Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Geraadpleegd op 01-11-2024.
Geldend van 01-05-2016 t/m 14-10-2016

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 26 september 2007, nr. TRCJZ/2007/3100, houdende nadere regels omtrent gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • besluit: Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

  • groepsaccommodaties: een accommodatie met ten minste twintig slaapplaatsen voor het verstrekken van logies aan personen in groepsverband;

  • grondwaterbeschermingsgebied: een gebied waarbinnen de kwaliteit van het grondwater krachtens artikel 1.2 van de Wet milieubeheer wordt beschermd;

  • onkruid: een op een bepaalde bodem of ander oppervlak ongewenste plant, plantbegroeiing of houtachtig gewas;

  • richtlijn 2000/29/EG: richtlijn nr. 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PbEG 2000, L 169);

  • risicogetal: een volgens een door de Gezondheidsraad opgestelde methode vastgesteld getal dat het extra risico per jaar op sterfte door kanker van 4.10–5 bij een blootstelling gedurende 40 jaar, vijf dagen per week en acht uur per dag weergeeft;

  • stobbe: deel van een boom dat achterblijft in en boven de grond nadat de boom bovengronds is omgezaagd;

  • ultra low volume-formulering: een gewasbeschermingsmiddel in hooggeconcentreerde vorm, bestemd om in fijne druppelvorm te worden verspoten;

  • verordening 284/2013: Verordening (EU) nr. 284/2013 van de Commissie van 1 maart 2013 tot vaststelling van de gegevensvereisten voor gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Pb EU 2013, L 93);

  • verordening (EU) 1143/2014: Verordening (EU) Nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PbEU 2014, L 317);

  • wet: Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Hoofdstuk 2. Toelating gewasbeschermingsmiddelen

§ 1. Bijzondere vormen van toelating

Artikel 2.1. Afbouwplan

  • 1 De aanvrager van een toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat een overeenkomstig artikel 4, zevende lid, van verordening (EG) 1107/2009 goedgekeurde werkzame stof bevat, legt tegelijkertijd met zijn aanvraag een plan voor een alternatieve aanpak van het ernstige gevaar voor aan de Minister van Economische Zaken.

  • 2 Het plan beschrijft stapsgewijs:

    • a. hoe binnen vijf jaren na de eventuele toelating chemische of niet-chemische alternatieven kunnen worden gevonden en ingezet in plaats van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel, en

    • b. met behulp van wiens inzet het doel zal worden gerealiseerd.

  • 3 De Minister van Economische Zaken kan het plan, na overleg met landbouwsectororganisaties of andere sectororganisaties die belang hebben bij de bestrijding van het ernstige gevaar, wijzigen en stuurt het plan binnen twee weken nadat in voorkomend geval een toelating is verleend, aan de Europese Commissie.

  • 4 De Minister van Economische Zaken kan een formulier vaststellen voor het indienen van het plan.

Artikel 2.2. Beoordeling vereenvoudigde uitbreidingstoelating

  • 1 Op verzoek van de aanvrager volstaat het college bij de beoordeling van een aanvraag tot uitbreiding van een bestaande toelating met een kleine toepassing als bedoeld in artikel 3, onderdeel 26, van verordening (EG) 1107/2009 met de beoordeling van de documentatie en informatie, bedoeld in artikel 51, tweede lid, onderdeel d, van verordening (EG) 1107/2009, volgens de stand van de wetenschappelijke en technische kennis en de richtsnoeren of andere beoordelingsmethoden, zoals die hebben gegolden ten tijde van de aanvraag voor de reeds bestaande toelating.

  • 2 Indien het college besluit tot toelating van de uitbreiding, overeenkomstig het eerste lid, eindigt de uitbreidingstoelating tegelijk met de bestaande toelating.

§ 2. Voorschriften bij de toelating

Artikel 2.3. Risicogroep gewasbeschermingsmiddelen die micro-organismen bevatten

Het college vermeldt bij de toelating de risicogroep, bedoeld in artikel 4.84 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waarin een gewasbeschermingsmiddel is ingedeeld.

Hoofdstuk 3. Toelating en registratie van biociden

[Vervallen per 21-11-2013]

§ 3. Bepalingen inzake het humaantoxicologisch risico van biociden

[Vervallen per 21-11-2013]

Artikel 3.5. Berekening humaan-toxicologisch risico als gevolg van professioneel gebruik

[Vervallen per 21-11-2013]

Artikel 3.6. Blootstelling als gevolg van professioneel gebruik

[Vervallen per 21-11-2013]

§ 4. Bepalingen inzake de beoordeling van biociden die micro-organismen bevatten

[Vervallen per 21-11-2013]

Artikel 3.8. Beoordeling van biociden die micro-organismen bevatten

[Vervallen per 21-11-2013]

§ 6. Voorschriften bij de toelating

[Vervallen per 21-11-2013]

Artikel 3.12. Voorschriften inzake bescherming voortvloeiend uit de richtlijn tot opneming van de werkzame stof

[Vervallen per 21-11-2013]

Artikel 3.14. Risicogroep biociden die micro-organismen bevatten

[Vervallen per 21-11-2013]

Hoofdstuk 4. Erkenning van instanties

§ 1. Erkenning van instanties voor het toepassen van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen in proeven en experimenten

Artikel 4.1. Erkenning onderzoek met gewasbeschermingsmiddelen

  • 1 Proeven en analysen als bedoeld in artikel 29, derde lid, van verordening (EG) 1107/2009, zijn erkend indien zij zijn uitgevoerd door een erkende instantie.

  • 2 De Minister van Economische Zaken kan op aanvraag een instantie waar proeven of analysen als bedoeld in artikel 29, derde lid, van verordening (EG) 1107/2009 worden uitgevoerd, erkennen.

  • 3 De beoordeling van een aanvraag vindt plaats aan de hand van de eisen, bedoeld in punten 3.2 tot en met 3.4.2. van punt 3 Goede Laboratoriumpraktijken (GLP), van de inleiding van de bijlage bij verordening 284/2013.

Artikel 4.2. Aanvraag erkenning voor onderzoek met biociden

[Vervallen per 21-11-2013]

Artikel 4.3. Duur van de erkenning

  • 1 De geldigheidsduur van de erkenning bedraagt ten hoogste zes jaren. Zij kan voor een kortere duur worden verleend.

  • 2 Een erkenning kan worden geschorst, gewijzigd of ingetrokken met ingang van een daarbij aan te geven tijdstip, indien:

    • a. de houder van de erkenning hier schriftelijk om verzoekt;

    • b. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt op grond waarvan een erkenning is verleend;

    • c. de houder handelt in strijd met de voorwaarden genoemd in artikel 4.4 of de voorschriften die bij de erkenning zijn gesteld;

    • d. de houder van de erkenning tekort schiet in hetgeen op grond van deze erkenning redelijkerwijs van hem mag worden verwacht;

    • e. de erkenning dan wel de beperkingen in strijd met wettelijke voorschriften zijn gegeven;

    • f. dit noodzakelijk is in verband met gewijzigde regelgeving of ter uitvoering van een communautaire maatregel, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten.

Artikel 4.4. Voorwaarden bij erkenning

  • 1 De aanvrager dan wel houder van een erkenning verstrekt desgevraagd onverwijld alle gedetailleerde informatie om aan te tonen dat hij aan de eisen aangaande de erkenning dan wel de aanvraag voldoet.

  • 2 De aanvrager dan wel houder van een erkenning laat op ieder tijdstip inspecties toe om na te gaan of aan de eisen aangaande de erkenning dan wel de aanvraag wordt voldaan.

  • 3 De aanvrager dan wel houder van een erkenning bewaart de gegevens van alle oorspronkelijke waarnemingen en berekeningen en de daarvan afgeleide gegevens, de ijkstaten en het eindverslag van de proef zolang het betrokken product in de Europese Unie is toegelaten.

  • 4 Essentiële wijzigingen van de organisatie die ingevolge artikel 4.1 een erkenning heeft, worden schriftelijk aan de Minister van Economische Zaken gemeld. De Minister van Economische Zaken beoordeelt of de gewijzigde organisatie dan wel eventuele uitbreiding van type proeven en analyses door de organisatie voldoen aan de eisen voor erkenning.

Artikel 4.5. Leges

Als vergoeding van de kosten voor de behandeling van een aanvraag tot erkenning als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, is de aanvrager voor de werkzaamheden die worden verricht in verband met die erkenning verschuldigd:

  • € 132,79 per uur per medewerker en

  • voor zover van toepassing, € 136,02 per verplaatsing per medewerker.

§ 2. Erkenning proeven en experimenten met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen

Artikel 4.6. Procedure erkenning instanties

  • 1 Een erkenning als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de wet, van een instantie voor het doen van proeven en experimenten voor onderzoek- of ontwikkelingsdoeleinden waarbij een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel in het milieu wordt gebracht, wordt aangevraagd bij de Minister van Economische Zaken.

Artikel 4.7. Erkenningsvoorwaarden instanties en toepassingsvoorschriften

  • 1 Een instantie, die proeven en experimenten wil doen overeenkomstig artikel 4.6, eerste lid, wordt voor dat doel erkend indien in voldoende mate is gebleken dat aan de volgende voorwaarden zal worden voldaan:

    • a. de instantie voldoet aan de eisen bedoeld in punten 3.2 tot en met 3.4.2. van punt 3 Goede Laboratoriumpraktijken (GLP), van de inleiding van de bijlage bij verordening 284/2013 of zij is erkend overeenkomstig artikel 4.1, tweede lid;

    • b. de instantie treft bij de uitvoering van proeven en experimenten de noodzakelijke voorzorgsmaatregelen, die mogelijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier, voor het milieu of voor andere gewassen voorkomen;

    • c. de proeven en experimenten worden uitgevoerd volgens een vooraf vastgesteld protocol;

    • d. de proeven en experimenten worden uitgevoerd onder gecontroleerde omstandigheden, waarbij proeven in het veld of in kassen buiten het terrein van de erkende instantie plaatsvinden onder toezicht van de erkende instantie;

    • e. de proeven en experimenten vinden plaats op beperkte oppervlakten, zodat het gewasareaal dat jaarlijks in het kader van de proef of het experiment met een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel wordt behandeld het door het college ten hoogste toegestane areaal niet overstijgt;

    • f. de instantie houdt een administratie bij inzake de uitgevoerde proeven en experimenten, die actueel, eenvoudig toegankelijk en direct toonbaar is voor de toezichthouder;

    • g. de instantie deelt schriftelijk mede aan de Minister van Economische Zaken waar de administratie zich bevindt;

    • h. de administratie beschrijft ten minste per kalenderjaar voor ieder gebruikt niet toegelaten gewasbeschermingsmiddel de gebruikte hoeveelheid, alsmede de locatie van proefvelden waar de proeven en experimenten met niet-toegelaten middelen worden uitgevoerd en de totale grootte van het behandelde areaal;

    • i. de instantie deelt ten minste eenmaal per maand de planning en de precieze locatie van de onder zijn verantwoordelijkheid uitgevoerde proeven en experimenten met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen mede aan de Minister van Economische Zaken;

    • j. de administratie wordt ten minste drie jaren bewaard;

    • k. de instantie slaat niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen veilig en apart van toegelaten middelen op in een ruimte die ontoegankelijk is voor onbevoegden;

    • l. de oogst van in het kader van een proef of experiment met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen behandelde gewassen geschikt voor menselijke consumptie of diervoeder, wordt vernietigd, en

    • m. de instantie zorgt ervoor dat de toepassing van niet -toegelaten gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt met een maximale persoonlijke beschermingsuitrusting.

