U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
[Regeling vervallen per 01-08-2008.]Geraadpleegd op 03-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-06-2007 en zichtdatum 21-11-2024. Geldend van 01-04-2003 t/m 31-07-2008
Aanwijzing huiselijk geweld
[Regeling vervallen per 01-08-2008]
Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer wordt gepleegd. Hieronder vallen lichamelijke en seksuele geweldpleging, belaging en bedreiging (al dan niet door middel van, of gepaard gaand met, beschadiging van goederen in en om het huis). Zie bijlage 1 voor een overzicht van toepasbare strafbepalingen. Als verdachten van huiselijk geweld kunnen worden aangemerkt: (ex-)-partners, gezins- en familieleden en huisvrienden. Verdachten en slachtoffers kunnen mannen en vrouwen zijn, en kunnen kind of volwassene (waaronder ouderen) zijn.
De term ‘daderhulpverlening’ omvat in deze aanwijzing behandeling van, en trainingen en cursussen voor daders.
Huiselijk geweld betreft (ernstige) strafbare feiten. Uit diverse landelijke onderzoeken blijkt dat huiselijk geweld op grote schaal voorkomt. Slechts in een gering aantal gevallen wordt aangifte gedaanIn 1997 in naar schatting 6% van de gevallen, zie T. van Dijk c.s., Huiselijk geweld, aard, omvang en hulpverlening, Intomart, Den Haag.. Een deel van de slachtoffers durft geen aangifte te doen, of verkeert in de veronderstelling dat politie en justitie daar geen gevolg aan zullen geven.
Een kenmerk van huiselijk geweld is de omstandigheid dat dader en slachtoffer (waaronder het minderjarige slachtoffer) vaak desondanks – en soms noodgedwongen – deel blijven uitmaken van elkaars leefomgeving. Hiermee hangt samen dat huiselijk geweld vaak een stelselmatig karakter heeft en er een hoog recidiverisico is.
Kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld ondervinden daarvan veelal schadelijke gevolgen.
Deze aspecten vragen om een specifieke strafrechtelijke aanpak. In de kabinetsnota ‘Privé geweld, publieke zaak’ van april 2002 wordt een integrale aanpak onder regie van de gemeente bepleit om huiselijk geweld beter te kunnen bestrijden. Deze aanwijzing vloeit mede voort uit de beleidslijn die met de kabinetsnota is ingezet.
Het doel van deze aanwijzing is het bewerkstelligen van een effectiever optreden van politie en Openbaar Ministerie (OM) in reactie op huiselijk geweld teneinde bij te dragen aan:
• het acuut stoppen van huiselijk geweld,
• het voorkomen van recidive door middel van gerichte interventies,
• het herstellen van de geschonden norm,
• het vergroten van de aangiftebereidheid van slachtoffers. Het optreden van politie en OM dient mede ter behartiging van de belangen van het slachtoffer en de eventuele kinderen die getuige zijn van het geweld.
Voor een effectief optreden van politie en OM is – gelet op het recidiverisico – ten eerste een voortvarende aanpak van groot belang. Ten tweede is het noodzakelijk dat daderhulpverlening in beginsel in een zo vroeg mogelijk stadium geïntegreerd wordt in de strafrechtelijke aanpak van huiselijk geweld. De reclassering is de noodzakelijke verbindingsschakel tussen OM en daderhulpverlening. De strafrechtelijke reactie fungeert als ‘stok achter de deur’ voor de dader om deze hulpverlening aan te vangen en te voltooien. Daderhulpverlening moet onder meer gericht zijn op herstel van de ontstane normvervaging bij de dader en het aanleren van methodieken ter voorkoming van recidive.
Voorts is van belang dat het slachtoffer adequaat wordt geïnformeerd over het verloop van de procedure conform de Aanwijzing slachtofferzorg.
