Waterschapsbesluit

Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2015 en zichtdatum 26-12-2024.
Geldend van 01-01-2015 t/m 06-02-2015

Besluit van 29 november 2007, houdende regels met betrekking tot de waterschappen (Waterschapsbesluit)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 15 augustus 2007, nr. HDJZ/I&O/2007-904, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 18, vierde lid, 19, tweede en derde lid, 20, tweede en vierde lid, 21, eerste en vijfde lid, 24, tweede en derde lid, 25, 29, eerste lid, 32a, 44, eerste lid, 49, eerste en tweede lid, 98a, eerste en tweede lid, 109, zesde lid, 120, vierde lid, 122g, 122k, tweede lid, en 126a van de Waterschapswet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 oktober 2007, nr. W09.07.0306/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 26 november 2007, nr. HDJZ/WAT/2007-1514, Hoofddirectie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

wet: Waterschapswet.

Hoofdstuk 2. De verkiezing van leden van het algemeen bestuur

[Vervallen per 01-01-2015]

§ 3. De registratie van de aanduiding van een belangengroepering

[Vervallen per 01-01-2015]

§ 4. De inlevering van de kandidatenlijsten

[Vervallen per 01-01-2015]

§ 5. Het onderzoek van de kandidatenlijsten

[Vervallen per 01-01-2015]

§ 13. De stemopneming

[Vervallen per 01-01-2015]

§ 14. De vaststelling van de verkiezingsuitslag

[Vervallen per 01-01-2015]

§ 17. Het lidmaatschap

[Vervallen per 01-01-2015]

Hoofdstuk 3. De rechtspositie van de leden van het waterschapsbestuur

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 3.1

  • 1 In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    bezoldiging: bedrag per maand waarop een voorzitter of een lid van het dagelijks bestuur aanspraak kan maken;

    FPU-uitkering: de uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 3 van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en artikel 1.5 van het Pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP, waarbij onder de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel wordt verstaan de overeenkomst die is aangegaan op grond van artikel 2 van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel en onder het Pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds ABP wordt verstaan het reglement van die stichting dat is vastgesteld met inachtneming van de overeenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet privatisering ABP;

    lid van het algemeen bestuur: lid van het algemeen bestuur van een waterschap, dat niet tevens lid van het dagelijks bestuur van dat waterschap is;

    lid van het dagelijks bestuur: lid van het dagelijks bestuur van een waterschap, dat niet tevens voorzitter is van dat waterschap;

    plaatsvervangend voorzitter: het lid van het dagelijks bestuur dat tot plaatsvervanger van de voorzitter is aangewezen;

    salarisschaal: een als zodanig in bijlage B van Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 vermelde reeks van genummerde salarissen;

    tijdsbestedingsnorm: het deel van de werkweek dat de voorzitter en het lid van het dagelijks bestuur in staat dienen te worden gesteld aan hun ambt te besteden, uitgedrukt in een percentage van een voltijdsfunctie;

    tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur: tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap, bedoeld in de artikelen C 4, tweede lid, artikel X 7a, eerste tot en met vijfde lid, van de Kieswet, juncto artikel 33, vierde lid, van de wet en de artikelen 20, eerste, tweede en zesde lid;

    tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur: tijdstip van beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur en het tijdstip van beëindiging, bedoeld in artikel 41, vierde en vijfde lid, van de wet;

    vergoeding: maandelijkse vergoeding voor de werkzaamheden verbonden aan het lidmaatschap van het algemeen bestuur.

  • 2 In dit hoofdstuk wordt onder het provinciaal bestuur onderscheidenlijk (het college van) gedeputeerde staten verstaan het provinciaal bestuur onderscheidenlijk (het college of de colleges van) gedeputeerde staten van de provincie of de provincies waarin het waterschap is gelegen.

§ 2. Vergoedingen en tegemoetkoming leden algemeen bestuur

Artikel 3.2

  • 1 Aan een lid van het algemeen bestuur wordt een vergoeding toegekend van € 448,41.

  • 2 Het bedrag van de vergoeding wordt per 1 januari van elk jaar bij ministeriële regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gewijzigd aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar vastgestelde indexcijfer CAO lonen overheid, inclusief bijzondere beloningen.

Artikel 3.3

  • 1 Naast de vergoeding, bedoeld in artikel 3.2, ontvangen fractievoorzitters voor de duur van hun voorzitterschap per jaar een toelage gelijk aan 1,2% van de vergoeding op jaarbasis en een toelage gelijk aan 0,4% van de vergoeding op jaarbasis voor elk lid dat de fractie buiten de fractievoorzitter telt. De toelagen tezamen bedragen ten hoogste 6,4% van de vergoeding op jaarbasis.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid stelt de voorzitter vast:

    • a. hoeveel leden een fractie telt;

    • b. de duur van het fractievoorzitterschap.

Artikel 3.4

Het algemeen bestuur kan bij verordening bepalen dat ten hoogste 50% van de vergoeding wordt uitgekeerd, berekend naar rato van het aantal gehouden vergaderingen. In dat geval geschiedt de uitkering aan het lid van het algemeen bestuur op basis van het aantal bijgewoonde vergaderingen.

Artikel 3.5

  • 1 De vergoeding gaat in op de dag van de beëdiging.

  • 2 De vergoeding eindigt op het tijdstip van de beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur.

Artikel 3.6

Op de leden van het algemeen bestuur zijn van overeenkomstige toepassing de regelingen ten behoeve van ambtenaren van het waterschap ten aanzien van reis- en verblijfkosten en vergoeding van telefoonkosten.

Artikel 3.7

Het algemeen bestuur kan nadere regels stellen over het ter beschikking stellen van computerapparatuur, over een tegemoetkoming voor de belastingheffing als gevolg hiervan, en over een vergoeding voor de aanleg- en abonnementskosten voor de internetverbinding voor deze apparatuur.

Artikel 3.8

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Een lid van het algemeen bestuur ontvangt ten laste van het waterschap een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering van € 97,54 per jaar.

  • 2 Het in het eerste lid genoemde bedrag wordt bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de wijzigingen die de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk ondergaat.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 47214, datum inwerkingtreding 01-01-2016, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2015.

1 Een lid van het algemeen bestuur ontvangt ten laste van het waterschap een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering van € 98,32 per jaar.

Artikel 3.8aa

Ten aanzien van individuele gevallen kan het dagelijks bestuur artikel 3.8, eerste lid, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing van de in het Correctiebesluit in verband met het schrappen van de tegemoetkoming ziektekostenverzekering commissieleden (Stb. 2014, 431) aan dit artikellid verleende terugwerkende kracht, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 3.8a

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. een ziekte: een ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de uitoefening van de aan de functie verbonden werkzaamheden;

    • b. een dienstongeval: een ongeval dat plaatsvindt tijdens de uitoefening van de aan de functie verbonden werkzaamheden.

  • 2 Een lid van het algemeen bestuur ontvangt een vergoeding voor de noodzakelijk gemaakte kosten in verband met een geneeskundige behandeling of verzorging of overige kosten, indien deze in overwegende mate hun oorzaak vinden in een ziekte of een dienstongeval:

    • a. voor zover deze kosten ten laste van een lid van het algemeen bestuur blijven en

    • b. voor zover de ziekte of het dienstongeval niet aan eigen schuld of onvoorzichtigheid te wijten is.

  • 3 In bijzondere gevallen kan het dagelijks bestuur bepalen dat overige schade aangemerkt wordt als voortvloeiend uit de ziekte of het dienstongeval, naar redelijkheid en billijkheid en gehoord de vergadering van de fractievoorzitters van alle partijen in het algemeen bestuur.

  • 4 Onder overige schade valt niet het gederfde inkomen.

  • 5 Als de schade van de ziekte of het dienstongeval is ontstaan tijdens zijn functie en voortduurt na zijn aftreden is dit artikel van overeenkomstige toepassing op het gewezen lid van het algemeen bestuur.

Artikel 3.9

  • 1 Een lid van het algemeen bestuur ontvangt een onkostenvergoeding voor de aan de uitoefening van de functie verbonden kosten van € 166,49 per maand.

  • 2 De kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van de functie van lid van het algemeen bestuur komen ten laste van het waterschap.

  • 3 Het algemeen bestuur kan over de in het tweede lid bedoelde scholing nadere regels stellen.

  • 4 Indien een lid van het algemeen bestuur in verband met de uitoefening van de functie lid is van een beroepsvereniging vergoedt het waterschap de contributie van die beroepsvereniging.

  • 5 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 3.9a

Artikel 3.10

  • 1 De artikelen van deze paragraaf zijn van overeenkomstige toepassing op het lid van het algemeen bestuur aan wie ingevolge artikel 21 van de wet of X 10 van de Kieswet tijdelijk ontslag is verleend wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, met dien verstande dat, indien toepassing is gegeven aan artikel 3.4, dit lid een uitkering ontvangt voor alle vergaderingen die gedurende het tijdelijk ontslag plaatsvinden of hebben plaatsgevonden.

Artikel 3.10a

  • 1 In het geval een lid van het algemeen bestuur een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt en de na toepassing van artikel 20 van die wet ontstane korting op deze uitkering ten gevolge van het uitoefenen van de functie meer bedraagt dan de vergoeding, bedoeld in artikel 3.2, wordt deze vergoeding ten laste van het waterschap verhoogd tot het bedrag van bedoelde korting.

  • 3 In het geval een lid van het algemeen bestuur een uitkering in verband met gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid ontvangt, kan de vergoeding, bedoeld in artikel 3.2, op verzoek van het desbetreffende lid worden verlaagd.

Artikel 3.10c

Indien het dagelijks bestuur ten behoeve van een veilige woon- en werkplek van een lid van het algemeen bestuur kosten maakt, die in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen zijn aangemerkt als werkgeverskosten, komen deze ten laste van het waterschap.

§ 3. Bezoldiging en tegemoetkoming in kosten leden dagelijks bestuur waterschap

Artikel 3.11

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De bezoldiging van een lid van het dagelijks bestuur bedraagt € 1.423,04 per maand bij een tijdsbestedingsnorm van 20%.

  • 2 Het totaal van de bezoldiging van de leden van het dagelijks bestuur, met uitzondering van de voorzitter, is gesteld op ten hoogste 300% van een voltijds bezoldigingsbedrag.

  • 3 Als de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat, wordt het in het eerste lid genoemde bedrag overeenkomstig gewijzigd.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 47214, datum inwerkingtreding 01-01-2016, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2015.

1 De bezoldiging van een lid van het dagelijks bestuur bedraagt € 1.434,42 per maand bij een tijdsbestedingsnorm van 20%.

Artikel 3.11a

  • 1 Een lid van het dagelijks bestuur ontvangt een onkostenvergoeding ten bedrage van € 348,11 per maand, naar evenredigheid van de vastgestelde tijdsbestedingsnorm.

