Tijdelijke energieregeling markt en innovatie

[Regeling vervallen per 01-01-2010.]
Geraadpleegd op 29-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 10-09-2008.
Geldend van 10-09-2008 t/m 25-02-2009

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 2 september 2008, nr. WJZ / 8123674, houdende regels inzake de verstrekking van subsidies ten behoeve van verduurzaming van de energiehuishouding (Tijdelijke energieregeling markt en innovatie)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • de minimis verordening: Verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379);

  • groep: een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

  • kleine of middelgrote onderneming: een kleine of middelgrote onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);

  • Minister: de Minister van Economische Zaken;

  • ondernemer: een natuurlijke persoon, een rechtspersoon of een vennootschap, die een onderneming in stand houdt, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld;

  • ondernemer in de landbouwsector: een ondernemer die activiteiten verricht op het gebied van de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met uitzondering van ondernemers in de visserij- en aquacultuursector en in de bosbouwsector;

  • onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent;

  • onderzoeksorganisatie: een onderzoeksorganisatie als bedoeld in paragraaf 2.2, onderdeel d, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323);

  • penvoerder: de door het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende organisatie;

  • publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie: een geheel of gedeeltelijk van overheidswege gefinancierde onderzoeksorganisatie;

  • referentiekosten: kosten voor een investering ten behoeve van een in Nederland gangbaar systeem, apparaat of techniek die in technisch opzicht vergelijkbaar is met een in Nederland uit te voeren project maar waarmee niet hetzelfde niveau van milieubescherming kan worden bereikt als met het uit te voeren project, terwijl, in geval van een uit te voeren project voor hernieuwbare energie, de capaciteit voor de opwekking van energie van dat project ten minste overeenkomt met die van de eerstbedoelde investering;

  • samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden partijen, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap;

  • specifieke uitkering: een subsidie aan een provincie, gemeente of openbaar lichaam als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen die tevens een specifieke uitkering is als bedoeld in de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Deze regeling valt onder verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L214).

Artikel 1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De Minister verstrekt voor activiteiten die bijdragen aan de verduurzaming van de energiehuishouding en omschreven zijn in de volgende hoofdstukken, een subsidie aan een daar omschreven in Nederland gevestigde natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap.

§ 2. Hoogte van de subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1.4

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie bedraagt voor zover activiteiten vallen onder bijlage 1, het percentage van de subsidiabele kosten zoals aangegeven in de bijlage, tenzij is aangegeven dat:

    • a. de subsidie valt onder de de minimis verordening;

    • b. de subsidie aangemerkt wordt als steun als bedoeld in deel 6 van verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214), of

    • c. de subsidie geen steun is in de zin van artikel 87 en 88 EG-verdrag.

  • 2 Indien verschillende percentages van toepassing zijn, bedraagt de subsidie het gewogen gemiddelde van deze percentages.

Artikel 1.5

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien reeds door een bestuursorgaan subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat op basis van deze regeling kan worden verstrekt.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de verstrekte subsidie geldmiddelen betreft die door de Minister of een andere Minister onder door hem gestelde voorschriften ter beschikking stelt als bijdrage in de exploitatie- en investeringskosten die een onderzoeksorganisatie maakt.

  • 3 Indien uit de aan de Minister op basis van artikel 1.28, tweede lid, voorgelegde afspraken blijkt dat sprake is van staatssteun als gevolg van de overdracht van kennis of andere resultaten uit activiteiten, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan het in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven bedrag dat maximaal mag worden verstrekt ingevolge de op basis van artikel 87 en 88 van het EG-verdrag geldende steunkaders.

§ 3. Subsidiabele kosten

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1.6

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Voor subsidie komen de kosten in aanmerking die:

    • a. direct verbonden zijn met de uitvoering van een activiteit;

    • b. de gewone bedrijfsuitoefening betreffen.

  • 2 Vóór indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 3 De eventuele restwaarde van specifiek voor de subsidiabele activiteiten aangeschafte apparatuur maakt geen deel uit van de subsidiabele kosten.

  • 4 De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidie-ontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

  • 5 Winstopslagen bij transacties binnen een groep worden alleen in aanmerking genomen voor zover het gebruikelijk is die winstopslagen ook bij soortgelijke transacties buiten de groep in rekening te brengen.

  • 6 Bij subsidie aan een ondernemer waar een Europees steunkader op van toepassing is, komen alleen de kosten voor vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van het desbetreffende steunkader.

Artikel 1.7

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Tenzij artikel 1.11 van toepassing is, kiest de aanvrager voor de berekening van de subsidiabele kosten uit:

    • a. de integrale kostensystematiek, opgenomen in artikel 1.8,

    • b. de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek, opgenomen in artikel 1.9,

    • c. de vaste-uurtarief-systematiek, opgenomen in artikel 1.10.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend op basis van een voor de subsidie-ontvanger gebruikelijke en controleerbare methode, die is gebaseerd op bedrijfeconomische grondslagen en normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd en die de subsidie-ontvanger stelselmatig toepast.

  • 3 De kosten van aangeschafte apparatuur en verbruikte materialen en hulpmiddelen worden berekend op basis van historische aanschafprijzen.

  • 4 Indien het aantal direct productieve uren niet blijkt uit de methode, bedoeld in het tweede lid, wordt het aantal direct productieve uren voor een full-time dienstverband gesteld op 1650 uur.

Artikel 1.8

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien de aanvrager kiest voor de integrale kostensystematiek, berekent de aanvrager de directe en indirecte kosten per kostendrager in een tarief per eenheid van deze kostendrager.

  • 2 De subsidiabele kosten worden berekend door het aantal eenheden van de kostendragers te vermenigvuldigen met de ingevolge het eerste lid berekende tarief, vermeerderd met de aan derden betaalde kosten voor zover deze geen deel uitmaken van het ingevolge het eerste lid vastgestelde tarief.

