Stcrt. 2009, 20690, datum inwerkingtreding 01-01-2010, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van deze tekst. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2009.
De ontvanger handelt bij de invordering zoveel mogelijk in overeenstemming met de
Awb en het Besluit Fiscaal bestuursrecht, ondanks het feit dat artikel 3:40, titels
4.1 tot en met 4.3, artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7, en afdeling
10.2.1 Awb niet van toepassing zijn op de wet.
Dit betekent onder meer dat de beslistermijnen uit de Awb inclusief de mogelijkheden
tot verlenging van toepassing zijn, tenzij de wet, de regeling of deze leidraad anders
bepaalt. Voor beschikkingen op aanvraag geldt daarom een termijn van acht weken met
de mogelijkheid hiervan af te wijken door een redelijke termijn te noemen (zie artikel
4:13, 4:14 en 4:15 Awb).
Voor het beslissen op bezwaarschriften geldt een verdagingstermijn van maximaal zes
weken en de mogelijkheid tot verder uitstel in gezamenlijk overleg (artikel 7:10 Awb).
Voor het beslissen op beroepschriften bij administratief beroep geldt een verdagingstermijn
van maximaal zes weken en de mogelijkheid tot verder uitstel in gezamenlijk overleg
(artikel 7:24 Awb).
Het uitgangspunt met betrekking tot de Awb-conforme werkwijze geldt niet voor de regeling
inzake de dwangsom bij niet tijdig beslissen (artikel 4:17 Awb). Het laatste betekent
dat bij de uitvoering van de wet de dwangsom uitsluitend van toepassing is op de volgende
gevallen:
-
– bezwaarschriften tegen beschikkingen betalingskorting als bedoeld in artikel 30, eerste
lid, van de wet;
-
– bezwaarschriften tegen beschikkingen invorderingsrente als bedoeld in artikel 30,
eerste lid, van de wet;
-
– bezwaarschriften tegen beschikkingen aansprakelijkstelling als bedoeld in artikel 49,
eerste lid, van de wet;
-
– bezwaar- en beroepschriften als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Kostenwet
invordering rijksbelastingen; en
-
– bezwaarschriften tegen voor bezwaar vatbare beschikkingen als bedoeld in de regeling.
Een andere bepaling uit de Awb die van toepassing is bij invordering is artikel 4.84
Awb. Op grond van die bepaling is het mogelijk af te wijken van de beleidsregels zoals
die zijn opgenomen in deze leidraad. Dit is gerechtvaardigd als toepassing van die
regels voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere
omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de leidraad dient.
Dit laatste zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken van beleidsregels
leidt in de regel immers tot schending van het gelijkheidsbeginsel. Er moet dus sprake
zijn van daadwerkelijk bijzondere omstandigheden op grond waarvan onverkorte toepassing
van de leidraad onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren. Dit criterium
gaat aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb.
Naast het zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de Awb moet de ontvanger
bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen,
ook als sprake is van privaatrechtelijke handelingen (beslag, executoriale verkoop
en dergelijke).