  • 2 Op aanvraag kan de Minister van Economische Zaken een erkende instantie ontheffing verlenen van het eerste lid, onderdeel l, of onderdeel m, voor proeven en experimenten die onder haar verantwoordelijkheid worden uitgevoerd, of in haar opdracht door andere erkende instanties worden uitgevoerd, indien uit de aanvraag blijkt dat de instantie voldoende zekerheid biedt dat de maximale residulimiet voor de desbetreffende stof dan wel het desbetreffende middel, bedoeld in verordening 396/2005/EG, niet wordt overschreden, respectievelijk voldoende zekerheid biedt dat zij kan beoordelen in welke gevallen met een geringere beschermingsuitrusting kan worden volstaan.

Hoofdstuk 5. Het register van het college en openbaarmaking

§ 1. De registers voor gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Artikel 5.1. Het register omtrent gewasbeschermingsmiddelen

  • 1 Het college houdt het elektronisch register omtrent gewasbeschermingsmiddelen bij, bedoeld in artikel 57 van verordening (EG) 1107/2009.

  • 2 Het college deelt het register, bedoeld in het eerste lid en in artikel 69, tweede lid, van de wet, ten minste in volgens de hoofdstukken gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen.

  • 3 De Minister van Economische Zaken stelt de lijst van kleine toepassingen, bedoeld in artikel 57, eerste lid, onderdeel h, van verordening (EG) 1107/2009, elektronisch ter beschikking aan het publiek.

Artikel 5.2. Het biocidenregister

Het college houdt het biocidenregister bij, bedoeld in artikel 71 van verordening (EG) 528/2012.

Hoofdstuk 6. Bewijs van vakbekwaamheid voor handel en gebruik

§ 1. Bewijs van vakbekwaamheid

Artikel 6.1. Betekenis bewijs van vakbekwaamheid

  • 1 Een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van de wet geeft aan dat de houder:

    • a. voldoende op de hoogte is wanneer en onder welke omstandigheden het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen of biociden verantwoord is;

    • b. voldoende op de hoogte is van de gevaren welke het gebruik met zich meebrengt en van de wijze waarop deze gevaren kunnen worden voorkomen, en

    • c. voor zover het een bewijs van vakbekwaamheid voor gewasbeschermingsmiddelen betreft, voldoende kennis heeft van de onderwerpen, genoemd in bijlage I bij richtlijn 2009/128/EG, rekening houdend met de taken en verantwoordelijkheden die behoren bij zijn functie.

  • 2 Indien het bewijs van vakbekwaamheid slechts betrekking heeft op bepaalde gewasbeschermingsmiddelen of biociden, op bepaalde toepassingen dan wel op de behandeling van bepaalde ruimten of terreinen, wordt de betrokkene slechts te dien aanzien als houder van een bewijs van vakbekwaamheid aangemerkt.

Artikel 6.2. Bewijs van vakbekwaamheid gewasbescherming

  • 6 Bureau Erkenningen brengt na afloop van ieder kalenderjaar verslag uit aan de Minister van Economische Zaken over zijn werkzaamheden en het aantal verstrekte en erkende bewijzen van vakbekwaamheid.

Artikel 6.3. Verstrekken bewijs van vakbekwaamheid gewasbescherming

  • 1 Bureau Erkenningen van de AOC-raad verstrekt het bewijs van vakbekwaamheid op aanvraag.

  • 2 Een bewijs wordt niet verstrekt dan nadat het tarief van € 6,05 is voldaan.

  • 6 Het bewijs van vakbekwaamheid Mollen- en Woelrattenbestrijding wordt verstrekt aan de persoon die beschikt over een certificaat gewasbescherming MW of een diploma dat mede dat certificaat omvat, dat voldoet aan de op grond van de artikelen 7.2.4.en 7.2.6. van de Wet educatie en beroepsonderwijs vastgestelde kwalificaties en beroepsvereisten.

  • 7 Het bewijs van vakbekwaamheid op basis van een Veiligheidsinstructie Gewasbescherming, bedoeld in artikel 6.3a, wordt verstrekt aan de persoon die een instructie op de werkplek heeft gevolgd als bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, welke instructie is erkend door Bureau Erkenningen van de AOC-raad.

  • 8 Een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in het derde tot en met zesde lid, wordt ambtshalve verlengd indien voldoende nascholingsbijeenkomsten zijn bijgewoond, die zijn erkend door Bureau Erkenningen van de AOC-raad, of opnieuw met goed gevolg een examen is afgelegd dat recht geeft op een certificaat als bedoeld in het derde tot en met zesde lid.

Artikel 6.3a. Instructie vakbekwaamheid gewasbescherming

  • 1 De handelingen, die in aanmerking komen voor een bewijs van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, zijn:

    • a. het bedienen van een volledig gesloten zaadcoatingsmachine;

    • b. het in een laboratorium ten behoeve van plantaardige weefselkweek in vitro gebruiken of voorhanden hebben van gewasbeschermingsmiddelen die volgens de desbetreffende toelating zijn bestemd om de levensprocessen van planten te beïnvloeden;

    • c. het bestrijden van aardappelopslag door middel van een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat door middel van handapparatuur, voor zover de apparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;

    • d. het doden van ongewenste planten met handapparatuur gevuld met een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat bij de selectie van bolgewassen en andere planten ten behoeve van veredeling, voor zover de apparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;

    • e. pleksgewijze onkruidbestrijding met handapparatuur gevuld met een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat in gewassen en natuurgebieden, voor zover de apparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;

    • f. pleksgewijze onkruidbestrijding met handbediende slangen voorzien van spuitdop en afschermkap verbonden aan een trekker met spuittank gevuld met een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat in gewassen, voor zover de spuittank is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;

    • g. stobbebehandeling met handapparatuur gevuld met een gewasbeschermingsmiddel op basis van de werkzame stof glyfosaat in gewassen en natuurgebieden, voor zover de apparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;

    • h. toepassing van bewortelingspoeders op basis van indolylboterzuur;

    • i. uithangen van dispensers met middelen op basis van feromonen voor feromoonverwarring in fruitteeltgewassen;

    • j. insmeren van stammen met middelen op basis van kwartszand voor wildafweer in fruitteeltgewassen;

    • k. het vullen van bewaarbakken voor na de oogst van snijbloemen met een gebruiksklare oplossing naoogst toedienen van houdbaarheidsmiddelen aan bewaarbakken met snijbloemen m.u.v. middelen met gevaarsymbool Xn schadelijk, voor zover de oplossing is bereid door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;

    • l. het poten van aardappels met een trekker en aardappelpootmachine waarbij via poederdoseerapparatuur middel(en) op basis van pencycuron of flutolanil worden toegediend tegen Rhizoctonia, voor zover de poederdoseerapparatuur is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid;

    • m. het bedienen van een machine voor fytodrip in uitgangsmateriaal, voor zover de machine is gevuld door een andere persoon die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde en vierde lid.

  • 2 Bureau Erkenningen van de AOC-raad erkent een instructie, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, indien zij ten minste voorlichting geeft over:

    • a. welke gevaren en risico’s voor de mens, gehouden dieren en het milieu, inclusief niet-doelwit-planten en -dieren, zijn verbonden aan het gebruik van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel door de concrete handeling;

    • b. wat de symptomen van vergiftiging en de in voorkomend geval te nemen eerste-hulp- maatregelen zijn;

    • c. wat de veiligste werkpraktijken zijn;

    • d. hoe restanten van het middel en aangebroken verpakkingen moeten worden opgeruimd, en

    • e. welke noodmaatregelen moeten worden genomen in geval van lekkages, verspilling of andere onvoorziene gebeurtenissen.

  • 3 De instructie wordt gegeven door een houder van een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde of vierde lid.

  • 4 Artikel 6.3, eerste lid, is niet van toepassing. De werkgever of opdrachtgever van de persoon die de instructie heeft gevolgd, verstrekt een kopie van de presentielijst van de instructie aan betrokkene, en bewaart het origineel gedurende vijf jaren nadat de instructie is gegeven. De presentielijst vermeldt de handeling, bedoeld in het eerste lid, waar de instructie betrekking op heeft, en wordt gedurende vijf jaren nadat de instructie is gevolgd, aangemerkt als bewijs van vakbekwaamheid voor de desbetreffende handeling.

Artikel 6.3b. Intrekking bewijs van vakbekwaamheid

  • 1 De Minister van Economische Zaken trekt een bewijs van vakbekwaamheid gewasbeschermingsmiddelen in indien niet langer wordt voldaan aan de eisen die ter zake van het verkrijgen of behouden van een zodanig bewijs van vakbekwaamheid bij of krachtens de wet zijn gesteld nadat hij betrokkene ten hoogste zes maanden in de gelegenheid heeft gesteld alsnog aan de eisen te voldoen.

  • 2 De Minister van Economische Zaken kan op grond van artikel 85, derde lid, van de wet, een bewijs van vakbekwaamheid intrekken, indien

    • a. de houder ernstig tekort schiet in hetgeen op grond van dat bewijs van hem mag worden verwacht, of

    • b. jegens de houder herhaaldelijk overtredingen op grond van de wet zijn geconstateerd.

Artikel 6.4. Bewijs van vakbekwaamheid biociden

  • 1 De aanvraag voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van het besluit, wordt ingediend bij de Minister van Infrastructuur en Milieu. Bij de aanvraag worden de volgende bescheiden overgelegd:

    • a. een naar behoren ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

    • b. een goed leesbare kopie van het identiteitsbewijs van de aanvrager, en

    • c. een gewaarmerkt afschrift van een behaald diploma of certificaat, of

    • d. een gewaarmerkt afschrift van een bekwaamheidsattest of opleidingstitel, die door de Minister van Infrastructuur en Milieu is erkend op grond van artikel 6 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.

  • 6 Een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van het besluit, ten aanzien van het afweren of bestrijden van een dierplaag, het bestrijden van houtrotverwekkende schimmel, gassingsleider of gasmeetdeskundige, wordt verstrekt indien de gebruiker met goed gevolg theorie- en praktijkexamens heeft afgelegd, die voldoen aan de eindtermen voor onderwijs, bedoeld in bijlage VI, onderdeel A, of bijlage VII, en daartoe een getuigschrift van Stichting Examen- en Certificeringsinstituut Plaagdierpreventie, of Stichting Certificeringsinstituut Plaagdierbeheersing, Milieu en Volksgezondheid heeft ontvangen.

  • 7 De kosten voor een bewijs van vakbekwaamheid bedragen voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in bijlage VI, onderdeel A, ten hoogste € 45,–, exclusief de kosten van scholing. De kosten voor een bewijs van vakbekwaamheid als bedoeld in bijlage VI, onderdeel B, bedragen ten hoogste € 50,–, exclusief de kosten van nascholing.

  • 9 De Minister van Infrastructuur en Milieu kan een bewijs van vakbekwaamheid biociden intrekken indien de houder ervan niet voldoet aan de eindtermen voor onderwijs, bedoeld in bijlagen VI of VII. Artikel 6.3b, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.5. Voorwaarde voor de verlenging van een bewijs van vakbekwaamheid

De automatische verlenging van een bewijs van vakbekwaamheid gaat in op de datum volgend op de datum waarop de betrokken bewijzen van vakbekwaamheid aflopen dan wel, indien de betrokken houder van een bewijs van vakbekwaamheid niet aan de voorwaarden voldoet met ingang van de datum na de datum dat deze houder alsnog aan de voorwaarden voldoet.