  • 2 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 3.12

De aanspraak op de bezoldiging door het lid van het dagelijks bestuur begint op de dag van de benoeming en eindigt op het tijdstip van de beëindiging van het lidmaatschap van het dagelijks bestuur.

Artikel 3.12a

  • 1 Zo spoedig mogelijk na afloop van het kalenderjaar, verstrekt een lid van het dagelijks bestuur aan Onze Minister dan wel aan een door hem aangewezen instantie:

    • a. een opgave van de neveninkomsten welke hij over dat kalenderjaar of over een gedeelte daarvan heeft genoten, dan wel

    • b. een verklaring dat hij geen neveninkomsten heeft genoten of niet meer dan 14% van de bezoldiging op jaarbasis aan neveninkomsten heeft genoten over dat jaar of, indien hij het ambt van lid van het dagelijks bestuur vervulde gedurende een gedeelte van het kalenderjaar, een evenredig deel daarvan, dan wel

    • c. een verklaring dat een opgave van neveninkomsten achterwege zal blijven.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, vermindert het dagelijks bestuur op verzoek van het lid zijn bezoldiging reeds gedurende het kalenderjaar met een bedrag waarmee hij verwacht dat zijn bezoldiging zal worden verrekend vanwege zijn neveninkomsten.

  • 3 Onze Minister, dan wel een door hem aangewezen instantie, deelt het dagelijks bestuur het bedrag van de bezoldiging dat teruggevorderd dient te worden mede en verstrekt een afschrift daarvan aan het lid van het dagelijks bestuur.

  • 4 Het dagelijks bestuur vordert, indien Onze Minister dan wel een door hem aangewezen instantie constateert dat er sprake is van te verrekenen neveninkomsten, het teveel aan ontvangen bezoldiging terug van het lid van het dagelijks bestuur.

  • 5 Indien het lid van het dagelijks bestuur geen informatie kan verstrekken, meldt hij dit binnen zes maanden onder opgaaf van redenen aan Onze Minister, dan wel aan een door hem aangewezen instantie. Het lid van het dagelijks bestuur meldt tevens een redelijke termijn waarop hij deze informatie alsnog zal verstrekken.

  • 6 In het geval genoemd in het eerste lid, onderdeel c, alsmede indien het lid van het dagelijks bestuur binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar geen opgave of verklaring, als bedoeld in het eerste lid, heeft ingezonden, of niet heeft voldaan aan het vijfde lid, stelt het dagelijks bestuur de bezoldiging over het afgelopen jaar vast op 65% van de bezoldiging op jaarbasis, tenzij het uit anderen hoofde kan vaststellen tot welk bedrag er verrekend zou moeten worden.

  • 7 Op verzoek van het lid van het dagelijks bestuur kan het dagelijks bestuur besluiten de verrekening of terugbetaling in termijnen te laten plaatsvinden.

Artikel 3.13

  • 1 Het lid van het dagelijks bestuur heeft aanspraak op een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering overeenkomstig de regels die te dien aanzien voor het personeel in de sector Rijk zijn vastgesteld.

  • 2 Indien aan het personeel in de sector Rijk een eenmalige uitkering wordt toegekend, ontvangt het lid van het dagelijks bestuur een uitkering op gelijke voet.

Artikel 3.14

Op het lid van het dagelijks bestuur zijn van overeenkomstige toepassing de regelingen ten behoeve van de ambtenaren van het waterschap ten aanzien van verhuiskosten, reis- en verblijfkosten en telefoonkosten.

Artikel 3.15

  • 1 Op aanvraag wordt ten laste van het waterschap aan het lid van het dagelijks bestuur voor de uitoefening van het ambt, een computer, bijbehorende apparatuur, software en communicatieapparatuur in bruikleen ter beschikking gesteld.

  • 2 Indien geen computer, bijbehorende apparatuur, software en communicatieapparatuur ter beschikking is gesteld wordt door het algemeen bestuur aan het lid van het dagelijks bestuur op aanvraag, voor de uitoefening van het ambt, een tegemoetkoming verleend voor aanschaf van een computer, bijbehorende apparatuur, software en communicatieapparatuur.

  • 3 Op aanvraag wordt door het algemeen bestuur een vergoeding aan het lid van het dagelijks bestuur verleend voor de aanleg- en de abonnementskosten voor de internetverbinding voor de in het eerste of het tweede lid genoemde computerapparatuur.

  • 4 Het algemeen bestuur kan bij verordening nadere regels stellen over het ter beschikking stellen van computer- en communicatieapparatuur en de tegemoetkoming, bedoeld in het eerste en tweede lid en de vergoeding, bedoeld in het derde lid.

Artikel 3.16

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. een ziekte: een ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden;

    • b. een dienstongeval: een ongeval dat plaatsvindt tijdens de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden.

  • 2 Een lid van het dagelijks bestuur ontvangt een vergoeding voor de noodzakelijk gemaakte kosten in verband met een geneeskundige behandeling of verzorging of overige kosten, indien deze in overwegende mate hun oorzaak vinden in een ziekte of een dienstongeval:

    • a. voor zover deze kosten ten laste van het lid van het dagelijks bestuur blijven en

    • b. voor zover de ziekte of het dienstongeval niet aan eigen schuld of onvoorzichtigheid te wijten is.

  • 3 In bijzondere gevallen kan het dagelijks bestuur bepalen dat overige schade aangemerkt wordt als voortvloeiend uit de ziekte of het dienstongeval, naar redelijkheid en billijkheid en gehoord de vergadering van de fractievoorzitters van alle partijen in het algemeen bestuur.

  • 4 Onder overige schade valt niet het gederfde inkomen.

  • 5 Als de schade van de ziekte of het dienstongeval is ontstaan tijdens zijn ambtsperiode en voortduurt na zijn aftreden is dit artikel van overeenkomstige toepassing op het gewezen lid van het dagelijks bestuur.

Artikel 3.17

De artikelen 3.9, tweede tot en met vierde lid, 3.9a, 3.10b, 3.10c en 3.40 zijn van overeenkomstige toepassing op een lid van het dagelijks bestuur, met dien verstande dat voor een lid van het algemeen bestuur respectievelijk de voorzitter wordt gelezen: het lid van het dagelijks bestuur.

§ 4. Rechtspositie voorzitters waterschappen

Artikel 3.18

De voorzitter kan op verzoek van het waterschapsbestuur of van het college van gedeputeerde staten bij koninklijk besluit worden geschorst in het belang van een goede uitoefening van het ambt. Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:

  • a. het tijdstip waarop de schorsing ingaat;

  • b. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.

Artikel 3.19

  • 1 De voorzitter wordt op zijn aanvraag ontslagen of wordt op zijn verzoek na afloop van de benoemingstermijn niet herbenoemd.

  • 2 Aan de voorzitter die ontslag vraagt met het oog op een FPU-uitkering, wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig uittreden overheidspersoneel en het bestuur van de Stichting pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na het ontslag recht bestaat op de FPU-uitkering. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de FPU-uitkering ontstaat. Met een aanvraag tot ontslag wordt gelijkgesteld een verzoek om niet te worden herbenoemd.

  • 3 Het ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

Artikel 3.20

Aan de voorzitter wordt bij koninklijk besluit met ingang van de eerste dag van de maand, volgende op die waarin hij de leeftijd van zeventig jaar heeft bereikt, eervol ontslag verleend.

Artikel 3.21

  • 1 Anders dan op eigen aanvraag kan aan de voorzitter ontslag worden verleend op grond van:

    • a. ongeschiktheid tot het uitoefenen van zijn ambt wegens ziekte;

    • b. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan uit hoofde van ziekte;

    • c. opheffing van het waterschap;

    • d. een aanbeveling van het algemeen bestuur tot ontslag wegens een verstoorde verhouding tussen de voorzitter en het algemeen bestuur;

    • e. andere gronden.

  • 2 Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan slechts plaatsvinden indien:

    • a. er sprake is van ongeschiktheid tot het uitoefenen van zijn ambt wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van zes maanden,

    • b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van zes maanden te verwachten is, en

    • c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de voorzitter binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de voorzitter geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.

  • 3 Het ontslag op grond van het eerste lid, onderdelen a, b en c, van dit artikel wordt eervol verleend. Het ontslag op grond van het eerste lid, onderdelen d en e, van dit artikel wordt eervol verleend, tenzij naar het oordeel van Onze Minister zwaarwichtige redenen zich daartegen verzetten.

  • 4 Bij de beoordeling of er sprake is van een situatie, als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, wordt een medisch onderzoek ingesteld door een of meer door Onze Minister aangewezen geneeskundigen, en indien de voorzitter dit wenst een door de voorzitter aangewezen geneeskundige. De voorzitter is verplicht medewerking te verlenen aan het onderzoek en wordt schriftelijk in kennis gesteld van het starten van het onderzoek en de in de vorige zin bedoelde mogelijkheid. Indien de voorzitter geen medewerking verleent, zijn de in het tweede lid, onder b en c, genoemde voorwaarden niet van toepassing.

Artikel 3.24

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De bezoldiging van de voorzitter bedraagt € 8.541,18 per maand, naar een evenredigheid van de vastgestelde tijdsbestedingsnorm.

  • 2 Op verzoek van het algemeen bestuur kan Onze Minister, gedeputeerde staten gehoord, een tijdsbestedingsnorm vaststellen.

  • 3 Als de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat, wordt het in het eerste lid genoemde bedrag overeenkomstig gewijzigd.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2015, 47214, datum inwerkingtreding 01-01-2016, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2015.

1 De bezoldiging van de voorzitter bedraagt € 8.782,93 per maand, naar een evenredigheid van de vastgestelde tijdsbestedingsnorm.

Artikel 3.25

De aanspraak op de bezoldiging begint op de dag dat de benoeming ingaat en eindigt met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat of met ingang van de dag, volgende op die van het overlijden.

Artikel 3.26

  • 1 De voorzitter ontvangt een ambtstoelage van € 378,38 per maand, naar evenredigheid van de vastgestelde tijdsbestedingnorm.

  • 2 Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt per 1 januari van elk jaar gewijzigd aan de hand van de consumentenprijsindex geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 3.27

  • 1 Een voorzitter die wegens geoorloofde afwezigheid verhinderd is zijn ambt te vervullen, behoudt gedurende deze verhindering zijn bezoldiging.

  • 2 Wanneer een voorzitter buitengewoon verlof verzoekt en de duur daarvan een aaneengesloten periode van zes weken te boven gaat, kan het algemeen bestuur bij het verlenen van het verlof bepalen, dat gedurende die langere periode de bezoldiging en de ambtstoelage geheel of gedeeltelijk wordt ingehouden.

