Regeling LNV-subsidies

[Regeling vervallen per 01-01-2016.]
Geraadpleegd op 16-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2010.
Geldend van 01-01-2010 t/m 03-01-2010

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 februari 2007, nr. TRCJZ/2007/388, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Regeling LNV-subsidies)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10);

verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 277);

verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van verordening (EG) nr. 70/2001 (PbEU L 358);

– de artikelen 2, 4 en 7 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • bancair aansprakelijk vermogen:

    • a. het eigen vermogen van de onderneming van de aanvrager;

    • b. zekerheidsstelling door derden ten behoeve van de onderneming van de aanvrager, en

    • c. vermogensbestanddelen van de aanvrager privé, bestaande uit:

      • 1. bij eenmanszaken, vennootschappen onder firma en maatschappen: privé-bezittingen;

      • 2. bij besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid of naamloze vennootschappen: privé-bezittingen voor zover deze door zekerheidsstelling ten behoeve van de kredietinstelling zijn verbonden;

      • 3. achtergestelde leningen.

  • Dienst Regelingen: Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • EG-maatregel: verordening, richtlijn of beschikking als bedoeld in artikel 249 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

  • kredietinstelling: bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht;

  • lening: door een kredietinstelling verstrekte geldlening, niet zijnde een rekening-courantkrediet;

  • liquiditeitstoename: som van het bedrijfsresultaat, de afschrijving en de privé-toevoegingen verminderd met de aflossingen, de privé-onttrekkingen en de vervangingsinvesteringen;.

  • landbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van landbouwproducten plaatsvindt;

  • landbouwproducten: producten als bedoeld in bijlage I bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met uitzondering van de producten genoemd in hoofdstuk 3 van die bijlage;

  • landbouwsector: gehele complex van landbouwondernemingen, landbouwproducten verwerkende ondernemingen en aan de landbouw gerelateerde afzet, handel, dienstverlening, logistiek, en toeleverende industrie;

  • Minister: Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • plattelandsontwikkelingsprogramma: plattelandsontwikkelingsprogramma als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005, van Nederland;

  • probleemgebied: gebied zoals aangewezen in bijlage 2 bij maatregelfiche 212 van het plattelandsontwikkelingsprogramma;

  • project: geheel van activiteiten gericht op concrete resultaten ter verwezenlijking van de in deze regeling omschreven subsidiedoelstellingen;

  • verordening (EG) nr. 1698/2005: verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie van 20 september 2005 inzake steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 277);

  • verordening (EG) nr. 1857/2006: verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001;

  • verordening (EG) nr. 800/2008: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (‘de algemene groepsvrijstellingsverordening’) (PbEU L 214);

  • visserijproducten: producten, genoemd in hoofdstuk 3 van bijlage I bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

  • visserijsector: gehele complex van ondernemingen, gericht op de vangst of de primaire productie van visserijproducten, visserijproducten verwerkende ondernemingen en aan de visserij gerelateerde afzet, handel, dienstverlening, logistiek, en toeleverende industrie.

Artikel 1:2. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Op grond van deze regeling kan op aanvraag door de Minister subsidie worden verstrekt voor de uitvoering van activiteiten in Nederland die bijdragen aan:

    • a. de verbetering van het concurrentievermogen van de landbouwsector, bosbouwsector of visserijsector;

    • b. het behoud of de verbetering van de natuur en het landelijk en cultureel erfgoed, de ontwikkeling van landschapskwaliteit dan wel bevordering van kennis en deskundigheid op het gebied van de recreatie, of

    • c. een duurzame exploitatie van de levende aquatische rijkdommen en een duurzame aquacultuur;

    • d. het landbouwonderwijs en onderzoek op het terrein van de landbouw, de bosbouw, de natuur, het landschap, de visserij en de openluchtrecreatie.

  • 2 Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor activiteiten die zijn aangevangen op of na de subsidieverlening.

Artikel 1:3. Openstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Op grond van deze regeling kan uitsluitend subsidie worden verstrekt indien de Minister de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2 De Minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.

  • 3 De Minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.

  • 4 De Minister maakt een besluit als bedoeld in dit artikel bekend in de Staatscourant.

Artikel 1:4. Toebedeling beschikbaar bedrag naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt aanvragen tot subsidieverlening die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend, waarbij een aanvraag hoger wordt gerangschikt naarmate de activiteit waarop deze betrekking heeft naar het oordeel van de Minister een grotere bijdrage levert aan de doelstelling van de subsidie.

  • 2 Volgens de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 3 De Minister kan één of meer beoordelingscommissies instellen die tot taak hebben aanvragen overeenkomstig het tweede lid te beoordelen en hierover advies uit te brengen aan de Minister.

Artikel 1:5. Toebedeling beschikbaar bedrag door loting

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 1:4 is het onderhavige artikel van toepassing, ingeval dit in deze regeling van toepassing is verklaard.

  • 2 De Minister rangschikt aanvragen tot subsidieverlening die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend door loting.

  • 3 Volgens de rangschikking, bedoeld in het tweede lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

Artikel 1:6. Toebedeling beschikbaar bedrag in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 1:4 is het onderhavige artikel van toepassing, ingeval dit in deze regeling van toepassing is verklaard.

  • 2 De Minister rangschikt aanvragen tot subsidieverlening die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend in volgorde van ontvangst, waarbij aanvragen met dezelfde ontvangstdatum worden gerangschikt door loting voor zover op die datum het subsidieplafond wordt overschreden.

  • 3 Volgens de rangschikking, bedoeld in het tweede lid, komt de hoogst gerangschikte aanvraag het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 4 Ingeval een aanvraag onvolledig is, wordt de aanvraag voor de toepassing van het tweede lid geacht te zijn ontvangen op de datum waarop de ontbrekende gegevens en bescheiden zijn ontvangen.

Artikel 1:7. Overige bepalingen over rangschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Indien per categorie van aanvragers een subsidieplafond is vastgesteld, vindt rangschikking als bedoeld in artikel 1:4, 1:5 of 1:6 per categorie plaats.

  • 2 Bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, kan de Minister:

    • a. besluiten dat rangschikking plaatsvindt op een andere wijze dan bepaald in deze regeling;

    • b. toetsingscriteria vaststellen voor rangschikking als bedoeld in artikel 1:4, tweede lid, in voorkomend geval in aanvulling op toetsingscriteria die in deze regeling zijn gesteld.

Artikel 1:8. Indiening van een aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of voorschotverlening wordt ingediend bij de Directeur van de Dienst Regelingen met gebruikmaking van een daartoe door de Dienst Regelingen verstrekt formulier.

  • 2 In aanvulling op de voorschriften, gesteld in deze regeling, kan de Minister bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, nadere voorschriften stellen over de indiening van een aanvraag.

Artikel 1:9. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Bij een aanvraag tot subsidieverlening wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft wordt of zal worden gefinancierd.

  • 2 Een aanvraag tot subsidieverlening voor een project gaat vergezeld van een projectplan, waarin ten minste is opgenomen:

    • a. een beschrijving van het project, waaronder:

      • 1°. de doelstellingen;

      • 2°. een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de ter uitvoering daarvan te maken kosten blijkt;

      • 3°. de activiteiten en de wijze van uitvoering;

      • 4°. voor zover van toepassing een overzicht van de aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen en de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen van de deelnemers.

    • b. informatie waaruit blijkt in hoeverre het project bijdraagt aan de doeleinden waarvoor de subsidie wordt verstrekt;

    • c. een sluitende begroting voor het project, die een meerjarenbegroting is met liquiditeitsplanning per jaar voor zover het project langer dan een jaar duurt, met toelichting daarop;

    • d. criteria voor het toetsen van de resultaten van het project;

    • e. de verwachte realisatietermijn, met een beschrijving van het tijdpad en mijlpalen indien die termijn langer dan een jaar is.

Artikel 1:10. Beslistermijn subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Bij toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 1:4, wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven binnen vier maanden na afloop van de periode voor het aanvragen van subsidieverlening.

  • 2 Bij toepassing van de procedure, bedoeld in artikel 1:5, wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven binnen acht weken na afloop van de periode voor het aanvragen van subsidieverlening.

Artikel 1:11. Subsidieverlening ten laste van niet vastgestelde begroting

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1:12. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger voert de activiteiten waarvoor subsidie is verleend uit met inachtneming van:

    • a. bij of krachtens deze regeling gestelde vereisten voor of voorwaarden bij subsidieverlening;

    • b. overige wettelijke voorschriften die van toepassing zijn op die activiteiten.

  • 2 De subsidieontvanger voert een administratie die te allen tijde voldoende gegevens bevat voor een juist inzicht in de realisatie van de te subsidiëren activiteiten en voor een juiste subsidieverstrekking.

  • 3 In de administratie, bedoeld in het tweede lid:

    • a. zijn alle ontvangsten en uitgaven vastgelegd met de onderliggende bewijsstukken;

    • b. zijn bewijsstukken ten name van de subsidieontvanger aanwezig, waaruit de aard van geleverde goederen en diensten duidelijk blijkt.

  • 4 De administratie, bedoeld in het tweede lid, wordt ten minste gedurende vijf jaar na de datum van subsidievaststelling bewaard.

  • 5 De subsidieontvanger verstrekt aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 6:1, desgevraagd de nodige gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de vereisten, voorwaarden of voorschriften, bedoeld in het eerste lid.

  • 7 De Minister kan de subsidieontvanger bij subsidieverlening ook andere verplichtingen opleggen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie, waaronder een termijn waarbinnen de activiteiten waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd.

Artikel 1:13. Verplichtingen subsidieontvanger bij projecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Ingeval subsidie is verleend voor de uitvoering van een project, voert de subsidieontvanger dat project uit overeenkomstig het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 Ingeval een project langer dan een jaar duurt, informeert de subsidieontvanger de Minister telkens nadat een jaar is verstreken binnen drie maanden over de voortgang van het project door middel van een verslag, dat ten minste een beschrijving bevat van:

    • a. de activiteiten die tot dan toe in het kader van het project zijn verricht;

    • b. de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan.

  • 3 De Minister kan goedkeuring verlenen aan een tussentijdse wijziging van een projectplan, tenzij de wijziging:

    • a. de doelstellingen, omschreven in het projectplan, betreft;

    • b. verhoging van het bedrag van de subsidie of het bedrag waarop de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening ten hoogste kan worden vastgesteld, tot gevolg heeft.

  • 4 Bij een goedkeuring als bedoeld in het derde lid kan de Minister de beschikking tot subsidieverlening alsmede de aan de subsidieontvanger opgelegde verplichtingen wijzigen.

  • 5 Verslagen als bedoeld in het tweede lid en aanvragen tot een goedkeuring als bedoeld in het derde lid worden ingediend bij de Directeur van de Dienst Regelingen.

  • 6 Bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, kan de Minister besluiten dat een project moet zijn aangevangen of uitgevoerd binnen een andere termijn dan bepaald in deze regeling.

Artikel 1:14. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een aanvraag tot subsidievaststelling wordt binnen vier maanden na afloop van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend ingediend, tenzij de Minister bij subsidieverlening een andere periode voor het indienen van de aanvraag heeft vastgesteld.

  • 2 Bij een aanvraag tot subsidievaststelling wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is gefinancierd.

  • 4 Een aanvraag tot vaststelling van een subsidie voor de uitvoering van een project gaat vergezeld van een eindverslag, dat ten minste bevat:

    • a. een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • b. een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan dat onderdeel vormt van de beschikking tot subsidieverlening;

    • c. de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan, en

    • d. de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, ingeval in deze regeling is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

Artikel 1:14a. Accountantsverklaring

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring indien dat in deze regeling of in de beschikking tot subsidieverlening is bepaald.

  • 2 In de beschikking tot subsidieverlening kan uitsluitend worden bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat van een accountantsverklaring, indien het in die beschikking vermelde subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt.

  • 4 De accountant of accountant-administratiefconsulent controleert en stelt de verklaring vast met inachtneming de voorschriften, gesteld in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 1:15. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:

    • a. kosten die uit andere hoofde zijn of worden gesubsidieerd of gefinancierd van overheidswege;

    • b. kosten die niet aantoonbaar rechtstreeks aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft zijn toe te rekenen;

    • c. debetrente;

    • d. kosten voor activiteiten die worden uitgevoerd in strijd met EG-maatregelen of nationale voorschriften die daarop van toepassing zijn.

  • 2 Kosten voor aankoop van grond komen uitsluitend in aanmerking voor subsidie tot een hoogte van 10% van de subsidiabele kosten van de investering.

  • 3 Verschuldigde BTW komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking ingeval de aanvrager de BTW niet kan verrekenen met de door hem af te dragen omzetbelasting.

  • 4 In aanvulling op de voorschriften, gesteld in deze regeling, kan de Minister bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, nadere voorschriften stellen over de voor een subsidie in aanmerking komende kosten.

  • 5 Indien in deze regeling is bepaald dat loonkosten of kosten voor eigen arbeid in aanmerking komen voor een subsidie:

    • a. worden de kosten bepaald aan de hand van een uurtarief dat wordt berekend door eerst het bruto jaarloon te verminderen met de volledig winstafhankelijke uitkeringen en te verhogen met de premies voor sociale verzekeringen, VUT en pensioen, en dat bedrag vervolgens te delen door 1600, en

    • b. komen de kosten uitsluitend in aanmerking tot ten hoogste het bedrag dat als normbedrag is opgenomen in de Handleiding Overheidstarieven van het Ministerie van Financiën. Hierbij wordt uitgegaan van ten hoogste de volgende salarisschalen:

      • 1°. schaal 6 voor ondersteunend personeel;

      • 2°. schaal 11 voor uitvoerend personeel;

      • 3°. schaal 13 voor toezichthoudend personeel.

Artikel 1:16. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Indien in deze regeling is bepaald dat een subsidie ten hoogste een bepaald bedrag of percentage van de subsidiabele kosten bedraagt, wordt het subsidiebedrag bepaald met inachtneming van dat bedrag of percentage, tenzij de Minister bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, een lager subsidiebedrag of lager percentage heeft vastgesteld.

  • 2 Ingeval in deze regeling niet is bepaald welk bedrag of percentage van de subsidiabele kosten een subsidie bedraagt, bedraagt de subsidie ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

  • 3 Ingeval een activiteit gedeeltelijk uit andere hoofde wordt gesubsidieerd, wordt op grond van deze regeling een zodanig subsidiebedrag vastgesteld dat het totaal van alle subsidies voor die activiteit niet hoger is dan het totale subsidiebedrag dat op grond van deze regeling kan worden verstrekt.

  • 4 Indien subsidies worden verstrekt voor investeringen door een landbouwonderneming op grond van artikel 2:42 of artikel 2:47, of voor investeringen als bedoeld in Hoofdstuk 1, 4 of 5 van Bijlage 2, bedraagt het totaal van de subsidies die tijdens een periode van drie fiscale jaren aan de landbouwonderneming voor desbetreffende activiteiten wordt toegekend ingevolge artikel 4 van verordening (EG) nr. 1857/2006 niet meer dan € 400.000 of € 500.000 indien de landbouwonderneming is gevestigd in een probleemgebied.

Artikel 1:17. Voorschotverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag een voorschot verlenen aan de subsidieontvanger, tenzij de Minister deze mogelijkheid bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, heeft uitgesloten.

  • 2 In totaal is het bedrag aan voorschotten niet groter dan 80% van het ten hoogste te verstrekken subsidiebedrag.

  • 3 De Minister kan bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, bepalen dat een aanvraag tot voorschotverlening vergezeld gaat van een overzicht van liquiditeitsbehoefte.

Artikel 1:18. Wettelijke rente bij terugvordering

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 6 van de Kaderwet LNV-subsidies of artikel 1:20, derde of vijfde lid, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente die wordt berekend over de periode die verstrijkt tussen de kennisgeving van de terugvorderingsverplichting aan de subsidieontvanger en de terugbetaling door de subsidieontvanger.

Artikel 1:19. Samenwerkingsverbanden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Indien in deze regeling is bepaald dat een subsidie kan worden verstrekt aan een samenwerkingsverband, komen voor de subsidie in aanmerking samenwerkingsverbanden die:

    • a. zijn gericht op het realiseren van een van de doelstellingen waarvoor de subsidie kan worden verstrekt, en

    • b. waarvan de deelnemers natuurlijke personen of rechtspersonen, ieder met een andere eigenaar en niet in eigendom van een deelnemende natuurlijke persoon, zijn.

  • 2 Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband:

    • a. berusten de verplichtingen die daaruit voortvloeien hoofdelijk op iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband;

    • b. kunnen onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht hoofdelijk worden teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband.

Artikel 1:20. Subsidies in het kader van verordening (EG) nr. 1698/2005

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Dit artikel is uitsluitend van toepassing op een subsidie die wordt verstrekt ter uitvoering van het plattelandsontwikkelingsprogramma.

  • 2 De subsidie wordt verleend onder voorbehoud dat:

    • a. de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedkeuring als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van verordening (EG) nr. 1698/2005 verleent aan een programma als bedoeld in het eerste lid, en

    • b. de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft op grond van het programma, bedoeld in onderdeel a, kan worden gefinancierd.

  • 3 Onverminderd de artikelen 4:35, 4:48 en 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht weigert de Minister subsidieverlening of trekt de Minister een subsidieverlening of subsidievaststelling in, indien:

    • a. in het kader van de aanvraag met opzet onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b. in het voorafgaande of hetzelfde jaar met opzet onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt bij een aanvraag tot subsidieverlening of subsidievaststelling met betrekking tot dezelfde activiteit;

    • c. de aanvrager kunstgrepen heeft uitgevoerd om aan de eisen voor subsidieverstrekking te kunnen voldoen.

  • 4 Indien het bij de aanvraag tot subsidievaststelling gevraagde subsidiebedrag meer dan drie procent hoger is dan het bedrag dat op grond van deze regeling kan worden verstrekt, wordt een subsidiebedrag vastgesteld dat is verlaagd met het verschil tussen die twee bedragen, tenzij de aanvrager aantoont dat de aanvraag buiten zijn schuld onjuist is.

  • 5 Indien subsidie wordt verstrekt voor een investering, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken indien de investering gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de datum van subsidievaststelling een belangrijke wijziging ondergaat die:

    • a. de aard van de investering of de bij of krachtens deze regeling opgelegde uitvoeringsvoorwaarden raakt;

    • b. een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel oplevert, of

    • c. het gevolg is hetzij van een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening, hetzij van de beëindiging of verplaatsing van productiecapaciteit.

  • 6 Bijlage VI, onderdelen 2.2 en 3.2, van verordening (EG) nr. 1974/2006 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van de Europese Unie inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (PbEU L 368) is van toepassing.

  • 7 In afwijking van artikel 1:17, eerste lid, kan de Minister uitsluitend voorschot verlenen voor:

    • a. kosten die door de subsidieontvanger zijn gemaakt en betaald alsmede kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer, voor zover die kosten op grond van deze regeling subsidiabel zijn, waarbij het voorschot wordt berekend naar rato van gemaakte en betaalde kosten;

    • b. kosten van activiteiten die kunnen worden gefinancierd op grond van een programma als bedoeld in het eerste lid waarvoor een goedkeuring als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, is verleend.

  • 8 De Minister wijst subsidies als bedoeld in het eerste lid aan bij de openstelling, bedoeld in artikel 1:3, eerste lid.

  • 9 Van de goedkeuring, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Hoofdstuk 2. Concurrerende landbouw

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Titel 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • agro-MKB-onderneming: kleine of middelgrote onderneming die in de landbouwsector werkzaam is, met uitzondering van een landbouwonderneming;

  • bosbouwonderneming: onderneming waarin de primaire productie van bosbouwproducten plaatsvindt;

  • communautaire voedselkwaliteitsregeling: een kwaliteitsschema voor een landbouwproduct dat is erkend in het kader van:

    • a. verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen PbEU L 93);

    • b. verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU L 93);

    • c. verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juni 1991 inzake de biologische produktiemethode en aanduidingen dienaangaande op landbouwproducten en levensmiddelen (PbEG L 198);

    • d. titel VI van verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PbEG L 179);

  • deskundige: persoon die vanuit zijn beroep deskundig is op het terrein waarvoor zijn kennis wordt ingezet en die onafhankelijk is van de subsidieontvanger;

  • groep: groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • innovatieproject: project dat een samenhangend geheel van activiteiten vormt, welke zijn gericht op:

    • a. het creëren van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, technieken, systemen, processen, diensten of organisatievormen tot aan, maar niet met inbegrip van commerciële toepassing op praktijkschaal, en

    • b. het verwerven van kennis ten behoeve van de activiteiten, bedoeld in onderdeel a;

  • jonge landbouwer: natuurlijke persoon die ten hoogste 39 jaar oud is en sinds ten hoogste drie jaar voor het eerst voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming beheert die hij:

    • a. alleen in eigendom, pacht of erfpacht heeft, of

    • b. volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft met een andere natuurlijke persoon die niet eerder een landbouwonderneming volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft gehad;

  • kleine of middelgrote onderneming: kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van verordening (EG) nr. 800/2008;

  • producentengroepering: organisatie, van welke juridische vorm dan ook, bestaande uit personen die actief opereren in een voedselkwaliteitsregeling, met uitzondering van een professionele of interprofessionele organisatie die een of meer sectoren vertegenwoordigt;

  • verordening (EG) nr. 73/2009: Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PbEU L 30);

  • vervangingsinvestering: investering voor het eenvoudige vervangen van een bestaand gebouw of een bestaande machine, of delen daarvan, door een nieuw modern gebouw of een nieuwe moderne machine, zonder dat daarbij de productiecapaciteit met meer dan 25% wordt verhoogd of de betrokken productie of technologie fundamenteel wordt gewijzigd;

  • voedselkwaliteitsregeling: een communautaire voedselkwaliteitsregeling of een door de Minister erkende kwaliteitsregeling als bedoeld in artikel 32, eerste lid, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 1698/2005.

Artikel 2:1a. Nadere voorschriften

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Aan een landbouwonderneming of agro-MKB-onderneming wordt geen subsidie verstrekt indien:

  • a. de onderneming moet worden aangemerkt als een onderneming als bedoeld in paragraaf 2.1 van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun (PbEU C 244);

  • b. overeenkomstig artikel 1, zesde lid, onderdeel a, van Verordening (EG) nr. 800/2008 er ten aanzien van de onderneming een uitstaand bevel tot terugvordering is ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

Artikel 2:2. Niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In aanvulling op artikel 1:15, komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie op grond van dit hoofdstuk:

  • a. de aankoop van agrarische productierechten, dieren, planten en de aanplant van planten voor niet-permanente gewassen;

  • b. vervangingsinvesteringen;

  • c. legeskosten;

  • d. reguliere investeringen in de onderneming van de subsidieontvanger en kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer;

  • e. kosten voor de vervaardiging van producten die melk en zuivelproducten imiteren of vervangen.

Titel 2. Beroepsopleiding en voorlichting

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:3. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Ter stimulering van de duurzame ontwikkeling van de land- en bosbouwsector kan de Minister aan een landbouwonderneming, agro-MKB-onderneming of bosbouwonderneming subsidie verstrekken voor de uitvoering van de volgende activiteiten:

    • a. een bedrijfsconsult;

    • b. het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten door ondernemers of in de onderneming werkzame personen bij daartoe gespecialiseerde instellingen of organisaties.

  • 2 Een bedrijfsconsult bevat een op de onderneming toegesneden advies omtrent de ontwikkeling of beëindiging van die onderneming en heeft betrekking op:

    • a. het verrichten van bedrijfsdoorlichtingen, met uitzondering van kwaliteits- en productcontroles door deskundigen;

    • b. het laten verrichten van onderzoek, met uitzondering van kwaliteits- en productcontroles door deskundigen, met het oog op de ontwikkeling van landbouwproducten van hoge kwaliteit;

    • c. het opstellen van plannen gericht op de ontwikkeling van de onderneming;

    • d. het opstellen van plannen gericht op de beëindiging van de onderneming;

    • e. het opstellen van plannen gericht op de toepassing van kwaliteitsregelgeving op de onderneming;

    • f. het opstellen van plannen gericht op risicobeheer, of

    • g. het opstellen van plannen gericht op het ontwikkelen van samenwerkingsverbanden tussen landbouwondernemingen onderling, of met agro-MKB-ondernemingen.

  • 3 Een opleiding, training of voorlichtingsbijeenkomst heeft betrekking op:

    • a. het voldoen aan wettelijke normen inzake milieu of waterbeheer, aan veterinaire, sanitaire of fytosanitaire regelgeving, aan hygiëne- of dierenwelzijnsregelgeving of aan arbeidsomstandighedenregelgeving;

    • b. het verkrijgen of vergroten van kennis en vaardigheden waarmee nieuwe, betere of hoogwaardigere producten kunnen worden verkregen of deze productiewijzen of productieprocessen kunnen worden verbeterd;

    • c. begeleiding bij het starten of beëindigen van de onderneming of een onderdeel daarvan.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten die onderdeel van normale programma’s of van leergangen voor middelbaar of hoger landbouw- en bosbouwonderwijs vormen;

    • b. activiteiten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 250.

Artikel 2:4. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 2:5. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger voert de activiteiten waarvoor subsidie is verleend uit binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening.

Artikel 2:6. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling binnen negen maanden na de datum van subsidieverlening ingediend.

Artikel 2:7. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de totale kosten van een bedrijfsconsult, opleiding of training.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.500 per jaar per onderneming.

Titel 3. Bedrijfsadviesdiensten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:8. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie aan een landbouwonderneming of bosbouwonderneming verstrekken voor een schriftelijk advies door een bedrijfsadviesdienst omtrent de wijze waarop de onderneming kan worden ontwikkeld of voortgezet overeenkomstig ten minste:

    • a. de beheerseisen, bedoeld in artikel 5 en bijlage II van verordening (EG) nr. 73/2009,

    • b. de minimumeisen inzake goede landbouw- en milieuconditie, bedoeld in artikel 6 en bijlage III van verordening (EG) nr.73/2009, en

    • c. arbeidsveiligheidsstandaards die zijn gebaseerd op EG-maatregelen.

  • 2 De bedrijfsadviesdienst:

    • a. heeft de beschikking over voldoende personeel dat beschikt over de voor het verstrekken van bedrijfsadviezen vereiste kwalificaties op een voor de inhoud van het advies relevant terrein;

    • b. beschikt over de benodigde administratieve en technische faciliteiten;

    • c. is ervaren in het verstrekken van adviezen met betrekking tot de in het eerste lid genoemde onderwerpen;

    • d. staat als betrouwbaar te boek;

    • e. staat ingeschreven bij een Kamer van Koophandel als organisatie die zich het geven van adviezen ten doel stelt;

    • f. heeft ten minste één jaar ervaring in het verstrekken van adviezen op ten minste één van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c genoemde aspecten;

    • g. is in het betrokken kalenderjaar ten minste 28 dagen voor de eerste mogelijkheid tot het doen van een aanvraag door de Minister is opengesteld, aangemeld als bedrijfsadviesdienst bij de Dienst Regelingen.

  • 3 Het advies is gebaseerd op een op de betrokken landbouwonderneming of bosbouwonderneming uitgevoerd onderzoek, waarin wordt aangegeven welke eisen als bedoeld in het eerste lid op de onderneming van toepassing zijn en in hoeverre aan die eisen wordt voldaan.

  • 4 De subsidie wordt betaald aan de bedrijfsadviesdienst.

Artikel 2:9. Rangschikking in categorieën

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 1:4 rangschikt de Minister aanvragen tot subsidieverlening die in een zelfde aanvraagperiode zijn ingediend in de navolgende volgorde van categorieën:

    • a. aanvragen, afkomstig van ondernemingen die in het jaar, voorafgaand aan de aanvraag, € 15.000 of meer aan rechtstreekse betalingen uit hoofde van verordening (EG) nr. 73/2009 hebben ontvangen;

    • b. aanvragen, afkomstig van ondernemingen die in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag geen gebruik hebben gemaakt van de subsidie;

    • c. overige aanvragen.

  • 2 Binnen de categorieën, bedoeld in het eerste lid, worden aanvragen gerangschikt in volgorde van ontvangst.

Artikel 2:9a. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger laat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend binnen zes maanden uitvoeren na de datum van subsidieverlening.

Artikel 2:9b. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling binnen negen maanden na de datum van subsidieverlening ingediend.

Artikel 2:10. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de kosten van een bedrijfsadvies.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.500.

  • 3 De subsidie wordt ten hoogste eenmaal per drie jaar verleend.