Artikel 6.6. Vrijstelling bewijs van vakbekwaamheid

Voor de volgende handelingen is geen bewijs van vakbekwaamheid vereist:

  • a. het afleveren door personeel van reeds bestelde of reeds gekochte gewasbeschermingsmiddelen of biociden, indien dat uit een bestelbon of factuur blijkt, zonder advies aan gebruikers;

  • b. het gedurende maximaal één jaar toepassen van biociden door diegene die met goed gevolg deel heeft genomen aan de opleiding starterlicentie voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen, bedoeld in bijlage VI, onderdeel C, en die daartoe een starterlicentie van de Stichting Examen- en Certificeringsinstituut Plaagdierpreventie of de Stichting Certificeringsinstituut Plaagdierbeheersing, Milieu en Volksgezondheid heeft ontvangen en voldoet aan de voorwaarden gesteld in bijlage VI, onderdeel D;

  • c. het toepassen van een biocide voor het afweren of bestrijden van een dierplaag, niet zijnde knaagdieren of het bestrijden van een houtrotverwekkende schimmel als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf;

  • d. het toepassen van biociden voor het afweren of bestrijden van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf door een houder van een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf, bedoeld in bijlage VI, onderdeel E, en die daartoe een licentie van bureau Erkenningen van de AOC-Raad heeft ontvangen. De geldigheid van bovengenoemde licentie wordt na afloop van een termijn van vijf jaar door bureau Erkenningen van de AOC-Raad verlengd indien is voldaan aan de eindtermen voor onderwijs als genoemd in bijlage VI, onderdeel F;

  • e. de industriële toepassing van een biocide in hout in verband met de conservering ervan tegen schimmels of dierplagen;

  • f. het op de markt brengen van biociden.

Artikel 6.7. Werken met gewasbeschermingsmiddelen

  • 2 Een professionele gebruiker van gewasbeschermingsmiddelen beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, vierde lid.

  • 3 In afwijking van het tweede lid beschikt het bedrijfshoofd van een landbouwbedrijf dat gewasbeschermingsmiddelen ontvangt, gebruikt of voorhanden heeft als bedoeld in artikel 71, eerste lid, van de wet, en die is geboren voor 1 januari 1996 ten minste over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde lid.

  • 4 In afwijking van het tweede lid beschikt een persoon die gewasbeschermingsmiddelen ontvangt of gebruikt in opdracht van een ander, over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren Gewasbescherming als bedoeld in artikel 6.3, derde lid, voor zover in het bedrijf waar de behandeling met gewasbeschermingsmiddelen wordt uitgevoerd, ten minste een persoon aanwezig of beschikbaar is, die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Bedrijfsvoeren Gewasbescherming.

  • 5 In afwijking van het tweede lid beschikt een persoon die gewasbeschermingsmiddelen gebruikt over een bewijs van vakbekwaamheid Veiligheidsinstructie als bedoeld in artikel 6.3, zesde lid, voor zover de handeling is opgenomen in artikel 6.3a, eerste lid, en op de werkplek waar de behandeling met het gewasbeschermingsmiddel plaatsvindt ten minste een persoon aanwezig is, die beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid Uitvoeren of Bedrijfsvoeren gewasbescherming.

  • 6 In afwijking van het tweede lid beschikt een bestrijder van mollen en woelratten met gewasbeschermingsmiddelen over een bewijs van vakbekwaamheid Mollen en Woelrattenbestrijding als bedoeld in artikel 6.3, zesde lid.

  • 7 Onverminderd het eerste lid beschikt een distributeur of het personeelslid dat is belast met de dagelijkse leiding of werkzaamheden ten behoeve van het op veilige wijze transporteren en opslaan van gewasbeschermingsmiddelen over een bewijs van vakbekwaamheid Distributie en Opslag als bedoeld in artikel 6.3, vijfde lid.

Hoofdstuk 7. Overige bepalingen inzake handel

Artikel 7.1. Kettingbeding verboden gewasbeschermingsmiddelen en biociden

  • 1 Degene die een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel of biocide produceert, opslaat of vervoert, komt bij iedere overeenkomst die strekt tot opslag, vervoer of levering van het middel aan een ander, schriftelijk een beding als bedoeld in artikel 253 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ten behoeve van de Staat overeen, en neemt een afschrift van deze overeenkomst in zijn administratie op.

  • 2 Het beding, bedoeld in het eerste lid, luidt als volgt:

    • a. De ontvangende partij doet al hetgeen redelijkerwijs mogelijk is te voorkomen dat het gewasbeschermingsmiddel of de biocide in Nederland wordt toegepast. De ontvangende partij neemt daartoe dit beding op in een overeenkomst die strekt tot levering aan een derde partij van het bij deze overeenkomst te leveren gewasbeschermingsmiddel of biocide.

    • b. Indien niet uit de administratie van de ontvangende partij of een derde partij blijkt dat het gewasbeschermingsmiddel of de biocide buiten Nederland is toegepast of naar het buitenland is vervoerd, verbeurt de ontvangende partij een som van 10% van de marktwaarde van het gewasbeschermingsmiddel of de biocide ten behoeve van de Staat der Nederlanden.

    • c. Deze verplichting zal overgaan op degenen die het gewasbeschermingsmiddel of de biocide onder bijzondere titel zullen verkrijgen. Voorts zijn mede gebonden degenen die van de rechthebbende een beperkt recht of een recht tot gebruik van het goed zullen verkrijgen.

Artikel 7.3a. Administratie algemeen

Degene die op grond van artikel 67 van verordening (EG) 1107/2009 of artikel 24 of 25 van het besluit gegevens administreert of gegevens uit zijn administratie verstrekt, doet dit volledig en naar waarheid, en onverwijld nadat de gegevens hem bekend zijn geworden.

Artikel 7.3b. Bestemd voor gebruik buiten Nederland

Het is de eigenaar of houder van een in Nederland gevestigd bedrijf, die beschikt over landbouwpercelen in België of Duitsland toegestaan een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel op zijn bedrijf op te slaan, voor zover het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel is toegelaten in België of Duitsland en feitelijk ook over de Nederlandse grens wordt toegepast en daarvan blijkt uit zijn administratie, bedoeld in artikel 7.3c.

Artikel 7.3c. Administratie van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen of biociden

  • 1 De administratie, bedoeld in artikel 74, derde lid, onderdeel b, van de wet en artikel 67, eerste lid, eerste volzin, van verordening (EG) 1107/2009, bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. de naam van het gewasbeschermingsmiddel en het toelatingsnummer of toelatingskenmerk in het land van bestemming;

    • b. het aantal verpakkingseenheden per ontvangst of aflevering, alsmede de op de verpakking aangegeven volume- of massa-eenheden;

    • c. de totale hoeveelheid voorraad en de veranderingen van de voorraad, waarbij onderscheid wordt gemaakt per gewasbeschermingsmiddel of biocide;

    • d. de naam, het adres en de woon- of vestigingsplaats van degene van wie het gewasbeschermingsmiddel of de biocide is verkregen respectievelijk aan wie is geleverd;

    • e. de datum van ontvangst, aflevering of verandering als bedoeld in de onderdelen b en c, en

    • f. de afschriften van overeenkomsten als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid.

  • 2 De administratie bestrijkt een periode van de laatste vijf jaren.

  • 3 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden op de factuur of het afleveringsbewijs aangegeven.

Artikel 7.3d. Opslag en vervoer, bestemd voor gebruik buiten Nederland

  • 2 Het vervoer van een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel of biocide is uitsluitend toegestaan, indien de vervoerder beschikt over een vrachtbrief of ander document waaruit blijkt van wie de partij afkomstig is en voor wie de partij is bestemd.

Artikel 7.4. Informatieplicht niet-professionele gebruiker

  • 1 Een houder van een toelating van een gewasbeschermingsmiddel voor niet-professioneel gebruik is verantwoordelijk voor de verstrekking van de algemene informatie, bedoeld in artikel 73, vierde lid, van de wet, ten behoeve van de gebruiker van zijn middel. De houder van de toelating vermeldt deze informatie tevens bij het aanprijzen van het middel op zijn website of in andere media.

  • 2 De informatie is zo weergegeven dat de strekking eenvoudig te begrijpen is.

  • 3 De houder van een toelating zorgt ervoor dat iedere distributeur van zijn gewasbeschermingsmiddel in staat is de informatie te verstrekken aan de gebruiker.

  • 4 De distributeur zorgt ervoor dat de informatie voor iedere koper van een gewasbeschermingsmiddel voor niet-professioneel gebruik in voldoende mate toegankelijk en beschikbaar is.

Hoofdstuk 8. Gebruik

§ 1. Geïntegreerde bestrijding en juist gebruik

Artikel 8.1. Vrijstelling gewasbeschermingsmonitor

Degene die de biologische productiemethode als bedoeld in artikel 2 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 toepast, is vrijgesteld van de verplichting over een gewasbeschermingsmonitor als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het besluit te beschikken.

§ 2. Toepassingsmethoden, – technieken en – materialen

Artikel 8.2. (Noodzakelijk voor veilige exploitatie)

  • 1 Het eerste lid van artikel 27b van het besluit is niet van toepassing op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor het bestrijden van onkruid of mos op de volgende terreinen:

    • a. locaties waar het gebruik van open vuur of draaiende motoren niet is toegestaan;

    • b. start-, landings- en taxibanen van vliegvelden;

    • c. spoor-, metro en trambanen, voor zover het betreft:

      • het ballastbed bestaande uit een laag steenslag waarin zich de railconstructie bevindt, of;

      • inspectie- of schouwpaden gelegen binnen de veiligheidszone;

    • d. locaties waar scherpe munitie of explosieven in de bodem aanwezig zijn of kunnen zijn.

  • 2 Het eerste lid van artikel 27b van het besluit is niet van toepassing op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor het behandelen van stobben in, op of langs weg- en waterbouwkundige constructies, indien door mechanisch verwijderen de stabiliteit van deze constructie in gevaar komt.

Artikel 8.3. (Noodzakelijk voor de bescherming van mens, dier of milieu)

  • 1 Het eerste lid van artikel 27b van het besluit is niet van toepassing op het op verharde oppervlakken gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ter selectieve en pleksgewijze bestrijding van:

    • a. Duizendknoop: Japanse duizendknoop (Fallopia japonica), Sachalinse duizendknoop (Fallopia sachalinensis), Bastaard duizendknoop (Fallopia x bohemica), Afghaanse duizendknoop (Persicaria wallichii) en kruisingen;

    • b. Ambrosia (Ambrosia species).

Artikel 8.4. (Specifieke terreinen voor sport en recreatie)

Het eerste lid van artikel 27b van het besluit is niet van toepassing op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op de volgende terreinen:

  • a. sportvelden voor het in georganiseerd verband beoefenen van sport in de open lucht, voor zover het het bespeelbare gedeelte van het terrein betreft inclusief een beperkte zone daar omheen die voor het beoefenen van de sport nodig is.

  • b. niet door de overheid beheerde recreatieterreinen, voor zover het betreft:

    • bungalowterreinen;

    • groepsaccommodaties;

    • campingterreinen;

    • jachthavens, niet zijnde de aanlegsteigers in of nabij het oppervlaktewater.

Artikel 8.5. Schriftelijke verklaring op het gemeentehuis

[Vervallen per 21-11-2013]

Artikel 8.6. Vrijstelling voorwaarden luchtvaarttoepassing

[Vervallen per 21-11-2013]

Artikel 8.8. Toepasselijkheid bepalingen inzake gasvormige en gasvormende middelen

  • 1 De artikelen 30 en 31 van het besluit inzake de toepassingsmethoden bij gasvormige en gasvormende gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn slechts van toepassing op middelen met een werkzame stof als bedoeld in bijlage X bij deze regeling.