  • 3 Bij een aanvraag om subsidie van € 125.000 of meer dient de subsidie-ontvanger uiterlijk bij de aanvraag om subsidievaststelling een afschrift in van een rapport van feitelijke bevindingen over de uitkomst van het onderzoek van een accountant betreffende de door de subsidie-ontvanger gehanteerde integrale kostensystematiek.

Artikel 1.9

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien de aanvrager kiest voor de loonkosten plus vaste-opslag-systematiek, worden de subsidiabele kosten berekend door de directe loonkosten per uur te vermenigvuldigen met het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt, vermeerderd met:

    • a. een vaste opslag voor indirecte kosten uitgedrukt als een percentage van de loonkosten;

    • b. de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn;

    • c. de aan derden betaalde kosten.

  • 2 Voor zover geen loonkosten worden gemaakt, maar niettemin arbeid wordt verricht, wordt voor de berekening van de kosten van die arbeid inclusief de opslag voor indirecte kosten, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, uitgegaan van een uurtarief van € 35 per uur.

Artikel 1.10

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Indien de aanvrager kiest voor de vaste-uurtarief-systematiek, worden de subsidiabele kosten berekend door het aantal uren dat de direct bij de subsidiabele activiteiten betrokken personen ten behoeve van deze activiteiten hebben gemaakt te vermenigvuldigen met een vast uurtarief van € 35 waarin zowel de directe loonkosten als daaraan toegerekende indirecte kosten zijn begrepen, vermeerderd met:

  • a. de kosten van het gebruik van apparatuur en de kosten van verbruikte materialen indien deze in de administratie te onderscheiden zijn;

  • b. de aan derden betaalde kosten.

Artikel 1.11

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien artikel 1.11 van toepassing is, komen voor subsidie in aanmerking de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de voor subsidie in aanmerking komende maatregel. Punt 80 tot en met 84 van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEU 2008, C 82) worden hierbij in acht genomen.

  • 2 Extra investeringskosten als bedoeld in het eerste lid hebben betrekking op:

    • a. kosten van verwerving of op andere titel dan verwerving in gebruik verkregen bedrijfsterreinen;

    • b. kosten van verwerving, huurkoop of lease van bedrijfsgebouwen en daartoe te rekenen centrale voorzieningen;

    • c. kosten van aangeschafte machines en apparatuur;

    • d. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen;

    • e. kosten van onderhoud en inspectie, administratie en beheer, ontmanteling, onvoorziene reparaties, verplichte milieumonitoring en verzekeringen;

    • f. kosten van geleidelijk opstarten en in gebruik nemen van het project en daartoe te rekenen productiekosten;

    • g. kosten van tenaamstelling, verwerving en instandhouding van rechten van intellectuele eigendom;

    • h. aan derden verschuldigde kosten.

  • 3 De hoogte van de subsidiabele extra investeringskosten komt overeen met de som van de per kostensoort berekende investeringskosten van het project verminderd met de referentie-kosten, extra opbrengsten en enig ander extra voordeel in de periode tot vijf jaar na de ingebruikname alsmede extra besparingen die met het project gemoeid zijn.

  • 4 De kosten, bedoeld in het derde lid, worden berekend aan de hand de bij deze regeling behorende bijlage 2.

  • 5 Onder de kostensoorten, genoemd in het tweede lid, onderdeel a tot en met d, wordt verstaan:

    • a. wat betreft bedrijfsterreinen: de koopsom en overdrachtskosten met uitzondering van overdrachtsbelasting of de gekapitaliseerde erfpachtcanon exclusief de kosten van vestiging van de erfpacht, indien de grond van een gemeente of enig ander van overheidswege opgericht lichaam in erfpacht is verkregen;

    • b. wat betreft bedrijfsgebouwen en daartoe te rekenen centrale voorzieningen: de koopsom en de overdrachtskosten of de aan derden verschuldigde bouwkosten met uitzondering van de financieringskosten en de overdrachtsbelasting;

    • c. wat betreft machines en apparatuur voor zover deze na afloop van het project voor dezelfde doeleinden worden ingezet als beoogd met het project en blijven bijdragen aan een duurzame energiehuishouding: kosten voor de aanschaf ervan;

    • d. wat betreft machines en apparatuur voor zover deze na afloop van het project voor andere doeleinden worden ingezet dan beoogd met het project of niet meer bijdragen aan een duurzame energiehuishouding: kosten voor de aanschaf ervan, met dien verstande dat wordt uitgegaan van de aan het project toe te rekenen afschrijvingskosten, berekend op basis van de historische aanschafprijzen en de door de belastingdienst geaccepteerde afschrijvingstermijnen, met uitzondering van mogelijkheden tot vervroegde afschrijving, of lease-termijnen, met uitzondering van financieringskosten, en gebaseerd op de bedrijfseconomische levensduur;

    • e. wat betreft materialen en hulpmiddelen: het verbruik ervan, gebaseerd op historische aanschafprijzen.

  • 6 Onder de kostensoorten, genoemd in het tweede lid, onderdeel e en f, voor zover zij geactiveerd zijn op de fiscale balans, wordt verstaan:

    • a. wat betreft onderhoud en inspectie alsmede beheer en administratie met inbegrip van de rapportages, bedoeld in artikel 1.26 en het eindverslag, bedoeld in artikel 1.34, derde lid, onderdeel a: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het vijfde lid, onderdeel a tot en met e;

    • b. wat betreft verzekeringen: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het vijfde lid, onderdeel a tot en met d;

    • c. wat betreft onvoorziene reparaties: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan het vijfde lid, onderdeel b tot en met d;

    • d. wat betreft monitoring: kosten die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan voortgangscontrole op een project;

    • e. wat betreft ontmanteling: kosten ervan voor zover gehele of gedeeltelijke verwijdering van een project in verband met milieubescherming verplicht is, te berekenen over een periode van ten hoogste 20 jaar;

    • f. wat betreft het geleidelijk opstarten en in gebruik nemen van een project: kosten ervan die rechtstreeks zijn toe te rekenen aan capaciteitsverlies en gederfde inkomsten.

