Na publicatie van het onder 1 genoemde arrest heerste in de praktijk – in andere gevallen dan bedoeld in artikel 3.58, tweede lid, van de Wet IB 2001 – nog onduidelijkheid over de wijze van invulling van de waarde bewoond.
In gevallen van verplichte overgang naar het privé-vermogen (zoals bij staking, anders
dan ten gevolge van overlijden van de ondernemer) heeft de Belastingdienst uit doelmatigheidsoogpunt
één en ander verder ingevuld om te komen tot een praktische werkwijze ter harmonisatie
van de uitvoeringspraktijk.
Onderstaande werkwijze geldt als beleid wanneer de belastingplichtige in de desbetreffende
aangifte, dan wel uiterlijk in de bezwaarfase, daarvoor heeft gekozen. Het beleid
heeft in de praktijk dus het karakter van een compromis, waaraan partijen zich ten
opzichte van elkaar conformeren. Komen partijen hier niet toe, dan staat het de inspecteur
vrij elk geval op basis van de relevante feiten en omstandigheden te beoordelen.
Als uitgangspunten hebben te gelden:
-
– Dit beleid geldt slechts als sprake is van een verplichte overgang van het ondernemings-
naar het privé-vermogen, bijvoorbeeld als gevolg van staking.
-
– De woning is bestemd voor duurzame zelfbewoning.
-
– Referentie is de leeftijd van de belanghebbende op het tijdstip van de verplichte
overgang naar het privé-vermogen.
-
– Als de belanghebbende gehuwd of ongehuwd samenwoont met een partner, wordt uitgegaan
van de leeftijd van de jongste van de partners. Hieronder valt in elk geval niet een
ouder-kind of oom-neef relatie.
Waarde bewoond bij een leeftijd tot en met 60 jaar: 65% van de waarde in het economische
verkeer in vrije staat.
Waarde bewoond bij een leeftijd van 61 tot en met 69 jaar: 65% van de waarde in het
economische verkeer in vrije staat, plus 1% voor elk jaar dat belanghebbende ouder
is dan 60 jaar.
Waarde bewoond bij een leeftijd vanaf 70 jaar: 75% van de waarde in het economische
verkeer in vrije staat.
Waardebepaling overige bij een woning staande gebouwen
Reden voor het in aanmerking nemen van een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning
van een woning is dat de woning niet kan worden verkocht in vrije en onbewoonde staat.
Een koper zal bij de aankoop van een dergelijke woning rekening houden met het feit
dat hij de woning niet direct en in volle omvang in gebruik kan nemen. Deze situatie
doet zich niet voor ten aanzien van (voormalige bedrijfs-)gebouwen bij een bewoonde
woning als die gebouwen wel direct en in volle omvang in gebruik genomen kunnen worden.
In zijn arrest van 25 april 2008, nr. 43.995 (BNB 2008/174) heeft de Hoge Raad beslist
hoe de waardering dient plaats te vinden ingeval een woning behoort tot een complex
van onroerende zaken dat als zodanig wordt gewaardeerd. Min of meer duurzame zelfbewoning
wordt in dat geval in aanmerking genomen voor slechts die onroerende zaken die op
het moment van staking van de onderneming min of meer duurzaam voor woondoeleinden
werden gebruikt.
Dit vergt een feitelijke beoordeling. In de gevallen waarin die beoordeling leidt
tot de conclusie dat de waardedruk wegens zelfbewoning van de woning zich mede uitstrekt
tot andere onroerende zaken die min of meer duurzaam voor woondoeleinden worden gebruikt,
ontmoet het geen bezwaar de waarde van die gebouwen te stellen op hetzelfde percentage
van de waarde in vrije staat als hiervoor bij wijze van compromis is aangegeven voor
de woning.