Titel 4. Kennisverspreiding

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Praktijknetwerken

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:11. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen, agro-MKB-ondernemingen, bosbouwondernemingen of kennisinstellingen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project dat is gericht op de onderlinge uitwisseling van voor elk van de aan het samenwerkingsverband deelnemende ondernemingen relevante kennis en ervaring met betrekking tot werkzaamheden in de landbouwsector of bosbouwsector.

  • 2 Het project heeft een duur van ten hoogste vijf jaar en heeft betrekking op:

    • a. het voldoen aan wettelijke normen inzake milieu of waterbeheer, aan veterinaire, sanitaire regelgeving, aan fytosanitaire, hygiëne- of dierenwelzijnsregelgeving of aan arbeidsomstandighedenregelgeving, of

    • b. het verkrijgen of vergroten van kennis en vaardigheden waarmee nieuwe, betere of hoogwaardigere producten kunnen worden verkregen of deze productiewijzen of productieprocessen kunnen worden verbeterd.

Artikel 2:11a. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger vangt het project aan binnen drie maanden na de datum van de subsidieverlening.

Artikel 2:12. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor subsidie:

    • a. de kosten van een procesbegeleider of projectuitvoerder;

    • b. de kosten voor de organisatie en facilitering van het samenwerkingsverband, waaronder begrepen zaalhuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;

    • c. de kosten van het vastleggen en verspreiden van kennis, waaronder begrepen drukwerk en de kosten van de ontwikkeling en het beheer van internetapplicaties;

    • d. de kosten voor het inhuren van kennis van overige landbouwondernemingen, deskundigen, onderzoekers of kennisinstellingen.

Artikel 2:13. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.

§ 2. Demonstratieprojecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:14. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Ter bevordering van de concurrentiekracht van de land- en bosbouw en van productiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming en natuurbeheer kan de Minister subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project waarvan de activiteiten zijn gericht op het in de praktijk uittesten en demonstreren van de resultaten van vernieuwingen bij landbouwondernemingen, bosbouwondernemingen of agro-MKB-ondernemingen, met uitzondering van beroepsopleidingen en aan beroepsopleidingen gerelateerde cursussen.

  • 2 Voor de subsidie komen in aanmerking:

    • a. landbouwondernemingen;

    • b. samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen onderling, of van ten minste één landbouwonderneming en:

      • 1°. agro-MKB-ondernemingen, bosbouwondernemingen of ondernemingen, werkzaam in de voedselindustrie;

      • 2°. verenigingen of stichtingen, werkzaam op het gebied van de landbouwondernemingen of bosbouwondernemingen;

      • 3°. adviesbureaus;

      • 4°. onderwijs- en opleidingsinstellingen.

Artikel 2:15. Nadere voorschriften projecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een project heeft betrekking op:

    • a. biologische landbouw, geïntegreerde landbouw of gesloten teeltsystemen;

    • b. milieuverantwoorde benutting van meststoffen;

    • c. beperking van de ammoniakemissies in de veehouderij;

    • d. verwijdering en verwerking van organische afvalstoffen voor zover betrekking hebbende op de substraatteelt;

    • e. beperking van milieubelasting door ondernemingen die zich richten op de be- of verwerking van, of handel in producten van de land- of bosbouw;

    • f. terugdringing van het gebruik of de emissie van gewasbeschermingsmiddelen;

    • g. duurzame energie, energiebesparing, energie-efficiency en energiemanagement;

    • h. toepassing van nieuwe marktgerichte productiemethoden of verwerkingstechnieken, waaronder de ontwikkeling van nieuwe landbouwproducten of bijproducten en het openen van nieuwe markten;

    • i. verbetering van logistieke systemen en informatietechnologie;

    • j. verbetering van de kwaliteit van productieprocessen of -systemen, waaronder integrale borgingssystemen;

    • k. verbetering van de horizontale, onderscheidenlijk verticale samenwerking in, onderscheidenlijk tussen opeenvolgende schakels in de productieketen van land- of bosbouwproducten;

    • l. verbetering van arbeidsomstandigheden;

    • m. verbetering van hygiëne;

    • n. verbetering van de gezondheid of het welzijn van dieren;

    • o. benutten en verbeteren van genetische en functionele agro-biodiversiteit om duurzame productie te bevorderen;

    • p. verbetering van de kwaliteit en vergroting van de variatie van het bodemleven door goede bodembewerkingsmethoden, bemestingsmethoden en –technieken waardoor het watervasthoudend vermogen van de bodem toeneemt en uitspoeling van nutriënten vermindert;

    • q. voorkomen van en omgaan met bodemverdichting en bestrijding van erosie;

    • r. behouden en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden in agrarische gebieden;

    • s. nemen van beheersmaatregelen die verdroging van natuurgebieden tegengaan.

  • 2 Een project komt voor de subsidie in aanmerking indien:

    • a. het kan bijdragen aan de bevordering van de toepassing van nieuwe kennis of technologieën, die verder gaat dan de wettelijke minimumnormen;

    • b. het betrekking heeft op vernieuwingen in de productiekolom van land- en bosbouwproducten die voldoende perspectief bieden voor toepassing op bedrijfsniveau;

    • c. het, gelet op de doelstelling, de inhoud en het geografisch bereik, niet gelijk is aan projecten waarvoor in het kader van deze regeling eerder een subsidie is verleend;

    • d. de uitvoeringstermijn ten hoogste drie jaar bedraagt, en

    • e. de subsidiabele kosten in totaal ten minste € 15.000 bedragen.

Artikel 2:16. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate:

  • a. het project waarop de aanvraag betrekking heeft:

    • 1°. gericht is op vernieuwingen die:

      • meer perspectief bieden voor toepassing op bedrijfsniveau, en

      • zich in een meer vergevorderd stadium van ontwikkeling bevinden;

    • 2°. meer bijdraagt aan het bevorderen van de toepassing van nieuwe kennis of technologieën in de gehele sector, en

    • 3°. een groter draagvlak heeft bij relevante vaktechnische-, dienstverlenende-, branche- of standsorganisaties;

  • b. uit het communicatieplan, bedoeld in artikel 2:17, blijkt dat met het project de relevante doelgroepen beter worden bereikt.

Artikel 2:17. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een op het project toegesneden communicatieplan.

Artikel 2:18. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger voert het project in Nederland uit, behoudens toestemming van de Minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

  • 2 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van drie jaar.

  • 3 De subsidieontvanger maakt de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar in ten minste één vakblad.

  • 4 De Minister kan de subsidieontvanger aanvullende verplichtingen opleggen omtrent de wijze waarop de openbaarmaking, bedoeld in het tweede lid, plaatsvindt.

Artikel 2:20. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • b. opleidings- en trainingskosten van de met de uitvoering van het project belaste personen;

    • c. kosten van leveringen van materiaal en diensten door derden;

    • d. kosten voor het verstrekken van informatie en het verzorgen van publiciteit;

    • e. kosten van huur of huurkoop van voor het project noodzakelijke bedrijfsmiddelen, waaronder onroerende zaken;

    • f. loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;

    • g. kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer, in afwijking van artikel 2:2, aanhef in samenhang met onderdeel d;

    • h. uitvoeringskosten, zoals reiskosten en de kosten van de huur van vergaderzalen;

    • i. kosten van de voor de subsidievaststelling benodigde accountantsverklaring.

  • 2 De volgende kosten komen niet in aanmerking voor de subsidie:

    • a. overheadkosten;

    • b. kosten voor de aankoop van bedrijfsmiddelen, met uitzondering van huurkoop;

    • c. de kosten die betrekking hebben op het kunnen indienen van een voldoende gespecificeerde aanvraag;

    • d. ten behoeve van de financiering van het project te betalen rente en kosten.

  • 3 Ingeval wordt aangetoond dat een bedrijfsmiddel een noodzakelijk onderdeel is van het demonstratieproject en niet op andere wijze kan worden verkregen dan door de subsidie, is het tweede lid, aanhef in samenhang met onderdeel b, niet van toepassing, met dien verstande dat uitsluitend voor de subsidie in aanmerking komt het bij de aanvraag tot subsidievaststelling aangegeven verschil tussen de aankoopprijs en:

    • a. de gerealiseerde verkoopprijs, ingeval deze hoger is dan de getaxeerde verkoopprijs zoals deze is vastgesteld voor de datum waarop de uitvoering van het project is voltooid;

    • b. de getaxeerde verkoopprijs, bedoeld in onderdeel a, in andere gevallen.

Artikel 2:21. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Indien het project wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen, bedraagt de subsidie in afwijking van het eerste lid ten hoogste 70% van de subsidiabele kosten.

  • 3 Ingeval aan een landbouwonderneming subsidie is verleend voor een project dat gedeeltelijk uit andere hoofde wordt gesubsidieerd, wordt in afwijking van artikel 1:16, derde lid, een zodanig subsidiebedrag vastgesteld dat het totaal van alle subsidies voor dat project niet hoger is dan 90% van de subsidiabele kosten.

§ 3. Vouchers ten behoeve van kennisoverdracht

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:22. Vouchers

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag een voucher verstrekken aan een landbouwonderneming of agro-MKB-onderneming voor de uitvoering van een activiteit die is gericht op de beantwoording van een toepassingsgerichte kennisvraag met betrekking tot voor de onderneming relevante nieuwe kennis over producten, processen of diensten door een kennisinstelling.

  • 2 Er wordt geen voucher verstrekt aan een onderneming die in de drie jaar, voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot verstrekking van een voucher, de minimis-steun als bedoeld in artikel 3 van verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de minimis-steun in de landbouwsector en de visserijsector (PbEU L 325) heeft ontvangen.

  • 3 Er wordt geen voucher verstrekt aan een onderneming die in het jaar, voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot verstrekking van een voucher, van een bestuursorgaan een document heeft ontvangen dat kan worden ingeleverd bij een kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een activiteit als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:23. Openstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een voucher kan uitsluitend worden aangevraagd indien de Minister heeft vastgesteld:

    • a. in welke periode de voucher kan worden aangevraagd;

    • b. hoeveel vouchers beschikbaar zijn, en

    • c. welke activiteiten tegen welke kosten in ruil voor de vouchers kunnen worden uitgevoerd.

  • 2 De Minister bepaalt per aanvraagperiode tot welke datum de in die aanvraagperiode verstrekte vouchers kunnen worden ingeleverd bij een kennisinstelling.

  • 3 De Minister maakt een besluit als bedoeld in dit artikel bekend in de Staatscourant.

Artikel 2:24. Rangschikking door loting

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:5 is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot verstrekking van een voucher.

Artikel 2:25. Vergoeding kennisinstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag een vergoeding aan een kennisinstelling die voor eigen rekening en risico een activiteit als bedoeld in artikel 2:22, eerste lid, heeft uitgevoerd en in verband daarmee een of meer geldige vouchers overlegt.

  • 2 Geen vergoeding wordt verstrekt voor de uitvoering van een activiteit waartoe de onderneming en de kennisinstelling reeds voor de afgiftedatum van de voucher verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan.

  • 3 Voor vergoeding komen de door de kennisinstelling voor de activiteit gemaakte kosten in aanmerking, met dien verstande dat:

    • a. niet meer wordt vergoed dan de waarde van de door de kennisinstelling overgelegde vouchers;

    • b. per activiteit ten hoogste tien vouchers voor vergoeding kunnen worden overgelegd;

    • c. uitsluitend vouchers die op naam staan van de onderneming voor wie de activiteit is uitgevoerd voor vergoeding kunnen worden overgelegd.

Artikel 2:26. Indiening van een aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een aanvraag als bedoeld in artikel 2:22, eerste lid, of 2:25, eerste lid, wordt ingediend bij de Directeur van de Dienst Regelingen met gebruikmaking van een daartoe door de Minister vastgesteld formulier.

Titel 5. Onderzoek en ontwikkeling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:27. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Ter stimulering van het innovatieve vermogen in de landbouwsector of de bosbouwsector kan de Minister subsidie verstrekken voor de uitvoering van een innovatieproject aan:

    • a. een landbouwonderneming, agro-MKB-onderneming of bosbouwonderneming, of

    • b. een samenwerkingsverband van ondernemingen als bedoeld in onderdeel a die voor gezamenlijke rekening en risico het project uitvoeren.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000.

Artikel 2:28. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft:

  • a. een meer innovatief karakter heeft;

  • b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal, en

  • c. een groter uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere ondernemingen.

Artikel 2:29. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger voert het project uit:

    • a. in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland, en

    • b. binnen drie jaar na de datum waarop de beschikking tot subsidieverlening is gegeven.

  • 2 De subsidieontvanger maakt de kennis en informatie die met het project worden opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar, tenzij hij in de aanvraag tot subsidieverlening heeft gekozen voor vaststelling van een subsidiebedrag overeenkomstig artikel 2:31, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 2:30. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;

  • b. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies, onderzoeksactiviteiten, proces-en ketenmanagement, de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede ter zake van de bescherming van die rechten, met uitzondering van winstopslagen bij transacties binnen een groep;

  • c. de kosten van aangeschafte machines en apparatuur, gebaseerd op historische aanschafprijzen of de aan het project toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep, tot ten hoogste 50%.

Artikel 2:31. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a. 50% van de subsidiabele kosten tot en met € 900.000 en 25% van de subsidiabele kosten boven € 900.000, of

    • b. 25% van de subsidiabele kosten, ingeval de subsidieontvanger ervoor kiest de kennis en informatie die met het project worden opgedaan niet openbaar te maken.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 1.000.000.

  • 3 Ingeval aan een landbouwonderneming subsidie is verleend voor een project dat gedeeltelijk uit andere hoofde wordt gesubsidieerd, wordt in afwijking van artikel 1:16, derde lid, een zodanig subsidiebedrag vastgesteld dat het totaal van alle subsidies voor dat project niet hoger is dan 75% van de subsidiabele kosten.

§ 2. Samenwerking bij innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:32. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Ter bevordering van de samenwerking tussen landbouwondernemingen, bosbouwondernemingen en agro-MKB-ondernemingen kan de Minister subsidie verstrekken ter dekking van de voor de samenwerking gemaakte kosten voor de uitvoering van een innovatieproject.

  • 2 Voor de subsidie komt in aanmerking een samenwerkingsverband van landbouwondernemingen of bosbouwondernemingen onderling, dan wel met agro-MKB-ondernemingen, die voor gezamenlijke rekening en risico het project uitvoeren.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt:

    • a. aan ondernemingen die zijn gericht op onderzoek, scholing, opleiding, voorlichting, advies of begeleiding;

    • b. voor projecten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000;

    • c. voor projecten met een duur van meer dan drie jaar.

Artikel 2:33. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de aanvraag betrekking heeft:

  • a. een meer innovatief karakter heeft;

  • b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;

  • c. een groter uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere ondernemingen, en

  • d. een meer duurzaam karakter heeft.

Artikel 2:34. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van drie jaar.

  • 2 De subsidieontvanger maakt de kennis en informatie die met het project worden opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar.

Artikel 2:35. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;

    • b. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies, onderzoeksactiviteiten, proces- en ketenmanagement en ter zake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede ter zake van de bescherming van die rechten, met uitzondering van winstopslagen bij transacties binnen een groep;

    • c. kosten voor de aanschaf van machines en apparatuur, nieuw of tweedehands, in geval van huurkoop gebaseerd op de aan het project toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep;

    • d. kosten voor organisatie en facilitering van het samenwerkingsverband, waaronder begrepen verwerving van onroerende zaken, zaalhuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;

    • e. kosten voor een procesbegeleider of ketenmanager;

    • f. kosten voor een studie naar de haalbaarheid van de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën in de landbouw-, de voedsel- en bosbouwsector;

    • g. kosten gemoeid met het testen van de nieuwe producten, procédés en technologieën;

    • h. kosten voor investeringen in onroerende zaken;

    • i. kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer, in afwijking van artikel 2:2, aanhef in samenhang met onderdeel d.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde kosten komen uitsluitend in aanmerking voor de subsidie voor zover zij worden gemaakt vóórdat de nieuwe producten, procédés en technologieën, bedoeld in het eerste lid, onderdelen f en g, voor commerciële doeleinden toegepast worden.

Artikel 2:36. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000.

Titel 6. Bedrijfsmodernisering

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:37. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan voor een investering als bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling subsidie verstrekken aan landbouwondernemingen of samenwerkingsverbanden, genoemd bij die investering, voor zover die investering leidt tot:

    • a. een hoger niveau van diergezondheid in Nederland en daardoor tot een beter technisch en economisch perspectief van en continuïteit binnen landbouwondernemingen;

    • b. verlaging van de productiekosten;

    • c. de verbetering en omschakeling van de productie;

    • d. de instandhouding en verbetering van het natuurlijk milieu, de hygiënische omstandigheden, dierenwelzijn, voedselveiligheid of duurzaam gebruik van energiebronnen;

    • e. herstructurering en ontwikkeling;

    • f. verhoging van de kwaliteit en toegevoegde waarde van producten;

    • g. verbetering van de arbeidsomstandigheden in de onderneming;

    • h. behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen;

    • i. verhoging van de doelmatigheid bij inzet en gebruik van middelen, machines en menskracht, of

    • j. het tot waarde brengen van bij-, rest- en afvalproducten.

  • 2 Een landbouwonderneming komt voor de subsidie in aanmerking indien:

    • a. door de investering de algehele prestatie van de landbouwonderneming wordt verbeterd, en

    • b. de investering voldoet aan de daarvoor geldende EG-maatregelen en nationale voorschriften.

  • 3 Aan een landbouwonderneming wordt geen subsidie verstrekt indien:

    • a. daardoor zou worden gehandeld in strijd met verordeningen als bedoeld in artikel 249 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, houdende een gemeenschappelijke marktordening;

    • b. de subsidie betrekking heeft op vervangingsinvesteringen.

Artikel 2:38. Indiening van een aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of voorschotverlening gaat vergezeld van de documenten die in bijlage 2 bij deze regeling zijn genoemd bij de investering waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 2:39. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger voldoet in voorkomend geval aan de verplichtingen die in bijlage 2 bij deze regeling zijn genoemd bij de investering waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 2:40. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de bouw, verwerving, inrichting of verbetering van onroerende zaken;

    • b. kosten voor de aanschaf van nieuwe machines en apparatuur, waarvan de aanvrager eerste gebruiker is;

    • c. kosten voor de aanschaf van plantmateriaal en de kosten van derden voor het planten van blijvende teelten, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van verordening 1120/2009.

  • 2 Bij de kosten voor de verwerving van onroerende zaken zijn inbegrepen de daaraan verbonden kosten van overdrachtsbelasting, notariële kosten en de kosten van inschrijving bij het kadaster.

  • 3 Voor de subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de verwerving van onroerende zaken met uitzondering van grond, ten behoeve waarvan subsidie door een bestuursorgaan is verleend in de periode van tien jaar voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 4 In bijlage 2 bij deze regeling kan bij de investering waarop de subsidie betrekking heeft zijn bepaald dat kosten in aanmerking komen voor de subsidie, in aanvulling of in afwijking van het eerste tot en met derde lid.

Artikel 2:41. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidie bedraagt ten hoogste:

  • a. 60% van de subsidiabele kosten voor de investeringen door jonge landbouwers in:

    • 1°. de door Nederland ter uitvoering van artikel 50, tweede en derde lid, van verordening (EG) nr. 1998/2005 aangewezen gebieden;

    • 2°. de door Nederland ter uitvoering van artikel 4 van richtlijn nr. 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206) op de lijst van beschermde gebieden opgenomen gebieden, of

    • 3°. de door Nederland ter uitvoering van artikel 6 van richtlijn nr. 60/2000/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327) in het register van beschermde gebieden aangewezen gebieden;

  • b. 50% van de subsidiabele kosten voor de investeringen door andere landbouwers dan jonge landbouwers in de gebieden, bedoeld in onderdeel a;

  • c. 50% van de subsidiabele kosten voor de investeringen door jonge landbouwers in andere gebieden dan de gebieden, bedoeld in onderdeel a;

  • d. 40% van de subsidiabele kosten voor de investeringen door andere landbouwers dan jonge landbouwers in andere gebieden dan de gebieden, bedoeld in onderdeel a.

§ 2. Jonge landbouwers

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:42. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In aanvulling op artikel 2:37, eerste lid, kan de Minister voor andere investeringen dan de investeringen, bedoeld in bijlage 2 bij deze regeling, subsidie als bedoeld in dat artikel verstrekken aan een persoon die op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag tot subsidieverlening een jonge landbouwer is en aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoet:

    • a. hij beschikt over een getuigschrift van afronding van een erkende landbouwkundige opleiding of een opleiding van gelijkwaardig niveau, of

    • b. hij kan aantonen dat hij ten minste drie jaar op een landbouwonderneming werkzaam is geweest.

  • 2 In aanvulling op artikel 2:37, derde lid, wordt geen subsidie verstrekt indien:

    • a. de subsidie in totaal € 5.000 of minder bedraagt;

    • b. de jonge landbouwer met het oog op de investeringen een geldlening is aangegaan voordat de verlening van de subsidie hem schriftelijk is bevestigd;

    • c. op grond van deze paragraaf of de Subsidieregeling jonge agrariërs, zoals deze gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, eerder aan de jonge landbouwer subsidie is verstrekt of terzake van een eerdere aanvraag op grond van deze paragraaf nog een beslissing tot vaststelling van de subsidie moet worden genomen;

    • d. het eigen vermogen van de jonge landbouwer meer dan 60% van de fiscale balanswaarde van zijn landbouwonderneming bedraagt.

Artikel 2:43. Rangschikking door loting

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:5 is van toepassing.

Artikel 2:44. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 2:38 gaat de aanvraag tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 2:42, eerste lid, vergezeld van:

  • a. een investeringsplan, waarin de investeringen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd zijn opgenomen en waaruit blijkt hoe die investeringen bijdragen aan de doelstellingen, genoemd in artikel 2:37, eerste lid;

  • b. een verklaring van een bank dat de onderneming levensvatbaar is.

Artikel 2:45. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een subsidie als bedoeld in artikel 2:42, eerste lid, wordt verleend onder de voorwaarde dat de subsidieontvanger met het oog op de investeringen een schriftelijke overeenkomst van geldlening met een looptijd van ten minste drie jaar afsluit met een kredietinstelling.

  • 2 Ingeval de subsidie strekt tot verwerving van onroerende zaken, wordt deze verleend onder de voorwaarde dat:

    • a. de daaraan verbonden kosten, met uitzondering van kosten van overdrachtsbelasting, notariële kosten en de kosten van inschrijving bij het kadaster, niet hoger zijn dan een door een taxateur vastgestelde vrije verkoopwaarde van de onroerende zaken;

    • b. een taxateur heeft vastgesteld dat gebouwen voldoen aan de nationale voorschriften die op gebouwen van toepassing zijn, voor zover de onroerende zaken gebouwen betreffen.

Artikel 2:46. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidiabele kosten bedragen nooit meer dan € 100.000.

  • 3 De subsidie bedraagt ten minste € 5000 en ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten.

Titel 7. Verhoging toegevoegde waarde

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:47. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project dat een samenhangend geheel van activiteiten vormt, welke de algehele prestatie van de onderneming verbeteren en betrekking hebben op:

    • a. de verwerking of de afzet van landbouwproducten of bosbouwproducten, of

    • b. de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën voor de landbouwproducten of bosbouwproducten.

  • 2 De activiteiten zijn gericht op:

    • a. rationalisatie en ontwikkeling van het verkoopklaar maken, de verduurzaming, de behandeling en de verwerking van landbouwproducten, het hergebruik van bijproducten of fabricageresiduen dan wel de verwijdering of zuivering van afval;

    • b. toepassing van nieuwe verwerkingstechnieken, waaronder de ontwikkeling van nieuwe producten en bijproducten en het openen van nieuwe markten, alsmede innoverende investeringen met betrekking tot producten, procédés en processen, technologieën, product-marktcombinaties en andere innovaties;

    • c. verbetering van de afzet op de markt, met inbegrip van verbetering van de doorzichtigheid van de prijsvorming, of

    • d. verbetering van de kwaliteit van de producten.

  • 3 Voor de subsidie komen in aanmerking:

    • a. landbouwondernemingen of bosbouwondernemingen;

    • b. samenwerkingsverbanden van landbouwondernemingen of bosbouwondernemingen onderling of met agro-MKB-ondernemingen.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt:

    • a. voor projecten die erop zijn gericht om te voldoen aan EG-maatregelen;

    • b. aan ondernemingen als bedoeld in paragraaf 2.1 van de communautaire richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun (PbEU C 244).

Artikel 2:48. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de bouw, verwerving, verbetering of inrichting van onroerende goederen;

    • b. kosten voor de aankoop of huurkoop van nieuwe machines en apparatuur, inclusief computersoftware tot aan de marktwaarde van het goed;

    • c. kosten voor de ontwikkeling van nieuwe machines of apparatuur;

    • d. kosten voor de ontwikkeling en operationalisering van processen, procédés, technologieën, marketingconcepten, product-marktcombinaties en andere innovaties;

    • e. algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zoals kosten voor de architecten en ingenieurs, honoraria van adviseurs tot een hoogte van 15% van het totale subsidiebedrag, haalbaarheidsstudies, accountantsverklaring, verwerven van patenten en vergunningen.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten met betrekking tot een leasecontract, zoals de marge van de leaseorganisatie, herfinancieringskosten, overheadkosten en verzekeringspremies.

Artikel 2:49. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

Titel 8. Voedselkwaliteitsregelingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:50. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister kan aan een landbouwonderneming subsidie verstrekken voor deelname aan een voedselkwaliteitsregeling.

Artikel 2:51. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 2:52. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Voor de subsidie komen in aanmerking de vaste kosten verbonden aan deelname aan de voedselkwaliteitsregeling met inbegrip van de kosten voor controles die zijn verbonden aan de deelname.

Artikel 2:53. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste € 3.000 per jaar dat een landbouwonderneming deelneemt aan een voedselkwaliteitsregeling.

  • 2 Ingeval een landbouwonderneming voor een deel van een jaar deelneemt aan een voedselkwaliteitsregeling, wordt een subsidiebedrag dat in verhouding staat tot dat deel vastgesteld.

  • 3 De subsidie wordt ten hoogste voor vijf jaar verleend.

Artikel 2:54. Voorschot

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister verleent jaarlijks ambtshalve voorschot.

§ 2. Nadere voorschriften voor biologische landbouwers

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:55. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 Voor de subsidie komt in aanmerking een landbouwonderneming die is aangesloten bij de Stichting Skal, statutair gevestigd te Zwolle.

Artikel 2:56. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Met de indiening van een aanvraag tot verlening van de subsidie stemt de aanvrager ermee in dat de Stichting Skal aan de Dienst Regelingen alle gegevens overlegt die betrekking hebben op de uitoefening van de biologische productiemethode op zijn landbouwonderneming.

Artikel 2:57. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 Incassokosten, administratiekosten en overige kosten die zijn verbonden aan de inning van de in het eerste lid bedoelde bijdragen komen niet in aanmerking voor de subsidie.

Titel 9. Voorlichting en afzetbevordering

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:58. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan een producentengroepering subsidie verstrekken voor activiteiten die bedoeld zijn om consumenten aan te zetten tot aankoop van landbouwproducten die vallen onder een voedselkwaliteitsregeling, al dan niet via distributeurs of verwerkers van die producten.

  • 2 De activiteiten vestigen de aandacht op specifieke kenmerken van producten die voortvloeien uit voedselkwaliteitsregelingen, waaronder met name de kwaliteit, productiemethode, het niveau van dierenwelzijn en milieuvriendelijkheid.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor activiteiten:

    • a. ter promotie van geregistreerde merken;

    • b. waarmee de consument ertoe wordt aangezet om een product te kopen vanwege de specifieke herkomst van het product;

    • c. waarbij de verwijzing naar de oorsprong van een product niet ondergeschikt is aan de hoofdboodschap van de activiteiten;

    • d. waarvoor reeds subsidie is verstrekt ter uitvoering van verordening (EG) nr. 2826/2000 van de Raad van de Europese Unie betreffende voorlichtings- en afzetbevorderingsacties voor landbouwproducten op de binnenmarkt (PbEG L 328);

    • e. die worden uitgevoerd buiten de Europese Unie.

  • 4 Het derde lid, aanhef in samenhang met onderdeel b, is niet van toepassing ingeval het gaat om producten waarvoor een kwaliteitsschema is erkend in het kader van:

    • a. titel VI van verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad van de Europese Unie van 17 mei 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PbEG L 179);

    • b. verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU L 93).

Artikel 2:59. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger:

  • a. zendt het materiaal dat hij voornemens is te gebruiken bij de activiteiten aan de Directeur van de Dienst Regelingen, en

  • b. gebruikt het materiaal uitsluitend binnen de Europese Unie.

