Stb. 2012, 384, datum inwerkingtreding 31-08-2012, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.
1 De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, bedraagt € 296 indien
de rechthebbende in het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, jonger
was dan 65 jaar of 65 jaar is geworden, onderscheidenlijk € 148 indien de rechthebbende
in het gehele jaar 65 jaar of ouder was, de rechthebbende niet is overleden in het
kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, en:
-
a. in dat jaar één of meer ATC’s of in het jaar voorafgaande aan dat jaar één of meer
DBC’s vergoed kreeg die behoren tot een bij ministeriële regeling aangewezen chronische
groep die recht geeft op een lage tegemoetkoming;
-
b. in dat jaar één of meer ATC’s of in het jaar voorafgaande aan dat jaar één of meer
DBC’s vergoed kreeg die behoren tot twee of meer bij ministeriële regeling aangewezen
chronische groepen die afzonderlijk geen recht geven op een tegemoetkoming;
-
c. in dat jaar een ATC of in het jaar voorafgaande aan dat jaar een DBC vergoed kreeg
die behoort of die tezamen behoren tot een bij ministeriële regeling aangewezen chronische
groep die geen recht geeft op een tegemoetkoming en daarnaast voor rekening van zijn
zorgverzekeraar een bij ministeriële regeling aangewezen hulpmiddel in een bij die
regeling te bepalen periode heeft verkregen of heeft laten repareren;
-
d. op 31 december van dat jaar heeft beschikt over een indicatie voor het gedurende dat
jaar gebruiken van een rolstoel op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van
de Wet maatschappelijke ondersteuning;
-
e. in het jaar voorafgaande aan dat jaar van zijn zorgverzekeraar geneeskundige zorg
gericht op revalidatie in een bij ministeriële regeling aangewezen instelling, vergoed
heeft gekregen;
-
f. in dat jaar:
-
1°. van zijn zorgverzekeraar ten minste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag,
gelijk aan het gemiddelde bedrag aan kosten voor 96 behandelingen fysiotherapie of
oefentherapie als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering,
vergoed heeft gekregen;
-
2°. jonger was dan 18 jaar en in dat jaar en het daaraan voorafgaande jaar van zijn zorgverzekeraar
ten minste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag, gelijk aan het gemiddelde
bedrag van de kosten voor een bij die regeling te bepalen aantal behandelingen fysiotherapie
of oefentherapie vergoed heeft gekregen, of
-
3°. militair was en in dat jaar en het daaraan voorafgaande jaar van de rechtspersoon,
bedoeld in artikel 90a, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement,
ten minste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag, gelijk aan het gemiddelde
bedrag aan kosten voor een bij die regeling te bepalen aantal behandelingen fysiotherapie
of oefentherapie, vergoed heeft gekregen;
-
g. na 31 december 2011 van zijn zorgverzekeraar een bij ministeriële regeling aangewezen
hulpmiddel bij een blijvende aandoening vergoed heeft gekregen;
-
h. in dat jaar al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer op grond van een indicatiebesluit
was aangewezen op één tot tien uren per week zorg als bedoeld in artikelen 4, 5 en
6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, met dien verstande dat:
-
1°. een indicatie voor een functie voor één dagdeel geldt als een indicatie voor 2,5 uren
zorg per week;
-
2°. het gemiddelde aantal uren waarvoor een functie is geïndiceerd, geldt als het aantal
uren zorg per week voor die functie, en
-
3°. in geval van een indicatie voor twee of meer functies het totaalaantal uren zorg per
week wordt berekend door het aantal uren zorg per functie per week op te tellen;
-
i. in dat jaar al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer gedurende één tot tien uren
per week in natura huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
onderdeel h, van de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft ontvangen of daartoe
op grond van een indicatiebesluit was aangewezen en een persoonsgebonden budget heeft
ontvangen, met dien verstande dat voor het vaststellen van de periode van 26 weken
wordt aangesloten bij de indeling in weken als bedoeld in artikel 4.1, derde lid,
van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, of
-
j. in dat jaar al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer op grond van een indicatiebesluit
was aangewezen op één of meer etmalen per week zorg als bedoeld in de artikelen 9,
eerste lid, of 13, eerste en tweede lid, van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.