  • 7 Van de som van de per kostensoort berekende investeringskosten van het project verminderd met de referentiekosten maken de aan derden verschuldigde kosten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel h, ten hoogste 50 procent deel uit.

§ 4. Wijze van verdelen en subsidieplafond

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1.12

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Bij Ministeriële regeling wordt een subsidieplafond vastgesteld voor het verstrekken van subsidies op in een bepaalde periode ontvangen aanvragen. Daarbij kunnen afzonderlijke subsidieplafonds worden vastgesteld voor bepaalde categorieën van aanvragers, ondernemingen of activiteiten of voor bepaalde thema’s of voor bepaalde vormen van subsidie.

  • 2 Het subsidieplafond wordt:

    • a. verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen,

    • b. verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen, of

    • c. evenredig verdeeld over de ingediende aanvragen.

§ 5. Adviescommissies

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1.13

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien aanvragen om subsidie ten behoeve van de beoordeling hiervan voor advies worden voorgelegd aan een adviescommissie, gelden het tweede tot en met twaalfde lid.

  • 2 De adviescommissie heeft tot taak de Minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie.

  • 3 De adviezen van de adviescommissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

  • 4 De adviescommissie bestaat uit een voorzitter en een aantal leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de adviescommissie een taak heeft en zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken of andere Ministeries die voor de subsidie verantwoordelijk zijn of mede verantwoordelijk zijn.

  • 5 Bij Ministeriële regeling wordt het aantal leden en de benoemingstermijn van de voorzitter en van de leden van de adviescommissie vastgesteld.

  • 6 De voorzitter en de leden worden door de Minister benoemd. Zij zijn telkens opnieuw benoembaar voor dezelfde termijn als waarvoor zij benoemd zijn.

  • 7 De adviescommissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

  • 8 Een lid van de adviescommissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

  • 9 De Minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de adviescommissie bij te wonen.

  • 10 In het secretariaat van de adviescommissie wordt door de Minister voorzien.

  • 11 Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de adviescommissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de adviescommissie bewaard in het archief van dat Ministerie.

  • 12 De adviescommissie verstrekt desgevraagd aan de Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

§ 6. Indienen aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1.14

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier.

  • 2 De aanvraag gaat, overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.

Artikel 1.15

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Indien aanvragers om subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag in via een penvoerder.

Artikel 1.16

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien is bepaald dat een aanvraag niet wordt ingediend dan nadat daarover door een adviescommissie aan de aanvrager advies is uitgebracht op basis van een vooraanmelding gelden het tweede tot en met vierde lid.

  • 2 De vooraanmelding bevat een voorlopige opgave van de gewenste te subsidiëren activiteiten en van de wijze waarop aan de toepasselijke voorschriften naar verwachting zal kunnen worden voldaan.

  • 3 Bij toepassing van het eerste lid wordt bij Ministeriële regeling een formulier voor de vooraanmelding vastgesteld en kunnen nadere voorschriften worden gegeven.

§ 7. Afwijzingsgronden

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1.17

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.

Artikel 1.18

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

  • a. door een of meer bestuursorganen in het kalenderjaar van de aanvraag en twee aan dit kalenderjaar voorafgaande kalenderjaren aan de aanvrager reeds tot een gelijk of hoger bedrag subsidie is verstrekt zonder goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dan voor de sector waartoe de betrokken aanvrager behoort, is vastgesteld in de de minimis verordening;

  • b. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren;

  • c. het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen de voor de betreffende activiteiten gestelde termijn kunnen worden voltooid;

  • d. het aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder subsidie zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd;

  • e. onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van de activiteiten;

  • f. onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de activiteiten;

  • g. de activiteiten geen bijdrage aan de doelstellingen van de subsidie leveren;

  • h. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om de activiteiten naar behoren uit te voeren;

  • i. het project gericht is op:

    • 1°. de aanpassing aan van toepassing zijnde, of vastgestelde maar nog niet van toepassing zijnde, communautaire normen,

    • 2°. de aanpassing aan nationale normen die gelijk zijn aan of minder zware eisen stellen dan communautaire normen of

    • 3°. de aanpassing aan nationale normen bij afwezigheid van communautaire normen, indien de aanpassing heeft plaatsgevonden na de op de in de nationale norm vastgestelde uiterste datum.

§ 8. Beslissing op de aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1.19

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De Minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen de in onderstaande tabel aangegeven termijn.

  • 2 Indien een beschikking niet binnen de in de tabel aangegeven termijn kan worden gegeven, kan deze termijn eenmaal met de in de tabel aangegeven termijn worden verlengd.

    Wijze van verdelen

    Wel/niet aangegeven dat een bijdrage van een gemeente, een provincie, een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet gemeenschappelijke regelingen of een ander bestuursorgaan aangemerkt wordt als publieke cofinanciering

    Wel/geen advies ingewonnen bij een adviescommissie

    Beslistermijn

    Volgorde van binnenkomst

    Geen sprake van publieke co-financiering

    Over aanvragen om subsidie wordt geen advies ingewonnen bij een adviescommissie

    8 weken na ontvangst van de aanvraag

       

    Over aanvragen om subsidie wordt advies ingewonnen bij een adviescommissie

    13 weken na ontvangst van de aanvraag

     

    Wel sprake van publieke co-financiering

     

    22 weken na ontvangst van de aanvraag

           

    Volgorde van rangschikking

    Geen sprake van publieke co-financiering

     

    13 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

     

    Wel sprake van publieke co-financiering

     

    22 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

           

    Evenredige verdeling van het subsidieplafond over de ingediende aanvragen

    Geen sprake van publieke co-financiering

     

    13 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

     

    Wel sprake van publieke co-financiering

     

    22 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend

Artikel 1.20

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst, verdeelt de Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

  • 2 Indien de Minister op de dag dat het subsidieplafond van een subsidie die wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 1.21

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien is gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking, verdeelt de Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 2 Indien een adviescommissie de Minister adviseert over de rangschikking van aanvragen, verdeelt de Minister het beschikbare bedrag in de volgorde van rangschikking van de aanvragen door de adviescommissie.

