Bijlage
[Regeling vervallen per 30-11-2007]
Verklaring van begrippen en toelichting
[Regeling vervallen per 30-11-2007]
1. Apparaten
[Regeling vervallen per 30-11-2007]
Er worden vier soorten apparaten onderscheiden, te weten:
-
a. apparaten die vallen onder de regelgeving betreffende de elektromagnetische compatibiliteit
(EMC) (art. 1 onder w TW); dit zijn alle elektrische en elektronische apparaten alsmede
uitrustingen en installaties, die elektrische of elektronische componenten bevatten;
-
b. randapparaten (art. 1 onder x TW): apparaten die bestemd zijn om op een openbaar telecommunicatienetwerk
te worden aangesloten (bv telefoons);
-
c. randapparaten die tevens radiozendapparaten kunnen zijn, indien zijn geschikt zijn
om op een openbaar telecommunicatienetwerk te worden aangesloten (art. 1 onder x sub
2 TW). Hieronder vallen onder meermobiele en koordloze telefoons;
-
d. radiozendapparaten (art. 1 onder ij TW): apparaten die naar hun aard bestemd zijn
voor het zenden of het zenden en ontvangen van radiocommunicatiesignalen.
Apparaten dienen te voldoen aan de voorschriften die bij nadere regelgeving worden
gesteld. Het gaat hier om voorschriften m.b.t. de elektromagnetische compatibiliteit,
de veiligheid, de interactie met en via openbare telecommunicatienetwerken, de aan
te brengen voorzieningen en een efficiënt gebruik van het frequentiespectrum (art. 10.1 TW). Deze voorschriften zijn uitgewerkt in ministeriële regelingen die voortvloeien
uit het Besluit EMC en het BRR.
De bovenvermelde categorieën apparaten overlappen elkaar. De onder a. genoemde categorie
is het grootst: alle apparaten vallen onder de regels voor EMC. Hieronder vallen naast
de onder b. tot en met d. genoemde categorieën, ook bijvoorbeeld huishoudelijke elektrische
apparaten, halogeen lampen en elektrisch gereedschap.
Tot 8 april 2000 gold voor radiozendapparaten een systeem van typetoelatingen, waarbij
vooraf door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat gecontroleerd werd of het apparaat
voldeed aan de technische eisen. Dit systeem van typetoelatingen is met de inwerkingtreding
van het BRR per 8 april 2000 komen te vervallen. De fabrikant / importeur geeft zelf aan dat
zijn apparaat voldoet aan de (technische) eisen. De controle van apparatuur door de
overheid vindt achteraf plaats. Indien uit zo’n controle blijkt dat het apparaat niet
voldoet aan de eisen kan er bestuursrechtelijk of strafrechtelijk worden ingegrepen.
Ingevolge de overgangsbepalingen van het BRR was het mogelijk tot 8 april 2001 om apparaten in de handel te brengen overeenkomstig
het (oude) regime van typetoelatingen.
2. Certificering
[Regeling vervallen per 30-11-2007]
Artikel 10.2 TW is de wettelijke basis voor een systeem van certificaten dat is uitgewerkt in het
Besluit EMC en het BRR. Apparaten die in de handel worden gebracht en verhandeld dienen voorzien te zijn
van het CE-merkteken, waarmee wordt aangegeven dat het apparaat voldoet aan de eisen.
Daarnaast zijn er regels gesteld over de (technische) documentatie behorende bij het
apparaat alsmede de informatie die met het apparaat vergezeld moet gaan.
3. Handel (in de handel brengen of verhandelen)
[Regeling vervallen per 30-11-2007]
Op grond van artikel 10.5, eerste lid TW is het verboden apparaten in de handel te brengen die niet voldoen aan de voorschriften
van art. 10.1 en 10.2 TW. Dit verbod is gericht tot fabrikanten / importeurs. Zij dienen zich ervan te vergewissen
dat de apparaten voldoen aan de (soms technisch gedetailleerde) voorschriften. Het
tweede lid van art. 10.5 TW verbiedt het verhandelen van apparaten indien de vereiste documenten en markering
niet aanwezig zijn. Dit verbod is gericht tot de (detail)handel. Anders dan de fabrikant/importeur
kunnen zij immers niet beoordelen of de aan hen geleverde apparaten voldoen aan de
technische voorschriften. Namens de Minister van Verkeer en Waterstaat controleert
de Inspectie Verkeer en Waterstaat, divisie Telecom, steekproefsgewijs of de in Nederland
in de handel gebrachte en te verhandelen apparaten voldoen aan deze eisen.