Hoewel in het kader van een OM-aanwijzing geen regels voor reclassering en daderhulpverleningsinstellingen kunnen worden gesteld, zijn in deze aanwijzing in afstemming met de reclassering wel enkele hoofdlijnen voor de te volgen werkmethode opgenomen, gebaseerd op bestaande landelijke taken en bevoegdheden van de reclassering. De realisering van de beschreven inzet van de reclassering is overigens slechts mogelijk voor zover passend binnen haar productie-afspraken met het ministerie van Justitie, en in afstemming met de lokale ketenpartners (zie ook onder ‘randvoorwaarden’).
In de praktijk is geregeld gebleken dat de specifieke positie van minderjarige slachtoffers van huiselijk geweld onvoldoende onderkend wordt. Gezien de grotere beschermwaardigheid van minderjarigen dienen politie en OM bij de opsporing en vervolging van huiselijk geweld jegens minderjarigen rekening te houden met de volgende verschillen ten opzichte van meerderjarige slachtoffers:
1. de verschillen in juridische uitgangssituatie (de positie bij het zelf doen van aangifte versus aangifte doen namens het slachtoffer),
2. de dubbele afhankelijkheidsrelatie van minderjarigen (wettelijk en sociaal) tegenover de vaak enkelvoudige afhankelijkheidsrelatie van meerderjarige slachtoffers (alleen sociaal),
3. de diagnostische (on)mogelijkheden bij medisch onderzoek naar letsel.
Deze aanwijzing stelt regels omtrent de opsporing en vervolging van huiselijk geweld. Daarbij worden randvoorwaarden geformuleerd voor o.a. de invulling van lokale samenwerking tussen politie, OM en reclassering.
Voor de verwezenlijking van een voortvarende, geïntegreerde strafrechtelijke aanpak is nauwe samenwerking met politie, reclassering en daderhulpverleningsinstellingen vereist. Daartoe dienen binnen een jaar na inwerkingtreding van deze aanwijzing in elk arrondissement schriftelijke werkafspraken te zijn gemaakt tussen instantie-(s) voor daderhulpverlening, reclassering, politie en OM (zie verder onder ‘Arrondissementale contactfunctionaris’)Achtergrondinformatie over de lokale aanpak van huiselijk geweld is te vinden in de eerdergenoemde kabinetsnota Privé geweld – publieke zaak van april 2002 (p. 15) en de daarbij behorende bijlage Model handelingsprotocol & randvoorwaarden zorgprogramma’s (m.n. p. 11 e.v.)..
Bij elk arrondissementsparket wordt door de parketleiding een contactfunctionaris aangewezen voor het (opstarten van het) beleid inzake de aanpak van huiselijk geweldzaken. Dit dient een officier van justitie te zijn, eventueel met ondersteuning. De gemandateerde functionaris heeft de volgende taken, waarvoor de parketleiding eindverantwoordelijkheid draagt:
• Het in samenwerking met de reclassering inventariseren van de mogelijkheden van daderhulpverlening in (of buiten) het arrondissement. Daar waar een tekort aan mogelijkheden tot daderhulpverlening wordt geconstateerd, wordt met de reclassering en instellingen op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg gezocht naar de totstandkoming van een toereikend aanbod.
• Het binnen een jaar na inwerkingtreding van deze aanwijzing maken en schriftelijk vastleggen van werkafspraken (inclusief termijnen) met instantie(s) voor daderhulpverlening, reclassering en politie (nader te noemen de ‘samenwerkingspartners’) met betrekking tot de integratie van daderhulpverlening in de strafrechtelijke aanpak van huiselijk geweld in het arrondissement.
• In elke fase van de procedure dient het slachtoffer van tevoren geïnformeerd te worden over het tijdstip waarop en de voorwaarden waaronder de verdachte in vrijheid wordt gesteld. De contactfunctionaris maakt hierover ten behoeve van alle huiselijk geweld-zaken lokale afspraken met politie en rechters-commissarissen.