Artikel 2:60. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. kosten voor het verspreiden van technische en wetenschappelijke kennis over producten die het voorwerp zijn van een voedselkwaliteitsregeling;

  • b. kosten voor de organisatie van of deelname aan beurzen, tentoonstellingen of vergelijkbare public relations-evenementen die betrekking hebben op producten die het voorwerp zijn van een voedselkwaliteitsregeling;

  • c. kosten voor het adverteren via diverse media of bij verkooppunten over producten die het voorwerp zijn van een voedselkwaliteitsregeling;

  • d. kosten voor marktverkenning.

Artikel 2:61. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidie bedraagt ten hoogste 70% van de subsidiabele kosten.

Titel 10. Afbraak van glasopstanden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:62. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Ter verbetering van de bedrijfsstructuur van de glastuinbouwsector kan de Minister aan eigenaren van glasopstanden die hun onderneming staken subsidie verstrekken voor de afbraak van verouderde glasopstanden en daarbij behorende bedrijfsgebouwen.

Artikel 2:63. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 2:64. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat binnen een jaar na de datum van subsidieverlening:

    • a. de glasopstanden, de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, overige vaste installaties en ondergrondse voorzieningen worden afgebroken en verwijderd, alsmede nieuwe sloten worden gegraven;

    • b. hij en in voorkomend geval diens echtgenoot, geregistreerde partner of aandeelhouders, de bedrijfsmatige glastuinbouw definitief staakt, onderscheidenlijk staken, en

    • c. de tot uitoefening van de betrokken glastuinbouwonderneming bestemde gronden gebruiksvrij worden overgedragen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een vennootschap waarin de stakende eigenaar aandelen heeft.

  • 2 De overdracht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, vindt plaats door middel van:

    • a. overdracht van eigendom;

    • b. vestiging van erfpacht;

    • c. vestiging van een recht van opstal, of

    • d. vestiging van een pachtrecht.

Artikel 2:65. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend binnen vier maanden nadat de overdracht van gronden, bedoeld in artikel 2:64, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden.

Artikel 2:66. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste:

    • a. € 3,50 per m2 glasoppervlak dat wordt afgebroken;

    • b. € 25 per m2 bedrijfsgebouw dat wordt afgebroken;

    • c. € 2,50 per m2 betonnen teeltvloer dat wordt afgebroken;

    • d. € 4 per m3 per nieuw gegraven sloot.

  • 2 Subsidies die in de vijf jaar voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot subsidieverlening door een bestuursorgaan zijn verstrekt met betrekking tot de bouw of verbouwing van de glasopstanden en bedrijfsgebouwen, worden in mindering gebracht op de subsidie voor de afbraak daarvan.

Artikel 2:67. Voorschot

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van liquiditeitsbehoefte.

Titel 11. Risico- en crisisbeheer

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Tegemoetkoming ongunstige weersomstandigheden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:68. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister kan een tegemoetkoming verstrekken voor door weersomstandigheden veroorzaakte schade aan gewassen overeenkomstig Bijlage 3 en 3a bij deze regeling.

§ 2. Tegemoetkoming premie weerschadeverzekering

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:69. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister kan een tegemoetkoming verstrekken voor premies voor weerschadeverzekeringen overeenkomstig Bijlage 4 bij deze regeling.

Titel 12. Garantstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Investeringen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:70. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie in de vorm van een garantstelling verstrekken voor de terugbetaling van een lening, voor zover deze strekt tot financiering van investeringen in de stichting, overname, instandhouding of verbetering van een kleine of middelgrote landbouwonderneming.

  • 2 Investeringen als bedoeld in het eerste lid zijn gericht op:

    • a. verlaging van de productiekosten van landbouwproducten;

    • b. verbetering en omschakeling van de productie van landbouwproducten;

    • c. verhoging van de kwaliteit van landbouwproducten;

    • d. instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu of de verbetering van de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn.

Artikel 2:71. Uitzonderingen en weigeringsgronden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Geen garantstelling wordt verstrekt:

  • a. voor de terugbetaling van leningen die zijn gericht op de herfinanciering van schulden, daaronder mede begrepen niet door een kredietinstelling verstrekte leningen alsmede leningen welke worden aangegaan om kapitaalbehoefte, ontstaan door het uittreden van een commanditaire vennoot uit een commanditaire vennootschap, te dekken, behoudens ingeval van overmacht;

  • b. indien ten aanzien van de investeringen reeds een krediet is verstrekt of onvoorwaardelijk is toegezegd;

  • c. aan andere landbouwondernemingen dan kleine of middelgrote ondernemingen;

  • d. indien de landbouwonderneming een bruto-jaaromzet heeft of zal hebben die voor de helft of minder wordt verkregen uit de primaire productie van landbouwproducten;

  • e. indien aan de aanvrager reeds een garantstelling is verstrekt door:

    • 1°. de Minister of het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw, en:

      • die garantstelling is verleend in het tijdvak van twee jaren voorafgaand aan de datum van ontvangst van de aanvraag, of

      • met de garantstelling waarop de aanvraag betrekking heeft het totaal aan garantstellingen, verleend aan de landbouwonderneming, € 2.500.000 of hoger wordt, of

    • 2°. een ander bestuursorgaan dan bedoeld onder 1°;

  • f. voor de terugbetaling van leningen met betrekking tot een landbouwonderneming die wordt uitgeoefend door een commanditaire vennootschap, tenzij uit de betrokken vennootschapsovereenkomst blijkt dat deze ten minste is aangegaan voor een periode, overeenkomende met de looptijd van de lening, waarvoor de aanvraag wordt ingediend, en in elk geval gedurende deze looptijd niet kan worden opgezegd;

  • g. indien het bancair aansprakelijk vermogen van de aanvrager minder dan 15% bedraagt van het balanstotaal;

  • h. indien de verstrekking van de garantstelling de landbouwonderneming naar het oordeel van de Minister onvoldoende liquiditeitstoename oplevert;

  • i. indien de begroting van de landbouwonderneming naar het oordeel van de Minister onvoldoende middelen bevat om eventuele exploitatietekorten van de landbouwonderneming op te vangen;

  • j. indien de begroting van de landbouwonderneming naar het oordeel van de Minister onvoldoende middelen bevat om in de toekomst noodzakelijke investeringen te kunnen verrichten in de landbouwonderneming;

  • k. ingeval de garantstelling in totaal minder dan € 50.000 bedraagt.

Artikel 2:72. Eisen aan subsidie-ontvangers

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De garantstelling wordt uitsluitend verstrekt aan aanvragers die:

    • a. wegens het ontbreken van de daartoe benodigde zekerheden volgens normaal bankgebruik onvoldoende financiering voor de landbouwonderneming kunnen krijgen;

    • b. voor zover rechtens is toegestaan, op alle hen toebehorende zaken goederenrechtelijke zekerheid verlenen voor alle door de kredietinstelling te verstrekken financieringen, waaronder de lening waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • c. beschikken over de wettelijk vereiste bescheiden ter zake van de vestiging en uitoefening van de landbouwonderneming waarop de aanvraag tot garantstelling betrekking heeft, en

    • d. de Dienst Regelingen machtigen tot gebruik van de door hen op grond van artikel 24, eerste lid, van de Landbouwwet verstrekte gegevens voor de controle van de te verlenen garantstelling.

  • 2 Voor de garantstelling komen natuurlijke personen in aanmerking indien:

    • a. zij de landbouwonderneming waarop de aanvraag tot garantstelling betrekking heeft voor eigen rekening en risico beheren;

    • b. zij aan ten minste één van de volgende voorwaarden voldoen:

      • 1°. zij beschikken over een getuigschrift van afronding van een erkende landbouwkundige opleiding of opleiding van gelijkwaardig niveau, of

      • 2°. zij kunnen aantonen dat zij ten minste drie jaar op een landbouwonderneming werkzaam zijn geweest, en

    • c. elk van hen aan de vereisten uit het eerste lid voldoet, en een van hen aan de voorwaarden uit onderdeel b voldoet, ingeval meer dan een persoon voor gezamenlijke rekening en risico de landbouwonderneming beheren.

  • 3 Voor de garantstelling komen rechtspersonen in aanmerking indien:

    • a. zij blijkens de statuten de exploitatie van een of meer landbouwondernemingen ten doel hebben;

    • b. zij de landbouwonderneming waarop de aanvraag tot garantstelling betrekking heeft onder leiding van een bedrijfsleider hebben gesteld die voldoet aan één van de voorwaarden, gesteld in het tweede lid, onderdeel b, en

    • c. de bestuurders zich hoofdelijk verbinden tot de volledige terugbetaling van de lening waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede hun hele vermogen tot zekerheid terzake stellen.

  • 4 De Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het derde lid, onderdeel c.

Artikel 2:73. Nadere voorschriften

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De garantstelling wordt uitsluitend verstrekt ten behoeve van een lening die:

    • a. is verstrekt door een kredietinstelling waarmee de Minister een raamovereenkomst, waarin de rechten en plichten van de Minister en de kredietinstelling zijn vastgelegd, heeft gesloten;

    • b. een looptijd heeft van ten hoogste twintig jaar, met dien verstande dat de kredietinstelling de looptijd met ten hoogste twee jaar kan verlengen in geval van betalingsmoeilijkheden, en

    • c. lineair wordt afgelost.

  • 2 Uiterlijk één jaar na de datum van de beschikking tot verlening van de garantstelling neemt de subsidie-ontvanger de lening waarop de garantstelling betrekking heeft volledig op.

  • 3 Bij de bepaling of de landbouwonderneming naar het oordeel van de Minister voldoende liquiditeitstoename oplevert, wordt uitgegaan van een, zo nodig door de Minister gewijzigde, begroting die op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager is afgestemd en waaruit onder meer blijkt dat:

    • a. rente- en aflossingsverplichtingen, overige bedrijfsuitgaven, belastingen, premies en, voor zover geen sprake is van inkomsten uit tegenwoordige of vroegere arbeid van buiten de landbouwonderneming waaruit deze kunnen worden bestreden, gezinsbestedingen kunnen worden betaald;

    • b. de noodzakelijke vervangingsinvesteringen kunnen worden gerealiseerd;

    • c. de liquiditeitstoename voldoende ruimte biedt om tegenvallers in de exploitatie op te vangen alsmede om aan toekomstige financieringsverplichtingen, onder andere als gevolg van noodzakelijke diepte- of uitbreidingsinvesteringen, te kunnen voldoen.

Artikel 2:74. Rangschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Aanvragen tot garantstelling worden overeenkomstig artikel 1:6 gerangschikt.

Artikel 2:75. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag tot garantstelling gaat vergezeld van de volgende documenten:

    • a. een investerings- en financieringsplan;

    • b. een overzicht van de stand van leningen en kredieten voor uitvoering van het investeringsplan;

    • c. een specificatie van de zekerheden voor alle door de kredietinstelling te verstrekken financieringen aan de landbouwonderneming, vergezeld van een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de roerende en onroerende zaken die tot zekerheid strekken, alsmede een specificatie van de totale financiering inclusief de daaraan verbonden voorwaarden na uitvoering van het investeringsplan;

    • d. een berekening van het eigen en aansprakelijk vermogen;

    • e. een door de kredietinstelling getoetste, op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager afgestemde begroting, waaruit blijkt dat de landbouwonderneming:

      • 1. een bruto-jaaromzet heeft die voor meer dan de helft wordt verkregen uit de primaire productie van landbouwproducten, en

      • 2. voldoende liquiditeitstoename oplevert;

    • f. de boekhoudverslagen en de aangiften inkomstenbelasting over de voorliggende drie boekjaren, indien beschikbaar;

    • g. een toelichting van de kredietinstelling op de verstrekte gegevens, en

    • h. de statuten van de landbouwonderneming, indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid verstrekt de aanvrager op verzoek van de Minister:

    • a. een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de roerende en onroerende zaken die tot zekerheid strekken, dat:

      • 1. niet ouder is dan zes maanden rekenend vanaf de dag van indiening van de aanvraag, en

      • 2. is opgesteld door een ter zake deskundig en onafhankelijk taxateur;

    • b. alle bescheiden en informatie die de Minister noodzakelijk acht.

Artikel 2:76. Beschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister verstrekt de kredietinstelling, bedoeld in artikel 2:73, eerste lid, een afschrift van de beschikking tot verlening van de garantstelling.

Artikel 2:77. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In aanvulling op, onderscheidenlijk afwijking van artikel 1:15 komen de volgende kosten in aanmerking voor de garantstelling:

  • a. kosten voor de bouw, verwerving of verbetering van onroerende zaken;

  • b. kosten voor de koop of huurkoop van machines en materieel, met inbegrip van computerprogrammatuur, tot ten hoogste de marktwaarde van de activa;

  • c. algemene kosten in verband met uitgaven als bedoeld in onderdelen a of b, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies en het verkrijgen van octrooien en licenties;

  • d. kosten voor de aankoop van tweedehands materieel, voor zover het gaat om landbouwondernemingen met een zeer beperkte technische startbasis en weinig kapitaal en zij dankzij de lagere kosten van dergelijk materieel met moderniseringswerkzaamheden kunnen beginnen.

Artikel 2:78. Niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In aanvulling op de artikelen 1:15 en 2:2 komen de volgende kosten niet in aanmerking voor de garantstelling:

  • a. bedrijfskosten die de begunstigde normaal zou moeten dragen;

  • b. kosten voor activiteiten die verband houden met de uitvoer als bedoeld in artikel 1 van verordening (EG) nr. 1857/2006;

  • c. kosten voor investeringen waarvoor productiebeperkingen of beperkingen op communautaire steunverlening in het kader van de gemeenschappelijke marktordeningen zijn vastgesteld, zoals toeslagrechten en quota;

  • d. kosten voor investeringen die tot doel hebben de financiële situatie van producenten te verbeteren, maar in geen enkel opzicht bijdragen aan de ontwikkeling van de sector;

  • e. kosten voor landbouwproducten waarvoor geen normale afzetmogelijkheden kunnen worden gevonden;

  • f. kosten voor activiteiten die de landbouwonderneming ook onder marktvoorwaarden alleen zou kunnen uitvoeren;

  • g. kosten voor de aankoop van bouwgrond;

  • h. andere dan de in artikel 2:77, onderdeel b, genoemde kosten in verband met een huurkoopcontract, waaronder belastingen, marge voor de verhuurder, kosten voor de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies;

  • i. kosten voor investeringen in verband met de naleving van bestaande nationale maatregelen of EG-maatregelen.

Artikel 2:79. Hoogte garantstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De garantstelling bedraagt ten hoogste € 600.000.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, bedraagt de garantstelling ten hoogste € 1.200.000 ingeval een aanvraag tot garantstelling is ingediend door een natuurlijke persoon die op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag ten hoogste 39 jaar oud is, en die tot doel heeft voor het eerst voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming te stichten of over te nemen die hij:

    • a. alleen in eigendom, pacht of erfpacht krijgt, of

    • b. volledig in eigendom, pacht of erfpacht krijgt met een andere natuurlijke persoon die op het tijdstip van ontvangst van de aanvraag ten hoogste 39 jaar oud is en die niet eerder een landbouwonderneming volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft gehad.

  • 3 De garantstelling bedraagt ten hoogste twee derde van de financieringen die benodigd zijn voor de investeringen, opgenomen in het investeringsplan, bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, onderdeel a, verminderd met de eigen beschikbare middelen, rekening houdende met de financieringsmogelijkheden op basis van beschikbare zekerheden en de wijze waarop de beschikbare eigen middelen optimaal kunnen worden aangewend.

  • 4 De hoogte van de garantstelling vermindert naar rato van de aflossingen die worden gedaan op de lening waarop de garantstelling betrekking heeft, volgens het aflossingsschema dat is vastgesteld bij verlening van de garantstelling.

  • 5 Ingeval de kredietinstelling nakoming vordert van de garantstelling, wordt ten hoogste vier vijfde van de restantschuld van de lening waarop de garantstelling betrekking heeft uitbetaald.

Artikel 2:80. Garantstelling ‘plus’

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 2:79, eerste lid, bedraagt de garantstelling ten hoogste € 2.500.000 ingeval aan de bepalingen van dit artikel is voldaan.

  • 2 De aanvraag tot garantstelling is gericht op de terugbetaling van een lening die strekt tot financiering van de volgende investeringen:

    • a. investeringen in een duurzame melkveestal, varkensstal of pluimveestal die:

      • 1. voldoet aan de eisen van het certificatieschema Maatlat Duurzame Veehouderij, hetgeen blijkt uit een voorlopig certificaat dat is afgegeven door een door de Raad voor Accreditatie hiervoor geaccrediteerde organisatie, en waarvoor geldt dat:

        • binnen twee jaar na afgifte van het voorlopig certificaat een definitief certificaat wordt overgelegd, dan wel

        • binnen drie jaar een definitief certificaat wordt overgelegd volgens de dan vigerende Maatlat Duurzame Veehouderij, en

      • 2. bestaat uit ruimten waarin dieren worden gehuisvest, stalinrichting, klimaattechnische en voertechnische systemen, ammoniakemissiereducerende systemen, mestafvoer en mestopslag;

    • b. investeringen in een Groen Label Kas als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Regeling groenprojecten 2005;

    • c. aankoop van grond voor de uitoefening van de glastuinbouw, mits de betrokken kavel ten minste 80 meter breed is met een lengte-breedte-verhouding van ten hoogste 2:1.

  • 3 De garantstelling wordt verstrekt ter zake van een investeringsplan, waarbij ten minste de helft van de investeringen betrekking heeft op investeringen als bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Een garantstelling als bedoeld in dit artikel kan tevens worden verstrekt voor de terugbetaling van leningen die zijn achtergesteld ten opzichte van andere vorderingen van de kredietinstelling, waarbij geldt dat:

    • a. slechts garantstelling wordt verstrekt voor zover de omvang van de achtergestelde lening kleiner is dan het eigen vermogen van de landbouwonderneming waarop de aanvraag tot garantstelling betrekking heeft;

    • b. artikel 2:72, eerste lid, onderdeel b, niet van toepassing is, en

    • c. achtergestelde leningen een looptijd hebben van ten hoogste tien jaar en niet lineair hoeven te worden afgelost, in afwijking van artikel 2:73, eerste lid, onderdelen b en c.

§ 2. Werkkapitaal

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 2:81. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. werkkapitaal: kapitaal ter dekking van uitgaven die moeten worden gemaakt om de lopende bedrijfsvoering van de landbouwonderneming doorgang te doen vinden, niet zijnde kosten als bedoeld in artikel 2:77;

  • b. Verordening (EG) nr. 1535/2007: Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337);

  • c. de-minimissteun: de-minimissteun als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1535/2007;

  • d. Commissie: Commissie van de Europese Gemeenschappen;

  • e. Tijdelijke communautaire kaderregeling: Mededeling van de Commissie – Tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun ter stimulering van de toegang tot financiering in de huidige financiële en economische crisis (PbEU C 16);

  • f. subsidie-equivalent: subsidie-equivalent als bedoeld in punt 4.4. van de Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (PbEU C 155).

Artikel 2:82. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister kan tot en met 31 december 2010 subsidie in de vorm van een garantstelling verstrekken aan een landbouwonderneming voor de terugbetaling van een lening, voor zover deze strekt tot financiering van werkkapitaal.

Artikel 2:83. Nadere voorschriften

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 3 De garantstelling, bedoeld in artikel 2:82, wordt uitsluitend verstrekt:

    • a. aan een landbouwonderneming die na 1 juli 2008 in liquiditeitsproblemen is gekomen en daardoor op het tijdstip van de aanvraag de benodigde zekerheden ontbeert om volgens normaal bankgebruik financiering voor werkkapitaal te krijgen;

    • b. ten behoeve van een lening van ten hoogste € 850.000 die een looptijd heeft van maximaal drie jaar en uitsluitend bestemd is voor financiering van werkkapitaal dat de onderneming de eerstkomende 12 maanden na indiening van de aanvraag tot garantstelling nodig heeft;

    • c. indien aan de landbouwonderneming na 1 juli 2008 ten minste twee jaar uitstel van betaling is verleend op alle door de landbouwonderneming met kredietinstellingen afgesloten leningen.

  • 4 Artikel 2:2, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op de verstrekking van de garantstelling, bedoeld in artikel 2:82, voor zover het kosten voor dieren, planten en de aanplant van planten voor niet-permanente gewassen betreft.

  • 5 Per onderneming kan slechts één garantstelling worden verstrekt.

Artikel 2:84. Indiening aanvraag garantstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag tot garantstelling wordt namens de natuurlijke persoon of rechtspersoon als bedoeld in artikel 2:72 ingediend door de kredietinstelling die de lening verstrekt.

  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van de volgende documenten:

    • a. een verklaring van de kredietinstelling dat de landbouwonderneming voldoet aan de in deze paragraaf gestelde voorwaarden om de garantstelling te kunnen verstrekken en waarin de kredietinstelling met name aangeeft dat inzichtelijk is dat de landbouwonderneming in liquiditeitsproblemen als bedoeld in artikel 2:83, derde lid, verkeert;

    • b. een door de landbouwonderneming opgemaakte verklaring, waarin opgave wordt gedaan van alle de-minimissteun die in de afgelopen drie belastingjaren aan de onderneming is verstrekt.

  • 3 De aanvrager of de kredietinstelling verstrekt op verzoek van de Minister alle bescheiden en informatie die de Minister noodzakelijk acht, waaronder:

    • a. een overzicht van de liquiditeitsbehoefte van de landbouwonderneming;

    • b. een overzicht van de stand van de leningen en kredieten van de landbouwonderneming;

    • c. een specificatie van de zekerheden voor alle door de kredietinstelling te verstrekken financieringen aan de landbouwonderneming, vergezeld van een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de roerende en onroerende zaken die tot zekerheid strekken, alsmede een specificatie van de totale financiering die onder de garantstelling zal vallen inclusief de daaraan door de kredietinstelling verbonden voorwaarden;

    • d. een berekening van het eigen en aansprakelijk vermogen;

    • e. een door de kredietinstelling getoetste, op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager afgestemde begroting, waaruit blijkt dat de landbouwonderneming een bruto-jaaromzet heeft die voor meer dan de helft wordt verkregen uit de primaire productie van landbouwproducten en voldoende liquiditeitstoename oplevert;

    • f. de boekhoudverslagen en aangiften inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting over de voorliggende drie boekjaren, indien beschikbaar;

    • g. een toelichting van de kredietinstelling op de verstrekte gegevens;

    • h. voor zover van toepassing, maatschapovereenkomsten, overeenkomsten inzake vennootschappen onder firma of commanditaire vennootschappen, of statuten van de landbouwonderneming indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon;

    • i. een verklaring van de kredietinstelling dat aan de landbouwonderneming na 1 juli 2008 voor ten minste twee jaar uitstel van betaling is verleend, of verleend zal worden, op alle door kredietinstellingen aan de onderneming verstrekte leningen.

  • 4 Ingeval de kredietinstelling nakoming vordert van de garantstelling, wordt deze uitsluitend uitgekeerd indien op grond van de bescheiden en de informatie, bedoeld in het tweede lid en derde lid, wordt vastgesteld dat de landbouwonderneming ten tijde van de aanvraag voldeed aan de in deze paragraaf gestelde voorwaarden om voor garantstelling in aanmerking te komen.

Artikel 2:85. Hoogte en looptijd garantstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De garantstelling bedraagt ten hoogste de helft van het bedrag van de lening die met de kredietinstelling is aangegaanvoor de financiering van het werkkapitaal, met dien verstande dat de garantstelling ten minste € 25.000 en ten hoogste € 425.000 bedraagt.

  • 2 De hoogte van de garantstelling wordt verminderd naar rato van de extra aflossingen die worden gedaan op leningen waarvoor de garantstelling is verstrekt.

  • 3 Ingeval de kredietinstelling nakoming vordert van de garantstelling, wordt ten hoogste de helft van de restantschuld van de lening waarop de garantstelling betrekking heeft uitbetaald.

Artikel 2:86. De-minimisplafond

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Indien de garantstelling is verleend in de periode waarin punt 4.2.2 van de Tijdelijke communautaire kaderregeling niet van toepassing is op steun aan landbouwondernemingen, staat de Minister garant tot het tijdstip dat de Commissie verstrekking van steun in de vorm van garanties op grond van punt 4.2.2 aan landbouwondernemingen, na aanmelding als bedoeld in punt 5.2, aan de Nederlandse autoriteiten heeft toegestaan.

  • 2 De garantstelling, bedoeld in het eerste lid, is verleend onder voorbehoud dat het subsidie-equivalent van de steun welke in de vorm van de garantstelling is toegekend, gedurende de in dat lid bedoelde periode het plafond van € 7.500 als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1535/2007, met in begrip van in de afgelopen drie belastingjaren ontvangen de-minimissteun, niet overschrijdt.

  • 3 De looptijd van de garantstelling, bedoeld in het eerste lid, is vanaf het tijdstip als bedoeld in dat lid verlengd tot de looptijd die voortvloeit uit artikel 2:83, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 2:87. Beslistermijn subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister verleent de subsidie, bedoelt in artikel 2:82, binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 2:84, indien aan de in dat artikel gestelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 2:88. Provisie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger betaalt aan de kredietinstellingeenmalig 4,5% provisie over het totale bedrag van de lening die onder garantstelling wordt verstrekt.

  • 2 De kredietinstelling betaalt de provisie aan de Minister.

Artikel 2:89. Cumulatie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Het totale steunbedrag dat een landbouwonderneming op grond van deze paragraaf in de vorm van een garantstelling is toegekend, met inbegrip van in de afgelopen drie belastingjaren en na 1 januari 2008 ontvangen de-minimisteun, bedraagt met ingang van het tijdstip als bedoeld in artikel 2:86, eerste lid, het subsidie-equivalent van ten hoogste € 15.000.

Hoofdstuk 3. Natuur, landelijk erfgoed en recreatie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Titel 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • beheer: al hetgeen in een terrein wordt verricht ten behoeve van instandhouding en ontwikkeling van de in dat terrein aanwezige waarden van natuurwetenschappelijke, landschappelijke of cultuurhistorische betekenis of vanwege de bosbouwkundige waarden, alsmede de daarmee verbonden administratie;

  • bos: aaneengesloten terrein, waarop de meldings- en herplantplicht, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Boswet, van toepassing is;

  • bosgroep: coöperatieve vereniging van bos-, natuur en landgoedeigenaren die bos-, natuur en landgoedeigenaren ondersteunt bij het beheer van hun bos, natuur en landschap;

  • inrichting: het geschikt maken van een terrein voor de instandhouding, het herstel of de ontwikkeling van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden of bosbouwkundige waarden en het daarmee samenhangende beheer;

  • landschapsontwikkelingsplan: plan voor het grondgebied van één of meer gemeenten ter verbetering van de landschapskwaliteit in het desbetreffende gebied;

  • Landschappen: Stichting Unie van provinciale landschappen, statutair gevestigd te de Bilt;

  • natuurgebied: natuurgebied dat als zodanig is begrensd in een natuurgebiedsplan:

  • natuurontwikkeling: het scheppen van de abiotische en biotische omstandigheden voor de ontwikkeling van natuurwaarden van nationale of internationale betekenis door middel van daarop toegesneden eenmalige maatregelen voor inrichting en beheer;

  • natuurterrein: terrein, met uitzondering van bos, dat:

    • a. bestaat uit hoogveen, zandverstuiving, droge heide of droog schraal grasland, natte heide of nat schraal grasland, vennen, plassen of andere wateren, en

    • b. aaneengesloten is dan wel over meer dan 100 meter niet is onderbroken door een spoordijk, kanaal, rivier, rijksweg of op andere wijze;

  • terreinen: gronden, daaronder begrepen natuurterreinen, wateren, landgoederen, bossen en andere houtopstanden, alsmede de op die gronden gelegen objecten, die van belang of van potentieel belang zijn om hun natuurwetenschappelijke, landschappelijke of cultuur-historische betekenis of vanwege bosbouwkundige waarden;

  • Unie van Bosgroepen: Unie van Bosgroepen, u.a., statutair gevestigd te Ede;

  • Vereniging Natuurmonumenten: Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland, statutair gevestigd te ’s-Graveland;

  • Vereniging Platform Soortenbeschermende Organisaties: Vereniging Platform Soortenbeschermende Organisaties, statutair gevestigd te Wageningen;

  • verwerving: verwerving van het recht van eigendom of het recht van erfpacht.

Artikel 3:2. Verplichtingen subsidieontvanger bij projecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:13, tweede lid, aanhef in samenhang met onderdeel b, is niet van toepassing op de ontvanger van een subsidie voor de uitvoering een project op grond van dit hoofdstuk.