Artikel 3.28

Een voorzitter die geschorst is, behoudt gedurende de schorsing zijn bezoldiging.

Artikel 3.29

Bij de toepassing van artikel 39c van de Wet op de loonbelasting 1964:

Artikel 3.31

Indien een voorzitter langer dan acht dagen wegens ziekte zijn ambt niet kan uitoefenen geeft hij daarvan kennis aan het dagelijks bestuur van het waterschap.

Artikel 3.33

De voorzitter geniet bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig de voor het waterschapspersoneel geldende voorschriften.

Artikel 3.34

Degene die op grond van artikel 51a van de wet, gedurende meer dan dertig dagen onafgebroken met de waarneming van het ambt van voorzitter is belast geweest, geniet voor die tijd, ten laste van het waterschap, een vergoeding ten bedrage van de voor dat ambt vastgestelde bezoldiging. Indien de waarneming geschiedt door een lid van het dagelijks bestuur wordt de vergoeding verminderd met hetgeen als lid van het dagelijks bestuur aan bezoldiging wordt ontvangen.

Artikel 3.35

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. een ziekte: een ziekte die in overwegende mate haar oorzaak vindt in de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden;

    • b. een dienstongeval: een ongeval dat plaatsvindt tijdens de uitoefening van de aan het ambt verbonden werkzaamheden.

  • 2 De voorzitter ontvangt een vergoeding voor de noodzakelijk gemaakte kosten in verband met een geneeskundige behandeling of verzorging of overige kosten, indien deze in overwegende mate hun oorzaak vinden in een ziekte of een dienstongeval:

    • a. voor zover deze kosten ten laste van de voorzitter blijven en

    • b. voor zover de ziekte of het dienstongeval niet aan eigen schuld of onvoorzichtigheid te wijten is.

  • 3 In bijzondere gevallen kan het dagelijks bestuur bepalen dat overige schade aangemerkt wordt als voortvloeiend uit de ziekte of het dienstongeval, naar redelijkheid en billijkheid en gehoord de vergadering van de fractievoorzitters van alle partijen in het algemeen bestuur.

  • 4 Onder overige schade valt niet het gederfde inkomen.

  • 5 Als de schade van de ziekte of het dienstongeval is ontstaan tijdens zijn ambtsperiode en voortduurt na zijn aftreden is dit artikel van overeenkomstige toepassing op de gewezen voorzitter.

Artikel 3.37

  • 1 Indien een voorzitter die in het buitenland verblijft, overweegt om wegens dringende redenen van dienstbelang terug te keren naar zijn waterschap, legt hij dit voor aan commissaris van de Koning.

  • 2 Indien de commissaris het in het eerste lid genoemde voornemen redelijk acht, wordt aan de voorzitter ten laste van het waterschap een schadeloosstelling toegekend.

  • 3 De schadeloosstelling betreft uitsluitend de direct uit de terugkeer voortvloeiende kosten van de voorzitter en in voorkomend geval die van zijn meereizende gezinsleden. Het dagelijks bestuur stelt de hoogte van de schadeloosstelling vast.

Artikel 3.40

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de voorzitter wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie de overleden voorzitter niet duurzaam gescheiden leefde ten laste van het waterschap een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering, over drie maanden, berekend naar het tijdstip van overlijden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie de overleden voorzitter niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenen die geheel of gedeeltelijk afhankelijk waren van de bezoldiging van de voorzitter.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie de overleden voorzitter ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet.

Artikel 3.41

De artikelen 3.9, tweede tot en met vierde lid, 3.9a, 3.10b, 3.10c, 3.12a tot en met 3.15 zijn van overeenkomstige toepassing op de voorzitter, met dien verstande dat voor een lid van het algemeen respectievelijk een lid van het dagelijks bestuur, wordt gelezen: de voorzitter.

Hoofdstuk 4. De beleidsvoorbereiding en de verantwoording

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 4.1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

begroting na wijziging: de begroting zoals deze luidt na verwerking van alle door het algemeen bestuur lopende het begrotingsjaar vastgestelde begrotingswijzigingen;

CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek;

deelneming: een participatie in een besloten of naamloze vennootschap, waarin het waterschap aandelen heeft;

EMU: de Economische en Monetaire Unie;

EMU-saldo: het vorderingensaldo op transactiebasis van de gehele sector overheid, met inbegrip van de centrale overheid, sociale fondsen en lokale overheden;

financieel belang: een aan de verbonden partij ter beschikking gesteld bedrag dat niet verhaalbaar is indien de verbonden partij failliet gaat onderscheidenlijk het bedrag waarvoor aansprakelijkheid bestaat indien de verbonden partij haar verplichtingen niet nakomt;

kosten- en opbrengstsoorten: indeling waarmee de lasten en baten naar hun aard worden gerangschikt;

kostendragers: indeling waarmee de netto-kosten worden gerangschikt naar de taken die in het reglement aan het waterschap worden opgedragen of door het algemeen bestuur worden onderscheiden en waarvoor een aparte belasting wordt geheven;

netto-kosten: kosten die aan een bepaald programma, een bepaald product of een bepaalde kostendrager worden toegerekend en waarvan zijn afgetrokken de baten (met uitzondering van de belastingopbrengsten en andere algemene opbrengsten) die aan hetzelfde programma of product danwel dezelfde kostendrager worden toegerekend;

openbare lichamen: openbare lichamen als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Wet financiering decentrale overheden;

programma: een samenhangend geheel van activiteiten;

verbonden partij: een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie waarin het waterschap een bestuurlijk en een financieel belang heeft. Onder bestuurlijk belang wordt verstaan zeggenschap, hetzij uit hoofde van vertegenwoordiging in het bestuur hetzij uit hoofde van stemrecht.

Artikel 4.2

  • 1 Voor de meerjarenraming, de begroting, de jaarverslaggeving en de uitvoeringsinformatie wordt het stelsel van baten en lasten gehanteerd.

  • 2 De baten en de lasten van het begrotingsjaar worden in de meerjarenraming, de begroting, de jaarverslaggeving en de uitvoeringsinformatie opgenomen, onverschillig of zij tot inkomsten of uitgaven in dat jaar leiden, onderscheidenlijk hebben geleid.

  • 3 Onder de baten en lasten worden ook begrepen de over het eigen vermogen en de voorzieningen berekende bespaarde rente.

  • 4 De kostentoerekening die door het waterschap wordt toegepast vindt plaats op basis van objectieve, bedrijfseconomische criteria.

  • 5 Het is niet geoorloofd in de begroting en in de jaarrekening lasten en baten, activa en passiva alsmede balansmutaties tegen elkaar te laten wegvallen, indien zij krachtens dit besluit in afzonderlijke posten moeten worden opgenomen.

Artikel 4.3

  • 1 De meerjarenraming, de begroting, de jaarverslaggeving en de uitvoeringsinformatie geven volgens normen die voor waterschappen als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd over de financiële positie en over de ontwikkeling van de netto-kosten. In het bijzonder het algemeen bestuur moet in staat worden gesteld zich een zodanig oordeel te vormen.

  • 2 De meerjarenraming, de begroting, de uitvoeringsinformatie daarbij en de toelichtingen geven duidelijk en stelselmatig de omvang van de geraamde netto-kosten. De begroting geeft tevens duidelijk en stelselmatig inzicht in de financiële positie.

  • 3 De jaarverslaggeving, de uitvoeringsinformatie en de toelichtingen geven getrouw, duidelijk en stelselmatig de netto-kosten, de balansmutaties en de omvang van de balansposten van het begrotingsjaar weer. De jaarrekening geeft tevens een getrouw, duidelijk en stelselmatig inzicht in de financiële positie aan het einde van het begrotingsjaar.

Artikel 4.4

  • 1 De indeling van de begroting en de jaarverslaggeving is identiek.

  • 2 Indien de indeling van de meerjarenraming, de begroting, de jaarverslaggeving en de uitvoeringsinformatie afwijkt van die van het voorafgaande begrotingsjaar worden in de toelichting de verschillen aangegeven en worden de redenen die tot de afwijking hebben geleid uiteengezet.

  • 3 Onderdelen van de meerjarenraming, de begroting, de jaarverslaggeving en de uitvoeringsinformatie die krachtens dit besluit worden onderscheiden, maar die voor een waterschap niet van toepassing zijn, kunnen worden weggelaten.

  • 4 Indien dit noodzakelijk is voor het in artikel 4.3 bedoelde inzicht, kan een waterschap afwijken van de krachtens de paragrafen 3 tot en met 6 van dit hoofdstuk gestelde eisen aan de inrichting. Deze afwijking wordt in de toelichting op het betreffende onderdeel van de meerjarenraming, de begroting, de jaarverslaggeving en de uitvoeringsinformatie vermeld.

Artikel 4.5

  • 1 Verbonden partijen worden niet geconsolideerd in de begroting en jaarverslaggeving.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op rechtspersonen die zijn opgericht ten behoeve van de in artikel 4.42, eerste lid, eerste volzin, bedoelde activa en waarin het waterschap het volledige financieel belang alsmede de feitelijke zeggenschap heeft.

§ 2. De meerjarenraming en de toelichting

Artikel 4.6

  • 1 De meerjarenraming bevat het naar programma’s onderscheiden beleid dat door het waterschap zal worden gevoerd en de financiële gevolgen daarvan, waaronder de netto-kosten van het bestaande en het nieuwe beleid, voor het komende begrotingsjaar alsmede voor tenminste de drie jaren volgend op het komende begrotingsjaar.

  • 2 De meerjarenraming bevat per programma ten minste de volgende informatie:

    • a. de doelstellingen, in het bijzonder de beoogde effecten;

    • b. de wijze waarop er naar gestreefd zal worden die effecten te bereiken;

    • c. de geraamde netto-kosten.

Artikel 4.7

In de toelichting op de meerjarenraming wordt ten minste afzonderlijke aandacht besteed aan:

  • a. de externe en interne ontwikkelingen die relevant zijn voor het beleid van het waterschap;

  • b. gehanteerde kwantitatieve uitgangspunten en normen voor lastenstijgingen, batenstijgingen dan wel lastendalingen of batendalingen die aan de geraamde bedragen ten grondslag liggen;

  • c. de lopende en voorgenomen investeringen;

  • d. de financiering;

  • e. het weerstandsvermogen, waarbij wordt ingegaan op aard, stand en verloop van de algemene reserves en de voorzieningen;

  • f. de ontwikkeling van de waterschapsbelastingen in de komende jaren, mede in relatie tot de stand en het verloop van de bestemmingsreserves voor tariefsegalisatie, als bedoeld in artikel 4.52, eerste lid, onderdeel b.