• Het instellen van c.q. deelnemen aan een stuurgroep bestaande uit afgevaardigden van de samenwerkingspartners voor het begeleiden van de uitvoering van de hiervoor genoemde lokale afspraken.
• Het toezien op een uniforme en parketbrede voortvarende afdoening van zaken van huiselijk geweld, conform deze aanwijzing.
• Het onderhouden van contacten met de gemeente over het onder haar regie gevoerde integrale beleid inzake de aanpak van huiselijk geweld, het signaleren van relevante ontwikkelingen en het inbrengen van eventuele knelpunten in het driehoeksoverleg.
Bij het voortduren van huiselijk geweld zijn speciale mechanismen aan de orde. Daarnaast kunnen er specifieke aspecten gerelateerd zijn aan huiselijk geweld onder allochtonen. Korps- en parketleiding dienen erop toe te zien dat hierover een adequaat kennisniveau bestaat onder medewerkers die belast zijn met de afdoening van huiselijk geweld-zakenHierbij wordt verwezen naar bijvoorbeeld kortdurende opleidingen zoals die reeds bestaan in verschillende politieregio’s, en naar de cursus zoals die (binnenkort) wordt aangeboden door de SSR..
Het als zodanig registreren en ‘oormerken’ van huiselijk geweld-zaken is van belang voor het in voorkomende gevallen kunnen aantonen van de stelselmatigheid van het geweld. Tevens dient oormerken voor het verwijzen naar het van toepassing zijn van een overeengekomen aanpak van huiselijk geweld-zaken. De politie zorgt voor een eenduidige registratie van huiselijk geweld-zaken, en levert deze zaken geoormerkt aan bij het OM. Het OM registreert de zaken als huiselijk geweld-zaken via de evenementenindicator in COMPAS. Wanneer het OM in een huiselijk geweld-zaak een reclasseringsrapport aanvraagt, oormerkt het de aanvraag.
De politie houdt de verdachte terstond aan indien sprake is van een redelijk vermoeden van schuld bij een heterdaadsituatie. De politie bekijkt (de omgeving van) het huis als een ‘plaats delict’ en noteert de situatie. Er wordt – met toestemming van het slachtoffer – zoveel mogelijk geprobeerd lichamelijk letsel en vernielingen fotografisch vast te leggen. De gegevens worden in een als ‘huiselijk geweld’ geoormerkt dossier gevoegd.
In geval van constatering buiten heterdaad wordt de verdachte, indien sprake is van een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan en toestemming is gekregen van de officier van justitie, zo spoedig mogelijk aangehouden. Wanneer voor het (de) geconstateerde feit(en) geen voorlopige hechtenis is toegestaan, wordt de verdachte ontboden op het politiebureau.
Bij kennisneming van huiselijk geweld informeert de politie het slachtoffer over het strafproces, en beweegt de politie het slachtoffer zoveel mogelijk tot het doen van aangifte. Een slachtoffer van huiselijk geweld wordt door de politie zoveel mogelijk doorverwezen naar gespecialiseerde hulpverleningsinstellingen.
Bij het opmaken van een proces-verbaal wordt de checklist uit bijlage 2 gehanteerd. Bovendien laat de politie het slachtoffer in de aangifte met redenen omkleed aangeven of het de wens heeft dat een straat- of contactverbod wordt opgelegd aan de verdachte (het is afhankelijk van het oordeel van de rechter of een dergelijk verbod wordt opgelegd als bijzondere voorwaarde bij schorsing van de voorlopige hechtenis of bij een voorwaardelijke straf).
Wanneer sprake is van zedenproblematiek zijn de Aanwijzing bejegening slachtoffers van zedendelicten en de Aanwijzing opsporing seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties onverkort van toepassing.
De politie ziet erop toe dat de adresgegevens van een slachtoffer desgewenst niet in het proces-verbaal worden vermeld (b.v. in de situatie dat het slachtoffer in een instelling voor opvang verblijft). De politie zorgt in die gevallen voor vermelding van een postadres voor het slachtoffer.