Titel 2. Draagvlak natuur

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:3. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze titel wordt verstaan onder programma: project dat een samenhangend geheel van activiteiten vormt, waarbij de uitvoering op grond van ontwikkelingen binnen het project of maatschappelijke ontwikkelingen gedurende de looptijd kan worden aangepast.

Artikel 3:4. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan stichtingen, verenigingen of samenwerkingsverbanden daarvan, waarvan het werkgebied zich uitstrekt over meer dan twee provincies, subsidie verstrekken voor de uitvoering in dat werkgebied van een project dat een geheel van afgebakende en eenmalige activiteiten vormt of van een programma, welk project of programma is gericht op versterking van het draagvlak voor de natuur in de Nederlandse samenleving.

  • 2 Voor de subsidie komen in ieder geval in aanmerking projecten die op een doelmatige wijze bijdragen aan de doelstelling van het eerste lid door:

    • a. het vergroten van de kennis van de natuur door het ontwikkelen van modelprogramma's en bijbehorende trainingen voor intermediairs en leerkrachten, voor gebruik bij binnen- en buitenschoolse natuur- en milieueducatie;

    • b. het vergroten van de kennis van de natuur bij groepen die een bijdrage kunnen leveren aan de realisering van natuurdoelstellingen, door het geven van voorlichting of het ontwikkelen van voorlichtingsmateriaal;

    • c. het vergroten van de aandacht voor natuur door het ontwikkelen van een visie op de positie van de natuur in de samenleving, het inbrengen van deze visie in overlegsituaties en het vragen van publieke aandacht voor deze visie, of

    • d. het verhogen van de organisatiegraad en verbeteren van de onderlinge contacten door het stimuleren van samenwerking tussen organisaties op het gebied van natuur en het bevorderen van informatie-uitwisseling tussen die organisaties.

  • 3 Voor de subsidie komen in ieder geval in aanmerking programma’s die op een doelmatige wijze bijdragen aan de doelstelling, bedoeld in het eerste lid, door:

    • a. het uitwisselen van kennis en ideeën over natuur met betrokken partijen in de maatschappij, het ontwikkelen en structureren van deze kennis binnen de eigen organisatie ten behoeve van beleidsprocessen bij overheden en het inbrengen van deze kennis in alle fasen van deze beleidsprocessen, of

    • b. het verbreden van de resultaten van eerder uitgevoerde projecten, waarvan de doelstelling past binnen het tweede lid, door de bevordering van het gebruik en de acceptatie van in deze projecten ontwikkelde methoden, programma's, ideeën en materialen bij de geëigende doelgroepen.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt voor projecten:

    • a. die een looptijd hebben van meer dan 3 jaar, of

    • b. waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 11.350.

  • 5 Geen subsidie wordt verstrekt voor programma's:

    • a. die een looptijd hebben korter dan 3 jaar of langer dan 5 jaar, of

    • b. waarvan de subsidiabele kosten jaarlijks gemiddeld minder bedragen dan € 22.675.

Artikel 3:5. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project of programma waarop de aanvraag betrekking heeft:

    • a. doelmatiger kan worden uitgevoerd als gevolg van de kennis, de kunde, de capaciteit, het netwerk en het maatschappelijk draagvlak van de uitvoerende organisatie of uitvoerende organisaties;

    • b. meer aansluit bij het beleid zoals beschreven in de nota’s ‘Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur’ (Kamerstukken II 1999/2000, 27 235, nr. 1), ‘Vitaal en Samen’ (Kamerstukken II 2003/04, 29 200, nr. 2) en ‘Kiezen, leren en meedoen, naar een effectieve inzet van natuur- en milieueducatie in Nederland, 2008–2011’ (Kamerstukken II 2007/08, 20 487, nr. 21).

  • 2 Voor zover na de rangschikking, bedoeld in het eerste lid, sprake is van gelijke geschiktheid en er in verband met het bereiken van het subsidieplafond nog enkel één subsidie kan worden verleend, rangschikt de Minister overeenkomstig artikel 1:4 een aanvraag hoger naarmate het project of programma waarop de aanvraag betrekking heeft, meer wordt bekostigd uit andere subsidies of financiële middelen.

Artikel 3:6. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project of het programma waarvoor subsidie is verleend aan binnen één jaar na de datum van subsidieverlening.

Artikel 3:8. Beslistermijn subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een beschikking omtrent subsidievaststelling wordt gegeven binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 3:9. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project of programma betrokken personeel in dienst van de subsidieontvanger;

    • b. kosten van verbruikte materialen of hulpmiddelen;

    • c. kosten van vrijwilligers, voor zover deze een vrijwilligersvergoeding ontvangen, per kalenderjaar tot ten hoogste het bedrag dat jaarlijks belastingvrij als vrijwilligersvergoeding kan worden verstrekt, met dien verstande dat het maximum evenredig wordt aangepast indien een vrijwilliger dat kalenderjaar niet volledig werkzaam is geweest;

    • d. aan derden verschuldigde kosten ter zake van planvormings- en uitvoeringsactiviteiten tot ten hoogste 35% van de in de onderdelen a, b en c genoemde kosten;

    • e. reis- en verblijfkosten;

    • f. de voor de vaststelling van de subsidie benodigde accountantsverklaring, tot ten hoogste € 1.800;

    • g. kosten voor overhead tot ten hoogste een bedrag dat gelijk is aan 10% van de ingevolge onderdeel a voor subsidie in aanmerking komende loonkosten;

    • h. kosten als bedoeld in de onderdelen b tot en met f die onvoorzien zijn, tot ten hoogste 15% van het bedrag dat wel is voorzien.

Artikel 3:10. Hoogte subsidie programma’s

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidie voor programma’s bedraagt jaarlijks gemiddeld ten hoogste € 60.000.

Titel 3. Effectgerichte maatregelen in bossen en natuurterreinen

[Vervallen per 01-01-2010]

Artikel 3:12. Nadere voorschriften subsidiabele activiteiten

[Vervallen per 01-01-2010]

Titel 4. Historische buitenplaatsen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:20. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In deze titel wordt verstaan onder:

    • beschermde historische buitenplaats: in het register, bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, als historische buitenplaats vermeld complex;

    • particulier eigenaar:

      • a. natuurlijke persoon die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht heeft op een beschermde historische buitenplaats of een gedeelte daarvan;

      • b. naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid als bedoeld in artikel 7a van de Natuurschoonwet 1928, voor zover de aandeelhouders uitsluitend natuurlijke personen zijn, die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht heeft op een beschermde historische buitenplaats of een gedeelte hiervan;

      • c. rechtspersoon die krachtens privaatrecht is ingesteld en die het recht van eigendom of een ander zakelijk recht op een beschermde historische buitenplaats of een gedeelte hiervan heeft verkregen van een natuurlijke persoon als bedoeld in het eerste lid of van een vennootschap als bedoeld in het tweede lid, en die zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten doel stelt die buitenplaats in stand te houden;

    • Stichting: Stichting tot behoud van Particuliere Historische Buitenplaatsen te Heerde, statutair gevestigd te Heerde.

  • 2 Onder beschermde historische buitenplaats wordt in paragraaf 2 van deze titel mede verstaan: als historische buitenplaats aan te merken complex waarvoor een verzoek tot aanwijzing als beschermd monument overeenkomstig artikel 3 van de Monumentenwet 1988 in de procedure is gebracht.

§ 2. Behoud van historische buitenplaatsen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:21. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan de Stichting subsidie verstrekken voor de uitvoering van projecten die een bijdrage leveren aan:

    • a. de instandhouding van beschermde historische buitenplaatsen van particuliere eigenaren, op verzoek van die eigenaren aan de Stichting;

    • b. het vergroten en verbeteren van de kennis en de deskundigheid ten behoeve van het behoud van beschermde historische buitenplaatsen van particuliere eigenaren.

  • 2 Voor subsidie komen in aanmerking projecten die beschermde historische buitenplaatsen betreffen waarvan:

    • a. de aanleg dateert van voor 1850 en herkenbaar aanwezig is;

    • b. de tuin- of parkaanleg tenminste 1 hectare omvat; en

    • c. de particuliere eigenaar is aangesloten bij de Stichting.

  • 3 De projecten hebben betrekking op:

    • a. regulier onderhoud van tuin- of parkaanleg;

    • b. het opstellen of herzien van een beheerplan voor de tuin- of parkaanleg.

Artikel 3:21a. Nadere voorschriften subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Het regulier onderhoud, bedoeld in artikel 3:21, derde lid, onderdeel a, komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. dit onderhoud gebaseerd is op een door de Stichting opgesteld meerjarenplan waarin de volgende onderdelen zijn opgenomen:

      • 1°. de kengegevens van de buitenplaats;

      • 2°. de redengevende omschrijving uit het Monumentenregister;

      • 3°. een planning voor drie jaar ten behoeve van regulier en periodiek onderhoud, uit te voeren door de Stichting;

      • 4°. de uit te voeren werkzaamheden per terreintype; en

      • 5°. een terreintypekaart met daarop aangegeven de terreingedeelten waarop de werkzaamheden plaatsvinden;

    • b. daarvoor een jaarcontract tussen de Stichting en de particuliere eigenaar is afgesloten waarin de uit te voeren werkzaamheden per terreintype zijn opgenomen.

  • 2 Een beheerplan als bedoeld in artikel 3:21, derde lid, onder b:

    • a. bevat tenminste:

      • 1°. een inventarisatie van cultuurhistorische, tuin- en landschapsarchitectonische en natuur- en recreatieve waarden;

      • 2°. een beheervisie die aangeeft welke elementen van belang zijn voor de beschermde historische buitenplaats en de wijze waarop deze in stand moeten worden gehouden;

      • 3°. een maatregelenplan ten behoeve van het beheer, en

    • b. is naar het oordeel van de Minister en van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap passend voor de verzekering van het behoud van de historische buitenplaats en, in voorkomend geval, voor het eenmalig herstel van elementen van de buitenplaats.

Artikel 3:22. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een aanvraag tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 3:21, eerste lid, gaat vergezeld van een activiteitenplan of een werkprogramma waarin de uit te voeren projecten zijn opgenomen.

Artikel 3:23. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Stichting draagt er zorg voor dat:

worden uitgevoerd.

Artikel 3:24. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

    • a. een vermelding van het aantal beschermde historische buitenplaatsen dat bij de Stichting is aangesloten,

    • b. een lijst van beschermde historische buitenplaatsen waarvoor een jaarcontract als bedoeld in artikel 3:21a, eerste lid, onderdeel b, is afgesloten en

    • c. een lijst van beschermde historische buitenplaatsen waarvoor in de subsidieperiode een beheerplan is opgesteld.

  • 2 Voorafgaand aan de aanvraag tot subsidievaststelling wordt een afschrift van het beheerplan overgelegd aan de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 3:25. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Voor subsidie komen in aanmerking

Artikel 3:25a. Af- en ombouw Stichting

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan voor het jaar 2010, op basis van een door de Stichting bij de aanvraag tot subsidieverlening overgelegd activiteitenplan of werkprogramma, en onverminderd artikel 3:23, toestaan dat de Stichting een deel van de subsidie, bedoeld in artikel 3:21, aanwendt voor de kosten die samenhangen met de beëindiging van de activiteiten van de Stichting.

  • 2 Ingeval toepassing wordt gegeven aan het eerste lid gaat de aanvraag tot subsidievaststelling, bedoeld in artikel 3:24, tevens vergezeld van een verantwoording van de inzet van de subsidie voor de kosten die samenhangen met de beëindiging van de activiteiten van de Stichting.

§ 3. Herstel van historische buitenplaatsen

[Vervallen per 01-01-2010]

Titel 5. Nationale en grensoverschrijdende parken

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:34. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister kan op aanvraag aan de IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie, statutair gevestigd te Amsterdam, en de Stichting Samenwerkingsverband Nationale Parken, statutair gevestigd te ’s-Gravenhage, subsidie verstrekken voor projecten gericht op kwaliteitsverbetering, samenwerking, educatie, voorlichting en onderzoek van:

  • a. een door de Minister aangewezen nationaal park dan wel nationaal park in oprichting, of

  • b. een door het Rijk gezamenlijk met het Koninkrijk België of de Bondsrepubliek Duitsland als grensoverschrijdende park aangewezen of aan te wijzen gebied, waarvoor afspraken gelden met betrekking tot het beheer en de inrichting daarvan.

Artikel 3:35. Indiening van een aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van de artikelen 1:8, eerste lid, en 1:13, vijfde lid, wordt de aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of voorschotverlening, onderscheidenlijk tot goedkeuring als bedoeld in artikel 1:13, derde lid, ingediend bij de Directeur Natuur van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

  • 2 In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend voor 31 december van het kalenderjaar volgend op het jaar waarvoor de subsidie is verleend.

Artikel 3:36. Beslistermijn subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:10, eerste lid, wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven voor 15 februari van het jaar waarin het project wordt uitgevoerd.

Artikel 3:37. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:13, tweede lid, is niet van toepassing.

Artikel 3:39. Betaling subsidiebedragen en voorschotten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister betaalt subsidiebedragen en voorschotten aan de IVN Vereniging voor natuur- en milieueducatie via het Groenfonds.

Titel 6. Ontwikkeling van het landschap

[Vervallen per 01-01-2010]

Artikel 3:41. Nadere voorschriften landschapsontwikkelingsplan

[Vervallen per 01-01-2010]

Titel 8. Versterking natuur- en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:51. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken aan de Unie van Bosgroepen voor projecten die een bijdrage leveren aan rendementsverbetering binnen de bos- en natuursector alsmede aan verbetering van de kwaliteit van het bos en de natuur.

  • 2 De volgende activiteiten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. het verbeteren van de advisering en opleiding aan bos- en natuureigenaren met een bezit kleiner dan 250 hectare over het beheer van bos- en natuurterreinen;

    • b. het verzamelen van natuurgegevens;

    • c. het opstellen van aanvragen tot verlening van een subsidie als bedoeld in:

Artikel 3:52. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. loonkosten;

  • b. aan derden verschuldigde kosten;

  • c. en kosten van de voor de subsidievaststelling benodigde accountantsverklaring.

Artikel 3:53. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan de Stichting Recreatie subsidie verstrekken voor de uitvoering van programma’s die een bijdrage leveren aan de bevordering van kennis en deskundigheid op het gebied van de recreatie.

  • 2 De programma’s hebben betrekking op een kalenderjaar.

Artikel 3:54. Indiening van een aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:8, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of voorschotverlening ingediend bij de Directeur Platteland van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 3:55. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een werkprogramma.

  • 2 Het werkprogramma bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de werkzaamheden en activiteiten van de instelling voor het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b. een beschrijving van de financiële gevolgen van de werkzaamheden en de activiteiten;

    • c. een meerjarenperspectief;

    • d. een plan voor de uitvoering van een evaluatie waarin wordt aangegeven in hoeverre de beoogde doelen bereikt zijn.

Artikel 3:56. Beslistermijn subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:10, eerste lid, wordt een beschikking omtrent subsidieverlening gegeven binnen drie maanden na afloop van de periode voor het aanvragen van subsidieverlening.

Artikel 3:57. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger voert het programma uit overeenkomstig het werkprogramma waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft.

Artikel 3:58. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van:

  • a. een financiële verantwoording van het programma;

  • b. de eindrapportage van het programma.

Artikel 3:59. Beslistermijn subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een beschikking omtrent subsidievaststelling wordt gegeven binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Artikel 3:60. Voorschot

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 1:17, tweede lid, kan de Minister voorschotten verlenen tot ten hoogste 95% van het te verstrekken subsidiebedrag.

  • 2 De aanvraag tot voorschotverlening gaat vergezeld van een overzicht van de liquiditeitsbehoefte.

Titel 9. Behoud zeldzame landbouwhuisdierenrassen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 3:61. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister kan aan de Stichting Zeldzame Huisdieren subsidie verstrekken voor de begeleiding van stamboek-, ras- en fokverenigingen:

  • a. bij het opstellen van strategische meerjarenplannen en van project- en subsidieaanvragen;

  • b. bij het bevorderen van de relaties met regionale en landelijke organisaties met (potentiële) interesse voor de instandhouding van zeldzame landbouwhuisdierenrassen.

Artikel 3:62. Indiening van een aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:8, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidieverlening en voorschotverlening ingediend bij de Directeur Agroketens en Visserij van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 3:63. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een werkprogramma.

  • 2 Het werkprogramma bevat in ieder geval:

    • a. een beschrijving van de werkzaamheden en activiteiten van de instelling voor het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b. een beschrijving van de financiële gevolgen van de werkzaamheden en de activiteiten;

    • c. een meerjarenperspectief; en

    • d. een plan voor de uitvoering van een evaluatie waarin wordt aangegeven in hoeverre de beoogde doelen bereikt zijn.

Artikel 3:64. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van:

  • a. een financiële verantwoording van het programma;

  • b. de eindrapportage van het programma.

Artikel 3:65. Beslistermijn subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Een beschikking omtrent subsidievaststelling wordt gegeven binnen vier maanden na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

Hoofdstuk 4. Visserij

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Titel 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:1

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • verordening nr. 1198/2006: Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europese Visserijfonds (PbEU L 223);

    • verordening nr. 510/2006: Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (PbEU L 93);

    • verordening nr. 1077/2008: Verordening (EG) nr. 1077/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 3 november 2008 tot vaststelling van toepassingsbepalingen voor Verordening (EG) 06/1966 van de Raad betreffende de elektronische registratie en melding van visserijactiviteiten en een systeem voor teledetectie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 07/1566;

    • Besluit: Besluit registratie vissersvaartuigen 1998;

    • kleine, middelgrote en micro-ondernemingen: kleine, middelgrote en micro-onderneming in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU L 124);

    • visserijonderneming: onderneming die actief is binnen de visserijsector;

    • visser: natuurlijk persoon die zijn hoofdberoep uitoefent aan boord van een in bedrijf zijnd vissersvaartuig;

    • vissersvaartuig: vaartuig dat gebruikt wordt voor de uitoefening van de bedrijfsmatige visserij, dat overeenkomstig artikel 1, tweede lid, van de Uitvoeringswet Visserijverdrag 1967 als Nederlands geldt en dat overeenkomstig het bij of krachtens het besluit bepaalde staat geregistreerd;

    • binnenvisserij: visserij voor commerciële doeleinden met vaartuigen die uitsluitend actief zijn in de binnenwateren en die niet in het communautaire register van vissersvaartuigen zijn opgenomen;

    • aquacultuur: de kweek of teelt van aquatische organismen, waarbij technieken worden gebruikt om de aangroei van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu;

    • gangbare praktijk in de aquacultuursector: aquacultuuractiviteiten die worden uitgevoerd overeenkomstig de bindende gezondheids-, veterinaire of milieuwetgeving;

    • visvergunning: aan een ondernemer ten aanzien van een vissersvaartuig toegekende visvergunning als bedoeld in artikel 1 van de Regeling visvergunning;

    • garnalenvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren verleend voor het vissen met enig vistuig geschikt voor het vangen van garnalen (Crangon, crangon) in de visserijzone, het zeegebied of de kustwateren;

    • contingent: contingent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Regeling contingentering zeevis;

    • meetbrief: document als bedoeld in artikel 4 van de Meetbrievenwet 1981;

    • brutoton: maat ter bepaling van de scheepsinhoud overeenkomstig bijlage I van het op 23 juni 1969 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag betreffende de meting van schepen (Trb. 1970, 122 en 194);

    • innovatieproject: project dat een samenhangend geheel van activiteiten vormt, welke zijn gericht op het verwerven en verspreiden van nieuwe technische kennis die wordt verkregen door:

      • a. het ontwikkelen van een innoverende technologie en het onder realistische omstandigheden in de productiesector testen van de technische en economische levensvatbaarheid van deze technologie;

      • b. testen uit te voeren in verband met beheersplannen en plannen voor het toewijzen van visserij-inspanningen, waaronder desnoods het sluiten van gebieden voor de visserij om de biologische en financiële gevolgen te kunnen evalueren, en het experimenteel uitzetten van vis;

      • c. methoden te ontwikkelen en te testen om de selectiviteit van het vistuig te verbeteren of om de bijvangsten, de overboord gezette hoeveelheden of de gevolgen voor het milieu te beperken, of

      • d. alternatieve soorten visserijbeheerstechnieken te testen;

    • Visserij Innovatie Platform: door de Minister van LNV ingesteld platform dat adviseert over kansrijke innovaties in de visserij, zoals meegedeeld bij brief aan de Tweede Kamer van 27 juni 2006 (Kamerstukken II 2005-06, 29675, nr. 19);

    • experimentele visserij; het gebruik van vistuig en andere apparatuur voor de detectie van vis om vast te stellen welke vissoorten in welke hoeveelheden aanwezig zijn, teneinde een indruk te krijgen van de omvang van de bestanden in dat gebied en van de economische perspectieven van commerciële exploitatie van deze bestanden;

    • maatschappelijke organisatie: rechtspersoon zonder winstoogmerk, niet zijnde een overheidsorganisatie of onderneming in Europeesrechtelijke zin;

    • ondernemer: natuurlijk persoon of rechtspersoon te wiens naam het vissersvaartuig in het visserijregister staat geregistreerd;

    • vissoorten: alle soorten van vis, schaal-, schelp- en weekdieren.

  • 2 In aanvulling op artikel 1:15 komen kosten voor huisvesting niet in aanmerking voor subsidie op grond van dit hoofdstuk.

  • 3 De Minister kan tot 5 jaar na de subsidievaststelling de subsidie op grond van dit hoofdstuk geheel of gedeeltelijk intrekken indien naar de mening van de Minister het resultaat van het project of de activiteit waarvoor subsidie is verstrekt, wordt gewijzigd:

    • a. waardoor de aard van het resultaat van het project of de activiteit is veranderd;

    • b. waardoor in strijd met de uitvoeringsvoorwaarden van de subsidie wordt gehandeld;

    • c. waardoor de subsidieontvanger een onrechtmatig voordeel heeft;

    • d. tengevolge van een verandering in de eigendom van een infrastructuurvoorziening, of

    • e. tengevolge van de beëindiging of verplaatsing van een productieve activiteit.

  • 5 In afwijking van artikel 1:12, vierde lid, bewaart de ontvanger van een subsidie, verstrekt op grond van dit hoofdstuk, de in dat lid bedoelde administratie tot en met 31 december 2020.

Artikel 4:1a. Aanwijzing van instanties

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Als beheersautoriteit als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel a, van verordening nr. 1198/2006 wordt aangewezen de Minister.

  • 2 Als certificeringsautoriteit als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel b, van verordening nr. 1198/2006 wordt aangewezen de Afdeling CA van de Dienst Regelingen.

  • 3 Als auditautoriteit als bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel c, van verordening nr. 1198/2006 wordt aangewezen de Rijksauditdienst van het Ministerie van Financiën.

  • 4 Als bemiddelende instantie als bedoeld in artikel 58, tweede lid, van verordening nr. 1198/2006 wordt aangewezen de Back Office West van de Dienst Regelingen.

Titel 2. Capaciteit visserijvloot

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Beëindigen visserijactiviteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:2. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag aan de eigenaar van een vissersvaartuig overeenkomstig het bepaalde in deze regeling subsidie verlenen ter zake van:

    • a. de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten met dat vissersvaartuig, of

    • b. de eigendomsoverdracht van het vissersvaartuig in het kader van de definitieve beëindiging van de visserijactiviteiten.

  • 2 Onder definitieve beëindiging als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

    • a. sloop van het vissersvaartuig;

    • b. het definitieve gebruik van het vissersvaartuig voor andere doeleinden dan visserij, onder de vlag van een lidstaat van de Europese Unie en voor dat gebruik geregistreerd in de Europese Unie.

Artikel 4:3. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het aangevraagde subsidiebedrag een lager percentage is van het maximale subsidiebedrag dat voor het betrokken vaartuig kan worden betaald op grond van artikel 4:7.

  • 2 Indien bij de toepassing van het eerste lid aanvragen op dezelfde hoogte worden gerangschikt, wordt de onderlinge rangorde tussen deze aanvragen bepaald in volgorde van ontvangst overeenkomstig artikel 1:6.

Artikel 4:4. Vereisten aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een kopie van de meetbrief.

Artikel 4:5. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger is verplicht om binnen drie maanden, te rekenen vanaf de datum van de beschikking tot subsidieverlening, ervoor zorg te dragen dat:

  • 2 De Minister kan de in het eerste lid genoemde termijn op een met redenen omkleed verzoek van de subsidieontvanger eenmalig met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 3 In geval van definitieve beëindiging als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, onderdeel b, is de subsidieontvanger verplicht om ervoor zorg te dragen dat het vaartuig niet op enig tijdstip terugkeert in de hoedanigheid van vissersvaartuig.

Artikel 4:6. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een verklaring van een ambtenaar van de Algemene Inspectiedienst dat is voldaan aan:

    • b. overige bescheiden waarmee naar het oordeel van de Minister wordt aangetoond dat aan de in artikel 4:5, eerste lid, bedoelde verplichtingen is voldaan;

    • c. het originele exemplaar van de ten aanzien van het betreffende vissersvaartuig toegekende visvergunning;

    • d. het originele exemplaar van de garnalenvergunning en van de vergunning voor het vissen met een sleepnet in de Oosterschelde, voor zover deze vergunningen ten aanzien van het betreffende vissersvaartuig zijn toegekend;

    • e. het originele exemplaar van het speciale visdocument, bedoeld in artikel 4, tweede lid, onderdeel a, van de Regeling technische maatregelen 2000, voor zover ten aanzien van het betreffende vissersvaartuig een speciaal visdocument is toegekend;

    • f. een taxatierapport van het vaartuig van een beëdigd taxateur, indien de visserijactiviteit beëindigd wordt overeenkomstig artikel 4:2, tweede lid, onderdeel b.

Artikel 4:7. hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister bepaalt de maximale hoogte van de subsidie volgens de formule: forfaitair subsidiebedrag per brutoton maal brutotonnage van het vissersvaartuig plus een aanvullend bedrag.

  • 2 De Minister bepaalt de hoogte van het forfaitaire subsidiebedrag per brutoton en van het aanvullende bedrag, waarbij een klasse-indeling in brutotonnage kan worden aangehouden.

  • 3 De formule ter bepaling van de maximale hoogte van de subsidie kan uitgebreid worden om rekening te houden met de leeftijd van het vaartuig.

  • 5 Indien het vaartuig verloren gaat op een tijdstip tussen het moment van subsidieverlening en de subsidievaststelling, wordt de subsidie verminderd met het bedrag van de door de verzekering uitgekeerde vergoeding.

Artikel 4:8

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Ten aanzien van contingenten die zijn toegekend ten behoeve van vaartuigen waarvoor subsidie wordt verleend, wordt de periode van aanhouden van een contingent als bedoeld in artikel 14 van de Regeling contingentering zeevis vastgesteld op ten hoogste 36 maanden.

§ 2. Sociaal-economische maatregelen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:9. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag aan een visser subsidie verstrekken:

    • a. voor de verbetering van de beroepsvaardigheden, met name van jonge vissers;

    • b. voor de omscholing naar een beroep buiten de zeevisserij;

    • c. als eenmalige compensatie indien de visserijactiviteit van het vaartuig waarop de visser ten minste twaalf maanden heeft gewerkt, definitief is beëindigd in de zin van artikel 4:2;

    • d. voor het vroegtijdig uittreden uit de visserij

Artikel 4:10. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 4:11. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Artikel 1:2, tweede lid, is niet van toepassing op subsidieverlening op grond van artikel 4:9, met dien verstande dat activiteiten verricht voor 1 januari 2007 niet in aanmerking komen voor subsidie.

  • 2 Binnen een termijn van drie maanden na de beschikking tot verlening van de subsidie, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel d, toont de subsidieontvanger ten genoegen van de Minister aan dat hij zijn werkzaamheden als visser definitief heeft beëindigd.

  • 3 Na uitkering van de subsidie, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel b, is het de subsidieontvanger verboden binnen vijf jaar zijn beroepsactiviteit als visser te hervatten.

  • 4 Na uitkering van de subsidie, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel c, is het de subsidieontvanger verboden binnen twaalf maanden zijn beroepsactiviteit als visser te hervatten.

Artikel 4:12. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een afschrift van het certificaat of diploma van de gevolgde cursus.

Artikel 4:13. Subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Binnen acht weken na ontvangst van de gegevens, bedoeld in artikel 4:11, tweede lid, stelt de Minister de subsidie, bedoeld in artikel 4:9, eerste lid, onderdeel d, vast.