Artikel 4.8

Het weerstandsvermogen bestaat uit de relatie tussen:

  • a. de weerstandscapaciteit, zijnde de middelen en mogelijkheden waarover het waterschap beschikt of kan beschikken om niet begrote kosten te dekken;

  • b. alle risico’s waarvoor geen maatregelen zijn getroffen en die van materiële betekenis kunnen zijn in relatie tot de financiële positie.

§ 3. De begroting en de toelichting

Artikel 4.9

De begroting bestaat ten minste uit:

  • a. het programmaplan;

  • b. de paragrafen;

  • c. de begroting naar programma’s;

  • d. de begroting naar kostendragers met toelichting;

  • e. de begroting naar kosten- en opbrengstsoorten.

Artikel 4.10

  • 1 Het programmaplan bevat het naar programma’s onderscheiden te realiseren beleid van het waterschap voor het begrotingsjaar.

  • 2 Het programmaplan bevat per programma ten minste de volgende informatie:

    • a. de doelstellingen, in het bijzonder de beoogde effecten;

    • b. de wijze waarop er naar gestreefd zal worden die effecten te bereiken;

    • c. geraamde netto-kosten.

  • 3 Het programmaplan omvat alle baten en lasten van het waterschap.

Artikel 4.11

  • 1 In de begroting worden in afzonderlijke paragrafen vastgelegd de uitgangspunten, de hoofdlijnen van het beleid met betrekking tot relevante beheersmatige aspecten, alsmede de financiële gevolgen van dat beleid.

  • 2 De begroting bevat ten minste de volgende paragrafen, tenzij het desbetreffende aspect bij het waterschap niet aan de orde is:

    • a. ontwikkelingen sinds het vorig begrotingsjaar;

    • b. uitgangspunten en normen;

    • c. incidentele baten en lasten;

    • d. kostentoerekening;

    • e. onttrekkingen aan overige bestemmingsreserves en voorzieningen;

    • f. waterschapsbelastingen;

    • g. weerstandsvermogen;

    • h. financiering;

    • i. verbonden partijen;

    • j. bedrijfsvoering;

    • k. EMU-saldo.

Artikel 4.12

In de paragraaf betreffende de ontwikkelingen sinds het vorig begrotingsjaar wordt ten minste ingegaan op:

  • a. externe en interne ontwikkelingen die zich sinds het vaststellen van de vorige begroting en de behandeling van de meerjarenraming hebben voorgedaan;

  • b. afwijkingen van de uitgangspunten en grondslagen zoals deze voor de vorige begroting en de meerjarenraming zijn gehanteerd;

  • c. belangrijke afwijkingen in de cijfers van de meerjarenraming.

Artikel 4.13

In de paragraaf betreffende de uitgangspunten en normen wordt ten minste ingegaan op:

  • a. de autonome salarisontwikkeling die is verdisconteerd;

  • b. de overige autonome loonkosten waarmee rekening is gehouden;

  • c. de overige uitgangspunten en de normen die voor lastenstijgingen en lastendalingen dan wel batenstijgingen en batendalingen zijn gehanteerd en die deels aan de geraamde bedragen ten grondslag liggen.

Artikel 4.14

De paragraaf betreffende de incidentele baten en lasten bevat een overzicht van de baten en lasten die als eenmalig ten opzichte van voorgaande en komende begrotingsjaren moeten worden beschouwd.

Artikel 4.15

In de paragraaf betreffende de kostentoerekening wordt ingegaan op de principes die zijn gehanteerd bij de toerekening van kosten aan de kostendragers. Deze paragraaf bevat in ieder geval:

  • a. de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de in artikel 4.2, vierde lid, bedoelde eis;

  • b. de kwantitatieve grondslagen die als onderdeel van de kostentoerekening zijn gehanteerd.

Artikel 4.16

In de paragraaf betreffende de onttrekkingen aan overige bestemmingsreserves en voorzieningen wordt ingegaan op de bedragen die rechtstreeks uit voorzieningen worden onttrokken alsmede op het beroep dat op de overige bestemmingsreserves, bedoeld in artikel 4.52, eerste lid, onderdeel c, wordt gedaan.

Artikel 4.17

De paragraaf betreffende de waterschapsbelastingen bevat ten minste:

  • a. een overzicht op hoofdlijnen van de diverse belastingen;

  • b. een beschrijving van het kwijtscheldingsbeleid;

  • c. de mate van kostendekkendheid van de diverse belastingen, waarbij wordt ingegaan op de stand aan het begin, de mutaties en de stand aan het eind van het begrotingsjaar van de bestemmingsreserves voor tariefsegalisatie, bedoeld in artikel 4.52, eerste lid, onderdeel b;

  • d. de geraamde opbrengsten;

  • e. de tarieven;

  • f. een aanduiding van de lastendruk die het gevolg is van de waterschapsbelastingen.

Artikel 4.18

De paragraaf betreffende de financiering bevat in ieder geval de beleidsvoornemens ten aanzien van het risicobeheer van de financieringsportefeuille.

Artikel 4.19

De paragraaf betreffende het weerstandsvermogen bevat ten minste:

  • a. een inventarisatie van de weerstandscapaciteit, met daarbij een beschouwing over de stand aan het begin, de mutaties en de stand aan het eind van het begrotingsjaar van de algemene reserves en de voorzieningen;

  • b. een inventarisatie van de risico’s;

  • c. het beleid omtrent de weerstandscapaciteit en de risico’s.

Artikel 4.20

De paragraaf betreffende de verbonden partijen bevat ten minste:

  • a. de visie op verbonden partijen in relatie tot de realisatie van de doelstellingen die zijn opgenomen in de begroting;

  • b. de beleidsvoornemens omtrent verbonden partijen.

Artikel 4.21

De paragraaf betreffende de bedrijfsvoering geeft ten minste inzicht in de stand van zaken en de beleidsvoornemens ten aanzien van de bedrijfsvoering.

Artikel 4.22

In de paragraaf betreffende het EMU-saldo wordt het EMU-saldo van het waterschap gespecificeerd overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde regels.

Artikel 4.23

De begroting naar programma’s bevat een overzicht van de netto-kosten van de programma’s die zijn opgenomen in het programmaplan.

Artikel 4.24

  • 1 De begroting naar kostendragers bevat de volgende kostendragers, tenzij de betreffende kostendrager bij het desbetreffende waterschap niet aan de orde is:

    • a. watersysteembeheer;

    • b. zuiveringsbeheer;

    • c. wegenbeheer.

  • 2 Een waterschap dat krachtens het provinciaal reglement is belast met een beheertaak die niet in het eerste lid wordt genoemd, kan deze taak als kostendrager in de begroting en de jaarverslaggeving opnemen.

  • 3 De begroting naar kostendragers geeft weer per kostendrager:

    • a. a.de netto-kosten die worden toegerekend;

    • b. het bedrag voor onvoorzien;

    • c. de gederfde opbrengst als gevolg van kwijtscheldingen en oninbaarverklaringen;

    • d. de dividenden en overige algemene opbrengsten;

    • e. de verwachte opbrengsten uit belastingheffing (saldo voorgaande onderdelen);

    • f. de geraamde toevoegingen en onttrekkingen aan reserves;

    • g. de tarieven van de betreffende waterschapsbelastingen.

  • 4 Van de in het derde lid genoemde bedragen en tarieven worden zowel het geraamde bedrag van het begrotingsjaar, het geraamde bedrag van het vorig begrotingsjaar na wijziging, als het gerealiseerde bedrag van het voorvorig begrotingsjaar weergegeven.

  • 5 Indien er een aanmerkelijk verschil is tussen de raming van het begrotingsjaar en die van het vorig begrotingsjaar na wijziging wordt in de toelichting op de begroting naar kostendragers ingegaan op de oorzaken van het verschil.

  • 6 Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de kostendragers en de toelichting.

Artikel 4.25

  • 1 De begroting naar kosten- en opbrengstsoorten wordt ingedeeld volgens bij ministeriële regeling vast te stellen groepen van kosten- en opbrengstsoorten.

  • 2 Van de lasten en baten die in de begroting naar kosten- en opbrengstsoorten worden opgenomen worden zowel het geraamde bedrag van het begrotingsjaar, het geraamde bedrag van het vorig begrotingsjaar na wijziging als het gerealiseerde bedrag van het voorvorig begrotingsjaar weergegeven.

Artikel 4.26

In een besluit tot wijziging van de begroting wordt in ieder geval aandacht besteed aan de noodzaak voor de wijziging, aan de mutatie en aan het nieuwe geraamde bedrag, alsmede aan de wijze waarop de dekking van het benodigde bedrag danwel de bestemming van het bedrag dat niet zal worden besteed zal plaats vinden.

§ 4. De jaarverslaggeving en de toelichting

Artikel 4.27

  • 1 De jaarverslaggeving bestaat ten minste uit:

    • a. het jaarverslag;

    • b. de jaarrekening.

  • 2 Het jaarverslag bestaat uit:

    • a. de programmaverantwoording;

    • b. de paragrafen.

  • 3 De jaarrekening bestaat uit:

    • a. de exploitatierekening naar programma’s;

    • b. de exploitatierekening naar kostendragers en de toelichting;

    • c. de exploitatierekening naar kosten- en opbrengstsoorten;

    • d. de balans en de toelichting.

Artikel 4.28

De jaarverslaggeving wordt vastgesteld met inachtneming van hetgeen omtrent de financiële positie op de balansdatum is gebleken tussen het moment van opmaken van de verslaggeving en het tijdstip van vaststelling daarvan, voor zover deze aanvullende informatie onontbeerlijk is voor het in artikel 4.3 bedoelde inzicht.

Artikel 4.29

  • 1 De programmaverantwoording bevat de verantwoording over de realisatie van het programmaplan uit de begroting.

  • 2 De programmaverantwoording biedt per programma inzicht in:

    • a. de mate waarin de doelstellingen zijn gerealiseerd;

    • b. de wijze waarop getracht is de beoogde effecten te bereiken;

    • c. de gerealiseerde netto-kosten in relatie tot de daarvoor in de begroting opgenomen bedragen;

    • d. belangrijke afwijkingen tussen de realisatie in de jaarverslaggeving en de plannen in de begroting, waarbij een analyse plaatsvindt.

  • 3 De programmaverantwoording omvat het totaal van baten en lasten van het waterschap.

Artikel 4.30

  • 1 Het jaarverslag bevat ten minste de paragrafen die ingevolge artikel 4.11, in de begroting zijn opgenomen, met dien verstande dat in plaats van onderdeel a van dat artikel een paragraaf betreffende de ontwikkelingen in het vorig begrotingsjaar wordt opgenomen, met uitzondering van de onderdelen b en d, van dat artikel, alsmede een paragraaf betreffende topinkomens. Ze bevatten de verantwoording van hetgeen in de overeenkomstige paragrafen in de begroting is opgenomen.