Artikel 8.9. Melding toepassing fosforwaterstof, sulfurylfluoride en methylbromide

  • 1 Gewasbeschermingsmiddelen en biociden die als werkzame stof fosforwaterstof, sulfurylfluoride of methylbromide bevatten, worden niet toegepast dan nadat ten minste zeven dagen voor aanvang van de toepassing een melding is gedaan bij de bevoegde bedrijfstakdirecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport. Daartoe wordt het formulier, bedoeld in bijlage XI, volledig en naar waarheid ingevuld.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan de melding korter dan zeven dagen voor aanvang van de toepassing worden gedaan, indien minder dan 2500 m3 wordt gegast of de toepassing een gassing van lichters of binnenvaartschepen betreft en het spoedeisende karakter van de toepassing dit noodzakelijk maakt, mits:

    • de melding ten minste 6 uur voor de aanvang van de toepassing is ontvangen en de toepassing een gassing van lichters of binnenvaartschepen betreft,

    • de melding ten minste 6 uur voor de aanvang van de toepassing is ontvangen en niet meer dan 500 m3 wordt gegast, of

    • de melding ten minste 24 uur voor aanvang van de toepassing is ontvangen en niet meer dan 2500 m3 wordt gegast.

  • 3 Voor de gasvrijverklaring, bedoeld in artikel 31, derde lid, van het besluit wordt het formulier bedoeld in bijlage XII volledig en naar waarheid ingevuld, verstrekt aan de opdrachtgever. Een afschrift van dit formulier wordt binnen 48 uur aan de bevoegde directeur van de Inspectie Leefomgeving en Transport toegezonden.

  • 4 Degene die de verklaring, bedoeld in het derde lid, heeft verstrekt, bewaart een afschrift van de verklaring gedurende ten minste een jaar.

Artikel 8.10. Melding bij periodieke toepassing

  • 1 De melding, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van het besluit, van de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel wordt uiterlijk drie weken voor de toepassing bij de Minister van Economische Zaken gedaan.

  • 2 Bij de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt een volledig en naar waarheid ingevuld meldingsformulier over gelegd of elektronisch verzonden met daarin opgenomen:

    • a. de naam en het adres van de gebruiker,

    • b. voor zover van toepassing: de naam en het adres van een bedrijf als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, van het besluit,

    • c. de naam van het gewasbeschermingsmiddel,

    • d. het doelgewas,

    • e. het voorgenomen moment van toepassing,

    • f. een op een kaart die voldoet aan de door de Minister van Economische Zaken gestelde eisen, op schaal weergegeven aanduiding van het te behandelen perceel of perceelsgedeelte, het te behandelen areaal in m2 en voor zover van toepassing:

      • een verklaring van de Minister van Economische Zaken dat knolcyperus (Cyperus esculentus L.) op het perceel is aangetoond,

      • een verklaring van de Minister van Economische Zaken dat het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci (Kühn) Filipjev) op het perceel is aangetoond, of

      • de datum van een besluit als bedoeld in artikel 32, derde lid, onderdelen a tot en met c, van het besluit.

  • 3 De Minister van Economische Zaken geeft binnen twee weken na de melding een ontvangstbewijs af.

  • 4 De melder past het gewasbeschermingsmiddel binnen 3 maanden na de op het ontvangstbewijs vermelde datum toe.

  • 5 Indien na de melding geen grondontsmetting is toegepast kan de melder door het terugsturen van het ontvangstbewijs de melding intrekken tot vier maanden na de op het ontvangstbewijs vermelde datum.

Artikel 8.10a. Meldingsplicht ter bescherming kwetsbare groepen mensen

[Vervallen per 31-03-2016]

§ 3. Monitoring na toelating

Artikel 8.11. Berekening MTR water

Op verzoek berekent het college het maximaal toelaatbaar risico van gewasbeschermingsmiddelen voor waterorganismen, bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van het besluit, aan de hand van de methode INS, bedoeld in bijlage XV, deel B.

§ 4. Heffingen

Artikel 8.12. Tarief voor vrijstellingen gewasbeschermingsmiddelen

Het verschuldigde tarief aan de Minister van Economische Zaken voor een aanvraag tot vrijstelling van een gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in artikel 38 van de wet bedraagt:

  • a. indien advies aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt gevraagd: € 3.922,80;

  • b. indien geen advies aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden behoeft te worden gevraagd: € 1.297,80.

§ 5. Reiniging

Artikel 8.13. Reiniging van verpakkingen

  • 1 Het is een gebruiker verboden een lege verpakking van een gewasbeschermingsmiddel voorhanden te hebben die meer dan 0,01% van het gewicht bevat van het oorspronkelijk in de ongeopende verpakking aanwezige gewasbeschermingsmiddel.

  • 2 Onverwijld na lediging van de verpakking van een gewasbeschermingsmiddel reinigt een gebruiker deze verpakking met hiervoor geschikte reinigingsapparatuur.

  • 3 In het geval een gewasbeschermingsmiddel wordt toegepast door middel van spuitapparatuur en de gebruiker beschikt niet over hiervoor geschikte reinigingsapparatuur, dient de verpakking onverwijld na de lediging ervan enkele malen te worden omgespoeld met schoon leidingwater, waarna het spoelwater vervolgens in de vloeistoftank van de spuitapparatuur wordt gedeponeerd.

§ 6. Keuring

Artikel 8.14. Keuring van gewasbeschermingsapparatuur

  • 2 In afwijking van het eerste lid heeft een keuringsbewijs voor laagvolume spuitapparatuur een geldigheid van zes jaren na de datum van afgifte.

  • 3 Apparatuur wordt uiterlijk iedere drie jaar gekeurd en voor het eerst uiterlijk:

    • a. op 31 december 2015 voor apparatuur van het bouwjaar 1996 tot en met 2000;

    • b. op 14 december 2016 voor apparatuur van het bouwjaar 2001 tot en met 2013;

    • c. drie jaar na de aankoopdatum voor apparatuur met een bouwjaar na 2013.

  • 4 In afwijking van de drie jaar bedoeld in het derde lid wordt laagvolume spuitapparatuur uiterlijk iedere zes jaar gekeurd.

Hoofdstuk 9. Toezicht en handhaving

§ 1. Toezicht

Artikel 9.1. Aanwijzing toezichthouders

Belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden zijn de ambtenaren van:

  • a. de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit;

  • b. de Inspectie SZW;

  • c. de Inspectie Leefomgeving en Transport;

  • d. de Inspectie voor de Gezondheidszorg;

  • e. de waterschappen;

  • f. het Staatstoezicht op de Mijnen;

  • g. de gemeente Horst aan de Maas en van de gemeente Venray, voor zover het betreft het grondgebied van de gemeenten Horst aan de Maas en Venray.

§ 2. Handhaving

Artikel 9.3. Overige mandatering wettelijke bevoegdheden

[Vervallen per 01-01-2011]

Artikel 9.4. Bevoegdheid intrekken bewijs van vakbekwaamheid

[Vervallen per 01-07-2009]

Artikel 9.6. Hoogte van de bestuurlijke boete

  • 1 De hoogte van de bestuurlijke boete, die de Minister van Economische Zaken en de Minister van Infrastructuur en Milieu op grond van artikel 90 van de wet kan opleggen bij een overtreding, is gelijk aan het geldbedrag dat in bijlage XIII voor de desbetreffende overtreding is vermeld.

  • 2 In afwijking van het eerste lid bedraagt de bestuurlijke boete voor een overtreding met betrekking tot professioneel gebruik van biociden de helft van het geldbedrag, genoemd in bijlage XIII, behoudens indien:

    • a. de gebruiker beschikt of dient te beschikken over een bewijs van vakbekwaamheid;

    • b. het gebruik van de desbetreffende biocide onderdeel uitmaakt van het verrichten van een dienst.

Artikel 9.7. Hoogte van de bestuurlijke boete bij herhaalde overtreding

De natuurlijke persoon of rechtspersoon, die binnen vijf jaren nadat een eerdere overtreding is geconstateerd een soortgelijke overtreding begaat, wordt bestraft met een bestuurlijke boete die gelijk is aan de eerder opgelegde bestuurlijke boete, vermenigvuldigd met de factor 1,5.

Hoofdstuk 10. Overgangsperiode van de richtlijnen 91/414/EEG en 98/08/EG

[Vervallen per 21-11-2013]

Artikel 10.2. Te overleggen documenten bij een aanvraag als bedoeld in artikel 121 van de wet

[Vervallen per 21-11-2013]

Artikel 10.3. Beoordeling van een biocide als bedoeld in artikel 121 van de wet

[Vervallen per 21-11-2013]

Artikel 10.4. Het begrip dringend vereist gewasbeschermingsmiddel

[Vervallen per 16-12-2011]

Artikel 10.5. Beoordeling dringend vereist gewasbeschermingsmiddel

[Vervallen per 16-12-2011]

Artikel 10.8. Vierde fase werkprogramma gewasbeschermingsmiddelen en middelen voor biologische landbouw

[Vervallen per 16-12-2011]

Artikel 10.9. Vereenvoudigde uitbreidingstoelating biociden

[Vervallen per 21-11-2013]

Hoofdstuk 11. Intrekkingsbepalingen, wijzigingsbepalingen, overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 11.5. Wijziging van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s

[Red: Wijzigt de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s.]

Artikel 11.7. Wijziging van de regeling met de citeertitel Besluit organisatie VWA

[Red: Wijzigt het Besluit organisatie VWA.]

Artikel 11.9. Overgangsrecht College voor de toelating van bestrijdingsmiddelen

[Vervallen per 16-12-2011]

Artikel 11.10. Overgangsrecht vergunningen en vakbekwaamheidsdiploma’s

[Vervallen per 16-12-2011]

Artikel 11.10b. Toelating toevoegingstoffen

  • 1 Het college verleent een toelating voor een toevoegingstof als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel d, van verordening (EG) 1107/2009, indien de aanvrager aantoont dat de toevoegingstof geen formuleringshulpstof bevat, die in bijlage III van verordening (EG) 1107/2009 is opgenomen.

  • 2 Het college herziet een toelating voor een toevoegingstof indien:

    • a. de nadere regels, bedoeld in artikel 58, tweede lid, van verordening (EG) 1107/2009 daartoe nopen, of

    • b. een toevoegingstof geheel of gedeeltelijk bestaat uit formuleringshulpstoffen die zijn opgenomen in bijlage III van verordening (EG) 1107/2009.

  • 3 De toelating van een toevoegingstof kan worden ingetrokken of gewijzigd wanneer:

    • a. aanwijzingen bestaan dat de toevoegingstof mogelijk een risico inhoudt voor mens, dier of milieu;

    • b. onjuiste of misleidende informatie is verstrekt met betrekking tot de gegevens op basis waarvan de toelating is verstrekt; of

    • c. niet voldaan is aan een voorwaarde in de toelating.

  • 4 Wanneer het college voornemens is een toelating voor een toevoegingstof in te trekken of te wijzigen, licht hij de houder van de toelating in en stelt hij hem een termijn om opmerkingen te formuleren of nadere gegevens te verstrekken.

  • 5 De in het vierde lid bedoelde termijn wordt, na afweging van alle betrokken belangen, zo kort als redelijkerwijs mogelijk gesteld.

  • 6 Wanneer er aanwijzingen zijn dat een toelating voor een toevoegingstof mogelijk tot ernstige risico’s leidt, kan het college, teneinde de risico’s weg te nemen of tot een aanvaardbaar niveau te beperken, de toelating schorsen of wijzigen voor de duur die nodig is voor de besluitvorming, bedoeld in het derde lid.

Artikel 11.10c. Toelating met niet-goedgekeurde beschermstoffen en synergisten

  • 1 Een gewasbeschermingsmiddel kan worden toegelaten, hoewel het een niet goedgekeurde beschermstof of synergist bevat, als bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel a respectievelijk b, van verordening (EG) 1107/2009:

    • a. totdat een werkprogramma als bedoeld in artikel 26 van verordening (EG) 1107/2009 is vastgesteld, en

    • b. zolang de desbetreffende beschermstof of synergist in het werkprogramma is opgenomen.

  • 2 Het college beperkt de duur van een toelating van een gewasbeschermingsmiddel als bedoeld in het eerste lid tot een periode van vijf jaren na de vaststelling van het werkprogramma, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a.