Artikel 4:14. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Titel 3. Maatregelen van gemeenschappelijk belang

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Innovatieprojecten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:15. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Ter stimulering van het innovatieve vermogen in de visserijsector, kan de Minister subsidie verstrekken voor de uitvoering van een innovatieproject aan

    • a. een visserijonderneming of een erkende beroepsorganisatie;

    • b. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a, of

    • c. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a met een maatschappelijke organisatie op het gebied van visserij.

  • 2 Het innovatieproject wordt uitgevoerd in partnerschap met een wetenschappelijke of technische instantie.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. projecten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000,–;

    • b. projecten waarbinnen nieuwe technische kennis direct op praktijkschaal commercieel toegepast wordt.

    • c. experimentele visserij.

Artikel 4:16. vereisten aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag gaat vergezeld van een beschrijving van het partnerschap met de wetenschappelijke of technische instantie, waarin in elk geval de taakverdeling en de aard van de wetenschappelijke begeleiding worden beschreven.

Artikel 4:17. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

    • a. een meer innovatief karakter heeft;

    • b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;

    • c. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door andere ondernemingen;

    • d. een meer duurzaam karakter heeft;

    • e. minder effecten heeft op de natuur;

    • f. meer bijdraagt aan de selectiviteit van vismethoden;

    • g. meer bijdraagt aan de toegevoegde waarde van visserijproducten;

    • h. bij toepassing in de praktijk leidt tot meer energiebesparing in de visserijsector;

    • i. bij toepassing in de praktijk leidt tot meer kostenbesparingen voor de visserijsector, en

    • j. wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband als bedoel in artikel 4:15, eerste lid.

  • 2 Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, en adviseert de Minister over de rangschikking van aanvragen.

  • 3 De Minister kan in afwijking van het tweede lid voor specifieke categorieën aanvragen een andere beoordelingscommissie instellen.

Artikel 4:18. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een kortere termijn dan drie jaar vaststellen.

  • 3 De subsidieontvanger voert het project uit in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot uitvoering buiten Nederland.

  • 4 Het project gaat gepaard met naar het oordeel van de Minister adequate wetenschappelijke begeleiding.

  • 5 De subsidieontvanger maakt de kennis en informatie die met het project worden opgedaan onmiddellijk na afloop van het project openbaar in een verslag dat naar het oordeel van de Minister van afdoende kwaliteit is.

  • 6 De Minister kan de subsidieontvanger aanvullende verplichtingen opleggen omtrent de wijze waarop de openbaarmaking, bedoeld in het vierde lid, plaatsvindt.

Artikel 4:19. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;

    • b. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies, onderzoeksactiviteiten, proces- en ketenmanagement, wetenschappelijke begeleiding van het project en ter zake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten alsmede ter zake van de bescherming van die rechten, met uitzondering van winstopslagen bij transacties binnen een groep;

    • c. kosten voor de aanschaf van machines en apparatuur, nieuw of tweedehands, in geval van huurkoop gebaseerd op de aan het project toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep;

    • d. kosten voor een studie naar de haalbaarheid van de ontwikkeling van nieuwe technologieën, technieken en methoden;

    • e. kosten gemoeid met het testen van de nieuwe technologieën, technieken en methoden;

    • f. kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer;

    • g. kosten van een accountantsverklaring, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500,–.

  • 2 In aanvulling op het eerste lid komen voor aanvragen ingediend door een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, tevens de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

    • a. kosten voor organisatie en facilitering van het samenwerkingsverband, waaronder begrepen zaal- en locatiehuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;

    • b. kosten voor een procesbegeleider of ketenmanager.

Artikel 4:20. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring.

Artikel 4:21. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 100 % van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000,–.

  • 3 De winst die de subsidieontvanger maakt door de uitvoering van het project en die naar het oordeel van de Minister uitstijgt boven de gemiddelde winst van de subsidieontvanger in een vergelijkbare, voorafgaande periode wordt bij de subsidievaststelling in mindering gebracht op het te verstrekken subsidiebedrag, op een door de Minister vast te stellen wijze.

§ 2. Collectieve acties

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:22. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project ter bevordering van samenwerkingsvormen in de visserij of ter versterking van praktijknetwerken die samenwerking of innovatie ondersteunen en dat met name gericht is op:

    • a. beter beheer van visbestanden;

    • b. duurzame vismethoden;

    • c. ketensamenwerking;

    • d. samenwerking tussen onderzoekers en vissers of visserijondernemingen;

    • e. uitwisseling van kennis;

    • f. internationale samenwerking;

    • g. ontwikkeling van de aquacultuursector.

  • 2 Voor de subsidie komen in aanmerking:

    • a. een visserijonderneming of een erkende beroepsorganisatie;

    • b. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a, of

    • c. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a met een maatschappelijke organisatie op het gebied van visserij.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor projecten die zijn gericht op experimentele visserij.

Artikel 4:23. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

    • a. meer bijdraagt aan de samenwerking tussen verschillende partijen in de visserij;

    • b. een groter uitstralingseffect heeft naar andere partijen in de visserijsector ten aanzien van de voordelen en mogelijkheden van samenwerking;

    • c. een meer duurzaam karakter heeft;

    • d. een resultaat zal opleveren dat ten goede komt van andere visserijondernemingen;

    • e. meer bijdraagt aan de verbetering van kwaliteit van visserijproducten en de toevoeging van waarde aan een visserijproduct in de keten, en

    • f. meer bijdraagt aan de traceerbaarheid van visserijproducten.

  • 2 Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, en adviseert de Minister over de rangschikking van aanvragen.

  • 3 De Minister kan in afwijking van het tweede lid voor specifieke categorieën aanvragen een andere beoordelingscommissie instellen.

Artikel 4:24. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een kortere termijn dan drie jaar vaststellen.

  • 3 De subsidieontvanger voert het project uit in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot uitvoering buiten Nederland.

  • 4 De subsidieontvanger staat toe dat de Minister de kennis en informatie die met het project worden opgedaan openbaar maakt ten behoeve van de visserijsector.

Artikel 4:25. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;

  • b. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies, onderzoeksactiviteiten, proces- en ketenmanagement en ter zake van de verwerving van kennis en intellectuele eigendomsrechten, met uitzondering van winstopslagen bij transacties binnen een groep;

  • c. kosten voor de aanschaf van machines en apparatuur, nieuw of tweedehands, in geval van huurkoop gebaseerd op de aan het project toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten en winstopslagen bij transacties binnen een groep;

  • d. kosten voor een studie naar de haalbaarheid van de ontwikkeling van nieuwe technologieën, technieken en methoden;

  • e. kosten gemoeid met het testen van de nieuwe technologieën, technieken en methoden;

  • f. kosten van eigen arbeid van de betrokken ondernemer;

  • g. kosten voor organisatie en facilitering van het samenwerkingsverband, waaronder begrepen zaal- en locatiehuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;

  • h. kosten voor een procesbegeleider of ketenmanager;

  • i. kosten van een accountantsverklaring, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500,–.

Artikel 4:26. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000,–.

§ 3. Kwaliteit, rendement en nieuwe markten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:27. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project dat is gericht op de algemene bevordering van kwaliteit en rendement of op de ontwikkeling van nieuwe markten voor visserijproducten en dat met name één van de volgende activiteiten omvat:

    • a. het voorzien van de markt met soorten waarvan er een overschot is of die onderbevist zijn, die normaliter worden teruggegooid of die geen handelswaarde hebben;

    • b. de uitvoering van een kwaliteitsbeleid voor visserijproducten;

    • c. de bevordering van de afzet van producten die zijn verkregen met methoden met een gering milieueffect;

    • d. de bevordering van de afzet van producten die zijn erkend op grond van verordening nr. 510/2006;

    • e. kwaliteitscertificering, met inbegrip van het creëren van etiketten en de certificering van producten die zijn gevangen of gekweekt met milieuvriendelijke productiemethoden;

    • f. de bevordering van traceerbaarheid van visserijproducten;

    • g. de uitvoering van marktonderzoeken.

  • 2 Voor de subsidie komen in aanmerking:

    • a. een visserijonderneming of een erkende beroepsorganisatie;

    • b. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a, of

    • c. een samenwerkingsverband van aanvragers als bedoeld in onderdeel a met een maatschappelijke organisatie op het gebied van visserij.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor projecten:

    • a. die zijn gericht op handelsmerken;

    • b. waarin wordt verwezen naar specifieke landen of geografische gebieden, tenzij het producten betreft die zijn erkend op grond van verordening nr. 510/2006.

Artikel 4:28. vereisten aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In het projectplan, bedoeld in artikel 1:9, tweede lid, is de geografische locatie opgenomen waar het project wordt uitgevoerd.

Artikel 4:29. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

    • a. de kwaliteit en rendement van visserijproducten meer bevordert;

    • b. een grotere betekenis heeft voor de ontwikkeling van nieuwe markten voor visserijproducten;

    • c. een meer duurzaam karakter heeft, en

    • d. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door andere ondernemingen.

  • 2 Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, en adviseert de Minister over de rangschikking van aanvragen.

  • 3 De Minister kan in afwijking van het tweede lid voor specifieke categorieën aanvragen een andere beoordelingscommissie instellen.

Artikel 4:30. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een kortere termijn dan drie jaar vaststellen.

  • 3 De subsidieontvanger voert het project uit in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot uitvoering buiten Nederland.

  • 4 De subsidieontvanger staat toe dat de Minister de kennis en informatie die met het project worden opgedaan openbaar maakt ten behoeve van de visserijsector.

Artikel 4:31. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. de kosten van reclamebureaus en andere dienstverleners die betrokken zijn bij de voorbereiding en uitvoering van de in artikel 4:27, eerste lid, bedoelde activiteiten;

  • b. de kosten van het ontwerpen en introduceren van een kwaliteitscertificaat;

  • c. de uitgaven voor publicaties en het voor campagnes benodigde extern personeel;

  • d. de organisatie van en deelname aan vakbeurzen en tentoonstellingen;

  • e. de aankoop of huur van advertentieruimte en het bedenken van slagzinnen en labels voor de duur van een promotiecampagne;

  • f. loonkosten, voor zover deze kosten betrekking hebben op personeel dat ten behoeve van het project is ingezet;

  • g. kosten van de door de aanvrager ten behoeve van het project verrichte arbeid;

  • h. kosten van een accountantsverklaring, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500,–.

Artikel 4:32. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 250.000,–.

Artikel 4:33. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring.

§ 4. Duurzame ontwikkeling visserijgebieden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:33a. Aanwijzing visserijgebieden

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Als visserijgebieden als bedoeld in artikel 43 van verordening nr. 1198/2006, worden aangewezen de gebieden zoals opgenomen in bijlage 5, onderdeel A, bij deze regeling.

Artikel 4:33b. Aanwijzing lokale groepen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Als lokale groepen als bedoeld in artikel 45 van verordening nr. 1198/2006, worden aangewezen de groepen zoals opgenomen in bijlage 5, onderdeel B, bij deze regeling.

Artikel 4:33c. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken ter stimulering van duurzame ontwikkeling en verbetering van de levenskwaliteit in visserijgebieden als bedoeld in artikel 4:33a.

  • 2 Voor subsidie komen in aanmerking projecten die bijdragen aan de doelstelling, bedoeld in het eerste lid, en gericht zijn op:

    • a. de versterking van het concurrentievermogen van een visserijgebied;

    • b. de herstructurering en heroriëntering van economische activiteiten, met name door stimulering van het ecotoerisme, mits deze activiteiten niet leiden tot een verhoging van de visserij-inspanning;

    • c. de diversificatie van activiteiten, door een gecombineerde beroepsactiviteit voor vissers te bevorderen, via het scheppen van extra werkgelegenheid buiten de visserijsector;

    • d. het bieden van meerwaarde aan visserijproducten;

    • e. de ondersteuning van infrastructuurvoorzieningen voor kleinschalige visserij en toerisme, alsmede van diensten ten voordele van kleine vissersgemeenschappen;

    • f. de bescherming van het milieu in een visserijgebied zodat deze hun aantrekkelijkheid behoudt, het rehabiliteren en ontwikkelen van kustdorpjes en -dorpen met visserijactiviteiten, en de bescherming en verbetering van het natuurlijke en architecturale erfgoed.

  • 3 Voor subsidie op grond van het tweede lid, onderdelen b en c, komen slechts in aanmerking aanvragers die werkzaam zijn in de visserijsector of een met deze sector verbonden beroep uitoefenen.

Artikel 4:33d. Rangschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4, eerste lid, op grond van een advies van de betreffende beoordelingscommissie.

  • 3 De beoordelingscommissie rangschikt een project hoger naarmate het project beter aansluit bij de doelstellingen, bedoeld in artikel 4:33c, en de doelstellingen, bedoeld in de betreffende ontwikkelingsstrategie als bedoeld in bijlage 5, onderdeel c.

Artikel 4:33e. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In het projectplan, bedoeld in artikel 1:9, tweede lid, wordt de geografische locatie opgenomen waarop het project zal worden uitgevoerd.

Artikel 4:33f. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 2 De subsidieontvanger voert het project uit in het visserijgebied, bedoeld in de beschikking tot subsidieverlening, behoudens toestemming van de Minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten dat visserijgebied.

Artikel 4:33g. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. kosten uit eigen arbeid van de betrokken ondernemer en loonkosten van het direct bij de uitvoering van het project betrokken personeel van de subsidieontvanger;

  • b. kosten van een accountantsverklaring, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500;

  • c. kosten verbonden aan ontwikkeling, aanschaf of het testen van nieuwe apparaten, diensten, technologieën of andere innovaties;

  • d. kosten verbonden aan de uitvoering van promotie, voorlichting of publicaties;

  • e. kosten voor organisatie en facilitering van een samenwerkingsverband, waaronder begrepen zaal- en locatiehuur, vergaderfaciliteiten en bureaukosten;

  • f. kosten voor de bouw, verwerving, verbetering of inrichting van onroerende goederen;

  • g. algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met f, zoals kosten voor adviseurs, architecten of ingenieurs, tot een hoogte van 25% van het totale subsidiebedrag en haalbaarheidsstudies, verwerven van patenten en vergunning.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2010, 11410, datum inwerkingtreding 22-07-2010, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2010.

g. algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met f, zoals kosten voor adviseurs, architecten of ingenieurs, tot een hoogte van 25% van de totale subsidiabele kosten en haalbaarheidsstudies, verwerven van patenten en vergunning.

Artikel 4:33h. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Indien het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt, kan in de beschikking tot subsidieverlening worden bepaald dat de aanvraag tot subsidievaststelling vergezeld gaat van een accountantsverklaring.

Artikel 4:33i. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 60% van de subsidiabele kosten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten van projecten als bedoeld in groep 2 en groep 4 van bijlage II bij verordening nr. 1198/2006.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 300.000.

Titel 4. Investeringen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Investeringen in vissersvaartuigen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:34. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan de eigenaar van een vissersvaartuig subsidie verstrekken voor het moderniseren van vissersvaartuigen en het aanbrengen van voorzieningen aan boord van vissersvaartuigen ter verbetering van de veiligheid aan boord, de arbeidsomstandigheden, de hygiëne, de productkwaliteit en met name energie-efficiëntie en selectiviteit.

  • 2 Aan een eigenaar van een vissersvaartuig wordt geen subsidie verstrekt:

    • a. indien het betrokken vissersvaartuig op het moment van het indienen van de aanvraag nog geen vijf jaar oud is;

    • b. indien de voorziening of modernisering waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, naar het oordeel van de Minister zou leiden tot een toename van de vangstcapaciteit van het vaartuig;

    • c. voor de bouw van een vissersvaartuig en de vergroting van een visruim.

Artikel 4:35. Nadere voorschriften subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Het moderniseren van vissersvaartuigen en het aanbrengen van voorzieningen aan boord ter verbetering van de selectiviteit van vistuigen, inclusief maximaal twee vervangingen van vistuig in de periode 2007-2013, is enkel subsidiabel indien:

    • a. het betrokken vissersvaartuig in het bezit is van een speciaal visdocument voor een herstelplan als bedoeld in artikel 5 van verordening nr. 2371/2002 en de eigenaar met dat vaartuig na de aanvraag overschakelt op een andere visserijmethode en de visserij uitoefent op een andere doelsoort, waarvan de toestand van het bestand nog toelaat te vissen, of

    • b. het nieuwe tuig selectiever is en beantwoordt aan de erkende milieucriteria en praktijken die verder reiken dan de bestaande wettelijke verplichtingen.

  • 2 In afwijking van en onverminderd het eerste lid kan de Minister aan een aanvrager in de periode 2007 – 2013 eenmaal subsidie als bedoeld in artikel 4:34 verlenen voor het vervangen van vistuig indien:

    • a. de subsidieontvanger overeenkomstig artikel 25, achtste lid, van verordening nr. 1198/2006 met het vervangen van het oude vistuig voldoet aan de nieuwe technische eisen inzake selectiviteit uit hoofde van het communautaire recht en deze eisen nog niet verplicht zijn gesteld of de Europese verordening waarin de eisen zijn opgenomen een periode bepaalt waarin subsidiëring is toegestaan, of

    • b. de visserij met het nieuwe vistuig aantoonbaar minder effect heeft op niet-commerciële aquatische soorten dan visserij met het vervangen vistuig.

  • 3 De Minister kan per vissersvaartuig in de periode 2007 – 2013 eenmaal subsidie als bedoeld in artikel 4:34 verlenen voor het vervangen van de hoofdmotor, indien:

    • a. het vaartuig een lengte van ten hoogste 24 meter heeft;

    • b. het vaartuig bij de visserij gebruik maakt van gesleept vistuig, en

    • c. de nieuwe motor ten minste 20% minder vermogen heeft dan het vermogen vermeld op de visvergunning.

Artikel 4:36. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 4:37. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend binnen twaalf maanden na de datum van subsidieverlening zijn uitgevoerd.

  • 2 De subsidieontvanger voert de activiteiten uit in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

Artikel 4:38. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. kosten voor de aanschaf van nieuwe apparatuur of nieuwe voorzieningen waarvan de aanvrager de eerste gebruiker is;

  • b. kosten voor de installatie van nieuwe apparatuur of voorzieningen;

  • c. kosten voor de aanpassing van het vissersvaartuig ten behoeve van de installatie van nieuwe apparatuur of het toepassen van nieuwe voorzieningen.

Artikel 4:39. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de subsidie voor activiteiten als bedoel in artikel 4:35, derde lid, ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000,–.

§ 2. Investeringen in aquacultuur

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:40. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan een visserijonderneming of samenwerkingsverband van deze ondernemingen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project betreffende de bouw, de uitbreiding, de uitrusting en de modernisering van productie-installaties voor aquacultuur, voorzover het project is gericht op:

    • a. invoering van aquacultuurmethoden die de negatieve gevolgen voor het milieu aanzienlijk terugdringen of de positieve gevolgen voor het milieu ten opzichte van de gangbare praktijk in de aquacultuursector vergroten;

    • b. op nieuwe vissoorten gerichte diversificatie van het productieproces of productie van vissoorten met goede afzetvooruitzichten.

  • 2 Subsidie wordt enkel verleend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen en aan ondernemingen die minder dan 750 werknemers hebben of een omzet van minder dan 200 miljoen euro hebben.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt voor een project dat:

    • a. er op gericht is om te voldoen aan verplichte EG-normen inzake het milieu, de gezondheid van mens en dier, de hygiëne of het dierenwelzijn;

    • b. bijdraagt aan een vergroting van de productie van forel, paling, meerval, zeebaars en zeebrasem;

    • c. betrekking heeft op siervissen;

    • d. betrekking heeft op aquacultuur van dieren die niet mogen worden gehouden op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren of in strijd is met overige wet- of regelgeving;

    • e. in vergelijking met de gangbare praktijk in de aquacultuursector leidt tot een zwaardere belasting van het milieu;

    • f. ziet op een experimentele toepassing van een nieuwe aquacultuurmethode, techniek of proces, zonder commerciële toepassing op praktijkschaal.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt aan projecten waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000,–.

Artikel 4:41. Rangschikking aanvragen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt aanvragen overeenkomstig artikel 1:4, waarbij een aanvraag hoger wordt gerangschikt:

    • a. indien het een aanvraag van een kleine of micro-onderneming betreft;

    • b. naarmate de aanvrager van het project of een ander bestuursorgaan dan de Minister financieel bijdraagt aan het project waarop de subsidie betrekking heeft.

  • 2 Indien bij de toepassing van het eerste lid aanvragen op dezelfde hoogte worden gerangschikt, wordt de onderlinge rangorde tussen deze aanvragen bepaald door loting overeenkomstig artikel 1:5.

Artikel 4:42. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 De aanvraag tot verlening van een subsidie als bedoeld in artikel 4:40, eerste lid, onderdeel b, gaat vergezeld van een marktanalyse waaruit naar het oordeel van de Minister blijkt dat er op de middellange termijn voor de geproduceerde soort op de markt waarschijnlijk meer vraag dan aanbod zal zijn.

  • 3 Indien de subsidie wordt aangevraagd door een rechtspersoon dan wel een samenwerkingsverband waaraan één of meer rechtspersonen deelnemen, gaat de aanvraag tevens vergezeld van de statuten van de betrokken rechtspersoon of rechtspersonen

Artikel 4:43. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van drie jaar na de datum van subsidieverlening.

  • 2 De subsidieontvanger voert het project uit in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

Artikel 4:44. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring.

Artikel 4:45. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten van apparatuur of voorzieningen;

    • b. kosten van aankoop, bouw of modernisering van gebouwen voor zover deze kosten niet meer dan 50% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • c. kosten van modernisering van vaartuigen die worden ingezet voor de aquacultuur en die niet zijn uitgerust voor de commerciële exploitatie van levende aquatische hulpbronnen;

    • d. kosten van een accountantsverklaring, voor zover deze kosten niet meer bedragen dan € 2500,–;

    • e. kosten voor architecten, ingenieurs en overige deskundigen, die uit hoofde van hun beroep adviezen verstrekken, voor zover deze kosten niet meer dan 12% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • f. loonkosten, voor zover deze kosten betrekking hebben op personeel dat ten behoeve van het project is ingezet, en

    • g. kosten van de door de aanvrager ten behoeve van het project verrichte arbeid.

  • 2 Voor de subsidie komen niet in aanmerking kosten voor:

    • a. de overdracht van de eigendom van een onderneming;

    • b. de aankoop van broed en onvolwassen dieren ten behoeve van de kweek.

Artikel 4:46. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 30% voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen.

  • 2 Voor andere ondernemingen dan bedoeld in het eerste lid, bedraagt de subsidie ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 800.000,–.

§ 3. Investeringen in verwerking en afzet

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:47. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan een visserijonderneming of samenwerkingsverband van deze ondernemingen subsidie verstrekken voor de uitvoering van een project betreffende nieuwe voorzieningen aan de wal ten behoeve van de verwerking en afzet van visserijproducten met het doel het productieproces duurzamer te maken en de kwaliteit van visserijproducten te verbeteren.

  • 2 De nieuwe voorzieningen aan de wal, bedoeld in het eerste lid, zijn met name gericht op:

    • a. productie van kwalitatief hoogwaardige producten voor nichemarkten;

    • b. een beter gebruik van weinig benutte soorten, bijproducten en afval;

    • c. productie of afzet van nieuwe producten, toepassing van nieuwe technologieën of ontwikkeling van innovatieve productiemethoden.

  • 3 Subsidie wordt enkel verleend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen en aan ondernemingen die minder dan 750 werknemers hebben of een omzet van minder dan 200 miljoen euro hebben en die investeringen doen ten behoeve van een project als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt voor investeringen:

    • a. die betrekking hebben op visserijproducten die bestemd zijn om te worden gebruikt en te worden verwerkt voor andere doeleinden dan menselijke consumptie, behalve indien het gaat om investeringen die uitsluitend zijn bestemd voor de behandeling, de verwerking en de afzet van afval van visserijproducten;

    • b. die er op gericht zijn om te voldoen aan verplichte EG-normen inzake het milieu, de gezondheid van mens en dier, de hygiëne of het dierenwelzijn;

    • c. ten behoeve van de kleinhandel.

Artikel 4:48. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate het project waarop de subsidie betrekking heeft, naar het oordeel van de Minister:

    • a. meer bijdraagt aan de duurzaamheid van het productieproces in de keten;

    • b. meer bijdraagt aan de kwaliteit van het product;

    • c. is gericht op bevordering van duurzame werkgelegenheid in de visserijsector;

    • d. wordt uitgevoerd door kleine en micro-ondernemingen;

    • e. wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband van visserijondernemingen.

  • 2 Voor zover een aanvraag betrekking heeft op de ontwikkeling van innovatieve productiemethoden, betrekt de Minister in aanvulling op het eerste lid bij de rangschikking de mate waarin het project:

    • a. een innovatief karakter heeft;

    • b. meer economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;

    • c. een groter uitstralingseffect heeft voor toepassing door andere ondernemingen.

  • 3 Het Visserij Innovatie Platform is een beoordelingscommissie als bedoeld in artikel 1:4, derde lid, en adviseert de Minister over de rangschikking van aanvragen.

  • 4 De Minister kan in afwijking van het tweede lid voor specifieke categorieën aanvragen een andere beoordelingscommissie instellen.

Artikel 4:49. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger vangt het project aan binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening en voert het project uit binnen een periode van ten hoogste drie jaar.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de Minister voor de uitvoering van het project een kortere termijn dan drie jaar vaststellen.

  • 3 De subsidieontvanger voert het project uit in Nederland, behoudens toestemming van de Minister tot uitvoering buiten Nederland.

Artikel 4:50. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de bouw, verwerving, verbetering of inrichting van onroerende goederen, voor zover deze kosten niet meer dan 50% van de totale subsidiabele kosten bedragen;

    • b. kosten voor de aankoop of huurkoop van nieuwe machines en apparatuur, inclusief computersoftware tot aan de marktwaarde van het goed;

    • c. kosten voor de ontwikkeling van nieuwe machines of apparatuur;

    • d. kosten voor de ontwikkeling en operationalisering van processen, procédés, technologieën, product-marktcombinaties en andere innovaties;

    • e. algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zoals kosten voor adviseurs, zoals architecten en ingenieurs, tot een hoogte van 25% van het totale subsidiebedrag;

    • f. overige algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zoals kosten voor een accountantsverklaring tot een hoogte van € 2500, haalbaarheidsstudies, verwerven van patenten en vergunningen.

  • 2 Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten:

    • a. met betrekking tot een leasecontract, zoals de marge van de leaseorganisatie, herfinancieringskosten, overheadkosten en verzekeringspremies;

    • b. voor de overname van de eigendom van een onderneming;

    • c. voor de aankoop van grond.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2010, 11410, datum inwerkingtreding 22-07-2010, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2009.

e. algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zoals kosten voor adviseurs, zoals architecten en ingenieurs, tot een hoogte van 25% van de totale subsidiabele kosten;

Artikel 4:51. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een accountantsverklaring.

Artikel 4:52. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

  • 2 Voor andere ondernemingen dan bedoeld in het eerste lid, bedraagt de subsidie ten hoogste 20% van de subsidiabele kosten.

  • 3 De subsidie bedraagt ten hoogste € 500.000,–.

§ 4. Garantstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:53. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken in de vorm van een garantstelling voor de terugbetaling van leningen die naar het oordeel van de Minister gericht zijn op investeringen als bedoeld in de artikelen 25 en 35 van verordening nr. 1198/2006, met inachtneming van de bepalingen van deze paragraaf, de bepalingen van verordening nr. 1198/2006 en de relevante Europese richtsnoeren.

  • 2 De garantstelling kan worden verstrekt aan een ondernemer die eigenaar of reder is van een vissersvaartuig dat behoort tot het segment MFL 1 of MFL 2, een tonnage heeft van minder dan 1.200 BT en waarvoor een garnalenvergunning is verleend of een contingent is toegekend.

