U bent nu hier: Wettenbank
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving
Zoals belastingen, uitkeringen en subsidies.
Officiële publicaties van de overheid.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
[Regeling vervallen per 18-03-2016.]Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 18-03-2016 en zichtdatum 22-11-2024. Geldend van 07-07-2015 t/m 17-03-2016
Inkomstenbelasting, aftrek van uitgaven voor monumentenpanden
De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
In dit besluit is het beleid geactualiseerd over de toepassing van de aftrek van monumentenpanden. In onderdeel 2.2 is een goedkeuring vooruitlopend op wetgeving opgenomen voor op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie of staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte gelegen monumentenpanden, welke panden verband houden met het Nederlands cultureel erfgoed. Deze goedkeuring geldt met ingang van 18 december 2014. In onderdeel 3.2.3 is een nieuwe goedkeuring opgenomen voor de aftrek van kosten van monumentale tuinen en parken waarvan het bezit is vrijgesteld in box 3. Daarnaast zijn er enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd, waarmee geen inhoudelijke wijziging is beoogd.
[Regeling vervallen per 18-03-2016]
In dit besluit zijn de standpunten opgenomen over de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden (artikel 6.31 van de Wet IB 2001).
Bureau Monumentenpanden: Belastingdienst/Utrecht-Gooi/kantoor Amersfoort/Bureau Monumentenpanden
Brim: Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten
Monumentenregister: Register, bedoeld in artikel 6 of 7 van de Monumentenwet 1988
Monumentenpand: Beschermd rijksmonument dat is ingeschreven in het Monumentenregister
Uitgaven voor monumentenpanden zijn aftrekbaar voor rijksmonumenten. Aftrek is dus niet mogelijk voor gemeentelijke monumenten of voor een schip dat staat ingeschreven in de schepenlijst van het Nationaal Register Varende Monumenten.
Aftrekbaar zijn de uitgaven voor het rijksmonument. Uitgaven van niet-monumentale aanhorigheden zijn niet aftrekbaar. De uitgaven voor een aanhorigheid zijn wel aftrekbaar als de aanhorigheid als zelfstandige eenheid is genoemd in de redengevende omschrijving van een rijksmonument. Dit geldt ook als het pand, waar de aanhorigheid tot behoort, zelf niet is ingeschreven. De uitgaven voor het pand zelf zijn dan uiteraard niet aftrekbaar.
Uitgaven voor monumentenpanden die betrekking hebben op de periode vóór de inschrijving in het monumentenregister zijn niet aftrekbaar. Voordat een monument kan worden ingeschreven, wordt het monument eerst aangewezen als beschermd monument. Tegen de aanwijzing als beschermd monument mag binnen zes weken bezwaar worden gemaakt. De aanwijzing is definitief als binnen die periode geen bezwaar is ingediend. Vervolgens wordt het pand ingeschreven in het monumentenregister. Vanaf dat moment is sprake van een monumentenpand waarvan de uitgaven aftrekbaar zijn.
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hardheidsclausule) goed dat ook aftrekbaar zijn de uitgaven voor monumentenpanden die zijn gedaan in de periode vanaf het moment dat de aanwijzing definitief is geworden tot de datum van inschrijving in het monumentenregister.
In de uitspraak van 18 december 2014 (C-87/13, ECLI:EU:C:2014:2459) heeft het Europese Hof van Justitie in antwoord op prejudiciële vragen van de Hoge Raad geoordeeld dat de mogelijkheid tot aftrek van uitgaven voor monumentenpanden die in Nederland gelegen zijn, ook open moet staan voor eigenaren van monumentenpanden die op het grondgebied van een andere lidstaat zijn gelegen en verband houden met het Nederlands cultureel erfgoed. De Hoge Raad heeft in de desbetreffende zaak op 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1174) conform het oordeel van het Hof van Justitie arrest gewezen. Om voornoemde uitspraken te effectueren en vooruitlopend op wetgeving, keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur onder de volgende voorwaarde goed, en mits aan de overige voorwaarden van artikel 6.31 van de Wet IB 2001 is voldaan, dat de aftrek van uitgaven voor monumentenpanden ook openstaat voor monumentenpanden die op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn gelegen, mits aan de overige voorwaarden van artikel 6.31 van de Wet IB 2001 is voldaan. Deze goedkeuring geldt met ingang van 18 december 2014.
Voorwaarde
Voor deze goedkeuring geldt de voorwaarde dat de eigenaar van het monumentenpand een erkenning heeft van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat:
– het monumentenpand een element vormt van het Nederlands cultureel erfgoed, en
– het monumentenpand voor aanwijzing op grond van de Monumentenwet 1988 in aanmerking zou komen als het op Nederlands grondgebied zou zijn gelegen.
