Omzetbelasting, artiesten

Geraadpleegd op 31-10-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2013.
Geldend van 29-06-2007 t/m heden

Omzetbelasting, artiesten

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een geactualiseerde versie van besluit van 20 december 2001 nr. CPP2001/2167M. Uit oogpunt van uniformiteit is het beleid voor fondswerving door amateur-muziekverenigingen opgenomen in het besluit ‘fondswerving en kantines’, CPP2006/1405M. Bovendien is de inhoud van het besluit aangepast in verband met de wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 per 1 januari 2007.

1. Inleiding

Artiesten die hun beroep zelfstandigIn bepaalde gevallen kan zelfs de artiest die per optreden een arbeidsovereenkomst heeft gesloten in de zin van het Burgerlijk Wetboek als ondernemer voor de omzetbelasting worden aangemerkt. Dit is het geval als de artiest het wezenlijke van zijn werkzaamheden geheel naar eigen inzicht vervult. uitoefenen, dienen voor de heffing van de omzetbelasting in beginsel als ondernemer te worden aangemerkt. In bepaalde gevallen wordt ingevolge de Wet op de loonbelasting 1964 van zelfstandige artiesten loonbelasting ingehouden (de zogenoemde artiestenregeling). In dit besluit keur ik onder bepaalde voorwaarden goed dat artiesten die voor de loonbelasting onder de artiestenregeling vallen, buiten de heffing van omzetbelasting blijven.

2. Goedkeuring artiesten

Uit praktische overwegingen keur ik goed dat personen die worden aangemerkt als artiest in de zin van artikel 5a, eerste lid, van de wet LB, over hun prestaties als artiest geen omzetbelasting in rekening brengen. Ik verbind daaraan de voorwaarde dat die personen ter zake geen voorbelasting in aftrek brengen.

De goedkeuring kan niet worden toegepast zodra een artiest voor enig optreden in Nederland omzetbelasting in rekening brengt.

Voor enkele bijzondere situaties geldt het volgende.

2.1. Privé-optredens

Voor de loonbelastingwetgeving wordt degene die een optreden rechtstreeks is overeengekomen met een natuurlijk persoon, ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden, niet aangemerkt als artiest (artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, van de wet LB). Het optreden op een privé-feest vormt dus een uitzondering op de artiestenregeling in de wet LB. Als een artiest echter gebruik maakt van de goedkeuring in onderdeel 2 van dit besluit, moet hij die goedkeuring ook toepassen op eventuele optredens in de privé-sfeer zoals bedoeld in de wet LB.

De goedkeuring kan ook worden toegepast door personen die uitsluitend optreden in opdracht van natuurlijke personen, ten behoeve van hun persoonlijke aangelegenheden.

2.2. Uitzondering op de artiestenregeling

Voor de heffing van de loonbelasting kan een artiest gebruik maken van een zogenoemde verklaring arbeidsrelatie winst uit onderneming of een zogenoemde verklaring arbeidsrelatie directeur grootaandeelhouder (zie artikel 5a, eerste lid, onderdeel a, ten eerste en ten tweede van de wet LB en artikel 3.156 en 3.157 van de wet IB). Zodra hij dit doet, moet hij al zijn activiteiten overeenkomstig de wettelijke bepalingen in de heffing van omzetbelasting betrekken.

2.3. Buitenlandse optredens/artiesten

De goedkeuring in onderdeel 2 van dit besluit heeft alleen betrekking op optredens die in Nederland aan de heffing van omzetbelasting zijn onderworpen; zie in dit verband artikel 6, tweede lid, onderdeel c, van de wet OB.

Met ingang van 2007 vallen buitenlandse artiesten en gezelschappen uit landen waarmee Nederland een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, niet meer onder de artiestenregeling in de loonbelasting (artikel 5a van de wet LB). Dit geldt ook voor artiesten en gezelschappen uit de Nederlandse Antillen of Aruba. Wanneer het hier artiesten betreft die hun beroep zelfstandig uitoefenen (zie onderdeel 1), dan moeten zij over de door hen als zodanig verrichte prestaties omzetbelasting in rekening brengen.

Buitenlandse artiesten afkomstig uit landen waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, komen wel in aanmerking voor de artiestenregeling in de loonbelasting. Is dit het geval dan kunnen deze artiesten de goedkeuring in onderdeel 2 van dit besluit overeenkomstig toepassen.

3. Vervangend artiest

Artiesten kunnen in dienstbetrekking zijn bij een werkgever. Deze situatie komt onder meer voor bij leden van symfonie-orkesten en dergelijke. In deze gevallen zal in het algemeen van heffing van omzetbelasting geen sprake zijn.

Bij ziekte of in bijzondere situaties wordt voor de bezetting van deze orkesten vaak een beroep gedaan op individuele musici (remplaçanten) die tijdelijk deel gaan uitmaken van dat orkest. Hun feitelijke positie is geheel gelijk aan die van de vaste leden van het orkest.

Goedkeuring

Uit praktische overwegingen keur ik goed dat de prestaties van de tijdelijke vervangende artiesten, waarvan de feitelijke positie in het orkest geheel gelijk is aan die van de vaste leden, buiten de heffing van omzetbelasting blijven. Deze goedkeuring geldt ook indien de desbetreffende artiesten daarnaast zelfstandig het beroep van musicus enz. uitoefenen.

4. Orkesten en popgroepen

Orkesten en popgroepen die in een bepaalde vaste samenstelling en met een zekere regelmaat als een eenheid aan het maatschappelijk verkeer deelnemen, moeten over de door hen als zodanig verrichte prestaties omzetbelasting in rekening brengen. Wanneer elk individueel lid van het orkest of de popgroep als artiest in de zin van de wet LB wordt aangemerkt, geldt het gestelde onder onderdeel 2.

5. De vergoeding

De omzetbelasting wordt berekend over de vergoeding (artikel 8 van de wet OB). Tot de vergoeding die de artiest voor zijn prestatie ontvangt, behoort in ieder geval de gage, de onkostenvergoeding (onder welke naam dan ook) en de ten behoeve van de artiest in te houden en af te dragen loonbelasting, premie volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage ingevolge de Zorgverzekeringswet.

6. Ingetrokken regelingen

De volgende besluiten zijn ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:

besluit van 21 augustus 1992, nr. VB 92/1599;

besluit van 29 december 1998, nr. VB 98/2259 (herdruk van nr. VB 92/1599);

besluit van 1 september 1999. nr. VB 99/1716 (herdruk van nr. VB 92/1599);

besluit van 20 december 2001, nr. CPP/2167M.

7. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de dagtekening van dit besluit.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 13 juni 2007

De

Staatssecretaris

van Financiën,
namens deze:
de

directeur-generaal Belastingdienst

,

J. Thunnissen