Stb. 2012, 384, datum inwerkingtreding 31-08-2012, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.
1 Geen recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, bestaat indien het toetsingsinkomen in het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar
hoger was dan € 24 570,– of indien het een belanghebbende met een partner betreft,
hoger was dan € 35 100,–.
2 In afwijking van artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt
voor de toepassing van artikel 2 en dit artikel onder partner van belanghebbende verstaan degene die, bezien naar
de situatie op de laatste dag van het berekeningsjaar, de niet duurzaam gescheiden
levende echtgenoot is en degene die op grond van artikel 1, tweede tot en met zevende
lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten met een echtgenoot is gelijk gesteld
of mede als gehuwd of als echtgenoot is aangemerkt.
3 Geen recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, bestaat in afwijking van het eerste lid, voor degene die op de laatste dag van het
berekeningsjaar minderjarig is, indien het toetsingsinkomen in het tweede jaar voorafgaande
aan het berekeningsjaar hoger was dan € 24 570,– of indien op hetzelfde woonadres
als de minderjarige, de ouders of een ouder en diens partner, op de laatste dag van
het berekeningsjaar in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staan
ingeschreven, hoger was dan € 35 100,–.
4 Voor degene die op de laatste dag van het berekeningsjaar minderjarig is, wordt in
afwijking van artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, het toetsingsinkomen
van zijn tot het voorzien in de kosten van zijn levensonderhoud verplichte ouders
dan wel een van zijn ouders en diens partner, die op de laatste dag van het berekeningsjaar
op hetzelfde woonadres als de minderjarige in de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens staan ingeschreven, voor de toepassing van het derde lid in aanmerking
genomen.
5 Het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van een belanghebbende indien:
-
a. zijn partner krachtens artikel 2, eerste lid, recht heeft op een hogere tegemoetkoming dan de belanghebbende of recht heeft op
een even hoge tegemoetkoming en ouder is dan de belanghebbende, of
-
b. een persoon die op de laatste dag van het berekeningsjaar minderjarig is, op hetzelfde
woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
stond ingeschreven en behoorde tot het huishouden van de belanghebbende en die krachtens
artikel 2, eerste lid, recht heeft op een hogere tegemoetkoming dan de belanghebbende.
6 Het derde lid vindt geen toepassing ten aanzien van een belanghebbende indien een
persoon die op de laatste dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de
belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens stond ingeschreven
en behoorde tot het huishouden van de belanghebbende, en die krachtens artikel 2, eerste lid, recht heeft op een hogere tegemoetkoming dan belanghebbende of een even hoge tegemoetkoming
als belanghebbende en ouder is dan de belanghebbende.
7 De hoogte van het toetsingsinkomen waarboven geen aanspraak bestaat op de tegemoetkoming,
bedoeld in het eerste lid onderscheidenlijk derde lid, kunnen jaarlijks bij regeling
van Onze Minister worden gewijzigd voor zover de tabelcorrectiefactor, genoemd in
artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, daar aanleiding toe geeft.
8 In afwijking van artikel 2, eerste lid, heeft degene die niet verzekerd is krachtens een zorgverzekering als bedoeld in
artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet, geen recht op de tegemoetkoming,
bedoeld in artikel 2, eerste lid, tenzij hij militaire ambtenaar in werkelijke dienst is als bedoeld in artikel 1,
eerste lid, onderdeel a juncto onderdeel b, van de Militaire ambtenarenwet 1931, dan
wel een militair is aan wie buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten
is verleend.
9 Het CAK verleent bij het ontbreken van een in aanmerking te nemen toetsingsinkomen,
de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid.
Stb. 2014, 62, datum inwerkingtreding 15-02-2014, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.