  • 3 Geen garantstelling wordt verstrekt:

    • a. aan ondernemingen, bedoeld in punt 2.1 van de Mededeling van de Commissie aangaande Communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (OJ C 244, 1.10.2004, p. 2);

    • b. voor de terugbetaling van leningen die gericht zijn op de herfinanciering van schulden, daaronder mede begrepen niet door een kredietinstelling verstrekte leningen alsmede leningen welke worden aangegaan om kapitaalbehoefte, ontstaan door het uittreden van een commanditaire vennoot uit een commanditaire vennootschap te dekken, behoudens ingeval van overmacht;

    • c. voor de terugbetaling van leningen indien ten aanzien van de investeringen door de aanvrager reeds verplichtingen zijn aangegaan voordat de ontvangst van de aanvraag door de Minister schriftelijk is bevestigd;

    • d. voor de terugbetaling van leningen indien ten aanzien van de investeringen door een kredietinstelling reeds een lening is verstrekt of onvoorwaardelijk is toegezegd voordat de ontvangst van de aanvraag door de Minister schriftelijk is bevestigd;

    • e. voor de terugbetaling van leningen met betrekking tot een visserijonderneming die wordt uitgeoefend door een commanditaire vennootschap, tenzij uit de betrokken vennootschapsovereenkomst blijkt dat deze ten minste is aangegaan voor een periode, overeenkomende met de looptijd van de lening, waarvoor de aanvraag wordt ingediend, en in elk geval gedurende deze looptijd niet kan worden opgezegd;

    • f. indien reeds een krediet is verstrekt voor dezelfde investering op basis van andere garantstellingen door de overheid;

    • g. indien aan de aanvrager in het tijdvak van twee jaren voorafgaand aan de datum van ontvangst van de aanvraag reeds een garantstelling op grond van deze regeling is verstrekt;

    • h. indien het bancair aansprakelijk vermogen van de aanvrager minder dan 5 % bedraagt van het balanstotaal.

Artikel 4:54. Nadere voorschriften

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een garantstelling wordt verstrekt voor een minimumbedrag van € 90.000,– en een maximumbedrag van € 450.000,–.

  • 2 De garantie wordt ten hoogste verstrekt voor twee derde van voor de investeringen benodigde financieringen, minus de eigen beschikbare middelen, rekening houdende met de financieringsmogelijkheden op basis van de beschikbare zekerheden en de wijze waarop de beschikbare eigen middelen optimaal kunnen worden aangewend.

  • 3 De looptijd van de lening waarvoor garantstelling wordt verstrekt kan ten hoogste 10 jaar bedragen en de lening wordt lineair afgelost.

  • 4 De uiterste datum waarop de lening volledig moet zijn opgenomen, mag niet later liggen dan een jaar na de datum van de beschikking tot verstrekking van garantstelling.

  • 5 De garantstelling kan slechts worden verstrekt ten behoeve van een lening verstrekt door een kredietinstelling waarmee de Minister een raamovereenkomst heeft gesloten, waarin de rechten en plichten van de Minister en de kredietinstelling zijn vastgelegd.

Artikel 4:55. Voorwaarden subsidie-ontvangers

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De garantstelling kan worden verstrekt ten behoeve van leningen aangegaan door natuurlijke personen indien:

    • a. deze een visserijonderneming in stand houden;

    • b. de bruto-jaaromzet van de in onderdeel a bedoelde onderneming voor meer dan de helft uit visserij is verkregen;

    • c. de in onderdeel a bedoelde onderneming naar het oordeel van de Minister een positieve liquiditeitstoename oplevert;

    • d. deze wegens het ontbreken van de daartoe benodigde zekerheden volgens normaal bankgebruik onvoldoende financiering voor de visserijonderneming kunnen verkrijgen;

    • e. deze voor zover rechtens is toegestaan, op alle toebehorende goederen goederenrechtelijke zekerheid verlenen voor alle door de kredietinstelling te verstrekken financieringen, waaronder de lening waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • f. deze beschikt over een visvergunning.

  • 2 Indien meer dan een natuurlijke persoon voor gezamenlijke rekening een visserijonderneming in stand houdt, voldoet elk van hen aan het eerste lid, onderdelen d en e.

  • 3 De garantstelling kan worden verstrekt ten behoeve van leningen aangegaan door rechtspersonen indien:

    • a. zij blijkens de statuten de exploitatie van een of meer visserijondernemingen ten doel hebben

    • b. de bruto-jaaromzet van de onderneming waarvoor een aanvraag wordt ingediend voor meer dan de helft uit visserij is verkregen;

    • c. de in onderdeel b bedoelde onderneming naar het oordeel van de Minister een voldoende liquiditeitstoename oplevert;

    • d. zij voldoen aan het eerste lid, d, e, en f.

  • 4 Bij de bepaling of wordt voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, wordt uitgegaan van een, zo nodig door de Minister gewijzigde, begroting die op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager is afgestemd en waaruit onder meer moet blijken dat:

    • a. rente- en aflossingsverplichtingen, overige bedrijfsuitgaven, belastingen, premies en, voor zover geen sprake is van inkomsten uit tegenwoordige of vroegere arbeid van buiten de visserij waaruit deze kunnen worden bestreden, gezinsbestedingen kunnen worden betaald;

    • b. de noodzakelijke vervangingsinvesteringen kunnen worden gerealiseerd;

    • c. de liquiditeitstoename voldoende ruimte biedt om tegenvallers in de exploitatie op te vangen alsmede om aan toekomstige financieringsverplichtingen, onder andere als gevolg van noodzakelijke diepte- of uitbreidingsinvesteringen, te kunnen voldoen.

Artikel 4:56. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Indien de aanvraag wordt ingediend door een rechtspersoon verbinden de bestuurders zich hoofdelijk tot de volledige terugbetaling van de lening waarop de aanvraag betrekking heeft, alsmede verbinden zij ter zake hun hele vermogen tot zekerheid.

  • 2 De Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 4:57. Budget en rangschikking

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Jaarlijks kan de Minister overeenkomstig artikel 1:3 een aanvraagperiode en een maximumbedrag vaststellen voor het totaal van de leningen waarvoor in het betrokken jaar garantstellingen kunnen worden verstrekt.

  • 2 Een garantstelling wordt niet verstrekt indien door verstrekking daarvan het maximumbedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt overschreden.

  • 3 Aanvragen voor garantstellingen worden overeenkomstig artikel 1:6 gerangschikt, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag volledig is, als datum van ontvangst geldt.

  • 4 De Minister kan besluiten dat indien het krachtens het eerste lid vastgestelde maximumbedrag is bereikt, de mogelijkheid tot het indienen van aanvragen tot verstrekking van garantstellingen uit hoofde van deze regeling voor de rest van het betrokken begrotingsjaar wordt geschorst.

  • 5 De Minister maakt een besluit als bedoeld in het vierde lid bekend in de Staatscourant

Artikel 4:58. Vereisten aanvraag garantstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag gaat vergezeld van een rapportage omvattende:

    • a. een investerings- en financieringsplan, met een gedegen onderbouwing van de verenigbaarheid van de investeringen met de artikelen 25 en 35 van verordening nr. 1198/2006;

    • b. een overzicht van de stand van leningen en kredieten voor uitvoering van het investeringsplan;

    • c. een specificatie van de zekerheden, vergezeld van een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de onderscheiden roerende en onroerende goederen die tot zekerheid strekken, alsmede een specificatie van de totale financiering inclusief de daaraan verbonden voorwaarden na uitvoering van het investeringsplan;

    • d. een berekening van het eigen en aansprakelijk vermogen;

    • e. een door de kredietinstelling getoetste, op de ondernemerscapaciteiten van de aanvrager afgestemde begroting, waaruit blijkt dat aanvrager voldoet aan het gestelde in artikel 4:55, eerste lid, onderdelen b en c, en derde lid, onderdelen b en c;

    • f. de boekhoudverslagen en de aangiften inkomstenbelasting over de voorliggende drie boekjaren, indien beschikbaar;

    • g. een toelichting van de kredietinstelling op de verstrekte gegevens;

    • h. de statuten, indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtspersoon.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de Minister besluiten dat de aanvrager zijn aanvraag aanvult met een taxatierapport ter zake van de executiewaarde van de onderscheiden roerende en onroerende goederen die tot zekerheid strekken, dat niet ouder is dan zes maanden op de dag van indiening van de aanvraag, en is opgesteld door een ter zake kundig en onafhankelijk taxateur.

  • 3 De aanvrager is voorts verplicht alle bescheiden en informatie te verstrekken die door de Minister noodzakelijk worden geacht.

Artikel 4:59. Beschikking tot verlening van de garantstelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister beslist binnen 16 weken na ontvangst van de aanvraag

  • 2 De beschikking tot verlening van de garantstelling bevat de volgende gegevens:

    • a. de hoogte van de lening die onder garantstelling kan worden verstrekt;

    • b. de uiterste datum waarop de lening onder garantstelling kan worden verstrekt;

    • c. het schema volgens welke de lening dient te worden afgelost;

    • d. het investerings- en financieringsplan op grond waarvan de garantstelling wordt verleend;

    • e. de natuurlijke personen of rechtspersonen die zich hoofdelijk aansprakelijk dienen te stellen voor de terugbetaling van de lening onder garantstelling.

Artikel 4:60. Overgangsbepaling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 2 De Regeling garantstelling visserij blijft van kracht voor zover dat nodig is voor een juiste toepassing van de raamovereenkomst, bedoeld in artikel 4:54, die is gesloten tussen de kredietinstellingen en de Minister.

§ 5. Investeringen in elektronische registratie- en meldapparatuur

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4:61. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan aan de eigenaar van een vissersvaartuig subsidie verstrekken voor de aanschaf en installatie van elektronische registratie- en meldapparatuur aan boord van:

    • a. een vissersvaartuig met een lengte over alles van meer dan 24 meter, of

    • b. een vissersvaartuig met een lengte over alles van 15 tot en met 24 meter.

  • 2 Aan een eigenaar van een vissersvaartuig wordt slechts subsidie verstrekt indien:

    • a. de elektronische registratie- en meldapparatuur voldoet aan de vereisten, bedoeld in verordening nr. 1077/2008;

    • b. de kosten voor de aanschaf en installatie van elektronische registratie- en meldapparatuur aan boord van een vissersvaartuig zijn gemaakt na 1 januari 2009, en

    • c. de elektronische registratie- en meldapparatuur geïnstalleerd wordt op een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen a en b, van verordening nr. 1077/2008.

Artikel 4:62. Rangschikking in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 1:6 is van toepassing.

Artikel 4:63. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van nota’s en betaalbewijzen van de aanschaf en installatie van de elektronische registratie- en meldapparatuur waarop de gemaakte kosten zijn gespecificeerd.

  • 2 In afwijking van artikel 1:8, eerste lid, wordt een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend bij de Directeur Agroketens en Visserij met gebruikmaking van een daartoe door de Directie Agroketens en Visserij verstrekt formulier.

  • 3 De subsidie wordt vastgesteld onder voorbehoud van geen bezwaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen de melding, bedoeld in artikel 9 van verordening (EG) 2007/391 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 april 2007 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 861/2006 van de Raad, wat beteft de uitgaven die de lidstaten doen bij de tenuitvoerlegging van de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid geldende toezicht- en controleregelingen.

Artikel 4:64. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger heeft de activiteiten, bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, uitgevoerd respectievelijk voert die activiteiten, uit:

  • a. voor 1 januari 2010 indien de subsidie verstrekt wordt voor de aanschaf en installatie van elektronische registratie- en meldapparatuur aan boord van een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, onderdeel a;

  • b. voor 1 juli 2010 indien de subsidie verstrekt wordt voor de aanschaf en installatie van elektronische registratie- en meldapparatuur aan boord van een vissersvaartuig als bedoeld in artikel 4:61, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 4:65. Subsidiabele en niet-subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de aanschaf van apparatuur als bedoeld in artikel 4:61;

    • b. kosten voor de installatie van apparatuur als bedoeld in artikel 4:61; en

    • c. kosten voor de aanpassing van het vissersvaartuig ten behoeve van de installatie van apparatuur als bedoeld in artikel 4:61.

  • 2 Verschuldigde BTW komt niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 4:66. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 95% van de subsidiabele kosten.

  • 2 De subsidie bedraagt ten hoogste € 4500,–.

Titel 5. Maatregelen voor de binnenvisserij

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 4a. Onderwijs

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Titel 2. Groene-plus lectoraten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 4a:2. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze titel wordt verstaan onder:

  • HBO: Hoger beroepsonderwijs, als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel d, van de Wet op Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek;

  • agrarische HBO-instelling: instelling voor hoger onderwijs, als bedoeld in artikel 1.2., onderdeel a, van de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek, op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving;

  • lector: hoog gekwalificeerde professional die ruime ervaring heeft met onderwijs en onderzoek op een bepaald vakgebied en die door zijn prestaties een groot gezag geniet als deskundige;

  • lectoraat: samenwerkingsverband dat onder leiding staat van een lector;

  • groene-plus lectoraat: lectoraat dat zich op basis van deze regeling bezighoudt met thema’s op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving;

  • kenniskring: samenwerkingsverband van een lectoraat, docenten en anderen waarbinnen inhoudelijke expertise op een bepaald gebied gebundeld en verder ontwikkeld wordt.

Artikel 4a:3. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Ter versterking van de lectoraten op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving, kan de Minister subsidie aan het bevoegd gezag van een agrarische HBO-instelling verstrekken voor activiteiten die leiden tot het vergroten van kennisinnovatie en de daarmee samenhangende kwaliteitsverbetering van het onderwijs en de externe oriëntatie naar bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

  • 2 De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, zijn gericht op:

    • a. het uitvoeren van vraaggestuurd praktijkgericht onderzoek;

    • b. de doorvertaling van de kennisontwikkeling in het onderwijs;

    • c. het professionaliseren van docenten en kenniskringleden;

    • d. een landelijke doorwerking, het versterken van de kenniscirculatie tussen onderwijs, onderzoek en praktijk via kenniskringen op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving.

Artikel 4a:4. Rangschikking naar geschiktheid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De Minister rangschikt een aanvraag overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate de activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft:

  • a. qua thema waarop het groene-plus lectoraat betrekking heeft, beter aansluiten bij de strategische beleidsprioriteiten van de beleidsagenda in de begroting van LNV;

  • b. qua werkveld meer vernieuwend zijn ten opzichte van de werkvelden van bestaande lectoraten op het gebied van landbouw en natuurlijke omgeving;

  • c. een grotere bijdrage leveren aan de doelstelling en subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 4a:3;

  • d. meer kwaliteitswinst in de groene kennisinfrastructuur opleveren en een betere borging van een landelijke doorwerking van verworven kennis;

  • e. een grotere robuustheid en een goede benutting van eerder gedane investeringen in de groene kennisinfrastructuur bewerkstelligen;

  • f. beter uitvoerbaar zijn en een goede aanpak gewaarborgd is;

  • g. een grotere betrokkenheid van het bedrijfsleven of maatschappelijke organisaties in de regio van de subsidieaanvrager bewerkstelligen.

Artikel 4a:5. Indiening aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In afwijking van artikel 1:8, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidieverlening, subsidievaststelling of voorschotverlening ingediend bij de Directeur van de Directie Kennis en Innovatie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, met gebruikmaking van een daartoe vastgesteld formulier.

Artikel 4a:6. Indiening van een aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van een beschrijving van de doelen en van de activiteiten die ondernomen worden, welke bijdrage aan innovatie en duurzaamheid gerealiseerd wordt, welke partijen, doelgroepen en bestaande kennisnetwerken betrokken worden en welke instrumenten ingezet worden om het doel te bereiken.

Artikel 4a:7. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidieontvanger draagt zorg voor een functionerend kwaliteitszorg-mechanisme dat zorgt voor een samenhang tussen de doelstelling en activiteiten van de groene-plus lectoraten.

  • 2 De subsidieontvanger moet in elk geval meer dan 40% van de verleende subsidie gebruiken voor het professionaliseren van docenten ter verhoging van het kennisniveau en om de deelname van studenten en docenten, die niet al deel uitmaken van het groene-plus lectoraat, aan onderzoek te vergroten.

  • 3 De subsidieontvanger en de deelnemers aan de groene-plus lectoraten werken mee aan door of namens de Minister ingestelde activiteiten die gericht zijn op het monitoren en verspreiden van kennis.

  • 4 De subsidieontvanger brengt uiterlijk op 1 oktober van elk jaar een tussenrapportage uit van de voortgang van het groene-plus electoraat voor wat betreft de doelstelling en de subsidiabele activiteiten, bedoeld in artikel 4a:3.

  • 5 De tussenrapportages bedoeld in het vierde lid worden ingediend bij de Directeur van de Directie Kennis en Innovatie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit volgens een daartoe vastgesteld format en bevatten een beschrijving van

    • a. de activiteiten die tot dan toe zijn verricht;

    • b. de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de in de aanvraag omschreven doelstelling;

    • c. de stand van zaken en planning ter zake van de financiën.

  • 6 In de administratie, bedoeld in artikel 1:12, tweede lid, zijn de loonkosten en de kosten voor door het personeel van de subsidieontvanger verrichte arbeid door middel van een sluitende urenregistratie vastgelegd.

  • 7 De subsidieontvanger legt jaarlijks in het jaarverslag verantwoording af over de inzet van de op basis van deze titel verstrekte subsidie.

Artikel 4a:8. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

  • a. een rapport over de activiteiten waarvoor subsidie is verleend en het eindresultaat daarvan;

  • b. een financiële verantwoording van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend.

Artikel 4a:9. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende kosten komen in aanmerking voor de subsidie:

  • a. de loonkosten van het bij de uitvoering van de in artikel 4a:3 bedoelde activiteiten betrokken personeel van de subsidieontvanger;

  • b. de kosten, die aantoonbaar noodzakelijk zijn en daadwerkelijk door de subsidieontvanger zijn betaald, voor het inhuren van ondersteuningsinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties en onderzoeksinstellingen vanwege hun expertise of specifieke voorzieningen tot ten hoogste 10% van de subsidiabele kosten;

  • c. materiële kosten die aantoonbaar noodzakelijk zijn en daadwerkelijk door de subsidieontvanger zijn betaald voor de uitvoering van de activiteiten tot ten hoogste 15% van de subsidiabele kosten.

Artikel 4a:10. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten.

Hoofdstuk 5. Overige subsidies

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Titel 2. Diversificatie in de suikersector

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 5:2. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze titel wordt verstaan onder:

  • diversificatie: geheel van maatregelen die gericht zijn op de duurzame ontwikkeling van de suikerbietenteelt, versterking van de suikersector of het ontwikkelen van alternatieven voor de suikerbietenteelt en suikerproductie;

  • suikersector: gehele complex van ondernemingen, gericht op de productie van suiker, suikerproducten verwerkende ondernemingen en aan de suiker gerelateerde afzet, handel, dienstverlening, logistiek en toeleverende industrie.

Artikel 5:3. Subsidiabele activiteiten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister kan subsidie verstrekken aan telers van suikerbieten en samenwerkingsverbanden uit regio’s die betrokken zijn bij de herstructurering van de suikersector op grond van Verordening (EG) nr. 320/2006 van de Raad van de Europese Unie van 20 februari 2006 tot instelling van een tijdelijke regeling voor de herstructurering van de suikerindustrie in de Europese Gemeenschap en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PbEU L 58).

  • 2 Voor subsidie komen de volgende activiteiten in aanmerking:

    • a. het doen van investeringen door suikerbietentelers gericht op diversificatie;

    • b. het vormen van samenwerkingsverbanden gericht op innovatieve vormen van productie, verwerking en afzet voor suikerbieten;

    • c. het ontwikkelen van initiatieven gericht op vakmanschap en management.

  • 3 De activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, leiden tot:

    • a. een hoger niveau van diergezondheid in Nederland en daardoor tot een beter technisch en economisch perspectief van en continuïteit binnen landbouwondernemingen;

    • b. verlaging van de productiekosten;

    • c. de verbetering en omschakeling van de productie;

    • d. de instandhouding en verbetering van het natuurlijk milieu, de hygiënische omstandigheden, dierenwelzijn, voedselveiligheid of duurzaam gebruik van energiebronnen;

    • e. herstructurering en ontwikkeling;

    • f. verhoging van de kwaliteit en toegevoegde waarde van producten;

    • g. verbetering van de arbeidsomstandigheden in de onderneming;

    • h. behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen;

    • i. verhoging van de doelmatigheid bij inzet en gebruik van middelen, machines en menskracht, of

    • j. het tot waarde brengen van bij-, rest- en afvalproducten.

  • 4 De activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, hebben betrekking op:

    • a. de verwerking of de afzet van suikerbieten, of

    • b. de ontwikkeling van nieuwe producten, procédés en technologieën voor suikerbieten.

  • 5 De activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, zien op een bedrijfsconsult of het volgen van opleidingen, trainingen of voorlichtingsbijeenkomsten en hebben betrekking op:

    • a. de verbetering van de bedrijfsvoering en de verduurzaming daarvan;

    • b. het voldoen aan wettelijke normen inzake milieu of waterbeheer, aan veterinaire, sanitaire of fytosanitaire regelgeving, aan hygiëne- of dierenwelzijnsregelgeving of aan arbeidsomstandighedenregelgeving;

    • c. het verkrijgen of vergroten van kennis waarmee nieuwe of hoogwaardigere producten kunnen worden verkregen of deze productiewijzen of productieprocessen kunnen worden verbeterd;

    • d. begeleiding bij het starten of beëindigen van de onderneming of een onderdeel daarvan.

  • 6 Geen subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a en onderdeel b, waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 10.000;

    • b. de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, waarvan de subsidiabele kosten in totaal minder bedragen dan € 250;

    • c. aan ondernemingen als bedoeld in paragraaf 2.1 van de Mededeling van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 1 oktober 2004 aangaande communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (PbEU C 244).

Artikel 5:4. Subsidiabele en niet subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De volgende kosten voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de bouw, inrichting of verbetering van onroerende zaken;

    • b. kosten voor verwerving van onroerende zaken, met uitzondering van grond, waarin zijn begrepen de daaraan verbonden kosten van overdrachtsbelasting, notariële kosten en de kosten van inschrijving bij het kadaster;

    • c. kosten voor de aanschaf van nieuwe machines en apparatuur, waarvan de aanvrager eerste gebruiker is;

    • d. kosten voor de aanschaf van plantmateriaal en de kosten van derden voor het planten van blijvende teelten, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van verordening 1120/2009.

  • 2 De volgende kosten voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, komen in aanmerking voor de subsidie:

    • a. kosten voor de bouw, verwerving, verbetering of inrichting van onroerende goederen, met uitzondering van de verwerving van grond;

    • b. kosten voor de aankoop of huurkoop van nieuwe machines en apparatuur, inclusief computersoftware tot aan de marktwaarde van het goed;

    • c. kosten voor de ontwikkeling van nieuwe machines of apparatuur;

    • d. kosten voor de ontwikkeling en operationalisering van processen, procédés, technologieën, marketingconcepten, product-marktcombinaties en andere innovaties;

    • e. algemene kosten verbonden aan de kosten, bedoeld in de onderdelen a tot en met d, zoals kosten voor de architecten en ingenieurs, honoraria van adviseurs tot een hoogte van 15% van het totale subsidiebedrag, haalbaarheidsstudies, accountantsverklaring, verwerven van patenten en vergunningen.

  • 3 Voor de subsidie voor de uitvoering van activiteiten bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, komen niet in aanmerking kosten voor de verwerving van onroerende zaken, ten behoeve waarvan subsidie door een bestuursorgaan is verleend in de periode van tien jaar voorafgaand aan de ontvangstdatum van de aanvraag tot subsidieverlening.

  • 4 Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten voor de uitvoering van de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, met betrekking tot een leasecontract, zoals de marge van de leaseorganisatie, herfinancieringskosten, overheadkosten en verzekeringspremies.

  • 5. Indien subsidie wordt verstrekt voor een investering, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken indien de investering gedurende vijf jaar te rekenen vanaf de datum van subsidievaststelling een belangrijke wijziging ondergaat die:

    • a. de aard van de investering of de bij of krachtens deze regeling opgelegde uitvoeringsvoorwaarden raakt;

    • b. een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel oplevert, of

    • c. het gevolg is hetzij van een verandering in de aard van de eigendom van een infrastructuurvoorziening, hetzij van de beëindiging of verplaatsing van productiecapaciteit.

Artikel 5:5. Rangschikking naar geschiktheid en in volgorde van ontvangst

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De Minister rangschikt een aanvraag tot subsidieverlening voor activiteiten, als bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, overeenkomstig artikel 1:4 hoger naarmate de maatregelen waarop de aanvraag betrekking heeft meer bijdragen aan een duurzame diversificatie in de suikersector.

Artikel 5:6. Indiening aanvraag subsidieverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Een aanvraag tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, gaat vergezeld van:

    • a. een plan, waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd zijn opgenomen en waaruit blijkt hoe die activiteiten bijdragen aan de doelstelling, bedoeld in artikel 5:3, eerste lid;

    • b. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van de bouwers of leveranciers van de investeringen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, en

    • c. een verklaring van een bank dat de onderneming levensvatbaar is.

  • 2 Een aanvraag tot verlening van een subsidie voor de uitvoering van activiteiten als bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel b, gaat vergezeld van:

    • a. een projectplan dat helder onderbouwt dat uitvoering van het plan en van de daarin opgenomen investeringen waarvoor subsidie wordt aangevraagd, bijdraagt aan het verbeteren van de algehele prestaties van de betrokken ondernemingen;

    • b. een analyse van vraag- en aanbod in de betreffende markt;

    • c. een uitvoerige beschrijving van de geplande activiteiten;

    • d. de bijdrage van die activiteiten aan het verhogen van de toegevoegde waarde;

    • e. melding van een beslismoment ten aanzien van de overgang van ontwikkel- naar uitvoeringsfase;

    • f. een investerings- en indien relevant een exploitatiebegroting met een dekkingsvoorstel.

Artikel 5:7. Verplichtingen subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De subsidieontvanger voert de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, vóór 30 september 2010 uit.

Artikel 5:8. Indiening aanvraag subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 In afwijking van artikel 1:14, eerste lid, wordt de aanvraag tot subsidievaststelling ingediend binnen één maand na afloop van de activiteit waarvoor subsidie is verleend.

  • 2 De aanvraag tot subsidievaststelling voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a en onderdeel b, gaat vergezeld van:

    • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, waaruit blijkt dat de investering(en) volgens de offerte is of zijn gedaan en waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen kostenonderdelen is aangegeven, en

    • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

  • 3 De aanvraag tot subsidievaststelling voor de activiteiten, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel c, gaat vergezeld van:

    • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd;

    • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt, en

    • c. een bewijs van deelname aan de opleiding, training of voorlichtingsbijeenkomst of in het geval van een bedrijfsconsult een op schrift gesteld advies aan de begunstigde.

Artikel 5:9. Hoogte subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat de subsidie voor de activiteiten bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel a, ten hoogste € 20.000 bedraagt.

  • 2 Indien het gaat om subsidie verleend voor de activiteit, bedoeld in artikel 5:3, tweede lid, onderdeel c, is het subsidiebedrag niet hoger dan 50% van de subsidiabele kosten met dien verstande dat de subsidie ten hoogste € 1.500 bedraagt.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Artikel 6:1. Aanwijzing toezichthouders

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Als personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Kaderwet LNV-subsidies worden aangewezen de ambtenaren van:

  • a. de Dienst Regelingen;

  • b. de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • c. de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

  • d. de Auditdienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 6:2. Intrekking bestaande regelingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De volgende regelingen en besluiten worden ingetrokken:

Artikel 6:3. Overgangsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1 Het recht zoals dat gold voorafgaand aan de tijdstippen van intrekking van de regelingen, genoemd in artikel 6:2, blijft van toepassing:

    • a. op een aanvraag tot subsidieverlening die is ingediend voorafgaand aan dat tijdstip;

    • b. met betrekking tot een subsidie die is of wordt verleend op een aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld in onderdeel a, alsmede de uit die subsidieverlening voortvloeiende rechten, aanspraken en verplichtingen.

  • 2 Bij intrekking van de door het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw vastgestelde Besluit Borgstellingsfonds en Besluit BF bijzondere borgstellingen:

    • a. blijft het recht zoals dat gold voorafgaand aan de tijdstippen van intrekking van die besluiten van toepassing:

      • 1. op een aanvraag tot subsidieverlening die op grond van die besluiten is ingediend;

      • 2. met betrekking tot een subsidie die is verleend op een aanvraag tot subsidieverlening als bedoeld onder 1°, alsmede de uit die subsidieverleningen voortvloeiende rechten, aanspraken en verplichtingen;

    • b. gaan de rechten, aanspraken en verplichtingen van het bestuur van de Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw die zijn aangegaan op grond of ter uitvoering van die besluiten, over op de Minister.

  • 3 Na ontbinding van de Stichting fonds MKZ-AI gaan de rechten, aanspraken of verplichtingen van het bestuur van de Stichting fonds MKZ-AI die zijn aangegaan op grond of ter uitvoering van de regelingen, bedoeld in het eerste lid, over op de Minister.

Artikel 6:4. Inwerkingtreding

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2007.

