehorende cruciale kennis en indicatoren voor succesvol handelen. Hieronder leggen we uit op welke wijze deze gelezen moeten worden.

De eindtermen zijn opgebouwd rond thema’s, waaraan Cruciale praktijksituaties zijn gekoppeld. Elke CP kent vervolgens een of meer cruciale handelingen, die uitgewerkt zijn in indicatoren voor succesvol handelen, waarvoor cruciale kennis nodig is. Hieronder verduidelijken we deze opbouw van de eindtermen met een voorbeeld uit het eindtermendocument.

Bijlage 254387.png

1. Werk en inkomen

De inburgeraar is in staat stappen te zetten om werk te zoeken, te behouden en in eigen onderhoud te voorzien.

Cruciale handelingen

1.1. Snel en efficiënt (nieuw) werk zoeken

  • 1.1.1 Is op de hoogte van de procedures van de gemeente voor werkzoekenden.

    • legt bij werkloosheid direct contact met de gemeente ten behoeve van registratie/inschrijving

    • overlegt met de gemeente bij scholingswensen die passen bij zijn startpositie

  • 1.1.2 Is op de hoogte van de procedures van de gemeente en het UWV6 voor werklozen of arbeidsongeschikten.

    • handelt volgens procedures bij aanvraag van uitkering in kader van werkloosheid of arbeidsongeschiktheid

    • legt uit dat Nederland een (tijdelijk) vangnet (bijstand, ww) heeft voor mensen die ondanks hun inspanningen geen werk kunnen vinden of die niet (voltijds) aan het werk kunnen om fysieke of psychische redenen (arbeidsongeschiktheidsuitkeringen).

  • 1.1.3 Is op de hoogte van andere intermediairs (dan de gemeente en het UWV) voor het vinden van werk.

    • legt de procedure voor inschrijving bij werk zoeken via uitzendbureaus uit

  • 1.1.4 Weet hoe je in Nederland vacatures kunt vinden.

    • raadpleegt eigen netwerk en bronnen voor vacatures (krant, internet, beurs UWV, eigen netwerken enzovoort)

    • legt uit dat het in Nederland gebruikelijk is bij een sollicitatie een cv , een sollicitatiebrief of sollicitatieformulier te gebruiken.

  • 1.1.5 Heeft inzicht in relevante delen van de arbeidsmarkt in relatie tot eigen kwalificaties en loopbaanmogelijkheden.

    • houdt rekening met factoren die de kansen op de arbeidsmarkt beïnvloeden (vooropleiding, werkervaring, beschikbaarheid, motivatie en kennis van de Nederlandse taal)

  • 1.1.6 Weet hoe hij de waarde van de eigen opleiding en ervaring voor de Nederlandse arbeidsmarkt kan achterhalen of laten equivaleren.

    • checkt de waarde van een eerder behaald diploma of ervaring (aanvraag IDW of EVC procedure)

  • 1.1.7 Weet welke stappen gevolgd moeten worden voor scholing.

    • licht het belang van scholing voor zichzelf toe en licht toe welke stappen er gevolgd moeten worden voor scholing indien nodig.

  • 1.1.8 Weet welke eisen met betrekking tot competenties een werkgever aan een sollicitant kan stellen.

    • vergroot bij onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal zijn of haar taalvaardigheid Nederlands

    • zoekt training bij onvoldoende sollicitatievaardigheden

    • onderzoekt bij onvoldoende kwalificatie de mogelijkheden voor een passende opleiding om dit te herstellen

    • legt uit dat het volgen van bij- of nascholing onderdeel uitmaakt van werken

1.2. Actief deel uit maken van een arbeidsorganisatie

  • 1.2.1 Weet welke algemene eisen een werkgever stelt aan een werknemer.

    • legt uit dat werkgevers in Nederland het vaak belangrijk vinden dat werknemers zelfstandig werken, samenwerken met collega’s en initiatief tonen

    • gaat op passende wijze om met leidinggevenden

  • 1.2.2 Weet welke vormen van werknemersparticipatie belangrijk zijn.

    • licht het belang van werknemersparticipatie toe

    • legt uit welke vormen van werknemersparticipatie er zijn en wat zij doen (vakbond, Ondernemingsraad Ondernemingsraad = OR / Medezeggenschapsraad Medezeggenschapsraad = MR, personeelsvereniging)

  • 1.2.3 Onderkent het belang van contacten met collega’s.

    • gaat op passende wijze contacten aan met collega’s

  • 1.2.4 Weet welke regels en plichten voor een werknemer voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst.

    • volgt bedrijfsregels bij werkuitvoering (arbo 7 , milieu, vakantie, ziekte enzovoort)

    • legt uit wat de rechten en plichten zijn bij verschillende soorten arbeidscontracten (0-uren contract, via uitzendbureau, tijdelijk en vast)

  • 1.2.5 Weet in grote lijnen welke premies en belastingen door werknemers moeten worden betaald en met welk doel.

    • legt uit dat ingehouden werknemerspremies en belastingen op salaris en uitkeringen bedoeld zijn voor algemene voorzieningen (bijvoorbeeld onderwijs, wegen, aow )8

    • weet hulp te vinden bij het invullen van een aangifte- of teruggavenformulier voor de belasting

    • regelt eigen aanvullende (pensioen) verzekeringen indien nodig

  • 1.2.6 Kent de rol van vakbonden in Nederland.

    • licht toe wat de rol van de vakbeweging in Nederland is

  • 1.2.7 Weet wat een CAO9 inhoudt en wat het belang is van een CAO.

    • geeft uitleg over wat een CAO is en het belang ervan

1.3. Omgaan met (verborgen) discriminatie op de arbeidsmarkt

  • 1.3.1 Kent de wettelijke rechten en procedures in geval van discriminatie.

    • • legt uit dat discriminatie op het werk verboden is (zowel door werkgevers als collega’s)

    • • bespreekt een vermoeden van discriminatie door een collega met de werkgever

    • licht toe hoe hij een beroep kan doen op wettelijke rechten bij discriminatie

1.4. Voorbereidingen treffen om een eigen bedrijf te starten

  • 1.4.1 Weet wat de rol is van de Kamer van Koophandel10.

    • schrijft zich in bij de Kamer van Koophandel

  • 1.4.2 Weet dat bepaalde diploma’s van belang zijn voor het starten van een bedrijf in bepaalde sectoren.

    • schrijft zich in voor (aanvullende) cursussen

  • 1.4.3 Weet wat de eisen ten aanzien van financiering van een eigen bedrijf zijn.

    • legt uit dat een ondernemingsplan belangrijk is voor de financiering van de start van een eigen bedrijf.

    • levert informatie voor het opstellen van een ondernemingsplan

    • schakelt passende hulp in voor de financiering van de start van een eigen bedrijf

2. Omgangsvormen, waarden en normen

De inburgeraar is in staat om om te gaan met de Nederlandse omgangsvormen, waarden en normen

Cruciale handelingen

2.1. Duiden en hanteren van verschillende omgangsvormen in Nederland

  • 2.1.1 Weet dat omgangsvormen, waarden en normen kunnen verschillen per cultuur, regio en sociale klasse.

    • stelt zich op de hoogte van onuitgesproken omgangsregels (door observeren, advies vragen, vragen om bevestiging of correctie enzovoort)

    • gaat op een respectvolle manier om met overeenkomsten en verschillen

    • informeert zich over omgangsvormen, normen en waarden van burgers met andere achtergronden dan de eigen

  • 2.1.2 Weet dat Nederlanders zich zeer direct kunnen uiten, zonder daarmee kwetsend of onbeleefd te willen zijn.

    • vat direct geuite feedback en kritiek niet persoonlijk op

    • reageert adequaat op rechtstreeks uitgesproken meningen en directe vraagvormen

  • 2.1.3 Weet hoe sociale contacten privé en op het werk verlopen.