1 In afwijking van artikel 2, eerste lid, heeft een belanghebbende, die op de laatste dag van het berekeningsjaar meerderjarig
is, geen recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, indien:
-
a. hij op de laatste dag van het berekeningsjaar geen partner heeft en zijn toetsingsinkomen
over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, hoger is dan € 24.570,
of
-
b. hij op de laatste dag van het berekeningsjaar een partner heeft en het gezamenlijke
toetsingsinkomen van hem en zijn partner over het tweede jaar voorafgaande aan het
berekeningsjaar, hoger is dan € 35.100.
2 In afwijking van artikel 2, eerste lid, heeft de belanghebbende, die op de laatste dag van het berekeningsjaar
minderjarig is, geen recht op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid,
indien:
-
a. een van zijn tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud verplichte ouders zonder
partner op de laatste dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende
in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en het
toetsingsinkomen van die ouder over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar,
hoger is dan € 24.570;
-
b. zijn tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud verplichte ouders op de laatste
dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens staan ingeschreven en het gezamenlijke toetsingsinkomen
van die ouders over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar hoger is
dan € 35.100, of
-
c. een van zijn tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud verplichte ouders en
de niet een ouder van die belanghebbende zijnde partner van die ouder, op de laatste
dag van het berekeningsjaar op hetzelfde woonadres als de belanghebbende staan ingeschreven
en het gezamenlijke toetsingsinkomen van die ouder en die partner over het tweede
jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, hoger is dan € 35.100.
3 Als partner wordt aangemerkt:
-
a. de echtgenoot;
-
b. de geregistreerde partner;
-
c. de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige, een gezamenlijke
huishouding voert met uitzondering van bloedverwanten in de eerste graad.
4 Voor de toepassing van het derde lid wordt een persoon die duurzaam gescheiden leeft
van zijn echtgenoot of zijn geregistreerde partner als ongehuwd aangemerkt.
5 Voor de toepassing van het derde lid wordt een gezamenlijke huishouding als bedoeld
in artikel 1, vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als gezamenlijke
huishouding aangemerkt. Het bepaalde bij of krachtens artikel 1, vijfde tot en met
zevende lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is van toepassing.
6 Het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van een belanghebbende als bedoeld
in artikel 2, eerste lid, indien een tot zijn huishouden behorend persoon op de laatste dag van het berekeningsjaar
op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens staat ingeschreven en krachtens artikel 2, eerste en tweede lid,
recht zou hebben op een hogere tegemoetkoming of op een even hoge tegemoetkoming en
ouder is dan de belanghebbende.
7 Het tweede lid vindt geen toepassing ten aanzien van een belanghebbende als bedoeld
in artikel 2, eerste lid, indien een tot zijn huishouden behorend persoon op de laatste dag van het berekeningsjaar
op hetzelfde woonadres als de belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens staat ingeschreven en krachtens artikel 2, eerste en tweede lid:
-
a. recht zou hebben op een hogere tegemoetkoming dan de belanghebbende, of
-
b. op een even hoge tegemoetkoming als de belanghebbende en ouder is dan de belanghebbende.
8 De in het eerste en tweede lid vermelde bedragen kunnen jaarlijks bij regeling van
Onze Minister worden gewijzigd voor zover de tabelcorrectiefactor, genoemd in artikel
10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 daar aanleiding toe geeft.
9 Het CAK verleent bij het ontbreken van een op grond van het eerste of tweede lid ten
aanzien van een belanghebbende als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in aanmerking te nemen toetsingsinkomen respectievelijk gezamenlijk toetsingsinkomen,
de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aan die belanghebbende.
10 In afwijking van artikel 2, eerste lid, heeft degene die niet verzekerd is krachtens een zorgverzekering als bedoeld in
artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet, geen recht op de tegemoetkoming,
bedoeld in artikel 2, eerste lid, tenzij hij militaire ambtenaar in werkelijke dienst
is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a juncto onderdeel b, van de Militaire
ambtenarenwet 1931, dan wel een militair is aan wie buitengewoon verlof met behoud
van militaire inkomsten is verleend.