Artikel 6:5. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling LNV-subsidies.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Bijlage 1. Bijlage bij artikel 1:14a

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Controleprotocol

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Object van controle

De controle ziet erop dat de aanvrager met indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling en de daarbij behorende bescheiden, voor zover van toepassing, voldoet aan de voorschriften uit artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht. In het bijzonder ziet de controle op de juistheid van de rekening en verantwoording omtrent de uitgaven en inkomsten, verbonden aan de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft.

B. Materialiteit en betrouwbaarheid

De accountant of accountant-administratieconsulent geeft een redelijke mate van zekerheid dat zich in de rekening en verantwoording omtrent de uitgaven en inkomsten geen onjuistheden van materieel belang bevinden. Als richtlijn past de accountant een betrouwbaarheid van 95 procent en een maximaal toelaatbare fout (materialiteit) van 1 procent toe.

C. Naleving specifieke bepalingen uit de regeling

Bij de uitvoering van de controle wordt tevens vastgesteld dat:

  • a. in de rekening en verantwoording omtrent de uitgaven en inkomsten:

    • 1°. geen kosten als subsidiabele kosten worden aangevoerd die niet voor subsidie in aanmerking komen op grond van de regeling;

    • 2°. uitsluitend kosten als subsidiabele kosten worden aangevoerd die daadwerkelijk gemaakt en betaald zijn;

  • b. de subsidieontvanger in voorkomend geval opgave doet van alle inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft mede is gefinancierd;

  • c. de administratie van de aanvrager voldoet aan de eisen, gesteld in artikel 1:12, tweede en derde lid;

  • d. ingeval de subsidie strekt tot uitvoering van een project, het project is uitgevoerd overeenkomstig het projectplan waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft;

  • e. ingeval in de regeling, bij openstelling van de subsidie of bij de subsidieverlening een aanvangstermijn is voorgeschreven, de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is aangevangen binnen die termijn;

  • f. ingeval in de regeling, bij openstelling van de subsidie of bij de subsidieverlening een uitvoeringstermijn is voorgeschreven, de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is uitgevoerd binnen die termijn.

§ 2. Accountantsverklaring

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

De accountant of accountant-administratieconsulent rapporteert over de uitkomst van zijn werkzaamheden door middel van een goedkeurende accountantsverklaring. Hij waarmerkt iedere bladzijde van de door hem gecontroleerde verantwoording en hecht de accountantsverklaring aan de verantwoording. Ten overvloede zij vermeld dat de accountant materiële fouten, onzekerheden of bedenkingen met betrekking tot de verantwoording en met betrekking tot specifiek te controleren punten zoveel mogelijk gekwantificeerd opneemt in de accountantsverklaring en zijn oordeel in de verklaring daarop afstemt. De Minister behoudt zich het recht voor een review te laten uitvoeren op de door de accountant of accountant-administratieconsulent verrichte werkzaamheden.

De tekst van de goedkeurende accountantsverklaring luidt:

Wij hebben de bijgevoegde gewaarmerkte financiële verantwoording van <naam instelling/persoon> te <zetel, plaats> over de periode <datum> tot <datum> met betrekking tot subsidieverlening in het kader van de Regeling LNV-subsidies <openstelling> gecontroleerd. De financiële verantwoording is opgesteld onder verantwoordelijkheid van <leiding naam instelling>. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake deze financiële verantwoording te verstrekken.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft per brief <kenmerk> d.d. <datum> een subsidie verleend tot een maximum van <bedrag>. Onze controle is verricht in overeenstemming met algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten alsmede overeenkomstig het controleprotocol, vastgesteld in bijlage 1 bij de Regeling LNV-subsidies. Volgens de richtlijnen dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de financiële verantwoording geen onjuistheden van materieel belang bevat. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de bedragen in de financiële verantwoording. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

Wij zijn van oordeel dat de financiële verantwoording voldoet aan de voor dit doel eraan te stellen eisen, onder meer vastgelegd in de voornoemde regeling. Dit impliceert dat:

  • ten behoeve van de voor subsidie in aanmerking komende kosten een afzonderlijke (project)administratie is gevoerd waarin alle gegevens zijn verwerkt die voorkomen in de aanvraag- en rapportageformulieren;

  • uit de gevoerde (project)administratie blijkt dat de rapportage en declaratie ten aanzien van het aantal deelnemers en de kenmerken daarvan, de door deze deelnemers gerealiseerde uren en de daarmee gepaard gaande subsidiabele kosten voldoen aan de gestelde subsidievereisten;

  • geen andere tegemoetkoming is verkregen van (respectievelijk: aangevraagd bij) derden dan op de verantwoording is aangegeven.

Deze verklaring is afgegeven ten behoeve van Directeur van de Dienst Regelingen.

Plaats en datum:

Handtekening:

Naam en titel accountant (RA/AA):

Naam accountantskantoor:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Telefoon:

Paraaf voor waarmerking:

Bijlage 2. Bijlage bij de artikelen 2:37, eerste lid, 2:38 en 2:40, vierde lid

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • glastuinbouwondernemingen: landbouwonderneming met glasopstanden;

  • energie-extensief: energieverbruik op een glastuinbouwonderneming dat blijkens de jaarafrekening van het energiebedrijf over het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, niet hoger is dan 25 Nm3 aardgasequivalenten van normale calorische waarde per m2 glasoppervlak;

  • energie-intensief: energieverbruik op een glastuinbouwonderneming dat blijkens de jaarafrekening van het energiebedrijf over het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieaanvraag wordt ingediend, ten minste 25 Nm3 aardgasequivalenten van normale calorische waarde per m2 glasoppervlak bedraagt;

  • semi-gesloten kassysteem: kassysteem waarbij zonne-energie en andere natuurlijke ‘buitenomstandigheden’ in combinatie met de voorzieningen in de kas optimaal worden benut voor verwarming, koeling, beperking van het warmteverlies, ontvochtiging en CO2-gebruik teneinde een minimale behoefte aan fossiele brandstoffen te realiseren; componenten die deel uitmaken van een semi-gesloten kassysteem kunnen zijn: een installatie voor buitenluchtaanzuiging en luchtbeweging als instrument voor vochtbeheersing voor zover op energie-intensieve ondernemingen toegepast in combinatie met een tweede beweegbaar energiescherm, waarbij de energiebesparing bij gesloten toestand van alleen het tweede beweegbare energiescherm ten minste 45% is, een warmtewisselingssysteem, luchtbehandelingssysteem, warmtepomp, seizoensopslagsysteem voor warmte en koude, besturingssysteem inclusief software, energiemonitoringsysteem inclusief energiemeters en software, bevochtigingsysteem voor kaskoeling, dagbuffer voor opslag van laagwaardige warmte (<55°C) of van koude;

  • integraal duurzame stallen en houderijsystemen: stallen en houderijsystemen die, op het terrein van dierenwelzijn, zijn uitgerust met maatregelen die verder gaan dan hetgeen bij of krachtens wet is voorgeschreven en die tegelijkertijd tenminste voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden en wettelijke eisen ten aanzien van milieu, diergezondheid, arbeidsomstandigheden, landelijke inpasbaarheid en economische haalbaarheid.

Hoofdstuk 1. Investeringen op het terrein van energiebesparing

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Eerste energieschermen, niet zijnde teeltkundig noodzakelijke gevelschermen of wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware, met beweegbaar energiebesparend doek (niet zijnde gevelscherm of verduisteringsscherm) te bevestigen aan de binnenzijde van een glastuinbouwkas bestemd voor het verminderen van het warmteverlies in glastuinbouwkassen. De energiebesparing bij gesloten toestand van het doek is ten minste 35%.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

    • het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

    • het schermdoek;

    • het dradenbed, en

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:

    • de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van het energiescherm volledig kan worden benut, of

    • de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat het energiescherm volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot eerste energieschermen gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het tweede energiescherm waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. een bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;

  • c. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot eerste energieschermen gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het tweede energiescherm volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 2. Tweede energieschermen, niet zijnde teeltkundig noodzakelijke gevelschermen of wettelijk verplichte lichtafschermingsschermen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware, met beweegbaar energiebesparend doek (niet zijnde gevelscherm of verduisteringsscherm) te bevestigen aan de binnenzijde van een glastuinbouwkas waarin al een eerste energiescherm aanwezig is of waarbij het eerste energiescherm gelijktijdig wordt geïnstalleerd, bestemd voor het verminderen van het warmteverlies in glastuinbouwkassen. De energiebesparing bij gesloten toestand van alleen het tweede energiescherm is ten minste 45%.

Het tweede energiescherm moet op een zelfstandig dradenbed worden geïnstalleerd waardoor het mogelijk is om zowel het eerste als het tweede energiescherm tegelijkertijd te kunnen sluiten. Hierdoor wordt een additionele energiebesparing ten opzichte van een eerste energiescherm behaald.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

    • het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

    • het schermdoek;

    • het dradenbed; en

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:

    • de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van het energiescherm volledig kan worden benut; of

    • de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat het energiescherm volledig kan worden benut.

In aanvulling op artikel 2:40, derde lid, komen niet voor subsidie in aanmerking de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel en de installatie van een tweede energiescherm geïnstalleerd op een reeds voor het eerste energiescherm gebruikt dradenbed waarbij slechts één van de schermen op enig moment ingezet kan worden.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot tweede energieschermen gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het tweede energiescherm waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. een bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;

  • c. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot tweede energieschermen gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het tweede energiescherm volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 3. Klimaatcomputer

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Computer met software bestemd voor het regelen van het klimaat in glastuinbouwkassen.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor materieel, bestaande uit:

    • computerhardware;

    • standaardsoftware, en

    • de noodzakelijke bekabeling;

  • b. de door de aanvrager te maken kosten voor het aansluiten en in werking stellen van de computer waardoor het mogelijk wordt de klimaatregelingfuncties van de klimaatcomputer in de kas te benutten.

In aanvulling op artikel 2:40, derde lid, komen niet voor subsidie in aanmerking de door de aanvrager te maken kosten voor een temperatuurintegratiesoftwarepakket.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een klimaatcomputer gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van de klimaatcomputer waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een klimaatcomputer gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de klimaatcomputer volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 4. Meerinvestering kasdek met antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunststof

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Kasdekglas of kasdekkunststof voorzien van een antireflectiecoating bestemd voor verhoging van de lichtdoorlatendheid van het glas/kunststof tot ten minste 95% van direct invallend PAR-licht en ten minste 90% van indirect PAR-licht.

Toelichting PAR-licht:

PAR staat voor Photosynthetic Active Radiation en is bepalend voor de snelheid van de fotosynthese.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn: energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking de door de aanvrager te maken meerkosten van het kasdekglas of kasdekkunststof ten opzichte van vergelijkbaar niet-gecoate kasdekglas of kasdekkunststof.

In aanvulling op artikel 2:40, derde lid, komen niet voor subsidie in aanmerking de door de aanvrager te maken kosten voor het installeren van het kasdekglas of kasdekkunststof in het kasdek.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunststof gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van het antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunststof waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven. De offerte dient helder te vermelden wat de meerkosten zijn ten opzichte van kasdekglas of kasdekkunststof zonder antireflectie coating;

  • b. bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;

  • c. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunststof gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het antireflectie gecoat kasdekglas of kasdekkunststof volgens de offerte is geleverd en geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid met kasdekglas of kasdekkunststof zonder antireflectie coating is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 5. Warmtebuffersysteem

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Opslagtank met toebehoren bestemd voor het terugwinnen en opslaan van warmte die vrijkomt bij warmteopwekking in glastuinbouwkassen.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor materieel, bestaande uit:

    • de opslagtank;

    • noodzakelijke aansluitmaterieel voor het centrale verwarmingsnet;

    • noodzakelijke bekabeling en besturing, en

    • noodzakelijke pompen en meters;

  • b. de door de aanvrager te maken kosten voor het installeren en in werking stellen van het warmtebuffersysteem waardoor de functie van het systeem volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een warmtebuffersysteem gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het warmtebuffersysteem waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een warmtebuffersysteem gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het warmtebuffersysteem volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product, de buffercapaciteit en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 7. Energieclusters

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Een voorziening tussen een samenwerkingsverband van twee of drie glastuinbouwondernemingen ten behoeve van de onderlinge uitwisseling van warmte-, en/of CO2- en/of elektriciteit met als doel een netto energiebesparing ten opzichte van de situatie waarbij geen clustering plaatsvindt, bestaande uit:

Leidingwerk voor warmte- en CO2-transport, elektriciteitskabels, warmtemeter(s), kilowattuurmeter(s), besturingsysteem, warmtebuffersysteem en het noodzakelijk klein materieel voor de installatie van het energienetwerk.

B. De landbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

  • a. energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen;

  • b. samenwerkingsverbanden van twee of drie energie-extensieve of energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor materieel, bestaande uit:

    • leidingwerk voor warmtetransport;

    • leidingwerk voor CO2-transport;

    • elektriciteitskabels;

    • warmtemeter(s);

    • kilowattuurmeter(s);

    • besturingsysteem;

    • warmtebuffersysteem, en

    • het noodzakelijk klein materiaal voor de installatie van het energienetwerk;

  • b. de door de aanvrager te maken kosten voor het installeren van het energiecluster tussen twee of drie glastuinbouwbedrijven waardoor de functies van het energiecluster volledig benut kunnen worden;

  • c. de door de aanvrager te maken kosten voor aansluiten van de stroomvoorziening op het openbare elektriciteitsnet.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot het energiecluster gaat vergezeld van:

  • a. een door het samenwerkingsverband ondertekend machtigingsformulier tot aanvragen van de subsidie;

  • b. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van de installaties waarop in ieder geval de typeringen van de producten en het onderscheid tussen de kostenonderdelen zijn aangegeven;

  • c. een kaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte van de betrokken opstanden van het samenwerkingsverband en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft inclusief opgave van lengte van de voorziening in meters en de afstand tussen de ondernemingen in meters;

  • d. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot het energiecluster gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het energiecluster volgens de offerte is gerealiseerd waarop in ieder geval de typeringen van de producten en het onderscheid tussen de kostenonderdelen zijn aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 8. Hogedruk vernevelingssysteem ten behoeve van kaskoeling

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Hogedrukvernevelingssysteem ten behoeve van adiabatische koeling, waarbij de druppelgrootte 5 tot maximaal 15 micron is, voor geconditioneerd telen in kassen met het doel het CO2-verlies en derhalve de CO2-emissie uit kassen te reduceren. Installatie bestaande uit hogedruknevelleiding, pompen, aansluitkosten en bijbehorende software voor de aansturing.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

    • het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

    • het hogedruk vernevelingssysteem

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:

    • de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van het hogedruk vernevelingssysteem volledig kan worden benut, of

    • de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat het hogedruk vernevelingssysteem volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot het hogedruk vernevelingssysteem gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het hogedruk vernevelingssysteem waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;

  • c. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot het hogedruk vernevelingssysteem gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het hogedruk vernevelingssysteem volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 9. Gevelscherm

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Gevelschermen ten behoeve van energiebesparing in kassen, niet zijnde (wettelijk verplichte) lichtafschermings- of (teeltkundig vereiste) verduisteringsschermen. Installatie bestaande uit scherminstallatie voor beweegbare gevelscherming inclusief energiebesparend doek met een energiebesparing van tenminste 40% en montagekosten.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve en energie-intensieve glastuinbouwondernemingen

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

    • het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

    • het gevelschermdoek;

    • het dradenbed, en

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:

    • de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van het gevelscherm volledig kan worden benut, of

    • de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat het gevelscherm volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot gevelscherm gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van het gevelscherm, waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;

  • c. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot het gevelscherm gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het gevelscherm volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 10. Energiebesparend ventilatiesysteem met warmteterugwinning en/of voorverwarming

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Ventilatoren met een verticaal gerichte luchtuitworp of gevelventilatoren voor de energiezuinige vochtregulatie onder gesloten of vrijwel gesloten energieschermen ter voorkoming van kouval of kans op natslag of condensatie met als doel de benodigde stookenergie te reduceren. Ventilatoren inclusief montage en ondersteunde software. Lucht-luchtwarmtewisselaars in of aan de kasgevel gemonteerd waarbij vochtige kaslucht naar buiten afgevoerd wordt en de energie-inhoud in belangrijke mate teruggewonnen en overgedragen wordt aan ingeblazen buitenlucht met als doel een energiezuiniger vochtregulatie en de benodigde stookenergie te reduceren.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

energie-extensieve en energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking van subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor het materieel, bestaande uit:

    • het bedieningsmechanisme, inclusief bedieningssoftware;

    • de ventilatoren of lucht-luchtwarmtewisselaars;

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel (bijvoorbeeld montagematerieel zoals kabels, schroeven of bouten);

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit:

    • de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het monteren van het materieel in een kas, zodanig dat de functie van de ventilator of lucht-luchtwarmtewisselaar volledig kan worden benut, of

    • de door de aanvrager gemaakte kosten voor eigen arbeid om het materieel in de kas te monteren, zodanig dat de ventilator of lucht-luchtwarmtewisselaar volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot de ventilator of lucht-luchtwarmtewisselaar gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van een leverancier van de ventilator of lucht-luchtwarmtewisselaar, waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;

  • c. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot de ventilator of lucht-luchtwarmtewisselaar gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de ventilator of lucht-luchtwarmtewisselaar volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

§ 11. Diffuus glas

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Kasdekglas met lichtverstrooiende werking bestemd voor verhoging van de lichtdoorlatendheid van het glas tot tenminste 80% voor diffuus licht en tenminste 90% voor PAR-licht en een hazefactor van tenminste 25%. De hazefactor is de lichtverstrooiingsfactor.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

Energie-extensieve en energie-intensieve glastuinbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de door de aanvrager te maken meerkosten van diffuus kasdekglas ten opzichte van vergelijkbaar niet diffuus kasdekglas voor subsidie in aanmerking.

In aanvulling op artikel 2:40, derde lid, komen de door de aanvrager te maken kosten voor het installeren van diffuus glas in het kasdek niet voor subsidie in aanmerking.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot diffuus kasdekglas gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde originele offerte van het diffuus kasdekglas waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven en waarop inzichtelijk de meerkosten ten opzichte van niet-diffuus kasdekglas zijn vermeld;

  • b. de bedrijfskaart met daarop ingetekend de totale oppervlakte opstanden van de onderneming en met gearceerd ingetekend de oppervlakte waarop de investering betrekking heeft;

  • c. de eindafrekening van de energieleverancier over het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin de subsidieverlening wordt aangevraagd.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot diffuus kasdekglas gaat vergezeld van:

  • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat het diffuus kasdekglas volgens offerte is geleverd en geplaatst en waarop de typering van het product en het onderscheid met niet diffuus kasdekglas is aangeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

Hoofdstuk 2. Marktintroductie energieinnovaties

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerst lid.

  • a. Investeringen in energiesystemen, niet zijnde semi-gesloten kassystemen, die tot ten minste 25% reductie leiden van CO2-emissie uit de glasopstanden van de glastuinbouwonderneming of uit de glasopstanden van het samenwerkingsverband en tevens tot ten minste 15% primaire energiereductie (nationaal niveau) leiden volgens uitgangspunten van de energiemonitoring glastuinbouw;

  • b. Investeringen in een semi-gesloten kassysteem welke tot ten minste 25% reductie leiden van CO2-emissie uit de glasopstanden van de glastuinbouwonderneming of uit de glasopstanden van het samenwerkingsverband en tevens tot ten minste 15% primaire energiereductie (nationaal niveau) leiden volgens uitgangspunten van de energiemonitoring glastuinbouw; de CO2 reductie en de primaire energie reductie wordt getoetst aan de hand van een door de Minister vastgestelde rekenmodel.

De reductie, bedoeld in de onderdelen a en b, is gerelateerd aan de referentiesituatie van de betrokken glastuinbouwonderneming of samenwerkingsverband van glastuinbouwondernemingen en wordt niet geheel of gedeeltelijk behaald door afname van groene stroom. Primaire energiereductie, bedoeld in de onderdelen a en b, is energiereductie die uitsluitend wordt bereikt door gebruik van energie afkomstig van duurzame energiebronnen, zoals aardwarmte. Ingeval een referentiesituatie voor CO2 reductie ontbreekt, bijvoorbeeld bij een startende glastuinbouwonderneming of een teeltwijziging die betrekking heeft op een situatie na subsidieverlening, wordt de reductie gerelateerd aan het in het vigerende boek ‘Kwantitatieve Informatie voor de glastuinbouw’ opgenomen energieverbruik. De reductie van de CO2-emissie en de primaire energiereductie wordt berekend op de wijze die is aangegeven op het aanvraagformulier.

Onderdelen van de energiesystemen kunnen op andere landbouwondernemingen dan de ondernemingen met de glasopstanden worden geïnstalleerd en mede door die ondernemingen worden gebruikt.

De investeringen komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien:

  • a. het energiesysteem in de beginfase van de marktintroductie verkeert, waaronder wordt verstaan dat het energiesysteem door minder dan 6% van de glastuinbouwondernemingen of op minder dan 6% van de totale oppervlakte van de glasopstanden in Nederland worden toegepast op het tijdstip van openstelling van de subsidie;

  • b. de CO2-reductie en de primaire energiereductie worden gerealiseerd uit de glasopstanden waarop de subsidie betrekking heeft;

  • c. de glasopstanden waarop de subsidie betrekking heeft, zijn gelegen in Nederland;

  • d. een opsporingsvergunning is verkregen.

Aanvullend op de hiervoor vermelde voorwaarden komen investeringen in energiesystemen, niet zijnde semi-gesloten kassystemen, die tevens in het kader van een aardwarmteproject plaatsvinden, uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien een haalbaarheidsstudie inzicht geeft in:

  • de potentiële warmteproductie van het bronnenpaar;

  • het benodigd pompvermogen van het bronnenpaar;

  • een grafiek van het debiet en het vermogen in relatie tot de slagingskans.

B. De landbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

  • a. glastuinbouwondernemingen;

  • b. samenwerkingsverbanden van twee of meer glastuinbouwondernemingen;

  • c. samenwerkingsverbanden van een of meer glastuinbouwondernemingen en een of meer andere landbouwondernemingen.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In aanvulling op artikel 2:40 komen voor de subsidie in aanmerking:

  • a. kosten voor de huurkoop van nieuwe machines en apparatuur, waarvan de aanvrager de eerste gebruiker is;

  • b. algemene kosten verbonden met de activiteiten, bedoeld in onderdeel a en in artikel 2:40, eerste lid, onderdelen a en b, zoals kosten voor architecten en ingenieurs, honoraria van adviseurs, het verwerven van patenten en vergunningen.

In aanvulling op artikel 1:15, derde lid, en artikel 2:40, derde lid, komen niet voor de subsidie in aanmerking:

  • a. niet-verrekenbare BTW;

  • b. de in artikel 2:40, eerste lid, onderdeel c, bedoelde kosten;

  • c. kosten voor grondaankoop;

  • d. haalbaarheidsstudies;

  • e. een warmtekrachtkoppelingsinstallatie die gebruik maakt van tropische oliën of tropische biomassa, voor zover niet voorzien van duurzaamheidscertificaten;

  • f. kosten voor in de glastuinbouw gangbare investeringen zoals investeringen in glasopstanden, inrichting van glasopstanden, conventionele verwarmingsnetten, aansluitingen op het elektriciteitsnet, gasmotoren voor warmtekrachtkoppeling, conventionele warmte-opslagtanken voor de opslag van hoogwaardige warmte of ketels en computers.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening, voorschotverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening gaat vergezeld van:

  • a. een plan waarin ten minste een beschrijving is opgenomen van de te subsidiëren activiteiten en waarin de CO2-reductie en de reductie van de primaire energie aannemelijk wordt gemaakt;

  • b. een bankverklaring waaruit blijkt hoe de investering in het energiesysteem wordt gefinancierd, ook in het geval van eigen financiering;

  • c. een gespecificeerde begroting van de te subsidiëren activiteiten met onderliggende offertes;

  • d. een jaarafrekening van de energieleverancier aan de betrokken glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen van het samenwerkingsverband over het meest recente jaar;

  • e. voor zover van toepassing de aanvragen voor bescheiden, zoals aanvragen voor vergunningen, waaruit blijkt dat de activiteiten waar de aanvraag tot subsidieverlening betrekking op heeft uitgevoerd worden met inachtneming van de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.

De aanvraag voor een voorschotverlening gaat vergezeld van:

  • a. facturen en betaalwijzen waaruit de betaling van de facturen blijkt;

  • b. de door de aanvrager ondertekende offertes;

  • c. voor zover van toepassing bescheiden, zoals verleende vergunningen, waaruit blijkt dat de activiteiten waar de aanvraag betrekking op heeft uitgevoerd zijn met inachtneming van de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn.

Er worden maximaal drie voorschotten verleend; een voorschot bedraagt ten minste € 200.000.

De aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van:

  • a. een accountantsverklaring in het geval de subsidie € 125.000 of meer bedraagt;

  • b. de door de aanvrager ondertekende offertes, tenzij hij deze heeft overgelegd bij een aanvraag tot voorschotverlening;

  • c. voor zover van toepassing een opgave van subsidies als bedoeld in artikel 1:16, derde lid;

  • d. voor zover van toepassing bescheiden, zoals verleende vergunningen, waaruit blijkt dat de activiteiten waar de aanvraag betrekking op heeft uitgevoerd zijn met inachtneming van de wettelijke voorschriften die daarop van toepassing zijn, tenzij deze zijn overlegd bij de aanvraag tot voorschotverlening.

E. Verplichtingen van de subsidieontvanger als bedoeld in artikel 2:39.

Het energiesysteem is uiterlijk 2 jaar na subsidieverlening geïnstalleerd, dan wel uiterlijk 3 jaar subsidieverlening indien installatie binnen 2 jaar niet haalbaar is vanwege onvoorziene omstandigheden die aantoonbaar buiten de invloedssfeer liggen van de subsidieaanvrager.

De subsidieontvanger verleent gegevens omtrent:

  • a. de bereikte CO2-reductie en energiebesparing volgens de geactualiseerde CO2- en energiebalans;

  • b. een jaarafrekening van de energieleverancier aan de betrokken glastuinbouwonderneming of glastuinbouwondernemingen van het samenwerkingsverband over het meest recente jaar;

  • c. de bereikte opbrengststijging voor zover van toepassing.

De hiervoor bedoelde gegevens worden door de subsidieontvanger één jaar na subsidievaststelling en twee jaar na subsidievaststelling aan DR verstrekt.

De hiervoor bedoelde gegevens worden door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in geanonimiseerde vorm gebruikt voor onderzoek en voorlichtingsactiviteiten.

De subsidieontvanger verleent tot drie jaar na de subsidievaststelling desgevraagd medewerking aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of het Productschap Tuinbouw ten behoeve van door dit Ministerie of het productschap geëntameerd onderzoek en voorlichting in het kader van het energietransitieprogramma (Programma Kas als Energiebron).

Hoofdstuk 3. Investeringen in gecombineerde luchtwassystemen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Gecombineerde luchtwassystemen als bedoeld in de Regeling ammoniak en veehouderij.

B. De landbouwonderneming, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, is een landbouwonderneming met een of meer stalruimten waarbinnen dieren worden gehouden.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

  • a. de door de aanvrager te maken kosten voor de werking van het systeem noodzakelijke materieel, zoals:

    • de filterwanden met behuizing, sproeiapparatuur, pompen,ventilatoren, opvangbakken onder de filterwanden, waterbehandeling, luchtin- en uitlaat, druppelvanger;

    • regelapparatuur voor pH, luchtdebieten, vloeistofdebieten, vloeistofniveauregeling, zuurdoseerpomp, ventielen, drukvalregistratie, bedrijfsurenteller, besturingscomputer met noodzakelijke besturingssoftware, schakelpaneel, alarmering;

    • Hardware en software gericht op continue elektronische monitoring en registratie van essentiële procesparameters van de wasser, ter waarborging van de effectieve werking van de wasser;

    • materieel voor opslag van zuur of afgevoerde spuivloeistoffen van de filterwanden;

    • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel zoals montagematerieel, coating, bekabeling, vloeistofleidingen, aansluitingen;

  • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het bouwen en monteren van het materieel waardoor de functie van een gecombineerde luchtwassysteem volledig kan worden benut;

  • c. in afwijking van onderdeel a, komen de volgende kosten als bedoeld in onderdeel a, eerste en derde streepje niet voor subsidie in aanmerking:

    • pompen en pompputten die dienen voor de aanvoer van grondwater;

    • kosten die direct verband houden met ventilatie en klimaatbeheersing in stallen, zoals stalventilatoren en het aanleggen van centrale afzuigkanalen

    • kelders voor de opslag van vloeistoffen voor zover ze een opslagduur van zes maanden te boven gaan;

    • Denitrificatie-apparatuur, tenzij deze apparatuur als integraal onderdeel van de gecombineerde luchtwasser is opgenomen in de stalbeschrijving.