    • maakt indien de andere partij daar prijs op stelt afspraken bij sociale contacten (bijvoorbeeld voor bezoek)

    • houdt zich aan gemaakte afspraken of meldt zich tijdig af

  • 2.1.4 Weet wat de gebruikelijke gedragsregels zijn in de meest voorkomende situaties (in winkels en wachtkamers, bij loketten, deelnemen aan feestje in de buurt, openbaar vervoer).

    • stelt zich op de hoogte van de gangbare regels en realiseert zich wat op dit gebied als passend gedrag wordt beschouwd (nummertje trekken, een karretje pakken, in de rij staan, op zijn beurt wachten, in- en uitstappen bij openbaar vervoer)

2.2. Omgaan met ongewone of botsende gewoonten, waarden en normen

  • 2.2.1 Weet dat de verhouding tussen man en vrouw, ook in huiselijke kring, gelijkwaardig is.

    • realiseert zich dat mannen en vrouwen in Nederland gelijkwaardig worden behandeld en gaat hier respectvol mee om

  • 2.2.2 Weet dat (ongehuwd) samenwonen, ook van mensen van gelijke sekse, geaccepteerd is in Nederland.

    • realiseert zich dat andere samenlevingsvormen dan het huwelijk geaccepteerd zijn in Nederland en gaat hier respectvol mee om

  • 2.2.3 Kent de belangrijkste Nederlandse feestdagen en hun religieuze, politieke of historische inhoud/achtergrond.

    • licht de belangrijkste Nederlandse feestdagen toe (Kerst, Pasen, Sinterklaas, Koningsdag, 4 en 5 mei) en de achtergronden van de gebruiken die erbij horen

    • stelt zich op de hoogte van wat er bij de viering van deze feesten wordt verwacht op school, in de buurt, op het werk

    • laat anderen vrij in de viering van voor hen belangrijke (religieuze) feestdagen

2.3. Deelnemen aan sociale netwerken

  • 2.3.1 Kent doel en gebruiken van culturele- en sportieve verenigingen.

    • kan uitleggen hoe het lidmaatschap van verenigingen kan bijdragen aan participatie in sociale netwerken

    • legt uit dat het gebruikelijk is dat leden actief zijn voor de vereniging

2.4. Aangaan en onderhouden van alledaagse sociale contacten

  • 2.4.1 Kent de Nederlandse gebruiken bij belangrijke familiegebeurtenissen van buren en bekenden (bruiloft, geboorte, slagen voor examen enzovoort).

    • neemt op passende wijze contact op met buren en bekenden bij belangrijke familiegebeurtenissen (een kaartje sturen, feliciteren, een klein presentje enzovoort)

  • 2.4.2 Weet om te gaan met overlast en grensoverschrijdend gedrag.

    • legt uit dat het in Nederland gebruikelijk is om overlast en grensoverschrijdend gedrag van anderen bespreekbaar te maken

    • treft passende maatregelen bij vermoede overlast van zichzelf (bijvoorbeeld buren waarschuwen bij een eigen feestje)

3. Wonen

De inburgeraar is in staat passende huisvesting te vinden en nutsvoorzieningen te regelen. Hij draagt zorg voor de veiligheid in de woning. En draagt zorg voor milieu en schone leefomgeving.

Cruciale handelingen

3.1. Passende huisvesting regelen

  • 3.1.1 Weet waar en hoe hij informatie kan vinden ten behoeve van het verkrijgen van een huurwoning.

    • neemt contact op met de passende instantie bij het zoeken van een huurhuis

    • raadpleegt huizenkranten en websites

    • formuleert een woonwens die past bij zijn gezinssituatie en zijn inkomen

    • schrijft zich bij woon- of verhuiswens in bij een passende instantie

    • licht toe wat de belangrijkste stappen zijn in de vastgestelde procedure

    • kan aangeven dat er mogelijkheid is tot het aanvragen van huurtoeslag bij de belastingdienst en kan (eventueel met hulp) achterhalen welke regels gelden voor het aanvragen ervan

  • 3.1.2 Kent de procedures rondom het aankopen/verkopen van een woning.

    • legt uit dat je bij het verkopen van een woning een makelaar in kan schakelen

    • neemt bij belangstelling voor een koophuis contact op met de verkopende makelaar/partij

    • wint informatie en advies in bij de bank over eigen financiële mogelijkheden in geval van hypotheek

    • geeft aan dat er mogelijkheden zijn voor renteaftrek

    • licht toe wat de taken zijn van een notaris bij de koop/verkoop van een huis

3.2. Regelen van en omgaan met nutsvoorzieningen en communicatie-middelen in de eigen woning

  • 3.2.1 Weet hoe hij aanvragen moet regelen.

    • regelt zijn energievoorziening

    • regelt telefoon- en/of kabelaansluiting

  • 3.2.2 Weet hoe een energiejaarrekening is opgebouwd.

    • begrijpt de hoofdpunten uit energiejaarrekening

  • 3.2.3 Weet hoe hij veilig en zuinig met gas, elektra en water om moet gaan.

    • volgt de veiligheidsvoorschriften voor gebruik van gas, elektra en water op

    • geeft aan op welke manieren je zuinig met gas, elektra en water kan omgaan om milieu en geld te sparen.

  • 3.2.4 Weet wie hij moet benaderen bij storing.

    • herkent storingen en handelt passend (bijvoorbeeld onderscheid stroomuitval in de buurt en gaslek in eigen woning)

3.3. Omgaan met gebruiken met betrekking tot de aankleding en onderhoud van de woonomgeving

  • 3.3.1 Kent regels met betrekking tot afvalinzameling en afvalscheiding.

    • geeft aan wat de regels voor afvalinzameling en afvalscheiding zijn

  • 3.3.2 Kent de regels (gemeentelijke bepaling) omtrent het schoonhouden van de omgeving.

    • legt uit wat de wettelijke milieuregels zijn

  • 3.3.3 Weet dat veel Nederlanders belang hechten aan het uiterlijk van huis en tuin.

    • geeft aan dat veel Nederlanders belang hechten aan een ordelijk aanzicht van de woning

    • bergt afval op op daarvoor bestemde plaatsen

4. Gezondheid en gezondheidszorg

Inburgeraars zijn in staat om volgens de regels van het Nederlandse zorgstelsel gebruik te maken van de gezondheidszorg.

Cruciale handelingen

4.1. Bewuste keuzes doen ten aanzien van de eigen gezondheid en levensstijl

  • 4.1.1 Weet dat bewegen en gezonde voeding een belangrijke bijdrage leveren aan gezondheid.

    • geeft aan dat sport, beweging en gezond eten eraan bijdragen gezond te blijven

4.2. Gebruik maken van eerstelijns gezondheidszorg (huisarts)

  • 4.2.1 Weet hoe hij een huisarts kan vinden.

    • meldt zich aan bij een huisarts

    • maakt een afspraak voor een patiëntkennismakingsgesprek

    • legt uit dat hij een eigen huisarts kan kiezen

  • 4.2.2 Weet met welke klachten hij bij een huisarts terecht kan.

    • maakt afspraken voor klachten die vallen onder de taken en verantwoordelijkheden van een huisarts

  • 4.2.3 Kent de wijze waarop Nederlandse artsen doorgaans adviseren.

    • geeft aan welk gedrag bijdraagt aan het bevorderen van herstel

    • geeft aan dat artsen in Nederland in het algemeen terughoudend zijn in het voorschrijven van medicijnen

  • 4.2.4 Kent de procedure bij de afdeling Eerste Hulp.

    • licht toe dat op de Eerste Hulp de volgorde van behandeling van mensen bepaald wordt door de ernst van de verwonding

4.3. Gebruik maken van tweedelijns gezondheidszorg

  • 4.3.1 Weet dat de huisarts doorverwijst naar specialistische zorg.

    • gaat bij medische problemen eerst naar de huisarts

    • neemt bij bezoek aan specialist een verwijsbrief mee

    • neemt regels en gebruiken in ziekenhuizen in acht

    • laat bij eerste bezoek aan ziekenhuis eerst een registratiekaartje maken

  • 4.3.2 Weet dat de huisarts kan doorverwijzen naar psychosociale zorg- of hulpverlening.

