2.4. Socialezekerheidspensioenen
[Regeling vervallen per 08-04-2014 met terugwerkende kracht tot en met 01-01-2013]
In het besluit van 9 januari 2001, nr. CPP2000/2593M heb ik eerder het standpunt ingenomen dat de Duitse Renteversicherung der Arbeiter
en (een deel van) de Belgische RSZ (Rijksbijdrage Sociale Zekerheid) pensioenregelingen
zijn in de zin van Hoofdstuk IIB van de Wet LB 1964. Deze socialezekerheidspensioenen zijn echter, net als vele andere buitenlandse socalezekerheidspensioenen,
tevens op een aantal punten in strijd met Hoofdstuk IIB. Ik kom daarom deels terug op het in het besluit van 9 januari 2001 ingenomen standpunt.
Zo bevatten de buitenlandse regelingen zowel elementen van een algemene ouderdomsregeling
zoals de Nederlandse AOW/Anw (eerste pijlervoorziening) als van een pensioenregeling
(tweede pijlervoorziening). De buitenlandse regeling voorziet bijvoorbeeld in een
minimumpensioenuitkering die niet is gerelateerd aan het genoten salaris en het aantal
bijdragejaren, maar voorziet daarnaast in een aanvullend of vervangend deel dat wel
gerelateerd is aan het salaris of de diensttijd.
Als voor een dergelijke regeling de premie voor de verschillende pijlervoorzieningen
niet afzonderlijk is vastgesteld en tevens niet op andere wijze individualiseerbaar
is, geldt hetgeen hierna is opgenomen.
Als het overheersende karakter van de buitenlandse regeling dat van een pensioenregeling
(tweede pijlervoorziening) is en de regeling qua resultaat bovendien niet overtreft
hetgeen onder het Nederlandse systeem is toegestaan, neem ik thans het standpunt in
dat de genoemde regeling geen pensioenregeling is in de zin van Hoofdstuk IIB van de Wet LB 1964, maar dat de desbetreffende aanspraken op grond van artikel 3.81 van de Wet IB 2001 – met overeenkomstige toepassing van artikel 19d van de Wet LB 1964 – niet tot het in artikel 3.80 van de Wet IB 2001 bedoelde loon behoren en de desbetreffende inhoudingen op het loon in mindering komen.
Gezien de bijzondere omstandigheden in deze situatie (er is tot nu toe steeds sprake
geweest van een pensioenregeling in de zin van de Wet LB 1964 en het is niet de bedoeling de huidige praktijk te wijzigen) heb ik er geen bezwaar
tegen dat inhoudingsplichtigen al bij de inhouding van loonheffing bij werknemers
die onder de buitenlandse socialezekerheidswetgeving vallen, rekening houden met het
standpunt dat de desbetreffende aanspraken en inhoudingen niet tot het in artikel 3.80 van de Wet IB 2001 bedoelde loon behoren.
Van een overheersend karakter als pensioenregeling is naar mijn mening sprake als
van het buitenlandse socialezekerheidspensioen het maximale salaris- of diensttijdgerelateerde
deel van de uitkering meer bedraagt dan twee maal het bedrag van de op basis van die
regeling te verwerven minimumpensioenuitkering.
Als voor beide onderdelen wel een premie afzonderlijk is vastgesteld of op andere
wijze individualiseerbaar is, neem ik het standpunt in dat de aanspraken met betrekking
tot de eerste pijlervoorziening tot het in artikel 3.80 Wet IB 2001 bedoelde loon behoren en de desbetreffende inhoudingen niet op het loon in mindering
komen.