In afwijking van artikel 1:15, tweede lid, komt niet verrekenbare BTW niet voor subsidie in aanmerking.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening, de aanvraag tot voorschotverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een gecombineerd luchtwassysteem gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van een leverancier van de installatie. De offerte is per type luchtwasser zodanig gespecificeerd dat de verschillende onderdelen expliciet herkenbaar zijn;

  • b. een verklaring van een bank dat de onderneming levensvatbaar is;

  • c. een plattegrond van de stal van waarin de plaats van de luchtwasser en bijbehorende ventilator is gemarkeerd.

De aanvraag tot voorschotverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een gecombineerd luchtwassysteem gaat vergezeld van:

  • a. facturen en/of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de installatie volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

E. Voorwaarden voorschotverlening

Er wordt maximaal één voorschot verleend per luchtwasser. Een voorschot bedraagt ten minste € 10.000.

Hoofdstuk 4. Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

Investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen.

B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn:

landbouwondernemingen met een of meer stalruimten waarbinnen dieren worden gehouden.

C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

in afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen in aanmerking voor subsidie de door de aanvrager in verband met de verbetering van het welzijn van landbouwhuisdieren te maken extra kosten – ten opzichte van kosten in gangbare investeringen in stallen en houderijsystemen – voor:

  • a. de bouw, inrichting of verbetering van integraal duurzame stallen en houderijsystyemen, en

  • b. het noodzakelijke materieel voor de werking van de integraal duurzame stal of het integraal duurzame houderijsysteen, waaronder de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het bouwen en monteren van het materieel waardoor de functie van de intergraal duurzame stal of het intergraal duurzame houderijsysteem volledig kan worden benut.

D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening, voorschotverlening en de aanvraag tot subsidievaststelling mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een integraal duurzame stal of houderijsysteem gaat vergezeld van:

  • a. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van een bouwer of leverancier van de stal of het houderijsysteem waarop in ieder geval de typering van de stal of het houderijsysteem en de installatie en het onderscheid tussen de kostenonderdelen is aangegeven;

  • b. een verklaring van een bank dat de onderneming levensvatbaar is, en

  • c. een investeringsplan, waarin de investeringen zijn opgenomen en waaruit blijkt hoe die investeringen bijdragen aan de doelstellingen, bedoeld onder letter C.

De aanvraag tot subsidievaststelling met betrekking tot een integraal duurzame stal of houderijsysteem gaat vergezeld van:

  • a. facturen of andere schriftelijke bewijsstukken, waarop prijzen inclusief en exclusief BTW worden opgevoerd, en waaruit blijkt dat de stal of het houderijsysteem volgens de offerte is geplaatst waarop in ieder geval de typering van het product en het onderscheid tussen kostenonderdelen is aangegeven, en

  • b. bankafschriften waaruit de betaling van de facturen blijkt.

E. Verplichtingen van de subsidieontvanger als bedoeld in artikel 2:39.

De integraal duurzame stal of het integraal duurzame houderijsysteem is uiterlijk 2 jaar na subsidieverlening geïnstalleerd.

Hoofdstuk 5. Investeringen in technieken ter vermindering van de uitstoot fijn stof

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • A. Beschrijving van de investering, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid.

    Technieken ter vermindering van de uitstoot van fijn stof, die als zodanig zijn aangemerkt in eindnoot 2 van de, op grond van artikel 66, aanhef en onder c, van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, gepubliceerde lijst van emissiefactoren fijn stof voor veehouderij.

  • B. De landbouwondernemingen, bedoeld in artikel 2:37, eerste lid, zijn kleine of middelgrote landbouwonderneming die een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10) overschrijden of dreigen te overschrijden op of na het bijbehorende tijdstip van ingang.

  • C. Beschrijving van de kosten, bedoeld in artikel 2:40, vierde lid.

    In afwijking van artikel 2:40, eerste lid, komen uitsluitend de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

    • a. de door de aanvrager te maken kosten voor de werking van het systeem noodzakelijke materieel, zoals:

      • de filterwanden met behuizing, sproeiapparatuur, pompen, ventilatoren, opvangbakken onder de filterwanden, waterbehandeling, luchtin- en uitlaat, druppelvanger;

      • regelapparatuur voor pH, luchtdebieten, vloeistofdebieten, vloeistofniveauregeling, zuurdoseerpomp, ventielen, drukvalregistratie, bedrijfsurenteller, besturingscomputer met noodzakelijke besturingssoftware, schakelpaneel, alarmering;

      • hardware en software gericht op continue elektronische monitoring en registratie van essentiële procesparameters van de wasser;

      • materieel voor opslag van zuur of afgevoerde spuivloeistoffen van de filterwanden;

      • het overige voor de werking van het systeem noodzakelijk materieel zoals montagematerieel, coating, bekabeling, vloeistofleidingen, aansluitingen;

    • b. de door de aanvrager te maken installatiekosten, bestaande uit de door de leverancier in rekening gebrachte kosten voor het bouwen en monteren van het materieel waardoor de functie van het systeem volledig kan worden benut;

    • c. in afwijking van onderdeel a, komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:

      • pompen en pomputten die dienen voor de aanvoer van grondwater;

      • kosten die direct verband houden met ventilatie en klimaatbeheersing in stallen, zoals stalventilatoren en het aanleggen van centrale afzuigkanalen;

      • kelders voor de opslag van vloeistoffen voor zover ze een opslagduur van zes maanden te boven gaan;

      • denitrificatie-apparatuur, tenzij deze apparatuur als integraal onderdeel van de luchtwasser is opgenomen in de stalbeschrijving.

  • D. Bij de aanvraag tot subsidieverlening mee te sturen documenten als bedoeld in artikel 2:38.

    De aanvraag tot subsidieverlening met betrekking tot een techniek ter vermindering van de uitstoot fijn stof gaat vergezeld van:

    • a. een op naam van de aanvrager gestelde offerte van een leverancier van de installatie. De offerte is zodanig gespecificeerd dat de verschillende onderdelen expliciet herkenbaar zijn;

    • b. een verklaring van de bank dat de onderneming levensvatbaar is.

  • E. Verplichtingen van de subsidieontvanger als bedoeld in artikel 2:39.

    De subsidieontvanger start voor 11 juni 2011 met de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

Bijlage 3. Tegemoetkoming voor door weersomstandigheden veroorzaakte schade aan gewassen als bedoeld in artikel 2:68 (vorstschade fruitteeltsector 2005)

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • schadeperiode: 3 maart 2005 tot en met 7 maart 2005;

  • schadetermijn: de teeltcyclus in de periode van 3 maart 2005 tot en met 1 oktober 2005;

  • schade-expert: een deskundige die de Gedragscode van expertiseorganisaties van het Verbond van Verzekeraars of een daarmee gelijk te stellen gedragscode in acht neemt;

  • taxatierapport: een rapport dat binnen de schadetermijn door een schade-expert is opgesteld en ten minste de volgende gegevens bevat:

    • een omschrijving van het fruitgewas, plantjaar en de teeltmethode;

    • een beschrijving van de fysieke opbrengst in kilo’s van het fruitgewas;

    • een beschrijving van de kwaliteitsklasse van het fruitgewas;

    • een beschrijving van het aantal hectares waarop het betreffende fruitgewas is geteeld;

    • een verklaring van de aanvrager dat de schade is veroorzaakt door extreme vorst in de schadeperiode.

  • vorstschade: financieel verlies als gevolg van een lagere opbrengst in kwantiteit of kwaliteit van fruitgewassen die redelijkerwijs is toe te rekenen aan extreme vorst in de schadeperiode.

Tegemoetkoming vorstschade fruitteeltsector 2005

A. Voorwaarden tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2:68, kan worden verstrekt voor vorstschade voor zover het fruitgewassen betreft die zijn opgenomen in tabel 1 en 2 van deze bijlage.

  • 2. Aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend door natuurlijke of rechtspersonen die:

    • a. ten minste vanaf de schadeperiode tot het moment waarop de aanvraag wordt ingediend voor eigen rekening en risico een kleine of middelgrote landbouwonderneming exploiteerden, en

    • b. in de schadetermijn vorstschade hebben geleden.

  • 3. De tegemoetkoming wordt verstrekt indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. blijkens het taxatierapport werden de fruitgewassen waaraan vorstschade is ontstaan als gevolg van extreme vorst in de schadeperiode daadwerkelijk in de schadeperiode op de landbouwonderneming geteeld;

    • b. van de voor deze regeling vereiste gegevens wordt een juiste en volledige opgave gedaan, en

    • c. de verzekerbare fruitgewassen op de landbouwonderneming worden uiterlijk vanaf 1 november 2008 voor een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren verzekerd tegen vorstschade.

  • 4. De aanvrager verleent de Dienst Regelingen toestemming om bij de controle van de aanvraag op grond van deze bijlage zijn gegevens te gebruiken voor zover deze zijn verstrekt aan de Dienst Regelingen op grond van:

  • 5. Overeenkomstig artikel 4:43, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geschiedt de subsidievaststelling zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.

B. Omvang tegemoetkoming

  • 1. De ingevolge punt A, onderdeel 1, in aanmerking te nemen vorstschade wordt vastgesteld volgens de formule:

    A = (B×Cj) – (Dk×Ek)

    waarbij:

    A = de voor het betreffende fruitgewas berekende schadebedrag;

    B = de totale oppervlakte in hectare die in de schadeperiode door de landbouwonderneming was beteeld met één van de in tabel 1 en 2 genoemde fruitgewassen;

    Cj = het in tabel 1 voor het betreffende fruitgewas vastgestelde normbedrag voor de gemiddelde opbrengst in euro per hectare, onderscheiden naar leeftijd en teeltmethode;

    Dk = de getaxeerde productie per fruitgewas per landbouwonderneming in kilogrammen, onderscheiden naar kwaliteitsklasse en teeltmethode;

    Ek = het in tabel 2 voor het betreffende fruitgewas vastgestelde normbedrag voor de opbrengst in eurocent per kilogram, onderscheiden naar kwaliteitsklasse en teeltmethode.

  • 2. De ingevolge punt A, onderdeel 1, bedoelde tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt indien de vorstschade voldoet aan de volgende voorwaarde:

    A / (B×Cj) ≥ 0,3.

  • 3. De tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt voor dat deel van de vorstschade dat groter of gelijk is aan 30% van de gemiddelde opbrengst voor het betreffende fruitgewas in de drie jaar voorafgaand aan de vorstschade, zoals berekend op grond van onderdeel 2.

  • 4. De steunintensiteit bedraagt 100% van de overeenkomstig het onderdeel 3 in aanmerking te nemen vorstschade per fruitgewas met dien verstande dat de steunintensiteit evenredig wordt verlaagd over de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen schade indien het totaal van de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen schades per fruitgewas het subsidieplafond voor deze tegemoetkoming overstijgt.

  • 5. Indien de aanvrager geen gebruik heeft gemaakt van de landbouwregeling, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, wordt het in aanmerking te nemen schadebedrag, berekend op grond van het onderdeel 4, met 6/106e deel verminderd.

Tabel 1. Normbedragen als bedoeld in punt B, onderdeel 1, variabele Cj.

Fruitgewas

leeftijd

Normbedrag in euro per hectare (€/ha)

Appel

T/m 2 jaar

6.800

 

3 en 4 jaar

11.750

 

Na 4 jaar

15.000

Appel biologisch

T/m 2 jaar

8.550

 

3 en 4 jaar

14.800

 

Na 4 jaar

18.850

Peer

T/m 3 jaar

3.950

 

4 en 5 jaar

17.600

 

Na 5 jaar

21.500

Peer biologisch

T/m 3 jaar

4.600

 

4 en 5 jaar

20.350

 

Na 5 jaar

24.900

Pruim

T/m 3 jaar

4.250

 

4 en 5 jaar

13.850

 

Na 5 jaar

22.750

Kers zoet

T/m 3 jaar

10.550

 

4 en 5 jaar

42.250

 

Na 5 jaar

52.800

Kers zuur

T/m 3 jaar

850

 

4 en 5 jaar

4.750

 

Na 5 jaar

7.300

Noten

5 t/m 7 jaar

2.400

 

8 t/m 9 jaar

4.250

 

Na 9 jaar

6.000

Blauwe bes

T/m 2 jaar

8.250

 

3 en 4 jaar

24.750

 

Na 4 jaar

27.500

Kruisbes

T/m 2 jaar

14.000

 

3 en 4 jaar

28.000

 

Na 4 jaar

42.000

Zwarte bes

T/m 2 jaar

2.625

 

3 en 4 jaar

9.000

 

Na 4 jaar

12.000

Houtig Klein Fruit excl. blauwe bes, kruisbes en zwarte bes

T/m 2 jaar

53.280

 

Na 2 jaar

66.600

Tabel 2. Normbedragen als bedoeld in punt B, onderdeel 1, variabele Ek, in eurocent per kilogram.

Fruitgewas

klasse

Normbedrag in eurocent per kilogram (€ cent/kg)

Appel

Klasse I

28,5

 

Klasse II

13,5

 

Klasse III

3,5

Appel biologisch

Klasse I

75

 

Klasse II

75

 

Klasse III

18

Peer

Klasse I

58

 

Klasse II

36,5

 

Klasse III

8

Peer biologisch

Klasse I

156

 

Klasse II

156

 

Klasse III

28

Pruim

Klasse I

79

 

Klasse II

12

 

Klasse III

Kers zoet

Klasse I

305

 

Klasse II

108

 

Klasse III

Kers zuur

Klasse I en II

50

Noten

Klasse I en II

165

Blauwe bes

Klasse I

275

 

Klasse II

105

Kruisbes

Klasse I

361

 

Klasse II

137

Zwarte bes

Klasse I en II

150

Houtig Klein Fruit excl. blauwe bes, kruisbes en zwarte bes

Klasse I

340

 

Klasse II

120

Bijlage 3a. Tegemoetkoming voor door weersomstandigheden veroorzaakte schade aan gewassen als bedoeld in artikel 2:68 (sneeuwdrukschade 2005)

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • schadeperiode: 25 november 2005 tot en met 26 november 2005;

  • schadetermijn: teeltcyclus in de periode van 25 november 2005 tot en met 1 juli 2006;

  • schade-expert: deskundige die de Gedragscode expertiseorganisaties van het Verbond van Verzekeraars of een daarmee gelijk te stellen gedragscode in acht neemt;

  • taxatierapport: rapport dat binnen de schadetermijn door een schade-expert is opgesteld en ten minste de volgende gegevens bevat:

    • een omschrijving van het boomkwekerijgewas en plantjaar;

    • een beschrijving van de fysieke opbrengst in aantal bomen van het boomkwekerijgewas per hectare;

    • een beschrijving van het aantal hectares waarop het betreffende boomkwekerijgewas is geteeld;

    • een verklaring van de aanvrager dat de schade is veroorzaakt door extreme sneeuwdruk in de schadeperiode.

  • sneeuwdrukschade: financieel verlies als gevolg van een lagere opbrengst in kwantiteit of kwaliteit van boomkwekerijgewassen die redelijkerwijs is toe te rekenen aan extreme sneeuwdruk in de schadeperiode.

Tegemoetkoming sneeuwdrukschade boomkwekerijsector 2005

A. Voorwaarden tegemoetkoming

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1. De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2:68, kan worden verstrekt voor sneeuwdrukschade voor zover het boomkwekerijgewassen betreft die zijn opgenomen in tabel 2 van deze bijlage.

  • 2. Aanvragen kunnen uitsluitend worden ingediend door natuurlijke of rechtspersonen die:

    • a. ten minste vanaf de schadeperiode tot het moment waarop de aanvraag wordt ingediend voor eigen rekening en risico een kleine of middelgrote landbouwonderneming exploiteerden, en

    • b. in de schadetermijn sneeuwdrukschade hebben geleden.

  • 3. De tegemoetkoming wordt verstrekt indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. blijkens het taxatierapport werden de boomkwekerijgewassen waaraan sneeuwdrukschade is ontstaan als gevolg van extreme sneeuwdruk in de schadeperiode daadwerkelijk in de schadeperiode op de landbouwonderneming geteeld;

    • b. van de voor deze regeling vereiste gegevens wordt een juiste en volledige opgave gedaan, en

    • c. alle boomkwekerijgewassen op de landbouwonderneming zijn uiterlijk vanaf 15 november 2008 voor een aaneengesloten periode van ten minste vijf jaren verzekerd tegen sneeuwdrukschade.

  • 4. De aanvrager verleent de Dienst Regelingen toestemming om bij de controle van de aanvraag op grond van deze bijlage zijn gegevens te gebruiken voor zover deze zijn verstrekt aan de Dienst Regelingen op grond van artikel 4, tweede lid, en artikel 7, onderdeel a, van de Regeling Landbouwtelling en gecombineerde opgave 2005.

  • 5. In zoverre in afwijking van artikel 1:3, eerste lid, geschiedt de subsidievaststelling zonder voorafgaande beschikking tot subsidieverlening.

B. Omvang tegemoetkoming

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • 1. De ingevolge onderdeel A, punt 1, in aanmerking te nemen sneeuwdrukschade wordt vastgesteld volgens de formule:

    A = (BxCj) – (DxE)

    waarbij:

    A = de voor het betreffende boomkwekerijgewas berekende schadebedrag;

    B = het totaal aantal bomen, per boomkwekerijgewas genoemd in tabel 2, dat de landbouwonderneming in de schadeperiode heeft staan;

    Cj = het in tabel 2 voor het betreffende boomkwekerijgewas vastgestelde normbedrag voor de opbrengst in euro per boom;

    D = de getaxeerde productie per boomkwekerijgewas per landbouwonderneming in aantal bomen;

    E = het in tabel 2 voor het betreffende boomkwekerijgewas vastgestelde normbedrag voor de opbrengst in euro per boom.

  • 2. De ingevolge onderdeel A, punt 1, bedoelde tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt indien de sneeuwdrukschade voldoet aan de volgende voorwaarde:

    A / (BxCj) ≥ 0,3

  • 3. De tegemoetkoming wordt uitsluitend verstrekt voor dat deel van de sneeuwdrukschade dat groter of gelijk is aan 30% van de gemiddelde opbrengst voor het betreffende boomkwekerijgewas in de drie jaar voorafgaand aan de sneeuwdrukschade, zoals berekend op grond van punt 2.

  • 4. De steunintensiteit bedraagt 100% van de overeenkomstig punt 3 in aanmerking te nemen sneeuwdrukschade per boomkwekerijgewas met dien verstande dat de steunintensiteit evenredig wordt verlaagd over de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen schade indien het totaal van de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen schades per boomkwekerijgewas het subsidieplafond voor deze tegemoetkoming overstijgt.

  • 5. Indien de aanvrager geen gebruik heeft gemaakt van de landbouwregeling, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, wordt het in aanmerking te nemen schadebedrag, berekend op grond van punt 4, met 6/106e deel verminderd.

  • 6. Het maximumbedrag van de overeenkomstig dit onderdeel van de bijlage voor steun in aanmerking te nemen schade wordt verminderd met kosten die door andere factoren dan sneeuwdrukschade in de schadetermijn zijn veroorzaakt.

Tabel 1

[Red: Vervallen.]

Tabel 2. Normbedragen als bedoeld in onderdeel B, punt 1, variabelen Cj en E, in euro per boom

Teelt

Leeftijd

Opbrengst in euro per boom

Heesters vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 3 jaar

€ 2,79

Heesters vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 2 jaar

€ 1,86

Heesters vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 1 jaar

€ 0,93

Heesters vollegrond plantgoed gemechaniseerd

Na 2 jaar

€ 0,34

Heesters vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 1 jaar

€ 0,175

Heesters doorteelt van leverbaar

Na 2 jaar

€ 14,32

Heesters doorteelt van leverbaar

Na 1 jaar

€ 7,16

Heesters containerteelt plantgoed pot 9 cm

Na 1 jaar

€ 0,59

Heesters containerteelt in 1,5, 2, 3 en 5 liter pot

Na 1 jaar

€ 1,37

Heesters containerteelt van leverbaar in 15 liter pot

Na 1 jaar

€ 15,03

Vormbomen heesters

Na 4 jaar

€ 373,43

Vormbomen heesters

Na 3 jaar

€ 280,08

Vormbomen heesters

Na 2 jaar

€ 186,72

Vormbomen heesters

Na 1 jaar

€ 93,36

Snijheesters (Ilex verticilata) (heesters)

Na 2 jaar

€ 0,53

Snijheesters (Ilex verticilata) (heesters)

Na 1 jaar

€ 0,265

Laanbomen driejarige spil

Na 3 jaar

€ 6,92

Laanbomen driejarige spil

Na 2 jaar

€ 4,61

Laanbomen driejarige spil

Na 1 jaar

€ 2,30

Coniferen vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 3 jaar

€ 2,79

Coniferen vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 2 jaar

€ 1,86

Coniferen vollegrond leverbaar gemechaniseerd

Na 1 jaar

€ 0,93

Coniferen vollegrond plantgoed gemechaniseerd

Na 2 jaar

€ 0,34

Coniferen vollegrond plantgoed gemechaniseerd

Na 1 jaar

€ 0,175

Coniferen doorteelt van leverbaar

Na 2 jaar

€ 14,32

Coniferen doorteelt van leverbaar

Na 1 jaar

€ 7,16

Coniferen containerteelt plantgoed pot 9 cm

Na 1 jaar

€ 0,59

Coniferen containerteelt in 1,5, 2, 3 en 5 liter pot

Na 1 jaar

€ 1,37

Coniferen containerteelt van leverbaar in 15 liter potten

Na 1 jaar

€ 15,03

Vormbomen coniferen

Na 4 jaar

€ 373,43

Vormbomen coniferen

Na 3 jaar

€ 280,08

Vormbomen coniferen

Na 2 jaar

€ 186,72

Vormbomen coniferen

Na 1 jaar

€ 93,36

Vruchtbomen

Na 2 jaar

€ 2,43

Vruchtbomen

Na 1 jaar

€ 1,22

Bijlage 4. Tegemoetkoming premie regenschadeverzekering 2007

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 1. Begripsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

In deze bijlage wordt verstaan onder:

§ 2. Voorwaarden tegemoetkoming

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

§ 3. Omvang tegemoetkoming

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

  • a. De tegemoetkoming bedraagt 50% van de verzekeringspremie.

  • b. De tegemoetkoming, bedoeld in onderdeel a, wordt verminderd met de in 2007 ontvangen garantiesubsidie op grond van de Subsidieregeling nieuwe agrarische schadeverzekeringen 2003.

  • c. De tegemoetkoming, bedoeld in onderdeel a, bedraagt maximaal € 7.500 per landbouwonderneming, verminderd met de door de landbouwonderneming ontvangen de-minimissteun in de jaren 2006, 2007 en 2008.

  • d. Met inachtneming van de onderdelen b en c, bedraagt de steunintensiteit van de tegemoetkoming, als bedoeld in het eerste onderdeel, 100%, met dien verstande dat de steunintensiteit evenredig wordt verlaagd over de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen aanvragen indien het totaal van de voor tegemoetkoming in aanmerking te nemen aanvragen het subsidieplafond voor deze tegemoetkoming overstijgt.

Bijlage 5. Bijlage bij de artikelen 4:33a en 4:33b

[Regeling vervallen per 01-01-2016]

A

  • 1. Het visserijgebied in de provincie Flevoland omvat de volgende gemeente:

    • Urk.

  • 2. Het visserijgebied van de provincie Groningen omvat de volgende gemeenten:

    • gemeente Dongeradeel;

    • gemeente de Marne;

    • gemeente Eemsmond;

    • gemeente Delfzijl;

    • gemeente Appingedam;

    • gemeente Bedum;

    • gemeente Ten Boer;

    • gemeente Loppersum;

    • gemeente Winsum.

  • 3. Het visserijgebied van de provincie Noord-Holland omvat de volgende gemeenten:

    • Texel;

    • Wieringen;

    • Den Helder;

    • Enkhuizen;

    • Edam-Volendam;

    • Wieringermeer;

    • Andijk.

  • 4. Het visserijgebied van de provincie Zeeland omvat de volgende kernen:

    • Zierikzee;

    • Bruinisse;

    • Colijnsplaat;

    • Yerseke;

    • Tholen;

    • Arnemuiden;

    • Vlissingen;

    • Breskens.

B

  • 1. De lokale groep in de provincie Flevoland bestaat uit:

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Urk;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Noordoostpolder;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Dronten;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Lelystad;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Zeewolde;

    • 1 vertegenwoordiger van de provincie Lelystad;

    • 1 vertegenwoordiger van LTO noord;

    • 1 vertegenwoordiger van de regionale vereniging MKB;

    • 1 vertegenwoordiger van Federatie van Dorpbelangen Dronten;

    • 1 vertegenwoordiger van vereniging van dorpsbelangen Noordoostpolder;

    • 1 vertegenwoordiger van provinciaal Platform Arbeidsmarkt Flevoland;

    • 1 vertegenwoordiger van Stichting Axion;

    • 1 vertegenwoordiger van Jongerenorganisatie;

    • 1 vertegenwoordiger van Stichting Landschapsbeheer Flevoland en Toerisme;

    • 1 vertegenwoordiger van de Stichting Urk promotie;

    • 1 vertegenwoordiger van de Vereniging Visgroothandelaren Urk;

    • 1 vertegenwoordiger van de Vrouwenorganisatie.

  • 2. De lokale groep van de provincie Groningen:

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente de Marne;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Dongeradeel;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Delfzijl;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Eemsmond;

    • 1 vertegenwoordiger van Programma Landelijk Gebied Noord-Groningen;

    • 1 vertegenwoordiger van het Projectbureau Hoogeland;

    • 1 vertegenwoordiger van de Visserijorganisatie Hulp in Noord;

    • 1 vertegenwoordiger van Vrouwen in de Visserij;

    • 1 vertegenwoordiger van de Visafslag Lauwersoog;

    • 1 vertegenwoordiger van Stichting geïntegreerde visserij;

    • 1 vertegenwoordiger van Stichting Waddengroep;

    • 1 deskundige op het gebied van cultuur, recreatie en toerisme.

  • 3. De lokale groep in de provincie Noord-Holland bestaat uit:

    • 1 vertegenwoordiger van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland;

    • 2 vertegenwoordigers van de provincie Noord-Holland;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Texel;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Enkhuizen;

    • 1 projectmedewerker;

    • 1 vertegenwoordiger van de Stichting Landschapszorg Wieringen;

    • 1 vertegenwoordiger van Wonderlijk Wieringen en Zeeverse Vismarkt Wieringen;

    • 1 vertegenwoordiger van de Visafslag Hollands Noorden en Product-Organisatie Visserij;

    • 1 vertegenwoordiger van de Agrariache Natuur Vereniging de Lieuw;

    • 1 vertegenwoordiger van IMARES;

    • 1 vertegenwoordiger van LTO-noord.

  • 4. De lokale groep in de provincie Zeeland bestaat uit:

    • 1 vertegenwoordiger van de Gedeputeerde Staten van provincie Zeeland;

    • 1 vertegenwoordiger van de provincie Zeeland;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Noord-Beveland;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Reimerswaal;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Vlissingen;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Middelburg;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Tholen;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Schouwen-Duiveland;

    • 1 vertegenwoordiger van de gemeente Sluis

    • 1 vertegenwoordiger van PO Delta-Zuid;

    • 1 vertegenwoordiger van de Federatie van Beroepsvissers Zuidwest Nederland;

    • 1 vertegenwoordiger van de mosselvisserij;

    • 1 vertegenwoordiger van vismijn Breskens-Vlissingen;

    • 1 vertegenwoordiger van de Vereniging voor Nederlandse mosselhandel;

    • 1 vertegenwoordiger van de Nederlandse Oestervereniging;

    • 1 vertegenwoordiger van Stichting Promotie Zeeland Delta;

    • 1 vertegenwoordiger van Horeca Zeeland;

    • 1 vertegenwoordiger van Hogeschool Zeeland;

    • 1 vertegenwoordiger van de Zeeuwse Milieufederatie;

    • 1 vertegenwoordiger van de visserijmusea;

    • 1 vertegenwoordiger van Productschap Vis.

C

Ontwikkelingstrategieën

  • 1. Ontwikkelingsstrategie provincie Flevoland

  • 2. Ontwikkelingsstrategie provincie Groningen

  • 3. Ontwikkelingsstrategie provincie Noord-Holland

  • 4. Ontwikkelingsstrategie provincie Zeeland