    • geeft aan dat hij zich voor psychosociale zorg- of hulpverlening eerst tot de huisarts wendt voor een doorverwijzing

4.4. Gebruik maken van de apotheek

  • 4.4.1 Weet dat de meeste medicijnen alleen op recept te verkrijgen zijn en bepaalde medicijnen niet.

    • zorgt voor een recept via huisarts of specialist

    • haalt zonder tussenkomst van arts medicijnen die zonder recept verkrijgbaar zijn bij drogist of apotheek

    • hanteert de juiste regels voor het aanvragen van vergoeding voor medicijnen

4.5. Gebruik maken van de tandarts

  • 4.5.1 Weet dat een regelmatig bezoek aan een tandarts gangbaar is.

    • kiest een tandarts

    • bezoekt periodiek een tandarts voor controle of behandeling

4.6. Handelen bij medische spoedgevallen

  • 4.6.1 Weet dat bij levensbedreigende situaties het nummer 112 moet worden gebeld.

    • belt bij spoedgevallen het noodnummer

  • 4.6.2 Weet dat avond- en weekenddiensten zijn geregeld.

    • realiseert zich dat ’s avonds en in het weekend bij dringende medische problemen andere procedures gelden

4.7. Gebruik maken van gespecialiseerde zorg rondom zwangerschap, bevalling en het jonge kind

  • 4.7.1 Weet waar zich te melden voor zwangerschapsbegeleiding en verloskundige hulp.

    • meldt zich bij een verloskundige of laat zich bij medische noodzaak doorverwijzen naar gynaecoloog

    • noemt voorbeelden van verloskundige begeleiding

    • meldt zich tijdig bij een bureau voor kraamhulp

  • 4.7.2 Weet welke diensten het consultatiebureau biedt.

    • reageert op de oproep voor een bezoek aan het consultatiebureau

    • noemt voorbeelden van diensten van het consultatiebureau

    • doet verslag van ontwikkelingen van het jonge kind

    • haalt informatie over de ontwikkeling van het kind uit het ‘Groeiboekje’

4.8. Een zorgverzekering afsluiten en gebruiken

  • 4.8.1 Weet dat de zorgverzekering verplicht is en bestaat uit een basispakket waarbij aanvullend bijverzekerd kan worden.

    • kiest een zorgverzekeraar

    • noemt elementen uit het basispakket

    • licht toe wat een ‘eigen risico’ bij zorgverzekeringen is en dat dit verplicht is

    • licht toe dat voor specifieke zorg een aanvullende verzekering nodig is

  • 4.8.2 Weet hoe hij zorgkosten moet declareren.

    • declareert op voorgeschreven wijze

4.9. Gebruik maken van en/of regelen van zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten

  • 4.9.1 Is op de hoogte van de belangrijkste soorten hulpverlening.

    • geeft uitleg over soorten hulp die kan worden gegeven (thuiszorg, ambulant, intramuraal)

  • 4.9.2 Weet hoe hulp aan patiënt thuis ondersteund kan worden.

    • legt uit dat voor hulp van de thuiszorg een indicatie van CIZ 11 nodig is

    • neemt contact op met een professionele zorgverlener (huisarts, thuiszorg) of met het CIZ (indien er geen spoed is)

  • 4.9.3 Weet wat te doen als de hulp thuis ontoereikend is.

    • herkent situaties waarin men gebruik kan maken van diensten van thuiszorg en van gespecialiseerde instellingen

    • neemt contact op met thuiszorg of met het CIZ

  • 4.9.4 Weet waar advies te vinden om procedures voor opname in gang te zetten.

    • kan (eventueel met hulp) achterhalen hoe hij de procedure voor opname in gang kan zetten

    • neemt met juiste instanties contact op

5. Geschiedenis en geografie

De inburgeraar is in staat om, door de geschiedenis en geografie van Nederland te kennen, betrokken te zijn bij Nederland en de Nederlandse samenleving.

Cruciale handelingen

5.1. Zich verdiepen in de geschiedenis van Nederland

  • 5.1.1 Kent de geschiedenis van Nederland met betrekking tot de Gouden Eeuw / rijkdom, kolonialisme, scheepvaart, waterwerken en migratiestromen in de 20ste eeuw.

    • herkent de belangrijkste perioden uit de Nederlandse geschiedenis en hun kenmerken

    • herkent het belangrijkste historische erfgoed van Nederland: zeevaart, gebouwen, kerken, waterwerken, grachten)

  • 5.1.2 Weet dat het Wilhelmus het nationale volkslied is van Nederland

    • herkent het Wilhelmus en geeft toelichting op de rol die het volkslied speelt in de beleving en het leven van veel Nederlanders

5.2. Omgaan met voor Nederland gevoelige relaties en gebeurtenissen

  • 5.2.1 Kent de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog en de effecten hiervan op het dagelijks leven in Nederland.

    • geeft op hoofdlijnen aan wat de geschiedenis van Nederland in de Tweede Wereldoorlog is

    • licht toe wat er herdacht wordt op 4 mei en gevierd wordt op 5 mei en licht de gebruiken daarbij toe

    • toont respect voor de Nederlandse gevoelens bij uitingen van antisemitisme

  • 5.2.2 Kent de rol van Verenigde Staten, Canada en Groot-Brittannië bij de bevrijding van West-Europa in de Tweede Wereldoorlog.

    • licht toe wat de rol van Verenigde Staten, Canada en Groot-Brittannië bij de bevrijding van West-Europa in de Tweede Wereldoorlog was

    • geeft uitleg over actuele samenwerkingsverbanden op het gebied van veiligheid (NAVO 12)

5.3. Geografische kennis van Nederland gebruiken in het dagelijkse leven

  • 5.3.1 Kent de namen en ligging van de provincies en de belangrijkste plaatsen en gebieden.

    • herkent de ligging van provincies en belangrijkste plaatsen en gebieden (Randstad, Veluwe en de Wadden)

  • 5.3.2 Kent economische kenmerken van verschillende regio’s.

    • geeft uitleg over de economische kenmerken van regio’s

5.4. Kent de denkbeelden die in Nederland geaccepteerd zijn (sinds de jaren ‘70)

  • 5.4.1 Weet dat man en vrouw voor de wet gelijk zijn.

    • legt uit wat de gangbare normen over de gelijkheid van man en vrouw in Nederland zijn

  • 5.4.2 Weet dat verwacht wordt dat meisjes en vrouwen een zelfstandig bestaan opbouwen.

    • legt uit dat vrouwen in Nederland zelfbeschikkingsrecht hebben

  • 5.4.3 Weet dat openlijke homoseksualiteit niet verboden is.

    • legt uit dat openlijke homoseksualiteit niet verboden is

  • 5.4.4 Weet dat bepaald kleedgedrag van sommige mannen/vrouwen niet mag worden opgevat als onkuis of uitnodigend.

    • legt uit dat bepaald kleedgedrag van sommige mannen/vrouwen niet mag worden opgevat als onkuis of uitnodigend

6. Instanties

De inburgeraar is op de hoogte van de dienstverlening van de lokale overheid, de belastingdienst, de politie en instanties voor sociale en juridische dienstverlening. Hij is in staat in voorkomende gevallen informatie of hulp te vragen bij Bureau voor Juridische Hulpverlening en/of maatschappelijk werk.

Cruciale handelingen

6.1. Gebruik maken van de dienstverlening van de gemeente aan de burger

  • 6.1.1 Weet hoe hij wijzigingen moet doorgeven bij de gemeente (GBA13).

    • geeft wijzigingen door bij geboorte, huwelijk, echtscheiding, overlijden, verhuizing, migratie

  • 6.1.2 Kent de procedures voor paspoort en rijbewijs aanvraag en/of verlenging.

    • richt zich tot de juiste instantie

  • 6.1.3 Weet waar hij informatie kan krijgen over de regels voor verkrijgen van verblijfsvergunning en naturalisatie.

