Bijlage 1.1
[Regeling vervallen per 20-08-2014]
Het rapport van feitelijke bevindingen wordt opgesteld overeenkomstig de Nadere voorschriften
controle- en overige standaarden (ex Artikel A-130.7 VGC) van het NIVRA. In het rapport van feitelijke bevindingen rapporteert de accountant over de hieronder
genoemde aspecten en aandachtspunten van de integrale kostensystematiek.
1. Beschrijving integrale kostensystematiek
|
Opzet systematiek
|
1.1
|
Welke kostendragers gebruikt de organisatie in de integrale kostensystematiek?
|
1.2
|
Hoe worden de indirecte kosten toegerekend aan de kostendragers?
|
1.3
|
Worden de jaarlijkse tarieven op basis van de integrale kostensystematiek voorcalculatorisch
vastgesteld? Als de subsidie-ontvanger jaarlijks vooraf de tarieven vaststelt, is aan het begin
van het jaar duidelijk wat de tarieven van dat jaar zijn. Deze tarieven worden gehanteerd
bij begroting en ook bij de vaststelling van projecten. Als de subsidie-ontvanger
niet met voorcalculatorische tarieven werkt dan toelichten.
|
1.4
|
Hoe worden de uitgangscijfers bepaald die voor de jaarlijkse berekening van de tarieven
gebruikt worden?
|
1.5
|
Sinds wanneer wordt deze integrale kostensystematiek door de organisatie toegepast?
|
1.6
|
Is er een wijziging van de integrale kostensystematiek gepland en zo ja wanneer?
|
Over personeelskosten
|
1.7
|
Is het personeel ingedeeld in tariefgroepen? Zo ja, welke?
|
1.8
|
Wat is het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer? Is dit aantal gelijk
voor alle personen? Zo nee, licht toe.
|
1.9
|
Hoe wordt het aantal direct productieve uren per voltijd werknemer berekend?
|
Over machines en apparatuur
|
1.10
|
Zijn de kosten voor machines en apparatuur onderdeel van de integrale kostensystematiek?
Zo ja, geldt dat voor alle machines en apparatuur of zijn er ook machines en apparaten
die in projecten als aparte post worden begroot?
|
2. Basisvoorwaarden integrale kostensystematiek
|
2.1
|
De toerekeningssystematiek en -principes (verdeelsleutels en -mechanismen van indirecte
kosten; normen voor percentages, etc.) worden in de hele organisatie stelselmatig
toegepast.
|
2.2
|
Kosten worden op een bedrijfseconomische aanvaardbare en stelselmatige wijze aan kostendragers
toegerekend. Deze toerekening is transparant en controleerbaar.
|
2.3
|
Specifieke indirecte kosten van bepaalde activiteiten worden niet toegerekend aan
andere activiteiten. Bijvoorbeeld: specifieke indirecte kosten van onderwijsactiviteiten worden niet toegerekend
aan onderzoeksactiviteiten en specifieke indirecte kosten van de marketingafdeling
worden niet toegerekend aan R&D activiteiten.
|
2.4
|
Toerekenbare indirecte kosten worden evenredig omgeslagen over de activiteiten.
|
2.5
|
Directe kosten worden niet nogmaals meegenomen in de indirecte kosten.
|
2.6
|
In de systematiek zijn geen winstopslagen opgenomen.
|
2.7
|
In de systematiek zijn geen toeslagen voor risico’s opgenomen.
|
3. Niet in de integrale kostensystematiek op te nemen kostencomponenten
|
3.1
|
Kosten van algemene research of algemene kennisopbouw1.
|
3.2
|
Kosten die al door de overheid of derden zijn of worden gefinancierd. Bijvoorbeeld afschrijvingskosten van reeds gefinancierde gebouwen, installaties en
apparatuur.
|
3.3
|
Kosten die het gevolg zijn van buitensporige of roekeloze uitgaven2.
|
3.4
|
Kosten die door crediteuren in rekening worden gebracht bij te laat betalen.
|
3.5
|
Kosten van incourante voorraden.
|
3.6
|
Kosten van vaste activa als gevolg van leegstand.
