Stb. 2007, 438, datum inwerkingtreding 14-11-2007, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.
1 Onze Minister stelt ambtshalve een eenmalige rijksbijdrage vast, welke wordt verstrekt
aan een gemeente, niet zijnde een gemeente, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van
het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid.
2 De eenmalige rijksbijdrage wordt berekend met behulp van de formule: A = [ B x C ]
+ [ D x E ] + [ F x G ] + [ H x I ] – [ ( J x { K x L } ) + ( M x { N x O } ) ].
3 In de formule, genoemd in het tweede lid, wordt voorgesteld:
-
– met de letter A: de eenmalige rijksbijdrage;
-
– met de letter B: het aantal door het college in 2006 op grond van de Wet inburgering
nieuwkomers genomen beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma;
-
– met de letter C: de door Onze Minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot
een inburgeringsprogramma als bedoeld in de letter B;
-
– met de letter D: het aantal door het college in 2006 ontvangen afschriften van door
het bevoegd gezag van een instelling ingevolge de Wet inburgering nieuwkomers uitgereikte
verklaringen als bedoeld in artikel 7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,
zoals dat artikel luidde op 31 december 2006;
-
– met de letter E: de door Onze Minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot
een verklaring als bedoeld in de letter D;
-
– met de letter F: het aantal door het college in 2007 op grond van de Wet inburgering
nieuwkomers genomen beschikkingen omtrent een inburgeringsprogramma;
-
– met de letter G: de door Onze Minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot
een inburgeringsprogramma als bedoeld in de letter F;
-
– met de letter H: het aantal door het college in 2007 en 2008 ontvangen afschriften
van door het bevoegd gezag van een instelling ingevolge de Wet inburgering nieuwkomers
uitgereikte verklaringen als bedoeld in artikel 7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie
en beroepsonderwijs, zoals dat artikel luidde op 31 december 2006;
-
– met de letter I: de door Onze Minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot
een verklaring als bedoeld in de letter H;
-
– met de letter J: de door Onze Minister vast te stellen correctiefactor;
-
– met de letter K: het aantal door het college in 2006 ontvangen afschriften van door
het bevoegd gezag van een instelling uitgereikte verklaringen als bedoeld in artikel
7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals dat artikel luidde
op 31 december 2006;
-
– met de letter L: de door Onze Minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot
een verklaring als bedoeld in de letter K;
-
– met de letter M: de door Onze Minister vast te stellen correctiefactor;
-
– met de letter N: het aantal door het college in 2005 ontvangen afschriften van door
het bevoegd gezag van een instelling uitgereikte verklaringen als bedoeld in artikel
7.4.15, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals dat artikel luidde
op 31 december 2006;
-
– met de letter O: de door Onze Minister vast te stellen vergoeding met betrekking tot
een verklaring als bedoeld in de letter N.
4 Het college dient voor 1 april 2009 een schriftelijk verslag in over de activiteiten
welke met betrekking tot de inburgering van nieuwkomers in 2007 en 2008 zijn verricht.
5 Het college verstrekt de gegevens, bedoeld in het derde lid, letters B, D, F, H, K
en N, tezamen met de jaarrekening, bedoeld in artikel 186 van de Gemeentewet, welke
betrekking heeft op het jaar 2008. De jaarrekening is voorzien van een accountantsverklaring,
bedoeld in artikel 213, derde lid, van de Gemeentewet.
6 Indien Onze Minister de gegevens en de accountantsverklaring niet voor 1 september
2009 heeft ontvangen, stelt Onze Minister de hoogte van de letters B, D, F, H, K en
N in de formule, genoemd in het derde lid, vast op nul.
7 Onze Minister stelt de in het eerste lid bedoelde eenmalige rijksbijdrage vast voor
1 oktober 2009.
8 De eenmalige rijksbijdrage wordt vastgesteld onder voorbehoud van goedkeuring van
de beschikbare middelen door de begrotingswetgever en kan worden verlaagd in verband
met wijzigingen van de rijksbegroting voor het jaar waarin de eenmalige rijksbijdrage
wordt vastgesteld.
9 Het bedrag van de vastgestelde eenmalige rijksbijdrage wordt binnen zes maanden na
de vaststelling ervan aan een gemeente betaald onder verrekening met het voorschot
dat ingevolge de Wet inburgering nieuwkomers is verleend ten behoeve van het jaar
2006. Indien de vaststelling van de eenmalige rijksbijdrage of de verrekening met
het voorschot leidt tot een negatief bedrag, is Onze Minister bevoegd dat bedrag terug
te vorderen.
10 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting
van het in het vierde lid bedoelde verslag.