2 De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet bedraagt € 494 indien
de rechthebbende in het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, jonger
was dan 65 jaar of 65 jaar is geworden, onderscheidenlijk € 346 indien de rechthebbende
in het gehele jaar 65 jaar of ouder was, de rechthebbende niet is overleden in het
kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, en de rechthebbende in dat
jaar:
-
a. een of meer ATC’s of in het jaar voorafgaande aan dat jaar een of meer DBC’s vergoed
kreeg die behoren tot:
-
1°. één of meer bij ministeriële regeling aangewezen chronische groepen die recht geven
op een hoge tegemoetkoming, of
-
2°. twee of meer bij ministeriële regeling aangewezen chronische groepen die recht geven
op een lage tegemoetkoming;
-
b. al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer op grond van een indicatiebesluit was
aangewezen op tien of meer uren per week zorg als bedoeld in artikelen 4, 5 en 6 van
het Besluit zorgaanspraken AWBZ, met dien verstande dat:
-
1°. een indicatie voor een functie voor één dagdeel geldt als een indicatie voor 2,5 uren
zorg per week;
-
2°. het gemiddelde aantal uren waarvoor een functie is geïndiceerd, geldt als het aantal
uren zorg per week voor die functie, en
-
3°. in geval van een indicatie voor twee of meer functies het totaalaantal uren zorg per
week wordt berekend door het aantal uren zorg per functie per week op te tellen;
-
c. al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer gedurende tien of meer uren per week in
natura huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h,
van de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft ontvangen of daartoe op grond van
een indicatiebesluit was aangewezen en een persoonsgebonden budget heeft ontvangen,
met dien verstande dat voor het vaststellen van de periode van 26 weken wordt aangesloten
bij de indeling in weken als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van het Besluit maatschappelijke
ondersteuning, of
-
d. viel onder twee of meer van de categorieën, genoemd in het eerste lid, met uitzondering
van een combinatie van:
-
1°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b;
-
2°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en c;
-
3°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen a, b en c;
-
4°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen b en c;
-
5°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen b en g;
-
6°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen c en g;
-
7°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen b, c en g;
-
8°. de categorieën, genoemd in de onderdelen h en i.
Stb. 2012, 385, datum inwerkingtreding 31-08-2012, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2010.
8 Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld:
-
a. met een bij ministeriële regeling krachtens het eerste lid, onderdeel e, aangewezen
instelling, een buiten Nederland gevestigde, door een daartoe bevoegde autoriteit
in een andere lidstaat van de Europese Unie voor revalidatiezorg aangewezen instelling;
-
b. met een DBC een daarmee naar aard en strekking overeenkomende combinatie van prestaties
als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Wet marktordening gezondheidszorg, verricht
in een andere lidstaat van de Europese Unie, en
-
c. met een lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is bij de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte.
Stb. 2013, 201, datum inwerkingtreding 07-06-2013, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.
1 De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, bedraagt € 290 indien
de rechthebbende in het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, de
pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet,
nog niet heeft bereikt of pensioengerechtigd is geworden, onderscheidenlijk € 145
indien de rechthebbende in het gehele jaar pensioengerechtigde was, de rechthebbende
niet is overleden in het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, en:
-
a. in dat jaar één of meer ATC’s anders dan als add-on duur of weesgeneesmiddel vergoed
kreeg, of
-
1° in het jaar voorafgaande aan dat jaar één of meer ATC’s als add-on duur of weesgeneesmiddel
vergoed kreeg, of
-
2° in het jaar voorafgaande aan dat jaar één of meer DBC’s vergoed kreeg,
die behoren tot een bij ministeriële regeling aangewezen chronische groep die recht
geeft op een lage tegemoetkoming;
-
b. in dat jaar één of meer ATC’s anders dan als add-on duur of weesgeneesmiddel vergoed
kreeg, of
-
1° in het jaar voorafgaande aan dat jaar één of meer ATC’s als add-on duur of weesgeneesmiddel
vergoed kreeg, of
-
2° in het jaar voorafgaande aan dat jaar één of meer DBC’s vergoed kreeg,
die behoren tot twee of meer bij ministeriële regeling aangewezen chronische groepen
die afzonderlijk geen recht geven op een tegemoetkoming;
-
c. in dat jaar een ATC anders dan als add-on duur of weesgeneesmiddel vergoed kreeg,
of
-
1° in het jaar voorafgaande aan dat jaar een ATC als add-on duur of weesgeneesmiddel
vergoed kreeg, of
-
2° in het jaar voorafgaande aan dat jaar een DBC vergoed kreeg,
die behoort of die tezamen behoren tot een bij ministeriële regeling aangewezen chronische
groep die geen recht geeft op een tegemoetkoming en daarnaast voor rekening van zijn
zorgverzekeraar een bij ministeriële regeling aangewezen hulpmiddel in een bij die
regeling te bepalen periode heeft verkregen of heeft laten repareren;
-
d. op 31 december van dat jaar heeft beschikt over een indicatie voor het gedurende dat
jaar gebruiken van een rolstoel op grond van artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van
de Wet maatschappelijke ondersteuning;
-
e. in het jaar voorafgaande aan dat jaar van zijn zorgverzekeraar geneeskundige zorg
gericht op revalidatie in een bij ministeriële regeling aangewezen instelling, vergoed