Artikel 1.22

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Indien de subsidie wordt verstrekt aan deelnemers in een samenwerkingsverband, verzendt de Minister de beschikkingen tot subsidieverlening aan de penvoerder.

§ 9. Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1.23

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De subsidie-ontvanger doet onverwijld mededeling aan de Minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op hem toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

Artikel 1.24

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op een plan, voert de subsidie-ontvanger de activiteiten uit overeenkomstig dit plan.

  • 2 De subsidie-ontvanger meldt aan de Minister indien de subsidiabele kosten zoals opgenomen in de mijlpalen in het plan in het desbetreffende kwartaal of, indien er geen mijlpalenplanning is, in het desbetreffende kalenderjaar meer dan 25% afwijken van de begroting.

  • 3 De Minister kan voor het vertragen, essentieel wijzigen of het stopzetten van activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidie-ontvanger ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 1.25

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie-ontvanger voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte werkzaamheden;

    • b. het aantal eenheden dat per kostendrager als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • c. het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

    • d. indien een tarief als bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, wordt gehanteerd, de berekening en samenstelling van het tarief;

    • e. de specifiek ten behoeve van de activiteiten gemaakte en betaalde kosten.

  • 2 De administratie wordt tot vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling bewaard.

Artikel 1.26

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Indien de periode van uitvoering van de activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen meer dan twaalf maanden in beslag neemt, wordt bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd tot indiening van één of meer rapportages, waarbij rekening wordt gehouden met de mijlpalen van de activiteiten.

Artikel 1.27

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie-ontvanger draagt zorg voor een verantwoord gebruik van de uit de activiteiten voortvloeiende resultaten overeenkomstig de subsidieaanvraag.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt gedurende vijf jaar na de datum van de beschikking tot subsidievaststelling.

Artikel 1.28

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Wanneer een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie deel uitmaakt van een samenwerkingsverband, sluiten de deelnemers in het samenwerkingsverband een overeenkomst over de wijze waarop wordt omgegaan met de overdracht van kennis of andere resultaten uit de activiteiten.

  • 2 Indien in de overeenkomst is opgenomen dat een publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie kennis of andere resultaten uit de activiteiten overdraagt aan een ondernemer die deelneemt in het samenwerkingsverband, legt de penvoerder de afspraken voor aan de Minister, tenzij:

    • a. de deelnemende ondernemingen de volledige kosten dragen van de activiteiten van de publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie,

    • b. de resultaten waaraan geen intellectuele eigendomsrechten kunnen worden ontleend, ruim kunnen worden verspreid en eventuele intellectuele eigendomsrechten op de resultaten die uit de activiteiten van de onderzoeksorganisatie voortvloeien, volledig aan de publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie worden toegekend of,

    • c. de publiek gefinancierde onderzoeksorganisatie van de deelnemende ondernemingen een vergoeding ontvangt die overeenstemt met de marktprijs voor de intellectuele eigendomsrechten die voortvloeien uit de door de onderzoeksorganisatie in het kader van de activiteiten en die worden overgedragen aan de deelnemende ondernemingen.

Artikel 1.29

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien een subsidie wordt verstrekt met de verplichting dat de subsidie-ontvanger de verstrekte subsidie volgens een in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd schema terugbetaalt aan de Minister, kan de subsidie-ontvanger de Minister tot het tijdstip waarop een aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting de verstrekte subsidie terug te betalen.

  • 2 De ontheffing, bedoeld in het eerste lid, kan worden verleend indien eerder een ontheffing is verleend voor het vertragen, essentieel wijzigen of stopzetten van de activiteiten in verband met onoverkomelijke problemen of het verloren gaan van het marktperspectief.

  • 3 De subsidie-ontvanger kan de Minister nadat een aanvraag tot subsidievaststelling is ingediend, verzoeken om ontheffing te verlenen van de verplichting tot terugbetaling of terug te betalen volgens het bij de beschikking tot subsidieverlening vastgelegde schema.

  • 4 De ontheffing, bedoeld in het derde lid, kan worden verleend indien de verplichting tot terugbetaling leidt tot zodanige financiële problemen voor de subsidie-ontvanger dat het voortbestaan van zijn onderneming in gevaar komt.

  • 5 Aan de ontheffingen, bedoeld in het eerste en derde lid, kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 1.30

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De Minister kan bij de beschikking tot subsidieverlening nadere verplichtingen opleggen.

§ 10. Voorschotten

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1.31

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De Minister verstrekt ambtshalve voorschotten voor een subsidie die nog niet is vastgesteld.

Artikel 1.32

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De Minister verstekt het eerste voorschot ambtshalve binnen twee weken na aanvang van de activiteiten.

  • 2 De volgende voorschotten worden ambtshalve verstrekt binnen twee weken na 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober voor de in het desbetreffende kwartaal te maken kosten.

  • 3 Als datum van aanvang van de activiteiten geldt de dag na de verzending van de beschikking tot subsidieverlening of, indien deze later is, de datum die in het plan is opgenomen voor de start van de activiteiten.

  • 4 Het voorschot bedraagt 90% van het bedrag dat in het desbetreffende kwartaal maximaal voor subsidie in aanmerking komt.

  • 5 Het voorschot bedraagt 100% van het bedrag dat in het desbetreffende kwartaal maximaal voor subsidie in aanmerking komt.

  • 6 De Minister berekent de hoogte van het maximaal voor subsidie in aanmerking komende bedrag door de subsidiabele kosten in de periode tussen twee mijlpalen te vermenigvuldigen met het percentage van de kosten dat voor subsidie in aanmerking komt en te delen door het aantal voorschotmomenten in deze periode.