  • 2 In de paragraaf betreffende het EMU-saldo wordt de in artikel 4.22 bedoelde specificatie opgenomen voor het begrotingsjaar en volgens de realisatie van het vorige begrotingsjaar.

Artikel 4.31

De exploitatierekening naar programma’s bevat een overzicht van de gerealiseerde netto-kosten van de programma’s die zijn opgenomen in de programmaverantwoording.

Artikel 4.32

  • 1 De exploitatierekening naar kostendragers geeft per kostendrager weer:

    • a. de gerealiseerde netto-kosten die zijn toegerekend;

    • b. de werkelijk kwijtgescholden en oninbaarverklaarde bedragen;

    • c. de gerealiseerde dividenden en overige algemene opbrengsten;

    • d. de gerealiseerde belastingopbrengsten;

    • e. het gerealiseerde resultaat voor bestemming, volgend uit voorgaande onderdelen;

    • f. bestemming van het resultaat op basis van besluiten die zijn genomen tijdens het begrotingsjaar;

    • g. nog te bestemmen resultaat, waarbij in geval van een positief saldo een voorstel voor de bestemming hiervan en in geval van een negatief saldo een voorstel voor de wijze waarop dit tekort zal worden gedekt, wordt gedaan;

    • h. de werkelijke toevoegingen en onttrekkingen aan reserves.

  • 2 De exploitatierekening naar kostendragers bevat van de onderdelen genoemd in het eerste lid ook de ramingen uit de begroting en de begroting na wijziging.

Artikel 4.33

De toelichting op de exploitatierekening naar kostendragers bevat ten minste voor alle onderdelen van artikel 4.32, eerste lid, een analyse van de afwijkingen tussen de exploitatierekening en de begroting.

Artikel 4.34

Van de lasten en baten die in de exploitatierekening naar kosten- en opbrengstsoorten worden opgenomen, worden ook de ramingen uit de begroting en de begroting na wijziging vermeld.

Artikel 4.35

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de inrichting van de jaarverslaggeving en de toelichting.

§ 5. De balans en de toelichting

Artikel 4.36

  • 1 In de balans worden naast de cijfers per balansdatum tevens de cijfers van de balans van het vorige begrotingsjaar opgenomen.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de balans, de posten en de toelichting.

Artikel 4.37

  • 1 Het bedrag waartoe aan natuurlijke en rechtspersonen borgstellingen of garantstellingen zijn verstrekt wordt niet in de balans, maar in de toelichting op de balans opgenomen.

  • 2 In de toelichting op de balans worden de borgstellingen, bedoeld in het eerste lid, gespecificeerd naar de aard van de geldleningen, waarbij per specificatie wordt vermeld:

    • a. het oorspronkelijk bedrag van de gewaarborgde geldlening;

    • b. het percentage van het leningbedrag waarvoor borgstelling is verleend;

    • c. het restantbedrag van de lening bij aanvang van het begrotingsjaar;

    • d. het restantbedrag van de lening aan het eind van het begrotingsjaar.

  • 3 In de toelichting op de balans wordt een specificatie opgenomen van de garantstellingen als bedoeld in het eerste lid.

  • 4 In de toelichting wordt het totaalbedrag opgenomen van de betalingen die inzake de borg- en garantstelling zijn gedaan tot en met het eind van het begrotingsjaar.

  • 5 Voor zover dit noodzakelijk is voor het te verschaffen inzicht, wordt in de toelichting op de balans vermeld ten aanzien van welke borgstellingen en garantstellingen, bedoeld in het eerste lid, het waterschap zich, al dan niet voorwaardelijk, heeft verbonden tot het bezwaren van goederen.

Artikel 4.38

Op de balans worden de activa onderscheiden in vaste en vlottende activa, al naar gelang zij zijn bestemd om de uitoefening van de werkzaamheid van het waterschap al dan niet duurzaam te dienen.

Artikel 4.39

Op de balans worden de passiva onderscheiden in vaste en vlottende passiva.

Artikel 4.40

Onder de vaste activa worden afzonderlijk opgenomen de immateriële, de materiële en de financiële vaste activa.

Artikel 4.41

  • 1 In de toelichting op de balans worden de immateriële vaste activa gespecificeerd in:

    • a. afsluiten geldleningen en het saldo van agio en disagio;

    • b. onderzoek en ontwikkeling;

    • c. bijdragen aan activa in eigendom van:

      • 1°. bedrijven;

      • 2°. openbare lichamen;

      • 3°. het Rijk;

      • 4°. overigen;

    • d. geactiveerde bijdragen aan het Rijk;

    • e. geactiveerde bijdragen aan openbare lichamen;

    • f. overige immateriële vaste activa.

  • 2 De post onderzoek en ontwikkeling wordt afzonderlijk toegelicht.

Artikel 4.42

  • 1 Tot de materiële vaste activa behoren zowel werken die in exploitatie zijn als onderhanden werken. Onder de materiële vaste activa worden mede begrepen activa waarvoor het waterschap financiële lease-contracten is aangegaan en waarbij het economisch eigendom bij het waterschap berust.

  • 2 In de toelichting op de balans worden de materiële vaste activa gespecificeerd in:

    • a. gronden en terreinen;

    • b. vervoermiddelen;

    • c. machines, apparaten en werktuigen;

    • d. bedrijfsgebouwen;

    • e. woonruimten;

    • f. grond-, weg- en waterbouwkundige werken;

    • g. overige materiële vaste activa.

  • 3 In de toelichting op de balans wordt van de materiële vaste activa aangegeven welke in erfpacht zijn uitgegeven.

  • 4 In de toelichting op de balans wordt het verloop van de materiële vaste activa gedurende het begrotingsjaar gespecificeerd overeenkomstig het tweede lid, met uitzondering van de werken die aan het einde van het begrotingsjaar nog onderhanden waren, in een sluitend overzicht weergegeven. Daaruit blijkt, voor zover van toepassing:

    • a. de boekwaarde aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b. de investeringen of desinvesteringen;

    • c. de afschrijvingen;

    • d. bijdragen van derden direct gerelateerd aan een actief;

    • e. afwaarderingen wegens duurzame waardeverminderingen;

    • f. de boekwaarde aan het einde van het begrotingsjaar.

  • 5 In het overzicht, bedoeld in het vierde lid, worden de werken die aan het einde van het begrotingsjaar nog onderhanden zijn als één post vermeld.

  • 6 In de toelichting op de balans wordt een totaaloverzicht gegeven van alle werken die aan het begin van het begrotingsjaar nog onderhanden waren en die lopende het jaar zijn gestart. Voor de werken die aan het einde van het begrotingsjaar nog een restantkrediet hadden, worden de verwachtingen weergegeven over het vervolg van deze werken.

  • 7 Indien het waterschap voor de materiële vaste activa meerjarige operationele lease-contracten heeft afgesloten, worden de daarmee verband houdende financiële verplichtingen in de toelichting op de balanspost vermeld. Daarbij wordt ten minste weergegeven:

    • a. de looptijd;

    • b. de aard van de verplichting;

    • c. de daarmee gemoeide bedragen;

    • d. eventuele andere relevante voorwaarden.

Artikel 4.43

In de toelichting op de balans worden de financiële vaste activa gespecificeerd in:

  • a. kapitaalverstrekkingen aan:

    • 1°. bedrijven;

    • 2°. openbare lichamen;

    • 3°. overigen;

  • b. leningen aan:

    • 1°. ambtenaren;

    • 2°. bedrijven;

    • 3°. openbare lichamen;

    • 4°. overigen;

  • c. uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een oorspronkelijke looptijd van een jaar of langer;

  • d. overige uitzettingen met een oorspronkelijke looptijd van een jaar of langer.

Artikel 4.44

Onder de vlottende activa worden afzonderlijk opgenomen de voorraden, de uitzettingen met een looptijd korter dan één jaar, de liquide middelen, de kortlopende vorderingen en de overlopende activa.

Artikel 4.45

In de toelichting op de balans worden onder de voorraden afzonderlijk opgenomen:

  • a. onderhanden werken voor derden;

  • b. grond- en hulpstoffen voor eigen gebruik.

Artikel 4.46

In de toelichting op de balans worden de uitzettingen met een looptijd korter dan een jaar gespecificeerd in:

  • a. uitzettingen bij bedrijven;

  • b. uitzettingen in ’s Rijks schatkist;

  • c. overige uitzettingen;

  • d. verstrekte kasgeldleningen aan openbare lichamen;

  • e. overige verstrekte kasgeldleningen.

Artikel 4.47

In de toelichting op de balans worden onder de liquide middelen afzonderlijk opgenomen:

  • a. kasmiddelen en cheques;

  • b. positieve rekening-courantverhouding met ’s Rijk schatkist;

  • c. positieve rekening-courantverhoudingen met openbare lichamen;

  • d. overige positieve rekening-courantverhoudingen;

  • e. overige bank- en girotegoeden.

Artikel 4.48

  • 1 In de toelichting op de balans worden de kortlopende vorderingen gespecificeerd in:

    • a. vorderingen op belastingdebiteuren;

    • b. vorderingen als gevolg van subsidies en bijdragen;

    • c. overige vorderingen.

  • 2 In de toelichting op de balans wordt van de kortlopende vorderingen aangegeven welke op de balansdatum direct opeisbaar zijn en welke op de balansdatum niet direct opeisbaar zijn.

  • 3 Indien bij de waardering van de kortlopende vorderingen rekening is gehouden met oninbaarheid, wordt in de toelichting op de balanspost vermeld wat de invloed hiervan op de waarde is geweest.

  • 4 In de toelichting op de balanspost kortlopende vorderingen wordt ingegaan op de financiële risico’s die het waterschap ten aanzien van de vorderingen loopt.

Artikel 4.49

  • 1 In de toelichting op de balans worden onder de overlopende activa afzonderlijk opgenomen:

    • a. nog te ontvangen voorschotbedragen die ontstaan door voorfinanciering op uitkeringen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in ontvangsten van:

      • 1°. de Europese Unie;

      • 2°. het Rijk;

      • 3°. provincies;

      • 4°. overige openbare lichamen;

    • b. overige nog te ontvangen bedragen alsmede de vooruitbetaalde bedragen die ten laste van volgende begrotingsjaren komen.

  • 2 In de toelichting op de balans wordt per uitkering het verloop gedurende het jaar van de nog te ontvangen voorschotbedragen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, in een overzicht weergegeven. Daaruit blijkt:

    • a. het saldo aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b. de toevoegingen;

    • c. de ontvangen bedragen;

    • d. het saldo aan het einde van het begrotingsjaar.

Artikel 4.50

Onder de vaste passiva worden afzonderlijk opgenomen het eigen vermogen, de voorzieningen en de vaste schulden met een looptijd van één jaar of langer.