Alle aangiften van huiselijk geweld worden onverwijld ter beoordeling voorgelegd aan een hulpofficier van justitie.
Het verhoor van de verdachte wordt toegespitst op de data, tijdstippen en locaties waar de precies benoemde strafbare feiten zouden hebben plaatsgevonden, mede ter verkrijging van inzicht in de stelselmatigheid van het huiselijk geweld. Hierbij komen alle elementen uit de aangifte en/of de verklaring van het slachtoffer en/of getuigen aan bod. In het proces-verbaal van verhoor wordt de eventuele bereidheid van de verdachte vermeld om deel te nemen aan daderhulpverlening.
Inverzekeringstelling van de verdachte wordt door de politie onverwijld gemeld aan de reclassering. Om de reclassering te attenderen op de wenselijkheid van het verlenen van vroeghulp aan de verdachte, dient de politie de melding te oormerken als huiselijk geweld-zaak. Tijdens de inverzekeringstelling voert de hulpofficier overleg met de piketofficier van justitie over de vraag of de verdachte moet worden voorgeleid aan de RC, of moet worden heengezonden met een dagvaarding.
Na ontvangst van een melding inverzekeringstelling verricht de reclassering – voor zover mogelijk – vroeghulp op het politiebureau of in het huis van bewaring. Tijdens een vroeghulpbezoek wordt (globaal) de mogelijkheid tot daderhulpverlening onderzocht, alsmede de vraag of de verdachte in aanmerking komt voor het starten van begeleiding vanuit de reclassering.
Indien de verdachte bereid is verdere medewerking te verlenen, worden de bevindingen uit het vroeghulpbezoek en een daarop gebaseerd voorlopig plan van aanpak – wanneer de verdachte schriftelijk heeft verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben – gerapporteerd aan het OM en/of de RC in een vroeghulpinterventierapport.
Uitgangspunt is dat in zaken van huiselijk geweld waarvan de politie kennis krijgt, aangifte wordt gedaan door het slachtoffer. Indien een slachtoffer in een later stadium aangeeft de aangifte te willen intrekken, moet worden uitgelegd dat dit juridisch niet mogelijk is, maar dat het slachtoffer wel een brief aan de officier van justitie kan schrijven met de eigen mening over de wenselijkheid van strafvervolging. Ook wanneer het slachtoffer in een dergelijke brief de aangifte nuanceert of aangeeft niet te willen dat de verdachte wordt gestraft, blijft vervolging in beginsel geïndiceerd.
Bij klachtdelicten kan de klacht op grond van artikel 67 Wetboek van Strafrecht binnen 8 dagen worden ingetrokken, wat leidt tot het vervallen van de bevoegdheid tot opsporing en vervolging.
Wanneer naar aanleiding van een aangifte of een klacht sprake is van een bewijsbaar strafbaar feit vindt in beginsel vervolging plaats en wordt het ‘sepot beperkte kring’ niet toegepast.
De mogelijkheid van een voorwaardelijk sepot bestaat in bewijsbare zaken van relatief geringe ernst, waarbij op grond van het reclasseringsrapport de bijzondere voorwaarde kan worden opgelegd van (verdere) deelname aan hulpverlening en/of begeleiding door de reclassering. In dergelijke huiselijk geweld-zaken is de keuze voor een ‘kaal’ sepot of een transactie minder gewenst gezien het uitgangspunt van integratie van daderhulpverlening in de strafrechtelijke aanpak.