  • 7 De Minister berekent de hoogte van de maximaal voor subsidie in aanmerking komende bedrag door de subsidiabele kosten volgens het plan in dat kalenderjaar te vermenigvuldigen met het percentage van de kosten dat voor subsidie in aanmerking komt en te delen door het aantal voorschotmomenten in dat kalenderjaar volgens het eerste en tweede lid.

  • 8 Het geheel van voorschotten bedraagt niet meer dan het voorschotpercentage maal de maximale hoogte van de subsidie.

Artikel 1.33

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Het voorschot wordt ambtshalve verstrekt binnen twee weken na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 Het voorschot bedraagt 90% van de maximale hoogte van de subsidie.

  • 3 Het voorschot bedraagt 100% van de maximale hoogte van de subsidie.

§ 11. Subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1.34

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Tenzij de beschikking tot subsidieverlening tevens de subsidievaststelling inhoudt, dient de subsidie-ontvanger zijn aanvraag om subsidievaststelling in binnen dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het bij deze regeling vastgesteld formulier.

  • 3 De aanvraag gaat, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden, waaronder in elk geval:

    • a. een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van de activiteiten en

    • b. indien het subsidiebedrag € 125 000 of meer bedraagt, een accountantsverklaring.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid is niet van toepassing op de verstrekking van specifieke uitkeringen.

Artikel 1.35

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Indien subsidie-ontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag tot subsidievaststelling in via de penvoerder.

Artikel 1.36

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

  • 2 Indien een beschikking tot subsidievaststelling niet binnen de in het eerste lid genoemde termijn kan worden gegeven, kan deze termijn eenmaal met dertien weken worden verlengd.

Hoofdstuk 2. Duurzame warmte voor bestaande woningen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 2.1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • bestaande woning: een ruimte met een woonfunctie, die is opgeleverd en in gebruik genomen voor 1 januari 2008;

    • duurzame warmtemaatregel: het aanschaffen, installeren en in gebruik nemen van een of meer nieuwe dan wel niet eerder gebruikte in bijlage 3 bij deze regeling genoemde technische voorzieningen in een bestaande woning;

    • installatie voor micro-warmtekrachtkoppeling: een installatie voor micro-warmtekrachtkoppeling als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 4;

    • lucht/waterwarmtepomp: een lucht/waterwarmtepomp als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 3;

    • warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp: een warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 2;

    • zonneboiler: een zonneboiler als bedoeld in bijlage 3, onderdeel 1.

  • 2 Met de voorzieningen genoemd in bijlage 3 worden gelijkgesteld de desbetreffende voorzieningen die rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig zijn vervaardigd of in de handel zijn gebracht in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat Nederland bindt, en die voldoen aan eisen die een beschermingsniveau bieden dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eisen wordt nagestreefd.

Artikel 2.2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor een duurzame warmtemaatregel aan:

    • a. een eigenaar-bewoner van een bestaande woning, of

    • b. een eigenaar-verhuurder van een bestaande woning, die een duurzame warmtemaatregel uitvoert.

Artikel 2.3

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De hoogte van de subsidie voor zonneboilers, warmtepompen, niet zijnde lucht/waterwarmtepompen, en lucht/waterwarmtepompen wordt berekend door het aantal GJ of kWth te bepalen volgens de methode, opgenomen in bijlage 4, en dit getal te vermenigvuldigen met het bedrag, opgenomen in bijlage 5.

  • 2 De hoogte van de subsidie voor zonneboilers die naast een bijdrage aan warm tapwater ook een bijdrage leveren aan de ruimteverwarming, wordt gebaseerd op de bijdrage aan warm tapwater.

  • 3 De subsidie voor een installatie voor micro-warmtekrachtkoppeling bedraagt € 4.000 per stuk.

  • 4 Bij subsidie aan een ondernemer waar een Europees steunkader op van toepassing is, bedraagt de subsidie niet meer dan is toegestaan op basis van dat steunkader.

Artikel 2.4

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidie op aanvragen om subsidie voor duurzame warmtemaatregelen, ontvangen in de periode van de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 31 augustus 2009, 18.00 uur, bedraagt:

  • a. voor zonneboilers en warmtepompen, niet zijnde lucht/waterwarmtepompen: € 16 miljoen;

  • b. voor lucht/waterwarmtepompen: € 2 miljoen;

  • c. voor installaties voor micro-warmtekrachtkoppeling: € 2 miljoen.

Artikel 2.5

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.6

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

  • a. hij het onaannemelijk acht dat de aanvrager binnen zes maanden opdracht zal geven tot uitvoering van de duurzame warmtemaatregel;

  • b. de aanvrager vóór 1 september 2008 ter zake van de duurzame warmtemaatregel waarop de aanvraag betrekking heeft, verplichtingen is aangegaan.

Artikel 2.7

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De subsidie-ontvanger geeft binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening opdracht tot uitvoering van de duurzame warmtemaatregel.

Artikel 2.8

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Indien de subsidie-ontvanger een eigenaar-bewoner is, voltooit deze de duurzame warmtemaatregel uiterlijk twaalf maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2 Indien de subsidie-ontvanger een eigenaar-verhuurder is, voltooit deze de duurzame warmtemaatregel uiterlijk achttien maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 2.9

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Het in artikel 1.14, eerste lid, bedoelde formulier voor het indienen van een aanvraag om subsidie en het in artikel 1.34, eerste lid, bedoelde formulier voor het indienen van een aanvraag om een subsidievaststelling is opgenomen in bijlage 6.