  • 3 Het college herziet of wijzigt een toelating als bedoeld in het eerste lid naar gelang de ontwikkeling van het werkprogramma, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of aan de hand van een besluit omtrent de desbetreffende beschermstof of synergist.

Artikel 11.10d

In afwijking van artikel 6.6, derde lid, onder d, is een agrarische ondernemer tot 1 juli 2015 niet verplicht een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf te houden voor het afweren of bestrijden van knaagdieren op het eigen bedrijf.

Artikel 11.12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

minister

van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

De

minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

Bijlage I. Communautaire maatregelen die de werking van de biociderichtlijn beperken.

[Vervallen per 21-11-2013]

Bijlage II. Richtlijnen die bij de beoordeling van een biocide onverminderd van kracht zijn

[Vervallen per 21-11-2013]

Bijlage III. Beschermingsfactoren van persoonlijke beschermingsmiddelen

[Vervallen per 16-12-2011]

Bijlage IV. Beleidsregels intrekken bewijs van vakbekwaamheid

[Vervallen per 26-11-2011]

Bijlage V. Erkenning instanties die een bewijs van vakbekwaamheid verstrekken

[Vervallen per 26-11-2011]

Bijlage VI

A. Eindtermen voor het onderwijs inzake het bewijs van vakbekwaamheid voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen

De kandidaat kan na het met goed gevolg deelnemen aan de voor deze functie af te leggen theorie- en praktijkexamens:

  • a. de meest relevante plaagdieren en houtaantastende organismen, voorkomend in en om gebouwen, herkennen en benoemen en kent de belangrijkste biologische kenmerken ervan;

  • b. de voorschriften en richtlijnen op het etiket van een biocide lezen, de beeldtaal interpreteren en systematisch zaken over biociden in naslagwerken opzoeken, daarnaast beschikt de kandidaat over kennis betreffende het werkingsmechanisme van de meest toegepaste toxicologische groepen;

  • c. blijk geven van voldoende kennis betreffende de benodigde apparatuur en hulpmiddelen en daar op de juiste wijze een optimale bestrijding mee uitvoeren;

  • d. per plaagdier of houtaantastend organisme de belangrijkste werings- en bestrijdingsmethoden aangeven alsmede de methoden om het gebruik en de emissie van biociden daarbij te beperken;

  • e. de benodigde hoeveelheid biocide berekenen en de spuitvloeistof of het lokaas gebruiksklaar maken;

  • f. blijk geven van voldoende kennis van geïntegreerde plaagdierbeheersing;

  • g. de risico’s voor veiligheid, gezondheid, voedselveiligheid en milieu van toe te passen biociden en beheersingsmethoden herkennen, beoordelen en beheersen;

  • h. omgaan met de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen zoals adembescherming en beschermende kleding, teneinde op een veilige en verantwoorde wijze een bestrijding uit te voeren;

  • i. een bestrijding van plaagdieren en houtaantastende organismen in en om gebouwen of daarvoor geschikte containers uitvoeren met behulp van de daarvoor geschikte apparatuur en hulpmiddelen; de kandidaat kan omgaan met lege verpakkingen van biociden, kan resten van biociden veilig (doen) afvoeren met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving en kan de gebruikte spuitapparatuur dagelijks onderhouden;

  • j. blijk geven van voldoende kennis betreffende de belangrijkste wet- en regelgeving op het gebied van het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen, betreffende de toelating van biociden in Nederland en betreffende hetgeen bij of krachtens de Woningwet is bepaald met betrekking tot plaagdieren en de taken van de gemeenten daarin;

  • k. voorlichting geven over beheersingsmethoden;

  • l. de opdrachtgever adviseren over de door de hem te nemen voorzorgsmaatregelen voorafgaand aan een bestrijding;

  • m. een preventie- en beheersingsplan opstellen dan wel beoordelen op de risico’s ten aanzien van volksgezondheid, voedselveiligheid en milieu;

  • n. advies geven met betrekking tot preventieve maatregelen bij de verbouwing van gebouwen;

  • o. mondeling, schriftelijk of digitaal rapporteren over uitgevoerde en uit te voeren werkzaamheden;

  • p. houtaantastingen op de juiste wijze interpreteren en daar naar te handelen;

  • q. adviseren over de juiste preventieve en curatieve maatregelen ten aanzien van plaagdieren en houtaantastende organismen;

  • r. zijn communicatie aanpassen aan het kennis- en denkniveau van de opdrachtgever en zijn medewerkers;

  • s. effectieve communicatievaardigheden toepassen; en

  • t. de effectiviteit van eigen handelen en adviezen beoordelen en zo nodig bijsturen.

B. Voorwaarden voor verlenging van een bewijs van vakbekwaamheid voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen

Een bewijs van vakbekwaamheid voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen wordt door de Stichting Examen- en Certificeringsinstituut Plaagdierpreventie of de Stichting Certificeringsinstituut Plaagdierbeheersing, Milieu en Volksgezondheid verlengd indien:

  • a. de houder met goed gevolg heeft deelgenomen aan het theorie- en praktijkexamen waarin de eindtermen, bedoeld in onderdeel A van deze bijlage, zijn getoetst; of

  • b. de houder heeft aangetoond dat hij in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum waarop de verlenging van kracht wordt, het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen volgens de geldende regels heeft uitgevoerd, en met goed gevolg heeft deelgenomen aan ten minste 10 dagdelen bij- of nascholingsopleidingen verzorgd door een instantie als bedoeld in artikel 6.4, zesde lid.

C. Eindtermen voor het onderwijs inzake de opleiding starterlicentie voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen

De kandidaat kan na het met goed gevolg deelnemen aan het voor deze functie af te leggen theorie-examen:

  • a. de werking van de meest belangrijke toxicologische groepen en bijbehorende risico’s benoemen;

  • b. de meest voorkomende plaagdieren en houtaantastende organismen herkennen;

  • c. etiketten van biociden lezen, begrijpen en toepassen;

  • d. zich de meest voorkomende beheersingsmethoden eigen maken;

  • e. de benodigde biociden voor een beheersing veilig toepassen en daarbij de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken; en

  • f. schriftelijk of digitaal rapporteren over door hem uitgevoerde werkzaamheden.

D. Voorwaarden vrijstelling bewijs van vakbekwaamheid inzake een houder van een starterlicentie als bedoeld in artikel 6.6, onderdeel b

De houder van een starterlicentie, als bedoeld in artikel 6.6, onderdeel b, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. de houder neemt deel aan een opleiding voor het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen, als bedoeld in artikel 71, tweede lid, onderdeel a, van de wet, of is daarvoor aangemeld en vangt daar uiterlijk 6 maanden na aanvang van het toepassen van biociden, bedoeld in artikel 71 van de wet;

  • b. de houder legt zijn werkzaamheden met betrekking tot het beheersen van plaagdieren en houtaantastende organismen vast in een logboek waarin ten minste aantekening wordt gemaakt van de plaats, de periode, de hoeveelheden gebruikte biociden en de toegepaste werkwijze of techniek;

  • c. de houder staat gedurende zijn werkzaamheden onder leiding van een plaagdierbeheerser die minimaal vijf jaar beschikt over een bewijs van vakbekwaamheid voor het beheersen van dierplagen en houtaantastende organismen, die:

    • de betrokkene dagelijks spreekt;

    • de betrokkene minimaal een keer per twee weken, gedurende minimaal twee uren begeleidt; en

    • verslag daarover doet in het logboek.

E. Eindtermen voor het onderwijs inzake licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf

De kandidaat kan na het met goed gevolg deelnemen aan de voor deze functie af te leggen theorie- en praktijkexamen:

  • a. de verschillende knaagdieren herkennen en kent de biologie en het gedrag van deze dieren;

  • b. de richtlijnen en de beeldtaal op het etiket van een rodenticide uitleggen;

  • c. gegevens betreffende knaagdierbeheersing in naslagwerken opzoeken;

  • d. een knaagdierenbeheersingsplan opstellen;

  • e. blijk geven van voldoende kennis van geïntegreerde plaagdierbeheersing;

  • f. inzicht geven in de resistentieproblematiek;

  • g. risico’s voor veiligheid en gezondheid voor mens en dier van specifieke rodenticiden en beheersingsmethoden herkennen, beoordelen en beheersen;

  • h. tijdens en na het uitvoeren van een bestrijding alle maatregelen ter voorkoming van risico’s voor veiligheid en gezondheid toepassen;

  • i. omgaan met de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen; en

  • j. de restanten van biociden veilig afvoeren met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving.

F. Voorwaarden inzake de verlenging van een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf

Een licentie voor het beheersen van knaagdieren door een agrarische ondernemer op het eigen bedrijf wordt door bureau Erkenningen van de AOC-Raad verlengd indien:

  • a. de houder met goed gevolg heeft deelgenomen aan het theorie- en praktijkexamen waarin de eindtermen, bedoeld in onderdeel E van deze bijlage, zijn getoetst; of

  • b. de houder heeft aangetoond aan de instantie die de bovengenoemde licentie heeft afgegeven dat hij het beheersen van knaagdieren op het eigen bedrijf volgens de geldende regels heeft uitgevoerd in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de datum waarop de verlenging van kracht wordt, en met goed gevolg één dag heeft deelgenomen aan bij- of nascholingsopleidingen van een instantie als bedoeld in artikel 6.6, onderdeel c.

Bijlage VII. Eindtermen voor de opleiding tot Gassingsleider

A. Gassingsleider

De kandidaat moet blijk geven over de volgende kennis te beschikken:

  • 1. Achtergronden van het gassen:

    • Gassen

      • Uit kunnen leggen wat een gassing is en waarom een gassing wordt toegepast.

      • Weten waaraan een ideaal gas moet voldoen.

      • De begrippen sorptie, adsorptie, absorptie en desorptie kennen.

      • Weten welke gassen in Nederland zijn toegelaten.

    • Biologie

      • Weten tegen welke diersoorten gassingen worden toegepast.

      • De belangrijkste insecten(orden) kennen waartegen gegast mag worden.

      • De belangrijkste voorraadaantastende en houtaantastende insecten kennen.

      • Weten op welke wijze deze insecten de voorraden en hout aantasten en de schadebeelden herkennen.

      • Het begrip diapauze kunnen uitleggen.

    • Gassingstoepassingen

      • Weten bij welke soorten goederen en producten gassingen worden toegepast.

      • Importeisen gesteld door de EU en Nederland aan goederen en producten kunnen weergeven.

      • De fysosanitaire eisen van de EU op hoofdlijnen kennen.

      • De belangrijkste exporteisen in relatie tot het gassen kunnen benoemen die gesteld worden door de Verenigde Staten, Canada, Mexico, Australië, Nieuw-Zeeland en China.

    • 2. Wet- en regelgeving

      • Aan kunnen geven hetgeen de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden beoogt en regelt.

      • Het kernpunt van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden aan kunnen geven.

      • Aan kunnen geven wat de artikelen 71, 76, en 77 van de wet, de artikelen 30 en 31 van het besluit en de artikelen 6.1, 6.2, 6.4, 6.5, 6.6, 8.8 en 8.9 met bijbehorende bijlagen van deze regeling inhouden en regelen (waarschuwingssignaal, bewijs van vakbekwaamheid en melding toepassing methylbromide en fosforwaterstof).

      • Weten wat de Regeling residuen van bestrijdingsmiddelen regelt.

      • Enkele regels kennen over het vervoer van containers onder gas.

      • Weten wat de begrippen ‘algemene zorgplicht’ uit de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen betekent en ‘zorgplicht’ uit de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

      • Kennis hebben van:

        • Definities kennen van de begrippen:

          • gasmeetdeskundige,

          • ruimte,

          • meten en gasvrijverklaring

          • (zoals ze zijn opgenomen in de ontwerpregeling).