    • licht toe waar hij een verblijfsvergunning en/ of naturalisatie kan aanvragen

    • licht voor- en nadelen van naturalisatie toe

  • 6.1.4 Weet welke gemeentelijke belastingen en heffingen hij moet betalen.

    • legt uit wat de meest voorkomende gemeentelijke belastingen en heffingen zijn (onroerend goed belasting, rioolheffing, reinigingsheffing)

    • betaalt gemeentelijke belastingen

  • 6.1.5 Weet van het bestaan van de meest relevante gemeentelijke vergunningen en het aanvragen daarvan.

    • geeft aan dat in bepaalde gevallen vergunningen van de gemeente nodig zijn

6.2. Omgaan met belastingaangifte, -teruggave en aanvragen van toeslagen (zorg-, kinderopvang-, woontoeslag)

  • 6.2.1 Weet dat elke inwoner een uniek burgerservicenummer heeft.

    • gebruikt het unieke burgerservicenummer en Digid in voorgeschreven situaties

  • 6.2.2 Weet dat hij van zijn inkomen een specificatie per maand en per jaar krijgt.

    • geeft toelichting bij enkele hoofdpunten van het salarisstrookje /uitkeringsstrookje en jaaropgaaf inkomsten

    • geeft uitleg over waarom hij de jaaropgave meerdere jaren moet bewaren

  • 6.2.3 Weet dat hij in sommige gevallen belasting moet betalen, maar in andere gevallen belasting terug kan krijgen.

    • doet aangifte

    • licht toe waarom belasting (bij)betaald of terugbetaald moet worden

    • vraagt faciliteiten ten aanzien van belastingbetaling aan (termijnen/vermindering/ kwijtschelding)

  • 6.2.4 Weet dat de belastingdienst ook compensatie-uitkeringen verstrekt voor bijvoorbeeld ziektekosten, woonkosten en kinderopvang.

    • vraagt toeslagen of compensatie aan

6.3. Omgaan met dienstverlening en aanwijzingen van de politie

  • 6.3.1 Weet dat voor iedereen in Nederland van 14 jaar en ouder een identificatieplicht geldt (en in openbaar vervoer vanaf 12 jaar).

    • toont een identiteitskaart als daar door het bevoegde gezag om wordt gevraagd

  • 6.3.2 Weet welke taken de politie naar burgers heeft.

    • doet aangifte van diefstal of vermissing

    • roept hulp in van politie bij overlast, (verkeers)ongevallen en geweld

    • neemt de aanwijzingen van de (verkeers)politie in acht

6.4. Gebruik maken van juridische hulp (sociale raadslieden) en sociale dienstverlening

  • 6.4.1 Weet hoe hij kan protesteren tegen slechte behandeling door overheid.

    • achterhaalt hoe hij kan protesteren tegen slechte behandeling door de overheid

    • overziet de consequenties van indiening van een klacht

  • 6.4.2 Weet dat Nederland een verbod kent op discriminatie om redenen van geloof, sekse, etniciteit, seksuele geaardheid.

    • benoemt in grote lijnen welk gedrag en welk type uitingen niet zijn toegestaan volgens de wet

    • achterhaalt op welke wijze en waar hij een klacht over discriminatie kan indienen

    • overziet de consequenties van indiening van een klacht

  • 6.4.3 Weet dat hij voor juridische hulp bij advocaten of een Juridisch Loket terecht kan.

    • legt uit dat hij voor juridische hulp bij advocaten of een Juridisch Loket terecht kan

    • legt uit dat, in geval van laag inkomen, een eigen bijdrage gevraagd wordt die past bij de inkomenssituatie

  • 6.4.4 Weet in welke gevallen Maatschappelijk Werk / Jeugdzorg hulp kan bieden.

    • herkent voorbeelden van mogelijke hulpvragen

6.5. Verantwoord omgaan met verzekeringen

  • 6.5.1 Weet dat het in Nederland gebruikelijk is risico’s af te dekken met een verzekering.

    • licht van gangbare verzekeringen toe waar deze voor zijn (ziektekosten, aansprakelijkheid, inboedel/woonverzekering, rechtsbijstand)

    • licht het belang van een ziektekostenverzekering, woonverzekering en aansprakelijkheidsverzekering toe

    • licht toe dat een ziektekostenverzekering en autoverzekering verplicht zijn

  • 6.5.2 Weet hoe schade te melden.

    • meldt schade en omschrijft schade correct

7. Staatsinrichting en rechtsstaat

De inburgeraar is in staat om, door de staatsinrichting van Nederland te kennen, betrokken te zijn bij Nederland en de Nederlandse samenleving.

Cruciale handelingen

7.1. In het dagelijks handelen invulling geven aan de Nederlandse grondwet

  • 7.1.1 Weet wat ‘vrijheid van meningsuiting’ inhoudt.

    • respecteert personen met een andere mening dan de eigen mening

    • geeft eigen mening, maar legt deze niet op aan anderen

    • kan zeggen dat hij de uitingen van een ander kwetsend vindt

  • 7.1.2 Weet wat ‘vrijheid van godsdienst’ inhoudt en weet wat ‘gelijke behandeling/ discriminatieverbod’ inhoudt.

    • respecteert personen met een andere godsdienst

    • legt uit dat iedereen in gelijke gevallen gelijk behandeld moet worden, ongeacht godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook

    • respecteert anderen wanneer zij zich op een onbekende of van de eigen opvattingen afwijkende manier gedragen op het gebied van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras en/of geslacht, zolang dit gedrag door de wet toegestaan wordt

    • kan aangeven dat discriminatie gemeld kan worden bij een meldpunt

  • 7.1.3 Weet wat ‘kiesrecht/democratie’ inhoudt en wat het belang van stemmen is.

    • noemt inhoud en belang van actief en passief kiesrecht

    • licht situaties toe, waarin een stem kan worden uitgebracht (verkiezingen voor gemeenten, provincies, Tweede Kamer, Europa, waterschap, referenda)

    • geeft uitleg wanneer en aan welke verkiezingen een niet-genaturaliseerde inwoner mag deelnemen

    • geeft uitleg over de belangrijkste Nederlandse politieke partijen

    • licht toe dat de politieke partijen verkiezingsprogramma’s hebben

  • 7.1.4 Kent de positie en rol van het koningshuis.

    • licht de positie en status van de koning toe (Constitutionele Monarchie)

7.2. Zich verdiepen in de verantwoordelijkheden van de Nederlandse bestuurslagen

  • 7.2.1 Weet dat de rijksoverheid verantwoordelijk is voor ontwerpen en handhaven van wetgeving

    • geeft uitleg over de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van de rijksoverheid naar burgers

  • 7.2.2 Weet dat de hoofdtaak van de provinciale overheid op het gebied van planologie en milieu ligt.

    • licht toe dat de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van de provinciale overheid naar burgers liggen op het gebied van planologie en milieu

  • 7.2.3 Weet wat de hoofdtaken en verantwoordelijkheden van de gemeenten zijn.

    • geeft uitleg over de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van de gemeenten naar burgers

  • 7.2.4 Weet dat het Nederlandse bestuur zich deels richt op het Europees bestuur en/of regelgeving (EU14).

    • licht toe wat de EU is

    • geeft uitleg over de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van het Europese bestuur naar de burgers

  • 7.2.5 Kent de belangrijkste zaken van de staatsinrichting van Nederland.

    • noemt de hoofdpunten uit parlementaire stelsel (regering, Eerste en Tweede Kamer, Prinsjesdag), meerpartijenstelsel (denominatie, richtingen)

  • 7.2.6 Weet dat de macht in Nederland verdeeld is (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht).

    • legt uit wat de belangrijkste taak van elk van de drie machten in Nederland is en hoe zij deze taak uitvoeren

    • licht het belang van scheiding van de drie machten in Nederland toe

7.3. Omgaan met de scheiding tussen kerk (religie) en staat

  • 7.3.1 Weet dat de wetten van de staat boven die van religie en traditie staan.