Hoofdstuk 3. Unieke kansen programma verduurzaming warmte en koude

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 3.1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • duurzame warmte of koude: de nettoproductie van warmte of koude uit hernieuwbare primaire energiedragers;

  • restwarmte of -koude: warmte of koude die in de huidige situatie beschikbaar is, maar niet nuttig gebruikt wordt, niet zijnde duurzame warmte of koude;

  • unieke kansen warmte/koudeproject: een voor Nederland nieuw planmatig geheel van activiteiten gericht op het in de praktijk beproeven van een systeem voor benutting van duurzame warmte of duurzame koude of restwarmte of restkoude, dat wordt uitgevoerd door een samenwerkingsverband, waarbij bij tenminste een van de deelnemers technische of beheersmatige voorzieningen worden getroffen.

Artikel 3.2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De Minister verstrekt op aanvraag een subsidie voor een unieke kansen warmte/koudeproject dat past in een of meer warmte/koudethema’s en waarin:

    • a. nieuwe technieken worden toegepast;

    • b. nieuwe combinaties van bestaande technieken worden toegepast;

    • c. nieuwe organisatievormen van warmte- en koudebenutting worden toegepast;

    • d. nieuwe combinaties van aanbieders en afnemers worden gemaakt.

  • 2 Warmte/koudethema’s als bedoeld in het eerste lid zijn:

    • a. duurzame warmte of koude uit bio-energie;

    • b. aardwarmte;

    • c. grootschalige zonthermische energie;

    • d. benutting van duurzame warmte of koude in de gebouwde omgeving op wijkniveau of in bedrijven;

    • e. benutting van restwarmte of -koude in de gebouwde omgeving op wijkniveau of in bedrijven.

  • 3 In het samenwerkingsverband dat een unieke kansen warmte/koudeproject uitvoert wordt actief samengewerkt en zijn meerdere disciplines vertegenwoordigd.

Artikel 3.3

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De artikelen 1.6, derde lid, 1.18, onderdeel g, 1.25, eerste lid onderdeel b tot en met d, en 1.28 zijn niet van toepassing op een subsidie voor een unieke kansen warmte/koudeproject.

Artikel 3.4

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie bedraagt 40 procent van de subsidiabele kosten, maar niet meer dan € 800.000 per aanvraag.

  • 2 Het in het eerste lid genoemde percentage wordt met 10 procentpunten verhoogd voor iedere aanvrager die een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door die ondernemer.

  • 3 Indien de subsidie-ontvanger een ondernemer in de landbouwsector is en een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt, is de verhoging, bedoeld in het tweede lid, niet van toepassing voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op investeringen waardoor de productiecapaciteit zal toenemen.

  • 4 Het te verlenen subsidiebedrag, tot stand gekomen met toepassing van het eerste en tweede lid, is niet meer dan de maximaal toegestane investeringssteun, berekend op de voet van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG 2008, C82).

  • 5 Voor de berekening van de subsidiabele kosten is artikel 1.11 van toepassing.

Artikel 3.5

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op aanvragen om subsidie voor unieke kansen warmte/koudeproject, ontvangen in de periode van de datum van inwerkingtreding van deze regeling tot en met 1 december 2008, 17:00 uur, bedraagt € 10.000.000.

Artikel 3.6

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De Minister verdeelt het beschikbare bedrag op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.7

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De Adviescommissie energiedemonstratieprojecten en energietransitie-experimenten adviseert de Minister over de afwijzingsgronden, bedoeld in het tweede lid en artikel 1.18, onderdeel e, f en h, en de rangschikkingscriteria, bedoeld in het derde lid.

  • 2 De Minister beslist afwijzend op een aanvraag indien hij van oordeel is dat:

    • a. het project onvoldoende bijdraagt aan de doelstellingen van de regeling;

    • b. van de sociaal-wetenschappelijke en economische effecten van het project onvoldoende blijk wordt gegeven.

  • 3 De Minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate:

    • a. het project technologisch en niet-technologisch innovatiever is ten opzichte van de huidige praktijk in Nederland;

    • b. het project meer bijdraagt aan de verduurzaming van de energiehuishouding in CO2 reductie of PJ per jaar op projectniveau;

    • c. het project meer herhalingspotentieel bezit, gebaseerd op kostprijsontwikkeling en marktverwachting;

    • d. het samenwerkingsverband van een betere kwaliteit is en de slaagkans van het project groter is.

  • 4 Voor de rangschikking weegt het criterium genoemd in het derde lid, onderdeel a, dubbel ten opzichte van elk van de criteria, genoemd in het derde lid, onderdeel b tot en met d.

Artikel 3.8

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie-ontvanger start binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de uitvoering van het unieke kansen warmte/koudeproject.

  • 2 De subsidie-ontvanger voltooit het project binnen drie jaar na aanvang van het project.

Artikel 3.9

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Het in artikel 1.14, eerste lid, bedoelde formulier voor het indienen van een aanvraag om subsidie is opgenomen in bijlage 7.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 4.1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 4.2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke energieregeling markt en innovatie.

Deze regeling zal met de toelichting en in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van bijlage 2, 6 en 7, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem te weten de vestiging aan de Juliana van Stolberglaan 3, 2509 AC Den Haag en die aan de Catharijnesingel 59, 3503 RE Utrecht.

Den Haag, 2 september 2008

De

Minister

van Economische Zaken,

M.J.A. van der Hoeven

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Bijlage bij artikel 1.4, eerste lid

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

   

Kleine onderneming

Middelgrote onderneming

Grote onderneming en onderzoeksorganisaties voor zover het betreft economische activiteiten

Onderzoek & Ontwikkeling

     

Fundamenteel onderzoek

 

75

75

75

Industrieel onderzoek

Basis

70 (80)1

60 (70)

50 (60)

 

– samenwerking tussen ondernemingen

voor grote ondernemingen:

samenwerking grensoverschrijdend

of met ten minste één kleine of middelgrote onderneming

of

– samenwerking van een onderneming met een onderzoeksorganisatie

of

– verspreiding van resultaten

80 (80)

75 (80)

65 (75)

         

Experimentele

Basis

45 (60)

35 (50)

25 (40)

ontwikkeling

– samenwerking tussen ondernemingen

voor grote ondernemingen:

samenwerking grensoverschrijdend of met ten minste één kleine of middelgrote onderneming

of

– samenwerking van een onderneming met een onderzoeksorganisatie

60 (75)

50 (65)

40 (55)

         

Technische haalbaarheid-studie

voor technische haalbaarheidstudies ter voorbereiding van activiteiten op het gebied van industrieel onderzoek

75

75

65

 

voor studies ter voorbereiding van activiteiten op het gebied van experimentele ontwikkeling

50

50

40

         

Innovatie

       

Verkrijging en validering indus-

triële eigendomsrechten

Hetzelfde steunpeil als zou gelden ten aanzien van O&O-steun voor de onderzoeksactiviteiten die in de eerste plaats in de betrokken industriële eigendomsrechten hebben geresulteerd.