        • Eisen van vakbekwaamheid kunnen weergeven

        • Weten wanneer een container of ruimte betreden mag worden

        • Weten op welke gassen de gasmeetdeskundige moet meten onder de verschillende omstandigheden.

        • Weten hoe de gasmeetdeskundige moet handelen bij het aantreffen van gassen boven de maximaal aanvaarde grenswaarde.

        • De verboden handeling kennen wanneer waarschuwingssignalen en vermeldingen zijn aangebracht.

        • De regels m.b.t. het ontgassen kennen op de punten van:

          • afvangen van methylbromide,

          • afstandseisen,

          • hermeten en het verwijderen van restanten.

      • De regels gasvrijverklaring kennen voor wat betreft:

        • afgifte gasvrijverklaring,

        • het plaatsen etiketten op de container,

        • verwijderen van waarschuwingssignalen,

        • verwijderen van etiketten.

      • Weten hoe er moet worden omgegaan met de afgevangen methylbromide.

      • Kent de wijze van het voeren van een adequate administratie.

      • Kent de regels inzake melding aan de bevoegde directeur van de VROM-inspectie en weet hoe de melding verricht moet worden.

    • 3. Veiligheid, Gezondheid & Milieu

      • Enkele verplichtingen uit de Arbeidsomstandighedenwet van werkgever en werknemer kunnen weergeven.

      • Een aantal persoonlijke beschermingsmiddelen kunnen opsommen, hun toepassing kennen en hun pictogrammen herkennen.

      • Adembescherming kunnen opdelen in afhankelijke en onafhankelijke adembescherming en verschillende soorten maskers kunnen benoemen.

      • De belangrijkste delen van een half- en volgelaatsmasker kunnen benoemen.

      • Weten hoe het masker onderhouden moet worden en welke aandachtspunten er zijn bij het gebruik van het masker.

      • Weten onder welke omstandigheden halfgelaatsmaskers, volgelaatsmaskers of perslucht gebruikt moet worden.

      • Kent de toepassing van de verschillende soorten filterbussen en het risico van het gebruik ervan.

      • Weet wat de termen LD-50 (LC-50), MAC-C-waarde en MAC-TGG-waarde betekenen en ze kunnen toepassen.

      • Het begrip gemengde toxiciteit onder de MAC-waarde kennen.

      • Weten wat de wettelijke grenswaarde van een stof inhoudt.

      • Kent de algemene gezondheidsaspecten met betrekking tot de relevante gassen (mond, huid, ademhaling).

      • Is bekend met het chemiekaartenboek en weet de belangrijkste stoffen te vinden.

      • Enige milieuaspecten kunnen opnoemen bij de toepassing van gassen als gewasbeschermingsmiddel of biocide.

      • Is bekend met explosiegevaar en de begrippen LEL, 10 % LEL en UEL.

      • Kent het verschil tussen Vol % en ppm.

    • 4. Methylbromide

      • Is bekend met de belangrijkste fysische, toxicologische en chemische eigenschappen van methylbromide.

      • Weet welke gezondheidsrisico’s gemoeid zijn met het gebruik van methyl-bromide en weet hoe hij zich hiertegen moet beschermen.

      • Kent de toelating in Nederland en is bekend met het toepassingsgebied.

      • Is bekend met het wettelijk gebruiksvoorschrift en de gebruiksaanwijzing.

      • Herkent vergiftigingsverschijnselen en weet welke maatregelen hij moet nemen bij incidenten.

      • Kent de milieurisico’s bij de toepassing van methylbromide.

      • Kan het veiligheidsinformatieblad interpreteren. Weet welke R- en S-zinnen van toepassing zijn.

    • 5. Fosforwaterstof

      • Is bekend met de belangrijkste fysische, toxicologische en chemische eigenschappen van fosforwaterstof.

      • Weet welke gezondheidsrisico’s gemoeid zijn met het gebruik van fosforwaterstof en weet hoe hij zich hiertegen moet beschermen.

      • Kent de toelating in Nederland en is bekend met het toepassingsgebied.

      • Is bekend met het wettelijk gebruiksvoorschrift en de gebruiksaanwijzing.

      • Herkent vergiftigingsverschijnselen en weet welke maatregelen hij moet nemen bij incidenten.

      • Kan het veiligheidsinformatieblad interpreteren. Weet welke R- en S-zinnen van toepassing zijn.

    • 6. Sulfurylfluoride

      • Is bekend met de belangrijkste fysische, toxicologische en chemische eigen-schappen van sulfurylfluoride.

      • Weet welke gezondheidsrisico’s gemoeid zijn met het gebruik van sulfuryl-fluoride en weet hoe hij zich hiertegen moet beschermen.

      • Herkent vergiftigingsverschijnselen en weet welke maatregelen hij moet nemen bij incidenten.

      • Kan het veiligheidsinformatieblad interpreteren. Weet welke R- en S-zinnen van toepassing zijn.

    • 7. Overige gassen

      • Is bekend met de belangrijkste fysische, toxicologische en chemische eigenschappen van formaldehyde, chloorpicrine, ammoniak, koolmonoxide, kooldioxide en zuurstof.

      • Weet welke gezondheidsrisico’s gemoeid zijn met de stoffen formaldehyde, chloorpicrine, ammoniak, koolmonoxide, kooldioxide (en zuurstof).

      • Kan de veiligheidsinformatiebladen van formaldehyde, chloorpicrine, ammoniak, koolmonoxide, kooldioxide (en zuurstof) interpreteren; vooral de relevante R- en S-zinnen zijn van belang.

      • 8. Meetapparatuur

        • Is bekend met de te gebruiken meetapparatuur en kent het onderscheid tussen meetbuisjes, sensoren, gaschromotografie en PID-meter.

        • Kent het toepassingsgebied van de apparatuur en kent de tekortkomingen van de apparatuur.

        • Is bekend met het onderhoud en calibratie van de apparatuur.

        • Is op de hoogte van de gevoeligheid van de apparatuur en de invloed van weersomstandigheden op de apparatuur.

      • 9. Meetstrategie

        • Weet hoe hij een meetstrategie moet opzetten en weet waar hij bij het opzetten van de strategie op moet letten.

        • Kent het begrip kruisgevoeligheid en weet in welke gevallen kruisgevoeligheid kan voorkomen.

        • Weet hoe hij de meetgegevens moet interpreteren.

        • Is bekend met de invloed van de weersomstandigheden op de meting.

        • Is bekend met herkenningstekens van gegaste ladingen en kan ladingdocumenten interpreteren.

        • Weet welke soorten ladingen veelal gegast worden.

      • 10. Rapportage, communicatie en gesprekstechniek

        • Weet hoe hij het gasvrijformulier moet invullen en weet wat de belangrijkste items van het formulier zijn.

        • Is in staat uit te leggen wanneer een container of bulklading gasvrij is of niet.

        • Weet hoe hij moet handelen in geval de container of bulklading niet gasvrij gegeven kan worden.

        • Kan omgaan met grenssituaties en neemt daarbij de juiste beslissingen.

        • Kan omgaan met conflicten en werken onder zekere druk.

      • 11. Cases

        • Is in staat een aantal relevante cases te interpreteren en uit te leggen wat de wijze van handelen van de gasmeetdeskundige moet zijn.

      • 12. Praktijk

        • Is in staat geheel zelfstandig gasvrijmetingen te verrichten aan containers en bulkladingen. Hij kan daarbij de meetstrategie die hij gebruikt uitleggen en kan op een juiste wijze de gasvrijverklaring invullen.

B. Gasmeetdeskundige

De kandidaat moet blijk geven van de volgende vaardigheden:

Op de juiste wijze gebruik maken van de persoonlijke beschermingsmaatregelen

De aanwezige documenten op de juiste wijze interpreteren

De veiligheid van de omgeving waarborgen

Gebruik maken van de juiste persoonlijke beschermingsmaatregelen

Op de juiste wijze gebruik maken van de persoonlijke beschermingsmaatregelen

De benodigde apparatuur op de juiste wijze gebruiken

De meters en gasbuisjes op de juiste wijze aflezen

Gebruik maken van de gebruiksaanwijzing behorend bij de gasbuisjes

Op de juiste wijze de resultaten van de metingen interpreteren

Goed gevolg geven aan de resultaten van de meting

Op juiste wijze de benodigde papieren invullen

Bijlage VIII. Opgaveformulier hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen

[Vervallen per 16-12-2011]

Bijlage X. Gasvormige en gasvormende gewasbeschermingsmiddelen of biociden

Gasvormige en gasvormende gewasbeschermingsmiddelen of biociden als bedoeld in artikel 8.8 van deze regeling, zijn gewasbeschermingsmiddelen of biociden die één of meer van de volgende stoffen bevatten:

  • 1. middelen die ethyleenoxyde bevatten;

  • 2. middelen die methylbromide bevatten;

  • 3. middelen die fosforwaterstof bevatten;

  • 4. middelen die fosforwaterstof kunnen opleveren;

  • 5. middelen op basis van sulfurylfluoride.

Bijlage XI. Kennisgeving gassingen

Formulier kennisgeving

Verzenden aan het kantoor van de VROM-inspectie in de regio waar het middel wordt toegepast.

Algemeen:

Van dit formulier moet een situatieschets deel uit maken. De situatieschets kan op pagina 2 van dit formulier opgenomen worden.

Naam en adres gassing: ....

Begin voorbereiding: .. – .. – .... (datum), .... uur (tijd)

Begin inbrengen gas: .. – .. – .... (datum), .... uur (tijd)

Begin ontgassen: .. – .. – .... (datum), .... uur (tijd)

Te gebruiken meetmethode voor afgifte gasvrijverklaring: ....

Aard en hoeveelheid van de te gassen produkten/goederen: ....

Bestemming van de te gassen produkten/goederen: .......

Aard van het object waarin de produkten/goederen worden gegast (gebouw, container, ruim van een schip, etc.): ....

Grootte van het object waarin gegast wordt: .... m

Te bestrijden plaag: ....

Gas:

Toe te passen gas: methylbromide/fosforwaterstof/sulfurylfluoride

Toe te passen type formulering (fosforwaterstof): pellets/zakjes/plates/strips/....

Toe te passen hoeveelheid gas (fosforwaterstof): .... g

Toe te passen hoeveelheid gas (methylbromide): .... kg

Naam, adres en telefoonnr. opdrachtgever: ....

Naam, adres en telefoonnr. uitvoerend bedrijf of dienst: ....

Afstand object tot woonbebouwing die gedurende de gassing bewoond wordt: .... meter

Afstand object tot werkplek, waar gedurende de gassing gewerkt wordt: .... meter

Bewijs van vakbekwaamheid gassingsleider.... (nr), geldig voor .... (toepassingscode) geldig tot ..-..-....

Hierbij verklaart ondergetekende dat het bovenstaande naar waarheid is ingevuld.

plaats: ....

datum: ....

tijdstip: .. uur

naam gassingsleider: ....

handtekening: ....

Situatieschets:

Adres gassing: ....

Begin voorbereiding: .. – .. – .... (datum), .... uur (tijd)

Bijlage XII. Gasvrijverklaring

Formulier gasvrijverklaring

1. Te verstrekken aan de opdrachtgever.

2. Afschrift verzenden aan het kantoor van de VROM-inspectie in de regio waar het middel wordt toegepast.

Algemeen:

Adres ontgassing:

Begin ontgassen: - – (datum), …..uur (tijd)

Einde ontgassen: - – (datum), …..uur (tijd)

Gebruikte hoeveelheid middel:……kg.

Naam en toelatingsnummer gebruikte middel: ….. , N

Naam, adres en telefoonnummer opdrachtgever:…..