Strafbaarstelling: artikel 10.5 TW is als een economisch delict aangewezen in artikel 1, onder 1 WED.
4. Verkoopverbod
[Regeling vervallen per 30-11-2007]
De Minister van Verkeer en Waterstaat kan een verkoopverbod afkondigen als een in
de handel zijnd apparaat niet voldoet aan de eisen (art. 15 Besluit EMC 2001 en art. 19 BRR).
5. Aansluiten
[Regeling vervallen per 30-11-2007]
Indien bij randapparaten de in artikel 10.2 TW voorgeschreven markering ontbreekt is het – naast het verbod tot verhandelen – tevens
verboden om deze aan te sluiten op een openbaar telecommunicatienetwerk (art. 10.12 TW)
Strafbaarstelling: artikel 10.2 TW is als een economisch delict aangewezen in art. 1, onder 4 WED.
6. Aanleg en gebruik van radiozendapparaten
[Regeling vervallen per 30-11-2007]
In de Wtv was het bezit van een radiozendapparaat gekoppeld aan de machtiging voor
de aanleg, aanwezigheid en het gebruik van zendinrichtingen. In de TW komt een dergelijke machtiging niet meer voor. Daarvoor in de plaats wordt een vergunning
voor het gebruik van frequentieruimte afgegeven waarin is aangegeven welke zenders
mogen worden gebruikt. De redactie van artikel 10.16 TW leidde tot onduidelijkheden en interpretatieverschillen bij de handhaving. De wetgever
heeft met de recente wetswijziging van dit artikel (Stb. 2001, 658) een nadere precisering
gegeven met betrekking tot dit verbod. De Memorie van Toelichting zegt hierover: ‘Het
“aangelegd aanwezig hebben” dient ruim te worden geïnterpreteerd. Daarbij moet bijvoorbeeld
worden gedacht aan de situatie waarbij in de omgeving van het radiozendapparaat een
geschikte antenne aanwezig is of andere hulpmiddelen die noodzakelijk zijn om het
radiozendapparaat met een betrekkelijk simpele handeling in gebruik te nemen. De intentie
van de houder is er dan immers op gericht om het apparaat te gebruiken. Van “aangelegd
aanwezig hebben”, zal in feite alleen dan geen sprake zijn, indien het apparaat in
verpakte toestand aanwezig is of uit andere omstandigheden blijkt of kan worden aangetoond
dat de intentie van gebruik niet aanwezig is.’ Overtredingen van dit artikel zijn
te onderscheiden in drie categorieën. De richtlijn strafvordering TW geeft per categorie een basisdelict aan.
Categorie I: illegale omroepzenders; de aanleg of het gebruik van radiozendapparaten is hier
strafbaar; veelal gaat het om zelfbouwapparaten die niet aan de (technische) eisen
voldoen.
Categorie II: radiozendapparaten die op een verkeerde frequentie werken en/of een onjuist vermogen
hebben.
Het betreft hier apparaten waarvoor in beginsel geen vergunning voor frequentieruimte
is vereist, mits aan de technische eisen wordt voldaan. Zij vallen dan onder de uitzonderingsbepaling van artikel 3.4 TW. Indien een apparaat niet (meer) voldoet aan de technische eisen is artikel 3.4 TW niet meer van toepassing. De consequentie is dat het apparaat dan wel onder het vergunningvereiste
als bedoeld in artikel 10.16, eerste lid TW valt. Onder deze categorie vallen o.a. koordloze of mobiele telefoons, draadloze
microfoons, babyfoons, apparaten met modelbesturing, gemodificeerde MARC-apparatuur
en 27 MHz-apparatuur.
Categorie III: gebruik en/of aanleg van radiozendapparaten – niet zijnde omroepzenders –waarvoor
een vergunning is vereist en die overigens wel op de goede frequentie werken. Het
betreft hier bijvoorbeeld marifoons, mobilofoons of portofoons zonder dat de houder
in het bezit is van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte ex art. 3.3, eerste lid TW.
In de voorschriften en beperkingen van de vergunning voor frequentieruimte is doorgaans
opgenomen welke radiozendapparaten mogen worden gebruikt. Indien een ánder radiozendapparaat
is aangelegd of wordt gebruikt, dan wordt dat gelijkgesteld met de aanleg of het gebruik
zonder vergunning. Strafbaarstelling: artikelen 3.3, eerste lid en 10.16, eerste lid TW zijn als economisch delict aangewezen in artikel 1, onder 1 WED.