Artikel 4.51

  • 1 Het eigen vermogen bestaat uit de reserves en het nog te bestemmen resultaat volgend uit de exploitatierekening naar kostendragers.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde resultaat wordt afzonderlijk op de balans opgenomen als onderdeel van het eigen vermogen.

Artikel 4.52

  • 1 Op de balans worden de reserves onderscheiden naar:

    • a. algemene reserves;

    • b. bestemmingsreserves voor tariefsegalisatie, waaronder wordt verstaan reserves die dienen om ongewenste schommelingen op te vangen in de belastingtarieven en niet specifiek besteed dienen te worden;

    • c. overige bestemmingsreserves.

  • 2 Onder bestemmingsreserve wordt verstaan: een reserve waaraan het algemeen bestuur een bepaalde bestemming heeft gegeven.

Artikel 4.53

  • 1 In de toelichting op de balans wordt per reserve het verloop gedurende het begrotingsjaar in een overzicht weergegeven, waaruit blijkt:

    • a. het saldo aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b. interne vermeerderingen;

    • c. interne verminderingen;

    • d. het voorstel voor de toevoegingen of onttrekkingen via de resultaatbestemming bij de programmarekening;

    • e. het saldo aan het einde van het begrotingsjaar.

  • 2 Per reserve wordt de aard, reden, gewenste omvang, alsmede de in het eerste lid bedoelde toevoegingen en onttrekkingen afzonderlijk toegelicht.

Artikel 4.54

Voorzieningen worden gevormd wegens:

  • a. verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs te schatten;

  • b. op de balansdatum aanwezige risico’s ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;

  • c. kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, indien het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren.

Artikel 4.55

  • 1 In de toelichting op de balans wordt elke voorziening afzonderlijk vermeld, overeenkomstig de volgende rubricering:

    • a. voorzieningen voor arbeidsgerelateerde verplichtingen;

    • b. voorzieningen voor baggeren en saneren van waterlopen;

    • c. voorzieningen voor overige onderhoudswerkzaamheden;

    • d. voorzieningen sale and lease back-overeenkomsten;

    • e. voorzieningen voor claims van ingezetenen en bedrijven;

    • f. overige voorzieningen.

  • 2 Per voorziening wordt het verloop gedurende het begrotingsjaar in een overzicht weergegeven, waaruit blijkt:

    • a. het saldo aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b. vermeerderingen als gevolg van rentetoevoeging;

    • c. overige interne vermeerderingen;

    • d. interne verminderingen;

    • e. externe verminderingen;

    • f. saldo aan het einde van het begrotingsjaar.

  • 3 Per voorziening wordt de aard, reden en gewenste omvang, alsmede de in het tweede lid bedoelde toevoegingen en onttrekkingen afzonderlijk toegelicht.

Artikel 4.56

  • 1 In de toelichting op de balans worden de vaste schulden met een looptijd van één jaar of langer gespecificeerd in:

    • a. obligatieleningen van:

      • 1°. andere openbare lichamen;

      • 2°. overigen;

    • b. onderhandse leningen van:

      • 1°. openbare lichamen;

      • 2°. binnenlandse pensioenfondsen en verzekeringsinstellingen;

      • 3°. binnenlandse banken en overige financiële instellingen;

      • 4°. binnenlandse bedrijven;

      • 5°. overige binnenlandse sectoren;

      • 6°. buitenlandse instellingen, fondsen, banken, bedrijven en overige sectoren;

    • c. door derden belegde gelden;

    • d. derivaten op vaste schulden;

    • e. langlopende financiële leaseverplichtingen;

    • f. waarborgsommen.

  • 2 In de toelichting op de balans wordt de rentelast voor het begrotingsjaar vermeld van alle in het eerste lid genoemde groepen van vaste schulden.

  • 3 In de toelichting op de balans wordt aangegeven voor welke schulden zakelijke zekerheid is gesteld en in welke vorm dat is gebeurd.

  • 4 Voor zover dit noodzakelijk wordt geacht voor het te verschaffen inzicht, wordt in de toelichting op de balans vermeld ten aanzien van welke schulden het waterschap zich, al dan niet voorwaardelijk, heeft verbonden tot het bezwaren van goederen.

Artikel 4.57

Onder de vlottende passiva worden afzonderlijk opgenomen de netto-vlottende schulden met een looptijd korter dan één jaar en de overlopende passiva.

Artikel 4.58

In de toelichting op de balans worden de netto-vlottende schulden met een looptijd korter dan één jaar gespecificeerd in:

  • a. kasgeldleningen aangegaan bij openbare lichamen;

  • b. overige kasgeldleningen;

  • c. negatieve rekening-courantverhouding met ’s Rijk schatkist;

  • d. negatieve rekening-courantverhoudingen met openbare lichamen;

  • e. overige negatieve rekening-courantverhoudingen;

  • f. derivaten op kortlopende geldleningen;

  • g. negatieve bank- en girosaldi;

  • h. schulden aan leveranciers;

  • i. schulden in verband met te betalen belastingen, sociale en pensioenpremies;

  • j. overige kortlopende schulden.

Artikel 4.59

  • 1 In de toelichting op de balans worden de overlopende passiva gespecificeerd in:

    • a. verplichtingen die in het begrotingsjaar zijn opgebouwd en die in een volgend begrotingsjaar tot betaling komen;

    • b. de ontvangen voorschotbedragen voor uitkeringen die dienen ter dekking van lasten van volgende begrotingsjaren, waarbij onderscheid wordt gemaakt in ontvangsten van:

      • 1°. de Europese Unie;

      • 2°. het Rijk;

      • 3°. provincies;

      • 4°. overige openbare lichamen;

    • c. overige vooruit ontvangen bedragen die ten bate van volgende begrotingsjaren komen.

  • 2 In de toelichting op de balans wordt per uitkering het verloop gedurende het jaar van de ontvangen voorschotbedragen, bedoeld in het eerste lid onderdeel b, in een overzicht weergegeven, waaruit blijkt:

    • a. het saldo aan het begin van het begrotingsjaar;

    • b. de toevoegingen;

    • c. de vrijgevallen bedragen;

    • d. het saldo aan het einde van het begrotingsjaar.

Artikel 4.60

  • 1 In de toelichting op de balans wordt aangegeven volgens welke methoden en termijnen de afschrijvingen worden berekend en wordt van iedere balanspost vermeld welke waarderingsgrondslag is gehanteerd.

  • 2 Indien in de loop van het begrotingsjaar wijzigingen zijn aangebracht in de methoden en termijnen volgens welke de afschrijvingen worden berekend, wordt in de toelichting vermeld welke wijzigingen het hier betreft en wordt ingegaan op de redenen die tot wijziging hebben geleid.

Artikel 4.61

De aard en omvang van de aangebrachte dan wel geraamde waardeverminderingen van de leningen en vorderingen, bedoeld in artikel 4.66, achtste lid, van de vaste activa, bedoeld in artikel 4.68, eerste lid, en van de deelnemingen en voorraden, bedoeld in artikel 4.68, tweede lid, worden in de toelichting op de balans opgenomen.

Artikel 4.62

In de toelichting op de balans worden de niet in de balans opgenomen belangrijke financiële verplichtingen vermeld waaraan het waterschap voor toekomstige jaren is verbonden.

§ 6. Waardering, activeren en afschrijven

Artikel 4.63

Inzet van middelen ten behoeve van onderzoek en ontwikkeling kan worden geactiveerd indien:

  • a. de investering naar verwachting technisch uitvoerbaar is;

  • b. de investering in de toekomst nut zal genereren; en

  • c. de uitgaven die aan de investering zijn toe te rekenen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld.

Artikel 4.64

Bijdragen aan activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd indien:

  • a. sprake is van een investering door een derde;

  • b. de investering bijdraagt aan de publieke taak;

  • c. de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren op een wijze zoals is overeengekomen; en

  • d. de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of het waterschap anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

Artikel 4.65

  • 1 Alle vaste activa worden voor het bedrag van de investering geactiveerd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden bijdragen van derden die in directe relatie staan met een actief op de waardering daarvan in mindering gebracht.

Artikel 4.66

  • 1 Activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs, met inachtneming van artikel 4.65, tweede lid.

  • 2 De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten.

  • 3 De vervaardigingsprijs omvat de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en de overige kosten welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs wordt opgenomen de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend. Een redelijk deel van de kosten van ondersteunende diensten van het waterschap kan in de vervaardigingsprijs worden opgenomen.

  • 4 Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde.

  • 5 Activa waarvoor het waterschap financiële lease-contracten is aangegaan en waarbij het economisch eigendom bij het waterschap berust, worden op basis van de nominale waarde gewaardeerd.

  • 6 Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

  • 7 Passiva worden gewaardeerd tegen de nominale waarde, met uitzondering van voorzieningen die tegen contante waarde zijn gewaardeerd alsmede het eigen vermogen.

  • 8 Bij de waardering van financiële vaste activa, uitzettingen met een looptijd korter dan een jaar, kortlopende vorderingen en overlopende activa wordt rekening gehouden met oninbaarheid.

Artikel 4.67

  • 1 De afschrijvingen geschieden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar.

  • 2 Slechts wegens gegronde redenen mogen de afschrijvingen geschieden op andere grondslagen dan die welke in het voorafgaande begrotingsjaar zijn toegepast. De reden van de verandering wordt in de toelichting op de balans uiteengezet. Tevens wordt inzicht gegeven in haar betekenis voor de financiële positie en voor de baten en de lasten, aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of voor het voorafgaande begrotingsjaar.

  • 3 Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

  • 4 In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 4.41, eerste lid, onderdeel a, maximaal gelijk aan de looptijd van de lening.

  • 6 In afwijking van het derde lid is de afschrijvingsduur voor de immateriële vaste activa, bedoeld in artikel 4.41, eerste lid, onderdelen c en d, ten hoogste vijf jaar, tenzij gemotiveerd wordt dat een andere periode passender is.

Artikel 4.68

  • 1 Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

  • 2 Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

  • 3 Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

§ 7. De uitvoeringsinformatie

Artikel 4.69

De uitvoeringsinformatie wordt door het dagelijks bestuur vastgesteld.

Artikel 4.70

In de uitvoeringsinformatie met betrekking tot de meerjarenraming worden de volgende gegevens van het begrotingsjaar en ten minste de drie daarop volgende jaren opgenomen:

  • a. de raming van de netto-kosten van beleidsproducten;

  • b. de netto-investeringsuitgaven ingedeeld naar beleidsvelden.