Naam, adres en telefoonnummer uitvoerend bedrijf/dienst:…..

Naam, adres en telefoonnummer gassingsleider/gasmeetdeskundige:………

Gebruikte meetmethode voor afgifte gasvrijverklaring:…..

Bewijs van vakbekwaamheid gassingsleider/gasmeetdeskundige:……(nr), geldig voor ….(toepassingscode)

geldig tot .. – .. – ….(datum)

Hierbij verklaart de ondergetekende, dat door middel van metingen aangetoond is dat er binnen het object geen methylbromide/fosforwaterstof/sulfurylfluoride aanwezig is hoger dan de gestelde waarden in het besluit tot toelating van het toegepaste middel en dat derhalve voldaan wordt aan de eisen van de gasvrijverklaring.

Plaats:

Datum;.. – .. – ….

Tijdstip:…..uur

Naam gassingsleider/gasmeetdeskundige:……..

Handtekening gassingsleider/gasmeetdeskundige

Bijlage XIII. Bestuurlijke boetes

Rij nr.

grondslag

Overtreding

Boete in € voor distributeur ¹

Boete in € voor professionele gebruiker

Boete in € voor niet-professionele gebruiker

A

2a wet ²

Algemene zorgplicht niet nakomen

1.000

500

250

¹ Omvat ook de houder van de toelating; in rij 40 te lezen als: fabrikant of zijn gemachtigde.

² Het desbetreffende artikel in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Deel B. overtredingen met gewasbeschermingsmiddelen

Rij

Grondslag

Overtreding

Boete in € voor distributeur

Boete in € voor professionele gebruiker

Boete in € voor niet-professionele gebruiker

1.

23 EG ¹ en 19 wet

Een werkzame stof gebruiken die niet is toegelaten als gewasbeschermingsmiddel of niet is goedgekeurd als basisstof.

Nvt

2.000

500

2.

28, 1e lid EG en 20, 1e lid wet

Een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel op de markt brengen of gebruiken

2.500

2.000

1.000

3.

20, 3e lid wet

Een niet in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddel voorhanden of op voorraad hebben

1.500

500

250

4.

20, 3e lid wet

Een niet toegelaten toevoegingsstof voorhanden hebben of op voorraad hebben

500

250

50

5.

20, 1e lid wet en 55 EG

Verkeerd gebruik van een gewasbeschermingsmiddel of toevoegingsstof

Nvt

1.500

500

6.

22, 1e lid wet

Een toegelaten gewasbeschermings-middel op de markt brengen terwijl de voorschriften en beperkingen niet op de juiste wijze op of aan of bij de verpakking zijn vermeld.

1.000

nvt

nvt

7.

22, 2e lid, wet

Een toegelaten gewasbeschermings- middel op de markt brengen of gebruiken, terwijl het gehalte aan werkzame stof en de verdere samenstelling, kleur, vorm, afwerking, verpakking, aanduidingen of vermeldingen niet aan de voorschriften voldoen.

1.500

1.000

500

8.

21 wet

Zaaizaad op de markt brengen of gebruiken dat is behandeld met een niet voor dat doel in een lidstaat van de Europese Unie toegelaten gewasbeschermingsmiddel

2.500

1.000

250

9.

20, 2e lid, wet en

49, 4e lid, EG

Met een gewasbeschermingsmiddel behandeld zaaizaad op de markt brengen in strijd met de etiketteringsregels

1.000

nvt

nvt

10.

52, 1e lid, EG

en

20, 1e lid, wet

Zonder vergunning voor parallelhandel een elders in de EU toegelaten gewasbeschermingsmiddel in Nederland brengen

500

500

50

11.

52, 5e lid, EG en

20, 1e lid, wet

In strijd handelen met uitvoeringsverordening en de daarin gestelde controle-eisen voor parallelhandel

250

250

50

12.

56, 1e lid EG en

20, 1e lid, wet

Nalaten relevante informatie over mogelijke schadelijke of mogelijk onaanvaardbare effecten te delen met het Ctgb

5.000,-

nvt

nvt

13.

56, 4e lid EG, en

20, 2e lid, wet

De jaarlijkse kennisgeving achterwege laten

500

nvt

nvt

14.

58, 1e lid EG en 20, 1e lid, wet

Een niet toegelaten toevoegingsstof op de markt brengen of gebruiken

2.000

1.000

250

15.

64 EG en 20, 1e lid, wet

Verwarrende verpakking van toevoegingsstof of gewasbeschermingsmiddel

2.000

nvt

nvt

16.

65, 1e lid EG en 20, 2e lid, wet

Onjuiste etikettering

2.000

nvt

nvt

17.

66, 1e, 2e en 4e lid, EG en 20, 2e lid, wet

Misleidende informatie geven over de gevaren van gewasbeschermingsmiddel voor mens, dier, plant of milieu of reclame maken voor niet toegelaten middelen

2.000

1.500

500

18.

66,5e en 6e lid, EG en 20, 2e lid, wet

Reclame maken mbv irrealistische illustraties of zonder te wijzen op de waarschuwingszinnen en -symbolen

     

19.

67 EG en 20, 2e lid, wet en 7.1, 7.3a, b, en c Rgb

Onjuiste of onvolledige administratie van gewasbeschermingsmiddelen

1.000

500

nvt

20.

54 EG en 37, 3e lid, wet

Overtreding van een voorschrift of beperking, gesteld bij een ontheffing of erkenning voor proeven en experimenten

2.500

nvt

nvt

21.

53 EG en 38, 3e lid, wet

Overtreding van een voorschrift of beperking, verbonden aan een vrijstelling van een gewasbeschermingsmiddel voor maximaal 120 dagen

1.000

1.000

500

22.

71 EG en 39 wet

In strijd met een tijdelijke beperking of tijdelijk verbod een gewasbeschermingsmiddel op de markt brengen of gebruiken

5.000

2.500

500

23.

71, 1e lid, wet en 6.7, Rgb

Een gewasbeschermingsmiddel ontvangen of voorhanden hebben zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid

1.500

500

250

24.

71, 1e lid, wet en 6.7, Rgb

Een gewasbeschermingsmiddel gebruiken zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid

nvt

1.500

500

25.

73, 1e lid, wet

Een gewasbeschermingsmiddel voor professioneel gebruik op de markt brengen voor een klant die niet over een geldig bewijs van vakbekwaamheid beschikt.

1.500

nvt

Nvt

26.

73, 2e lid, wet

Een gewasbeschermingsmiddel, niet aangemerkt als geschikt voor niet-professioneel gebruik, op de markt brengen ten behoeve van een gebruiker die niet over een geldig bewijs van vakbekwaamheid beschikt.

1.500

nvt

Nvt

27.

73, 3e lid, wet

Niet in staat zijn juiste voorlichting te geven aan klanten (professioneel)

500

nvt

nvt

28.

73, 4e lid, wet

en 7.4 Rgb

Niet in staat zijn juiste voorlichting te geven aan klanten (niet-professioneel)

500

nvt

Nvt

29.

74, 2e lid, wet en artikelen 7.1, 7.3a, b en c Rgb

Geen administratie voeren of een ondeugdelijke administratie voeren in de in artikel 74, tweede lid bedoelde situatie

500

250

Nvt

30.

74, 2e lid, wet en 7.3d, 2e lid, Rgb

Zonder papieren niet-toegelaten middelen vervoeren

500

nvt

nvt

31.

75, 1e lid, onderdeel c, wet en 7.3d, 1e lid, Rgb

Niet in Nederland toegelaten middelen niet apart opslaan van toegelaten middelen

500

250

nvt

32.

78, 2e lid, wet en 26, 1e lid Bgb

Geen deugdelijke gewasbeschermingsmonitor bijhouden en afronden na de teelt

nvt

500

nvt

33.

78, 2e lid, wet, en 27, 1e lid, Bgb

Gewasbeschermingsmonitor is niet op eerste verzoek te tonen

nvt

50

nvt

34.

79 wet

Overtreding van een bij of krachtens amvb gesteld voorschrift over de uitvoering van goede praktijken bij het toepassen van een gewasbeschermingsmiddel

nvt

500

nvt

35.

80,1e lid, wet en 27a Bgb

Nabij oppervlaktewater of beschermingszones prioritair gevaarlijke stoffen gebruiken

nvt

1.000

500

36.

78, 79, 80, 1e lid, 80a 1e lid wet en 27b Bgb

Gewasbeschermingsmiddelen gebruiken waar dit niet is toegestaan op grond van artikel 27b Bgb

nvt

1.000

nvt

37.

80, 1e lid wet en 29, 1e lid Bgb

Een gewasbeschermingsmiddel toepassen met een luchtvaartuig

nvt

1.500

1.500

38.

80, 1e lid, wet en 30 Bgb

Een gasvormig of gasvormend gewasbeschermingsmiddel in een besloten ruimte toepassen in afwijking van het bepaalde in artikel 30 Bgb

nvt

500

500

39.

80, 1e wet en

32 Bgb

Een gewasbeschermingsmiddel toepassen in strijd met de melding

2.000

2.000

500

40.

80, 1e lid, wet, en Warenwet

besluit machines; artikel 2, 1e lid, juncto 3, 2e lid, dan wel 3a, 1e lid, sub a

Artikel 2, 2e lid, juncto 3, 2e lid, 5, 1e lid, sub a, b of c, dan wel 6c

Artikel 2, 3e lid, juncto art. 3a, 1e lid, sub b, c of d, dan wel . 3b, 1e lid, sub a, b, c of 2e lid

De machine voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen voldoet niet aan de veiligheidseisen ter bescherming van het milieu.

1.000, dan wel 500 indien de natuurlijke persoon of rechtspersoon minder dan 50 werknemers telt op de dag dat de overtreding is begaan.

   

41.

80, 1e lid wet

Een andere overtreding van een bij of krachtens a.m.v.b. gesteld voorschrift over het gebruik van voertuigen, vaartuigen, luchtvaarttuigen, apparatuur, technieken en materialen

Nvt

500

250

42.

80, 2e lid, wet en 32b, 1e lid, Bgb

Niet goedgekeurde apparatuur gebruiken

nvt

1.000

500

43.

[Red: vervallen]

       

44.

[Red: vervallen]

       

45.

80a,1e lid, wet, en 27d Bgb

Niet of onvoldoende waarschuwen tegen herbetreding

Nvt

500

nvt

46.

80a, 2e lid, wet en 32a Bgb

Verpakkingen op incorrecte wijze reinigen

nvt

500

nvt

47.

81 wet, en 11, 1e lid, dan wel 31, 1e lid, dan wel 32, 1e lid, Bgb

Zonder vergunning of melding of in strijd met voorschriften gesteld bij de vergunning of melding een middel toepassen

 

500

250

48.

81 wet en 11, 1e lid , 31, 1e lid en 32, 1e lid Bgb

Een verplichte melding als bedoeld in artikel 11, 31 of 32, Bgb op onjuiste wijze of te laat doen

nvt

250

250

49.

87, 6e lid, wet

In strijd met een gegeven aanwijzing of bevel handelen of nalaten

2.000

1.000

500

50.

115 wet

Overtreding van een voorschrift van een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst

1.000

500

nvt

51.

118 wet

Overtreding van een vanwege communautaire wetgeving of besluiten gesteld (gewijzigd) voorschrift, voor zover niet reeds voorzien in de hierboven genoemde gevallen

1.000

500

250

¹ Het desbetreffende artikel in Verordening (EG) 1107/2009

Deel C, overtredingen met biociden

Rij nr.