heeft gekregen;
-
f. in dat jaar:
-
1°. van zijn zorgverzekeraar ten minste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag,
gelijk aan het gemiddelde bedrag aan kosten voor 96 behandelingen fysiotherapie of
oefentherapie als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering,
vergoed heeft gekregen;
-
2°. jonger was dan 18 jaar en in dat jaar en het daaraan voorafgaande jaar van zijn zorgverzekeraar
ten minste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag, gelijk aan het gemiddelde
bedrag van de kosten voor een bij die regeling te bepalen aantal behandelingen fysiotherapie
of oefentherapie vergoed heeft gekregen, of
-
3°. militair was en in dat jaar en het daaraan voorafgaande jaar van de rechtspersoon,
bedoeld in artikel 90a, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement,
ten minste een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag, gelijk aan het gemiddelde
bedrag aan kosten voor een bij die regeling te bepalen aantal behandelingen fysiotherapie
of oefentherapie, vergoed heeft gekregen;
-
g. na 31 december 2011 van zijn zorgverzekeraar een bij ministeriële regeling aangewezen
hulpmiddel bij een blijvende aandoening vergoed heeft gekregen;
-
h. in dat jaar al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer op grond van een indicatiebesluit
was aangewezen op één tot tien uren per week zorg als bedoeld in artikelen 4, 5 en
6 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, met dien verstande dat:
-
1°. een indicatie voor een functie voor één dagdeel geldt als een indicatie voor 2,5 uren
zorg per week;
-
2°. het gemiddelde aantal uren waarvoor een functie is geïndiceerd, geldt als het aantal
uren zorg per week voor die functie, en
-
3°. in geval van een indicatie voor twee of meer functies het totaalaantal uren zorg per
week wordt berekend door het aantal uren zorg per functie per week op te tellen;
-
i. in dat jaar al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer gedurende één tot tien uren
per week in natura huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
onderdeel h, van de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft ontvangen of daartoe
op grond van een indicatiebesluit was aangewezen en een persoonsgebonden budget heeft
ontvangen, met dien verstande dat voor het vaststellen van de periode van 26 weken
wordt aangesloten bij de indeling in weken als bedoeld in artikel 4.1, derde lid,
van het Besluit maatschappelijke ondersteuning, of
-
j. in dat jaar al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer op grond van een indicatiebesluit
was aangewezen op één of meer etmalen per week zorg als bedoeld in de artikelen 9,
eerste lid, 9a, eerste lid, of 13, eerste en tweede lid, van het Besluit zorgaanspraken
AWBZ.
2 De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet bedraagt € 484 indien
de rechthebbende in het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, de
pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet,
nog niet heeft bereikt of pensioengerechtigd is geworden, onderscheidenlijk € 339
indien de rechthebbende in het gehele jaar pensioengerechtigde was, de rechthebbende
niet is overleden in het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft, en
de rechthebbende in dat jaar:
-
a. in dat jaar één of meer ATC’s anders dan als add-on duur of weesgeneesmiddel vergoed
kreeg, of
-
1° in het jaar voorafgaande aan dat jaar één of meer ATC’s als add-on duur of weesgeneesmiddel
vergoed kreeg, of
-
2° in het jaar voorafgaande aan dat jaar één of meer DBC’s vergoed kreeg,
die behoren tot één of meer bij ministeriële regeling aangewezen chronische groepen
die recht geven op een hoge tegemoetkoming, of tot twee of meer bij ministeriële regeling
aangewezen chronische groepen die recht geven op een lage tegemoetkoming;
-
b. al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer op grond van een indicatiebesluit was
aangewezen op tien of meer uren per week zorg als bedoeld in artikelen 4, 5 en 6 van
het Besluit zorgaanspraken AWBZ, met dien verstande dat:
-
1°. een indicatie voor een functie voor één dagdeel geldt als een indicatie voor 2,5 uren
zorg per week;
-
2°. het gemiddelde aantal uren waarvoor een functie is geïndiceerd, geldt als het aantal
uren zorg per week voor die functie, en
-
3°. in geval van een indicatie voor twee of meer functies het totaalaantal uren zorg per
week wordt berekend door het aantal uren zorg per functie per week op te tellen;
-
c. al dan niet aaneengesloten 26 weken of meer gedurende tien of meer uren per week in
natura huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h,
van de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft ontvangen of daartoe op grond van
een indicatiebesluit was aangewezen en een persoonsgebonden budget heeft ontvangen,
met dien verstande dat voor het vaststellen van de periode van 26 weken wordt aangesloten
bij de indeling in weken als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van het Besluit maatschappelijke
ondersteuning, of
-
d. viel onder twee of meer van de categorieën, genoemd in het eerste lid, met uitzondering
van een combinatie van:
-
1°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b;
-
2°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en c;
-
3°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen a, b en c;
-
4°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen b en c;
-
5°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen b en g;
-
6°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen c en g;
-
7°. de categorieën, genoemd in het eerste lid, onderdelen b, c en g;
-
8°. de categorieën, genoemd in de onderdelen h en i.
Stb. 2014, 485, datum inwerkingtreding 13-12-2014, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.
Eerste lid, onderdeel b, komt als volgt te luiden: