Voor het Rijnkruisend scheepvaartverkeer geldt het volgende opsporingsbeleid:
-
a. indien voor het schip een geldig certificaat van onderzoek ingevolge de Binnenschepenwet of een document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b of c, van de Binnenschepenwet is afgegeven en het schip voldoet aan de technische eisen die aan dat certificaat
of document ten grondslag liggen, wordt het ontbreken van een certificaat van onderzoek,
afgegeven ingevolge het ROSR 1995, toegestaan;
-
b. indien voor het schip geen geldig certificaat van onderzoek ingevolge de Binnenschepenwet of een document als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b of c, van de Binnenschepenwet is afgegeven, terwijl dit buiten het gebied waar het ROSR 1995 van kracht is ook niet behoeft te zijn afgegeven, wordt het ontbreken van een certificaat
van onderzoek, afgegeven ingevolge het ROSR 1995, toegestaan indien:
Artikel 3.01 en 3.02, eerste lid, aanhef, en tweede lid, ROSR 1995 jo. artikel 1.07, derde lid, van het Rijnvaartpolitiereglement 1995 (bouw van een schip, sterkte van de romp en voldoende stabiliteit):
Artikel 5.06 (minimumsnelheid) en artikel 5.07 jo. 5.10 (stopeigenschappen), ROSR 1995:
Artikel 6.01, eerste, tweede en zesde lid, artikel 6.02, eerste en tweede lid, artikel 7.03, eerste lid, artikel 7.04, achtste lid, ROSR 1995 (stuurinrichtingen):
-
– betrouwbare stuurinrichting (meestal is beoordeling door de Commissie van Deskundigen
noodzakelijk);
-
– voor een werktuigelijk aangedreven stuurinrichting tweede aandrijving aanwezig; de
handbediening geldt als tweede aandrijving;
-
– geen losse afstandsbedieningen; deze kunnen door fout gebruik tot gevaarlijke situaties
leiden.
Artikel 7.02, eerste lid, ROSR 1995 jo. artikel 1.09, derde en vierde lid, van het Rijnvaartpolitiereglement 1995 (stuurhut):
Artikel 7.01, artikelen 7.04 tot en met 7.08 en 7.11 (voeren van het schip met behulp van radar door één persoon):
– de draairichting en het toerental van de schroeven behoeven niet te worden aangegeven
(artikel 7.04, derde lid, ROSR 1995). In geval van twijfel of aan de bovenvermelde eisen is voldaan, kan een onderzoek
door de Commissie van Deskundigen worden gelast.
Artikel 8.03, eerste lid, ROSR 1995 (voortstuwingsinstallaties):
– geen onbetrouwbare of niet functionerende bedieningsorganen voor stoppen of omkeren.
Artikel 10.01, eerste en tweede lid, ROSR 1995 (ankergerei):
-
– voorankergerei aanwezig en bruikbaar;
-
– ankergerei op duwstellen aanwezig en bruikbaar (indien het gewicht van de ankers minder
bedraagt dan twee derde van het overeenkomstig artikel 10.01 ROSR 1995 bepaalde ankergewicht, wordt het ankergerei onbruikbaar geacht).
Artikel 10.02, eerste lid, ROSR 1995 (uitrusting):
– de apparatuur en de inrichtingen voor het voeren en tonen van optische tekens en
voor het geven van geluidsseinen is aan boord.
Artikel 10.03, eerste lid, ROSR 1995 (blustoestellen):
– tenminste twee blustoestellen die voldoen aan art. 10.03 van het ROSR 1995.
Artikel 10.04, eerste lid, ROSR 1995 (bijboot):
– een bedrijfsklare bijboot of drijvend toestel of een automatisch opblaasbaar reddingvlot
is aanwezig.
Artikel 10.05, eerste lid, ROSR 1995 (reddingsboeien):
– ten minste twee reddingsboeien, voor onmiddellijk gebruik gereed, aan boord aanwezig.
Artikel 10.05, tweede lid, ROSR 1995 (zwemvesten):
– een zwemvest onder handbereik voor iedere zich regelmatig aan boord bevindende persoon.
Artikel 11.01, artikel 11.02, derde lid, en artikel 11.10, tweede lid, derde volzin, artikel 11.11, eerste lid, eerste volzin, ROSR 1995 (veiligheid; afschermen van draaiende delen, veilige sleeplieren; maatregelen tegen
uitglijden; vastzetten van gestapelde luiken), artikel 3.04, eerste lid, en artikel 8.02, eerste en tweede lid, ROSR 1995 (veiligheid machinekamers, ketelruimen en brandstofbunkers):
– geen extreme gevallen (in geval van twijfel wordt de Commissie van Deskundigen ingeschakeld).
Hoofdstuk 14 van het ROSR 1995 (vloeibaar gasinstallaties voor huishoudelijk gebruik):
– de installaties moeten voldoen aan het gestelde in hoofdstuk 14 van het ROSR 1995.