 
         

Innovatieve starters die minder dan 6 jaar bestaan op tijdstip van subsidieverlening.

NB mag cumuleren

Max. 1 miljoen euro

       

proces- en organisatie-innovatie op het gebied van diensten

Basis

35

25

 

Bij samenwerking met kleine of middelgrote ondernemingen en een minimum van 30% van de kosten ten laste komen van de kleine of middelgrote ondernemingen

15

         

innovatieadviesdiensten en voor diensten inzake innovatieondersteuning

Basis

75 met een maximum van 200.000,– per subsidieontvanger over een periode van 3 jaar.

         

Uitlenen hooggekwalificeerd personeel

50

50

         

Opzetten, uitbreiden en aansturen van Innovatieclusters t.b.v. de rechtspersoon die het cluster exploiteert

Investeringssteun:

– opleidingsfaciliteiten en onderzoekcentra;

– open access-onderzoeksinfrastructuur: laboratoria, testfaciliteiten;

– breedbandnetwerk-infrastructuur.

35

25

15

 

Exploitatiesteun:

– Aansturen clusters

Over 5 jaar:

– 50; of

– lineair aflopend van 100 naar 0.

         

MKB

       

Steun voor investeringen in materiële en immateriële activa.

15

7,5

Advies- en andere diensten en werkzaamheden:

– diensten van externe adviseurs (niet regulier)

– deelneming vakbeurzen en tentoonstellingen

50

50

         

Opleiding

       

Algemene opleiding

70 [80]2

70 [80]

50 [60]

Specifieke opleiding

35 [45]

35 [45]

25 [35]

         

Regionale steun

     

Steun voor initiële investeringen in materiële en immateriële activa in Nederlandse steunkaart gebieden ten behoeve van:

– de oprichting van een nieuwe vestiging;

– de uitbreiding van een bestaande vestiging;

– diversificatie van de productie van een vestiging naar nieuwe, additionele producten;

– een fundamentele verandering in het totale productieproces van een bestaande vestiging.

30/353

20/25

10/15

         

Scheepsbouwsteun

     

Steun voor scheepsbouwinnovatie

20

20

20

1 De tussen haken opgenomen getallen zijn van toepassing bij krediet met rente en opslag.

2 De tussen haken opgenomen getallen zijn van toepassing op een opleiding voor benadeelde werknemers.

3 Afhankelijk van het steunkaart gebied is het lagere of hogere percentage van toepassing.

Bijlage 2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag en te Utrecht.]

Bijlage 3. bij artikel 2.1 (duurzame warmtemaatregel)

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De technische voorzieningen, bedoeld in artikel 2.1, definitie duurzame warmtemaatregel, zijn:

  • 1. een zonneboiler: een systeem bestaande uit één of meer zonnecollectoren in combinatie met één of meer warmteopslagvaten, dat wordt ingezet om met zonne-energie tapwater te verwarmen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

    • a. kleine zonneboiler: een zonneboiler met een collectoroppervlak van minder dan of gelijk aan 6,0 m2; en

    • b. een grote zonneboiler: een zonneboiler met een collectoppervlak van meer dan 6,0 m2; en als collectoroppervlakte geldt de apertuur oppervlakte berekend volgens NEN-EN 12975;

  • 2. een warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp: een warmtepomp die is bestemd als hoofd- of basisverwarming van een woning en die niet primair gericht is op actieve koeling of verwarming van tapwater, waarbij warmte wordt onttrokken aan de bodem, het grondwater, het oppervlaktewater of, voor zover het gasgedreven warmtepompen betreft, de buitenlucht, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

    • c. een elektrisch aangedreven warmtepomp met voor water/water systemen een COP ≥ 4,0 bij een conditie van W10/W45 bepaald conform NEN-EN 14511 en, voor het geval de warmtepomp ook een bijdrage levert aan de verwarming van tapwater, ten behoeve van de verwarming van tapwater een COP ≥ 2,4;

    • d. een elektrisch aangedreven warmtepomp met voor brine/water systemen een COP ≥ 3,2 bij een conditie van B0/W45 bepaald conform NEN-EN 14511 en, voor het geval de warmtepomp ook een bijdrage levert aan de verwarming van tapwater, ten behoeve van de verwarming van tapwater een COP ≥ 2,4; en

    • e. een gasgedreven warmtepomp met een minimum thermisch vermogen van 25 kWth, en een PER ≥ 1,4 ten behoeve van ruimteverwarming, bepaald conform NEN-EN 12309, bij de testcondities die overeenkomen met het systeemontwerp en die warmte onttrekt aan (buiten)lucht, bodem, grondwater of oppervlaktewater;

  • 3. een lucht/waterwarmtepomp: een installatie die bestemd is voor ruimteverwarming, waarbij de warmtepomp warmte onttrekt aan de buitenlucht of aan de ventilatielucht van de woning en warmte afgeeft met behulp van een warmte-afgiftesysteem met water als distributiemedium. De warmtepomp dient als hoofd- of basisverwarming van een woning en mag niet primair gericht zijn op actieve koeling of verwarming van tapwater. De warmtepomp is elektrisch gedreven, met een COP ≥ 3,6 bepaald conform NEN-EN 14511, bij de testconditie A7/W35 voor warmtepompen op buitenlucht of A20/W45 voor warmtepompen op ventilatielucht;

  • 4. een installatie voor micro-warmtekrachtkoppeling: een installatie waarbij de productie van warmte en elektriciteit vanuit eenzelfde energiebron gelijktijdig plaats vindt, met een geproduceerd elektrisch vermogen van minimaal 0,8 kWe en maximaal 5 kWe, bestemd voor ruimteverwarming van een bestaande woning, waarbij een rendement voor ruimteverwarming geldt van minimaal 107% op onderwaarde, gemeten volgens NEN-EN 677 onder deellastcondities. Onder energiebron wordt verstaan: aardgas, biogas, propaan, butaan of waterstof.