    • hanteert in de eerste plaats de wet- en regelgeving van de staat

  • 7.3.2 Weet dat de rechterlijke macht onafhankelijk is.

    • accepteert de uitspraak van de rechterlijke macht

7.4. Hanteert wet- en regelgeving

  • 7.4.1 Kent de wet en regelgeving met betrekking tot abortus, euthanasie, homoseksualiteit, seksualiteit.

    • respecteert personen die zich op een van de eigen opvattingen afwijkende manier gedragen op het gebied van abortus, euthanasie, homoseksualiteit, seksualiteit

    • respecteert mensen met een afwijkende mening

  • 7.4.2 Weet dat alle geweld bij wet strafbaar is (huiselijk geweld, eerwraak, slaan van kinderen, besnijdenis van meisjes, geweld op straat enzovoort).

    • licht toe dat geweld gemeld kan worden bij de politie of een specifiek meldpunt

    • legt uit dat alle geweld bij wet strafbaar is

8. Onderwijs en opvoeding

De inburgeraar kent het Nederlandse onderwijssysteem en onderkent het belang van onderwijs in de Nederlandse kenniseconomie. Inburgeraars laten hun kinderen aan onderwijs deelnemen en kennen de rol die van ouders wordt verwacht.

Cruciale handelingen

8.1. Maakt gebruik van het Nederlandse onderwijssysteem voor zichzelf of de eigen kinderen

  • 8.1.1 Kent de opbouw van het onderwijs van voorschools- tot eindonderwijs.

    • geeft uitleg over de opeenvolgende (voor)schoolsoorten: vve 15 , groep 1 tot en met 8 basisonderwijs, vo 16 , mbo 17 , hbo 18 en universiteit)

    • licht toe welke doorstroming of toelatingseisen er gelden voor de opeenvolgende scholen

  • 8.1.2 Weet dat er in Nederland vrijheid van onderwijs bestaat.

    • legt uit dat scholen een eigen levensbeschouwelijke, religieuze of onderwijskundige grondslag mogen hebben

  • 8.1.3 Weet dat er leerplicht is voor kinderen van 5 tot 18 jaar.

    • legt uit wat de leerplicht betekent en dat deze bindend is

    • legt uit dat de door de school vastgestelde vakantietijden bindend zijn en er alleen in uitzonderingsgevallen toestemming wordt gegeven voor afwijking ervan

  • 8.1.4 Weet dat er onderwijsvoorzieningen zijn voor leerlingen met een handicap.

    • maakt, indien relevant, gebruik van mogelijkheden van speciaal onderwijs voor kinderen met lichamelijke en/of geestelijke handicap en kinderen met leer- of gedragsproblemen

  • 8.1.5 Weet dat de school ook seksuele voorlichting geeft aan leerlingen in basis- en voortgezet onderwijs.

    • licht toe dat seksuele voorlichting onderdeel uitmaakt van het verplichte onderwijsprogramma

8.2. Draagt verantwoordelijkheid voor het gedrag van de eigen minderjarige kinderen

  • 8.2.1 Weet dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun kinderen.

    • legt uit dat de ouders juridisch aansprakelijk zijn voor gedrag van hun kinderen tot 16 jaar

  • 8.2.2 Weet dat scholen betrokkenheid van de ouders verwachten.

    • legt uit wat ouderbetrokkenheid inhoudt en wat door scholen wordt verwacht (communicatie met de school, vrijwilliger zijn)

  • 8.2.3 Weet dat er mogelijkheden zijn voor opvoedingsondersteuning.

    • legt uit in welke gevallen opvoedingsondersteuning mogelijk is

    • achterhaalt instanties voor opvoedingsondersteuning waarnaar doorverwezen kan worden

8.3. Maakt gebruik van kinderopvang en speelzaal

  • 8.3.1 Weet waar speelzalen en kinderopvangorganisatie te vinden zijn.

    • wint informatie in bij speelzaal en/ of opvangorganisatie

  • 8.3.2 Weet hoe gebruik te maken van vergoedingsregelingen.

    • geeft aan dat er mogelijkheid is tot het aanvragen van vergoedingsregelingen voor bepaalde doelgroepen

    • achterhaalt welke regels gelden voor het aanvragen van de vergoedingsregelingen en waar je die aanvraag doet

8.4. Omgaan met schoolkosten en tegemoetkomingen in schoolkosten en studiefinanciering

  • 8.4.1 Weet dat schoolkosten onder andere zijn opgebouwd uit schoolgeld, ouderbijdrage, kosten voor leermiddelen.

    • geeft uitleg over de verschillende soorten schoolkosten

  • 8.4.2 Weet in welke gevallen hij een aanvraag voor vermindering van kosten bij de school kan doen.

    • legt uit in welke gevallen hij een aanvraag voor vermindering van kosten bij de school kan doen

    • achterhaalt (eventueel met hulp) welke regels gelden voor het aanvragen van tegemoetkoming in de kosten

  • 8.4.3 Weet in welke gevallen hij een aanvraag bij DUO19 kan doen.

    • legt uit in welke gevallen hij een aanvraag bij DUO kan doen

    • achterhaalt (eventueel met hulp) welke regels gelden voor het aanvragen van studiefinanciering

Bijlage 5a. , behorende bij artikel 2.5

Eindtermen oriëntatie op de Nederlandse arbeidmarkt

A. Inleiding

Het document is als volgt opgebouwd. In deze inleiding wordt een korte toelichting gegeven op het onderdeel en de wijze waarop de inburgeraar geacht wordt hiermee aan de slag te gaan. Vervolgens wordt de opbouw van de eindtermen toegelicht.

Daarna volgen de eindtermen zelf.

A1. Toelichting op het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt

Het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt is een uitbreiding van het inburgeringsexamen. Deze uitbreiding heeft als doel de inburgeraar in een vroegtijdig stadium – dat wil zeggen lopende het inburgeringsprogramma – te laten kennismaken met de Nederlandse arbeidsmarkt en stappen te laten zetten die leiden tot het zo snel mogelijk, maar ook duurzaam, verwerven van een plek op de arbeidsmarkt.

Met behulp van deskundigen op het gebied van arbeidsmarkttoeleiding en inburgeraars, zijn de succesfactoren geïnventariseerd die cruciaal zijn voor het succesvol en duurzaam betreden van de arbeidsmarkt. Op basis van deze succesfactoren zijn acht thema’s benoemd:

  • 1. Beroepenoriëntatie

  • 2. Je eigenschappen kennen

  • 3. Realistisch beroepsbeeld

  • 4. Beroepskansen

  • 5. Beroepscompetenties verwerven

  • 6. Netwerk opbouwen

  • 7. Werk vinden

  • 8. Werkcultuur

De inburgeraar onderzoekt binnen deze thema’s de mogelijkheden en eisen van de Nederlandse arbeidsmarkt en reflecteert op basis van de verworven informatie op de eigen mogelijkheden en kansen. Het doorlopen van de acht thema’s is een proces, waarin de inburgeraar beslissingen neemt rond het werk / beroep dat hij wil gaan uitoefenen en tevens zoveel mogelijk concrete stappen zet, die zijn kans met dit werk / beroep op de arbeidsmarkt vergroten.

Bij het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt zijn de volgende punten belangrijk:

  • Verplicht onderdeel

    Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt is een verplicht examenonderdeel in het inburgeringsprogramma. Voor elk van de acht thema’s zijn eindtermen geformuleerd. De eindtermen zijn omgezet in resultaatkaarten, die door de inburgeraar persoonlijk met individuele resultaten dienen te worden ingevuld. De ingevulde resultaatkaarten vormen tezamen het portfolio arbeidsmarkt van de inburgeraar.

  • Formele toetsing

    Dit portfolio wordt gebruikt voor een formele toetsing, waarbij geverifieerd wordt wat de inburgeraar weet en heeft ondernomen met betrekking tot het verwerven van een (duurzame) plek op de Nederlandse arbeidsmarkt.

  • Basale logica in volgorde

    De hierboven gegeven lijst met thema’s suggereert dat het onderdeel een vaste volgorde heeft. Voor veel inburgeraars zal deze volgorde van doorwerken ook passend zijn. Gestart wordt dan met het verkrijgen van inzicht in de Nederlandse arbeidsmarkt en vaststellen van het soort werk of beroep dat men zelf zou willen en kunnen uitoefenen. Verwacht kan worden dat nieuwkomers over het algemeen een beeld hebben van het beroep dat zij willen uitoefenen in Nederland.

    Daarna wordt het beoogde beroep nader uitgediept, door meer informatie te verzamelen over wat het beroep in Nederland inhoudt, welke kwalificaties vereist zijn, en hoe groot de kans op werk in dit beroep is. De volgorde van de thema’s heeft dan ook een basale logica.

  • Geen dwingende volgorde

    Er kunnen echter inburgeraars zijn, voor wie de gegeven volgorde minder logisch is. Bijvoorbeeld inburgeraars die al werk of ervaring op de Nederlandse arbeidsmarkt hebben. De inburgeraar kan daarom het onderdeellaten aanvangen bij het thema dat het beste aansluit op zijn huidige situatie; er wordt geen dwingende volgorde opgelegd. Wel dient iedere inburgeraar alle thema’s te behandelen.

  • Cyclisch proces

    Belangrijk is ook dat het mogelijk en zelfs waarschijnlijk is, dat inburgeraars een aantal thema’s opnieuw doorlopen. Immers kan gedurende het onderzoeken van de haalbaarheid van het voorkeursberoep blijken, dat het te hoog gegrepen is qua vereiste scholing en kwalificaties, of dat er geen vacatures voor het beroep te vinden zijn en de kans op werk niet groot is. In dat geval kan de inburgeraar teruggaan naar het thema Beroepenoriëntatie en een nieuw beroep kiezen, om vervolgens het nader onderzoek naar de diverse beroepsaspecten hiervoor te doen. In principe kan de inburgeraar deze exercitie zelf meermalen herhalen, net zo lang tot een realistisch en kansrijk beroep is gevonden. Het doorwerken van het onderdeelkan dus een cyclisch proces zijn.

  • Haalbaar en realistisch beroep

    Alleen wanneer een haalbaar en gewenst beroep is gevonden, kan het programma – dat wil zeggen alle acht thema’s – volledig worden doorlopen. Dit resulteert erin dat de inburgeraar een volledig portfolio heeft opgebouwd, waarmee hij zich optimaal op de arbeidsmarkt heeft voorbereid (en wellicht zelfs al werk heeft gevonden).

  • Volledigheid portfolio

    Voor het behalen van het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt wordt het volledig ingevulde portfolio ter toetsing en goedkeuring voorgelegd aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De toetsingsprocedure valt buiten dit document en wordt niet nader beschreven.

A2. Uitgangspunten en overwegingen eindtermen

Op basis van de succesfactoren zijn de eindtermen voor het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt geformuleerd. Daarbij is uitgegaan van de volgende uitgangspunten en overwegingen:

  • Motivatie en haalbaarheid

    Voor de focus bij het onderdeel oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt is gekozen om ervoor te zorgen dat de inburgeraar zelf initiatieven ontplooit en stappen neemt. Die initiatieven en stappen moeten ertoe leiden dat hij werk vindt, of – als dat niet direct haalbaar is – dat hij in elk geval duidelijk voor ogen heeft welke stappen hij gaat zetten om werk te vinden om in aanmerking te komen voor het gewenste beroep.

    Startpunt en referentiekader bij het nemen van stappen richting arbeidsmarkt is het gewenste beroep dat de inburgeraar voor ogen heeft. Dit komt voort uit het belang van de motivatie van de inburgeraar als cruciale factor bij het succesvol toetreden en duurzaam participeren op de arbeidsmarkt.

    Naast de motivatie van de inburgeraar voor een beroep is het criterium haalbaarheid bij het vaststellen van de eindtermen steeds het tweede ijkpunt geweest. Met dit ijkpunt is steeds gezocht naar een evenwicht tussen de mate van haalbaarheid vanuit de kant van de werkzoekende inburgeraar en de realistische vraag op de Nederlandse arbeidsmarkt. Uit de praktijk blijkt dat beide aspecten nogal eens op gespannen voet staan. Gestreefd is naar het ondervangen van dit spanningsveld in de eindtermen en bijbehorende resultaatkaarten.

  • Minimale einddoel

    De eindtermen verwoorden het (minimale) einddoel waar de inburgeraar in de module naartoe dient te werken en wat hij in elk geval moet laten zien, doen of weten. De eindtermen vormen aldus de toetsbare (eind)doelen van de module. Het staat de inburgeraar vrij een veel bredere exploratie van de arbeidsmarkt en alle aspecten die daarin aan de orde zijn, uit te voeren. Minder doen dan het in de eindtermen gegeven pakket van ‘resultaten’ is echter niet toegestaan.

  • Geen onderwijscurriculum

    Dit eindtermendocument is geen onderwijscurriculum. De stappen die de inburgeraar al of niet onder begeleiding zet om toe te werken naar het bereiken van de eindtermen, kunnen breder en oneindig veel gelaagder zijn dan de eindtermen zelf. Concreet gezegd: een inburgeraar gaat bijvoorbeeld bij het thema ‘Je eigenschappen kennen’ idealiter niet als eerste opdracht een rij Nederlandse termen voor eigenschappen en competenties uit het hoofd leren om aan de eindtermen te kunnen voldoen. Beter is dat hij binnen dit thema tal van oriënterende en verdiepende activiteiten ontplooit, die er uiteindelijk in resulteren dat hij kan voldoen aan de eindtermen die het thema heeft.

  • Handelingsgerichtheid

    De module is handelingsgericht. Daarom is voor het formuleren van de eindtermen zo veel mogelijk gekozen voor formulering in termen van handelingen en concrete, individuele actieplannen. Soms is er echter sprake van kennis. Daarom opteren wij niet voor het gebruiken van termen als ‘cruciale handelingen’ of cruciale kennis’, zoals gebruikelijk is bij de eindtermendocumenten van de inburgeringsonderdelen Taalvaardigheid en Kennis van de Nederlandse Maatschappij, maar voor ‘gewenste handelingen of kennis’.

    Elk handelings- of kennisdoel in dit eindtermendocument is ‘vertaald’ in termen van indicatoren die de inburgeraar vragen concreet zichtbaar te maken dat hij de betreffende handeling heeft verricht of zich de beoogde kennis heeft eigen gemaakt.

  • Niet voor inburgeraars

    Het eindtermendocument is niet bedoeld voor de inburgeraars, maar voor instanties en personen, die op enigerlei wijze de inburgeraar ondersteunen bij het toewerken naar de eindtermen, bijvoorbeeld door begeleiding of het aanbieden van materialen en/of onderwijsaanbod.

  • Wel voor inburgeraars

    Wel voor de inburgeraar bestemd zijn de resultaatkaarten, die een rechtstreekse ‘vertaling’ vormen van de gewenste handelingen, kennis en bijbehorende indicatoren die de eindtermen vragen. De inburgeraar zal per thema gehouden zijn aan het invullen van een resultaatkaart, waarmee concreet zichtbaar gemaakt wordt welke actie hij richting de arbeidsmarkt heeft ondernomen, dan wel van plan is te ondernemen. Deze resultaatkaarten zijn opgesteld op een laag taalniveau (tegen A2) en vormen samen – door de inburgeraar daar waar vereist aangevuld met bijlagen als een sollicitatiebrief – het op te leveren portfolio. Dit porfolio is de basis voor toetsing of de inburgeraar aan de eindtermen van de module voldoet.

Toelichting op de opbouw van de eindtermen

Hieronder illustreren we hoe de opbouw van de eindtermen per thema eruit ziet aan de hand van een van de thema’s.