Grondslag

(Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden of Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden)

Norm

Boete in € voor overtreding

Boete in € voor overtreding door distributeurs en toelatinghouders

Boete in € voor overtreding door gebruikers die biociden toepassen in het kader van de vervaardiging van een product, een biocide of van een product waarin een biocide wordt verwerkt of behandeld (industriële gebruikers)

Boete in € voor overtreding door gebruikers die biociden toepassen in het kader van het verrichten van een dienst voor derden (professionele gebruikers) en voor agrariërs

Boete in € voor overtreding door gebruikers die biociden toepassen in het kader van een bedrijf, niet gericht op het het toepassen van een biocide als onderdeel van een dienst voor derden (bedrijfsmatige niet-professionele gebruikers)

Boete in € voor overtreding door gebruikers die biociden toepassen als zijnde particulieren (niet-professionele gebruikers)

52

43, eerste lid van de wet

Een biocide op de markt brengen en gebruiken zonder dat daarvoor een toelating is verleend, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de verordening.

2.500

2.500

2.000

2.000

1.500

250

53

43, eerste lid van de wet

Het niet voldoen aan de voorwaarden van de toelating en aan de etiketterings- en verpakkingsvoorwaarden, als bedoeld in artikel 17, vijfde lid van de verordening.

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

54

43, eerste lid van de wet

Niet beperken tot het strikt noodzakelijk gebruik van biociden, als bedoeld in artikel 17, vijfde lid, van de verordening.

1.500

1.500

1.000

1.000

500

250

55

43, eerste lid van de wet

Niet binnen 30 dagen op de hoogte stellen van de bevoegde autoriteit van het in de handel brengen van een product die een nationale toelating voor een biocidefamilie heeft, als bedoeld in artikel 17, zesde lid, van de verordening.

2.500

2.500

2.000

2.000

1.500

250

56

43, eerste lid van de wet

Niet voldoen aan de voorwaarden voor het op de markt brengen van biociden volgens de vereenvoudigde toelatingsprocedure, als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de verordening.

2.500

2.500

2.000

2.000

1.500

250

57

43, eerste lid van de wet

Nalaten relevante informatie over mogelijk gevaarlijke gevolgen van het toegelaten biocide of de daarin aanwezige werkzame stoffen te delen met de bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de verordening.

2.500

2.500

2.000

2.000

1.500

250

58

43, eerste lid van de wet

Het niet voldoen aan de voorwaarden voor experimenten en proeven, als bedoeld in artikel 56, eerste en tweede lid, de verordening.

2.500

2.500

2.000

2.000

1.500

250

59

43, eerste lid van de wet

Het niet voldoen aan de voorwaarden voor het in de handel brengen van behandelde voorwaarden, als bedoeld in artikel 58, tweede tot en met het zesde lid, van de verordening.

2.500

2.500

2.000

2.000

1.500

250

60

43, eerste lid van de wet

Het niet voldoen aan de voorwaarden om dierproeven te vermijden, als bedoeld in artikel 62, eerste en tweede lid, van de verordening.

2.500

2.500

2.000

2.000

1.500

250

61

43, eerste lid van de wet

Het niet bijhouden van gegevens betreffende de biociden die in de handel gebracht worden, als bedoeld in artikel 68, eerste lid, van de verordening.

1.000

1.000

500

500

250

50

62

43, eerste lid van de wet

Het niet voldoen aan de voorwaarden voor indeling, verpakking en etikettering van biociden, als bedoeld in artikel 69, eerste en tweede lid, van de verordening.

2.500

2.500

2.000

2.000

1.500

250

63

43, eerste lid van de wet

Misleidend etiket op de toegelaten biocide plaatsen, als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de verordening.

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

64

43, eerste lid van de wet

Het niet voldoen aan de voorwaarden voor reclame voor biociden. Als bedoeld in artikel 72, eerste en derde lid, van de verordening

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

65

43, derde lid van de wet

Een niet in Nederland toegelaten of niet geregistreerde biocide voorhanden of in voorraad hebben.

1.500

1.500

1.000

1.000

500

250

66

43, vierde lid van de wet

In strijd met een tijdelijke beperking of tijdelijk verbod een biocide op de markt brengen, voorhanden hebben of gebruiken.

5.000

5.000

3.000

3.000

2.000

500

67

71, eerste en vierde lid van de wet

Een biocide ontvangen of voorhanden hebben zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid, hoewel dat bewijs wel is voorgeschreven.

1.500

1.500

1.000

1.000

500

250

68

71, eerste en vierde lid van de wet en 17a, eerste lid van het besluit

Een biocide gebruiken zonder geldig bewijs van vakbekwaamheid, hoewel dat bewijs wel is voorgeschreven.

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

69

72, eerste lid van de wet

Een niet in Nederland toegelaten biocide aanprijzen.

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

70

72, tweede lid van de wet

Een biocide aanprijzen of aanbevelen in strijd met de voor het gebruik geldende voorschriften.

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

71

72, derde lid van de wet

Misleidende informatie geven over de gevaren van een biocide voor mens, dier, plant of milieu.

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

72

74, eerste lid van de wet en 7.1, 7.3a en 7.3c van de regeling

Geen of een ondeugdelijke administratie voeren bij het binnen Nederland brengen, de productie, de opslag of het vervoer van niet in Nederland toegelaten biociden in de in artikel 74, eerste lid, Wgb bedoelde situatie.

1.000

1.000

500

500

250

50

73

74, derde lid van de wet en 7.3d, eerste lid van de regeling

Niet in Nederland toegelaten biociden niet apart opslaan.

1.000

1.000

500

500

250

50

74

74, derde lid van de wet en 7.3d, tweede lid van de regeling

Zonder papieren niet-toegelaten biociden vervoeren.

1.000

1.000

500

500

250

50

75

75 van de wet

Onjuiste of onvolledige administratie van biociden.

1.000

1.000

500

500

250

50

76

75 van de wet en 25 van het besluit

Biociden voor een ander toepassen of voorhanden hebben zonder een deugdelijke administratie als bedoeld in artikel 25 van het besluit.

1.000

1.000

500

500

250

50

77

78, tweede lid van de wet

Overtreding van een bij of krachtens AMvB gesteld voorschrift over de administratie van de wijze van gebruik van een biocide.

1.500

1.500

1.000

1.000

500

250

78

79 van de wet

Overtreding van een bij of krachtens AMvB gesteld voorschrift over de uitvoering van goede praktijken bij het toepassen van biociden.

1.500

1.500

1.000

1.000

500

250

79

80, eerste lid van de wet en 29, tweede lid van het besluit

Een biocide toepassen met behulp van een luchtvaartuig, terwijl dat in het geheel niet is toegestaan

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

80

80, eerste lid van de wet en 29, derde lid van het besluit en 8.7 van de regeling

In strijd met een of meer voorschriften een biocide toepassen met behulp van een luchtvaartuig.

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

81

80, eerste lid van de wet en 30 van het besluit

Een gasvormig of gasvormend biocide in een besloten ruimte toepassen in afwijking van het bepaalde in artikel 30 van het besluit.

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

82

80, eerste lid van de wet

Een andere overtreding van een bij of krachtens AMvB gesteld voorschrift over het gebruik van voertuigen, vaartuigen, luchtvaarttuigen, apparatuur, technieken of materialen.

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

83

81 van de wet, en 31, eerste lid, dan wel 32, eerste lid van het besluit

Zonder vergunning of melding of in strijd met voorschriften gesteld bij de vergunning of melding een biocide toepassen.

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

84

81 van de wet en 31, eerste lid, en 32, eerste lid van het besluit

Een verplichte melding op onjuiste wijze of te laat doen.

1.500

1.500

1.000

1.000

500

250

85

87, zesde lid, van de wet

In strijd met een gegeven aanwijzing of bevel handelen of nalaten.

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

86

115 van de wet

Overtreding van een voorschrift van een algemeen verbindend verklaarde overeenkomst.

2.000

2.000

1.500

1.500

1.000

250

87

118 van de wet

Overtreding van een vanwege communautaire wetgeving of besluiten gesteld voorschrift, voor zover niet reeds voorzien in de hierboven genoemde gevallen.

1.500

1.500

1.000

1.000

500

250

88

75, eerste lid, van de wet en 25c van het besluit

Biociden niet uitsluitend leveren aan de in de toelating aangegeven gebruikers of hun personeel

1.000

1.000

nvt

nvt

nvt

nvt

Bijlage XIV. Beleidsregel voor het criterium landbouwtechnisch doelmatige, geïntegreerde teelt

Het criterium van een landbouwtechnisch doelmatige geïntegreerde teelt is als volgt nader uitgewerkt:

Een gewasbeschermingprobleem wordt als knelpunt gezien als het totale pakket van maatregelen ertoe leidt dat:

  • a. de teler op voorhand vanwege het knelpunt de afweging maakt dat het niet meer aantrekkelijk is om met een teelt te starten;

    Voorbeeld: Een teler durft een contract niet aan te gaan omdat door het ontbreken van een herbicide hij verwacht niet de goede kwaliteit (vrij van bepaalde onkruidzaden) te kunnen oogsten;

  • b. er een reële kans is dat een teler tijdens de teelt besluit dat het niet loont om de teelt te oogsten.

    Voorbeeld; De onkruiddruk in een gewas is zo hoog geworden dat een teler besluit om het gewas maar om te ploegen. De extra kosten van arbeidsinzet worden niet goedgemaakt door de geldopbrengst van het geoogste product;

    Voorbeeld: Het loont niet meer het product te oogsten omdat het inmiddels is verrot of omdat uitsorteren van het aangetaste product niet lonend is.

  • c. het product door kwaliteitsverlies in een heel ander marktsegment met een heel andere prijs valt;

    Voorbeeld: Pootaardappelen worden als consumptieaardappelen afgezet (bijvoorbeeld door virusaantasting)

    Voorbeeld 1: Appels zijn door schurft aangetast waardoor de kwaliteit zodanig is dat de appels alleen nog verwerkt kunnen worden tot appelmoes

    Voorbeeld 2: De conservenerwten worden als droge erwten geoogst door de aanwezigheid van onkruidzaden (zwarte nachtschade)

    Voorbeeld 3: De productkwaliteit is zodanig aangetast dat het product niet meer in de beoogde kwaliteitsklasse kan worden afgezet (verschuiving van grotendeels klasse I naar grotendeels klasse II). Een verschuiving van bijvoorbeeld 80% in klasse I naar 70% in klasse I wordt niet als knelpunt beschouwd, het gaat dus om een verschuiving van waar het grootste deel van de oogst in valt.

  • d. het de vraag is of van een teler redelijkerwijs gevergd kan worden om bepaalde preventieve of niet-chemische maatregelen te nemen als daarmee investeringen zijn gemoeid. Dit wordt als volgt beoordeeld:

    Als de meerderheid van de bedrijven een bepaald werktuig of installatie heeft, wordt ervan uit gegaan dat dit de normale situatie is.

    Voorbeeld: als de meerderheid van de bietentelers een schoffelbalk heeft ter bestrijding van onkruiden gaan we er van uit dat dit de normale situatie is. In het geval een teelt op verschillende bedrijfstypen plaatsvindt, wordt dit per bedrijfstype bekeken. Extra kosten voor duurder zaaizaad, monstername, een abonnement op een waarschuwingssysteem, etc. vormen geen reden om een probleem als knelpunt te benoemen.

In bovenstaande omschrijving word met ‘de teler’ niet bedoeld de individuele teler, maar de telers als groep. Bij ‘de teler’ gaat het om een modern, geïntegreerd bedrijf, en niet om een onderneming die er ‘geen zin in heeft’ om bepaalde maatregelen te treffen.

Mocht deze uitwerking van het criterium landbouwkundige doelmatigheid in bepaalde gevallen niet afdoende zijn om te bepalen of een probleem een knelpunt is, dan bespreekt de Minister van Economische Zaken aan de hand van deze gevallen met de partijen in het Convenant Duurzame gewasbescherming hoe hiermee om te gaan.