Artikel 4.71

  • 1 De uitvoeringsinformatie met betrekking tot de begroting bestaat uit:

    • a. de raming van baten en lasten naar kosten- en opbrengstsoorten;

    • b. de raming van netto-kosten naar beleidsproducten;

    • c. de lijst van verbonden partijen;

    • d. de staat van vaste activa;

    • e. de staat van reserves;

    • f. de staat van voorzieningen;

    • g. de staat van vaste schulden.

  • 2 In of bij de raming naar de producten worden de principes waarmee de opbrengsten en kosten aan de producten zijn toegerekend weergegeven.

  • 3 De ramingen van de baten en lasten naar kosten- en opbrengstsoorten en de netto-kosten naar beleidsproducten omvatten alle baten en lasten.

  • 4 De waterschappen kunnen hun geraamde netto-kosten eenduidig toerekenen aan beheerproducten.

Artikel 4.72

  • 1 De uitvoeringsinformatie met betrekking tot de jaarverslaggeving bestaat uit:

    • a. de realisatie van baten en lasten naar kosten- en opbrengstsoorten;

    • b. de realisatie van netto-kosten naar beleidsproducten;

    • c. de lijst van verbonden partijen;

    • d. de staat van vaste activa;

    • e. de staat van vaste schulden.

  • 2 De realisaties van de baten en lasten naar kosten- en opbrengstsoorten en van de netto-kosten naar beleidsproducten omvatten alle baten en lasten.

  • 3 De indeling van de kostentoerekeningsprincipes behorende bij de realisaties van de kosten- en opbrengstsoorten en van de netto-kosten naar beleidsproducten zijn identiek aan die van de raming naar kosten- en opbrengstsoorten respectievelijk naar producten.

  • 4 De waterschappen kunnen hun gerealiseerde netto-kosten eenduidig toerekenen aan beheerproducten.

Artikel 4.73

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de uitvoeringsinformatie. Deze kunnen mede regels bevatten in het belang van bedrijfsvergelijking.

§ 8. Informatieverstrekking aan derden

Artikel 4.74

  • 1 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het waterschap aan derden, informatie verstrekt volgens bij deze regeling te stellen regels.

  • 2 In de in het eerste lid bedoelde regeling kan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken worden bepaald dat de informatie wordt verstrekt aan het CBS. Daarbij kan worden bepaald dat het CBS de plausibiliteit van deze informatie beoordeelt en het dagelijks bestuur verslag doet van zijn bevindingen.

Artikel 4.75

Indien de informatie voor derden niet voldoende inzicht biedt, kan Onze Minister een deelverantwoording als bedoeld in artikel 5.1 van het waterschap vragen.

Hoofdstuk 5. De accountantscontrole

Artikel 5.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

accountant: de accountant, bedoeld in artikel 109, tweede lid, van de wet;

deelverantwoording: een in opdracht van het algemeen bestuur opgestelde afzonderlijke verantwoording van een deel van de organisatie van het waterschap.

Artikel 5.2

  • 1 De accountant gebruikt ten behoeve van de oordeelsvorming over de jaarrekening van het waterschap, bedoeld in artikel 109, derde lid, van de wet, de volgende goedkeuringstoleranties:

    • a. ten aanzien van fouten in de jaarrekening 1% van de omvangsbasis;

    • b. ten aanzien van onzekerheden in de controle 3% van de omvangsbasis.

  • 2 De omvangsbasis is gelijk aan de totale bruto-lasten van het waterschap.

  • 4 De accountant richt zijn controle zodanig in dat een redelijke mate van zekerheid bestaat dat fouten en onzekerheden die afzonderlijk of gezamenlijk de goedkeuringstoleranties voor fouten in de jaarrekening respectievelijk onzekerheden in de controle overschrijden worden ontdekt.

  • 5 De accountant onthoudt een goedkeurende accountantsverklaring aan de jaarrekening indien één der of beide goedkeuringstoleranties, zoals opgenomen in het eerste lid, worden overschreden.

  • 6 Indien het algemeen bestuur opdracht geeft over een deelverantwoording een afzonderlijke accountantsverklaring af te geven, dan zijn de goedkeuringstoleranties ten aanzien van fouten in de deelverantwoording 1% en ten aanzien van onzekerheden in de controle 3% van de omvangsbasis van die deelverantwoording. Op grond van (bijzondere) activiteiten van het onderdeel van de organisatie van het waterschap kan de accountant voor de berekening van de goedkeuringstoleranties voor bepaalde deelverantwoordingen gemotiveerd kiezen voor een andere omvangsbasis dan de totale bruto-lasten van de deelverantwoording.

  • 7 Het algemeen bestuur kan de goedkeuringstoleranties voor de gehele jaarrekening of voor deelverantwoordingen op een lager percentage vaststellen.

Artikel 5.3

Naast de kwantitatieve fouten en onzekerheden in de controle houdt de accountant bij de controle en de oordeelsvorming rekening met kwalitatieve aspecten. Indien kwalitatieve aspecten daartoe aanleiding geven kan de accountant een goedkeurende accountantsverklaring onthouden.

Artikel 5.4

  • 1 Voor de formulering van de goedkeurende accountantsverklaring hanteert de accountant het model zoals opgenomen in bijlage I bij dit besluit.

  • 2 Voor de strekking van de accountantsverklaring hanteert de accountant de uitgangspunten en de tabel, zoals opgenomen in bijlage II bij dit besluit.

Artikel 5.5

  • 1 De bedragen voor de rapporteringstoleranties die de accountant hanteert ten behoeve van de rapportering in het verslag van bevindingen zijn de bedragen die voortvloeien uit de goedkeuringstoleranties.

  • 2 Het algemeen bestuur kan de accountant bedragen voor de rapporteringstoleranties voorschrijven die lager zijn dan de bedragen die voortvloeien uit de goedkeuringstoleranties.

  • 3 Indien de accountant kwalitatieve gebreken van noemenswaardig belang constateert, meldt hij deze in het verslag van bevindingen, ook indien deze gebreken niet leiden tot het onthouden van een goedkeurende accountantsverklaring.

Hoofdstuk 6. De waterschapsbelastingen

§ 1. Kostendelen

Artikel 6.1

In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. agrarische gronden: ten behoeve van de landbouw als bedoeld in artikel 312 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgronden, voor zover deze niet de ondergrond vormen van gebouwde eigendommen;

  • b. bouwpercelen: onbebouwde, al dan niet bouwrijp gemaakte percelen, waarop gebouwd mag worden.

Artikel 6.2

De kostendelen, bedoeld in artikel 120, vierde lid, van de wet, worden vastgesteld op basis van de onderlinge verhoudingen tussen de waarden in het economische verkeer van:

  • a. het totaal van de ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen;

  • b. het totaal van de natuurterreinen; en

  • c. het totaal van de gebouwde onroerende zaken,

binnen het gebied van het waterschap.

Artikel 6.3

De waarde van de ongebouwde onroerende zaken, niet zijnde natuurterreinen, is de som van de waarden in het economische verkeer van de:

  • a. agrarische gronden;

  • b. openbare landwegen, inclusief kunstwerken;

  • c. banen voor openbaar vervoer per rail, inclusief kunstwerken;

  • d. bouwpercelen; en

  • e. overige ongebouwde onroerende zaken.

Artikel 6.4

  • 1 De waarde van elk van de categorieën ongebouwde zaken, bedoeld in artikel 6.3, onderdelen a en c tot en met e, is het product van de oppervlakte in hectaren en de gemiddelde waarde per hectare van de desbetreffende categorie ongebouwde zaken binnen het gebied van het waterschap.

  • 2 De waarde van de categorie ongebouwde zaken, bedoeld in artikel 6.3, onderdeel b, is het product van de oppervlakte in hectaren en het gewogen gemiddelde van de waarden per hectare van de:

    • a. autosnelwegen;

    • b. hoofd- en regionale wegen;

    • c. lokale wegen en wegen binnen bebouwde kom;

    • d. overige verharde wegen,

    inclusief kunstwerken, binnen het gebied van het waterschap.

Artikel 6.5

  • 1 De gemiddelde waarde per hectare van agrarische gronden wordt bepaald op basis van of afgeleid uit verkooptransacties van agrarische gronden binnen het gebied van het waterschap.

  • 2 De waarde wordt bepaald op de waarde die aan de agrarische gronden dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de gronden als agrarische gronden in gebruik zouden blijven.

Artikel 6.6

  • 1 De gemiddelde waarde per hectare en de in aanmerking te nemen oppervlakte van de categorieën ongebouwde zaken, bedoeld in artikel 6.3, onderdelen b en c, omvat de waarde en de oppervlakte van de kadastrale percelen waarin zij zijn gelegen, met uitzondering van de delen van die percelen die ingevolge de wet worden aangemerkt als gebouwde onroerende zaken of als natuurterreinen of die niet dienstbaar zijn aan de verkeersfunctie van deze ongebouwde zaken.

Artikel 6.7

De gemiddelde waarde per hectare van bouwpercelen wordt bepaald op basis van de waarden die voor de binnen het gebied van het waterschap gelegen bouwpercelen op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken zijn vastgesteld.

Artikel 6.8

De gemiddelde waarde per hectare van de ongebouwde onroerende zaken, bedoeld in artikel 6.3, onderdeel e, wordt gesteld op de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden binnen het gebied van het waterschap.

Artikel 6.9

  • 1 De waarde in het economische verkeer van de natuurterreinen is het product van de oppervlakte in hectaren en de gemiddelde waarde per hectare van deze natuurterreinen binnen het gebied van het waterschap.

  • 2 De gemiddelde waarde per hectare van de natuurterreinen wordt gesteld op 20% van de gemiddelde waarde per hectare van de agrarische gronden binnen het gebied van het waterschap.

Artikel 6.10

De waarde in het economische verkeer van de gebouwde onroerende zaken is de som van de waarden die voor deze gebouwde onroerende zaken zijn vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.

Artikel 6.11

  • 1 De waardepeildatum ligt maximaal twee jaar voor het begin van het eerste kalenderjaar waarop de kostentoedelingsverordening betrekking heeft.

  • 2 De waardebepaling van de ongebouwde onroerende zaken niet zijnde natuurterreinen, en de natuurterreinen vindt plaats naar de hoedanigheid en de staat van de zaken op de waardepeildatum.

§ 2. Meting, bemonstering en analyse zuiveringsheffing

Artikel 6.12

  • 1 De meting, bemonstering en analyse, bedoeld in artikel 122g, van de wet, geschieden door de heffingplichtige gedurende elk etmaal van het kalenderjaar overeenkomstig de door het algemeen bestuur bij belastingverordening gegeven nadere regels.

  • 2 Op aanvraag van de gebruiker staat de ambtenaar, bedoeld in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de wet, onder nader te stellen voorwaarden toe dat voor het aantal etmalen dat meting, bemonstering en analyse geschieden, wordt afgeweken van het eerste lid indien door de gebruiker aannemelijk wordt gemaakt dat voor de berekening van de vervuilingswaarde met gegevens over meting, bemonstering en analyse van een beperkt aantal etmalen kan worden volstaan.