Bijlage 254388.png

In het volgende deel van het document zijn de eindtermen van de acht thema’s opgenomen. Titel en volgorde van de eindtermen komen overeen met die van de in paragraaf 1.1. gegeven thema’s van de module.

B. Eindtermen Oriëntatie op de Nederlandse arbeidsmarkt

1. Beroepenoriëntatie

De inburgeraar is in staat een concrete beroepswens voor zichzelf te formuleren op basis van kennis van de sectoren en branches van de Nederlandse arbeidsmarkt.

De inburgeraar kan aantonen dat hij voldoet aan de eisen van het beroep.

  • 1.1 Kiest een beroep dat hij wil uitoefenen en waarvan hij de haalbaarheid gaat onderzoeken.

    • Noemt drie beroepen die hij wil uitoefenen.

    • Geeft aan van welk beroep hij de haalbaarheid gaat onderzoeken.

  • 1.2 Weet dat men op de Nederlandse arbeidsmarkt werk zoekt via sectoren/branches en benoemt relevante sectoren/branches voor zichzelf.

    • Benoemt de sector(en) of branche(s) waarin zijn gewenste beroep thuishoort of kan worden uitgeoefend.

  • 1.3 Indien er sprake is van een relevant diploma en/of relevante werkervaring voor het gewenste beroep: achterhaalt de waarde hiervan voor de Nederlandse arbeidsmarkt.

    • Toont de waardering van zijn diploma/ toont zijn Indicatie Onderwijs Niveau (ION) of geeft aan waarom dit voor hem niet nodig is.

    hetzij:

    • Toont zijn op basis van een EVC-procedure verkregen ervaringscertificaat of geeft aan waarom deze procedure voor hem niet nodig is.

2. Je eigenschappen kennen

De inburgeraar heeft kennis van de werknemerscompetenties die op de Nederlandse arbeidsmarkt gewaardeerd worden en is in staat bij sollicitaties en op de werkvloer zijn positieve eigenschappen te benoemen.

  • 2.1 Kent vaak voorkomende termen in Nederland voor eigenschappen van werknemers.

    • Noemt zeven eigenschappen van werknemers die in vacatures worden genoemd.

    • Geeft per term aan of hij deze eigenschap bezit en kan dit toelichten aan de hand van voorbeelden.

    • Geeft per term aan of deze eigenschap van belang is voor zijn gewenste beroep.

3. Realistisch beroepsbeeld

De inburgeraar heeft een realistisch beeld van de inhoud van zijn gewenste beroep en heeft in zijn keuze ook zijn persoonlijke mogelijkheden meegewogen.

  • 3.1 Weet wat het beroep in Nederland inhoudt en welke eisen ervoor gelden.

    • Benoemt taken die bij de uitoefening van het gewenste beroep in Nederland horen.

    • Geeft aan onder welke omstandigheden het beroep wordt uitgeoefend (inkomen, werken in teamverband of individueel, werktijden, reistijden, uniform en dergelijke).

    • Geeft aan welke aanvullende eisen er aan het gewenste beroep in Nederland worden gesteld naast vakkwalificatie en taalvaardigheid (bijvoorbeeld rijbewijs, talenkennis of specifieke persoonlijke competenties).

  • 3.2 Bepaalt of het gewenste beroep past bij zijn persoonlijke omstandigheden.

    • Stelt op basis van het realistische beroepsbeeld vast of hij nog steeds belangstelling heeft voor het gewenste beroep.

    • Bepaalt aan de hand van het realistische beroepsbeeld of het gewenste beroep haalbaar is gezien de eigen persoonlijke omstandigheden (thuissituatie, gezondheid, leeftijd, motivatie voor (bij)scholing en dergelijke) en zo nee: of hij zijn persoonlijke omstandigheden kan aanpassen aan de uitoefening van het gewenste beroep.

4. Beroepskansen

De inburgeraar is in staat informatie te vinden over de vraag op de arbeidsmarkt naar het gewenste beroep en deze in zijn keuze mee te wegen.

  • 4.1 Brengt de vraag naar het gewenste beroep op de arbeidsmarkt in kaart.

    • Toont via actuele vacatures of andere bronnen (klantmanager, vakgenoot, uitzendbureau) aan dat er vraag is naar het gewenste beroep op de arbeidsmarkt.

    • Bepaalt of hij vasthoudt aan het gewenste beroep en geeft daarvoor argumenten.

5. Beroepscompetenties verwerven

De inburgeraar is in staat zijn beroepscompetenties, zowel qua kennis als qua taal en communicatie, te verwerven en onderhouden, om (blijvend) te voldoen aan de eisen die de arbeidsmarkt of de opleiding aan zijn gewenste beroep stelt.

  • 5.1 De inburgeraar achterhaalt waar hij zijn (beroeps)kennis kan bijspijkeren of, indien nodig, een (beroeps)opleiding kan volgen.

    • Noemt een of meer passende opleidingsinstituten waar hij de benodigde kennis kan verwerven en/of onderhouden voor het gewenste beroep.

    • Noemt een of meer cursussen of opleidingen die de benodigde kennis bieden.

    • Noemt welke vormen van opleidingen mogelijk zijn (bbl/bol, dag/avond, fulltime/parttime e.d.) en bepaalt welke vorm voor hem geschikt is, gezien zijn persoonlijke omstandigheden.

    • Geeft aan welke toelatingseisen aan de opleiding gesteld worden en of hij daaraan voldoet (eventueel na diplomawaardering).

    • Geeft aan welke kosten verbonden zijn aan deze vorm van de opleiding.

    • Geeft aan of er voor hem financieringsmogelijkheden voor deze kosten zijn en zo ja, welke.

  • 5.2 Is op de hoogte van de eisen die aan de taal- en communicatievaardigheden gesteld worden in het gewenste beroep.

    • Benoemt het taalniveau van een bij zijn beroep passende beroepsopleiding.

    • Licht toe welke specifieke communicatieve situaties veel voorkomen en belangrijk zijn op de werkvloer van zijn gewenste beroep (bijvoorbeeld overleggen, klantcontact, e-mailen, telefoneren).

  • 5.3 Ontwikkelt zijn taal- en communicatievaardigheden voor de werkvloer en eventueel een beroepsopleiding.

    • Geeft aan welke (taal)trajecten er zijn om de taalvaardigheid voor de opleiding en werkvloer van zijn gewenste beroep te verhogen (bijvoorbeeld Staatsexamens NT2).

    • Licht toe hoe hij aan de ontwikkeling van deze taal- en communicatievaardigheden werkt of geeft aan hoe, waar en wanneer hij dat gaat doen.

6. Netwerk opbouwen

De Inburgeraar is in staat een netwerk op te bouwen/uit te breiden, waardoor hij de kans vergroot via dit netwerk zelfstandig werk te vinden.

  • 6.1 Bouwt een netwerk op en breidt het uit.

    • Beschrijft zijn eigen netwerk en benoemt met welk type contacten het versterkt kan worden.

    • Beschrijft of en hoe de contacten in zijn netwerk hem kunnen helpen.

    • Benoemt hoe hij zijn netwerk gaat uitbreiden en wanneer hij dat gaat doen.

7. Werk vinden

De inburgeraar kan op een bij zijn gewenste beroep passende wijze zoeken naar werk, een werkervaringsplaats, stage of vrijwilligerswerk. Hij weet hoe hij voor het vinden van werk(ervaring) moet solliciteren op de Nederlandse arbeidsmarkt en zich moet presenteren.

In het proces van zoeken naar werk is hij in staat actief te participeren op een werkplek of door vrijwilligerswerk en hierdoor contacten te leggen en een begin te maken met toetreden tot de arbeidsmarkt.

  • 7.1 Kan voor zijn gewenste beroep geschikte vacatures vinden.

    • Noemt minimaal drie vindplaatsen voor vacatures die bij het gewenste beroep passen.

    • Laat minimaal twee vacatures voor het gewenste beroep zien en licht toe waarom deze voor hem al of niet geschikt zijn.

