Achtergrond
[Regeling vervallen per 31-07-2011]
Corruptie is een fenomeen met vele verschijningsvormen. Corruptie vormt een ernstige
aantasting van de integriteit van de overheid, met grote morele en politieke gevolgen.
Bovendien leidt corruptie in het zakenleven tot grote economische schade en valse
concurrentie. Voor een overheid die integer en transparant wil zijn is het zaak om
zo krachtig mogelijk tegen corruptie op te treden. In de Nota corruptiepreventie van
de Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken (november 2005) worden vijf lijnen
geschetst langs welke het kabinet de bestrijding van ambtelijke corruptie in de komende
jaren vorm wil geven.
Het openbaar ministerie draagt vanuit een strafrechtelijke invalshoek bij aan de bestrijding
van corruptie. In deze Aanwijzing worden factoren beschreven die bij de opsporing
en vervolging van ambtelijke corruptie relevant zijn.
In het Wetboek van Strafrecht is in de artikelen 177, 177a en 178 het omkopen van ambtenaren en rechters strafbaar gesteld. De artikelen 362, 363 en 364 Sr stellen de ambtenaar of de rechter die zich heeft laten omkopen strafbaar.
Het strafrechtelijk instrumentarium heeft een ruim werkingsgebied. Een ieder die een
ambtenaar een gift aanbiedt en elke ambtenaar die een gift aanvaardt, kan onder de
werking van de strafwet vallen. De wet geeft namelijk geen onderscheidend criterium
voor strafwaardige en niet-strafwaardige giften. De minister van justitie heeft het
stellen van grenzen overgelaten aan het openbaar ministerie, dat zelf door toepassing
van het opportuniteitsbeginsel en/of ‘door het afkondigen van richtlijnen, welke eenvoudiger
dan de wet zijn aan te passen aan de maatschappelijke, steeds veranderende, werkelijkheid’
(TK, 1998–1999, 26469, nr. 3, blz. 4–5), sturend kan optreden. In dit verband heeft
de minister van justitie ook nog overwogen dat een wettelijk onderscheid inzake strafwaardige
en niet-strafwaardige giften het onwenselijke effect zou kunnen hebben dat situaties
waarbij sprake is van relatief geringe voordelen voor ambtshandelingen die zeker als
onwenselijk moeten worden beschouwd, per definitie buiten het bereik van de strafbepalingen
zouden komen te vallen (TK, 1999–2000, 26469, nr. 5, blz. 6).
De onderhavige aanwijzing geeft een aantal aanknopingspunten aan de hand waarvan beoordeeld
kan worden of strafrechtelijk optreden al dan niet geïndiceerd is; niet alleen de
hoogte van de in het geding zijnde gift is daarbij relevant, ook andere omstandigheden
kunnen hierbij een rol spelen.