Voorbeelden
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
De werkwijze is onderstaand uitgewerkt in een aantal voorbeelden:
Voorbeeld 1
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Een ambtenaar met een arbeidsduur van 36 uur per week is vanaf 1 januari 2009 volledig
arbeidsongeschikt om te werken door ziekte. Op 1 juli 2009 stopt de vakantieopbouw.
Tot dat moment heeft hij over 2009 83 uur vakantieverlof opgebouwd. In de maand augustus
krijgt hij toestemming om vier weken vakantie te gebruiken na een positief advies
van de bedrijfsarts.
Het totaal aan opgebouwd vakantieverlof van 83 uur en de genoten vier weken vakantie
(4 × 36 uur) bedraagt voor deze ambtenaar meer dan 144 uur (4 × 36 uur per week).
In dit geval kan ook onverkort artikel 23, zevende lid, ARAR (artikelen 36, zevende
lid, ARSG en 41a, zevende lid, RDBZ) worden toegepast.
Dit geldt ook indien hij medisch in staat was om met vakantie te gaan en het bevoegd
gezag hem heeft laten weten dat hij met vakantie mocht gaan maar hij om hem moverende
redenen dat niet heeft gedaan.
Vanaf 1 januari 2010 is deze ambtenaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt door ziekte
en voor een deel arbeidsgeschikt. Voor dat het arbeidsgeschikte deel (50%) is hij
werkzaam. In de maand mei 2010 gebruikt hij twee weken vakantie. Voor het arbeidsgeschikte
deel gaat de vakantie ten laste van het opgebouwde vakantieverlof, namelijk in totaal
36 uur (2 × 18 uur per week).
In de periode van 1 juli 2010 tot 1 november 2010 is de ambtenaar voor 75% arbeidsgeschikt.
Vanaf 1 november 2010 is hij weer volledig arbeidsgeschikt en bouwt hij weer volledig
vakantie op. Tot 1 juli 2010 heeft de ambtenaar 41 uur vakantie opgebouwd, over de
periode van 1 juli tot 1 november 41 uur en na 1 november 2010 28 uur.
In 2010 heeft de ambtenaar 110 uur vakantie opgebouwd; hierop is 36 uur vakantie in
mindering gebracht. Dit betekent dat nog 74 uur vakantieverlof resteert. Daarnaast
heeft hij twee weken vakantie genoten (2 × 36 uur).
Het totaal aan opgebouwd vakantieverlof van 74 uur en de genoten vakantie (72 uur)
bedraagt 146 uur, hetgeen meer is dan 144 uur.
Bij onverkorte toepassing van artikel 23, zevende lid, ARAR (artikelen 36, zevende
lid, ARSG en 41a, zevende lid, RDBZ) op het restant aantal vakantie-uren – een vermindering
van 16 vakantie-uren – zou tot gevolg kunnen hebben dat de ambtenaar niet in de gelegenheid
is geweest om vier weken vakantie te gebruiken. In een dergelijk geval dient dus te
worden beoordeeld of de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld om volledige vakantie
over vier weken te gebruiken.
Voorbeeld 2
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Een ambtenaar met een tijdelijke aanstelling tot en met 31 december 2010 en een arbeidsduur
van 24 uur per week is vanaf 1 januari 2010 volledig arbeidsongeschikt om te werken
door ziekte. Op 1 juli 2010 stopt de vakantieopbouw. Tot dat moment heeft hij over
2010 55 uur vakantieverlof opgebouwd. De medewerker is medisch niet in staat om vakantie
te gebruiken.
De tijdelijke aanstelling loopt van rechtswege af na 31 december 2010. De medewerker
heeft over 2010 55 uur vakantie opgebouwd en geen vakantie genoten, hetgeen minder
is dan 96 uur (4 × 24 uur per week). In lijn met de uitspraak van het Hof ontvangt
deze (gewezen) ambtenaar een vergoeding op grond van artikel 69 ARAR (artikelen 110
ARSG en && RDBZ) ter grote van 41 uur (verschil tussen 96 en 55 uur) maal het salaris
per uur.
Voorbeeld 3
[Regeling vervallen per 01-01-2013]
Een ambtenaar met een arbeidsduur van 36 uur per week is vanaf 1 juli 2009 volledig
arbeidsongeschikt om te werken door ziekte. Op 1 januari 2010 stopt de vakantieopbouw.
Over 2009 heeft de ambtenaar nog de volledig vakantie van 166 uur opgebouwd. De geplande
vakantie van de ambtenaar in augustus 2009 kon vanwege de ziekte geen doorgang vinden
en tevens was hij medisch niet in staat na 1 juli 2009 vakantie te gebruiken.
Het totaal aan opgebouwd vakantieverlof van 166 uur bedraagt voor deze ambtenaar meer
dan 144 uur (4 × 36 uur per week). In dit geval kan echter geen toepassing worden
gegeven aan artikel 23, zevende lid, ARAR (artikelen 36, zevende lid, ARSG en 41a,
zevende lid, RDBZ), omdat de ambtenaar niet in de gelegenheid was om vakantie te genieten.
Vanaf 1 maart 2010 is deze ambtenaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt door ziekte en
voor een deel arbeidsgeschikt. Voor dat het arbeidsgeschikte deel (50%) is hij werkzaam.
Na een positief advies is de ambtenaar toestemming gegeven op vakantie te gebruiken,
maar daar heeft hij geen gebruik van gemaakt. Vanaf 1 oktober 2010 is de ambtenaar
weer volledig arbeidsgeschikt. In de maand november gebruikt hij twee weken vakantie
(2 × 36 uur).
Tot 1 maart 2010 bouwt de ambtenaar geen vakantie op. Over de periode van 1 maart
tot 1 oktober wordt 41 uur vakantie opgebouwd en na 1 oktober 2010 ook 41 uur.
In 2010 heeft de ambtenaar 82 uur vakantie opgebouwd; hierop is 72 uur vakantie in
mindering gebracht. Dit betekent dat nog 10 uur vakantieverlof resteert.
In dit geval heeft de ambtenaar minder vakantie opgebouwd dan wel genoten dan 144 uur
(4 × 36 uur per week). Er is echter geen reden om een correctie in het aantal vakantie-uren
aan te brengen. De ambtenaar is in de gelegenheid gesteld om vier weken vakantie te
gebruiken, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.