De volgende elementen worden nader vastgesteld in een beleidsregel van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap:
– de criteria aan de hand waarvan een verzoek om erkenning wordt beoordeeld;
– de wijze waarop een eigenaar een aanvraag kan indienen en
– de wijze waarop een eigenaar kan aantonen dat het monumentenpand een element vormt van het Nederlands cultureel erfgoed en in aanmerking zou komen voor aanwijzing als beschermd monument als het op Nederlands grondgebied zou zijn gelegen.
Niet aftrekbaar zijn de zogenoemde huurderslasten, zoals tuinonderhoud, behangen, binnenverf- en witwerk en kleinere reparaties (Hoge Raad, 5 oktober 1988, rolnr. 25 613, BNB 1988/321). Hierna behandel ik onder 3.1 en 3.2 de uitgaven van binnenschilderwerk en de uitgaven voor tuin of park.
Uitgaven voor binnenschilderwerk kunnen worden aangemerkt als uitgaven voor monumentenpanden voor:
– schilderwerk dat samenhangt met andere onderhoudswerkzaamheden die tot aftrek leiden, bijvoorbeeld bij lekkages, optrekkend vocht, vervanging van ramen, leidingen;
– schilderwerk van bijzondere monumentale onderdelen, dat zo arbeidsintensief is dat een huurder de hoge kosten daarvan niet meer voor zijn rekening zal willen nemen.
Uitgaven voor een tuin of park zijn aftrekbaar indien de tuin of het park als beschermd monument of als onderdeel van een beschermd monument is ingeschreven in het monumentenregister.
Voor de aftrek van tuinkosten geldt een drempel. Zie ook de uitspraak van Hof Amsterdam van 4 juli 2003, nr. 02/6278 (LJN: AH9844). Ik verzoek de Belastingdienst voorkomende gevallen in overleg met het Bureau Monumentenpanden te behandelen. Aan de hand van de ervaringen zal worden beoordeeld of er mogelijk algemene uitgangspunten zijn te formuleren voor de te hanteren drempel.
Het kan voorkomen dat uitgaven zijn gemaakt voor een tuin of park die nog niet is in- of bijgeschreven in het monumentenregister, maar waarvoor wel een aanwijzingsprocedure loopt. Aftrek van uitgaven over de periode vóór de inschrijving in het monumentenregister is niet mogelijk.
Ik keur met toepassing van de hardheidsclausule goed dat uitgaven voor een tuin die nog niet als zelfstandige eenheid is genoemd in de zogenoemde redengevende omschrijving van het rijksmonument, toch in aftrek kunnen komen als is voldaan aan de volgende voorwaarden:
– Op het moment waarop de kosten in aftrek worden gebracht, is de tuin of het park als zelfstandige eenheid genoemd en ingeschreven in het monumentenregister.
– In de periode waarover de uitgaven zijn gedaan, is de tuin of het park door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed aangemerkt als monumentaal onderdeel bij een pand dat is ingeschreven in het monumentenregister.
De Belastingdienst kan via het Bureau Monumentenpanden controleren of aan de voorwaarden is voldaan.
De uitgaven komen in aftrek in het jaar waarin zij zijn betaald of anderszins in aanmerking worden genomen op grond van artikel 6.40 van de Wet IB 2001. Op verzoek kan ambtshalve vermindering worden verleend voor de aftrek van uitgaven voor monumentale tuinen en parken. Hierbij gelden de gebruikelijke voorwaarden voor ambtshalve vermindering.
Monumentale tuinen en parken, die onder de Natuurschoonwet 1928 vallen, komen niet voor monumentenaftrek in aanmerking als de tuin of het park niet behoort tot een eigen woning. Deze tuinen behoren immers tot de vrijgestelde bezittingen in box 3. Door de wijze waarop artikel 6.31 van de Wet IB 2001 is geformuleerd, bestaat geen recht op monumentenaftrek.
In mijn brief van 16 juni 2009, nr. AFP09-347 heb ik aangegeven dat deze uitwerking niet is beoogd.
Ik keur met toepassing van artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de hardheidsclausule) goed dat de kosten van monumentale tuinen en parken die zijn vrijgesteld op grond van artikel 5.7 van de Wet IB 2001, kunnen worden aangemerkt als monumentuitgaven. Voor aftrek van de kosten moet uiteraard zijn voldaan aan de overige eisen van artikel 6.31 van de Wet IB 2001.