Wanneer het slachtoffer uitdrukkelijk aangeeft geen aangifte te willen doen, wordt zoveel mogelijk bewijs verzameld ten behoeve van een eventuele ambtshalve vervolging. Vervolgens moet in beginsel ambtshalve vervolgd worden als sprake is van een bewijsbaar strafbaar feit dat aan één of meer van de volgende criteria voldoet:
• de geestelijke en/of lichamelijke integriteit van het slachtoffer is/wordt ernstig bedreigd, gelet op de aard van het letsel (in ieder geval bij zwaar lichamelijk letsel) en/of de frequentie (stelselmatigheid) van het geweld, en/of
• het slachtoffer bevindt zich evident in een afhankelijkheidspositie waardoor hij/zij zich niet kan – of meent te kunnen – onttrekken aan de invloedssfeer van de verdachte. Minderjarige slachtoffers verkeren altijd in een evidente afhankelijkheidspositie. Voorts kan sprake zijn van afhankelijkheid op het gebied van inkomen, taal, verblijfsstatus, zorg en/of huisvesting, psychische afhankelijkheid, of afhankelijkheid om redenen van godsdienstige of culturele aard.
Uitsluitend in die gevallen waarin het slachtoffer uitdrukkelijk geen aangifte wil doen en er onvoldoende grond bestaat de verdachte ambtshalve te vervolgen, kan de politie in het kader van haar taak ex artikel 2 Politiewet een gesprek aangaan met de verdachte en het slachtoffer om beiden te attenderen op hulpverleningsmogelijkheden. Het is gewenst dat de weergave van een dergelijk gesprek geregistreerd wordt ten behoeve van de dossiervorming in huiselijk geweld-zaken.
Indien een verdachte in verzekering is gesteld neemt de hulpofficier van justitie contact op met de (piket)officier van justitie teneinde de (verdere) aanpak van de zaak te bespreken. De (piket)officier van justitie verifieert of sprake is van huiselijk geweld. Wanneer de (piket)officier van mening is dat heenzending kan plaatsvinden, ziet deze erop toe dat een reclasseringsrapport wordt aangevraagd met het verzoek te beoordelen of de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een daderhulpverleningsvorm (training, cursus of behandeling) – en zo ja daartoe een intake te arrangeren –, of dat de verdachte in aanmerking komt voor een ander gericht (reclasserings)begeleidingstraject. De aanvraag wordt door het OM geoormerkt als betrekking hebbend op een huiselijk geweld-zaak.
Tevens ziet de (piket)officier van justitie toe op uitreiking van een dagvaarding aan de verdachte voor een (politierechter)zitting. Wanneer de (piket)officier van justitie van oordeel is dat de verdachte moet worden voorgeleid aan de RC, ziet de (piket)officier erop toe dat een geoormerkt reclasseringsrapport wordt aangevraagd (zie hiervoor voor de elementen van deze aanvraag). Vervolgens ziet de (piket)officier erop toe dat zowel de raadsman van de verdachte als de RC ten tijde van de voorgeleiding beschikken over een copie van de aanvraag reclasseringsrapport.
In geval van 6-uurszaken of heenzendingen na inverzekeringstelling benadert de politie een parketsecretaris die gemandateerd is tot het beslissen over dagvaarding. Deze parketsecretaris vergewist zich ervan of de zaak is beoordeeld door een hulpofficier van justitie en – in geval van inverzekeringstelling – besproken is met de (piket)officier van justitie. De parket-secretaris beoordeelt de zaak op bewijsbaarheid en het dossier op volledigheid.
In iedere zaak die voor dagvaarding in aanmerking komt, vraagt de parketsecretaris een geoormerkt reclasseringsrapport aan met het verzoek te beoordelen of de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een daderhulpverleningsvorm – en zo ja daartoe een intake te arrangeren –, of dat de verdachte in aanmerking komt voor een ander gericht (reclasserings)begeleidingstraject.
De gemandateerde parketsecretaris laat een dagvaarding uitreiken aan de verdachte voor een (politierechter)zitting binnen een termijn van drie maanden.
Indien (nog) geen reclasseringsrapport beschikbaar is met een beschrijving van het eventuele hulpverleningsaanbod aan de verdachte, verzet het OM zich tegen schorsing van de voorlopige hechtenis.