|
3.7
|
Kosten van externe subsidie-adviseurs voor zover deze specifiek betrokken zijn bij
de aanvraag van individuele projecten.
|
3.8
|
Voorzieningen voor mogelijke toekomstige verliezen en schulden (bijvoorbeeld voor dubieuze debiteuren)en voor reorganisatiekosten3.
|
3.9
|
Alle indirecte belastingen, waaronder BTW, voor zover die kunnen worden teruggevorderd
of verrekend.
|
3.10
|
Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het afsluiten van leningen.
|
3.11
|
Bemiddelingskosten, transactiekosten en provisies bij het beleggen van geld.
|
3.12
|
Rentekosten, met uitzondering van rente voor gebouwen en technische installaties,
mits toerekenbaar aan de subsidiabele activiteiten.
|
3.13
|
Rekenrente op met eigen vermogen gefinancierde activa4.
|
3.14
|
Wisselkoersverliezen.
|
1 Onder algemene research en kennisopbouw valt basisonderzoek, waaronder het eerste
geldstroom onderzoek van universiteiten. De kosten verbonden aan dit onderzoek worden
vaak al uit andere bronnen gefinancierd en mogen niet via de integrale kostensystematiek
worden toegerekend aan subsidieprojecten.
2 Van buitensporige uitgaven is sprake als subsidie-ontvanger beduidend meer betaalt
voor producten, diensten of personeel dan tegen de gangbare markttarieven, waardoor
een vermijdbaar verlies wordt geleden of een vermijdbare hoge prijs wordt betaald.
Roekeloze uitgaven betreft het onzorgvuldig omgaan met het selecteren van producten,
diensten of personeel waardoor eveneens een vermijdbaar verlies wordt geleden of een
vermijdbare hoge prijs wordt betaald.
3 Reorganisatiekosten die verband houden met de normale periodieke reorganisaties die
nodig zijn om de afdelingen die de subsidiabele activiteiten uitvoeren goed te laten
functioneren zijn nodig voor de goede uitvoering van deze activiteiten. Daarom kunnen
deze reorganisatiekosten zelf wel onderdeel uitmaken van de kostenberekening.
4 Voor universiteiten geldt hier een uitzondering, voor zover activa van universiteiten
beslag leggen op eigen vermogen en voor zover die activa toerekenbaar zijn aan de
subsidiabele activiteiten. Als rekenrente moet dan de 10-jaars rente van de Bank Nederlandse
Gemeenten per primo van een betreffend jaar gehanteerd worden.
Bijlage 6.1. behorende bij de artikel 6.1 van de Subsidieregeling innoveren
[Regeling vervallen per 20-08-2014]
Projecten dienen te passen binnen onderstaande thema’s die zijn opgenomen zijn in
de Maatschappelijke Innovatie Agenda Veiligheid.
Opereren in ketens en netwerken
[Regeling vervallen per 20-08-2014]
Het thema opereren in ketens en netwerken beoogt de effectiviteit van ketens en netwerken
te vergroten. Om in ketens en netwerken effectief te kunnen optreden is het noodzakelijk
dat de juiste personen op het juiste moment over de juiste informatie beschikken.
Goede beschikbaarheid van de relevante informatie binnen ketens en netwerken maakt
een efficiëntere en effectievere uitvoering van taken mogelijk.
Binnen het veiligheidsdomein bestaan diverse ketens, waarin meerdere partijen ‘geschakeld’
functioneren. Bekende ketens zijn de strafrechtelijke keten en de vreemdelingenketen.
In toenemende mate is ook sprake van netwerken, waarin deelnemende partijen, op basis
van onderlinge afhankelijkheid en ten aanzien van een gemeenschappelijk thema, besluiten
tot gezamenlijke activiteiten. Dit geldt bijvoorbeeld in toenemende mate voor de rampen-
en crisisbeheersing, maar ook op het terrein van de jeugdzorg.
De focus binnen het thema opereren in ketens en netwerken ligt voor de periode tot
en met 2012 op het onderwerp ‘geïntegreerde beeldopbouw’. Een eenduidig bij alle betrokken
partijen in een keten of netwerk afgestemd beeld zorgt voor betere besluitvorming,
optimale inzet van capaciteit (personeel en materieel), en mogelijkheden om tijdig
en effectief op te treden.