Onderhoudskosten van monumentenpanden zijn in beginsel aftrekbare uitgaven voor monumentenpanden. Dit wordt niet anders als het monumentenpand wordt gekocht met de bedoeling onderhoud te verrichten. Als de koper het onderhoud niet zelf verricht, kan dit leiden tot de vraag of de kosten voor hem aftrekbaar zijn. Kosten die samenhangen met de verwerving van de woning zijn namelijk bronkosten. Bronkosten zijn geen aftrekbare uitgaven voor monumentenpanden. Nadat is vastgesteld dat sprake is van aftrekbare monumentenuitgaven (objectief), komt de vraag op, aan wie de aftrekbare kosten kunnen worden toegerekend (subjectief). Deze beoordeling is afhankelijk van de gesloten overeenkomst(en).
Onderscheidend criterium is wie het onderhoud voor zijn rekening neemt. Als de koper de kosten betaalt, heeft hij in beginsel recht op aftrek. Zelfs als de verkoper het onderhoud uitvoert of laat uitvoeren, kunnen het kosten voor de koper zijn. Als de verkoper het onderhoud uitvoert of laat uitvoeren en (de kosten met de koopsom van het pand) in rekening brengt bij de koper, heeft de koper echter geen recht op aftrek. De kosten zijn voor de koper dan niet-aftrekbare bronkosten. De kosten kunnen dan aftrekbaar zijn bij de verkoper.
De drempel is een jaarbedrag. Ook als de woning niet het gehele jaar in bezit is, geldt de volledige jaardrempel. Bij fiscale partners worden de uitgaven samengeteld. Vervolgens wordt daarover de drempel toegepast. De drempel wordt berekend over de gezamenlijke waarde. Bij niet-fiscale partners neemt ieder zijn eigen uitgaven. De drempel wordt per persoon berekend over waarde van ieders aandeel in het monumentenpand.
De tweede woning die in belangrijke mate ter beschikking staat, wordt gewaardeerd op de WOZ-waarde (artikel 5.20 van de Wet IB 2001). Voor de drempelberekening geldt echter de waarde in het economische verkeer van artikel 5.19 Wet IB 2001 op 1 januari van het desbetreffende jaar (artikel 6.31, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB 2001).
Bij een monument in gesplitst gebruik is voor de toerekening van de drempel van belang voor welk deel van het monument de kosten zijn gemaakt. Dit is bijvoorbeeld van belang als het monument deels als eigen woning in gebruik is (drempel over 2008 is 0,75% van WOZ-waarde) en deels door verhuur wordt aangemerkt als box 3-bezitting (drempel is 4% van de waarde in het economische verkeer). Onderhoudskosten die specifiek betrekking hebben op een bepaalde ruimte, worden aan die ruimte toegerekend. Kosten die niet specifiek betrekking hebben op een bepaalde ruimte, worden naar rato toegerekend (zie het arrest van de Hoge Raad van 14 december 2001, nr. 35.464, LJN: AD7140).
De begane grond van een monumentenpand is verhuurd (box 3). De waarde in het economische verkeer daarvan is € 160.000. De eerste etage is in gebruik als eigen woning (WOZ-waarde € 140.000). De klokgevel aan de eerste etage en het dak worden gerestaureerd. De kosten zijn € 40.000. Van de kosten aan de gevel of het dak, kan niet gezegd worden dat zij uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ter beschikking staan aan het woongedeelte. De kosten worden gesplitst op basis van gebruik. In dit geval is de totale drempel (cijfers 2008) € 7.450, Voor het woongedeelte: 0,75% van € 140.000 = € 1.050 en voor het box 3-gedeelte: 4% van € 160.000 = € 6.400.
Eigenaren van een rijksmonument met plannen voor de restauratie of (groot) onderhoud van hun monument kunnen vooraf duidelijkheid verkrijgen over de fiscale gevolgen van deze voorgenomen werkzaamheden. De eigenaar doet daarvoor een verzoek bij het Bureau Monumentenpanden. Deze regeling heeft alleen betrekking op monumentenpanden en -tuinen die zijn ingeschreven in het monumentenregister. Het Bureau Monumentenpanden stelt voor de uitgaven voor monumentenpanden en monumentale tuinen en parken de hoogte van de fiscaal aftrekbare onderhoudskosten vast voor de heffing van de inkomsten- en vennootschapsbelasting.
Door het Brim kan de vaststelling door het Bureau Monumentenpanden ook niet-fiscale gevolgen hebben. Via het Nationaal Restauratiefonds kan de eigenaar met een beroep op het Brim een laagrentende lening krijgen. Die lening is gekoppeld aan het begrip fiscale onderhoudskosten dat vooraf wordt vastgesteld door het Bureau Monumentenpanden.
