Achtergrond
[Regeling vervallen per 01-04-2014]
Het jeugdstrafrecht is gericht op de aanpak van strafrechtelijk minderjarigen binnen
een pedagogisch kader, waarbij wordt uitgegaan van de gedachte dat deze pedagogische
benadering vooral tot zijn recht komt door de jeugdigen zelf de verantwoordelijkheid
voor gepleegde delicten te laten inzien en aanvaarden. Uitgangspunt is dat ten aanzien
van elke minderjarige te allen tijde een voelbare reactie op het strafbare feit dient
te volgen.
Het Wetboek van Strafrecht biedt een juridisch kader om minderjarigen die strafbare feiten van betrekkelijk
geringe ernst hebben gepleegd, via de zogeheten ‘Halt-afdoening’ buiten het justitiële
circuit te houden (artikel 77e Sr). Een en ander is juridisch vormgegeven door middel van een (voorwaardelijke) sepotbevoegdheid
door de politie onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM). Halt
(‘Het ALTernatief’) vormt een goede en effectieve wijze van vroegtijdige voorkoming
van criminele carrières en biedt een gerichte repressieve aanpak van jeugdigen die
veelal voor het eerst met het strafrecht in aanraking komen.
De praktische invulling en uitvoering van de Halt-afdoening is primair binnen een
kader van landelijk geldende (ministeriële) richtlijnen een verantwoordelijkheid van
Halt en van het Halt-bureau. Waar lokale, organisatorische en beleidsmatige verschillen
afdoen aan de landelijk uniforme Halt-afdoening, voert het Haltbureau daarover overleg
met het lokale OM, de politie, Halt-Nederland en eventueel de gemeente.
Vanuit die gedachte is in artikel 77e lid 3 Sr het OM aangewezen om te voorzien in ‘algemene aanwijzingen’ op het punt van aanpak
van feiten met hantering van de Halt-afdoening. In het belang van centrale afstemming
en coördinatie, geeft deze aanwijzing invulling aan de landelijk geldende kaders waarbinnen
van een Halt-afdoening sprake kan zijn en de wijze waarop en de voorwaarden waaronder
deze mag plaatsvinden.
Deze aanwijzing geeft primair invulling aan de taken en de positie van het OM en de
politie. Dit neemt niet weg dat Halt-bureaus een eigen verantwoordelijkheid dragen
voor de Halt-afdoeningen die worden aangeboden en de aanpak en behandeling van de
jeugdigen binnen de te volgen procedure.
In deze aanwijzing wordt de toestemming van het OM voor het doen van een Halt-voorstel
(artikel 77e lid 1 Sr) verondersteld aanwezig te zijn via delegatie van de afdoening aan daartoe aangewezen
opsporingsambtenaren.
In de ressorten en arrondissementen kunnen binnen de aangegeven kaders vervolgens
in overleg met de lokale driehoek nadere regels gesteld worden. Hierbij valt bijvoorbeeld
te denken aan de eisen en voorwaarden die gesteld dienen te worden aan concrete lokale
projecten, of aan de omstandigheden waaronder een strafbaar feit is gepleegd. Deze
nadere regels kunnen voorzien in een op de lokale situatie toegesneden uitvoering
van de Halt-afdoening onder de verantwoordelijkheid van het OM. Daarbij kan rekening
worden gehouden met de lokale criminaliteitsproblematiek.
Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om bij arrondissementale richtlijnen andere
categorieën strafbare feiten te benoemen als Halt-waardig.