De geïntegreerde beeldopbouw omvat verschillende bouwstenen, de samenstelling kan
per keten en netwerk verschillen. Bouwstenen zijn: sensoren, data, informatie ontsluiten,
informatie verrijken, analyse, ‘decision support’, terugkoppeling. Ook de verschijningsvorm
kan verschillen. Zo kan behoefte bestaan aan een eenduidig geografisch situatiebeeld
(bijv. bij optreden bij crises of in conflictsituaties) of aan een eenduidige beschrijving
van een concrete individuele situatie (bijvoorbeeld bij het gezamenlijk bepalen van
de meest effectieve interventie in geval van crimineel of overlastgevend gedrag).
Opleiden en trainen met behulp van geavanceerde simulatie
[Regeling vervallen per 20-08-2014]
De kwaliteit van uitvoerend en ondersteunend personeel bepaalt het welslagen van ieder
optreden. Personeelsselectie bij de in- en doorstroom, opleiding en training dragen
bij tot de inzetbaarheid. Ook de veiligheid van personeel tijdens optreden en operaties
is gebaat bij selectie en beheersing van vaardigheden. Simulatie en kunstmatige omgevingen
worden steeds belangrijker bij het opleiden en trainen van het personeel, ook in de
veiligheidsector. Hierbij wordt steeds meer gebruik gemaakt van virtuele realiteit
en embedded training.
De doelstelling van het thema opleiden en trainen met behulp van geavanceerde simulatie
is om de effectiviteit en inzetbaarheid van het veiligheidspersoneel met behulp van
innovatie te vergroten. De technologie maakt het mogelijk om in een waarheidsgetrouwe
maar efficiënte en veilige omgeving te oefenen op concrete situaties, variërend van
een achtervolging op hoge snelheid en het gebruik van geweldsmiddelen tot het gezamenlijk
– bestuurlijk en operationeel – opereren in grootschalige crisissituaties.
Grootschalige oefeningen zijn vaak kostbaar, en eenmalig. ‘Serious gaming’ biedt de
mogelijkheid om deze oefeningen te herhalen, scenario’s aan te passen aan de verschillende
omstandigheden, en maatwerk te bieden. Met inzet van technologie kan de kwaliteit
en de effectiviteit van het veiligheidspersoneel op een efficiënte wijze worden vergroot,
zonder hen daarbij in onveilige situaties te brengen.
Fysieke bescherming
[Regeling vervallen per 20-08-2014]
Het domein fysieke bescherming beslaat het terrein dat toeziet op de gezondheid, veiligheid
en (fysieke) bescherming van de professional die in concrete situaties actief is op
het terrein van veiligheid.
De doelstelling voor de fysieke bescherming binnen Hoofdstuk 6 van de Subsidieregeling innoveren is dat de veiligheid van de professional bij de
uitvoering van zijn of haar werkzaamheden zoveel als mogelijk moet worden gewaarborgd
gegeven de dreigingen, taken en procedures zoals die er zijn. Dat betekent dat doelstellingen
worden geformuleerd op het gebied van uitrusting en materieel, maar bijvoorbeeld niet
ten aanzien van te hanteren procedures.
Voor de veiligheid van de professional is onder meer van belang dat deze beschikt
over cruciale en actuele informatie (realtime) mbt. bijvoorbeeld de aard en locatie
van het incident. Ook dient deze (ook binnen gebouwen) te kunnen communiceren met
zijn collega’s of leidinggevende (Shared Situational Awareness). Ook dient de professional
in besloten ruimtes te weten waar hij en collega’s zich bevinden, ook onafhankelijk
van visuele informatie.
Ook door middel van beschermende kleding en uitrusting kan veiligheid worden bevorderd.
De professional moet optimaal beschermd zijn, waarbij bescherming niet ten koste mag
gaan van bijvoorbeeld mobiliteit. De inzet en bruikbaarheid van uitrusting en hulpmiddelen
moet niet afhankelijk van de omgeving zijn.