Als schorsing van de voorlopige hechtenis geïndiceerd is, bevordert het OM zoveel mogelijk de het opleggen van bijzondere voorwaarden, zoals deelname aan daderhulpverlening of reclasseringsbegeleiding en/of een straat- of contactverbod. Het OM ziet erop toe dat het slachtoffer tijdig van de beslissing van de RC op de hoogte wordt gesteld.
Na schorsing van de voorlopige hechtenis ziet de officier erop toe dat de zaak binnen zes maanden op zitting wordt aangebracht.
Bij wetenschap van overtreding door de verdachte van de bijzondere voorwaarden die gesteld zijn in de beschikking tot schorsing van de voorlopige hechtenis, berichten politie of reclassering onverwijld de piketofficier van justitie. In die gevallen beveelt het OM de aanhouding van de verdachte (op grond van artikel 84 Wetboek van Strafvordering). Vervolgens vordert het OM de opheffing van de schorsing bij de rechtbank.
Op aanvraag van het OM wordt door de reclassering in het kader van de afhandeling van de strafzaak een voorlichtingsrapport opgesteld (wanneer de verdachte schriftelijk heeft verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben). Daarin wordt verslag gedaan van de stand van zaken en wordt inzicht gegeven in het (nog) te doorlopen hulpverlenings- of begeleidingstraject. Er wordt voorts een gericht strafadvies afgegeven, waarbij wordt ingegaan op de mogelijk te stellen bijzondere voorwaarden.
Het slachtoffer wordt conform de Aanwijzing slachtofferzorg op de hoogte gesteld van het verloop van de procedure. Ernstige gevallen van huiselijk geweld vallen onder de in de Aanwijzing slachtofferzorg genoemde categorie delicten waarin het slachtoffer schriftelijk door het OM wordt gevraagd of het behoefte heeft aan een gesprek met de behandelend officier van justitie voorafgaand aan de behandeling ter zitting.
In die zaken waarin door de gemandateerde parketsecretaris reeds een dagvaarding is uitgereikt gaat de officier na of de (geringe) ernst van het feit en/of de inhoud van het reclasseringsrapport aanleiding geven de zaak in te trekken en voorwaardelijk te seponeren met een proeftijd. Als bijzondere voorwaarde kan daarbij worden gesteld dat verdachte deelneemt aan een hulpverleningsvorm of reclasseringsbegeleiding en/of zich houdt aan een straat- of contactverbod.
Indien de verdachte reeds is begonnen aan een training, cursus of behandeling, of bereid is daaraan mee te werken, kan een (deels) voorwaardelijke straf worden geëist met een proeftijd en de bijzondere voorwaarde van (verdere) deelname aan de hulpverleningsvorm en/of begeleiding door de reclassering. Tevens kan gevorderd worden dat de verdachte zich moet houden aan een straat- of contactverbod.
Wanneer gebleken is dat de verdachte niet in aanmerking komt voor daderhulpverlening richt het OM zich alleen op de normhandhaving en is het vorderen van een zwaardere vrijheidsstraf geïndiceerd.
In huiselijk geweld-zaken tussen samenlevende partners is het eisen van een geldboete ongewenst, omdat daarmee tevens het slachtoffer wordt getroffen. In andere gevallen is het eisen van een geldboete wel een optie.
Indien bij een uitspraak een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden is opgelegd, oefent de reclassering toezicht uit op de naleving daarvan. Daarnaast kan de reclassering aanwijzingen geven ten behoeve van het gedrag die de reïntegratie en de beperking van de recidive ten goede komen. Bij overtreding van de voorwaarden en/of na afloop van de gestelde termijn van toezicht, wordt door de reclassering schriftelijk gerapporteerd aan het OM.
Indien blijkt dat door de verdachte niet is voldaan aan de bijzondere voorwaarde(n), wordt de zaak onverwijld op zitting aangebracht voor inhoudelijke behandeling (bij voorwaardelijk sepot) of voor tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van de straf (bij een voorwaardelijke straf).