Het Nationaal Restauratiefonds verstrekt ook leningen aan eigenaren voor wie aftrek van monumentuitgaven niet mogelijk is, zoals niet-belastingplichtige eigenaren of als fiscaal sprake is van een nieuwe bron van inkomen. Het Bureau Monumentenpanden stelt dan vast welk deel van de kosten – fictief – als onderhoudskosten zou worden aangemerkt bij aftrek van monumentenuitgaven. Deze pro forma vaststelling van de onderhoudskosten heeft weliswaar fiscaal geen gevolg, maar het Nationaal Restauratiefonds gebruikt de vaststelling wel voor het verstrekken van een lening op grond van het Brim.
Het aanvraagformulier voor het verzoek is verkrijgbaar bij het Bureau Monumentenpanden (doorkiesnummer 033-4505277) of te downloaden bij www.belastingdienst.nl. Het verzoek moet worden ingeleverd met de gegevens die nodig zijn voor een juiste beoordeling. Op het aanvraagformulier is aangeven welke gegevens voor deze beoordeling noodzakelijk zijn.
Het verzoek moet zijn gedaan vóór de aanvang van de eerste werkzaamheden in het kader van de uitvoering van het restauratieplan. Bovendien mag met deze feitelijke uitvoering van het restauratieplan pas worden gestart nadat de situatie ter plekke onderzocht is door een restauratiespecialist van de Belastingdienst, tenzij het Bureau Monumentenpanden schriftelijk heeft meegedeeld dat een dergelijk onderzoek niet zal plaatsvinden.
Het Bureau Monumentenpanden neemt nadat het verzoek compleet is ingediend, binnen 10 weken een beslissing over de fiscale gevolgen van de voorgenomen werkzaamheden. Indien het Bureau Monumentenpanden niet binnen de termijn van 10 weken een beslissing kan nemen dan stelt het Bureau Monumentenpanden de eigenaar daarvan schriftelijk in kennis onder vermelding van de datum waarop de beslissing kan worden verwacht.
Het Bureau Monumentenpanden zal voor de vaststelling van de fiscale gevolgen van de voorgenomen werkzaamheden eventueel de bevoegde regio van de Belastingdienst raadplegen.
Ik heb het Bureau Monumentenpanden gemachtigd om een standpunt in te nemen namens de inspecteur die bevoegd is voor de eigenaar. Het standpunt van het Bureau Monumentenpanden is echter alleen bindend als is voldaan aan de voorwaarden en er geen wijziging optreedt in de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de beslissing van het Bureau Monumentenpanden.
In andere gevallen kan het Bureau Monumentenpanden in zich daartoe lenende gevallen vooraf nog wel een advies afgeven. Het advies is dan echter niet bindend voor de bevoegde inspecteur.
Het Bureau Monumentenpanden zal de beslissing of het advies schriftelijk aan de betrokken eigenaar meedelen. Het Bureau Monumentenpanden stuurt een afschrift van de beslissing of het advies aan de betrokken kantoren van de Belastingdienst. Mits de aanvrager daarin heeft toegestemd, zal het Bureau Monumentenpanden ook een afschrift zenden aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en het Restauratiefonds.
De beslissing heeft het karakter van een mededeling en is dus niet een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking. Nadat de beslissing is verwerkt in een (voorlopige) aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting kan de eigenaar tegen die aanslag op de gebruikelijke wijze in bezwaar of beroep gaan.
Het besluit van 16 juni 2008, nr. CPP2008/68M is ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het is geplaatst.
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 7 september 2009
staatssecretaris
J.C. de Jager
Voor een permanente link naar de door u bekeken versie, inwerkinggetreden op , kopieer één van de onderstaande links of verfijn de link in de Linktool.
Met behulp van de Linktool van LiDO is het mogelijk om een bredere link of een meer gedetailleerde link te maken.
Ga naar de Linktool
Op linkeddata.overheid.nl zijn onderstaande relaties bekend.
Er is geen andere versie beschikbaar waarmee u de huidige geselecteerde versie, inwerkinggetreden op , kan vergelijken.
Selecteer een andere versie van de regeling waarmee u de huidige versie , inwerkinggetreden op , wilt vergelijken.
Vergelijken van "Inkomstenbelasting, aftrek van uitgaven voor monumentenpanden", inwerkinggetreden op , met versie die inwerking is getreden op .
Doordat er een grote regeling is gekozen kan de vergelijking enkele minuten duren.
U kunt kiezen voor het toevoegen van de wetstechnische informatie aan de tekst.
U kunt kiezen in welk formaat de tekst geëxporteerd wordt.
U kunt de tekst inclusief afbeeldingen exporteren. De afbeeldingen worden dan met de tekst in een .zip-bestand geleverd
Via deze link kunt u meer informatie krijgen over de Europese richtlijn of verordening waarnaar in de tekst van de regeling verwezen wordt, inclusief de tekst daarvan. U wordt hiervoor doorgeleid naar EUR-LEX, de online databank van de Europese Unie waarin de Europese wetgeving is opgenomen.