Kennisgeving aan de raadsman van de opdracht tot deskundigenonderzoek
[Regeling vervallen per 01-06-2013]
Op grond van artikel 150a Sv geeft de officier van justitie – tenzij het belang van het onderzoek zich daartegen
verzet – schriftelijk kennis aan de (raadsman van de) verdachte van de aan de deskundige
verleende opdracht en van tijd en plaats van het onderzoek. De officier van justitie
stelt de (raadsman van de) verdachte in de gelegenheid de nodige opmerkingen te maken
met betrekking tot de onderzoeksopdracht.
Wanneer de identiteit van de verdachte onbekend is en deze geen raadsman heeft, hoeft
er geen kennisgeving te worden gedaan.
Het belang van het onderzoek kan zich bijvoorbeeld verzetten tegen kennisgeving als
te vrezen valt dat de voortgang van dat opsporingsonderzoek zodanig wordt belemmerd
dat dit consequenties kan hebben voor de succesvolle voortzetting van het onderzoek.
Ook kan het belang van de waarheidsvinding ertoe nopen dat de resultaten van deskundigenonderzoek,
voordat hiervan kennis wordt gegeven aan de (raadsman van de) verdachte, eerst worden
gebruikt bij het verhoren van verdachten. Het ‘belang van het onderzoek’ kan ook zijn
gelegen in een ander opsporingsonderzoek (buitenlands en/of parallel onderzoek) of
een nog niet voltooid strafrechtelijk financieel onderzoek.
Als zich de situatie voordoet dat het belang van het onderzoek zich verzet tegen kennisgeving,
legt de officier van justitie dit schriftelijk vast. Hiervoor wordt een formulier
ontwikkeld.
Kennisgeving wordt alsnog gedaan, zodra het belang van het onderzoek zich daartegen
niet meer verzet.
De (raadsman van de) verdachte kan gedurende het voorbereidende onderzoek verzoeken
tot het doen van aanvullend onderzoek of het geven van aanwijzingen omtrent het uit
te voeren onderzoek (art. 150a lid 1 Sv). Er is geen termijn genoemd waarbinnen dit verzoek moet worden ingediend.
Ook van de uitslag van het onderzoek wordt de (raadsman van de) verdachte op de hoogte
gesteld zodra het belang van het onderzoek zich daar niet meer tegen verzet.
Als sprake is van technisch opsporingsonderzoek zijn de artikelen 150 tot en met 150c Sv niet van toepassing. Dit betekent dat kennisgeving van het onderzoek aan de (raadsman
van de) verdachte niet verplicht is. Niettemin kan er in uitzonderlijke gevallen aanleiding
zijn om toch kennis te geven, opdat de (raadsman van de) verdachte zich desgewenst
kan uitlaten over het formuleren van de onderzoeksvragen. Dit kan bijvoorbeeld het
geval zijn in complexe onderzoeken naar zware misdrijven die grote maatschappelijke
beroering veroorzaken of bij het eerder genoemde, zogeheten destructief onderzoek.
De officier Forensische Opsporing wordt betrokken bij dergelijke afwegingen en beslissingen.
Tegenonderzoek
[Regeling vervallen per 01-06-2013]
Is het onderzoek voltooid, dan kan de (raadsman van de) verdachte – in beginsel binnen
twee weken na kennisgeving van de uitslag daarvan – een tegenonderzoek verzoeken (art. 150a lid 3 Sv).
De (raadsman van de) verdachte dient een verzoek tot tegenonderzoek te richten aan
de officier van justitie ingeval deze de deskundige heeft benoemd (art. 150 lid 3 Sv).
Verzoeken om tegenonderzoek die betrekking hebben op deskundigenonderzoek dat door
een niet-geregistreerde deskundige (en dus in opdracht van de rechter-commissaris)
is verricht, moeten altijd bij de rechter-commissaris worden ingediend (art. 176/227 e.v. Sv).
Bij weigering van een verzoek dat op de voet van artikel 150a lid 1 is ingediend, geeft de officier van justitie daarvan gemotiveerd kennis aan de (raadsman
van de) verdachte (art. 150b lid 1 Sv). Na zo’n weigering kan de (raadsman van de) verdachte zich met zijn verzoek op de
voet van artikel 150b lid 2 Sv wenden tot de rechter-commissaris.