Bijlage 4. bij artikel 2.3 (berekeningmethode t.b.v. berekenen hoogte van de subsidie)

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

1.1 Berekeningsmethode voor de opbrengt in GJ voor kleine zonneboilers

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Voor kleine zonneboilers wordt de subsidie gebaseerd op de opbrengsttesten van de norm NEN-EN 12976 (Thermische zonne-energiesystemen en componenten: fabrieksmatig geproduceerde systemen). De Nederlandse testcondities zijn vastgelegd in de Nederlandse praktijkrichtlijn NPR 7976 (in Annex A) en met deze praktijkrichtlijn kunnen de testresultaten worden omgerekend naar Nederlandse standaardomstandigheden. Deze NPR kan ook gebruikt worden om de opbrengst te bepalen van zonneboilers die zijn afgeleid van een getest systeem, maar een afwijkende collectoroppervlakte en/of vatinhoud hebben. De warmtapwatervraag waarbij de opbrengst bepaald moet worden is volgens deze regeling 110 liter per dag.

Als collectoroppervlakte geldt de apertuur oppervlakte, volgens NEN-EN 12975.

Hoogbouw zonneboilersystemen, die opgebouwd zijn uit meerdere zonneboilers, waarbij de collectoren zijn gekoppeld als een groot collectorveld, worden beschouwd als een aantal kleine zonneboilers met elk een collectoroppervlak dat een evenredig deel is van het grote collectorveld. De energetische opbrengst van zo’n hoogbouwsysteem is gelijk aan de som van de energetische opbrengsten, bepaald conform NPR 7976, van de individuele (kleine zonneboiler-)systemen waaruit het hoogbouwsysteem is opgebouwd.

Bij kleine zonneboilers, die naast warm tapwater ook een bijdrage leveren aan de ruimteverwarming, worden deze systemen getest met de ruimteverwarmingsfunctie uitgeschakeld.

Om de conformiteit met de NEN 5128:2004 te handhaven, worden ook opbrengsten geaccepteerd die bepaald zijn met de NPR 7976 voor een opwarmtraject van 10 ºC (koud water) naar 60 ºC (warm water).

De opbrengst in GJ wordt op één decimaal nauwkeurig afgerond.

1.2 Berekeningsmethode voor de opbrengst in GJ voor grote zonneboilers

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Voor grote zonneboilers is er nog geen geaccepteerde internationale methode voor het bepalen van de systeemopbrengst. Voor deze zonneboilers wordt de opbrengst voor de subsidie bepaald op basis van de prestaties van de collectoren, conform NEN-EN 12975.

De opbrengst (GJ) = A * η * Gj

Met A: de collectoroppervlakte volgens de apertuur (in m2); η: het rendement en Gj: de jaarlijkse instraling op de collector in Nederland, die voor deze regeling op 4 GJ/m2 is gesteld.

Het rendement wordt bepaald met collectorcurve volgens NEN-EN-12975.

Het rendement η = η0 - a1 T* - a2 G (T*)2

Met η0, a1, en a2 de coëfficienten die uit de test volgen, volgens Annex D van NEN-EN 12975.

T* de gereduceerde temperatuur, die voor deze regeling op 0,078 K.m2/W gesteld is.

G: de instraling, die voor deze regeling en volgens de norm op 1000 W/m2 genomen wordt.

De opbrengst in GJ wordt op één decimaal nauwkeurig afgerond.

1.3 Berekeningsmethode voor de opbrengst in kWth van warmtepompen, niet zijnde lucht/waterwarmtepompen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De subsidie voor de warmtepomp, niet zijnde een lucht/waterwarmtepomp, wordt bepaald op basis van het thermisch vermogen geleverd door de condensor van de warmtepomp in kWth op basis van de normen en testcondities, genoemd in artikel 2.1.

De COP en het thermisch vermogen, kWth, worden op één decimaal nauwkeurig afgerond.

1.4 Berekeningsmethode voor de opbrengst in kWth van lucht/waterwarmtepompen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De subsidie voor de lucht/waterwarmtepomp wordt bepaald op basis van het thermisch vermogen geleverd door de condensor van de warmtepomp in kWth met een maximum van 2 kWth, op basis van de normen en testcondities, genoemd in artikel 2.1.

De COP en het thermisch vermogen, kWth, worden op één decimaal nauwkeurig afgerond.

Bijlage 5. artikel 2.3 (subsidiebedragen per duurzame warmtemaatregel)

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Duurzame warmtemaatregel

Subsidiebedrag in euro’s

Kleine zonneboiler met een collectoroppervlak ≤ 6,0 m2

200 per GJ

Grote zonneboiler met een collectoroppervlak > 6,0 m2

180 per GJ

Warmtepomp, niet zijnde lucht/waterwarmtepomp

– tot en met 10 kWth

– en voor het meerdere

500 per kWth

250 per kWth

Lucht/waterwarmtepomp tot en met 2 kWth

500 per kWth

Bijlage 6

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag en te Utrecht.]

Bijlage 7

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

[Red: Ligt ter inzage bij SenterNovem te Den Haag en te Utrecht.]