Het OM koppelt de beslissing om al dan niet te vervolgen terug aan de politie, die dit in het eigen dossier verwerkt.
De in deze aanwijzing vervatte beleidsregels hebben onmiddellijke gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.
Dit overzicht is niet limitatief.
Delicten uit het Wetboek van Strafrecht waarbij voorlopige hechtenis mogelijk is:
• art. 300 lid 2: mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend
• art. 302 (jo 45): (poging tot) zware mishandeling
• art. 303: zware mishandeling met voorbedachte rade
• art. 304: betrekking hebbend op art. 300 t/m 303 indien begaan jegens vader, moeder, echtegeno(o)t(e) of kind, of door toediening van voor de gezondheid schadelijke stoffen
• art. 242 (jo 45): (poging tot) verkrachting
• art. 243: gemeenschap met een bewusteloze of onmachtige
• art. 246: feitelijke aanranding der eerbaarheid
• art. 257: iemand tot wiens onderhoud verdachte verplicht is in hulpeloze toestand brengen of laten, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend
• art. 282: wederrechtelijke vrijheidsberoving, al dan niet zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend
• art. 285: bedreiging
• art. 285b: belaging (klachtdelict)
Delicten uit het Wetboek van Strafrecht waarbij geen voorlopige hechtenis mogelijk is:
• art. 300: mishandeling (inclusief verzwarende omstandigheden ex art. 304)
• art. 138: huisvredebreuk
• art. 350: beschadiging goederen; hierbij zijn op grond van art. 353 de vervolgingsuitsluitingsgrond (bij echtgenoten die niet van tafel en bed of goederen zijn gescheiden) en het klachtvereiste (bij van tafel en bed of goederen gescheiden echtgenoten) ex art. 316 van toepassing.
• art. 255: iemand tot wiens onderhoud verdachte is verplicht in hulpeloze toestand brengen of laten
• art. 284: dwang
In het proces-verbaal van aangifte worden (beschrijvingen) vermeld (van):
• De wijze waarop de relatie is ontstaan en het moment waarop en de aanleiding waardoor geweld in de relatie ontstond.
• Eventueel alcohol en/of drugsgebruik door de verdachte.
• Eventueel thuiswonende kinderen.
• De financiële situatie.
• Het eerste huiselijk geweldsincident, een geweldsincident dat typerend is voor de wijze van mishandelen, het meest ernstige geweldsincident en het laatste geweldsincident. Deze feiten moeten met data, tijd en plaats worden aangeduid om inzicht te kunnen geven in de aard en het patroon van het huiselijk geweld. Andere gepleegde delicten worden daar naar tijd tussen geplaatst. Alle voorkomende elementen van de delicten moeten worden omschreven.
• Eventuele getuigenverklaringen over het geweldsincident en/of het daardoor ontstane letsel.
• De mate van angst bij het slachtoffer voor herhaling van het huiselijk geweld.
• De ideeën van het slachtoffer over diens toekomstige contact met de verdachte.
• De eventuele expliciete overweging van het slachtoffer dat hij/zij aangifte doet omdat hij/zij wil dat de dader wordt gestraft.
• De eventuele wens van het slachtoffer tot het opleggen van een straat- of contactverbod aan de verdachte. Daarbij wordt met redenen omkleed wat de indicatoren voor herhaling van het plegen van huiselijk geweld jegens het slachtoffer zijn (b.v. het aantal meldingen, levensgevaar, belaging of onberekenbaar gedrag).
Indien beschikbaar worden bij het proces-verbaal van aangifte gevoegd:
• foto’s van lichamelijk letsel en eventuele beschadigingen in en om het huis,
• een letselbeschrijving en/of medische verklaring over het letsel,
• processen-verbaal ter zake van eerdere waarnemingen van huiselijk geweld in dezelfde huiselijke kring (ter onderbouwing van een vermeend stelselmatig karakter van het geweld)
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Aanwijzing huiselijk geweld", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.