1. Tegenonderzoek bij ademanalyse
[Regeling vervallen per 01-10-2010]
Het op de regeling van het tegenonderzoek bij ademanalyse betrekking hebbende Besluit
van 21-2-1998, Stb. 1998 nr. 119, houdende wijziging van het Besluit alcoholonderzoeken
is op 1 april 1998 in werking getreden. Hieronder wordt nader ingegaan op het door
de politie in dezen te voeren beleid.
Artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken regelt dat dadelijk na het vernemen van het resultaat van de ademanalyse, de verdachte
kan verzoeken om een tegenonderzoek. Dit onderzoek wordt voor rekening van de verdachte
verricht in de vorm van een bloedproef – of bij medische bezwaren – een vervangende
urineproef.
De bloedproef is op dit moment als tegenonderzoek het meest doelmatig en biedt de
verdachte de meest objectieve vorm van tegenonderzoek.
De politie is niet verplicht om de verdachte op de mogelijkheid van een tegenonderzoek
te wijzen.
Indien de verdachte om een tegenonderzoek vraagt, dient dit uiteraard in het proces-verbaal
te worden vermeld.
In afwachting van het tegenonderzoek wordt de verdachte geacht zich op vrijwillige
basis in het politiebureau te bevinden. Verdachte dient zich daartoe op te houden
in een door de opsporingsambtenaar aangewezen ruimte in het politiebureau. Verlaat
verdachte zonder toestemming deze ruimte, dan wordt hij geacht afstand te hebben gedaan
van zijn recht op een tegenonderzoek, dan wel het aan zichzelf te wijten te hebben dat geen tegenonderzoek is verricht.
Verzoekt verdachte om een tegenonderzoek, dan zal de politie een arts moeten waarschuwen.
Indien de verdachte te kennen geeft zelf een arts te willen uitkiezen, dient dit verzoek
in beginsel te worden gehonoreerd. De verdachte neemt vervolgens contact op met de
arts van zijn keuze. Wel wordt de eis gesteld dat dit niet mag leiden tot onredelijke
vertraging van het onderzoek. De door de verdachte gekozen arts zal dan ook moeten
aangeven of hij naar verwachting binnen een uur aanwezig zal kunnen zijn. Kan hij
deze toezegging niet doen en blijft de verdachte bij zijn verzoek om een tegenonderzoek,
dan zal de politie van haar kant een arts waarschuwen.
In de regel zal de arts naar het politiebureau komen om daar de verdachte door middel
van een venapunctie de vereiste hoeveelheid bloed af te nemen, c.q. onder zijn toezicht
door verdachte urine af te laten staan. De desbetreffende bepalingen uit het Besluit alcoholonderzoeken en de Regeling bloed- en urine-onderzoek zijn van toepassing.
Nadrukkelijk zij er op gewezen dat artikel 15 van het Besluit alcoholonderzoeken, houdende de 1-uursregeling, onverkort van toepassing is.
Ook het verzenden van het bloedmonster (of urinemonster) dient te geschieden overeenkomstig
de geldende regels. De politie dient hierbij aan te geven dat het monster is afgenomen
in het kader van een tegenonderzoek bij ademanalyse. Dit dient de politie op de thans
in gebruik zijnde formulieren aan te tekenen.
Het onderzoek van het bloed of de urine wordt verricht door het Gerechtelijk Laboratorium
te Rijswijk. Ingevolge artikel 20 van het Besluit alcoholonderzoeken dient het resultaat van het onderzoek zo spoedig mogelijk aan de verdachte te worden
medegedeeld. De mededeling van het resultaat aan verdachte geschiedt rechtstreeks
door het Gerechtelijk Laboratorium, nu niet de politie, doch de verdachte opdrachtgever
is.
De kosten van het tegenonderzoek bij ademanalyse, te weten die van de arts, van het onderzoek door het Gerechtelijk Laboratorium en
van het bloedblok komen voor rekening van de verdachte. De verdachte dient – voordat de arts wordt gewaarschuwd – de kosten van het bloedblok
en van de arts op het politiebureau te voldoen. De kosten van het onderzoek door het
Gerechtelijk Laboratorium dienen binnen zes weken na de bloedafname aan het Gerechtelijk
Laboratorium te worden voldaan. Pas nadat ook deze kosten zijn voldaan, gaat het Gerechtelijk
Laboratorium tot het onderzoek over. Hierbij kan worden aangesloten bij het arrest
van de Hoge Raad 18-10-1983, NJ 1984, 97 waarin werd bepaald dat het resultaat van
een bloedproef voor het bewijs mocht worden gebruikt, omdat de verdachte niet tijdig
een financiële regeling had getroffen en het daardoor aan zichzelf had te wijten dat
het tegenonderzoek (bij bloedproef) niet had plaatsgevonden. De verdachte die dus
niet voldoet aan betaling van alle kosten binnen de gestelde betalingstermijn, mag
worden geacht afstand te hebben gedaan van zijn recht op een tegenonderzoek.
Aan de verdachte, die om een tegenonderzoek heeft verzocht, wordt door de politie
een brief ter hand gesteld waarin de procedure en de verplichtingen met betrekking
tot de betaling van de kosten worden vermeld (zie bijlagen 1 en 2).