    • Geeft aan of hij werk in zijn gewenste beroep gaat zoeken via open sollicitaties en hoe hij dat gaat doen.

  • 7.2 Oriënteert zich op de mogelijkheden om een werkervaringsplaats, stageplaats of vrijwilligerswerk te vinden op een Nederlandse werkvloer.

    • Legt uit waarom een werkervaringsplaats, stageplaats of vrijwilligerswerk voor hem van belang kan zijn.

    • Benoemt mogelijkheden die hij heeft om werkervaring op te doen, stage te lopen of vrijwilligerswerk te doen.

  • 7.3 Weet wat sollicitatieformulieren en sollicitatiebrieven zijn en kan deze invullen/schrijven.

    • Licht toe wat de functie is van sollicitatieformulieren en -brieven.

    • Geeft aan of het voor zijn gewenste beroep gebruikelijk is om te solliciteren via sollicitatieformulieren of via sollicitatiebrieven.

    • Laat minimaal twee verschillende sollicitatieformulieren zien die zijn ingevuld met de eigen gegevens en laat één sollicitatiebrief zien die hij met betrekking tot zichzelf heeft opgesteld en die kan dienen als basis voor andere sollicitatiebrieven.

    • Laat zijn basis-cv zien.

    • Geeft aan waar hulp kan worden gevonden bij het schrijven van sollicitatiebrieven.

  • 7.4 Bereidt zich voor op het voeren van sollicitatiegesprekken.

    • Benoemt vier punten die van belang zijn voor een goede indruk bij een sollicitatiegesprek voor zijn gewenste beroep (bijvoorbeeld met betrekking tot uiterlijke verzorging, presentatie van zichzelf in termen van sterke eigenschappen, houding).

    • Geeft aan of hij in een sollicitatiegesprek op deze punten een goede indruk kan maken en benoemt hoe hij aan de zwakke(re) punten aandacht gaat besteden.

  • 7.5 Doet ervaring op een Nederlandse werkvloer op.

    • Toont aan dat hij regulier werk, een werkervaringplek, stageplaats of vrijwilligerswerk heeft op een Nederlandse werkvloer.

    hetzij:

    • Geeft aan hoe en wanneer hij een werkervaringplek, een stageplaats of vrijwilligerswerk op een Nederlandse werkvloer kan zoeken.

8. Werkcultuur

De Inburgeraar kan zich op passende wijze gedragen op de Nederlandse werkvloer.

  • 8.1 Benoemt de verschillen tussen de cultuur op de werkvloer in Nederland en in het herkomstland.

    Geeft drie voorbeelden van verschillen in cultuur op de werkvloer van het gewenste beroep in Nederland en die van het herkomstland (bijvoorbeeld ten aanzien van zelfstandigheid, initiatief, op tijd komen, ten aanzien van omgang met collega’s, scheiding tussen werk en privé, bedrijfsfeestjes).

Bijlage 6. , behorende bij artikel 3.3 van de Regeling inburgering

Inburgeringsdiploma

(voor- en achternaam)

geboren (geboortedatum) te (geboorteplaats, geboorteland),

heeft met goed gevolg het inburgeringsexamen afgelegd.

Het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet inburgering of artikel 13, eerste lid, van de Wet inburgering zoals die luidde op 31 december 2012, is behaald op niveau A2 van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen.

Het inburgeringsexamen omvat de volgende examenonderdelen:

Elektronisch Praktijkexamen

Praktijkexamen

Toets Gesproken Nederlands

Kennis van de Nederlandse Samenleving

Leesvaardigheid

Luistervaardigheid

Schrijfvaardigheid

Spreekvaardigheid

Kennis van de Nederlandse Maatschappij

Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt

     

Plaats

 

Datum

     

Groningen

 

(datum diplomagerechtigd)

     

Namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, voor deze

 

Handtekening van de kandidaat

     

.....

 

.....

     

(naam van de ondertekenaar)

   
     

(functie van de ondertekenaar)

   
     
   
 

Diplomanummer: (unieke klantsleutel alleen bekend in ISI)

Doorhalingen en/of wijzigingen maken dit diplomamodel ongeldig.

Bijlage 8. Model portfolio Werk deel 1 algemeen, bij artikel 3.5, eerste lid, van de Regeling inburgering

[Vervallen per 01-01-2013]

Bijlage 10. bij artikel 3.7, derde lid (eindtermen aanvullend en bijzonder praktijkdeel voor geestelijke bedienaren)

[Vervallen per 01-01-2013]

Bijlage 15. Model Portfolio Geestelijke bedienaren, bij artikel 3.7, vijfde lid, van de Regeling inburgering

[Vervallen per 01-01-2013]

Bijlage 16. Handleiding assessments SMPD bij artikel 3.7, zesde lid, van de Regeling inburgering

[Vervallen per 01-01-2013]

Bijlage 18. behorende bij artikel 3.10, vierde lid, van de Regeling inburgering

Geheimhoudingsverklaring Inburgeringsexamen DUO

Verklaring met betrekking tot de geheimhoudingsplicht

Ondergetekende,

   

Naam:

.....

   

Geboortedatum:

.....

   
  • verklaart dat krachtens deze geheimhoudingsplicht het aan hem/haar verboden is om op enigerlei wijze, direct of indirect, in welke vorm dan ook, enige mededeling te doen over de inhoud van de inburgeringsexamens.

Bij overtreding van deze geheimhoudingsverklaring houdt de minister van SZW zich het recht voor om over te gaan tot het treffen van maatregelen.

  • verklaart tevens op de hoogte te zijn dat het auteursrecht van het inburgeringsexamen is voorbehouden aan de Staat (Ministerie van SZW).

Plaats:

Datum:

Handtekening:

  1. In de genoemde wetten wordt, afhankelijk van de desbetreffende wet, de ene keer de term ‘inburgeringsplicht’ gebruikt en de andere keer de term ‘inburgeringsvereiste’. Materieel gezien komen de beide termen op hetzelfde neer. In dit protocol wordt de term ‘inburgeringsvereiste’ gebruikt. ^ [1]
  2. Bij de zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking niet-tijdelijke humanitaire gronden gaat het voornamelijk om de (huwelijks)partner van een persoon die voor een niet-tijdelijk doel in Nederland verblijft. Aan deze (huwelijks)partner kan na drie jaar verblijf in Nederland een zelfstandige verblijfsvergunning worden verleend onder de beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden.De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan worden verleend aan de asielgerechtigde persoon die vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd kan worden verleend aan de persoon die vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en in het bezit is van een niet-tijdelijke verblijfsvergunning. Voor de overige voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor de genoemde verblijfsvergunningen wordt verwezen naar de Vreemdelingenwet 2000. ^ [2]
  3. Onder voorbehoud van technische realisatie door DUO. ^ [3]
  4. Van Vliet (2000), Blokkendoos KSE, leergebied Sleutelvaardigheden. De Bilt: BVE-raad. ^ [4]
  5. Dalderop, K. e.a.(2002): Raamwerk Nt2. De Bilt. BVE-Raad ^ [5]
  6. UWV = Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen ^ [6]
  7. Arbo = Arbeidsomstandigheden ^ [7]
  8. AOW = Algemene ouderdomswet ^ [8]
  9. CAO = Collectieve Arbeidsovereenkomst ^ [9]
  10. Kamer van Koophandel = KvK ^ [10]
  11. CIZ = Centrum Indicatiestelling Zorg ^ [11]
  12. NAVO = Noord-Atlantische Verdragsorganisatie ^ [12]
  13. GBA = Gemeentelijke Basisadministratie ^ [13]
  14. EU = Europese Unie ^ [14]
  15. VVE = Voor- en vroegschoolse educatie ^ [15]
  16. VO = Voortgezet onderwijs ^ [16]
  17. Mbo = middelbaar beroepsonderwijs ^ [17]
  18. Hbo = hoger beroepsonderwijs ^ [18]
  19. DUO = Dienst Uitvoering Onderwijs ^ [19]