  • 3 Het in het tweede lid bedoelde besluit wordt genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 4 De bepaling van het zuurstofverbruik van de stoffen welke in een kalenderjaar worden afgevoerd, geschiedt op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen.

  • 5 Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch zuurstofverbruik in belangrijke mate is beïnvloed door biologisch niet of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op die uitkomst een correctie toegepast. Het algemeen bestuur geeft omtrent die correctie nadere regels bij belastingverordening.

§ 3. Administratieve verplichtingen waterschapsbelastingen

Artikel 6.13

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

inspecteur: de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de wet, bedoelde ambtenaar van het waterschap.

administratieplichtig: gehouden om op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat de gegevens die van belang zijn voor de heffing van de waterschapsbelastingen ten aanzien van de belastingplichtige, hieruit duidelijk blijken;

informatieplichtig: gehouden om de gegevens en inlichtingen aan de inspecteur te verstrekken welke voor de heffing van waterschapsbelastingen ten aanzien van derden van belang kunnen zijn en gehouden de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur -– die van belang kunnen zijn voor de heffing van waterschapsbelastingen ten aanzien van derden, voor dit doel beschikbaar te stellen.

Artikel 6.14

  • 2 De in het eerste lid bedoelde administratieplichtige is verplicht de gegevensdragers, die op basis van het eerste lid tot zijn administratie dienen te behoren, gedurende zeven jaren te bewaren.

  • 3 De in het tweede lid bedoelde gegevensdragers dienen zodanig bewaard te worden dat controle daarvan door de inspecteur binnen redelijke termijn mogelijk is. De in het eerste lid bedoelde administratieplichtige verleent daartoe zijn medewerking.

Artikel 6.15

De in artikel 6.14, eerste lid, bedoelde administratieplichtige die niet of niet volledig voldoet aan de vordering van de inspecteur om de in artikel 6.14 bedoelde gegevensdragers of de inhoud daarvan voor raadpleging beschikbaar te stellen, wordt voor de toepassing van artikel 25, zesde lid, en artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen geacht niet volledig te hebben voldaan aan de verplichting ingevolge artikel 52 van die wet, tenzij aannemelijk is dat het niet, dan wel niet volledig voldoen aan de vordering van de inspecteur het gevolg is van overmacht.

Artikel 6.16

  • 2 Voor zover dit redelijkerwijs van belang is voor de uitvoering van dit besluit, gelden de in het eerste lid bedoelde verplichtingen ook buiten het gebied van het waterschap.

  • 3 Informatieplichtig zijn slechts degenen die voor de heffing van rijksbelastingen administratieplichtig zijn.

Artikel 6.17

  • 1 Indien een belastingschuldige een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van kwijtschelding van waterschapbelastingen als bedoeld in artikel 144 van de wet zijn de colleges van burgemeester en wethouders, de rijksbelastingdienst en de Dienst Wegverkeer, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994, desgevraagd gehouden kosteloos gegevens te verstrekken aan de dagelijkse besturen van de waterschappen in verband met de inkomens- en vermogenspositie van de belastingschuldige, ten behoeve van de beoordeling van deze aanvraag.

Hoofdstuk 7. Overgangsbepalingen en slotbepalingen

§ 1. Intrekking van andere regelingen

Artikel 7.1

De Comptabiliteitsvoorschriften waterschappen worden ingetrokken met dien verstande dat zij op grond van artikel 98a van de wet, van toepassing blijven op de inrichting van de meerjarenraming, de begroting, de jaarverslaggeving, de uitvoeringsinformatie en de informatieverstrekking aan derden alsmede de daarbij behorende toelichtingen voor het begrotingsjaar 2008.

§ 2. Overgangsbepalingen

Artikel 7.6

  • 1 In afwijking van artikel 4.66, eerste lid, worden activa, die op 31 december 2008 tegen actuele waarde zijn gewaardeerd, volgens de op dat moment aanwezige boekwaarde gedurende de nog resterende afschrijvingsperiode afgeschreven. Gevormde herwaarderingsreserves dienen op de boekwaarde in mindering te worden gebracht.

  • 2 In afwijking van artikel 4.65, eerste lid, worden alle activa waar voor 1 januari 2009 reserves op in mindering zijn gebracht op de waarde volgens de op 31 december 2008 aanwezige boekwaarde gedurende de nog resterende afschrijvingsperiode afgeschreven.

Artikel 7.6b

§ 3. Slotbepalingen

Artikel 7.7

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 29 november 2007

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. C. Huizinga-Heringa

Uitgegeven de achttiende december 2007

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Bijlage I. , model goedkeurende accountantsverklaring, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van het Waterschapsbesluit

In artikel 109, derde lid, van de Waterschapswet zijn de elementen opgenomen, die de accountant in de accountantsverklaring moet opnemen.

In geval van een goedkeuring van de jaarrekening (goedkeurend getrouwheidsconclusie en geen materiële onrechtmatigheden en/of onzekerheden over de rechtmatigheid; fout ≤ 1%; onzekerheid ≤ 3%) dient bij het opstellen van de accountantsverklaring de volgende tekst te worden aangehouden door de accountant.

Aan: Opdrachtgever

Accountantsverklaring

Verklaring betreffende de jaarrekening

Wij hebben de (in dit rapport/verslag opgenomen 1) jaarrekening.. (jaartal) van waterschap.. (naam waterschap), bestaande uit de balans per 31 december .... (jaartal) en de exploitatierekeningen naar programma´s, naar kostendragers en naar kosten- en opbrengstsoorten over .... (jaartal) met de toelichtingen 2, gecontroleerd.

Verantwoordelijkheid van het dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur van waterschap .... (naam waterschap) is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met hoofdstuk 4 van het Waterschapsbesluit.

Deze houdt onder meer in dat de jaarrekening zowel de baten en lasten als de activa en passiva getrouw dient weer te geven en dat de in de jaarrekening verantwoorde baten, lasten en balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen. Rechtmatige totstandkoming betekent in overeenstemming met de begroting en met de van toepassing zijnde wettelijke regelingen waaronder verordeningen van het waterschap zelf.

Deze verantwoordelijkheid omvat onder meer: het ontwerpen, invoeren en in stand houden van een intern beheersingssysteem relevant voor het opmaken van en getrouw weergeven in de jaarrekening van zowel de baten en lasten als de activa en passiva, zodanig dat deze geen afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten bevat en voor de naleving van de relevante wet- en regelgeving, het kiezen en toepassen van aanvaardbare grondslagen voor financiële verslaggeving en het maken van schattingen die onder de gegeven omstandigheden redelijk zijn.

Verantwoordelijkheid van de accountant

Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle, als bedoeld in artikel 109, tweede lid, van de Waterschapswet. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder hoofdstuk 4 van het Waterschapsbesluit. 3 Dienovereenkomstig zijn wij verplicht te voldoen aan de voor ons geldende gedragsnormen en zijn wij gehouden onze controle zodanig te plannen en uit te voeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat.

Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De keuze van de uit te voeren werkzaamheden is afhankelijk van de professionele oordeelsvorming van de accountant, waaronder begrepen zijn beoordeling van de risico´s van afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. In die beoordeling neemt de accountant in aanmerking het voor het opmaken van en getrouw weergeven in de jaarrekening van zowel de baten en lasten als de activa en passiva, alsmede het voor de naleving van de wet- en regelgeving relevante interne beheersingssysteem, teneinde een verantwoorde keuze te kunnen maken van de controlewerkzaamheden die onder de gegeven omstandigheden adequaat zijn, maar die niet tot doel hebben een oordeel te geven over de effectiviteit van het interne beheersingssysteem van het waterschap. Tevens omvat een controle onder meer een evaluatie van de aanvaardbaarheid van de toegepaste grondslagen voor financiële verslaggeving, van de redelijkheid van schattingen die het dagelijks bestuur van het waterschap heeft gemaakt, en een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening.

De bij onze controle toegepaste goedkeuringstolerantie bedraagt voor fouten ...% en voor onzekerheden ...% van de totale bruto-lasten. Deze goedkeuringstolerantie is door het algemeen bestuur bij besluit van .............. (datum, nummer) vastgesteld.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel

Oordeel

Naar ons oordeel geeft de jaarrekening van waterschap .............. (naam waterschap) een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van zowel de baten en lasten over .... (jaartal) als van de activa en passiva per 31 december ... (jaartal) in overeenstemming is met hoofdstuk 4 van het Waterschapsbesluit.

Voorts zijn wij van oordeel dat de in deze jaarrekening verantwoorde baten en lasten alsmede de balansmutaties rechtmatig tot stand zijn gekomen in overeenstemming met de begroting en de van toepassing zijnde wettelijke regelingen, waaronder verordeningen van het waterschap zelf.

Verklaring betreffende andere wettelijke voorschriften en/of voorschriften van regelgevende instanties

Op grond van de wettelijke verplichting ingevolge artikel 109, derde lid, onderdeel d, van de Waterschapswet melden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening.

Plaats, datum

Naam accountantsorganisatie

Naam externe accountant en ondertekening met die naam

Bijlage II. , goedkeuringstoleranties en strekking accountantsverklaringen, bedoeld in artikel 5.4, tweede lid, van het Waterschapsbesluit

Bij de oordeelsvorming over de jaarrekening spelen de goedkeuringstoleranties een belangrijke rol. De goedkeuringstoleranties zijn kwantitatieve criteria. Als de goedkeuringstoleranties niet worden overschreden, wordt in beginsel een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven.

Als één der of beide goedkeuringstolerantie(s) worden overschreden zal geen goedkeurende accountantsverklaring, maar één van de drie andere hieronder aangegeven oordelen, worden verstrekt door de accountant.

Soort verklaring
 

Goedkeurend

Met beperking

Oordeelonthouding

Afkeurend

Fouten in de jaarrekening (% van bruto-lasten)

≤ 1%

> 1% < 3%

≥ 3%

Onzekerheden in de controle (% van bruto-lasten)

≤ 3%

> 3% < 10%

≥ 10%

Zoals in artikel 5.3 aangegeven, kan de accountant, op grond van zijn deskundigheid, ook besluiten dat er kwalitatieve gebreken zijn van dusdanige aard, dat de goedkeuring wordt onthouden.

  1. Verwijzing kan geschieden met behulp van paginanummers. ^ [1]
  2. De te noemen onderdelen van de jaarrekening moeten worden afgestemd op de inhoudsopgave van de jaarrekening. ^ [2]
  3. Indien van toepassing ook verwijzen naar het door het waterschap opgestelde controleprotocol. ^ [3]